Financieringsstatuut
1. INLEIDING
1.1 Doel financieringsstatuut
In dit financieringsstatuut wordt ingegaan op alle aspecten van de financiering van de Gemeenschappelijke Regeling Dienst Gezondheid & Jeugd (hierna aangeduid als DGJ). Financiering wordt ook wel gevat onder de term treasury. Hiervan kan de volgende definitie worden gegeven:
Treasury is het sturen en beheersen van, het verantwoorden over en het toezicht houden op de financiële geldstromen, de financiële posities en de hieraan verbonden risico’s.
Treasury gaat, kortom, over alle aspecten die te maken hebben met de financiering en de feitelijke kasstromen van een organisatie. Dit loopt van beleidsformulering tot en met de uitvoering van het betalingsverkeer. Centraal daarbij staat het financieren van het beleid tegen zo gunstig mogelijke voorwaarden en het daarbij afdekken van rente- en kredietrisico’s.
Het financieringsstatuut heeft tot doel de beleidskaders aan te geven voor de uitvoering van de treasuryfunctie van DGJ. Het biedt daarmee de structuur waarbinnen DGJ haar financiering en feitelijke kasstromen kan beheren en besturen opdat de kosten en risico’s zo veel mogelijk worden beperkt.
Het statuut maakt allereerst de doelstellingen van het treasurybeleid en -beheer duidelijk, geeft inzicht in de taakvelden die hierbij worden onderscheiden en bepaalt de richtlijnen die bij de uitvoering hiervan in acht moeten worden genomen. Vervolgens wordt in dit statuut de inrichting van de financieringsfunctie van de DGJ uiteengezet inclusief de verantwoordelijkheden en bevoegdheden alsmede de informatievoorziening. Hiermee wordt beoogd de transparantie van het besluitvormingsproces te verbeteren en de kwaliteit van zowel de uitvoering als de verantwoording te verhogen.
Het financieringsstatuut vormt aldus het kader voor de uitvoering van het treasurybeleid. Het treasurybeleid ondersteunt, als onderdeel van het financieel beleid, de uitvoering van de taken van de DGJ en biedt waarborgen voor de financiële continuïteit van de DGJ op korte en lange termijn.
Het statuut wordt elke vier jaar geëvalueerd. In bijzondere omstandigheden kan het noodzakelijk zijn deze termijn te verkorten.
1.2 Wettelijk kader
Naast, ook voor DGJ van toepassing zijnde, bepalingen in de Gemeentewet (artikelen 212, 213 en 213a) wordt de belangrijkste wettelijke grondslag voor treasury binnen openbare lichamen gevormd door de Wet financiering decentrale overheden (Wet fido) en de daaruit voortvloeiende ministeriële regelingen:
• Uitvoeringsregeling financiering decentrale overheden (Ufdo);
• Besluit leningsvoorwaarden decentrale overheden;
• Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden (Ruddo) en
• Regeling schatkistbankieren decentrale overheden.
Laatstgenoemde regeling vloeit voort uit de meest recente wijziging van de Wet fido in december 2013. De fido-wetgeving valt onder het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK). De Provincie Zuid-Holland fungeert voor DGJ als toezichthouder op de naleving en uitvoering van deze wet.
Het centrale uitgangspunt van de Wet fido is het bevorderen en transparant maken van een solide financieringsbeleid. In deze wet zijn dan ook expliciete bepalingen opgenomen ten aanzien van risicobeheer en transparantie. Hierbij komt de transparantie tot uitdrukking in voorschriften voor bijvoorbeeld een verplicht financieringsstatuut en voor het afleggen van verantwoording middels financieringsparagrafen in begroting en jaarrekening.
Daarnaast is de Wet fido gericht op een beheersing van de risico’s die decentrale overheden lopen uit hoofde van hun financieringstaken. Dit betreffen rente-, koers-, krediet- en liquiditeitsrisico’s. Deze risico’s worden hierna nader omschreven.
De basis voor het beheersen van deze risico’s wordt in de Wet fido gevormd door enkele kwalitatieve en kwantitatieve normen.
De kwalitatieve normen zijn:
• Het aantrekken of uitzetten van middelen alsmede het verstrekken of garanderen van leningen is alleen toegestaan voor de uitoefening van de publieke taak.
In de Wet fido is omschreven dat de afbakening c.q. reikwijdte van het begrip publieke taak niet in deze Wet plaatsvindt maar nadrukkelijk tot de autonomie van de decentrale overheden zelf behoort. Deze beoordeling is aan het eigen Algemeen Bestuur.
• Het uitzetten van tijdelijk overtollige middelen vindt plaats met inachtneming van de bepalingen omtrent het schatkistbankieren. Deze bepalingen zijn in paragraaf 2.4 onder het kopje Concernfinanciering nader uitgewerkt.
De kwantitatieve normen zijn vastgelegd in de Uitvoeringsregeling financiering decentrale overheden
(Ufdo) en betreffen:
• De kasgeldlimiet: een begrenzing van het bedrag waarmee een decentrale overheid haar financiële huishouding met kortlopende middelen mag financieren (bijvoorbeeld ‘rood’ staan bij de bank of opgenomen kasgeldleningen). Voor een gemeenschappelijke regeling bedraagt de kasgeldlimiet 8,2% van het begrotingstotaal aan lasten.
