CONVENANT VERDUURZAMING STADSVERWARMINGSCENTRALE DIEMEN.
CONVENANT VERDUURZAMING STADSVERWARMINGSCENTRALE DIEMEN.
De gemeente Diemen, De gemeente Almere,
De gemeente Amsterdam, De gemeente Weesp,
De gemeente Gooise Meren, De provincie Noord Holland,
Vattenfall Power Generation BV, verder te noemen Vattenfall,
verder te noemen “Partijen” komen ten aanzien van de verduurzaming van de warmtelevering vanuit de Stadsverwarmingscentrale te Diemen en daarmee samenhangende aspecten het volgende overeen.
Preambule
Vattenfall heeft de ambitie om binnen één generatie fossielvrij leven mogelijk te maken en betrekt daar haar klanten, haar toeleveranciers en overheden in. Deze ambitie is onder meer vertaald in een strategie ter verduurzaming van de Diemense Stadsverwarmingscentrale en het daaraan gekoppelde stadsverwarmingsnet in Amsterdam, Diemen en Almere. Momenteel reduceert dit stadverwarmingssysteem de CO2 emissies met ca 50% in vergelijking tot individuele gasketels bij de mensen thuis. Voor 2040 is het uitganspunt dat geheel fossielvrij warmte wordt geproduceerd, onder gelijktijdig forse groei van het aantal aansluitingen. Daarbij wordt ingezet op grootschalige toepassing van een mix van duurzame energiebronnen, zoals Geothermie, Aquathermie, Restwarmte uit Datacenters, groene waterstof en elektriciteit voor warmteopwekking (“power to heat”), Daarnaast wordt op korte termijn ingezet op het gebruik van Houtpellets, te stoken in een daarvoor te realiseren Biomassainstallatie. Deze biomassa wordt benut als transitiebrandstof. Na de eerste 12 jaar wordt het gebruik van biomassa geleidelijk weer afgebouwd, waarbij de andere genoemde bronnen de rol geleidelijk overnemen van zowel het nog resterende gasverbruik als de biomassa.
Over het gebruik van biomassa voor energielevering bestaat een, soms felle, maatschappelijke discussie. Daarbij willen wij opmerken dat de oorsprong van deze discussie ligt bij het grootschalig gebruik van biomassa voor elektriciteitsproductie, waarvoor het overgrote deel van de in Nederland geïmporteerde biomassa wordt gebruikt. Wij zijn daar, samen met velen in de samenleving, kritisch over. Hiervoor bestaan immers vandaag al alternatieven zoals elektriciteitsproductie uit zon en wind. Dat geldt nog niet voor de grootschalige collectieve levering van warmte aan woningen en gebouwen, vanuit stadsverwarmingscentrales zoals de centrale in Diemen. Daarvoor biedt het gebruik van elektriciteit slechts in beperkte mate een oplossing en zal de elektriciteitsproductie eerst verder verduurzaamd moeten worden. De geplande biomassa bijstook in kolencentrales in Nederland bedraagt in totaal ruim 50 PJ/jr aan input. Het geplande gebruik van biomassa in de Stadsverwarmingsinstallatie in Diemen, in zijn soort de grootste in Nederland, bedraagt in vergelijking daarmee een bescheiden hoeveelheid van ca 2,5 PJ/jr. Wij roepen de Rijksoverheid op om duidelijke keuzes te maken ten aanzien van het gebruik van schaarse biomassa voor energiedoeleinden en andere toepassingen, en de (bij)stook voor
elektriciteitsproductie af te bouwen. Wij sluiten daarmee aan bij oproepen van diverse experts en het Planbureau voor de Leefomgeving.
Naast de landelijke en internationale discussie over biomassagebruik zijn er in de lokale en regionale samenleving zorgen over de effecten van de stook van biomassa op de luchtkwaliteit, door onder meer uitstoot van fijn stof en uitstoot ten gevolge van het transport van Houtpellets. Alle in dit convenant deelnemende Partijen zijn zich zeer bewust van deze zorgen. Partijen onderkennen dat het verantwoord gebruik van biomassa voor de Stadsverwarmingscentrale Diemen daarom alleen kan plaatsvinden onder een aantal strikte condities.
Ten eerste betreft dit het minimaliseren van negatieve effecten op de luchtkwaliteit, waar over in Diemen en directe omgeving al zorgen bestaan. Daartoe dient de Biomassainstallatie aan strenge eisen te voldoen. We maken de afspraak dat de eis ten aanzien van de Stof uitstoot minimaal twee keer zo streng wordt als de wettelijke eis. Het lokaal transport van de Houtpellets zal uitstootvrij plaatsvinden, bij voorkeur door elektrisch aangedreven Trucks. Het totaal van deze maatregelen is zodanig dat nagenoeg geen impact op de lokale luchtkwaliteit resteert. De studies gelinkt aan de vergunningsaanvraag tonen aan dat de bijdrage aan de fijn stof concentratie in de bebouwde omgeving van Diemen minder zal zijn dan 1/10.000-ste deel van de nu bestaande concentratie. Ten aanzien van de uitstoot van NOx blijft het plafond voor de emissie vanuit deze locatie gelijk. De maximale bijdrage van de Biomassainstallatie aan de NOx concentratie in de bebouwde kom van Diemen is, conform deze studies, gemiddeld minder dan 1/400-ste deel van de nu bestaande concentratie. In praktijk zal deze bijdrage kleiner zijn, doordat minder gebruik gemaakt zal worden van de gasgestookte installatie.
Ten tweede betreft dit de tijdelijkheid van inzet van biomassa voor warmtelevering. Op termijn van 10 tot 20 jaar zal biomassa vooral de rol moeten gaan vervullen van grondstof en van brandstof voor toepassingen waarvoor geen realistische alternatieven beschikbaar zijn, zoals luchtvaart. Het investeren in de ontwikkeling van duurzame alternatieven, zoals Geothermie, Aquathermie en gebruik van Restwarmte is dan ook van het grootste belang. Wij stellen vast dat deze ontwikkelingen een integraal onderdeel vormen van de verduurzamingsstrategie van zowel Vattenfall als ook de betrokken overheden, en dat wij allen daaraan nu de volle aandacht geven. Zo heeft de provincie Noord-Holland nu ca. 7 miljoen euro gereserveerd voor het seismisch onderzoek ten behoeve van diepe Geothermie. Tegelijkertijd onderkennen we dat op de korte termijn er voor de grootschalige warmtelevering aan woningen en gebouwen onvoldoende andere alternatieven beschikbaar zijn voor het gebruik van aardgas: al de andere alternatieven vragen nog een aantal jaren ontwikkeling om ook op deze schaal duurzaam te kunnen worden toegepast. Nu we omwille van het klimaat het gebruik van fossiele brandstoffen zo snel mogelijk willen beperken en daarnaast vanwege de aardbevingen het gebruik van Gronings aardgas zo snel mogelijk vergaand moet worden beperkt, vinden wij het onverkort voortzetten van het gebruik van aardgas niet verantwoord. De inzet van biomassa is daarbij nadrukkelijk een
transitie-oplossing. Het afbouwen van het gebruik van zowel aardgas als biomassa is in dit convenant concreet en hard vastgelegd in een tijdpad. Daarmee ontstaat een controleerbaar proces van geleidelijke uitfasering van het gebruik van fossiel aardgas en schaarse biomassa voor de stadsverwarming, onder gelijktijdig opbouwen van het aandeel aan andere duurzame warmtebronnen. Het daarvoor nu opgestelde tijdpad, met 100% uitfasering van aardgas in 2040 en biomassa uiterlijk in 2045 is naar ons oordeel realistisch. Tegelijkertijd hebben wij de ambitie om dit tijdpad zo mogelijk te versnellen.
