STAATSCOURANT
STAATSCOURANT
Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.
Nr. 1224
21 februari
2011
Houthandel Overgangsregeling 2011–2012
Verbindendverklaring CAO-bepalingen
MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van
16 februari 2011 tot algemeen verbindendverklaring van bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst inzake Overgangsregeling voor de Houthandel
XXX Xx. 00000
Xx Xxxxxxxx van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
Gelezen het verzoek van de Koninklijke Vereniging Van Nederlandse Houtondernemingen mede namens de overige partijen bij bovengenoemde collectieve arbeidsovereenkomst, strekkende tot algemeen verbindendverklaring van bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst;
Partij(en) te ener zijde: de Koninklijke Vereniging Van Nederlandse Houtondernemingen; Partij(en) te anderer zijde: FNV Bouw en CNV Vakmensen.
Gelet op de artikelen 2, 4 en 5 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten;
Besluit:
Dictum I
Verklaart algemeen verbindend de navolgende bepalingen van bovengenoemde collectieve arbeids- overeenkomst, zulks met inachtneming van hetgeen in de dicta II, III en IV is bepaald:
CAO OVERGANGSREGELING VOOR DE HOUTHANDEL
Artikel 1 Werkingssfeer en duur
1. Deze overeenkomst geldt voor de werkgevers en werknemers in het houtbedrijf.
2. Deze overeenkomst geldt tot en met 31 december 2012. Daarmee heeft deze cao nadrukkelijk een tijdelijk karakter en zijn de rechten op uitkeringen die aan deze cao kunnen worden ontleend strikt voorwaardelijk.
3. Vanaf 1 januari 2011 worden uitsluitend nog uitkeringen gedaan op grond van de overgangsrege- ling aan diegenen die vóór 1 oktober 2010 al een uitkering ingevolge deze regeling hebben aangevraagd (en voor uiterlijk 31 december 2010 ontvangen) en daar in 2011 en eventueel 2012 ook nog recht op hebben. De artikelen in de CAO overgangsregeling zijn slechts van toepassing voor zover aan de in dit lid genoemde voorwaarden wordt voldaan.
Artikel 2 Begripsbepalingen
Deze overeenkomst verstaat onder:
werkgever: a. iedere werkgever in het houtbedrijf;
werknemer: a. ieder die een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft gesloten met een werkgever, met uitzondering van de bestuurder in de zin van het BW van een naamloze vennootschap of van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid die op grond van de Handelsregisterwet (Stb. 2007, 153, laatstelijk gewijzigd Stb. 2010, 280) als bestuurder ingeschreven dient te staan in het handelsregister en de directeur- grootaandeelhouder van die vennootschappen;
het houtbedrijf: waaronder wordt verstaan: alle in Nederland gevestigde ondernemin-
gen, die uitsluitend of in hoofdzaak – voor eigen rekening en risico en gericht op niet-particulieren als afnemers – de groothandel uitoefenen in (Nederlands en/of buitenlands, onbewerkt, dan wel bewerkt zonder dat daardoor een eindproduct is ontstaan) hout- en plaatmateriaal en aanverwante artikelen en/of die uitsluitend of in hoofdzaak de navolgende werkzaamheden verrichten:
– (loon)zagen,
– (loon)schaven,
– (loon)drogen en/of (loon)verduurzamen van hout,
– ten behoeve van de handel, hout oogsten in bossen en andere houtopstanden,
– de vervaardiging van producten uit houtafval, niet zijnde eindpro- ducten, alsmede de handel in deze producten;
het fonds: de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Houthandel;
de overgangsregeling: de overgangsregeling zoals neergelegd in deze CAO en het reglement
overgangsregeling;
reglement overgangsregeling: het reglement ter uitvoering van de overgangsregeling;
de administrateur: de instantie die is belast met de uitvoering van de overgangsregeling
van het fonds, te weten Syntrus Achmea Pensioenbeheer N.V. te Amsterdam;
de pensioendatum: de eerste dag van de maand, waarin de deelnemer of gewezen
deelnemer 65 jaar wordt of, als hij niet eerder was overleden, zou zijn geworden;
de verplichtstelling: de verplichtstelling in de zin van de Wet verplichte deelneming in een
bedrijfstakpensioenfonds 2000;
de pensioenregeling: de pensioenregeling zoals neergelegd in pensioenreglement A van het
fonds;
de prepensioenregeling: de regeling van het fonds betreffende prepensioen waarin deelneming
mogelijk was tot 1 januari 2006 en zoals neergelegd in het prepensioenreglement;
het prepensioenreglement: het prepensioenreglement van het fonds dat tot 1 januari 2006 gold.
De totstandkoming van de tot 1 januari 2006 opgebouwde prepensi- oenaanspraken en de ingegane prepensioenen worden beheerst door het bepaalde in het prepensioenreglement;
de VUT-regeling: de regeling vervroegde uittreding voor de Houthandel zoals die met
ingang van 1 januari 2006 geldt. Deze regeling is neergelegd in de cao inzake vervroegde uittreding voor de houthandel, in de statuten van het fonds, in het VUT-reglement en in het algemeen reglement van het fonds zoals dat op 31 december 2005 gold. Uittreden op grond van de VUT-regeling was mogelijk tot 1 januari 2002;
de toeslagregeling: de toeslagregeling voor de Houthandel zoals die met ingang van
1 januari 2006 geldt. Deze regeling is neergelegd in de cao inzake toeslagregeling voor de houthandel in de statuten van het fonds en in het toeslagreglement van het fonds. Tot 1 januari 2006 kon een beroep op de toeslagregeling worden gedaan; op 1 december 2006 kan voor het laatst met prepensioen worden gegaan met aanvulling door een toeslag op grond van deze regeling.
Artikel 3 Uitvoering overgangsregeling
De uitvoering van de overgangsregeling wordt opgedragen aan het fonds, die onder zijn verantwoor- delijkheid zulks kan mandateren aan de administrateur.
Deze uitvoering geschiedt overeenkomstig de statuten en het reglement overgangsregeling van het fonds, welke aan deze overeenkomst zijn gehecht en daarvan een geïntegreerd onderdeel uit maken. De voorwaarden en de hoogte van de overgangsuitkeringen zijn in deze CAO en in het reglement overgangsregeling omschreven; nadere regels zijn in het reglement overgangsregeling omschreven. De werkgever en werknemers zijn verplicht de inlichtingen te verschaffen die het fonds noodzakelijk acht voor een goede uitvoering van de regeling. Indien de werkgever of de werknemers, ook na aanmaning, niet aan deze verplichting voldoen, dan is het fonds bevoegd bedoelde gegevens naar beste weten vast te stellen.
Artikel 4 Financiering en bijdrageheffing
1. De financiering van de regeling geschiedt door werkgevers en werknemers gezamenlijk.
2. Het fonds kan subsidies, donaties en andere bijdragen ontvangen van derden ter financiering van de regeling.
3. De werkgever is aan het fonds een bijdrage verschuldigd van 2,9% van de voor zijn onderneming geldende loonsom.
4. Voor de bepaling van de voor de onderneming geldende loonsom wordt verstaan onder loon: het op de eerste januari van het betreffende heffingsjaar voor de werknemer geldende vaste salaris in geld, daaronder begrepen vakantietoeslag, vaste eindejaarsuitkeringen, vaste gratificaties, plus die onderdelen van het inkomen die volgens de normale werktijd tot het vaste loon behoren.
Onder loon wordt niet verstaan:
a. de aanvullingen op en de uitkeringen ingevolge de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzeke- ring, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Werkloosheidswet en de Toeslagenwet,
b. de werkgeversvergoeding in het kader van de Zorgverzekeringswet,
c. winst uit onderneming alsmede het bedrag waarmee het salaris is verhoogd ingevolge het bepaalde in de Wet brutering overhevelingstoeslag lonen (Wet van 22 december 1993; Stb. 1998, 742) en onder toepassing van artikel 6, tweede lid, van genoemde wet.
5. Indien op de datum van vaststelling van het loon de werkgever aan de werknemer tijdelijk geen loon of niet het normale loon is verschuldigd, omdat de werknemer:
a. ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, zwangerschap of bevalling, of
b. wegens gehele of gedeeltelijke werkloosheid tijdens het bestaan van de arbeidsovereenkomst tussen de werkgever en de werknemer een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet geniet, of
c. om andere redenen tijdelijk geen of niet gedurende de normale duur arbeid verricht in dienst van de werkgever,
d. gebruik maakt van het verlof ingevolge de Xxx op het ouderschapsverlof,
dan wordt met inachtneming van het bepaalde in het voorgaande als het loon beschouwd het loon dat zonder verzuim voor hem zou hebben gegolden.
6. Onverminderd het bepaalde in de vorige leden is de heffingsgrondslag voor de bijdrage die in het derde lid wordt bedoeld ten hoogste anderhalf maal het maximum dat wordt bedoeld in artikel 17, eerste lid van de Wet financiering sociale verzekeringen, herleid tot een jaarbedrag. Indien minder is gewerkt dan de gebruikelijke arbeidsduur wordt het maximum naar evenredigheid verlaagd.
7. Van de in het derde lid bedoelde bijdrage wordt ten hoogste de helft op het loon van de werkne- mers ingehouden.
9. In afwijking op wat in de leden 3 en 5 is bepaald is geen premie is verschuldigd voor de werkne- mer vanaf de eerste dag van de maand waarin de leeftijd van 65 jaar is bereikt;
Artikel 5 Vaststelling en betaling van de bijdrage
1. De werkgever is verplicht op de tijdstippen, op de wijze en over de tijdvakken als door het fonds bepaald, de gegevens te verstrekken die het fonds nodig heeft om de door de werkgever volgens de cao verschuldigde bijdrage en het door het fonds te heffen voorschot op de bijdrage vast te stellen.
Indien de werkgever geen, niet tijdig of onvolledige gegevens verstrekt aan het fonds, is het fonds bevoegd de hoogte van de bijdrage of het voorschot vast te stellen.