• De renterisiconorm: een begrenzing van de omvang van de renteherzieningen en herfinancieringen in enig jaar m.b.t. de lange financiering. Deze norm heeft tot doel om te komen tot een dusdanige spreiding van een leningenportefeuille in de tijd dat overmatige afhankelijkheid van het renteniveau in één bepaald jaar wordt voorkomen. De renterisiconorm voor een bepaald jaar bedraagt 20% van het begrotingstotaal aan lasten en geeft aldus inzicht in het budgettaire risico.
Aanhakend op het door de Wet fido gemaakte onderscheid omvat dit Financieringsstatuut zowel de korte termijn geldstromen (korter dan 1 jaar) als de lange termijn geldstromen (1 jaar of langer).
Omschrijving risico's
DGJ loopt een renterisico indien zij in een bepaalde periode overmatig gevoelig is voor renteontwikkelingen. Dit risico kan voortkomen uit de financieringsstructuur (indien een organisatie teveel variabel gefinancierd is) of uit een niet goed in de tijd gespreide portefeuille aan langlopende leningen.
Kredietrisico’s, ofwel het risico van niet-terugbetaling, kunnen zich voordoen bij uitzettingen (verstrekte geldleningen, beleggingen) of bij borgstellingen.
Een liquiditeitsrisico, ook wel beschikbaarheidsrisico genoemd, is het risico dat de organisatie, in een situatie waarin dat nodig is, niet aan geldmiddelen kan komen. Gezien de kredietwaardigheid van decentrale overheden kan dit risico voor DGJ van bescheiden betekenis worden geacht. Bovendien heeft DGJ voor banken een zogenoemde solvabiliteitsvrije status, waardoor die gemakkelijker krediet of financiering verschaffen.
Koersrisico’s zouden voor DGJ aan de orde kunnen zijn indien zij in het bezit is van langlopende obligaties en de noodzaak zou bestaan om deze voortijdig te verkopen. Gedurende de looptijd van de obligatie heeft deze nl. een koers afhankelijk van de stand van de actuele marktrendementen ten opzichte van het couponrendement, kredietkwaliteit van de uitgevende partij, restant looptijd e.d.
2. TREASURYBELEID
2.1 Missie
Het Algemeen Bestuur bepaalt welke de publieke taken van de DGJ zijn. Het treasurybeleid dient, als onderdeel van het financieel beleid, de uitvoering van de publieke taken te ondersteunen en waarborgen te bieden voor de financiële continuïteit van de DGJ op korte en lange termijn.
2.2 Doelstellingen
Om aan de missie praktische invulling te geven kunnen de volgende doelstellingen worden onderkend:
1. Het opereren binnen de kaders zoals die gesteld zijn in de Wet fido en door het Algemeen Bestuur.
Dit heeft vooral betrekking op de transparantie met betrekking tot de inrichting en uitvoering van de treasuryfunctie en het van daaruit beheersen, beperken en spreiden van risico’s. Zoals in paragraaf 1.2 omschreven betreft dit rente-, koers-, krediet- en liquiditeitsrisico’s. Hiervan zijn de rente- en kredietrisico’s voor DGJ het meest relevant.
2. Het zorgdragen voor een effectief en efficiënt kas- en saldobeheer.
Kasbeheer of kasmanagement zorgt voor inrichting van het betalingsverkeer1 en regelt kredietlijnen2.
Saldobeheer betreft alle werkzaamheden die te maken hebben met het reguleren van het direct opvraagbare banksaldo van DGJ, zoals aanvullen of uitzetten. De treasuryfunctie draagt er daarbij zorg voor dat DGJ altijd aan haar lopende verplichtingen kan voldoen.
3. Het zorgdragen voor een goed relatiebeheer.
Relatiebeheer dan wel het opbouwen van een relatienetwerk is van belang voor:
• een duurzame toegang van DGJ tot en de geld- en kapitaalmarkten;
• het goed kunnen volgen en duiden van (product)ontwikkelingen op de financiële- en rentemarkten.
Een goed relatiebeheer draagt er bovendien aan bij dat transacties tegen de meest aantrekkelijke voorwaarden en onder vermijding van ongewenste risico’s kunnen worden aangegaan, zoals benoemd onder de navolgende doelstelling:
4. Het minimaliseren van financieringskosten.
De treasuryfunctie draagt zorg voor een optimale financiering van DGJ. De indekking daarvan wordt gebaseerd op kasstroominformatie zoals verstrekt vanuit de organisatieonderdelen. De treasury-activiteiten zijn er op gericht om de kosten voor aangetrokken financieringsmiddelen (zowel kort als lang) zoveel mogelijk te beperken.
5. Het voeren van een prudent beleid rond uitzettingen en derivaten.
Indien, rekening houdend met de wet- en regelgeving omtrent het Schatkistbankieren, uitzettingen wegens (tijdelijke) overtollige middelen worden gedaan alsmede bij het toepassen van derivaten worden de opvattingen van de wetgever inzake prudentie, zoals opgenomen in de Wet fido, strikt gevolgd.