Ten derde betreft dit de duurzaamheidscriteria. Bosbouw levert als bijproduct Houtige Biomassa. Bij duurzame bosbouw wordt primair hout gewonnen voor toepassing in bouwmaterialen, meubels etc., waarbij het laagwaardige deel als biomassa voor energie beschikbaar komt, en het bos door herplant of natuurlijke regeneratie te allen tijde volledig in stand blijft. Over de duurzaamheidscriteria is eerder uitvoerig gesproken tussen milieuorganisaties en energieproducenten, wat in het kader van het Energieakkoord voor duurzame groei (2013) heeft geleid tot afspraken daarover. Deze criteria borgen onder andere dat er niet meer hout geoogst wordt dan erbij groeit zodat koolstofvoorraden in stand blijven, dat biodiversiteit en gevoelige ecosystemen in stand worden gehouden, dat bodem- en waterkwaliteit behouden blijven, en dat slechts een beperkt deel van de houtoogst naar energiedoeleinden gaat. Ook borgen de criteria dat de ingezette biomassa over de hele keten bezien (dus inclusief transport e.d.) een forse CO2 reductie oplevert vergeleken met de inzet van fossiele brandstoffen. Wij hebben vastgelegd dat bij deze strenge, zowel wettelijke als bovenwettelijke, criteria wordt aangesloten.
In dit convenant hebben wij op al deze aspecten concrete en vergaande afspraken gemaakt, aanvullend op, en deels door te vertalen in, de te verlenen omgevingsvergunning. Voor de Overheden is dit de redengeving om aan dit convenant deel te nemen. Met dit resultaat zijn alle aan het convenant deelnemende Partijen van mening dat hiermee een totaalpakket ligt, waarmee de Biomassainstallatie in Diemen onder de best mogelijke voorwaarden gerealiseerd wordt.
Partijen spreken daarbij gezamenlijk de intentie uit om het maximale te doen om de transitie van biomassagebruik naar alternatieve duurzame warmtebronnen, zoals Geothermie, Aquathermie en Restwarmte zo snel mogelijk te realiseren.
Definities
Stadsverwarmingscentrale: alle installaties gevestigd op de locatie van Vattenfall op de Overdiemerweg 35 te Diemen die warmte produceren voor het warmtenet. Sommige van deze installaties produceren ook elektriciteit.
Biomassainstallatie: de op houtige biomassa gestookte warmteinstallatie, zoals Vattenfall deze voornemens is te realiseren op de bestaande locatie van de Stadsverwarmingscentrale in Diemen.
Houtige Biomassa: biomassa op basis van hout, in de vorm van bijvoorbeeld houtpellets of houtsnippers.
Houtpellets: vaste brandstof, bestaande uit geperste korrels van vermalen hout en zaagsel.
Geothermie: aardwarmte die gewonnen wordt op grotere diepte (tot ca. 6 km) onder het aardoppervlak.
Aquathermie: warmte die met behulp van een warmtepomp gewonnen wordt uit oppervlaktewater, afvalwater of drinkwater.
Datacenter: geklimatiseerde ruimte waarin ICT-apparatuur zoals servers zijn ondergebracht. Omdat deze installaties warmte produceren en daarom de ruimtes gekoeld worden, ontstaat restwarmte.
Restwarmte: overtollige warmte vanuit een voorziening of industrieel proces, die gewonnen kan worden ten behoeve van de levering van warmte voor andere doeleinden, zoals woningverwarming.
PJ: Petajoule, eenheid van energie. MWh: Megawattuur, eenheid van energie.
MW: Megawatt, eenheid van energetisch vermogen.
Stof: kleine deeltjes vaste stof, die uit verschillende processen, zoals bijvoorbeeld verbranding van benzine, diesel of hout, maar ook uit verdamping van zout water, vrij komen en in de lucht terecht komen. Hieronder vallen ook de begrippen fijn stof en ultra fijn stof.
NOx: Stikstofoxiden. Gasvormige stoffen van een verbinding van stikstof en zuurstof die onder meer bij verbrandingsprocessen worden gevormd.
CO2:: Koolstofdioxide. Gasvormige stof die onder meer wordt gevormd bij verbrandingsprocessen, en na vrijkomen in de lucht bijdraagt aan het broeikaseffect, waardoor de aarde opwarmt.
Wettelijke duurzaamheidscriteria: de door het Rijk vastgelegde criteria voor duurzaamheid van biomassa, zoals vastgelegd in de Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 20 december 2017, nr.
IENM/BSK-2017/180307, houdende regels voor de conformiteitsbeoordeling van vaste biomassa voor energietoepassingen (Regeling conformiteitsbeoordeling vaste biomassa voor energietoepassingen). Voldoen aan de wettelijke criteria is voorwaarde voor het kunnen verkrijgen van subsidie uit de SDE+ regeling voor installaties die Houtpellets gebruiken.
SDE+ regeling: de rijkssubsidieregeling voor de opwekking van duurzame energie.
Bijstookconvenant: het convenant tussen de milieuorganisaties en de energiebedrijven uit 2015, waarin voortvloeiend uit het energieakkoord afspraken zijn gemaakt over de duurzaamheidsvereisten voor het gebruik van biomassa voor bijstook in kolencentrales in Nederland.
Basislast: Gedurende het overgrote deel van het jaar te leveren energetisch vermogen ten behoeve van huishoudens en andere warmte afnemers.
Pieklast: Gedurende een korte periode van een beperkt aantal weken te leveren energetisch vermogen in de koudste perioden van het jaar, om aan de dan zeer hoge warmtevraag te kunnen voldoen.
