Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Mode-, Interieur-, Tapijt-, en Textielindustrie
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Mode-, Interieur-, Tapijt-, en Textielindustrie
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie Xxxxxxxxxx 00, 0000 XX Xxxxxxx
Xxxxxxx 0000, 0000 XX Xxxxxxx
Telefoon: 088 - 116 2441 voor (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden 088 - 116 2434 voor werkgevers
Ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel onder nummer 41095737
Verslag over het boekjaar 1-1-2015 t/m 31-12-2015
Inhoud
Pagina
Bestuur en organisatie ultimo 2015 5
Algemene pensioenontwikkelingen 16
Ontwikkelingen bij Bpf MITT in 2015 34
Samenvatting verslag van de Raad van Toezicht 51
Het verslag van het Verantwoordingsorgaan 53
Reactie bestuur op het Verantwoordingsorgaan 54
Grondslagen voor waardering en resultaatbepaling 61
Toelichting op de balans per 31 december 67
Toelichting op de staat van baten en lasten 74
Gebeurtenissen na balansdatum 93
Controleverklaring van de onafhankelijke accountant 96
Pagina
Bijlage
Begrippenlijst 103
Bestuur en organisatie ultimo 2015
Bestuur
Leden werkgevers mw. N.L. Hofman | Functie: Secretaris oneven jaren, voorzitter even jaren | Namens: MODINT |
J.J.C. Jochems J. Xxxxxxxxx M.C.J. Verstraten | MODINT MODINT MODINT | |
Leden werknemers J. Plat | Voorzitter oneven jaren, | |
L.P. Raadgever | secretaris even jaren | FNV CNV Vakmensen |
Leden namens gepensioneerden J.A. Spruijt | De Unie | |
X.X. xxx xxx Xxxx | FNV | |
Voorzitter 2015 J. Plat | ||
Secretaris 2015 mw. N.L. Hofman |
Plaatsvervangers bestuur in 2015
G.A.J. Lamers MODINT
Verantwoordingsorgaan
Leden namens deelnemers
X. Xxxxxx (secretaris)
X. Xxxxxxx
N.J. Loendersloot
Leden namens werkgevers
X. Xxxx
Xxxxx namens gepensioneerden
X.X. xx Xxxxx (voorzitter)
W.A.S. Staffhorst
X. Xxxxx
Raad van Toezicht
Xx.Xxxxx (voorzitter) mw. A.E. Eikenboom
X. X.X. xxx Xxxxxxx
Organisatie
Beleggingscommissie X. Xxxxxxxxx
J.A. Spruijt
J. Plat
M.C.J. Verstraten
Adviseur beleggingscommissie Xxxxxxxxx & Verschuren B.V.
Incasso/Aansluitings- en Vrijstellingscommissie mw. N.L. Xxxxxx, X.X.X. Jochems en L P. Raadgever Uitbestedingscommissie mw. N.L. Xxxxxx, X.X.X. Jochems en L.P. Raadgever Communicatiecommissie mw. N.L. Xxxxxx, X.X.X. Jochems en L.P. Raadgever
Accountant KPMG Accountants N.V. te Utrecht
Adviserend actuaris Towers Watson Netherlands B.V. te Purmerend Certificerend actuaris Towers Watson Netherlands B.V. te Amstelveen
Compliance officer Nederlands Compliance Instituut
Vermogensbeheer MN Services Vermogensbeheer B.V. te Den Haag (MN) Custidian (bewaarder) Citibank, Londen
Administratie en bestuursadvisering AZL te Heerlen
Internetsite xxx.xxxxxxxxxxxxxxxxx.xx
2015 | 2014 | 2013 | 2012 | 2011 | |
Aantallen Aangesloten ondernemingen | 1.118 1) | 1.179 | 1.146 | 1.095 | 1.108 |
Deelnemers | 10.234 | 10.191 | 10.537 | 10.895 | 11.506 |
Gewezen deelnemers | 46.221 | 46.920 | 49.632 | 52.499 | 55.557 |
Pensioengerechtigden | 47.210 | 47.926 | 47.607 | 46.406 | 45.111 |