Voor zover mogelijk en van toepassing kunnen financieringen of uitzettingen met een duurzaam karakter mede invulling geven aan de maatschappelijke doelstellingen van DGJ.
6. Het realiseren van gedegen informatiestromen rond de treasuryfunctie.
Aan de ‘voorkant’ betreft dit advisering en betrokkenheid bij de beleidsformulering. Daarnaast zullen er informatiestromen zijn rond de uitvoering. Tenslotte zal er naar aanleiding van de uitvoering van het beleid relevante verantwoordingsinformatie worden verstrekt.
2.3 Taken
Om de hierboven aangegeven doelstellingen te realiseren worden binnen DGJ de volgende treasurytaken uitgevoerd:
▪ Kas- en saldobeheer
▪ Concernfinanciering
▪ Risicobeheer
▪ Relatiebeheer
▪ Planning & Control
▪ Advies en overig
De treasurytaak kas- en saldobeheer stuurt de bankrekeningenstructuur, het gebruik van verschillende betaalinstrumenten, de totale kosten van het betalingsverkeer en zorgt, rekening houdend met de wet- en regelgeving omtrent het schatkistbankieren, voor het reguleren van saldi op
1 Betalingsverkeer betreft de structuur van de bankrekeningen en de daarbij te gebruiken betaal-, ontvangst- en verwerkingsinstrumenten. (resp. bijvoorbeeld batchverwerking, incasso en importbestanden voor het financieel systeem)
2 Kredietlijnen betreffen afspraken met banken voor kortgeldfaciliteiten zoals een kredietlimiet.
de diverse rekening-courants. Verder wordt op basis van een korte liquiditeitenplanning het saldo middels dag- en kasgeld zoveel mogelijk naar nul gestuurd.
De taak concernfinanciering zorgt voor de invulling van de lange termijn liquiditeitsbehoefte. De basis voor de lange financiering gelegen zal gelegen zijn in een meerjarige liquiditeitenplanning. Een dergelijke planning bepaalt wanneer, hoeveel en hoelang financiering nodig is. Daarnaast kunnen speciale financieringsconstructies of de inzet van derivaten in de analyses betrokken worden. De nadruk in het kader van de publieke taak dient bij dit taakgebied te liggen op de optimalisatie van enerzijds financieringskosten en anderzijds rendementen op uitgezette gelden, dit laatste wederom met inachtneming van de wet- en regelgeving omtrent het schatkistbankieren.
De treasurytaak risicobeheer stuurt de financiële risico’s. Zoals onder 2.2. reeds opgemerkt betreft dit bij DGJ hoofdzakelijk rente- en kredietrisico’s. Renterisicobeheersing is er op gericht om overmatige afhankelijkheid van een renteniveau in een bepaalde periode te vermijden middels het aanbrengen van een goede spreiding van de opgenomen leningen en/of uitzettingen. Kredietrisicobeheersing is gericht op het beoordelen van tegenpartijrisico’s bij uitzettingen en borgstellingen, één en ander met het oog op instandhouding ervan.
Het risicobeheer komt tot uitdrukking in het identificeren en eventueel kwantificeren van risico’s en/of het adviseren over dan wel het (laten) vaststellen van beheersmaatregelen.
De taak relatiebeheer heeft betrekking op het opzetten en onderhouden van een netwerk van relaties met banken, financiële instellingen en bemiddelende organisaties voor geld- en kapitaalmarkt.
Daarnaast dienen er relaties in het ambtelijke circuit te worden onderhouden.
Binnen de treasurytaak planning & control worden vooraf en achteraf mechanismen ingebouwd om de garantie te verkrijgen dat de treasurytaken binnen de aangegeven kaders worden uitgevoerd. De mechanismen die vooraf worden opgesteld, zijn onder te verdelen in het financieringsstatuut en de financieringsparagraaf zoals opgenomen in de begroting. Tussentijds vindt periodiek voortgangsoverleg plaats over de uitvoering van treasuryfunctie. Verantwoording hierover vindt uiteindelijk plaats in de financieringsparagraaf bij de jaarstukken.
Eventueel verlangde externe rapportages op grond van de Wet fido worden ook onder deze taak begrepen.
De adviestaak houdt in dat de concerncontroller gevraagd en, indien noodzakelijk geacht, ongevraagd de DGJ-directie of het Dagelijks Bestuur zal adviseren of inlichten over feiten, omstandigheden, gebeurtenissen of ontwikkelingen ten aanzien van financieringsaspecten en/of risico’s voor DGJ.
2.4 Richtlijnen en limieten
Bij de hiervoor genoemde treasurytaken zullen binnen DGJ de volgende richtlijnen en, voor zover van toepassing, limieten worden gehanteerd:
Kas- en saldobeheer
Richtlijnen m.b.t. betalingsverkeer:
• Er dient te worden gezorgd voor een zo efficiënt mogelijk ingerichte structuur van bankrekeningen waarbij het aantal bankrekeningen dient te worden geminimaliseerd.
• Deze bankrekeningenstructuur dient te functioneren onder een optimaal gebruik van een electronic banking systeem voor zowel ontvangsten als betalingen.
• Dit systeem dient zich te laten kenmerken door betrouwbaarheid3, praktische bruikbaarheid4 en beheersbaarheid5 alsmede kostenminimalisatie6.