2. De werkgever is verplicht de over een kalenderjaar verschuldigde bijdrage te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van de desbetreffende nota van het fonds. Het fonds is bevoegd van de werkgever een voorschot te vorderen ter grootte van de bijdrage, die vermoedelijk over het kalenderjaar verschuldigd zal zijn. Het voorschot moet, tenzij het bestuur van het fonds anders bepaalt, worden voldaan in ten hoogste vier gelijke kwartaaltermijnen, te betalen op de eerste van ieder kwartaal, met dien verstande dat de eerste termijn niet eerder vervalt dan 28 dagen na dagtekening van de voorschotnota.
Bij niet tijdige betaling van een voorschottermijn wordt het gehele resterende bedrag van de voorschotnota opeisbaar.
3. Bij niet tijdige betaling van de verschuldigde bijdrage of het voorschot is de werkgever door het enkele verloop van de termijn in verzuim.
Het fonds is dan bevoegd te vorderen:
– rente in de zin van artikel 6:119 juncto 6:120 Burgerlijk Wetboek; en
– vergoeding van buitengerechtelijke invorderingskosten, zoals bedoeld in artikel 96 lid 2 sub c boek 6 Burgerlijk Wetboek, onverminderd de overige kosten van vervolging verschuldigd volgens de wet.
De buitengerechtelijke invorderingskosten worden gesteld op 15% van het verschuldigde bedrag met een minimum van € 50,–.
Artikel 6 Uitkeringsvoorwaarden
1. Een recht op een overgangsuitkering ter aanvulling van het vervroegde ouderdomspensioen ingevolge dit reglement is strikt voorwaardelijk van karakter en wordt ingevolge dit artikel slechts verleend in de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2010 en uitsluitend aan de werknemers die op 31 december 2004 57 jaar of ouder waren maar nog niet de 65-jarige leeftijd hebben bereikt. Uittreding met een recht op een overgangsuitkering is voor deze werknemers mogelijk indien ze aan alle voorwaarden voldoen en wel op zijn vroegst op de volgende leeftijden:
• indien de werknemer op 31 december 2004 58 jaar of ouder was: 61 jaar;
• indien de werknemer op 31 december 2004 57 jaar of ouder was: 62 jaar.
2. De in het eerste lid bedoelde voorwaarden zijn als volgt. De werknemer moet:
a. vanaf 30 juni 1998 of eerder ononderbroken tot het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd als werknemer krachtens een arbeidsovereenkomst in dienst zijn geweest van een werkgever, behoudens redelijkerwijs door het bestuur van het fonds te accepteren onderbre- king(en) wegens arbeidsongeschiktheid of werkloosheid en
b. de laatste 5 jaar voor de uittredingsdatum welke ligt in de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2010 – behoudens een onderbreking wegens arbeidsongeschiktheid of werkloos- heid – ononderbroken als werknemer in dienstverband werkzaam zijn geweest bij een werkgever in de zin van deze cao en
c. van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2005 deelnemer zijn geweest in de prepensioenre- geling van het fonds en
d. op het moment van uittreden in de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2010 deelnemer zijn geweest in de pensioenregeling van het fonds, dan wel:
als het een werknemer betreft in dienst van een werkgever van wie de werknemers of een deel van de werknemers tot 1 januari 2006 (en eventueel nog daarna) vrijgesteld zijn geweest van de verplichtstelling, dan moet de werknemer van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2010 deelnemer zijn geweest in de pensioenregeling van het fonds door intrekking van de vrijstel- ling (eventueel met terugwerkende kracht) op verzoek van de werkgever,
en voorts moet
e. het ouderdomspensioen vervroegd ingaan, evenals de pensioenen voortkomende uit: de aanspraken op overgangsrechten extra pensioen uit prepensioen en de aanspraken op overgangsrechten optrek pensioen als bedoeld in pensioenreglement A.
f. indien op grond van deelneming in een regeling ter verzekering van pensioen of een hiermee gelijk te stellen regeling binnen of buiten het houtbedrijf aanspraken op pensioen zijn opgebouwd of rechten op geldelijke uitkeringen zijn ontstaan die met pensioen zijn gelijk te
stellen – dit ter beoordeling van het bestuur van het fonds – dan moet de werknemer hiervan opgave doen bij het fonds. Het fonds zal vervolgens, na overleg met de actuaris van het fonds, de waarde van deze aanspraken betrekken bij het vaststellen van de overgangsuitkering.
3. Geen aanspraak op uitkering krachtens de regeling kan doen gelden de werknemer:
a. die onder een non-activiteitsregeling valt;
b. die niet voldoet aan het in het Reglement Overgangsregeling bepaalde;
c. die met of zonder xxxxxxxx werkzaamheden verricht voor een werkgever;
d. die in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de VUT-regeling of toeslag op grond van de toeslagregeling.
Artikel 7 Uitkeringsgrondslag
1. Bij uittreding wordt voor de berekening van de grondslag ingevolge de overgangsregeling het loon gehanteerd dat gold in de 12 maanden voorafgaand aan het tijdstip gelegen 3 jaar voor de ingangsdatum van het vervroegde ouderdomspensioen van de werknemer, verhoogd met de algemene salarisverhogingen die op grond van de cao voor de houthandel in de periode na de eerdergenoemde 12 maanden tot en met de ingangsdatum van het vervroegde ouderdomspen- sioen zijn toegekend. Met loon wordt bedoeld het loon dat ook voor de vaststelling van het vervroegde ouderdomspensioen wordt gehanteerd, met dien verstande dat de hiervoor genoemde referteperiode van 3 jaar wordt gehanteerd. Onder loon wordt niet verstaan de aanvullingen op en de uitkeringen ingevolge de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Werkloosheidswet en de Toeslagenwet, de werkgeversbij- drage in de kosten van de particuliere ziektekostenverzekering, winst uit onderneming alsmede het bedrag waarmee het salaris is verhoogd ingevolge het bepaalde in de Wet brutering overheve- lingstoeslag lonen (Wet van 22 december 1993; Stb. 1998, 742) en onder toepassing van artikel 6, tweede lid, van genoemde wet.
2. Indien gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid van deeltijd vervroegd ouderdomspensioen, dan wordt, in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, de grondslag gehanteerd die zou zijn ontstaan indien de betrokkene in de hiervoor bedoelde referteperiode in de zelfde mate van deeltijd zou hebben gewerkt als tijdens de periode van deeltijd werken tijdens het deeltijd vervroegd ouderdomspensioen het geval is. Indien de mate van deeltijd vervroegd ouderdoms- pensioen tijdens het vervroegde ouderdomspensioen wijzigt, dan wordt opnieuw een uitkerings- grondslag berekend voor het deel waarvoor de werknemer zijn deeltijd vervroegd ouderdomspen- sioen heeft uitgebreid naar de dan te hanteren grondslag volgens het bepaalde in de vorige volzin.
3. Indien in een periode van 10 jaar direct voorafgaande aan de vervroegde ouderdomspensioenda- tum sprake is van het aanvaarden van een lager gekwalificeerde functie, dan wel van het aanvaar- den van een deeltijdfunctie van ten minste 50% van een voltijdfunctie kan op verzoek en in afwijking van het bepaalde in het eerste lid een hogere grondslag worden gehanteerd. De grondslag die in dit geval in acht wordt genomen is de grondslag die gold onmiddellijk vóór ingang van de demotie, dan wel de deeltijdfunctie.
4. Indien sprake is van een samenloop van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid en werken op grond van een arbeidsovereenkomst, ongeacht of de arbeidsovereenkomst feitelijk voor fulltime of parttime is aangegaan, dan vindt in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, voorlegging aan het bestuur plaats.
5. Extra verhogingen van de grondslag die zijn toegekend na de referteperiode die in het eerste lid wordt genoemd, zijn toegelaten tot in totaal 8% – gerekend over de 4 jaren na de referteperiode – van de betreffende grondslag, indien aangetoond wordt dat deze extra verhogingen voortkomen uit de schriftelijk vastgestelde loonstructuur van de betreffende onderneming. Of dit laatste het geval is, is ter beoordeling aan het fonds.
Indien een andere referteperiode wordt gehanteerd, dan wordt het bepaalde in de voorlaatste volzin naar evenredigheid toegepast.
6. Onverminderd het bepaalde in de vorige leden is de uitkeringsgrondslag ten hoogste anderhalf maal het maximum uitkeringsdagloon voor de werkloosheidswet dat gold op de ingangsdatum van het vervroegde ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 6, tweede lid, onder e, herleid tot een jaarbedrag. Indien minder is gewerkt dan de gebruikelijke arbeidsduur wordt het maximum naar evenredigheid verlaagd.
Artikel 8 Uitkeringshoogte
1. Indien de overgangsuitkering ingaat op de in artikel 6, eerste lid, vermelde leeftijd bedraagt de
uitkering van de deelnemer in de overgangsregeling:
a. bruto 70% van de uitkeringsgrondslag, minus:
b. het voor de betrokken werknemer vastgestelde vervroegde ouderdomspensioen en de overige vervroegde pensioenen als bedoeld in artikel 6, tweede lid, onder e, op grond van pensioenre- glement A van het fonds dat vanaf 1 januari 2006 geldt en behorend bij de leeftijd vermeld in artikel 6, eerste lid, waarbij het ouderdomspensioen zodanig wordt herschikt dat het ouderdomspensioen vanaf de leeftijd van 65 jaar gelijk is aan het bereikbare ouderdomspen- sioen zoals dat is vastgesteld op basis van de per 31 december 2005 geldende pensioenrege- ling, rekening houdend met de toegekende indexaties aan actieve deelnemers vanaf 1 januari 2006 tot en met de in artikel 6, eerste lid, vermelde leeftijd, minus:
c. de met het vervroegde ouderdomspensioen op grond van pensioenreglement A gelijk te stellen uitkeringen, pensioenen, vergoedingen of aanvullingen, dit ter beoordeling aan het bestuur, minus:
d. de waarde van de rechten die in artikel 6, tweede lid, sub e, zijn bedoeld.