Totaal aantal verzekerden | 103.665 | 105.037 | 107.776 | 109.800 | 112.174 |
Financiële gegevens (in duizenden euro) | |||||
Technische voorzieningen | |||||
Voorziening pensioenverplichtingen Voorziening pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds | 1.912.568 | 1.788.864 | 1.434.596 | 1.482.359 | 1.402.922 |
Herverzekeringsdeel technische voorzieningen | 4.981 | 5.531 | 5.802 | 6.531 | 6.632 |
1.917.549 | 1.794.395 | 1.440.398 | 1.488.890 | 1.409.554 | |
Overige technische voorzieningen | 0 | 0 | 420 | 1.442 | 2.625 |
Reserves Extra reserve | -58.065 | 37.584 | 66.998 | 15.610 | -72.397 |
Bestemmingsreserve RAM | 0 | 0 | 29.309 | 26.282 | 23.288 |
Bestemmingsreserve dekkingsgraad Confectie | 0 | 0 | 0 | 0 | 10.460 |
Bestemmingsreserve SUC 2) | 0 | 0 | 0 | 18.385 | 17.930 |
-58.065 | 37.584 | 96.307 | 60.277 | -20.719 | |
Bijdragen | 53.478 | 60.505 | 62.705 | 66.387 | 58.978 |
1) Inclusief circa 400 ondernemingen zonder personeel.
2) Deze reserve is per 2 januari 2009 overgenomen van de voormalige Stichting SUC.
2015 | 2014 | 2013 | 2012 | 2011 |
-42.764 | -43.848 | -44.298 | -46.255 | -46.147 |
1.856.028 | 1.813.090 | 1.567.271 | 1.575.894 | 1.424.437 |
23.326 | 276.892 | -17.363 | 142.498 | 153.291 |
1,30% | 18,14% | -1,15% | 10,28% | 12,39% |
0,00 | -0,18 | 0,20 | 0,15 | 0,30 |
0,21 | 0,21 | 0,08 | -0,44 | -0,68 |
0,00% | 0,00% | 0,00% | -4,30% | 0,00% |
0,00% | 0,00% | 0,00% | -4,30% | 0,00% |
0,00% | 0,00% | 0,00% | -4,30% | 0,00% |
97,0% | 102,1% | 104,7% | 101,1% | 94,8% |
98,2% | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. |
120,9% | 116,0% | 117,0% | 114,7% | 114,6% |
104,3% | 104,3% | 104,4% | 104,5% | 104,5% |
1.859.484 | 1.831.979 | n.v.t | n.v.t | n.v.t |
Pensioenuitkeringen
Beleggingen Beleggingen 1) Beleggingsopbrengsten
Rendement op basis van total return Z-score
Performancetoets
Toeslagverlening
Actieven
Gewezen deelnemers Pensioengerechtigden
Dekkingsgraad Beleidsdekkingsgraad Vereist eigen vermogen
Minimaal vereist eigen vermogen Pensioenvermogen
1) Inclusief liquide middelen.
Algemeen
Inleiding
Graag brengt het bestuur van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie (Bpf MITT, hierna: het fonds) verslag uit over het jaar 2015. In dit verslag wordt een volledig beeld van de financiële toestand van het fonds gegeven. Dit verslag is hiermee in overeenstemming met de statuten van het fonds.
Doelstelling van het fonds
De statutaire doelstelling van het fonds is het treffen van pensioenvoorzieningen conform het pensioenreglement van het fonds en oudedagsvoorzieningen op basis van de in de bedrijfstak MITT van toepassing zijnde regelingen. Dit waren in 2015 naast de
pensioenregeling, voor het laatste jaar uitkeringen op basis van de RAM-regeling. De wijze waarop het fonds deze doelstelling uitvoert, wordt voor de pensioenvoorzieningen verder geregeld in het uitvoeringsreglement en het pensioenreglement. Het bestuur stelt
de reglementen van het fonds vast en wijzigt deze waar nodig. Het fonds verricht slechts activiteiten in verband met pensioen en werkzaamheden die daarmee in verbinding staan.