Overheden: de aan dit convenant deelnemende overheden, te weten de gemeenten Diemen, Amsterdam, Almere, Weesp en Gooise Meren en de provincie Noord-Holland.
Truck: vrachtwagencombinatie, bestaande uit een trekker en een oplegger.
Trekker: de trekker van een vrachtwagencombinatie, dus het gedeelte met de motor, besturingsinrichting en koppelschotel om de oplegger aan te bevestigen.
Artikelen
1. Tijdelijkheid inzet biomassa
1.1. Vattenfall gebruikt Houtige Biomassa (Houtpellets) als brandstof voor de Biomassainstallatie voor de Basislast, tot een vermogen van maximaal 120 MW, voor een periode van 12 jaar vanaf start van de exploitatie. Deze periode kan, onder voorwaarden zoals opgenomen in de SDE+ subsidieregeling, maximaal met 1 jaar verlengd worden. Deze periode, verder te noemen “Primaire Exploitatieperiode” is gelijk aan de looptijd van de beschikking van de SDE+ subsidie. Gedurende de Primaire Exploitatieperiode zal ca. 720.000 MWh per jaar aan energie uit biomassa worden geleverd.
1.2. Vattenfall spant zich in om zo snel als redelijkerwijs mogelijk andere rendabele beschikbare duurzame warmtebronnen in te zetten. Partijen spreken de intentie uit om de ontwikkeling en inzet van alternatieve duurzame bronnen waar mogelijk te versnellen ten opzichte van het tijdschema zoals vermeld in 1.5. De Overheden bevorderen, voor zover dit hun verantwoordelijkheid en bevoegdheden betreft, binnen de kaders van wet en regelgeving, voortvarende vergunningverleningstrajecten, goede burgerparticipatie en andere publiek- en privaatrechtelijke medewerking aan de verdere verduurzaming van het warmtenet.
1.3. Gedurende de Primaire Exploitatieperiode zullen rendabele duurzame warmtebronnen, anders dan Houtige Biomassa , worden ingevoerd op het warmtenet. Daarbij streeft Vattenfall naar een opbouw tot minimaal 510.000 MWh per jaar aan het einde van de Primaire Exploitatieperiode, onder de aanname van de geprognotiseerde groei van de warmtevraag. Duurzame warmtebronnen anders dan Houtige Biomassa bovenop deze streefwaarde hebben voorrang als de exploitatie van de Stadsverwarmingscentrale hierdoor niet verslechtert. Partijen betrachten onderling volledige transparantie ten aanzien van de (potentiële) beschikbaarheid van en initiatieven voor duurzame warmtebronnen anders dan Houtige Biomassa, waarbij Vattenfall geen bedrijfsgevoelige informatie hoeft te openbaren. In geval van meningsverschil over de duurzaamheid van een warmtebron wordt een onafhankelijke externe audit uitgevoerd conform het bepaalde in 7.2.
1.4. Direct na afloop van de Primaire Exploitatieperiode zal de uit Houtige Biomassa door de Biomassainstallatie geleverde energie, in lijn met 1.5, niet meer worden ingezet voor de Basislast. Vanaf dat moment hebben andere rendabele beschikbare duurzame warmtebronnen altijd voorrang op de inzet van Houtige Biomassa.
1.5. Vanuit de verwachting dat direct na afloop van de Primaire Exploitatieperiode er nog niet voldoende alternatieve duurzame bronnen beschikbaar zijn om de Biomassainstallatie per direct uit te kunnen faseren spreken Partijen af dat Vattenfall de hoeveelheid te leveren energie uit Houtige Biomassa door de Biomassainstallatie na afloop van de Primaire Exploitatieperiode stapsgewijs zal terugbrengen. Per direct
tot maximaal 526.000 MWh per jaar. In de periode daarna stapsgewijs verder te reduceren tot maximaal 210.000 MWh per jaar in 2040 als pieklastvoorziening. Uiterlijk in 2045 wordt het gebruik van Houtige Biomassa in de Biomassainstallatie beëindigd. Van bovengenoemd uitfaseringspad en de daaraan gerelateerde energiemix in bijlage 1 kan worden afgeweken indien en in zoverre er onvoldoende andere rendabele duurzame warmtebronnen voor de stadsverwarming beschikbaar zijn, als gevolg van oorzaken die naar redelijkheid en billijkheid buiten de invloedssfeer van Vattenfall liggen. Onder duurzame warmtebronnen anders dan de inzet van Houtige Biomassa wordt hier in elk geval verstaan: Geothermische warmte, Restwarmte uit Datacenters, Aquathermie en groene waterstof. In geval van meningsverschil over de duurzaamheid van een warmtebron, wordt een onafhankelijke externe audit uitgevoerd conform het bepaalde in 7.2. Bij deze audit zal voor het begrip “duurzame warmtebronnen” worden aangesloten bij op dat moment door de Rijksoverheid als zodanig gedefinieerde energiebronnen, buiten Houtige biomassa. Als leidraad voor het gebruik van Houtige Biomassa voor de Biomassainstallatie, als ook van de geleidelijke uitfasering van het gebruik daarvan, wordt het tijdschema gehanteerd als opgenomen in bijlage 1 bij dit convenant.
1.6. Vattenfall stelt een actieplan op ter realisatie van het schema als opgenomen in bijlage 1 en rapporteert jaarlijks aan Partijen over de voortgang. Partijen voeren overleg over de voortgang van de uitvoering van dit actieplan conform paragraaf 6 van dit convenant.
1.7. Noch tijdens de Primaire Exploitatieperiode, noch daarna, zal het gebruik van biomassa worden vervangen door gebruik van fossiele brandstoffen, behoudens overmacht, acuut gevaar voor de leveringszekerheid, of situaties waarin exploitatie van de Biomassainstallatie economisch niet meer mogelijk is.
2. Duurzame herkomst van de biomassa
2.1. Vattenfall verplicht zich tot het nakomen van de Wettelijke duurzaamheidscriteria, inclusief borgingsmechanismen.
2.2. Vattenfall verplicht zich vrijwillig om ook na afloop van de Primaire Exploitatieperiode zich te houden aan de duurzaamheidscriteria als genoemd in 2.1.
2.3. Vattenfall verplicht zich daarnaast in het kader van dit convenant vrijwillig tot het gebruik van duurzame biomassa, volgens de bovenwettelijke duurzaamheidscriteria, conform het Bijstookconvenant en nadien nader uitgewerkt. Deze nader uitgewerkte criteria zijn bijgevoegd als bijlage 2. Vattenfall sluit zich zoveel als mogelijk aan bij de verdere afspraken rondom borging van deze criteria, zoals vastgelegd in het Bijstookconvenant. Indien en voor zover een partij in redelijkheid vaststelt dat het Bijstookconvenant daarvoor onvoldoende houvast biedt, wordt het gestelde in art
2.5.2. gevolgd. Dit geldt zowel voor de Primaire Exploitatieperiode als daarna.