• Ten aanzien van de beheers- en kostenaspecten zal de huisbankier van DGJ minimaal eens per 4 jaar worden geëvalueerd. Hierbij zal worden bezien of de tarieven voor de betaalinstrumenten concurrerend zijn met die van andere banken.
Richtlijnen m.b.t. saldobeheer:
3 Betrouwbaarheid betekent: zoveel mogelijk storingsvrij functioneren.
4 Praktische bruikbaarheid betekent dat het EB-systeem eenvoudig te gebruiken moet zijn voor de eindgebruikers.
5 Praktische beheersbaarheid betekent dat het beheer van het pakket, de bankrekeningen en de gebruikers niet ingewikkeld moet zijn.
6 Kostenminimalisatie heeft betrekking op de interne verwerkings- en beheerskosten en de externe bankkosten (valutering, tarifering) die gepaard gaan met het beheren van de geldstromen en financiële posities.
• Het saldobeheer van DGJ zal zoveel mogelijk plaatsvinden binnen de in de Wet fido geformuleerde bepalingen rond de kasgeldlimiet en het schatkistbankieren.
• DGJ zal er naar streven om te beschikken over een actuele liquiditeitenplanning waaruit duidelijk het verwachte verloop van de financieringsmiddelen op korte termijn blijkt (horizon 1 jaar). Uit een dergelijke planning komt een beeld naar voren wanneer, hoeveel en voor hoelang financiering nodig is.
• De controllers van de te onderscheiden onderdelen van de DGJ zorgen voor een tijdige, juiste en volledige aanlevering van kasstroomgegevens aan de concerncontroller.
• Er dient te worden gezorgd voor een zodanige beschikbaarheid van liquiditeit dat DGJ te allen tijde aan haar verplichtingen kan voldoen. Dit betekent dat:
o DGJ ter opvang van een incidentele korte-termijn liquiditeitsbehoefte bij haar huisbankier een kredietlimiet zal aanhouden van maximaal 1,5x de kasgeldlimiet en
o Zo nodig aanvullende kredietfaciliteiten zullen worden geregeld bij de deelnemende gemeenten.
• Het saldo in rekening courant van DGJ zal middels op te nemen kasgeld of uit te zetten deposito’s naar een ondergrens worden gestuurd, dit met inachtneming van de bepalingen omtrent het Schatkistbankieren en rekening houdend met in dit Financieringsstatuut genoemde wettelijke en eigen bepalingen.
• Zolang geen of geen adequate liquiditeitenplanning voorhanden is mogen er, rekening houdend met bepalingen omtrent het Schatkistbankieren, slechts uitzettingen worden gedaan met een looptijd korter dan één jaar.
• De kosten van kasgeld dienen zo laag mogelijk te zijn. Hiertoe dienen voor een op te nemen kasgeldlening minimaal drie offertes te worden opgevraagd, waarvan één bij de eigen huisbankier.
• Bij het saldobeheer worden de binnen de bancaire circuits aanwezige saldi zodanig gestuurd dat het rendement voor de DGJ wordt geoptimaliseerd, rekening houdend met de wet- en regelgeving omtrent het Schatkistbankieren.
Concernfinanciering
Richtlijnen:
• DGJ zal er naar streven om te beschikken over een actuele liquiditeitenplanning waaruit duidelijk het verwachte verloop van de financieringsmiddelen blijkt. De planningshorizon hiervan zal minimaal gelijk zijn aan de laatst vastgestelde meerjarenbegroting. Deze planning kan de integrale kasstromen omvatten of kan op projectbasis zijn.
• Lange-termijn financiering zal zoveel mogelijk worden aangetrokken of uitgezet op basis van een dergelijke meerjarige liquiditeitenplanning.
• Objectfinanciering is toegestaan.
• Aan de hand van de liquiditeitenplanning en in lijn met de bepalingen in de Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden zal er zo veel mogelijk naar worden gestreefd financiering niet eerder op te nemen dan dat de financiële middelen daadwerkelijk benodigd zijn.
• Bij het (voornemen tot het) opnemen van lange financiering zal de meerjarige ontwikkeling van het renterisico en van de schuldpositie in de gaten worden gehouden. Indien dat naar het oordeel van de concerncontroller noodzakelijk is, zal er vanuit deze laatste een signalering aan het Dagelijks Bestuur van de DGJ worden afgegeven.
• Het aantrekken van langjarige geldmiddelen vindt onder de voor de DGJ meest gunstige condities plaats door het opvragen van minimaal drie offertes, waarvan één bij de eigen huisbankier.
