VLAAMSERAAD
351 (1992-1993) - Nr. 1
VLAAMSERAAD
ZITTING 1992-1993 25 MEI 1993
ONTWERP VAN DECREET
houdende goedkeuring van de volgende internationale akten :
1. de Europese Overeenkomst waarbij een associatie wordt tot stand gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun Lid-Staten, enerzijds,
en de republiek Hongarije anderzijds, en Bijlagen 1, II, 111, IV, V, VI, VII, VIII, IX, X, XI, X II en XIII, Protocollen 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7,
en Slotakte met veertien Gemeenschappelijke verklaringen, twee Akkoorden onder de vorm van wisseling van brieven en twee Briefwisselingen,
twee Verklaringen van de Gemeenschap, vier Verklaringen van Hongarije
en Brief van de Regering van Hongarije, gedaan te Brussel op 16 december 1991 ;
2. de Europese Overeenkomst waarbij een associatie wordt tot stand gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun Lid-Staten, enerzijds,
en de republiek Polen anderzijds, en Bijlagen 1, 11, 111, IV, V, VI, VII, VIII,
IX, X, XI, X II en XII I , Protocollen 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7, en Slotakte met vijftien Gemeenschappelijke verklaringen, twee Akkoorden onder de vorm van wisseling van brieven, twee Verklaringen van de Gemeenschap, drie Verklaringen van Polen en Brief van de Regering van Polen, gedaan te Brussel op 16 december 1991.
351 (1992-1993) - Nr. 1
MEMORIE VAN TOELICHTING
D ames EN Heren ,
BEMERKING VOORAF
De onderhandelingen over de Europa-akkoorden werden gelijktijdig met Polen, Hongarije en de Tsjechische en Slo- vaakse Federatieve Republiek aangevat, gevoerd en tenslotte afgesloten. De inhoud van de akkoorden is voor elk der landen gelijkaardig. Deze memorie van toelichting geldt dan ook voor de drie akkoorden. Rekening houdend met de voorgenomen scheiding van de Tsjechisch en Slovaakse repu- bliek, is onderhavige memorie in dit stadium enkel van toe- passing op de Europa-akkoorden met Polen en Hongarije.
INLEIDING
Algemeen kader
De politieke en economische hervormingen die sinds het einde van de jaren 80 in Midden- en Oost-Europa tot stand zijn gebracht, hebben de betrekkingen en de samenwerking tussen de Gemeenschap en bedoelde landen aanzienlijk ver- sterkt.
Met Hongarije, Polen en de Tsjechische en Slovaakse Fe- deratieve Republiek zijn respectievelijk op 26 september 1988, 19 september 1989 en 8 mei 1990 overeenkomsten inzake handel en commerciële en economische samenwer- king gesloten. De drie genoemde landen alsmede de Ge- meenschap gaven echter de wens te kennen een stap verder te zetten en met name associatieovereenkomsten te sluiten. Eind 1989 (Europese Raad van 8/9 december 1989 in Straats- burg) gaf de Gemeenschap haar voornemen te kennen asso- ciatiebetrekkingen aan te knopen met die landen van Midde- nen Oost-Europa die een proces van politieke en economi- sche hervormingen op gang hadden gebracht.
Intussen was de Gemeenschap, na afloop van de Westerse Economische Top in Parijs op 14 juli 1989, begonnen met de coordinatie van de activiteiten van de Groep van 24 met de bedoeling Hongarije en Polen te helpen bij de verwezen- lijking van hun economisch hervormingsprogramma.
Hongarije en Polen konden aldus met ingang van 1990 gebruik maken van algemene tariefpreferenties, de opheffing van niet-specifieke kwantitatieve beperkingen (deze toepas- selijk op de landen met staatshandel) en de opheffing van andere kwantitatieve beperkingen (deze toepasselijk op der- de landen). Met dit gebaar wilde de E.G. haar bijdrage leveren aan de modernisering van de economische structuur van de betrokken landen, meer bepaald door een toename van hun uitvoer te bevorderen.
Gelijklopend met de steun van de EG en van de Groep van 24 aan de economische heropbouw van de landen van Midden- en Oost-Europa, heeft de toenadering tussen deze landen en de Gemeenschap, naarmate de noodzakelijke po- litieke en economische hervormingen zich voltrokken, gestal- te gekregen in een nieuw soort contractuele betrekkingen. Zo legde de Commissie in april 1990 aan de Raad en het Europees Parlement een eerste stramien voor de toekomstige associatieovereenkomsten voor. Nadat de Raad op 18 decem- ber 1990 de onderhandelingsrichtlijnen had aanvaard, begon- nen op 20, 21 en 22 december de onderhandelingen met respectievelijk de TSFR, Hongarije en Polen. Na negen on-
351 (1992-1993) - Nr. 1
derhandelingsronden met elk van deze drie landen, werden op 16 december 1991 de Overeenkomsten ondertekend.