2.4. Ten aanzien van de bovenwettelijke duurzaamheidscriteria, zoals bedoeld in 2.3, geldt de volgende overmachtsclausule. Indien en in zoverre niet aan de bovenwettelijke duurzaamheidscriteria voldaan kan worden, in die zin dat onder redelijke voorwaarden
onvoldoende Houtpellets op de markt verkrijgbaar zijn die aan deze voorwaarden voldoen, kan Vattenfall tijdelijk uitstel krijgen van het toepassen van die bovenwettelijke criteria. In dat geval legt Vattenfall dit met redenen omkleed voor aan de convenantpartijen. Dit uitstel wordt alsdan verleend voor de periode van 1 jaar, met mogelijkheid van een eenmalige verlenging van maximaal 1 jaar. In geval van meningsverschil over de redenen voor het verleende uitstel wordt een onafhankelijke externe audit uitgevoerd conform het bepaalde in 7.2. Dit laat onverlet dat Vattenfall een verplichting heeft zo snel als redelijkerwijs mogelijk is aan de bovenwettelijke criteria te voldoen.
2.5. Door middel van onafhankelijke toetsing wordt geborgd dat de duurzaamheidscriteria zoals bedoeld in 2.1 en 2.2. (voor de wettelijke criteria) en in 2.3. (voor de bovenwettelijke criteria) worden nageleefd.
2.5.1. Voor de wettelijke criteria is de wijze waarop deze toetsing dient te gebeuren vastgelegd in de SDE+ regeling.
2.5.2. Voor de bovenwettelijke criteria gebeurt de toetsing in principe op dezelfde wijze als is vastgelegd voor de wettelijke criteria. Daar waar gebruik wordt gemaakt van certificering wordt aangesloten op de uitkomsten van toetsing van certificeringssystemen aan de bovenwettelijke criteria, zoals door de partijen van het Bijstookconvenant is overeengekomen. Daaruit blijkt welke bovenwettelijke criteria worden gedekt door welke certificeringssystemen. Indien en voor zover er vóór start van de exploitatie van de Biomassainstallatie in Diemen geen overeenstemming bestaat tussen de partijen van het Bijstookconvenant over toepassing van de juiste certificeringssytemen, zal in opdracht van de Partijen een eigen toetsing uitgevoerd worden voor rekening van Vattenfall, om te bepalen welke certificeringssystemen de bovenwettelijke criteria waarborgen. Daarbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de toetsingsprocedure die ook gebruikt wordt voor de wettelijke criteria.
2.6. De omgang met klachten over-, alsmede de consequenties van vastgestelde gebreken ten aanzien van de naleving van de Wettelijke duurzaamheidscriteria is vastgelegd in de SDE+ regeling.
2.7. Ten aanzien van klachten over- en consequenties van het niet naleven van de bovenwettelijke criteria wordt aangesloten bij de afspraken zoals opgenomen in het Bijstookconvenant en de daarin vastgelegde certificeringsvereisten.
2.8. Vattenfall rapporteert jaarlijks, voorafgaand aan het geplande overleg als bedoeld in artikel 6, aan Partijen de bij haar bekende klachten en de afhandeling daarvan.
2.9. Indien bij een of meer Partijen een gegrond vermoeden bestaat dat een deel van de gebruikte biomassa niet aan de afgesproken duurzaamheidscriteria voldoet, dan treden Partijen met elkaar in overleg, conform het bepaalde in artikel 6. Partijen bespreken alsdan of, en zo ja welke stappen worden ondernomen. Partijen kunnen een kwestie voorleggen aan een commissie van experts, bij voorkeur een daartoe reeds bestaande toetsingsinstantie.
3. Bescherming luchtkwaliteit
3.1. Vattenfall is op basis van wettelijke vereisten verplicht de uitstoot van Stof te beperken tot 5 mg/Nm3 6%O2, gemiddeld op maandbasis. Vattenfall verplicht zich in het kader van dit convenant vrijwillig tot het verder beperken van de maximale uitstoot van Stof uit de schoorsteen van de Biomassainstallatie tot 2,5 mg/Nm3 6%O2, gemiddeld op maandbasis. De provincie Noord-Holland borgt de in dit lid bedoelde maximale emissie in de voorwaarden bij de milieuvergunning.
3.2. Op basis van daadwerkelijke emissies in het eerste volledige jaar van exploitatie heeft Vattenfall een inspanningsverplichting om alle vergunde emissiegrenswaarden aan uitstoot, inclusief Stof en NOx, verder naar beneden te laten bijstellen. De bijgestelde emissiegrenswaarden zullen dan door de provincie Noord Holland in de vergunningsvoorwaarden worden opgenomen.
3.3. Conform de vergunningsvoorwaarden vindt in opdracht van Vattenfall, op continue basis, meting plaats van de emissies van Stof, NOx, SO2 en CO en een jaarlijkse rapportage. De rapportage is openbaar en zal door Vattenfall via hun website worden gepubliceerd. Daarnaast zal Vattenfall de meetgegevens steeds op maandgemiddelde basis op deze website publiceren.
4. Transport van de Houtpellets naar de centrale
4.1. Het transport van de Houtpellets over de weg vanaf de locatie van ontschepen naar de Biomassainstallatie betreft ca. 5 trucks die tezamen maximaal ca. 25 vervoersbewegingen per dag heen en 25 terug maken. Dit transport zal onder voorbehoud van onderstaande opschortende voorwaarden, vanaf de start van de exploitatie van de Biomassainstallatie plaatsvinden met behulp van uitstootvrij vervoer, bijvoorbeeld met elektrische Trucks.
4.2. De opschortende voorwaarden zijn:
a. De tijdige leverbaarheid van de uitstootvrij aangedreven Trekkers met voldoende vermogen voor een laadgewicht van ca. 32 ton,
b. De exploitatiekosten van de Trekkers, inclusief kapitaallasten, laadfaciliteiten, onderhoud en energiekosten bedragen in totaal niet meer dan 125% van de exploitatiekosten van normale diesel-aangedreven Trekkers.
c. Bij ongepland onderhoud of incidenten buiten de invloedssfeer van Vattenfall kunnen de uitstootvrije Trekkers tijdelijk vervangen worden door conventionele Trekkers.
4.3. Onverlet de opschortende voorwaarden zoals genoemd in 4.2. blijft het de ambitie van Vattenfall om uitstootvrij vervoer te organiseren. In geval één van bovenstaande opschortende voorwaarden optreedt, heeft Vattenfall daartoe een inspanningsverplichting om deze situatie binnen redelijke termijn op te heffen en alsnog uitstootvrij vervoer te verzorgen.