• Ten aanzien van het uitzetten van (tijdelijk) overtollige geldmiddelen geldt dat deze in principe in ’s Rijks Schatkist worden aangehouden. Echter, uitgezonderd van de verplichting om in ’s Rijks Schatkist te worden aangehouden zijn:
a. middelen voor zover deze, gerekend over een kwartaal gemiddeld het drempelbedrag7 niet te boven gaan.
b. middelen aangehouden in de fondsen, bedoeld in artikel 15.47 van de wet Milieubeheer;
7 Het drempelbedrag wordt bepaald op basis van het begrotingstotaal van het openbaar lichaam. Voor openbare lichamen met een begrotingstotaal kleiner dan of gelijk aan € 500 miljoen is het drempelbedrag gelijk aan 2,0% van het
begrotingstotaal, waarbij het drempelbedrag minimaal € 1 miljoen bedraagt. Voor openbare lichamen met een
begrotingstotaal groter dan € 500 miljoen is het drempelbedrag gelijk aan € 10 miljoen, vermeerderd met 0,2% van het deel van het begrotingstotaal dat de € 500 miljoen te boven gaat.
c. Middelen op een G-rekening als bedoeld in artikel 1, onder k, van de Uitvoeringsregeling inleners-, keten- en opdrachtgeversaansprakelijkheid 2004;
• In afwijking van voorgaande bepaling geldt dat openbare lichamen hun liquide middelen in de vorm van leningen kunnen uitzetten bij andere openbare lichamen, met dien verstande dat openbare lichamen geen leningen kunnen verstrekken aan openbare lichamen ten aanzien waarvan zij met het financiële toezicht zijn belast.
• Gelden die als hierboven vermeld uitgezonderd zijn van de verplichting om in ’s Rijks Schatkist te worden aangehouden of aan een ander openbaar lichaam zijn uitgeleend, mogen uitsluitend worden uitgezet bij financiële ondernemingen die:
a. gevestigd zijn in een lidstaat van de EER (Europese Economische Ruimte) die tenminste beschikt over een AA-rating afgegeven door ten minste twee ratingbureaus en
b. voor henzelf of voor de door hen uitgegeven waardepapieren kunnen aantonen dat ze tenminste over een AA- minusrating beschikken, afgegeven door tenminste twee ratingbureaus. Indien gelden worden uitgezet of verbintenissen met betrekking tot financiële derivaten wordt aangegaan voor een periode van minder dan drie maanden, tonen deze financiële ondernemingen aan dat ze, in afwijking van bovengenoemde, voor henzelf of voor de door hen uitgegeven waardepapieren tenminste over een A-rating, afgegeven door tenminste twee ratingbureaus, beschikken. De financiële onderneming dient zelf bij een transactie aan te tonen dat zij of haar waardepapier over de juiste rating beschikt. Tevens dient de financiële onderneming de rating van het land waarin zij gevestigd is aan te tonen.
• Het gebruik van derivaten8 (rente-instrumenten) is alleen toegestaan voor het afdekken van financiële risico’s, in casu het verminderen of verschuiven van renterisico’s. Uitgangspunt is dat de inzet van derivaten als ondersteuning dient bij het gebruik van de traditionele geld- en kapitaalmarktinstrumenten.
o Eventuele inzet van derivaten zal vooraf gegaan worden door een bespreking in het Dagelijks Bestuur
o Ten behoeve hiervan zal de concerncontroller een analyse opstellen waarin de werking, de kosten en de risico’s die verband houden met het betreffende rente- instrument inzichtelijk worden gemaakt en zo nodig afgewogen tegen de toepassing van andere toegestane geld- en kapitaalmarktinstrumenten.
• Conform de bepalingen van de Wet fido worden door DGJ geen leningen of garanties verstrekt aan personeel en politieke ambtsdragers.
Risicobeheer
Richtlijnen en limieten:
• Het renterisicobeheer van de DGJ zal zoveel mogelijk plaatsvinden binnen de in de Wet fido geformuleerde bepalingen rond de renterisiconorm.
• Kredietrisico’s worden beperkt door (tijdelijk) overtollige geldmiddelen, rekening houdend met de wettelijke bepalingen over het schatkistbankieren, zoveel mogelijk uit te zetten bij de deelnemende gemeenten of andere openbare lichamen.
• Geldmiddelen die, zoals omschreven onder het kopje Concernfinanciering, behoren tot de middelen die zijn uitgezonderd van de verplichting om in ’s Rijks Schatkist te worden aangehouden en welke niet bij de deelnemende gemeenten of ander openbaar lichaam kunnen worden geplaatst, mogen worden ondergebracht bij financiële ondernemingen of in
8 Toelichting m.b.t. derivaten: in de Van Xxxx wordt de term derivaat omschreven als ‘iets dat afgeleid is’. In financiële wereld worden derivaten dan ook wel aangeduid als ‘afgeleide financiële instrumenten’. Het betreft verhandelbare contracten ten aanzien van bepaalde rechten of verplichtingen met als onderliggende waarde een geldlening of belegging. Er bestaan twee soorten derivaten:
✓ Fixerend, waarbij bijvoorbeeld een toekomstig rentepercentage wordt vastgelegd. Vanaf het tekenen van het contract is dus duidelijk wat er gaat gebeuren. De kosten zitten verrekend in het rentepercentage, er hoeft dus geen aanvullende premie te worden betaald. Voorbeelden: Forward Rate Agreement en Swap.
✓ Afschermend, waarbij, tegen betaling van een premie, het risico op een nadelige renteontwikkeling wordt afgedekt. Deze derivaten hebben een optiekarakter: vanwege de betaalde premie verkrijgt men het recht om gedurende de contractlooptijd bijvoorbeeld nooit een hogere korte rente dan 3,7% te hoeven betalen, ongeacht de geldende marktrente. Voorbeelden van afschermende derivaten: Cap, Floor en Swaption.