Hoofdkenmerken van de overeenkomsten
a) Het zijn gemengde overeenkomsten : dit betekent dat ze sectoren betreffen die zowel onder nationale als onder communautaire bevoegdheid vallen. Ze worden voor onbe- paalde duur gesloten. Voor het eerst wordt in deze associatie- overeenkomsten ook plaats ingeruimd voor de ,,politieke dia- loog” en de ,,culturele samenwerking”. Aldus wordt de weg geëffend voor de integratie in de Gemeenschap van de geas- socieerde landen. In de preanbule van de Overeenkomsten erkennen de Partijen dat toetreding tot de Gemeenschap het uiteindelijke streefdoel is van de geassocieerde landen en dat de Overeenkomsten hen zullen helpen dit doel te verwezen- lijken.
b) De Overeenkomsten die voor alle betrokken landen op dezelfde manier zijn ingedeeld, bevatten de volgende pun- ten :
- een overgangsperiode van tien jaar, verdeeld in twee etappes van vijf jaar ;
- de overeenkomsten zijn preferentieel en hebben de instelling van een vrijhandelszone voor alle produkten tot doel. Het liberaliseringsproces is wederzijds maar asymme- trisch ;
- de door beide Partijen gedane concessies op het gebied van gevoelige produkten zoals textiel, steenkool en staal en verwerkte landbouwprodukten, worden in afzonderlijke pro- tocollen geregeld ;
- ook de regels van oorsprong en de bepalingen in zake douanesamenwerking worden in afzonderlijke protocollen neergelegd ;
- de bepalingen inzake het verkeer van werknemers voor- zien in een verbetering van de situatie van werknemers die wettig op het grondgebied verblijven ;
- wat de vrijheid van vestiging en het dienstenverkeer betreft, verleent de Gemeenschap vanaf de in werkingtreding van de Overeenkomst de bedrijven van de drie geassocieerde landen de nationale behandeling. Voor de toepassing van dit beginsel door de geassocieerde landen, worden ovcrgangspe- rioden ingesteld ;
- de Overeenkomsten voorzien ook in de vrijmaking van het kapitaal- en betalingsverkeer en in de onderlinge aanpas- sing van wetten ;
- op het gebied van financiële samenwerking zullen de drie geassocieerde landen niet-terugbetaalbare steun ontvan- gen (PHARE tot eind 1992, vervolgens PHARE of enig ander meerjarig plan) alsmede le,ningen van de Europese Investeringsbank. Bovendien kan de Gemeenschap, onder bepaalde voorwaarden, financiële bijstand op macro-econo- misch niveau verlenen ;
- voor de tenuitvoerlegging van de Overeenkomsten wor- den Associatieraden opgericht waaraan een bepaalde bcslis- singsbevoegdheid is toegekend en die minstens één keer per jaar op ministerniveau bijeenkomen. Daarnaast worden ook associatiecomités opgericht waaraan bepaalde bevoegdheden van de Associatieraad worden gedelegeerd alsmede parle- mentaire associatiecomités die een raadgevende taak hebben.
c) Deze Overeenkomsten vervangen de overeenkomsten inzake handel en commerciële en economische samenwer- king tussen de Europese Economische Gemeenschap, de Eu- ropese Gemeenschap voor Atoomenergie en de TSFR, Polen
351 (1992-1993) - Nr. 1
en Hongarije, alsmede de overeenkomsten tussen de EGKS en elk van deze drie landen.
d) De Overeenkomsten werden gesloten op grond van artikel 238 van het Verdrag van Rome.
ANALYSE VAN DE TEKST VAN DE OVEREEN- KOMSTEN
Onderhavige analyse beschrijft de inhoud van de Europese akkoorden. De vermelde artikel-nummers slaan op het ak- koord dat op 16 december 1991 werd afgesloten met de Republiek Polen.
Preambule
1. De associatieovereenkomsten staan duidelijk in het te- ken van de gewijzigde omstandigheden en van het ontstaan van een nieuwe democratische orde in Midden- en Oost-Eu- ropa. In de preambule wordt hier terecht aandacht aan be- steed.
2. In het kader van de versterking van een op samenwer- king stoelende stabiliteit in Europa, waarvan de Gemeen- schap een van de belangrijkste bewerkers is, hebben de asso- ciatieovereenkomsten tot doel nauwe en duurzame betrek- kingen tussen de Partijen tot stand te brengen, om aldus de drie geassocieerde landen in staat te stellen deel te hebben aan het proces van Europese integratie en hun politieke en economische hervormingen te consolideren.
3. De volledige tenuitvoerlegging van de associatie is on- dergeschikt (,,dat een verband dient te worden gelegd”) aan de daadwerkelijke invoering van hervormingen op politiek, economisch en wetgevend gebied (voorwaardelijkheid). De Overeenkomst zelf bepaalt dat de Associatieraad geregeld de toepassing van de overeenkomsten en de evolutie naar een vrije markt aandachtig volgt en, rekening houdend met deze voorwaardelijkheid, een beslissing treft omtrent de overgang naar de tweede etappe (vijf jaar na de inwerkingtre- ding van de Overeenkomsten).
In de preambule is ook sprake van een eventuele toetre- ding. De Partijen erkennen dat toetreding tot de Gemeen- schap het uiteindelijke streefdoel is van de drie geassocieerde landen en dat de associatieovereenkomsten ,,naar het oordeel van de Partijen, hen zullen helpen dit doel te verwezenlij- ken.”
De toetreding tot de Gemeenschap wordt dus voorgesteld als het uiteindelijk streefdoel dat echter niet automatisch wordt bereikt.
Artikel 1
Dit artikel geeft een overzicht van de hoofddoelstellingen van de associatie :
- een passend kader tot stand brengen voor de politieke dialoog ;
- de handel en de economische betrekkingen bevorde- ren ;
- de grondslag leggen voor de financiële en technische bijstand van de Gemeenschap een passend kader tot stand brengen voor de geleidelijke integratie van het betrokken land in de Gemeenschap ;
- de samenwerking op cultureel gebied bevorderen.