Vergoedingen of aanvullingen door de werkgever gegeven, zijn toegestaan en worden niet in mindering gebracht bij de berekening van de overgangsuitkering.
2. Indien de overgangsuitkering later ingaat dan de voor de betreffende werknemer geldende minimum leeftijd volgens de staffel in artikel 6, eerste lid, dan geldt dat de overgangsuitkering wordt vastgesteld alsof de ingangsdatum onveranderd de leeftijd zou zijn volgens die staffel en vervolgens herrekend aan de hand van een tabel die door het bestuur, gehoord de actuaris, is vastgesteld met inachtneming van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen en overeenkom- stig door het bestuur vast te stellen richtlijnen. De actuariële herrekening heeft uitsluitend betrekking op het tijdvak vanaf 1 januari 2006 (de ingangsdatum van de Wet VPL).
3. Indien de overgangsuitkering tezamen met het vervroegde ouderdomspensioen door het bepaalde in het tweede lid hoger is dan 100% van de uitkeringsgrondslag, dan wordt het meerdere overgeheveld naar de aanspraken op ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen (dit is: het partnerpensioenen wezenpensioen) die voor de betreffende werknemer bij het Bedrijfstakpensi- oenfonds zijn verzekerd. Daarbij wordt rekening gehouden met het fiscale maximum voor ouderdomspensioen zoals aangegeven in artikel 18a, lid 7, van de Wet op de loonbelasting 1964. Dit betekent dat het ouderdomspensioen niet uit mag gaan boven 100% van het loon op het tijdstip van ingang.
Indien die overschrijding toch plaatsvindt, dan gaat het ouderdomspensioen in bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd. Het meerdere wordt met in achtneming van wettelijke inhoudingen als eenmalige uitkering vlak voor het bereiken van de 65-jarige leeftijd uitgekeerd. Doet zich de situatie voor die in beide voorgaande volzinnen is bedoeld, dan betekent dat, dat tot de pensioendatum de overgangsuitkering niet hoger zal zijn dan 100% van de uitkeringsgrondslag.
4. Uitstel van de overgangsuitkering is niet toegestaan indien de deelnemer in aanmerking komt voor een SV-uitkering.
5. Voor de hoogte van de overgangsuitkering met inbegrip van het vervroegde ouderdomspensioen gelden de in de Wet op de Loonbelasting 1964 aangegeven maxima.
Artikel 9 Inkomsten uit andere bronnen
a. Alle werkzaamheden in de Houthandel of in enige andere bedrijfstak die tijdens de deelneming in de overgangsregeling worden voortgezet of worden aangevangen na het begin van de deelneming in die regeling moeten bij het fonds worden gemeld bij het verzoek om deelneming respectievelijk vóór aanvang van die werkzaamheden. In het Reglement Overgangsregeling is bepaald of en in hoeverre nevenwerkzaamheden zijn toegestaan en in hoeverre de uitkering(en) op grond van deze cao worden verminderd vanwege neveninkomsten.
b. Wanneer degene die in aanmerking komt voor een uitkering op grond van deze cao tevens in aanmerking komt voor een SV-uitkering, een prepensioenuitkering, een pensioenuitkering of toeslag op het vervroegde ouderdomspensioen of een uitkering die is gelijk te stellen met dergelijke uitkeringen – dit ter beoordeling aan het fonds – dan dient hij zulks onverwijld aan het fonds te melden. In het Reglement Overgangsregeling is bepaald of dergelijke inkomsten zijn toegestaan en in hoeverre de uitkering(en) op grond van deze cao worden verminderd in verband met dergelijke inkomsten.
c. Degene die dat aangaat is verplicht om elke wijziging in de nevenwerkzaamheden en de inkomsten bedoeld in het eerste en tweed lid onverwijld aan het fonds te melden.
Slotbepalingen
Artikel 10 Aanmelding
1. Om voor een uitkering ingevolge de overgangsregeling in aanmerking te komen, dient de werknemer:
a. zijn dienstverband op te zeggen met inachtneming van het bepaalde in de cao voor de houthandel;
b. de mededeling inzake uittreding ten minste 3 maanden voor de gewenste datum van ver- vroegde pensionering aan de werkgever te doen;
c. zich aan te melden bij de administrateur onder overlegging van het ingevulde aanvraagformu- lier en de vereiste gegevens en wel ten minste 2 maanden voor gewenste vervroegde pensioneringsdatum.
2. Indien het verzoek om aan de overgangsregeling te mogen deelnemen door het fonds niet wordt ingewilligd, wordt het dienstverband ongewijzigd voortgezet.
Artikel 11 Ingang en einde uitkering
1. De uitkering ingevolge de overgangsregeling gaat in op de datum waarop het vervroegde ouderdomspensioen ingaat.
2. De uitkering wordt in maandelijkse termijnen betaald. De deelneming aan deze regeling kan uitsluitend aanvangen aan het begin van elke maand.
3. De uitkering ingevolge de overgangsregeling wordt beëindigd bij het bereiken van de pensioendatum.
Reglement overgangsregeling voor de houthandel Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Houthandel Artikel 1 Begripsbepalingen:
In dit reglement gelden de begrippen als omschreven in de Cao overgangsregeling. Voorts gelden nog de volgende begrippen:
arbeidsongeschiktheid: een toestand waarin de werknemer/deelnemer arbeidsongeschikt is of
was in de zin van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Algemene Arbeids- ongeschiktheidswet, de Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekeringen zelfstandigen, dan wel de Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening jong gehandicapten;
SV-uitkering: een uitkering krachtens de ZW, WIA, WAO/Anw/WAZ, WW, IOAZ of
IOAW, dan wel een combinatie van genoemde uitkeringen, of, voor de directeur-grootaandeelhouders, een vergelijkbare uitkering op grond van een vrijwillige verzekering, een en ander eventueel aangevuld met (een) uitkering(en) ingevolge de Toeslagenwet, de RWW of met aanvullingen op de WAO;
Artikel 2 Toepassing overgangsregeling
1. Dit reglement heeft een tijdelijk karakter: het geldt tot het einde van de langstlopende uitkering op grond van de CAO overgangsregeling.
2. Dit reglement is van toepassing op de werkgevers en op de werknemers die vóór 1 januari 2005 de leeftijd van 57 jaar hebben bereikt.
3. De gerechtigde op een overgangsuitkering moet voldoen aan de voorwaarden zoals die waren neergelegd in de CAO overgangsregeling en dit reglement.
4. Het fonds zal controle uitoefenen op de naleving van de voorwaarden.
5. Indien tijdens de gebruikmaking van de overgangsregeling zou blijken dat niet of niet meer aan de voorwaarden wordt voldaan, dan is het bepaalde in artikel 7 van toepassing.
Artikel 3 Uitkeringsvoorwaarden
Een recht op een overgangsuitkering ter aanvulling van het vervroegde ouderdomspensioen ingevolge dit reglement is strikt voorwaardelijk van karakter en wordt ingevolge dit artikel slechts verleend in de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2010 en uitsluitend aan de werknemers die op 31 december 2004 57 jaar of ouder waren maar nog niet de 65-jarige leeftijd hebben bereikt. Uittreding met een recht op een overgangsuitkering is voor deze werknemers mogelijk indien ze aan alle voorwaarden voldoen die in de CAO overgangsregeling en in dit reglement zijn neergelegd.
Artikel 4 Uitkeringsgrondslag en hoogte van de uitkeringen
1. Voor de vaststelling van de hoogte van de grondslag en de hoogte van de uitkering ingevolge de overgangsregeling geldt het bepaalde in de Cao overgangsregeling.
2. Indien sprake is van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid en de werknemer in aanmerking komt voor een uitkering krachtens de WIA/WAO/AAW/WAZ (eventueel aangevuld met een uitkering krachtens de Toeslagenwet) welke is gebaseerd op gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid, dan wordt in beginsel op de wijze als in artikel 7 van de Cao overgangsregeling is bedoeld de grondslag voor de uitkering bepaald. Indien echter uit vergelijking met het loon onmiddellijk voor uittreding blijkt dat zich in de tussenliggende periode van 3 jaar ongebruikelijke wijzigingen hebben voorgedaan, besluit het bestuur eventueel tot het vaststellen van een andere uitkeringsgrondslag. Of sprake is van ongebruikelijke wijzigingen is ter beoordeling aan het bestuur. Gehanteerd wordt een uitkeringsgrondslag waarbij netto overgangsuitkering en netto arbeidsongeschiktheidsuitkering tezamen een resultaat opleveren dat zoveel mogelijk het netto uitkeringsniveau benadert dat zou zijn ontstaan als geen sprake zou zijn geweest van arbeidsongeschiktheid. Indien de uitkerings- grondslag eenmaal is bepaald, wordt deze gedurende de looptijd van de overgangsuitkering niet meer gewijzigd.
Artikel 5 Aanmelding
1. Om voor een uitkering ingevolge de overgangsregeling in aanmerking te komen, dient de werknemer:
a. zijn dienstverband op te zeggen met inachtneming van het bepaalde in de cao voor de houthandel;
b. de mededeling inzake uittreding ten minste 3 maanden voor de gewenste datum van ver- vroegde pensionering aan de werkgever te doen;
c. zich aan te melden bij de administrateur onder overlegging van het ingevulde aanvraagformu- lier en de vereiste gegevens en wel ten minste 2 maanden voor gewenste vervroegde pensioneringsdatum.
2. Indien het verzoek om aan de overgangsregeling te mogen deelnemen door het fonds niet wordt ingewilligd, wordt het dienstverband ongewijzigd voortgezet.