4.4. In geval van meningsverschil over het inroepen van de opschortende voorwaarden wordt een onafhankelijke externe audit uitgevoerd conform het bepaalde in 7.2.
4.5. De afspraken onder dit punt 4 betreffen alleen het wegtransport in Nederland van de Houtpellets naar de Biomassainstallatie.
5. Duurzaamheidsfonds Diemen e.o.
5.1. Vattenfall verplicht zich in het kader van dit convenant vrijwillig tot het doneren van een bedrag van 1 miljoen euro aan een op te richten regionaal duurzaamheidsfonds. Dit bedrag wordt uitbetaald in 10 jaarlijkse termijnen van 100.000 euro. De eerste betaling zal plaatsvinden binnen 2 maanden na een positieve investeringsbeslissing door Vattenfall.
5.2. Onder regie van de gemeente Diemen wordt een stichting opgericht ter beheer van deze gelden. Het bestuur van de stichting wordt gevormd door bestuurlijk vertegenwoordigers van de gemeenten Diemen, Weesp en Gooise Meren en een vertegenwoordiger vanuit Vattenfall
5.3. Het bestuur van de stichting draagt in algemene zin zorg voor de bewaking van de doelstelling van de stichting en het daartoe inzetten van de beschikbare middelen. De selectie van- en sturing op concrete projecten is voorbehouden aan de in de stichting deelnemende gemeenten gezamenlijk.
5.4. Doelstelling van de stichting is de bevordering van energiebesparing primair bij huishoudens met een inkomen tot het niveau van sociaal minimum in de gemeenten Diemen, Weesp en Gooise Meren. Het fonds kan, binnen haar doelstelling, bijdragen leveren aan projecten van de deelnemende gemeenten of bijdragen verstrekken aan subsidieregelingen voor bedrijven, woningcorporaties en particulieren gevestigd in de deelnemende gemeenten.
5.5. De stichting verantwoordt zich jaarlijks door middel van een openbaar jaarverslag.
6. Rapportage voortgang en overleg
6.1. Partijen voeren geregeld overleg over de voortgang van de uitvoering van de in dit convenant opgenomen afspraken.
6.2. Daartoe wordt een werkgroep ingesteld op ambtelijk/medewerkers niveau. De werkgroep bestaat uit één vertegenwoordiger namens elke in dit convenant deelnemende partij. Deze werkgroep overlegt zo vaak als nodig, maar minimaal tweemaal per jaar. De werkgroep bereid besprekingen van de stuurgroep voor.
6.3. Tevens wordt een stuurgroep ingesteld, bestaande uit één bestuurlijk vertegenwoordiger namens elke in dit convenant deelnemende partij. De stuurgroep komt minimaal één maal per jaar bijeen om de jaarlijkse rapportage te bespreken. Daarnaast komt de stuurgroep zo vaak bijeen als nodig is.
7. Geschillen
7.1. Indien een geschil ontstaat tussen Partijen over de afspraken in dit convenant treden Partijen in overleg om tot overeenstemming te komen. Er is sprake van een geschil als één van de Partijen dit schriftelijk aan de andere Partijen meldt.
7.2. Voor de punten 1.2, 1.3, 2.4 en 4.4, geldt dat bij (blijvend) meningsverschil een onafhankelijke audit wordt gevraagd. De te kiezen externe auditor behoeft de instemming van alle in dit convenant deelnemende Partijen. De kosten voor de externe audit zijn voor 2/3e deel voor rekening van Vattenfall en voor 1/3e deel voor rekening van de Overheden.
7.3. In geval van blijvend geschil kan door Partijen in unanimiteit worden besloten al dan niet bindende, arbitrage aan te vragen. De arbitragecommissie bestaat uit drie personen, waarvan één wordt aangewezen door de deelnemende overheden, één persoon wordt aangewezen door Vattenfall. Deze beide leden van de arbitragecommissie kiezen gezamenlijk een derde persoon als onafhankelijk voorzitter. De arbitragecommissie kan zich laten bijstaan door een of meer experts. De kosten van arbitrage, inclusief inhuur van experts, worden door Partijen gedeeld in de verhouding ½ Vattenfall en ½ nader te verdelen over de deelnemende gemeenten en de provincie.
7.4. In geval van arbitrage wordt de arbitragecommissie een inhoudelijk oordeel gevraagd, alsmede een oordeel over eventuele consequenties daarvan voor één of meer partijen.
7.5. Bij blijvend geschil, na overleg als bedoeld in 7.1., waarbij niet gekozen wordt voor bindende arbitrage, wordt dit geschil voorgelegd aan de bevoegde rechter te Amsterdam.
8. Slotbepaling
8.1. Dit convenant wordt aangegaan voor de looptijd van het gebruik van Houtige Biomassa in de te realiseren Biomassainstallatie ten behoeve van de Stadsverwarmingscentrale te Diemen.
8.2. Dit convenant wordt aangegaan onder het voorbehoud van daadwerkelijke realisatie van de Biomassainstallatie ten behoeve van de Stadsverwarmingscentrale te Diemen. Bij een negatieve investeringsbeslissing van Vattenfall, wordt het convenant per datum van communicatie van die beslissing door Vattenfall aan de andere Partijen beëindigd, zonder dat schadeplichtigheid tussen Partijen ontstaat.
8.3. Vattenfall communiceert haar definitieve investeringsbeslissing per omgaande aan de andere Partijen.
8.4. Indien de vergunningen voor bouw en exploitatie van de Biomassainstallatie onherroepelijk wordt op een datum later dan 1 oktober 2019, worden de data en tijdsbepalingen in dit convenant evenredig aangepast.
8.5. De preambule maakt onverbrekelijk onderdeel uit van dit convenant. Bij eventuele tegenstrijdigheid tussen de tekst van de preambule en de artikelen, prevaleert de tekst van de artikelen.
8.6. Indien één van de Partijen handelt in strijd met dit convenant, is ieder van de andere Partijen, nadat de betreffende Partij met inachtneming van een redelijke termijn in de gelegenheid is gesteld om de gedane handelingen te corrigeren, gerechtigd het convenant te beëindigen.
8.7. Op dit convenant is Nederlands recht van toepassing.
8.8. Indien er onvoorziene omstandigheden optreden waardoor de omstandigheden waaronder het Convenant is gesloten materieel wijzigen zullen Partijen met elkaar in overleg treden en zullen zij trachten, rekening houdend met elkaars gerechtvaardigde belangen, te komen tot aanpassing van het Convenant.