351 (1992-1993) - Nr. 1
TITEL 1
Politieke dialoog (artikelen 2 tot 5)
Hiermee wordt een nieuw en wezenlijk element in een associatieovereenkomst ingevoerd waarmee wordt beoogd :
- bij te dragen aan de volledige integratie van de geasso- cieerde landen in de gemeenschap van democratische naties en hun geleidelijke toenadering tot de Europese Gemeen- schap ;
- te zorgen voor een toenemende convergentie van stand- punten over internationale vraagstukken.
De politieke dialoog wordt tot stand gebracht via vergade- ringen op het hoogste niveau, op ministerieel niveau (in de Associatieraad) en op parlementair niveau, alsmede door het opnemen van de geassocieerde landen in de groep van landen die regelmatig informatie ontvangen over de werkzaamheden in het kader van de Europese politieke samenwerking.
TITEL 11
Algemene beginselen (art. 6)
De associatie omvat een overgangsperiode van ten hoogste tien jaar, verdeeld in twee opeenvolgende etappes, die elk in beginsel vijf jaar duren. De Associatieraad onderzoekt regelmatig de toepassing van de Overeenkomst. De twee etappes als bedoeld in dit artikel zijn niet van toepassing op de geleidelijke totstandbrenging van het vrij verkeer van goe- deren waarvoor een ander tijdschema en een andere pakket maatregelen zijn vastgesteld.
TITEL 111
Vrij verkeer van goederen (art. 7 tot 36)
a) Samenstelling
- Beide Partijen stellen geleidelijk een vrijhandelszone in (afschaffing van douanerechten en kwantitatieve beperkin- gen, maar behoud van een ten opzichte van derde landen toepasselijk tarief). Deze zone dient in de loop van een overgangsperiode van ten hoogste 10 jaar tot stand te komen.
- Er wordt een nauwkeurig tijdschema opgesteld voor de concessies op handelsgebied. Toch behoudt de Associatie- raad (en, tijdens de toepassingsduur van de interimovereen- komsten, zelfs het Gemengd Comité) de mogelijkheid het proces dat op termijn een vrijhandelszone zal uitmonden, te versnellen. ,,Op termijn” betekent eigenlijk : 5 jaar voor de Gemeenschap en ten hoogste 10 jaar voor de drie geasso- cieerde landen.
- Aan de gevoelige produkten zijn speciale protocollen gewijd. Aldus worden voor textielprodukten, kolen en staal de handelsbelemmeringen volgens speciale schema ’s wegge- werkt.
Voor landbouwprodukten, verwerkte landbouwprodukten en visserijprodukten wordt geen vrijhandel ingevoerd. In de- ze sectoren verlenen de Partijen elkaar concessies op basis van wederkerigheid.
b) Hoofdstuk 1 : Industrieprodukten (art. 8 tot 17)
De artikelen 9 en 10 geven een duidelijk beeld van de asymmetrie tussen de concessies van de EEG en die van de
351 (1992-1993) - Nr. 1
geassocieerde landen. Artikel 9, dat handelt over de afschaf- fing van invoerrechten die in de Gemeenschap van toepassing zijn op produkten van oorsprong uit het geassocieerde land en over de opheffing van de kwantitatieve beperkingen, waarbij evenwel een onderscheid wordt gemaakt ten aanzien van vier categorieën van produkten, voorziet in de volledige afschaffing van bedoelde invoerrechten voor het einde van het vijfde jaar, volgend op de inwerkingtreding van de over- eenkomst. Daartegenover stelt artikel 10, dat voor sommige gevoelige produkten een vergelijkbaar onderscheid maakt en dat handelt over de afschaffing van de invoerrechten die in een geassocieerd land van toepassing zijn op produkten van oorsprong uit de Gemeenschap, een tijdschema in volgens hetwelk de geleidelijke verlagingen zich over een tijdvak van negen jaar na de datum van inwerkingtreding van de overeen- komst kunnen uitstrekken.
Hierbij zij aangetekend dat de voorstellen van de Gemeen- schap aanvankelijk voorzagen in twee etappes van vijf jaar voor het verwezenlijken van de vrijhandel. De drie betrokken landen verwierpen deze voorstellen wat de EEG ertoe ge- bracht heeft’ het mandaat van de commissie bij te sturen. Zo zouden met ingang van 15 april 1991 (d.w.z. na vier maanden van onderhandelingen) de concessies van de Ge- meenschap op handelsgebied in een tijdspanne van vijf jaar volledig hun beslag krijgen. Het belangrijke artikel 14 biedt de mogelijkheid de asymmetrie groter (of kleiner) te maken door de douanerechten in een bepaalde economische sector in een sneller tempo te verlagen dan in de artikelen 9 en 10 is bepaald.
Artikel 15 bepaalt dat in Protocol nr. 1 de regeling is neergelegd die van toepassing is op de daarin genoemde textielprodukten. Bij de onderhandelingen hieromtrent werd rekening gehouden met de mogelijke resuitaten van de GATT-onderhandelingen. Wat de kwantitatieve beperkin- gen betreft werd voor het jaar 1992 een tussentijdse regeling getroffen die voor enige aanpassingen zorgt in de behande- ling die de drie landen tot nu toe genoten.