Artikel 6 Tijdstip van uitkering
De uitbetaling van de uitkering vindt plaats tezamen met de uitbetaling van het vervroegde ouderdomspensioen. De eerste uitkering geschiedt over de maand waarin de deelneming is begon- nen. Het tijdstip van de betaling ligt in de tweede helft van de maand waarover de uitkering verschul- digd is.
Artikel 6A Voorwaardelijke toeslagverlening op overgangsuitkeringen
1. Het fonds kent de mogelijkheid om een toeslag te verlenen op de ingegane overgangsuitkeringen. Indien aanpassing plaatsvindt dan worden de overgangsuitkeringen jaarlijks geïndexeerd.
Het bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre overgangsuitkeringen worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toezegging op een toeslag op de overgangsuitkeringen is geen bestemmingsreserve gevormd en wordt geen premie betaald.
2. Indien de ontwikkeling van het indexcijfer negatief is, wordt dit gesteld op nul. Het bestuur kan slechts besluiten tot gehele of gedeeltelijke verhoging aan de hand van de ontwikkeling van het indexcijfer indien en voor zover de middelen van het fonds dit naar het oordeel van het bestuur, gehoord de actuaris, toelaten. Een besluit in enig jaar tot de verlening van een toeslag vormt geen garantie voor in toekomstige jaren toe te kennen toeslagen en houdt geen beperking in van de beleidsvrijheid die het bestuur ter zake heeft.
3. Het bepaalde in het eerste en tweede lid betekent het volgende:
• Er is geen recht op toekomstige toeslagen;
• De toeslagen op de overgangsuitkeringen zijn voorwaardelijk;
• Het pensioenfonds probeert de overgangsuitkeringen aan te passen aan het indexcijfer;
• De toeslag in een bepaald jaar wordt vastgesteld door het bestuur van het fonds. Het is niet zeker of en in hoeverre in de toekomst toeslagen verleend zullen worden;
• Er is geen geld gereserveerd voor toekomstige toelagen.
4. Voor de toepassing van het bepaalde in het eerste lid wordt een eventueel volgende toeslag berekend over de overgangsuitkering inclusief de eerder ingevolge dit artikel verleende toeslag(en).
Artikel 7 Vermindering, respectievelijk wijziging van rechten
1. Wanneer een deelnemer bij het begin van of tijdens zijn deelnemerschap in de Overgangsregeling in aanmerking komt voor:
a. een SV-uitkering; of
b. een pensioenuitkering of een prepensioenuitkering die vergelijkbaar is met de pensioenuitke- ring of een prepensioenuitkering van het fonds; of
c. een aanvulling op het vervroegde ouderdomspensioen, anders dan in de Cao Overgangsrege- ling bedoeld; of
d. een aanvulling op de fulltime of parttime uitkering (verder: de aanvulling) door de (voormalige) werkgever in welke vorm dan ook; of
e. een vergoeding van het werknemersdeel van de pensioenpremie door de (voormalige) werkgever.
dan dient hij zulks onverwijld aan het fonds te melden.
2. Op de door het fonds te verstrekken overgangsuitkering wordt in mindering gebracht:
– de onder a tot en met d bedoelde inkomenselementen;
– de pensioenuitkering indien deze voortkomt uit een door de werkgever ten behoeve van de werknemer afgesloten pensioenverzekering en indien daarin de pensioenleeftijd zonder toestemming van het bestuur van het fonds is verlaagd in de periode van 3 jaar die voorafgaat aan de aanvang van de overgangsuitkering.
3. De deelnemer is verplicht om elke wijziging in de inkomensbestanddelen die in het eerste lid worden genoemd onverwijld aan het fonds te melden.
Artikel 8 Inkomsten uit nevenwerkzaamheden
1. Indien de deelnemer die voor een uitkering op grond van de Cao Overgangsregeling in aanmer- king komt werkzaamheden verricht, geldt het volgende:
a. alle werkzaamheden die in de Houthandel of in enige andere bedrijfstak die tijdens de uittreding worden voortgezet of worden aangevangen na het begin van de uittreding moeten bij het fonds worden gemeld bij het verzoek om een overgangsuitkering respectievelijk vóór aanvang van die werkzaamheden.
b. het is niet toegestaan betaalde of onbetaalde werkzaamheden in de Houthandel te verrichten. Het bestuur kan ontheffing verlenen van dit verbod.
c. als de onder b bedoelde deelnemer aan de overgangsregeling zonder de daar bedoelde ontheffing toch werkzaamheden in de Houthandel verricht, vervalt zijn recht op de overgangs- uitkering. Het vervallen van het recht op de overgangsuitkering kan ook met terugwerkende kracht worden toegepast.
d. inkomsten uit werkzaamheden buiten de Houthandel die vóór ingang van de overgangsuitke- ring al werden verricht worden niet op de overgangsuitkering in mindering gebracht, mits die werkzaamheden niet worden uitgebreid na uittreding. Hetgeen na aanvang van de uittreding door uitbreiding van de werkzaamheden méér wordt verdiend dan vóór aanvang van de
57-jarige leeftijd, wordt op de overgangsuitkering in mindering gebracht.
e. inkomsten uit werkzaamheden buiten de Houthandel die na de 57-jarige leeftijd zijn begonnen worden:
– volledig op de overgangsuitkering in mindering gebracht als zij op grond van een arbeids- overeenkomst worden verricht en
– als zij niet op grond van een arbeidsovereenkomst worden verricht worden zij op de overgangsuitkering in mindering gebracht voor zover die inkomsten, het vervroegde ouderdomspensioen en de overgangsuitkering samen méér bedragen dan de grondslag voor de overgangsuitkering.
2. De deelnemer die dat aangaat is verplicht om elke wijziging in de nevenwerkzaamheden onver- wijld aan het fonds te melden.
Artikel 9 Terugvordering/beëindiging
Indien te veel of ten onrechte uitkering is betaald doordat de deelnemer niet voldeed aan meldings- plicht op grond van artikel 8, kan deze uitkering worden teruggevorderd.
Het bestuur is in deze gevallen bevoegd om de uitkering te verminderen of te beëindigen.
Artikel 10 Controle
Het fonds zal controle uitoefenen op de naleving van de voorwaarden.
Artikel 11 Beëindiging recht op uitkering
Onverminderd het bepaalde in artikel 7 en 8 eindigt het recht op uitkering:
a. op de eerste dag van de maand waarin de deelnemer op grond van de pensioenregeling met pensioen gaat;
b. op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de deelnemer is overleden;
c. vanaf de datum waarop de deelnemer opnieuw werkzaam is in de houthandel met of zonder beloning, tenzij ontheffing is verleend op grond van artikel 8, sub b.
Artikel 12 Hardheidsclausule
In gevallen waarin toepassing van de regeling tot onbillijkheden leidt, kan het bestuur een beslissing in afwijking van de bepalingen van het reglement nemen.
Artikel 13 Verplichting tot opgave van gegevens
De werknemer, die een verzoek tot vervroegde uittreding indient en zijn werkgever zijn verplicht de door de administrateur voor de behandeling van de aanvraag benodigde gegevens te verstrekken.
De werknemer, die een uitkering ingevolge de regeling geniet, is verplicht om aan de administrateur opgave te doen van die gegevens, die de administrateur voor de uitvoering van dit reglement behoeft.
Artikel 14 Slotbepaling
In onvoorziene gevallen beslist het bestuur.
Artikel 15 Citeertitel
Dit reglement kan worden aangehaald als ‘Reglement Overgangsregeling’.
STATUTEN
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Houthandel
Artikel 1 Naam en zetel
1. De stichting draagt de naam: ‘Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Houthandel’.
2. De stichting is gevestigd te Amsterdam.
Artikel 2 Definities
1. Tenzij nadrukkelijk anders vermeld, wordt in deze statuten en de reglementen verstaan onder:
a. het fonds:
de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Houthandel;
b. de wet:
de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000;
c. de werkgever:
iedere werkgever in het houtbedrijf; hierbij wordt onder houtbedrijf verstaan:
alle in Nederland gevestigde ondernemingen, die uitsluitend of in hoofdzaak – voor eigen rekening en risico en gericht op niet-particulieren als afnemers – de groothandel uitoefenen in (Nederlands
en/of buitenlands, onbewerkt, dan wel bewerkt zonder dat daardoor een eindproduct is ontstaan) hout- en plaatmateriaal en aanverwante artikelen en/of die uitsluitend of in hoofdzaak de navol- gende werkzaamheden verrichten:
– (loon)zagen,
– (loon)schaven,
– (loon)drogen en/of (loon)verduurzamen van hout,
– ten behoeve van de handel, hout oogsten in bossen en andere houtopstanden,
– de vervaardiging van producten uit houtafval, niet zijnde eindproducten alsmede de handel in deze producten;
d. de werknemer:
xxxxxx die krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht arbeid verricht voor een werkgever, met uitzondering van de bestuurder in de zin van het Burgerlijk Wetboek van een naamloze vennootschap of van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, die op grond van de Handelsregisterwet (Stb. 2007, 153, laatstelijk gewijzigd Stb. 2010, 280) als bestuurder ingeschreven dient te staan in het Handelsregister en de directeur-grootaandeelhouder van die vennootschappen;
Hierbij wordt verstaan onder:
directeur-grootaandeelhouder:
1. persoonlijk houder van aandelen welke ten minste een tiende deel van het geplaatste kapitaal van de vennootschap van de werkgever vertegenwoordigen;
2. indirect persoonlijk houder van aandelen welke ten minste een tiende deel van het geplaatste kapitaal van de vennootschap van de werkgever vertegenwoordigen; of
3. houder van certificaten van aandelen, uitgegeven door tussenkomst van een administratiekan- toor waarvan hij voor ten minste een tiende deel in het bestuur vertegenwoordigd is, welke ten minste een tiende deel van het geplaatste kapitaal van de vennootschap vertegenwoordigen;
e. arbeidsovereenkomst:
een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek;
x. xx xxxxxxxxx:
de deelnemer zoals omschreven in Pensioenreglement A, in het Algemeen Reglement in samenhang met Pensioenreglement B en in het IAP-reglement;
g. het bestuur:
het orgaan van het fonds bedoeld in artikel 8;
h. prepensioenregeling:
de prepensioenregeling zoals neergelegd in het Prepensioenreglement;
i. pensioenregeling:
de pensioenregeling zoals neergelegd in het Pensioenreglement A, respectievelijk in Pensioenre- glement B;
j. invaliditeitspensioenregeling:
de regeling zoals neergelegd in het Invaliditeitspensioenreglement;
k. toeslagregeling:
de toeslagregeling zoals neergelegd in de cao toeslagregeling en in het reglement toeslagregeling;
l. overgangsregeling:
de overgangsregeling zoals neergelegd in de cao overgangsregeling en in het reglement overgangsregeling;
m. vut-regeling:
de regeling vervroegde uittreding voor de houthandel zoals die tot 1 januari 2002 was neergelegd in de cao regelende het vervroegd uittreden in de houthandel en het bij die cao behorende uittredingsreglement en de statuten van de Stichting Vervroegde Uittreding voor de Houthandel;
n. accountant:
de accountant als bedoeld in het Burgerlijk Wetboek, artikel 2:393, eerste lid;
o. representatieve organisaties:
de verenigingen van werknemers, die vertegenwoordigd zijn in het bestuur, alsmede het Coördina- tieorgaan Samenwerkende Ouderenorganisaties te Utrecht (verder: het CSO);
p. pensioengerechtigden:
degenen die krachtens de regelingen van het fonds enigerlei vorm van pensioen genieten;
q. de Toezichthouder:
de Stichting Autoriteit Financiële Markten of De Nederlandsche Bank N.V., ieder voor zover belast met de uitoefening van het toezicht bij of krachtens artikel 151 van de Pensioenwet;
r. verplichtstelling:
verplichtstelling krachtens de wet op grond waarvan deelneming in het fonds door personen die in de verplichtstelling omschreven zijn, verplicht is;
s. gepensioneerde:
pensioengerechtigde voor wie het ouderdomspensioen is ingegaan;
t. lidstaat:
een lidstaat van de Europese Unie alsmede een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij de Overeenkomst betreffende Europese Economische Ruimte.