Juli 2019, Getekend, Gemeente Diemen Gemeente Weesp
Gemeente Gooise Meren Gemeente Amsterdam Gemeente Almere Provincie Noord-Holland
Vattenfall Powergeneration BV
Bijlage 1 – Tijdschema verduurzaming Stadswarmtenet Amsterdam-Oost, Diemen en Almere
2018 | 2025 | 2030 | 2035 | 2040 | 2045 | ||||||||||||
GWh | % | GWh | % | GWh | % | GWh | % | GWh | % | GWh | % | ||||||
Totale warmte productie | 1,458 | 100% | 1,650 | 100% | 1,810 | 100% | 1,920 | 100% | 2,030 | 100% | 2,030 | 100% | |||||
Aardgas gestookt | 1,455 | 100% | 755 | 46% | 540 | 30% | 375 | 20% | - | 0% | - | 0% | |||||
Bio-ketel Diemen | 0% | 720 | 44% | 720 | 40% | 525 | 27% | 210 | 10% | - | 0% | ||||||
Andere duurzame bronnen | 3 | 0% | 140 | 8% | 510 | 28% | 990 | 52% | 1,800 | 89% | 2,010 | 99% | |||||
Overig (50% uit west amsterdam) | 0% | 35 | 2% | 40 | 2% | 30 | 2% | 20 | 1% | 20 | 1% | ||||||
Uitgangspunten | |||||||||||||||||
Biomassa Diemen operationeel in 2022 | |||||||||||||||||
Groei warmtenet conform business plannen Vattenfall |
Bijlage 2: bovenwettelijke duurzaamheidscriteria conform Bijstookconvenant
II - Overeengekomen criteria die niet passen bij een wettelijke verankering
Over bijgaande principes en criteria is overeenstemming tussen de betrokken partijen. Ze kunnen echter niet in wet- en regelgeving worden vastgelegd, met name vanwege de WTO. Deze criteria zijn in juni 2016 nader aangevuld na overleg tussen NGOs en bedrijven.
I. Algemene guidance (gelden voor alle toetsingen van alle duurzaamheidseisen, zowel de wettelijke duurzaamheidseisen als ook de bovenwettelijke duurzaamheidseisen)
Guidance hoe om te gaan met standaarden gericht op SIR – hieronder opgenomen.
Guidance op wanneer een criterium niet van toepassing is.
In sommige gevallen hoeven één of meer criteria niet gedekt te worden door een standaard. Dit is het geval indien er geen materieel risico bestaat dat niet aan het/de betreffende criterium/criteria wordt voldaan binnen de scope waarvoor de standaard goedkeuring zoekt. Dat kan in het geval:
• Het criterium niet relevant is. Voorbeeld: er zijn geen inheemse volkeren in het gebied waar de standaard goedkeuring voor zoekt.
• Het criterium op andere wijze wordt gedekt in de wettelijke en sociale context. Voorbeeld: het criterium wordt al effectief gedekt door lokale wet- en regelgeving (effectief wil zeggen dat de wet- en regelgeving ook daadwerkelijk wordt nageleefd en gehandhaafd.)
De systeembeheerder dient hiervoor de onderbouwing aan te leveren aan de toetsingscommissie. (Afgeleid van TPAC)
Guidance voor standaarden voor bosbeheereenheden met kleine schaal, lage intensiteit en/of laag risico
In principe zijn de criteria onafhankelijk van de schaal, intensiteit en risico (SIR), en moet binnen een bosbeheereenheid altijd aan alle criteria worden voldaan. Er is een bepaalde flexibiliteit mogelijk voor bosbeheereenheden met een kleine schaal, lage intensiteit en/of laag risico. De flexibiliteit is mogelijk voor die criteria die hieronder explicit genoemd zijn en het gebruiken van deze flexibiliteit dient altijd onderbouwd te worden. Voor andere criteria is SIR enkel toegestaan indien aangetoond wordt dat hiermee het risico op negatieve impacts laag is. SIR is in ieder geval niet toegestaan voor de volgende criteria: het voldoen aan wet- en regelgeving en beschermen van de rechten van inheemse volken en lokale bevolking.
Idealiter hebben nationale of regionale certificeringsystemen SIR indicatoren ontwikkeld voor alle hier genoemde criteria.
• ‘Schaal’ refereert normaliter aan de grootte of de omvang van de beheereenheid.
• ‘Intensiteit’: Management activiteiten worden geacht een hoge intensiteit te hebben, als ze grote directe of indirecte invloed hebben op milieu-, sociale of economische waarden. Een activiteit met een lage intensiteit wordt geacht geringe invloed te hebben op één van deze waarden of op waarden in het algemeen.
• ‘Xxxxxx’ refereert in het algemeen aan de waarschijnlijk dat een gebeurtenis met negatieve consequenties optreedt, en ook xxxxx van deze consequenties.
Wettelijke eisen: (Worden opgenomen in de wettelijke eisen)
Bovenwettelijke eisen:
Criterium + issue | Aanleiding en advies |
II C3.1 Gezondheid en veiligheid | De omvang van de gezondheids- en veiligheidsmaatregelen van medewerkers zijn afhankelijk van de SIR van de management |
activiteiten. | |
Stakeholder engagement | De mate van het proactief betrekken van stakeholders en de mate van transparantie zijn afhankelijk van de SIR van de managementactiviteiten. |
Principe | Criterium |
Concurrentie om hulpbronnen | I.P1. Biomassaproductie voor energie mag de lokale voedselvoorziening en lokale biomassatoepassingen niet in gevaar brengen. |
C 1.1. Gebieden en middelen die van fundamenteel belang zijn voor het voldoen aan de basisbehoeften van de plaatselijke bevolking of inheemse volken (voor levensonderhoud, gezondheid, voeding, water, en dergelijke) worden geïdentificeerd, beschermd en gemonitord in een gedegen proces. Dit proces is gelijk aan de aanpak (criterium en guidance) voor terreinen met hoge beschermingswaarde zoals benoemd in C2.1 in document [XXX]1*. De plaatselijke bevolking of inheemse volken worden betrokken bij het vaststellen van deze behoeften, bij het ontwikkelen en implementeren van maatregelen om de gebieden en middelen te beschermen en bij de monitoring. | |
Sociale aspecten | |
Belangen van belanghebbenden | II.P2. Er dient rekening gehouden te worden met de belangen van direct en indirect betrokken belanghebbenden. |
Eigendoms- en gebruiksrechten | C 2.1. De juridische status van het beheer van de bosbeheereenheid en de rechten van de plaatselijke bevolking, inclusief inheemse volken, ten aanzien van eigendom- of gebruiksrechten, zowel wettelijk als traditioneel, met betrekking tot de bosbeheereenheid of enig gedeelte daarvan zijn geïnventariseerd en moeten gerespecteerd worden. Toelichting: Dit criterium beschrijft een proces waarbij eerst wordt geïnventariseerd wie welke rechten heeft en dat deze worden gerespecteerd. De eerste stap, de inventarisatie van de rechten, bestaat weer uit twee sub- stappen. Één, het identificeren van ‘inheemse volken’ en van ‘plaatselijke |