Wat betreft de toekomstige kwantitatieve maatregelen (vanaf 1993) zijn de geassocieerde landen en de Gemeen- schap de verbintenis aangegaan een nieuw protocol te bespre- ken. De looptijd van het nieuwe Protocol zal half zo lang zijn als die van de in het kader van de GATT bedongen overeenkomsten, maar zal in elk geval 5 jaar overschrijden.
Mochten de multilaterale onderhandelingen geen resultaat opleveren, dan zou het definitieve protocol een looptijd van vijf jaar krijgen, met ingang van januari 1993. Op tarifair gebied voorziet het protocol in een geleidelijke verlaging, gespreid over zeven jaar, van de invoerrechten die in de Gemeenschap worden geheven op textielprodukten van oor- sprong uit de geassocieerde landen. Anderzijds worden de douanerechten die in de geassocieerde landen van toepassing zijn op rechtstreeks ingevoerde textielprodukten van oor- sprong uit de Gemeenschap geleidelijk afgeschaft overeen- komstig het bepaalde in artikel 10 (zie hierboven).
Artikel 16 bepaalt dat in Protocol nr. 2 de regeling is neergelegd die van toepassing is op produkten die onder het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal vallen.
De invoerrechten en de kwantitatieve beperkingen zullen geleidelijk worden afgeschaft volgens een asymmetrisch tijd- schema in het voordeel van de geassocieerde landen. Deze landen zullen bovendien gedurende vijf jaar afwijkingen van de code inzake steunmaatregelen genieten, voor zoverre de overheidssteun die zij verlenen niet meer bedraagt en niet langer duurt dan strikt noodzakelijk is voor de herstrukture- ring van hun staalindustrie. Aangezien hierdoor een bijko- mende en niet te veronachtzamen asymmetrie ontstaat, zijn
351 (1992-1993) - Nr. 1
veel Lid-Staten in de loop van de onderhandelingen er blijven op aandringen om als tegenprestatie mogelijkheid van zelfbe- perkingsregelingen open te houden.
Het belang van deze kwestie blijkt ten volle uit het feit dat in het proces-verbaal van de ondertekeningsplechtigheid uitdrukkelijk melding wordt gemaakt van een boodschap van de Commissie aan de eerste ministers van de geassocieerde landen waarin wordt gewezen op het belang dat de EEG hecht aan een ,,geordende” ontwikkeling van de staaluitvoer van deze landen. Bovendien zal de EEG een systeem uitwer- ken dat toezicht op de uitvoer en de herstrukturering van de staalindustrie in de drie landen moet uitoefenen.
c) Hoofdstuk 11 : Landbouw (art. 18 tot 21)
1. Landbouwprodukten
- De uitzonderlijke gevoeligheid van de landbouwsector binnen de Gemeenschap en de druk die de Middeneuropese landen hebben uitgeoefend om, zo niet een algehele open- stelling, dan toch een onmiskenbare voorkeursbehandeling ten opzichte van derde landen te verkrijgen, hebben het overleg tussen de Twaalf er niet eenvoudiger op gemaakt.
- De concessies zijn produkt per produkt onderzocht, op grond van door de overeenkomstsluitende Partijen geformu- leerde beperkte verzoeken. De tariefafbraak geldt dus niet ten aanzien van al onze landbouwprodukten van de EG van toepassing. Na drie jaar tariefafbraak zal nog een bescher- ming ten belope van 40 % van de rechten en heffingen, toegepast voor de inwerkingtreding van het verdrag, gehand- haafd blijven en zulks alleen voor produkten die voorkomen op de aan deze overeenkomst gehechte lijsten. Voor de an- dere produkten wordt de bescherming toegepast voor de inwerkingtreding van het verdrag onverkort gehandhaafd.
- Daartegenover verhogen de contingenten en tariefpla- fonds jaarlijks met 10 % gedurende 5 jaar. Er wordt geen latere liberalisering in het vooruitzicht gesteld. In de Associa- tieraad onderzoeken de Gemeenschap en de betreffende geassocieerde landen produkt per produkt, ,,systematisch en op basis van wederkerigheid” de mogelijkheid om elkaar nieuwe concessies te verlenen.
- Artikel 21 voert een bilaterale vrijwaringsclausule in die specifiek is voor de landbouwprodukten.
2. Verwerkte landbouwprodukten
Artikel 19 bepaalt dat in Protocol nr. 3 de handelsregeling voor de daarin genoemde verwerkte landbouwprodukten is neergelegd.
De moeizame onderhandelingen hebben een Protocol voor verwerkte landbouwprodukten opgeleverd zonder algemene concessies (,,across the board”) maar met een tariefafbraak voor een beperkt aantal produkten. Bijgevolg blijven de ta- riefen kwantitatieve elementen, toegepast voor de inwerking- treding van het verdrag, van toepassing op de produkten die niet op de aan het Protocol gehechte lijst staan.
d) Hoofdstuk II : Visserij (art. 22-23)
Ten aanzien van de kleine producenten (zoetwatervisserij) Hongarije en de TSFR gelden voor visserijprodukten ,,muta- tis mutandis” bepalingen die vergelijkbaar zijn met die voor landbouwprodukten. Hier is evenmin sprake van vrijhandel. Met betrekking tot Polen kon tijdens de onderhandelingen geen genoegzame grondslag voor een dialoog worden gevon- den. Bijgevolg komt een eventuele visserijovereenkomst op het gemeenschappelijk verlanglijstje van de Partijen te staan maar in het kader van de associatie komt er geen concessie.