Het bestuur richt zich bij het vervullen van zijn taak naar de belangen van de bij het fonds aangesloten werkgevers en de
betrokken deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden. Zij zorgt ervoor dat deze zich op een evenwichtige manier vertegenwoordigd kunnen voelen. Het fonds werkt steeds op basis van een actuariële en bedrijfstechnische nota (ABTN) waarin gemotiveerd is omschreven welk beleid wordt gevoerd om de doelstelling van het fonds te kunnen nakomen. In de ABTN, ook
wel bedrijfsplan genoemd, wordt nader ingegaan op de organisatie van het fonds, de inhoud van de pensioenregeling (pensioen overeenkomst), de financiële opzet (grondslagen, beleidskader en sturingsmiddelen), hoofdlijnen van het beleggingsbeleid en het interne beheersingssysteem en de opzet van de administratieve organisatie en interne controle. Naast het statutaire doel heeft het fonds in het verslagjaar een missie, een visie en een strategie geformuleerd.
Missie van het fonds
Het fonds wil een duurzame en betrouwbare uitvoerder zijn van de pensioenovereenkomst(en) die cao-partijen uit de bedrijfstak collectief voor de (gewezen) werknemers hebben afgesloten. De belangen van deelnemers staan centraal. Het bestuur streeft naar een solidair en optimaal pensioenresultaat, waarbij de risico’s evenwichtig worden gedeeld en de met cao-partijen afgesproken doelen en het beleid op lange termijn ook financieel kunnen worden waargemaakt.
Visie van het fonds
Het fonds streeft naar een zo goed mogelijke pensioenvoorziening die ruimte geeft voor aanpassing aan de risicohouding en het waarborgen van de opdracht van cao-partijen naar de toekomst. Binnen de pensioensector neemt de regelgeving en kostendruk verder toe. Het fonds is als verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds voor het draagvlak en vertrouwen in de sector afhankelijk van een (kosten)efficiënte en risicobewuste uitvoering op lange termijn. Daarom is het noodzakelijk om te blijven kijken naar de optimale schaalgrootte en mogelijke uitbreiding met andere fondsen of sectoren. Aan deze beslissingen gaat steeds een evenwichtige belangenafweging vooraf die transparant moet zijn voor alle betrokken groepen.
Strategie van het fonds
De strategie voor het fonds is in grote lijnen neergezet: het bestuur wil dat het fonds groeit om ook in de toekomst een optimaal pensioenresultaat te realiseren en kosten te beheersen. U leest hierover en over de uitvoering van vele andere belangrijke activiteiten in dit jaarverslag onder ontwikkelingen van Bpf MITT in 2015.
Bestuur
Het bestuur draagt de eindverantwoordelijkheid voor de uitvoering van de reglementen en het daarbij behorende pensioen- en beleggingsbeleid. Het bestuur bestaat uit acht personen, van wie vier leden zitting hebben namens werkgevers, twee leden namens gepensioneerden en twee leden namens werknemers. Werkgeversorganisatie en werknemersorganisaties leveren beurtelings de voorzitter en de secretaris. De functies van voorzitter en secretaris worden bekleed voor de periode van één jaar. Het bestuur is in het verslagjaar acht maal in vergadering bijeen geweest. In de reguliere studiedag in februari heeft het bestuur de nadere invulling van het nieuw financieel toetsingskader (n-FTK) voorbereid.
Daarnaast zijn de commissies uit het bestuur diverse malen bijeen geweest. Voorafgaand aan de verslagvergadering en aansluitend aan de laatste bestuursvergadering van het verslagjaar is gezamenlijk vergaderd met de leden van het Verantwoordingsorgaan en de Raad van Toezicht.
Deskundigheid en zelfevaluatie van het bestuur
Het bestuur heeft in 2015 diverse studiedagen gevolgd op het gebied van beleggingen en vermogensbeheer, risicomanagement en het n-FTK. Verder hebben de bestuursleden opleidingen gevolgd, literatuur bijgehouden, seminars en lezingen op pensioengebied bijgewoond en ervaringen met andere bestuursleden uitgewisseld. In 2015 is bij een evaluatie van het bestuur het eigen functioneren en de opleidingsbehoefte van de individuele bestuursleden besproken.