2. Voor de toepassing van de statuten en de reglementen van het fonds worden degenen die bij een werkgever persoonlijk (een van) de werkzaamheden verrichten die in lid 1, onder c, worden genoemd ingevolge een met een werkgever gesloten overeenkomst van aanneming van werk of deze werkzaamheden ten behoeve van een werkgever verrichten op grond van zo’n overeenkomst die met een derde is gesloten, geacht met de werkgever bij wie het aangenomen werk wordt verricht een arbeidsovereenkomst te hebben gesloten.
Artikel 3 Aangesloten werkgever
Aangesloten werkgever is de werkgever, die bij het fonds is aangesloten omdat hij:
a. onder de werkingssfeer van het fonds en onder de verplichtstelling valt, of die
Artikel 4 Doel en werkingssfeer
1. De werkingssfeer van het fonds betreft de werkgevers in de zin van deze statuten.
2. Het fonds heeft ten doel overeenkomstig de bepalingen van deze statuten en de reglementen van het fonds:
a. binnen de kring van de aangesloten werkgevers en overeenkomstig de bepalingen van deze statuten en van het betreffende pensioenreglement de deelnemers, de gewezen deelnemers, de gepensioneerden, de pensioengerechtigden en overige belanghebbenden te beschermen tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en overlijden;
b. aan werknemers als bedoeld in artikel 2 die aan de voorwaarden voldoen die worden gesteld in de toeslagregeling, de overgangsregeling, respectievelijk de vut-regeling, uitkeringen in de vorm van een toeslag, overgangsuitkeringen of uitkeringen wegens vervroegde uittreding te verstrekken.
De uitkeringen genoemd onder b zijn gebaseerd op een cao, geldend voor het houtbedrijf en worden zodanig geclausuleerd dat zij de prepensioenen of pensioenen en de aanspraken op prepensioen of pensioen niet in gevaar kunnen brengen.
3. Het fonds tracht dit doel te bereiken door:
a. overeenkomstig de bij de reglementen te stellen regels uitkeringen toe te kennen;
b. andere wettige middelen, die tot het bereiken van het doel bevorderlijk kunnen zijn.
4. Het fonds werkt volgens een actuariële en bedrijfstechnische nota. In deze nota is een omschrij- ving opgenomen van de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan het bepaalde bij en krachtens hoofdstuk 6 van de Pensioenwet.
5. Het bestuur van het fonds legt de nota alsmede iedere wijziging daarvan onverwijld over aan de Toezichthouder.
6. Indien de Toezichthouder zulks noodzakelijk acht in het belang van de deelnemers, de gewezen deelnemers, of andere belanghebbenden, gaat het fonds binnen de daarvoor door de Toezichthou- der gestelde termijn over tot het overdragen of herverzekeren van het uit de aangegane verplich- tingen voortspruitende risico door het sluiten van overeenkomsten van verzekering met een verzekeraar als bedoeld in hoofdstuk 1 van de Pensioenwet.
7. Het fonds houdt in zijn administratie een volledige scheiding aan tussen de pensioenregeling, de prepensioenregeling, de invaliditeitspensioenregeling, de toeslagregeling, de regeling vervroegde uittreding en de overgangsregeling. Dit geldt ook voor de kosten van administratie van alle regelingen en de toerekening daarvan.
Artikel 6 Middelen en Financiering
1. De geldmiddelen van het fonds bestaan uit:
a. het stichtingskapitaal;
b. betaalde premies en koopsommen;
c. inkomsten uit beleggingen;
d. overige baten.
2. De uitgaven van het fonds bestaan uit:
a. uitkeringen aan de personen die in artikel 4, tweede lid, onderdelen a en b, worden genoemd;
b. overige uitgaven.
3. Het fonds draagt er zorg voor dat, conform de voorschriften bij of krachtens de Pensioenwet, de bezittingen van het fonds, tezamen met de te verwachten inkomsten, toereikend zijn ter dekking
van de uit de statuten en (het) reglement(en) voortvloeiende pensioenverplichtingen.
4. Het fonds draagt er zorg voor dat de aanspraken die de deelnemers bij beëindiging van de deelname aan het reglement kunnen ontlenen in elk geval steeds aan het einde van ieder kalenderjaar dan wel, indien dat eerder is, bij beëindiging van de deelneming, volledig zijn gefinancierd.
5. Het bestuur beheert het fondsvermogen.
Artikel 7 Beleggingen
Het fonds voert een beleggingsbeleid dat in overeenstemming is met de prudent-person regel en is gebaseerd op de volgende uitgangspunten:
a. de waarden worden belegd in het belang van aanspraak- en pensioengerechtigden;
b. het totaal van vorderingen op en belegging in aandelen in de ondernemingen van aangesloten werkgevers is niet groter dan een bedrag gelijk aan het twintigste deel van de bezittingen van het fonds, vermeerderd met een bedrag gelijk aan de vrije reserve van het fonds, met dien verstande dat het bedrag van deze vorderingen en aandelen niet groter is dan een tiende deel van de bezittingen van het fonds.
Zodra het fonds bijdragen ontvangt van ondernemingen die zetel hebben in een andere lidstaat dan Nederland, maar uiterlijk op 23 september 2010, wordt de tekst van onderdeel b vervangen door: ‘het totaal van beleggingen in de ondernemingen van aangesloten werkgevers wordt beperkt tot ten hoogste 5% van de portefeuille als geheel en ingeval de onderneming tot een groep behoort, wordt
het totaal van beleggingen in de ondernemingen die tot dezelfde groep als een onderneming van een aangesloten werkgever behoren, beperkt tot ten hoogste 10% van de portefeuille. Wanneer een groep van ondernemingen aan het fonds premies betaalt, geschieden beleggingen in deze ondernemingen prudent, waarbij rekening wordt gehouden met de noodzaak van een behoorlijke diversificatie’.
Artikel 8 Bestuur
1. Het bestuur bestaat uit 6 leden en 2 plaatsvervangende leden. Bij ontstentenis of belet van een bestuurslid treedt zijn plaatsvervanger als zodanig op. Wat in deze statuten is bepaald ten aanzien van de leden van het bestuur, geldt evenzeer voor de plaatsvervangende leden.
2. De leden en de plaatsvervangende leden worden aangewezen met inachtneming van het beginsel van pariteit van werkgevers- en werknemersleden. Dezelfde pariteit wordt in acht genomen ten aanzien van door het bestuur uit zijn midden aan te wijzen commissies.
3. a. 3 Leden van het bestuur worden benoemd door:
de Koninklijke Vereniging van Nederlandse Houtondernemingen, gevestigd te Almere (hierna: VVNH).
b. 2 Leden van het bestuur worden benoemd door: de FNV Bouw, gevestigd te Woerden (hierna: FNV);
c. 1 lid van het bestuur wordt benoemd door:
CNV Vakmensen, gevestigd te Utrecht (hierna: CNV).
De leden onder a hebben gezamenlijk één plaatsvervanger die wordt benoemd door VVNH en de leden onder b en c hebben gezamenlijk één plaatsvervanger die wordt benoemd door FNV en CNV gezamenlijk.
4. Het bestuur kiest uit zijn midden een voorzitter, een plaatsvervangend voorzitter, een secretaris en een plaatsvervangend secretaris.
5. De functies van voorzitter en plaatsvervangend voorzitter worden in de even kalenderjaren vervuld door werknemersleden en in de oneven kalenderjaren door werkgeversleden.
Omgekeerd worden de functies van secretaris en plaatsvervangend secretaris in de oneven kalenderjaren vervuld door werknemersleden en in de even kalenderjaren door werkgeversleden.