351 (1992-1993) - Nr. 1
e) Hoofdstuk IV : Gemeenschappelijke bepalingen (art. 24 tot 36)
De gemeenschappelijke bepalingen of ,,horizontale maat- regelen” zijn van toepassing op de handel in alle industriepro- dukten, voor zover in dit hoofdstuk of in de Protocollen 1, 2 en 3 niet anders is bepaald. Deze bepalingen houden regels in of voorzien in administratieve procedures met het oog op de juiste tenuitvoerlegging van de overeenkomst of de tijde- lijke bescherming van bepaalde produkten of specifieke sec- toren.
1) ,,standstill” (art. 25) : in het handelsverkeer tussen de Partijen kunnen met ingang van de inwerkingtreding van de Overeenkomst geen nieuwe in-of uitvoerrechten en geen nieuwe kwantitatieve in- of uitvoerbeperkingen worden inge- steld.
2) er is een verbod om maatregelen van fiscale aard te treffen waardoor produkten van de ene Partij en soortgelijke produkten van oorsprong uit de andere Partij ongelijk zouden worden behandeld.
3) Artikel 28 laat voor het geassocieerde land de mogelijk- heid open om, in de vorm van verhoogde douanerechten, buitengewone maatregelen van beperkte duur te nemen ter bescherming van jonge industrieën of sectoren waar herstruc- tureringen plaatsvinden of die met ernstige moeilijkheden te kampen hebben.
Bij de huidige stand van de economische herstructurering in de landen van Midden-Europa kunnen tairijke sectoren als jonge dan wel als een ingrijpende herstructurering behoe- vende sectoren worden beschouwd.
Deze bijzondere vrijwaringsclausule vormt een ander zeer belangrijk asymmetrie-element in het voordeel van de geas- socieerde landen. Over een periode van ten hoogste 5 jaar kunnen deze landen op een volume van maximaal 15 % van hun invoer van industrieprodukten uit de Gemeenschap, op- nieuw een invoerrecht van 25 % ,,ad valorem” te heffen.
Deze maatregelen kunnen echter niet meer worden getrof- fen na verloop van drie jaar na de instelling van de vrijhan- delszone voor industrieprodukten en, telkens het geasso- cieerde land bedoelde maatregel overweegt, dient het de Associatieraad een tijdschema voor de geleidelijke afschaf- fing van de opnieuw ingestelde rechten te bezorgen.
4) Anti-dumping maatregelen (art. 29)
De Gemeenschap kon niet voorbijgaan aan de eensgezinde wens van de onderhandelaars van de drie landen om deze niet meer als landen met staatshandel te beschouwen en heeft zich achter een tekst moeten scharen die voorzag in de toe- passing van de maatregelen vervat in artikel VI van de GATT en in de nationale wettelijke regeling ter zake van de Partijen.
Hierdoor zal de vaststelling van een ,,normale waarde” mogelijk worden, wat binnen het raam van uit een recent verleden stammende praktijken een heel wat moeizamer op- dracht zou zijn geweest.
De klacht wordt ter behandeling voorgelegd aan de Asso- ciatieraad. Deze zoekt een voor de Overeenkomstsluitende Partijen aanvaardbare oplossing, maar indien binnen 30 da- gen geen oplossing is gevonden, kan de importerende Partij passende maatregelen nemen.
5) Vrijwaringsclausule in geval van invoer die ernstige moeilijkheden veroorzaakt (art. 33) Deze formulering draagt het GATT-stempel. Hierbij zij opgemerkt dat deze clausule en de anti-dumpingclausule (art. 29) de enige verweermidde- len van de Gemeenschap zijn op commercieel gebied.
351 (1992-1993) - Nr. 1
6) Artikel 34 : ,,In Protocol nr. 4 zijn de regels van oor- sprong voor de toepassing van de in deze overeenkomst vast- gestelde tariefpreferenties neergelegd.”
De drie landen waren eensgezind in hun streven om een cumulatie van de oorsprong met een vrijwel paneuropese draagwijdte in te voeren ; aangezien zij de cumulatie wensten voor de EEG, de EVA-Staten en de drie geassocieerde lan- den te realiseren.
Vermits de administratieve aanpassing aan de Gemeen- schap nog in een beginfase verkeert en er tussen Hongarije, Polen en de TSFR nog geen samenwerking op douanegebied bestaat, werd voorlopig gekozen voor een samenvoeging van regels van oorsprong tussen de Lid-Staten van de EEG en elk der geassocieerde Staten afzonderlijk. Mocht nu blijken dat er snel vooruitgang wordt geboekt, dan kan de Associa- tieraad beslissen tot een samenvoeging tussen de EEG en de drie landen samen, eventueel uitgebreid tot de EFTA-landen ingeval van de creatie van een vrijhandelszone met deze laatsten.
Voor de toekenning van de oorsprong -wat het onderwerp was van een langdurig debat tussen de twaalf Lid-Staten- zal worden gekeken naar het land met de grootste inbreng aan toegevoegde waarde.
7) Artikel 36 : ,,In Protocol nr. 5 zijn de specifieke bepa- lingen neergelegd betreffende het handelsverkeer tussen de geassocieerde landen, enerzijds, en Spanje en Portugal, an- derzijds.”