Een voordeel van afschermende derivaten ten opzichte van fixerende derivaten is dat bij deze de mogelijkheid bestaat om te profiteren van gunstige renteontwikkelingen. Bij fixerende derivaten kan dat niet meer, want die waarden zijn vastgesteld bij het aangaan van het contract. Het spreekt voor zich dat bewust voor de ene of voor de andere positie wordt gekozen.
financiële producten die minimaal voldoen aan de in de Wet fido gestelde prudentiecriteria (zie hierboven onder het kopje Concernfinanciering). In aanvulling hierop geldt:
o Bij uitzettingen voor een periode van 3 maanden of langer: de DGJ alleen dan zal uitzetten bij een partij met de laagste wettelijk toegestane kredietkwaliteit indien daaraan ten tijde van de uitzetting door Standard & Poors en/of Moody’s geen negative outlook is toegekend.
o Bij uitzettingen voor een periode korter dan 3 maanden dienen tegenpartijen, naast de in de Wet fido geformuleerde minimale lange-termijn ratings, te beschikken over
korte-termijn ratings op A-1/P-1 niveau.
• Op grond van marktomstandigheden kan de directeur DGJ besluiten, na bespreking in het Dagelijks Bestuur, dat bij de treasury-uitvoering in een bepaalde periode een hoger prudentieniveau moet worden betracht dan omschreven in de Wet fido.
• Ter bevordering van spreiding binnen de uitzettingenportefeuille uit hoofde van treasury zal niet meer dan € 5 miljoen bij één tegenpartij worden uitgezet. Hier kan van worden afgeweken als het deelnemende gemeenten aan de DGJ betreft.
• Er worden door DGJ geen borgstellingen verstrekt.
Relatiebeheer
Richtlijnen:
• Als onderdeel van de treasury-uitvoering dient een netwerk te worden opgezet en onderhouden met banken, financiële instellingen en bemiddelende organisaties op de geld- en kapitaalmarkten. Dit met het oog op de noodzakelijke kennis ten aanzien van economische ontwikkelingen, financiële partijen en –producten, renteontwikkelingen en rentevisies. Daarnaast kunnen zijn deze relaties behulpzaam zijn bij de toegang tot diverse financiële markten.
• DGJ zal, indien relevant, noodzakelijk of van toepassing, ambtelijke contacten onderhouden met o.a. Vereniging Nederlandse Gemeenten, Ministerie van Binnenlandse Zaken (waar de Wet fido onder ressorteert) of met de Provincie Zuid-Holland. Laatstgenoemde is de toezichthouder op DGJ wat betreft de uitvoering van de Wet fido.
Planning & Control
Richtlijnen:
• Ten behoeve van de begroting en jaarrekening wordt een financieringsparagraaf opgesteld.
🡺 Voor de inhoud hiervan: zie paragraaf 3.4 P&C-documenten.
• Van elke aangegane transactie op de geld- of kapitaalmarkt zal door de concerncontroller een transactieoverzicht worden gemaakt. In deze verantwoording komen de volgende zaken aan bod:
o een overzicht van de rentemarkt;
o een opsomming van de verkregen offertes (biedingen/latingen) en
o de gemaakte keuze.
• Externe rapportages zullen worden verzorgd voor zover vereist op grond van relevante wet- en regelgeving, waaronder Wet fido.
Advies
Richtlijn:
• Gevraagd of ongevraagd advies zal altijd worden geleverd rekening houdend met de wettelijke en de in het financieringsstatuut omschreven eigen richtlijnen en risicokaders.
3. TREASURY ORGANISATIE
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het organisatorische kader van de treasuryfunctie binnen DGJ. Hierin komt tot uitdrukking de (verdeling van) taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden over het Algemeen Bestuur, het Dagelijks Bestuur en de ambtelijke organisatie en de eventuele mandatering daarvan.
3.1 Verantwoordelijkheden
Met betrekking tot de treasuryfunctie kunnen binnen de Gemeenschappelijke Regeling Dienst Gezondheid & Jeugd de volgende verantwoordelijkheden worden onderscheiden, te weten:
1) de verantwoordelijkheden voor het beleid en
2) de verantwoordelijkheden voor de uitvoering.
Ad 1) Verantwoordelijkheden treasurybeleid
Functie/Gremium | Verantwoordelijkheden |
Algemeen Bestuur | • Het vaststellen van het financieringsstatuut (treasurybeleid). • Het vaststellen van de financieringsparagraaf in begroting en jaarrekening. • Evalueert, onder andere middels tussentijdse rapportages, het treasurybeleid en controleert de uitvoering daarvan. Stelt zo nodig het treasurybeleid bij. |
Dagelijks Bestuur | • Het (laten) opstellen van een financieringsstatuut. • Het (doen) uitvoeren van het treasurybeleid zoals vastgesteld in het financieringsstatuut of financieringsparagraaf. • Het houden van toezicht op het treasurybeleid en de uitvoering hiervan. • Het geven van advies over transacties die afwijken van het reguliere kader.9 |
Portefeuillehouder Financiën | • Het uitvoeren van het treasurybeleid (bestuurlijke verantwoordelijkheid). |
Concerncontroller DGJ | • Het voorbereiden van beleidsvoorstellen t.a.v. treasury • Het adviseren over het treasurybeleid. • Het ambtelijk uitvoeren van het treasurybeleid. |
Met betrekking tot treasurybeleid zijn de verantwoordelijkheden als volgt verdeeld: Tabel A Verantwoordelijkheden treasurybeleid.