Raad van Toezicht
De Raad van Toezicht bestaat uit drie onafhankelijke leden, die zijn benoemd door het bestuur. De Raad van Toezicht vergaderde in het verslagjaar 11 maal waarvan zes maal met het bestuur of dagelijks bestuur en vier keer met het Verantwoordingsorgaan. De Raad van Toezicht heeft één studiedag gevolgd. Het Verslag van deze Raad van Toezicht is opgenomen op pagina 51 van dit jaarverslag.
Verantwoordingsorgaan
Het Verantwoordingsorgaan bestaat uit zeven leden, waarvan drie leden namens de deelnemers, drie namens pensioengerechtigden en één namens de werkgevers. Het Verantwoordingsorgaan vergaderde vier maal, waarvan tweemaal met het bestuur. Het Verslag van het Verantwoordingsorgaan is opgenomen op pagina 53 van dit jaarverslag.
Diversiteit bestuur en fondsorganen
Het bestuur bestaat uit zeven mannen en één vrouw en het Verantwoordingsorgaan uit zeven mannen. De Raad van Toezicht bestaat uit twee mannen en één vrouw. Het bestuur streeft naar minimaal één vrouw in het bestuur en een minimum van één vrouw in de fondsorganen. Ten aanzien van de leeftijd streeft het bestuur naar tenminste één persoon jonger dan 40 jaar in zowel het bestuur als in de twee organen. Dit doet zij door hier bij het ontstaan van een vacature specifiek naar te kijken. Op dit moment is nog niet geheel voldaan aan de doelstelling.
Beleggingscommissie
Het fonds heeft de voorbereiding van het beleid en het toezicht op de uitvoering van het vermogensbeheer binnen een door het bestuur gegeven mandaat gedelegeerd aan de beleggingscommissie. De commissie is samengesteld uit vier op dit terrein deskundige bestuursleden. Daarbij werden zij ook het afgelopen verslagjaar ondersteund door een adviseur van Xxxxxxxxx & Verschuren BV.
De beleggingscommissie doet voorstellen aan het bestuur inzake de beleggingen van de pensioengelden, voert overleg met de vermogensbeheerder MN en houdt zich bezig met het beoordelen van de door hen gerealiseerde resultaten.
Periodiek rapporteert de beleggingscommissie aan het bestuur aan de hand van de maand- en kwartaalrapportages vermogensbeheer van MN. Daarnaast wordt het verslag van de commissie in de bestuursvergaderingen van het fonds besproken. De beleggingscommissie komt regelmatig bijeen, en houdt telefonische vergaderingen. In dit verslag zijn onder het hoofdstuk beleggingen het daarbij gevoerde beleid en de beleggingsprestaties van het fonds over 2015 beschreven.
Overige commissies
Om zijn werkzaamheden optimaal te kunnen uitvoeren heeft het bestuur naast de beleggingscommissie nog drie commissies ingesteld die onder meer tot taak hebben besluiten die het bestuur moet nemen voor te bereiden. Zij zien toe op de uitvoering van door het bestuur genomen besluiten. Het bestuur kan besluiten dat externe deskundigen deel uit maken van een commissie.
De Uitbestedingscommissie van het fonds bestaat uit drie bestuursleden en heeft een adviserende rol richting het bestuur. De besluitvorming rondom het uitbestedingsbeleid blijft de verantwoordelijkheid van het voltallige bestuur van het pensioenfonds.
De taak van de Uitbestedingscommissie is onder andere de beleidsvorming en voorbereiding van de bestuursbesluitvorming over het uitbestedingsbeleid. Zoals het beoordelen van de maandelijkse rapportages en Sevice Level Agreement (SLA) van AZL inzake de administratie en de door AZL voorgelegde administratieve vragen met betrekking tot de administratie zoals klachtenafhandeling, uitvoeringskwesties e.d.
De werkzaamheden van de Incasso/Aansluitings- en Vrijstellingscommissie en de Communicatiecommissie komen aan de orde bij de behandeling van deze onderwerpen over 2015.
Naleving wet en regelgeving
Het afgelopen jaar zijn aan het fonds geen dwangsommen of boetes opgelegd. Er zijn door DNB geen aanwijzingen aan het fonds gegeven, noch is een bewindvoerder aangesteld of is bevoegdheidsuitoefening van organen van het fonds gebonden aan toestemming van de toezichthouder.