Het gaat om wijzigingen van de bepalingen van Titel 1 van de overeenkomst die betrekking hebben op het handelsver- keer, ten einde rekening te houden met de maatregelen en verplichtingen, zoals vastgelegd in de akte van toetreding van Spanje en Portugal bij de Europese Gemeenschappen.
TITEL IV
Het verkeer van werknemers, de vestiging en het verrichten van diensten
HOOFDSTUK I
Verkeer van werknemers (art. 37 tot 43)
Vroegen de drie landen bij het begin van de onderhande- lingen nog werkvergunningsquota’s, dan werd (in het licht van de smalle onderhandelingsruimte die de Commissie van de Raad kreeg) algauw voor een rationelere aanpak gekozen als uitgangspunt voor een compromis. Aangezien de verplich- tingen in hoofdzaak worden bepaald door de in elke Lid- Staat geldende voorwaarden en modaliteiten, is hun draag- wijdte nogal beperkt. Het komt er inderdaad op neer ,,vol- gens de in elke Lid-Staat geldende voorwaarden en modali- teiten” de nationale behandeling te verlenen (geen discrimi- natie op grond van nationaliteit) aan werknemers die wettig in de Gemeenschap verblijven, en toegang tot de arbeids- markt te verlenen aan de echtgenoot en kinderen die wettig op het grondgebied van de EEG verblijven. Bovendien wor- den alle tijdvakken van verzekering (werkloosheid, invalidi- teit, pensioen, enz.) bijeengeteld.
Van de Lid-Staten wordt overigens verwacht dat ze de uitbreiding van sommige bilaterale overeenkomsten die een aantal onder hen hebben gesloten welwillend zouden overwe- gen. Elke toekomstige verbetering van het verkeer van werk- nemers zal door de Associatieraad worden onderzocht.
351 (1992-1993) - Nr. 1 1
HOOFDSTUK 11
Vestiging (art. 44 tot 54)
Werd de Gemeenschap voor de materie in het vorige hoofdstuk door haar toekomstige partners aangesproken, dan is ze op het stuk van het vestigingsrecht vragende partij.
Momenteel is Oost-Europa bezig met een grondige aanpas- sing van zijn wetgeving op het gebied van vestiging en de aanmoediging en bescherming van investeringen. Ten aan- zien van derde landen is het vestigingsrecht onderworpen aan een advies van de regering, dat meestal vrij vlot door de Minister van Financiën of de Minister bevoegd voor pri- vatisering wordt verleend.
Vermits het in de associatieovereenkomsten om voorkeurs- behandelingen gaat, voorzien zij in een automatisch vesti- gingsrecht.
De geassocieerde landen die meer concessies hadden ver- wacht op commercieel en financieel gebied en wat de werk- nemers betreft, hebben het vestigingsrecht verzilverd door lijsten te maken van activiteitensectoren naar orde van gevoe- ligheid : sectoren met automatisch vestigingsrecht bij de in- werkingtreding (bijvoorbeeld : voor de industriesectoren), sectoren met vestigingsrecht binnen de 5 jaar, dan wel 10 jaar voor banken, verzekeringen en andere financiële dien- sten) en sectoren (gelukkig gering in aantal) waarvoor nooit een automatisch vestigingsrecht zal bestaan.
Voor jonge sectoren of sectoren waar herstructureringen plaatsvinden is een bijzondere vrijwaringsclausule opgeno- men.
De Gemeenschap heeft de garantie gekregen dat de vesti- ging van vennootschappen uit Middeneuropese landen geen toevloed van werknemers met zich zal brengen (art. 52). Alleen ,,key personnel” (staf en hooggekwalificeerd perso- neel) zal zich in de EEG mogen vestigen.
HOOFDSTUK 111
Dienstenverkeer (art. 55 tot 57)
Het algemeen beginsel dat de Partijen hebben aangenomen is dat zij er zich toe verbinden om geleidelijk het verrichten van grensoverschrijdende diensten mogelijk te maken. De Associatieraad neemt de maatregelen die nodig zijn om uit- voering te geven aan deze bepaling.
Met betrekking tot de vervoerdiensten zijn bijzondere be- palingen geformuleerd (art. 56). Ten aanzien van het interna- tionaal maritiem vervoer, verbinden de Partijen zich tot het toepassen van het beginsel van onbeperkte toegang tot de markt en het vervoer op commerciële basis. De voorwaarden betreffende de wederzijdse toegang tot elkaars markten voor het luchtvervoer en het overlandvervoer worden vastgelegd in bijzondere overeenkomsten, waarover tussen de Partijen na de inwerkingtreding van de associatieovereenkomst zal worden onderhandeld.
HOOFDSTUK IV
Algemene bepalingen
De bepalingen betreffende de vestiging en het verrichten van diensten worden aangepast bij besluit van de Associatie- raad, in het licht van de resultaten van de onderhandelingen inzake dienstverrichting die plaatsvinden in het kader van de Uruguay-Ronde (GATT).
351 (1992-1993) - Nr. 1
TITEL V
Betalingen, kapitaal, mededinging en andere economische bepalingen, onderlinge aanpassing van wetten (art. 59 tot 70)
HOOFDSTUK 1
Betalings- en kapitaalverkeer (art. 59 tot 62)
Vanaf de inwerkingtreding van de Overeenkomst wordt het vrije verkeer van kapitaal met betrekking tot directe investeringen gewaarborgd, alsook voor de liquidatie of de repatriëring van die investeringen en van alle opbrengsten daarvan.