Ad 2) Verantwoordelijkheden treasury-uitvoering
In hoofdstuk 2.3 zijn de taakvelden benoemd die bij de uitvoering van de treasuryfunctie kunnen worden onderscheiden. De verantwoordelijkheden voor deze taakvelden zijn als volgt verdeeld:
Tabel B Verantwoordelijkheden treasury-uitvoering.
Treasury-taak | Verantwoordelijkheid | Verantwoordelijk voor uitvoering | Uitvoering |
Kas- en saldobeheer | Dagelijks Bestuur | Directeur DGJ | SGD, in opdracht van Concerncontroller DGJ |
Concernfinanciering | Dagelijks Bestuur | Directeur DGJ | SGD, in opdracht van Concerncontroller DGJ |
Risicobeheer | Dagelijks Bestuur | Directeur DGJ | SGD, in opdracht van Concerncontroller DGJ |
Relatiebeheer | Dagelijks Bestuur | Directeur DGJ | SGD, in opdracht van Concerncontroller DGJ |
Planning & Control | Dagelijks Bestuur | Directeur DGJ | SGD, in opdracht van Concerncontroller DGJ |
9 Betreft hier het adviseren over de inzet van derivaten en, indien marktomstandigheden daar aanleiding toe geven, het plaatsen van geldmiddelen bij partijen met een hoger prudentieniveau dan binnen de Wet Fido gestelde criteria.
Advies | Dagelijks Bestuur | Directeur DGJ | SGD, in opdracht van Concerncontroller DGJ |
3.2 Bevoegdheden
Uit een aantal treasurytaken kunnen handelingen of zaken voortvloeien die DGJ in rechte binden, zoals (financiële) transacties. Om die reden is een goede functiescheiding c.q. toedeling van bevoegdheden van belang. In de navolgende tabel wordt uiteengezet hoe die bevoegdheden binnen DGJ verdeeld zijn:
Tabel C Bevoegdheden treasurytaken.
Treasury-taak | Bevoegdheid | Autorisatie | Uitvoering |
Kas- en Saldobeheer | Het voeren van onderhandelingen inzake bancaire dienstverlening | Directeur DGJ Dagelijks Bestuur DGJ | SGD, in opdracht van Concerncontroller DGJ |
Het aangaan van overeenkomsten | Directeur DGJ | SGD, in opdracht van Concerncontroller DGJ | |
Het openen en sluiten van bankrekeningen | Concerncontroller DGJ | SGD, in opdracht van Concerncontroller DGJ | |
Het verrichten van overboekingen ten behoeve van saldoregulatie (1) | Concerncontroller DGJ | SGD, in opdracht van Concerncontroller DGJ | |
Het opnemen of uitzetten van middelen met een looptijd van minder dan 1 jaar (2) | SGD, in opdracht van Concerncontroller DGJ | ||
Risicobeheer | Het aangaan van rente- instrumenten | Portefeuillehouder Financiën | SGD, in opdracht van Concerncontroller DGJ |
Concern financiering | Het opnemen van middelen met een looptijd van 1 jaar of langer alsmede het voeren van onderhandelingen daarover | Dagelijks Bestuur DGJ | SGD, in opdracht van Concerncontroller DGJ |
Algemeen Directeur DGJ | |||
Het verstrekken van geldleningen uit hoofde van de publieke taak (3) | Dagelijks Bestuur DGJ | ||
Het uitzetten van middelen met een looptijd van 1 jaar of langer bij 's Rijks Schatkist of uit hoofde van treasury met een maximum van € 5 miljoen bij één tegenpartij alsmede het voeren van onderhandelingen daarover | Dagelijks Bestuur DGJ | SGD, in opdracht van Concerncontroller DGJ SGD, in opdracht van Concerncontroller DGJ | |
Het beheer van de portefeuille van opgenomen of uitgezette langlopende middelen (4) | Algemeen Bestuur DGJ | ||
Toelichting | 1) Met inbegrip van overboekingen alsmede plaatsingen in en onttrekking aan 's Rijks Schatkist 2) Verantwoording hierover per transactie aan de Algemeen Directeur DGJ 3) Bij verstrekte geldleningen uit hoofde van de publieke taak wordt het Algemeen Bestuur DGJ vooraf in de gelegenheid gesteld haar wensen en bedenkingen ter kennis van het Dagelijks Bestuur te brengen 4) Dit betreft handelingen die om tijdigheidsredenen aan de Concerncontroller DGJ zijn gemandateerd. Bijvoorbeeld renteaanpassingen, cessietrajecten of wijziging van lening vorm |
De controle bij bovengenoemde bevoegdheden berust bij de directeur DGJ.
NB: Voor treasurytaken die niet in voorgaande tabel C zijn omschreven geldt dat het autorisatieniveau te allen tijde bij het Dagelijks Bestuur ligt. De concerncontroller DGJ kan dan vooraf adviseren en, na autorisatie door het Dagelijks Bestuur, uitvoeren.