Compliance en Gedragscode
Onder compliance wordt het geheel van maatregelen verstaan dat zich richt op de implementatie, handhaving en naleving van externe wet- en regelgeving, alsmede op interne procedures en gedragsregels om te voorkomen dat de reputatie en de integriteit van het pensioenfonds worden aangetast. Het pensioenfonds hecht belang aan een deugdelijk pensioenfondsbestuur en een goede naleving van interne en externe regels. Het pensioenfonds heeft een gedragscode die wordt nageleefd door de leden van het bestuur, de raad van toezicht, het verantwoordingsorgaan, de toehoorders en andere aan het fonds verbonden personen. Doel van deze gedragscode is het stellen van regels en richtlijnen teneinde belangenconflicten tussen het pensioenfonds en betrokkenen in privé te voorkomen. Daarnaast staat in de gedragscode hoe moet worden omgegaan met vertrouwelijke informatie van het pensioenfonds.
De gedragscode bevordert de transparantie en zorgt ervoor dat alle betrokkenen, ook voor hun eigen bescherming, duidelijk weten wat wel en niet geoorloofd is. Elke betrokkene verklaart schriftelijk de gedragscode te zullen naleven. De compliance officer beoordeelt jaarlijks de correcte naleving van de gedragscode door alle betrokkenen een vragenlijst te verstrekken en te rapporteren over de naleving. Het bestuur legt over compliance elk jaar verantwoording af aan alle betrokkenen door middel van dit jaarverslag.
De compliance officer geeft in zijn rapport aan dat de gedragsregels in 2015 zijn nageleefd.
Daarnaast heeft de compliance officer het bestuur geadviseerd in het komende jaar aandacht te besteden aan de volgende zaken:
– de gedragscode in 2016 vanuit de thema’s uit de risicoanalyse te screenen en, indien nodig, te herzien
– te inventariseren of alle (monitoring)taken en onderwerpen uit de gedragscode elders belegd zijn.
Het bestuur is positief over de aanbevelingen van de compliance officer en heeft deze onderwerpen inmiddels in zijn bestuursagenda opgenomen.
Uitvoeringskosten
Het fonds maakt voor het uitvoeren van de pensioenregeling diverse kosten. Globaal kunnen deze kosten worden onderverdeeld in kosten voor de uitvoering van de pensioenregeling en kosten van het vermogensbeheer. Het fondsbestuur wenst volledige transparantie te realiseren ten aanzien van deze kosten. Er is in dit kader een rapportage over de kosten voor de uitvoering van de
pensioenregeling opgenomen. De kosten worden gepresenteerd met inachtneming met de aanbevelingen van de Pensioenfederatie en AFM. Hierdoor kunnen de kosten die pensioenfondsen maken, met elkaar worden vergeleken.
In 2015 heeft het fonds weer meegedaan aan het CEM kosten Analyse en Benchmarking onderzoek. De benchmarkkosten over het jaar 2014 zijn berekend aan de hand van de gemiddelde pensioenbeheerkosten per deelnemer voor een peergroep van
vergelijkbare fondsen. De peergroep van Bpf MITT bestond uit 9 fondsen die qua aantal deelnemers het meest vergelijkbaar met het fonds zijn. De totale pensioenbeheerkosten van Bpf MITT, van €70 per actieve deelnemer en pensioengerechtigde, waren onder de benchmarkkosten van €159. Dit was in lijn van de conclusie uit het eerdere onderzoek dat de totale pensioenbeheerkosten van het fonds in vergelijking met de andere onderzochte fondsen ruim onder het gemiddelde scoorde.
Kostenoverzicht | ||
2015 | 2014 | |
Pensioenbeheer Kosten in euro per deelnemer 1) | € 93,25 | € 70,10 |
Vermogensbeheer Kosten in % van het gemiddeld belegd vermogen 2) | 0,42% | 0,56% |
Transactiekosten in % van het gemiddeld belegd vermogen | 0,09% | 0,04% |
De toename van de kosten pensioenbeheer wordt voornamelijk veroorzaakt door de BTW die vanaf dit verslagjaar, door de afschaffing van de BTW koepelvrijstelling, door het fonds op de rekening van de administrateur moet worden betaald. Voorts is een gedeelte van de toegenomen kosten te verklaren door de incidentele componenten, te weten de implementatiekosten van de pensioenregeling in de administratie en de gemaakte kosten in verband met de collectieve waardeoverdracht van Bpf TV.