1 Verwijzen naar document waarin guidance uiteindelijk is opgenomen. HCV criterium is nu C7.1 in staatscourant.
bevolking’ met potentiële (wettelijk en) traditionele eigendoms- en gebruiksrechten. Twéé, het inventariseren van deze rechten. Bij beide sub-stappen moeten de inheemse volken en plaatselijke bevolking hun mening, ervaring en expertise worden betrokken. De tweede stap, het respecteren van de rechten, vereist dat de bosbeheerder geen activiteiten ontplooit die de rechten van inheemse volken of van de plaatselijke bevolking schenden. | |
Raadpleging en toestemming | C 2.2. Ten aanzien van het bosbeheer vindt effectieve communicatie met en raadpleging en participatie van belanghebbenden plaats.Toelichting: Rapportages zijn aanwezig over hoe en wanneer met belanghebbenden gecommuniceerd is en hoe belanghebbenden zijn betrokken. Toelichting: Raadpleging omvat zowel inspraak op basis van vrijelijk tot stand gekomen voorafgaande en weloverwogen instemming, zoals benoemd in C2.3, als ook betrokkenheid. In de onderstaande tabel wordt aangegeven waar betrokkenheid van toepassing is op de duurzaamheidscriteria. Effectieve communicatie is zowel onderdeel van betrokkenheid als een op zichzelf staande ‘activiteit’. In ieder geval wordt een publieke samenvatting van het bosbeheerplan plan en/of audit report alsmede van de resultaten van monitoring beschikbaar gesteld aan belanghebbenden. |
C 2.3. De plaatselijke bevolking en inheemse volken moeten inspraak hebben in het bosbeheer op basis van vrijelijk tot stand gekomen voorafgaande en weloverwogen instemming, en hebben het recht toestemming te verlenen of te weigeren en, indien van toepassing, schadevergoeding te ontvangen waar hun bezittingen / gebruiksrechten op het spel staan. Toelichting: Met vrijelijk tot stand gekomen voorafgaande en weloverwogen instemming wordt bedoeld: Het recht van inheemse volken en plaatselijke gemeenschappen om toestemming te verlenen of te weigeren voor activiteiten die op hun land of in hun gebieden gepland zijn, die van invloed zullen zijn op hun cultuur en traditionele kennis of waardoor hiervan gebruik zal worden gemaakt of die anderszins van invloed zijn op hun rechten, wettelijk dan wel traditioneel. De informatie waarop zij hun beslissingen zouden moeten baseren dient volledig te zijn, op een begrijpelijke manier gepresenteerd te worden en tijdig beschikbaar gesteld te worden. |
Openbare toegankelijkheid | C 2.4. Het bosbeheerplan en de bijbehorende kaarten, relevante monitoringresultaten en informatie over de toe te passen bosbeheermaatregelen zijn openbaar toegankelijk, behoudens strikt vertrouwelijke bedrijfsinformatie. Toelichting: Openbare toegankelijkheid houdt in dat indien belanghebbenden beperkt toegang tot bepaalde media hebben, het beheerplan via andere kanalen verspreid wordt. Afhankelijk van de mate van gedetailleerdheid van het beheerplan, dient ofwel het volledige plan of een samenvatting daarvan beschikbaar te zijn inclusief bijbehorende kaarten, behoudens strikt vertrouwelijke bedrijfsinformatie. Toelichting: Voor zover mogelijk en noodzakelijk kan informatie over het bosbeheer ook aan de mensen in het bos worden medegedeeld door middel van ter plaatse aan te brengen markeringen of informatiepanelen. |
Geschillenbeslechting | C 2.5. Er bestaan adequate mechanismen voor het beslechten van geschillen met betrekking tot bosbeheer, eigendoms- en gebruiksrechten, werkomstandigheden of sociale voorzieningen. Toelichting: In het geval van een conflict van aanzienlijk omvang wordt de bosbeheereenheid niet gecertificeerd. Toelichting: Met adequate mechanismen wordt bedoeld mechanismen voor geschillenbeslechting, waarbij klachten of geschillen in een beschreven, transparant proces worden behandeld, inclusief engagement met de betrokkenen. De afhandeling van klachten wordt daarbij gedocumenteerd. Toelichting: Bij aantoonbare beschadiging of verlies van bezittingen/gebruiksrechten dient evenredig te worden gecompenseerd. |
Terreinen van culturele en economische waarde | C 2.6. Terreinen van culturele en traditioneel economische waarde worden in overleg met de belanghebbenden in kaart gebracht en geïnventariseerd en worden gerespecteerd. |
Bijdrage aan lokale economie | C 2.7. De bosbeheerder ontplooit extra activiteiten; een bijdrage wordt geleverd aan de ontwikkeling van de plaatselijke fysieke infrastructuur en van sociale voorzieningen en programma’s voor de plaatselijke bevolking, inclusief inheemse volken. Deze bijdrage wordt geleverd in samenspraak met de plaatselijke bevolking. Toelichting: De bosbeheerder is van deze eis vrijgesteld indien door lokale en/of nationale overheden met instemming van de plaatselijke |
bevolking in voldoende mate wordt voorzien in extra activiteiten. | |
Gezondheid en arbeidsomstandigheden | II.P3. Veiligheid, gezondheid en arbeidsomstandigheden dienen gewaarborgd en waar nodig verbeterd te worden. |
Gezondheid en veiligheid | C 3.1. De (bos)beheerder dient gezondheids- en veiligheidsmaatregelen te treffen die minimaal voldoen aan de relevante wetgeving en in overeenstemming zijn met alle toepasselijke ILO-verdragen, ter bescherming van de werknemers, inclusief aannemers en hun personeel en, voor zover van toepassing, de plaatselijke en inheemse bevolking. Toelichting: In het kader van dit criterium zijn de kernverdragen van de ILO: Verdrag 155 - Beroepsveiligheid en gezondheid en de bijbehorende aanbeveling 164; Verdrag 161 - Bedrijfsgezondheidsdiensten en de bijbehorende aanbeveling 171. |
Arbeidsvoorwaarden | C 3.2. Werknemers hebben het recht zich te organiseren en over loon en arbeidsomstandigheden te onderhandelen, overeenkomstig nationale wetgeving en de kernverdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO). Toelichting: De volgende ILO-verdragen zijn relevant: • ‘Vrijheid van vereniging en collectieve onderhandelingen’ (verdragen 87 en 98); • ‘Uitbanning van gedwongen of verplichte arbeid’ (verdragen 29 en 105); • ‘Uitbanning van discriminatie in arbeid en beroep’ (verdragen 100 en 111); • Verdrag over de minimumleeftijd, 1973 (nr. 138) • Verdrag over de ergste vormen van kinderarbeid, 1999 (nr. 182) |
Ggo's | C 4.7. Genetisch gemodificeerde organismen (ggo's) mogen niet gebruikt worden. |
Chain of custody | |
Vermenging van materiaal uit de categorieën 1 en 2 dat aan verschillende duurzaamheidseisen voldoet is toegestaan wanneer bij de eindgebruiker minimaal 70% van het mengsel aan alle relevante principes uit tabel 1 (van bijlage 4 bij de algemene uitvoeringsregeling van de SDE) en de daaronder liggende criteria voldoet en het overige |
materiaal voldoet aan de volgende eisen: • Vermenging van hout met genetisch gemodificeerd hout is in de hele keten niet toegestaan. • Het hout is niet gekapt in strijd met fundamentele mensenrechten. Toelichting: Onder vermenging wordt verstaan: vermenging met ander hout uit de categorieën 1 en 2 dat niet aan de verschillende duurzaamheidseisen voldoet. De organisatie die een claim maakt ten aanzien van het voldoen aan dit criterium beschikt over een werkend Due Diligence Systeem waarmee aangetoond wordt dat er een laag risico is dat het overige materiaal niet aan deze eisen voldoet. Voorbeelden voor een dergelijk Due Diligence Systeem zijn de FSC Standaard 40-005 V3.0 en het Sustainable Biomass Partnership. |
Hieronder een overzicht van de criteria waarbij betrokkenheid een rol speelt en hoe die ingevuld dient te worden: tabel behorende bij C2.2.