6. a. De leden van het bestuur hebben zitting voor een tijdvak van vier jaren met in achtneming van het onder b vermelde aftreedrooster, maar zijn na afloop van deze periode onmiddellijk opnieuw benoembaar.
b. Met ingang van 1 januari 2008 geldt een aftreedrooster dat het tot dan toe geldende aftreed- rooster vervangt. Dit rooster houdt in dat de leden en plaatsvervangende leden aftreden volgens het navolgende schema:
– op 1 januari 2008 treden af: 2 werknemersbestuursleden en 1 werkgeversbestuurslid, tezamen met 1 plaatsvervangend werkgeversbestuurslid en 1 plaatsvervangend werkne- mersbestuurslid. Deze leden zijn onmiddellijk opnieuw te benoemen. Op de datum dat het
bestuur voornemens is de 6 plaatsvervangende bestuursleden te vervangen door 2 plaatsvervangende bestuursleden, treden 4 plaatsvervangende bestuursleden volgens het beginsel van pariteit af.
– op 1 januari 2010 treden af: 2 werkgeversbestuursleden en 1 werknemersbestuurslid. Deze leden zijn onmiddellijk opnieuw te benoemen;
– op 1 januari 2012 treden af: 2 werknemersbestuursleden en 1 werkgeversbestuurslid tezamen met de beide plaatsvervangers. Deze leden zijn onmiddellijk opnieuw te benoemen.
7. Behalve door periodiek aftreden zoals in deze statuten is bepaald eindigt het lidmaatschap van het bestuur door:
a. bedanken;
b. overlijden;
c. een daartoe strekkend besluit van de organisatie(s), welke het lid heeft (hebben) benoemd;
d. een daartoe strekkend besluit tot ontslag van het bestuur als bedoeld in het dertiende en veertiende lid.
8. In een vacature wordt zo spoedig mogelijk na het ontstaan daarvan voorzien door de organisa- tie(s), welke gelet op het derde lid daarvoor in aanmerking komt (komen).
Bij vervulling van een tussentijdse vacature heeft het nieuwe lid zitting tot het einde van de lopende zittingsperiode, doch is na afloop van die termijn opnieuw benoembaar. Gedurende het bestaan van een tussentijdse vacature behoudt het bestuur zijn volledige bevoegdheden.
9. Het bestuur van het fonds brengt elke wijziging in de samenstelling van het bestuur vooraf ter kennis aan de Toezichthouder.
10. Een wijziging als bedoeld in het negende lid wordt niet doorgevoerd indien de Toezichthouder binnen zes weken na ontvangst van de melding, of, indien de Toezichthouder om nadere gegevens of inlichtingen heeft verzocht, binnen zes weken na ontvangst van die gegevens of inlichtingen aan het bestuur van het fonds bekend maakt dat zij niet met de voorgenomen wijziging instemt.
11. Met in achtneming van het bepaalde in het dertiende lid van dit artikel, kan een bestuurslid door het bestuur worden geschorst of ontslagen indien het desbetreffende bestuurslid:
a. naar het oordeel van het bestuur niet (naar behoren) functioneert;
b. in gebreke blijft te voldoen aan de aan het bestuurslidmaatschap gestelde verplichtingen of handelt in strijd met de statuten of reglementen van het fonds;
c. naar het oordeel van het bestuur gedragingen verricht waardoor de goede naam of de belangen van het fonds worden geschaad;
d. een taak of functie uitvoert die niet verenigbaar is met het bestuurslidmaatschap.
Een bestuursbesluit tot schorsing of ontslag geschiedt schriftelijk door het bestuur met opgave van redenen en is onmiddellijk van kracht.
12. Het bestuurslid over wiens schorsing of ontslag wordt beraadslaagd in de gevallen als genoemd in het elfde lid van dit artikel, wordt in de desbetreffende vergadering de gelegenheid geboden om te worden gehoord en heeft het recht om zich te verdedigen of te verantwoorden.
In afwijking van het bepaalde in artikel 12, zesde en zevende lid, dient een besluit tot schorsing te worden genomen met minstens tweederde van de uitgebrachte stemmen in een vergadering waarin minstens alle overige bestuursleden aanwezig zijn; de stem van het bestuurslid over wiens schorsing wordt beraadslaagd wordt buiten beschouwing gelaten. Een schorsing die niet binnen drie maanden wordt gevolgd door een besluit tot verlenging van de schorsing of ontslag eindigt door het verloop van die termijn.
In afwijking van het bepaalde in artikel 9, dient een besluit tot ontslag te worden genomen met minstens tweederde van de uitgebrachte stemmen in een vergadering waarin minstens alle overige bestuursleden aanwezig zijn; de stem van het bestuurslid over wiens ontslag wordt beraadslaagd wordt buiten beschouwing gelaten.
13. In geval een bestuurslid naar het oordeel van het bestuur onvoldoende functioneert kan, naast de het middel van schorsing of ontslag aan de benoemende organisatie worden gevraagd het betreffende bestuurslid terug te trekken en een ander bestuurslid te benoemen.
14. Het bestuur legt een procedure vast voor een periodieke evaluatie van het functioneren van het bestuur als geheel en van de individuele bestuursleden.
Artikel 9 Taken en bevoegdheden van het bestuur en haar leden
1. Het dagelijks beleid van het fonds wordt bepaald door het bestuur. Het bestuur draagt zorg voor de
uitvoering van de statuten en de pensioenreglementen.
2. Het is bevoegd tot alle daden van beheer en beschikking binnen de kring van de doelstelling van het fonds. Dat geldt ook voor het sluiten van overeenkomsten tot het kopen, vervreemden of bezwaren van registergoederen.
3. Het bestuur vertegenwoordigt het fonds in en buiten rechte, maar dit kan ook door de voorzitter en secretaris gezamenlijk gebeuren. Bij ontstentenis of belet van de voorzitter respectievelijk de secretaris xxxxxx in zijn plaats de plaatsvervangende voorzitter respectievelijk de plaatsvervan- gende secretaris op.
4. Het bestuur kan een of meer van zijn bevoegdheden geheel of gedeeltelijk delegeren aan een of meer door het bestuur uit zijn midden aangewezen commissies.
Onverminderd het bepaalde in artikel 18 kan het bestuur ook een of meer van zijn bevoegdheden geheel of gedeeltelijk delegeren of mandateren aan de administrateur. Degene aan wie de bevoegdheden zijn gedelegeerd/gemandateerd is voor de uitoefening van die bevoegdheden verantwoording schuldig aan het bestuur.
5. Elk bestuurslid is bevoegd een deskundige te raadplegen en zich krachtens een bestuursbesluit, waarbij ten minste één vierde der bestuurders zich daarvoor heeft uitgesproken, ter vergadering door een deskundige te laten bijstaan.
Artikel 10 Geheimhoudingsplicht
De bestuursleden verplichten zich door het aanvaarden van hun benoeming tot geheimhouding van wat hun in hun functie over een bedrijf, beroep of persoon is bekend geworden en voorts van alle aangelegenheden ten aanzien waarvan het bestuur of de voorzitter geheimhouding heeft opgelegd of waarvan zij het vertrouwelijke karakter moeten begrijpen. Hij die deze geheimhoudingsplicht schendt kan bij besluit van het bestuur worden ontslagen of geschorst.
Artikel 11 Deskundigheid en betrouwbaarheid van het bestuur
1. De bestuursleden richten zich bij de vervulling van hun taak naar de belangen van de bij het fonds betrokken deelnemers, gewezen deelnemers en overige belanghebbenden en zij zorgen ervoor dat deze personen zich door hen op evenwichtige wijze vertegenwoordigd kunnen voelen.
2. Het bestuur draagt er zorg voor dat de betrouwbaarheid van de personen die het beleid van het pensioenfonds bepalen of mede bepalen buiten twijfel staat. De betrouwbaarheid van een persoon staat buiten twijfel wanneer dat eenmaal door de Nederlandsche Bank is vastgesteld, zolang niet een wijziging in de relevante feiten omstandigheden een redelijke aanleiding geeft tot een nieuwe beoordeling.
3. De deskundigheid van het bestuur van het fonds dient naar het oordeel van de Toezichthouder voldoende te zijn met het oog op de belangen van de bij het fonds betrokken deelnemers, gewezen deelnemers en overige belanghebbenden.
4. De voornemens, de handelingen of de antecedenten van de bestuursleden mogen de Toezichthou- der geen aanleiding geven tot het oordeel dat, met het oog op de belangen, de betrouwbaarheid van de bestuursleden niet buiten twijfel staat.
5. Indien zich een wijziging voordoet van de antecedenten, stelt het bestuur van het fonds de Toezichthouder daarvan onverwijld schriftelijk in kennis.
Artikel 12 Bestuursvergaderingen
1. Het bestuur vergadert zo dikwijls de voorzitter of minstens twee andere leden dit wenselijk achten, doch tenminste éénmaal per jaar.
2. De oproeping voor de vergaderingen van het bestuur geschiedt in opdracht van de voorzitter en, behoudens in spoedeisende gevallen ter beoordeling van de voorzitter, schriftelijk op een termijn van ten minste 14 dagen. De oproeping voor vergaderingen van het bestuur, die op verzoek van de leden worden bijeengeroepen, geschiedt schriftelijk in opdracht van deze leden en op een termijn van ten minste 14 dagen.
3. De oproeping vermeldt, behalve het tijdstip en plaats van de vergadering, de te behandelen onderwerpen en bevat als bijlagen zoveel mogelijk alle schriftelijk opgestelde voorstellen en
ontwerpen, welke in de vergadering zullen worden behandeld.
4. In de vergaderingen, welke niet op de voorgeschreven wijze zijn bijeengeroepen, kunnen slechts besluiten worden genomen, indien alle leden van het bestuur aanwezig zijn.
5. De vergaderingen van het bestuur worden geleid door de voorzitter of de plaatsvervangend voorzitter en bij beider afwezigheid door de oudste in anciënniteit van de aanwezige bestuursle- den. Indien in laatstgenoemd geval twee of meer bestuursleden een gelijke anciënniteit hebben treedt de oudste in jaren als voorzitter op.