1) Kosten komen uit de jaarrekening. Om de kosten per deelnemer te berekenen is conform de aanbeveling van de Pensioenfederatie het aantal deelnemers gedefinieerd als de som van het aantal actieve deelnemers en pensioengerechtigden. Gewezen deelnemers tellen dus niet mee. Voor de samenstelling van de kosten wordt verwezen naar toelichting [22] op de staat van baten en lasten.
2) Kosten van het vermogensbeheer kunnen in twee categorieën worden onderscheiden. De eerste categorie betreft de kosten zoals die in de jaarrekening zijn verwerkt.
Daaronder vallen de beheervergoeding van de vermogensbeheerder(s) en overige beheervergoedingen. Dit betreft een bedrag van € 4.278.000,-. De tweede categorie betreft kosten die rechtstreeks ten laste van het beleggingsrendement zijn gebracht. Deze kosten zijn dus niet inbegrepen in de kosten van de vermogensbeheerder(s) zoals opgenomen in de jaarrekening en zijn geschat op € 5.400.000,-. De totale kosten vermogensbeheer komen daarmee uit op circa € 9.687.000,-.
Onderstaand wordt een specificatie van de kosten vermogensbeheer per beleggingscategorie weergegeven.
Kosten per beleggingscategorie 2015 | |||||
(Bedragen in de tabel x € 1.000,-.) | |||||
Beheer- | Performance gerelateerde | Transactie- | Overige | ||
Beleggingscategorie | kosten | kosten | kosten | kosten | Totaal |
Vastgoed | 306 | 206 | 35 | 101 | 648 |
Aandelen | 731 | – | 371 | 20 | 1.122 |
Private equity | 890 | 694 | – | 218 | 1.802 |
Vastrentende waarden | 1.816 | – | 1.194 | 10 | 3.020 |
Hedgefunds | 654 | 215 | – | 192 | 1.061 |
Overige beleggingen | 6 | – | 37 | 7 | 50 |
Totaal kosten toe te wijzen aan categorieën excl. overlay | 4.403 | 1.115 | 1.637 | 548 | 7.703 |
Kosten overlay beleggingen | – | – | 33 | – | 33 |
Totaal kosten toe te wijzen aan categorieën incl. overlay | 4.403 | 1.115 | 1.670 | 548 | 7.736 |
Overige vermogensbeheerkosten | |||||
Kosten fiduciair beheer | 1.536 | – | – | – | 1.536 |
Xxxxxxxxxx | 000 | – | – | – | 415 |
Advieskosten vermogensbeheer | 51 | – | – | – | 51 |
Overige kosten | – | – | – | – | – |
Totaal overige vermogensbeheerkosten | 2.002 | – | – | – | 2.002 |
Totaal kosten vermogensbeheer 2015 | 6.405 | 1.115 | 1.670 | 548 | 9.738 |
Totaal kosten vermogensbeheer 2014 | 7.693 | 1.078 | 724 | 1.936 | 9.495 |
Bovengenoemde kosten wijken af van de genoemde kosten in de toelichting op de staat van baten en lasten, omdat in bovenstaand overzicht ook kosten zijn opgenomen die verwerkt zijn in het nettorendement.