3.3 Administratieve organisatie
De administratieve organisatie en interne controle met betrekking tot de treasury moeten waarborgen dat:
• de uitvoering rechtmatig is;
• de activiteiten adequaat uitgevoerd kunnen worden;
• de risico’s kunnen worden beheerst;
• de juistheid, tijdigheid en volledigheid van de informatie verzekerd is.
Uitgangspunten administratieve organisatie en interne controle.
De verantwoordelijkheden en bevoegdheden van treasuryactiviteiten zijn in paragrafen 3.1 en 3.2 van dit financieringsstatuut op eenduidige wijze vastgelegd en uiteengezet. Hierbij is in termen van autorisatie, uitvoering, registratie en control functiescheiding doorgevoerd met als belangrijkste voorwaarden:
a. iedere transactie wordt door minimaal twee functionarissen geautoriseerd;
b. de uitvoering, registratie en controle geschieden door afzonderlijke functionarissen.
Dossiervorming.
Ten behoeve van de controle op de uitvoering van het financieringsbeleid legt de concerncontroller DGJ zorgvuldig dossiers aan van alle plannen, nota’s, besluiten en bescheiden die betrekking hebben op (de uitvoering van) de treasuryfunctie.
3.4 Planning & Control en overige informatievoorziening
Beleidsvoorstellen t.a.v. treasury worden door de concerncontroller DGJ alleen of in samenwerking met één of meerdere overige leden van het Dagelijks Bestuur voorbereid. Deze worden in conceptvorm besproken in het Dagelijks Bestuur. Aanvullingen of verbeteringen zullen naar aanleiding hiervan worden doorgevoerd. Vervolgens gaan de voorstellen in de reguliere besluitvormingsprocedure via het Dagelijks Bestuur naar het Algemeen Bestuur.
P&C-documenten
Ten behoeve van zowel planning als het afleggen van verantwoording over de uitvoering van de financieringsfunctie van de DGJ worden de in onderstaande tabel weergegeven documenten opgesteld:
Tabel D Matrix planning & control
Document | Omschrijving | Opsteller | Onder verantwoor- delijkheid van | Eindverant- woordelijk |
Financierings- statuut | Beleidsdocument m.b.t. inrichting financieringsfunctie | Concerncontroller DGJ | Directeur DGJ | Dagelijks Bestuur |
Financierings- paragraaf | T.b.v. begroting en jaarstukken | Concerncontroller DGJ | Directeur DGJ | Dagelijks Bestuur |
P&C-cyclus | Relevante treasuryzaken | Concerncontroller DGJ | Directeur DGJ | Dagelijks Bestuur |
Het financieringsstatuut zal vanaf de datum van inwerkingtreding worden aangepast indien daartoe aanleiding is vanuit externe wet- en regelgeving of interne organisatorische wijzigingen.
De opstelling van een financieringsparagraaf in begroting en jaarrekening is verplicht gesteld op grond van de Wet fido en het Besluit Begroting en Verantwoording (BBV). Naast de wettelijk vereiste inzichten rond kasgeldlimiet en renterisiconorm zal in deze paragrafen voor zover relevant aandacht worden besteed aan:
• Interne ontwikkelingen
• Economische ontwikkelingen
• Renteverloop en rentevisie
• Financieringen (opgenomen leningen en uitzettingen)
• De schuldpositie
• Het risicobeheer
o Renterisico’s op korte en lange financiering
o Kredietrisico’s rond uitgezette middelen.
In de financieringsparagraaf in de begroting zal tevens worden ingegaan op de belangrijkste verwachte acties met betrekking tot de in paragraaf 2.3 omschreven treasurytaakvelden, waaronder financiering10.
In de financieringsparagraaf in de jaarstukken zal tevens verantwoording worden afgelegd over acties zoals die waren benoemd in de betreffende begrotingsparagraaf.
Overige informatievoorziening
Ten behoeve van de uitvoering van de treasuryfunctie zal de volgende interne c.q. externe informatie- uitwisseling plaatsvinden:
Tabel E Matrix overige informatievoorziening
Soort informatie | Informatie-opsteller | Informatie- ontvanger | Frequentie |
INTERN | |||
Gegevens over toekomstige inkomende en uitgaande kasstromen t.b.v. liquiditeitenplanning | Controllers van de organisatieonderdelen binnen de DGJ | Concerncontroller DGJ | Zodra relevante informatie voorhanden is. |
Transactierapporten: overzicht van rentemarkt, offertes, motivatie van gemaakte keuzes | SGD | Concerncontroller DGJ | Per transactie |
Geldmarkttransacties | |||
Kapitaalmarkttransacties | |||
EXTERN | |||
Rapportages op grond van relevante wet- en regelgeving | Concerncontroller DGJ | Provincie Zuid- Holland, CBS | Divers |
10 Bij voorkeur onder gebruikmaking van een liquiditeitenplanning.
4. Inwerkingtreding
1. Dit Financieringsstatuut treedt per 1 januari 2023 in werking, waarmee het voorgaande financieringsstatuut zoals vastgesteld op 13 december 2018 komt te vervallen.