6. Geldige besluiten kunnen, tenzij deze statuten daarover anders bepalen, genomen worden in vergaderingen, waarin minstens drie leden aanwezig zijn van wie minstens één werkgevers- en één werknemerslid, indien niet vóór de vergadering door één of meer bestuursleden bij de voorzitter schriftelijk bezwaren zijn ingediend tegen een op de agenda vermeld voorstel. Over een voorstel, waartegen schriftelijke bezwaren zijn ingediend, kan in een vergadering slechts een besluit genomen worden, indien minstens vier bestuursleden aanwezig zijn.
7. Indien in een vergadering geen besluiten kunnen worden genomen, daar niet voldaan is aan het bepaalde in het vorige lid, wordt binnen een maand een tweede vergadering bijeengeroepen. Is in die vergadering het vereiste aantal bestuursleden weer niet aanwezig, dan kunnen in die vergade- ring over de voorstellen waaromtrent wegens het ontbreken van het quorum in de eerste vergadering geen beslissingen kon worden genomen, besluiten worden genomen mits minstens één werkgeverslid en één werknemerslid aanwezig zijn.
8. De besluiten van het bestuur worden, voor zover daarvan bij deze statuten niet wordt afgeweken, genomen bij volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen. Xxxxxx stemmen en ongeldige stemmen worden als niet uitgebrachte stemmen beschouwd.
9. Xxxxxxxx over zaken geschiedt hoofdelijk en mondeling. Xxxxxxxx over personen geschiedt, behoudens indien de verkiezing bij acclamatie plaats vindt, bij gesloten en ongetekende briefjes.
10. Bij staking van stemmen over zaken wordt het nemen van een besluit tot een volgende vergade- ring uitgesteld.
11. Indien de stemmen dan wederom staken, wordt het voorstel geacht te zijn verworpen. Bij staking van stemmen over personen beslist het lot.
12. De leden van het bestuur hebben in de vergadering van het bestuur ieder één stem, indien de aantallen der ter vergadering aanwezige werkgeversleden en werknemersleden even groot zijn. Is dit niet het geval, dan brengt ieder van de werkgeversleden respectievelijk van de werknemersle- den van het bestuur evenveel stemmen uit als er leden van de andere groep aanwezig zijn.
Artikel 13 Schriftelijke besluitvorming
1. Indien de voorzitter en de secretaris dit wenselijk achten, kan het bestuur in afwijking van het bepaalde in de voorgaande leden ook zonder dat het bestuur in vergadering bijeen is een rechtsgeldig besluit nemen door het volgen van de procedure van schriftelijke besluitvorming.
2. De procedure van schriftelijke besluitvorming is als volgt: het schriftelijke stuk met betrekking tot het betreffende onderwerp waarvan besluitvorming gewenst is (de voorlegger), wordt aan alle bestuursleden gelijktijdig toegezonden, vergezeld van een éénduidige vraagstelling en met het verzoek om, middels het schriftelijk beantwoorden van de gestelde vraag/vragen, schriftelijk een stem uit te brengen op een daartoe bestemd antwoordformulier.
3. In afwijking van het bepaalde in artikel 12 moeten in een procedure van schriftelijke besluitvor- ming alle bestuursleden hun stem uitbrengen en komt een besluit alleen rechtsgeldig tot stand indien er sprake is van unanimiteit in de beantwoording.
4. Als door één of meer leden van het bestuur binnen de daarvoor door de voorzitter gestelde termijn bezwaar wordt gemaakt tegen het volgen van de procedure van schriftelijke besluitvorming met betrekking tot het betreffende onderwerp, tegen de vorm of inhoud van voorlegger of vraagstel- ling, of als er geen unanimiteit in de beantwoording is, dan moet over het betreffende onderwerp in een vergadering worden besloten.
Artikel 14 Reis- en verblijfkosten bestuursleden en vacatiegeld
Reis- en verblijfkosten door de bestuursleden in hun functie gemaakt, worden vergoed.
Vergoeding geschiedt volgens door het bestuur vastgestelde regelen. Het bestuur kan voorts besluiten de bestuursleden voor elke door hen bijgewoonde vergadering een vacatiegeld toe te kennen.
Artikel 15 Deelnemersraad
1. Het fonds kent een deelnemersraad.
2. De leden van de deelnemersraad worden benoemd door het bestuur op voordracht van de verenigingen van werknemers en van een vereniging die de pensioengerechtigden vertegenwoordigt.
3. De deelnemersraad vertegenwoordigt de deelnemers en de pensioengerechtigden van het fonds evenredig op basis van hun onderlinge getalsverhoudingen.
4. Voorafgaande aan de eerste benoeming van de leden van de deelnemersraad en vervolgens steeds na vier jaren, stelt het bestuur vast hoe de zetelverdeling tussen de vertegenwoordigers van de deelnemers en de vertegenwoordigers van de pensioengerechtigden in de deelnemersraad zal zijn met inachtneming van het derde lid. De verhoudingen worden bepaald door de cijfers in het jaarverslag.
5. Indien vanuit een vereniging die gepensioneerden vertegenwoordigt niet daadwerkelijk een voordracht voor een lid volgt binnen een door het bestuur te bepalen redelijke termijn, zal een voordracht vanuit de verenigingen van werknemers volgen.
6. De voorwaarden die aan de voordracht van de kandidaat-leden worden gesteld, de wijze waarop de leden van de deelnemersraad worden benoemd, de samenstelling van de deelnemersraad als mede de taken, de bevoegdheden en de werkwijze van de deelnemersraad zijn vastgelegd in een reglement. Dit reglement is met inachtneming van de toepasselijke bepalingen van de Pensioen- wet vastgesteld door de deelnemersraad, na voorafgaande goedkeuring door het bestuur.
Artikel 16 Verantwoordingsorgaan
1. Het fonds kent een verantwoordingsorgaan.
2. De leden van het verantwoordingsorgaan worden, op voordracht van de werknemersorganisaties en de werkgeversorganisatie, benoemd door het bestuur. De voordracht van de leden vindt als volgt plaats:
a. de werkgeversvertegenwoordigers in het verantwoordingsorgaan worden voorgedragen door de werkgeversvereniging,
b. de vertegenwoordigers van de deelnemers en de pensioengerechtigden in het verantwoor- dingsorgaan worden voorgedragen door FNV Bouw, gevestigd te Woerden en CNV Vakmen- sen, gevestigd te Utrecht, en een vereniging die pensioengerechtigden vertegenwoordigt.
3. De leden van het verantwoordingsorgaan treden eens in de 4 jaar tegelijk af. De datum van aftreden valt samen met de periodieke datum van aftreden van de leden van de deelnemersraad.
4. Het bestuur zal tegen het einde van de zittingsperiode de voordragende organisaties uit lid 2 uitnodigen de benodigde vertegenwoordigers voor te dragen voor de nieuwe periode.
5. In geval van een tussentijdse vacature wijst de vereniging die het te vervangen lid heeft voorge- dragen de opvolger van het betrokken lid aan. Het nieuwe lid heeft zitting gedurende de tijd die het te vervangen lid nog had te vervullen, doch is na afloop van die termijn terstond opnieuw benoembaar. Gedurende het bestaan van een vacature behoudt het verantwoordingsorgaan zijn volledige bevoegdheden.
6. Een lid van het verantwoordingsorgaan wordt ontslagen door het verantwoordingsorgaan indien betrokkene, naar de mening van de overige leden, ernstig in gebreke blijft in de uitoefening van zijn functie.
7. Het bestuur legt verantwoording af aan het verantwoordingsorgaan over het beleid van het bestuur en de wijze waarop het is uitgevoerd.
8. De samenstelling van het verantwoordingsorgaan alsmede de taken, de bevoegdheden en de
werkwijze van het verantwoordingsorgaan worden vastgelegd in een door het bestuur vast te stellen reglement. Bij het opstellen van het reglement is het bestuur gebonden aan de betreffende bepalingen in de Principes voor goed pensioenfonds-bestuur, zoals geformuleerd door de Stichting van de Arbeid op 16 december 2005.
Artikel 17 Intern toezicht
1. Het fonds draagt zorg voor de organisatie van een transparant intern toezicht. Daartoe stelt het bestuur een visitatiecommissie in.
2. De visitatiecommissie bestaat uit drie onafhankelijke deskundigen.
3. De visitatiecommissie heeft als taak een oordeel te geven over:
– de beleids- en bestuursprocedures en -processen en de checks en balances binnen het fonds;
– de wijze waarop het fonds wordt aangestuurd; en
– de wijze waarop door het bestuur wordt omgegaan met de risico’s op de langere termijn.
4. Het bestuur kan de visitatiecommissie ook andere taken opdragen betreffende intern toezicht.
5. Het bestuur stelt een reglement op aan de hand waarvan de visitatiecommissie haar werk uitvoert. Bij het opstellen van het reglement is het bestuur gebonden aan de betreffende bepalingen in de Principes voor goed pensioenfondsbestuur, zoals geformuleerd door de Stichting van de Arbeid op 16 december 2005.
Artikel 18 Administrateur
1. Het administratief en geldelijk beheer wordt onder verantwoordelijkheid van het bestuur en met inachtneming van een door het bestuur vastgestelde instructie gevoerd door een door het bestuur tot wederopzegging benoemde administrateur.
2. De administrateur woont de vergaderingen van het bestuur bij, tenzij het bestuur in een bijzonder geval anders bepaalt.
Artikel 19 Actuaris
1. Het bestuur benoemt tot wederopzegging een adviserende en een waarmerkende actuaris. De adviserende actuaris heeft tot taak het bestuur in financiële en actuarieel-technische aangelegen- heden te adviseren. De waarmerkende actuaris brengt jaarlijks een actuarieel verslag uit aan het bestuur en is verantwoordelijk voor de actuariële controle van de jaarverslaglegging. De waarmer- kende actuaris geeft een verklaring af over de juistheid van de op de balans en de rekening van baten en lasten voorkomende actuariële posten en het actuarieel verslag.