Criterium + issue | Betrokken stakeholders |
C11.1 en C11.2 Beheerplan en -systeem en EIA | Bij het opstellen van het beheerplan en het periodiek bijstellen van de planning wordt de resultaten van stakeholder betrokkenheid gebruikt. Er is sprake van proactief en transparant betrekken van getroffen belanghebbenden en betrekken van geïnteresseerde belanghebbenden op verzoek. |
II 11.4 Monitoring | Bij het periodiek monitoren van de management activiteiten is sprake van proactief en transparant betrekken van getroffen belanghebbenden en betrekken van geïnteresseerde belanghebbenden op verzoek. |
C7.1 Terreinen met een hoge beschermingswaarde | Bij het vaststellen van de terreinen (waarden) wordt gebruik gemaakt van informatie afkomstig van het raadplegen van geïnteresseerde en getroffen belanghebbenden. Bij het ontwikkelen van de maatregelen worden geïnteresseerde en getroffen belanghebbenden betrokken. Onderdeel van de monitoring is het betrekken van geïnteresseerde en getroffen belanghebbenden. |
Definities:
Betrekken van belanghebbenden / Betrokkenheid: Het proces waarbij de bosbeheerder met geïnteresseerde en/of getrofffen belanghebbenden communiceert, hen consulteert en/of de deelname van deze belanghebbenden mogelijk maakt, waarbij zeker wordt gesteld dat rechten en zienswijzen van deze belanghebbenden met betrekking tot hun belangen in beschouwing zijn genomen in het opstellen, het implementeren en het bijstellen van het management plan.
Genetisch gemodificeerd organisme Een organisme dat getransformeerd is door het inbrengen van een of meer transgenen. (TPAS)
Getroffen belanghebbenden: Elke persoon, groep van personen of entiteit die onderworpen is of die waarschijnlijk geraakt wordt door de effecten van de activiteiten van een bosbeheereenheid. Hierbij horen onder andere personen, groepen van personen of entiteiten die in de omgeving van de beheereenheid wonen of gevestigd zijn. Voorbeelden van getroffen belanghebbenden zijn:
• Lokale bevolking
• Inheemse volken
• Medewerkers/werknemers
• Benedenstroomse landeigenaren
• Diegenen die land- of gebruiksrechten hebben, inclusief landeigenaren
• Organisaties die geautoriseerd zijn of waarvan bekend is dat ze namens getroffen belanghebbenden handelen, zoals sociale en milieu NGOs, vakbonden etc.
Geïnteresseerde belanghebbenden: Elke persoon, groep van personen of entiteit die aangetoond heeft een belang in de activiteiten van de bosbeheerder te hebben, of waarvan bekend is dat hij/zij een belang heeft. Voorbeelden voor geïnteresseerde belanghebbenden zijn:
• Sociale en milieu-NGOs
• Vakbonden
• Lokale en nationale overheden
• Nationale of regionale kantoren van het certificeringsysteem
Traditionele eigendoms- en gebruiksrechten: De rechten van inheemse volken en de plaatselijke bevolking om land, gebieden en hulpbronnen, die van oudsher in eigendom waren, bezet werden of in gebruik waren of anderszins verworven werden, te bezitten, gebruiken, ontwikkelen en daarover zeggenschap uit te oefenen. (Conform UNDRIP artikel 26)
Plaatselijke bevolking: Een gemeenschap van elke omvang in of in de nabijheid van de beheereenheid, en ook diegene die zich dusdanig dichtbij bevinden dat ze een significant impact hebben op de economie of de milieuwaarden van de bosbeheereenheid, of wiens economieën, rechten of leefomgeving significant wordt beïnvloedt door de management activiteiten of door de bio-fysieke aspecten van de beheereenheid.
Inheemse volken: Personen en groepen van personen die als volgt kunnen worden geïdentificeerd of gekarakteriseerd:
• De sleutelkarakteristiek is zelfidentificatie als inheems persoon op het individuele niveau en de acceptatie door de gemeenschap als hun lid
• Historische continuïteit met pre-koloniale en/of pre-settler samenlevingen
21
• Een sterke verbindingen met het land of territorium en de erbij horende natuurlijke resourcen
• Een eigen, onderscheidend sociaal, economisch of politiek systeem
• Onderscheidende taal, cultuur en geloof
• Vormt een niet-dominante groep van de samenleving
• De vastberadenheid om hun voorouderlijke omgevingen en systemen te behouden en te reproduceren als onderscheidende volkeren en gemeenschappen
Traditionele kennis: Informatie, know-how, vaardigheden en praktijken die zijn ontwikkeld, voortgezet en doorgegeven van generatie op generatie binnen een gemeenschap, vaak als onderdeel van hun culturele of spirituele identiteit.
21