Gedurende de vijf jaren die volgen op de inwerkingtreding van deze Overeenkomst, nemen de Overeenkomstsluitende Partijen maatregelen voor de totstandbrenging van de voor- waarden die nodig zijn voor de verdere geleidelijke toepas- sing van de communautaire voorschriften op het vrije verkeer van kapitaal.
HOOFDSTUK II
Mededinging en andere economische bepalingen (art. 63 tot 67)
- Het beginsel is dat de mededingingsregels worden toe- gepast die uit de communautaire regels, met name de artike- len 8.5, 86 en 92 van het Verdrag van Rome, voortvloeien. Binnen een termijn van drie jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst moet de Associatieraad de nodige voor- schriften voor de uitvoering van dit beginsel hebben vastge- steld. (art. 63)
- Indien zich met betrekking tot de betalingsbalans van een van de Overeenkomstsluitende Partijen ernstige moei- lijkheden voordoen of indien zij haar internationale verplich- tingen niet meer kan nakomen, kunnen, in overeenstemming met de in de GATT bepaalde voorwaarden en na voorafgaan- de kennisgeving aan de partners, maatregelen worden getrof- fen. (art. 64)
- De toegang tot overheidsopdrachten in de Gemeen- schap en de drie geassocieerde landen wordt zonder discrimi- natie op grond van de nationaliteit van de inschrijvers ver- leend. Hierbij zij andermaal opgemerkt dat artikel 67 een belangrijke asymmetrie inhoudt met betrekking tot het tijd- stip waarop de toegang wordt verleend.
HOOFDSTUK 111
Harmonisatie van wetgeving (art. 68 tot 70)
In artikel 68 erkennen de overeenkomstsluitende Partijen dat de voornaamste voorwaarde voor de economische inte- gratie van de geassocieerde landen in de Gemeenschap de harmonisatie van de bestaande en toekomstige wetgeving van elk land met die van de Gemeenschap is.
De Gemeenschap heeft zich bereid verklaard technische bijstand te verlenen bij de verwezenlijking van deze doelstel- ling (art. 70)
351 (1992-1993) - Nr. 1
TITEL VI
Economische samenwerking (art. 71 tot 94)
Bestaande handelsovereenkomsten en overeenkomsten voor economische samenwerking tussen de EEG en de lan- den van Midden- en Oost-Europa hadden reeds de grondslag gelegd voor een interessante samenwerking tussen de onder- nemers van beide partijen.
De associatieovereenkomsten zullen niet alleen bijdragen aan een toename van de economische bedrijvigheid maar ook aan een diversificatie van de samenwerking. De onder- staande opsomming moge hiervan het bewijs leveren :
- industriële samenwerking ;
- bevordering en bescherming van investeringen ;
- industriële normen en conformiteit ;
- wetenschappelijke en technologische samenwerking ;
- onderwijs en opleiding ;
- landbouw en agro-industrie
- energie ;
- nucleaire veiligheid ;
- milieu ;
- waterbeheer ;
- vervoer ;
- telecommunicatie en postwezen ;
- banken, verzekeringen en andere financiële dienstverle- ning ;
- monetair beleid ;
- accountantsonderzoek en financiële controle
- strijd tegen het witwassen van geld ;
- regionale ontwikkeling
- sociale aangelegenheden ;
- toerisme ;
- midden- en kleinbedrijf
- informatie en communicatie ;
- douane ;
- openbare besturen
- drugsbestrijding.
Tegenover elk van bovenstaande punten staat een opsom- ming van mogelijke acties, die een weerspiegeling zijn van de prioriteiten die de Raad heeft vooropgesteld bij de uitstip- peling van zijn mandaat in december 1990, enerzijds, en van de specifieke wensen van de partners, anderzijds. Deze op- sommingen zijn louter indicatief en de uitvoering van de opgesomde acties is afhankelijk van de financiële bijstand van de Gemeenschap. De Associatieraad kan het aantal ac- ties nog uitbreiden.
TITEL VII
Culturele samenwerking (art. 95)
Culturele samenwerking is een van de nieuwe elementen in deze associatieovereenkomsten. De symbolische waarde ervan kan niet genoeg worden onderstreept.
TITEL VIII
Financiële samenwerking (art. 96 tot 101)
Met ,,samenwerking” wordt eigenlijk bijstand van de Ge- meenschap en de Europese Investeringsbank bedoeld.
[ 12 1
13 351 (1992-1993) - Nr. 1
De financiële bijstand verloopt in twee fasen.
Bij de inwerkingtreding blijft het PHARE-programma doorlopen aangezien de Gemeenschap al eerder een actie- plan voor de jaren 1991 en 1992 had vastgesteld. Vanaf 1993 zal de Gemeenschap hetzij het PHARE-programma voort- zetten in samenwerking met de Groep van 24, hetzij, na overleg met de geassocieerde landen, zelf de hoegrootheid van de giften (,,grants”) bepalen die nodig zijn voor de in Titel VI opgesomde samenwerkingsgebieden. Vanaf dat tijd- stip zullen de drie Middeneuropese landen ook toegang heb- ben tot leningen van de EIB.