2. De actuaris heeft tot taak het bestuur voor te lichten omtrent de financiële opzet van het fonds en de grondslagen waarop het rust en een verklaring af te geven over de juistheid van de op de balans en de rekening van baten en lasten voorkomende actuariële posten.
De actuaris brengt jaarlijks een actuarieel rapport uit aan het bestuur en is belast met de samen- stelling van de in de jaarrekening opgenomen balans.
3. De adviserende en de waarmerkende actuaris zijn gerechtigd tot inzage van alle boeken en bescheiden van het fonds, waarvan inzage voor de juiste vervulling van hun taak noodzakelijk is. Het is hen verboden, hetgeen hen met betrekking tot het fonds, de aangesloten ondernemingen en de deelnemers blijkt of medegedeeld wordt, verder bekend te maken dan hun opdracht met zich brengt.
4. De actuaris is verplicht desgevraagd aan de Toezichthouder inzicht te bieden in zijn werkzaamhe- den alsmede haar alle overige inlichtingen te verstrekken die redelijkerwijze geacht kunnen worden nodig te zijn voor de vervulling van de haar bij of krachtens de Pensioenwet opgelegde taak. De Toezichthouder stelt het bestuur in de gelegenheid aanwezig te zijn bij het verstrekken van inlichtingen door de actuaris.
Artikel 20 Accountant
1. Het bestuur benoemt tot wederopzegging een accountant, die tot taak heeft de boekhouding geregeld te controleren en jaarlijks aan het bestuur een overzicht te verstrekken van de middelen en uitgaven van het fonds en een verslag op te maken, waarin een volledig beeld van de financiële toestand van het fonds wordt gegeven.
2. De accountant is gerechtigd tot inzage van alle boeken en bescheiden van het fonds, waarvan inzage voor de juiste vervulling van zijn taak noodzakelijk is. De waarden van het fonds moeten hem desverlangd worden vertoond. Het is de accountant verboden, hetgeen hem met betrekking tot het fonds, de aangesloten ondernemingen en de deelnemers blijkt of medegedeeld wordt verder bekend te maken dan zijn opdracht met zich brengt.
3. De accountant is verplicht desgevraagd aan de Toezichthouder inzicht te bieden in zijn controle- werkzaamheden alsmede haar alle overige inlichtingen te verstrekken die redelijkerwijze geacht kunnen worden nodig te zijn voor de vervulling van de haar bij of krachtens de Pensioenwet opgelegde taak. De Toezichthouder stelt het bestuur in de gelegenheid aanwezig te zijn bij het verstrekken van inlichtingen door de accountant.
Artikel 21 Boekjaar
Het boekjaar van het fonds loopt van 1 januari tot en met 31 december.
Artikel 22 Boekjaar, verslag, rekening, verantwoording en begroting
1. Het bestuur stelt jaarlijks binnen zes maanden na afloop van het boekjaar een jaarrekening en een (financieel) jaarverslag op dat een getrouw beeld geeft van de grootte en de samenstelling van het vermogen van het fonds en van de ontwikkeling daarvan gedurende het boekjaar en waarin het bestuur rekenschap aflegt van het gevoerde beleid en waarin de overige gegevens over het verstreken boekjaar zijn vastgelegd. Het verslag moet volgens de bestedingsdoelen en activiteiten zijn gespecificeerd.
2. Ten blijke van de vaststelling van de in het vorige lid genoemde stukken worden deze ondertekend door de voorzitter en de secretaris.
3. Voorafgaand aan ieder jaar stelt het bestuur met betrekking tot de vut-regeling, de toeslagregeling en overgangsregeling een begroting vast. De begroting is voor de bij het fonds betrokken werkgevers en werknemers beschikbaar en is ingericht en gespecificeerd overeenkomstig de doelstelling en de activiteiten bedoeld in artikel 4, tweede lid, onder b.
4. De in het eerste lid bedoelde stukken en de accountantsverklaring worden ter inzage van de bij het fonds betrokken werkgevers en werknemers neergelegd:
a. ten kantore van het fonds;
b. op een of meer door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan te wijzen plaatsen.
5. Het bestuur van het fonds legt aan de Toezichthouder jaarlijks binnen zes maanden na afloop van het boekjaar de jaarrekening, het jaarverslag en de overige gegevens over het verstreken boekjaar over, waarin een volledig beeld van de financiële toestand van het fonds gegeven wordt en waaruit ten genoegen van de Toezichthouder blijkt dat wordt voldaan aan het bepaalde bij en krachtens de Pensioenwet en dat de belangen van de bij het fonds betrokken deelnemers, gewezen deelnemers en overige belanghebbenden voldoende gewaarborgd geacht kunnen worden.
6. Het bestuur van een fonds legt aan de Toezichthouder bovendien jaarlijks binnen zes maanden na afloop van het boekjaar een actuarieel verslag betreffende het fonds over, voorzien van de verklaring van een actuaris.
7. De jaarrekening en het jaarverslag moeten door een registeraccountant of accountants- administratieconsulent met certificerende bevoegdheid zijn gecontroleerd en zijn voorzien van een verklaring omtrent de getrouwheid; uit deze stukken moet blijken dat de uitgaven conform de bestedingsdoelen zijn gedaan.
8. Het jaarverslag en de accountantsverklaring worden op aanvraag van de bij het fonds betrokken werkgevers en werknemers toegezonden tegen betaling van de daaraan verbonden kosten.
Artikel 23 Wijziging van de statuten of de reglementen
1. De statuten en de reglementen kunnen worden gewijzigd bij een besluit van het bestuur. Het bepaalde in artikel 12 is daarbij van toepassing, tenzij daarvan in de volgende leden van dit artikel wordt afgeweken.
2. Een besluit als bedoeld in het eerste lid kan slechts worden genomen:
– in een bestuursvergadering, waarin ten minste twee derde van het totaal aantal leden aanwezig is; en
– met ten minste twee derde van de uitgebrachte stemmen.
Indien geen besluit kon worden genomen, omdat het vereiste aantal bestuursleden niet aanwezig was, wordt binnen een maand een tweede vergadering bijeengeroepen.
Is in die vergadering het vereiste aantal bestuursleden weer niet aanwezig, dan kan een besluit worden genomen, indien:
– in de vergadering ten minste twee bestuursleden aanwezig zijn, waaronder ten minste één werkgeverslid en één werknemerslid; en
– het besluit wordt genomen met ten minste twee derde van de uitgebrachte stemmen.
3. Indien de voorzitter en secretaris dit wenselijk achten, kan een besluit als bedoeld in het eerste lid ook schriftelijk van het bestuur worden gevraagd. Het besluit dient echter te worden genomen in een vergadering van het bestuur, indien door één of meer leden van het bestuur bezwaar wordt gemaakt tegen de schriftelijke voorlegging of tegen het voorgelegde ontwerpbesluit.
4 Ter zake van een wijzigingsvoorstel als bedoeld in dit artikel zullen de werkgeversleden geen stem uitbrengen dan na bekomen machtiging van de in artikel 8, derde lid, genoemde werkgevers- organisatie. Van het verkrijgen van deze machtiging zal blijken door een desbetreffende verklaring af te geven door de voorzitter en de secretaris van bedoelde organisatie.
5. Een wijziging van de reglementen treedt in werking op een door het bestuur bepaald tijdstip. Elke wijziging in de statuten dient, op straffe van nietigheid, bij notariële akte te worden vastgelegd en treedt in werking nadat deze wijziging door de notaris in een akte is neergelegd of op een later gelegen, door het bestuur bepaald tijdstip.
Artikel 24 Klachten- en geschillenprocedure
Het fonds kent een klachten- en geschillenprocedure. Deze is neergelegd in een apart reglement klachten- en geschillenprocedure. In dat reglement zijn de bepalingen opgenomen die beantwoorden aan de betreffende bepalingen in de Principes voor goed pensioenfondsbestuur, zoals geformuleerd door de Stichting van de Arbeid op 16 december 2005.
Artikel 25 Ontbinding en liquidatie van het fonds
1. Het fonds kan worden ontbonden bij een besluit van het bestuur. Een besluit tot ontbinding van het fonds kan slechts worden genomen in een uitdrukkelijk daartoe bijeengeroepen vergadering. Het bepaalde in artikel 23, tweede en vierde lid, is van toepassing.
2. De liquidatie geschiedt door het laatste bestuur.
3. Een eventueel overschot zal worden aangewend zoveel mogelijk in overeenstemming met het doel van het fonds.
4. Ten aanzien van de slotrekening van de liquidateuren vraagt het bestuur advies aan de organisa- ties, welke zijn belast met de benoeming van de leden van het bestuur.
Artikel 26 Overeenkomsten ter beperking van pensioenverlies
1. Het bestuur is bevoegd overeenkomsten te sluiten welke ten doel hebben pensioenverlies bij overgang van een deelnemer van het fonds naar een andere pensioenvoorziening of omgekeerd te beperken.
2. Het bestuur kan ter uitvoering van het in het eerste lid bepaalde ten aanzien van de betrokken deelnemers van de bepalingen van de statuten of de pensioenreglementen afwijken, mits niet ten nadele van de gezamenlijke deelnemers.
3. Overdrachten van pensioen of aanspraken op pensioen vinden slechts plaats na instemming van de rechthebbende.
Dictum II
De in dictum I opgenomen bepalingen zijn algemeen verbindend verklaard tot en met 31 december 2012.
Dictum III
Voorzover de in dictum I opgenomen bepalingen strijdig zijn met bij of krachtens de wet gestelde of te stellen regelen, prevaleren deze regelen.
Dictum IV
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 januari 2013 en heeft geen terugwerkende kracht.
’s-Gravenhage, 16 februari 2011
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, namens deze,
De directeur Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving,
X.X.X. xxx xxx Xxxx