Mochten zich bijzondere behoeften voordoen, dan zou de Gemeenschap in het kader van de Groep van 24 en na indie- ning van een door het IMF goed te keuren plan, een lening op middellange termijn kunnen toekennen ten einde de con- vertibiliteit van de valuta mogelijk te maken dan wel te hand- haven, of om de structurele aanpassing van de economie te ondersteunen. Op grond van de bovenstaande voorwaarden hoeft de Gemeenschap een lening op middellange termijn pas toe te kennen nadat de geassocieerde landen de traditio- nele financieringsbronnen hebben aangeboord.
TITEL I X
Institutionele, algemene en slotbepalingen (art. 102 tot 122)
- een Associatieraad op ministerieel niveau, die ten min- ste eens per jaar bijeenkomt, heeft beslissingsbevoegdheid en regelt de geschillen tussen de Partijen.
Deze raad wordt bijgestaan door een Associatiecomité waaraan het bevoegdheden kan delegeren. Een ander or- gaan, het Parlementair Associatiecomité, bestaat uit leden van het Europees Parlement en de Parlementen van de geas- socieerde landen. Het kan de Associatieraad ter zake doende informatie vragen over de tenuitvoerlegging van de Overeen- komsten en bedoelde Raad aanbevelingen doen.
- Deze Overeenkomst wordt voor onbepaalde tijd geslo- ten. Ze treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand volgend op de dag waarop de Overeenkomstsluitende Partijen elkander kennisgeving doen van het feit dat hun eigen procedures zijn voltooid.
Xxxxxxx. 00 mei 1993.
De minister-president van de Vlaamse regering, Vlaamse minister van Economie, KMO, Wetenschapsbeleid,
Energie en Externe Betrekkingen,
L. VAN DEN BRANDE
De minister vice-president van de Vlaamse regering, Vlaamse minister van Leefmilieu en Huisvesting,
N. DE BATSELIER
351 (1992-1993) - Nr. 1
De Vlaamse minister van Openbare Werken, Ruimtelijke Ordening Binnenlandse Aangelegenheden,
X. XXXXXXXXXXXX
De Vlaamse minister van Cultuur en Brusselse Aangelegenheden,
X. XXXXX
De Vlaamse minister van Onderw ijs en Ambtenarenzaken,
L. VAN DEN BOSSCHE
De Vlaamse minister van Verkeer, Buitenlandse Handel en Staatshervorming,
X. XXXXXXX
De Vlaamse minister van Tewerkstelling en Sociale Aangelegenheden,
X. XXXXXXX
De Vlaamse minister van Financiën en Begroting, Gezondheidsinstellingen, Welzijn en Gezin,
X. XXXXXXXXX-XX XXXXX
ONTWERP XXX XXXXXXX
000 (0000-0000) - Xx.
XXXXXXX VAN DECREET
D e V laamse Executieve,
Op voorstel van de leden van de Vlaamse regering, Na beraadslaging,
Besluit :
De minister-president van de Vlaamse regering is ermee belast in naam van de Vlaamse regering bij de Vlaamse Raad het ontwerp van decreet in te dienen, waarvan de tekst volgt :
Enig artikel
De volgende internationale Akten zullen, wat de Vlaamse Gemeenschap betreft, volkomen uitwerking hebben :
1. de Europese Overeenkomst waarbij een associatie wordt tot stand gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun Lid-Staten, enerzijds, en de republiek Hongarije ander- zijds, en Bijlagen I, II, II I , IV, V, VI, VII, VIII, IX, X, X I, X II en X II I , Protocollen 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7, en Slotakte met veertien Gemeenschappelijke verklaringen, twee Ak- koorden onder de vorm van wisseling van brieven en twee Briefwisselingen, twee Verklaringen van de Gemeenschap, vier Verklaringen van Hongarije en Brief van de Regering van Hongarije, gedaan te Brussel op 16 december 1991 ;
2. de Europese Overeenkomst waarbij een associatie wordt tot stand gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun Lid-Staten, enerzijds, en de republiek Polen anderzijds en Bijlagen I, II, III, IV, V, VI, VII, VIII, IX, X, XI, X II en XIII, Protocollen 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7, en Slotakte met vijftien Gemeenschappelijke verklaringen, twee Akkoorden onder de vorm van wisseling van brieven, twee Verklaringen van de Gemeenschap, drie Verklaringen van Polen en Brief van de Regering van Polen, gedaan te Brussel op 16 decem- ber 1991.
Xxxxxxx, 00 mei 1993.
De minister-president van de Vlaamse regering, Vlaamse minister van Economie, KMO, Wetenschapsbeleid,
Energie en Externe Betrekkingen,
L. VAN DEN BRANDE
[ 29 351 (1992-1993) - Nr. 1
De minister vice-president van de Vlaamse regering, Vlaamse minister van Leefmilieu en Huisvesting,
N. DE BATSELIER
De Vlaamse minister van Openbare Werken, Ruimtelijke Ordening en Binnenlandse Aangelegenheden,
X. XXXXXXXXXXXX
De Vlaamse minister van Cultuur en Brusselse Aangelegenheden,
X. XXXXX
De Vlaamse minister van Onderw ijs en Ambtenarenzaken,
L. VAN DEN BOSSCHE
De Vlaamse minister van Verkeer, Buitenlandse Handel en Staatshervorming
X. XXXXXXX
De Vlaamse minister van Tewerkstelling en Sociale Aangelegenheden,
X. XXXXXXX
De Vlaamse minister van Financiën en Begroting, Gezondheidsinstellingen, Welzijn en Gezin,
X. XXXXXXXXX-XX XXXXX