Kosten per beleggingscategorie 2014 (Bedragen in de tabel x € 1.000,-.) | ||||
Performance | ||||
Beheer- | gerelateerde | Transactie- | ||
Beleggingscategorie | kosten | kosten | kosten | Totaal |
Vastgoed | 1.726 | 87 | 1 | 1.814 |
Aandelen | 668 | – | 62 | 730 |
Private equity | 410 | 392 | 1 | 803 |
Vastrentende waarden | 1.732 | – | 523 | 2.255 |
Hedgefunds | 1.209 | 599 | 1 | 1.809 |
Overige beleggingen | 12 | – | 14 | 26 |
Totaal kosten toe te wijzen aan categorieën excl. overlay | 5.757 | 1.078 | 602 | 7.437 |
Kosten overlay beleggingen | – | – | 122 | 122 |
Totaal kosten toe te wijzen aan categorieën incl. overlay | 5.757 | 1.078 | 724 | 7.559 |
Overige vermogensbeheerkosten Kosten fiduciair beheer | 1.533 | – | – | 1.533 |
Bewaarloon | 300 | – | – | 300 |
Advieskosten vermogensbeheer | 67 | – | – | 67 |
Overige kosten | 36 | – | – | 36 |
Totaal overige vermogensbeheerkosten | 1.936 | – | – | 1.936 |
Totaal kosten vermogensbeheer | 7.693 | 1.078 | 724 | 9.495 |
Uitbestede werkzaamheden
Het bestuur heeft op basis van zijn verantwoordelijkheid voor het beheer van het pensioenfonds, de vereiste professionalisering en de noodzakelijke risicobeheersing gekozen voor uitbesteding van alle werkzaamheden inzake pensioen- en vermogensbeheer aan
externe partijen. Aan uitbesteding is voor het pensioenfonds een aantal risico’s verbonden. Het bestuur heeft daarom in het verslagjaar beleid vastgesteld voor de beheersing van risico’s die samenhangen met uitbesteding van (delen van) bedrijfsprocessen. Het
bestuur is en blijft te allen tijde verantwoordelijk voor het door het pensioenfonds te voeren beleid, als ook voor het gedeelte van de werkzaamheden dat is uitbesteed. Doelstelling van het uitbestedingsbeleid is het waarborgen van continuïteit en constante kwaliteit van de dienstverlening. Hiermee blijven de reputatie en integriteit van het pensioenfonds gewaarborgd. Het uitbestedingsbeleid is van toepassing op alle naar het oordeel van het bestuur uitbestede, bedrijfskritische of belangrijke activiteiten en processen van het pensioenfonds. Het uitbestedingsbeleid is van toepassing op alle bestaande en/of nieuwe uitbestedingsovereenkomsten gedurende de gehele looptijd van deze overeenkomsten.
Administratie
De administratie wordt uitgevoerd door AZL te Heerlen. De rechten en verplichtingen van uitvoerder en fonds zijn vastgelegd in een contract, inclusief een Service Level Agreement, voor een periode van vijf jaar, van 2011 tot en met 2015. In 2015 heeft het fonds opnieuw gekozen voor AZL. De ondertekening van het contractheeft in het eerste kwartaal van 2016 plaatsgevonden.
AZL draagt zorg voor de volgende zaken:
– de pensioen- en deelnemersadministratie;
– de financiële administratie;
– de jaarverslaglegging;
– uitvoerende actuariële werkzaamheden;
– de bestuursondersteuning en bestuursadvisering.
AZL verstrekt jaarlijks een ISAE 3402 rapportage aan het fonds. AZL heeft de ISAE-rapportage over 2015 in februari 2016 opgeleverd, zodat de accountant bij de jaarwerkcontrole kan steunen op de ISAE -3402 van AZL. Daarnaast is in april over 2015 voor de processen in het voormalige In Control Statement een ISAE3000 statement afgegeven door een externe auditor. Dit statement wordt afgegeven over de opzet en het bestaan van het Interne Beheersingssysteem van AZL van de business units Actuariaat, IBA, Verslaglegging, Communicatie, Excasso, Grootboek en het SLA-proces. Deze rapportages zijn gedeeld met het bestuur en besproken in de Uitbestedingscommissie van het bestuur.
Vermogensbeheer
Het fonds heeft MN aangesteld als fiduciair vermogensbeheerder. De rechten en verplichtingen van uitvoerder en fonds zijn vastgelegd in een contract voor onbepaalde tijd. De eisen die gesteld worden aan pensioenfondsen en aan hun uitvoerders zijn in de afgelopen jaren aanzienlijk verzwaard. Een uitgebreide Service Level Agreement maakt daarom onderdeel uit van het contract.
MN voert op basis van het door het bestuur vastgestelde beleggingsplan het fiduciair vermogensbeheer over de gehele portefeuille. Als onderdeel hiervan verzorgt MN de integrale beleggingsadministratie, stuurt de uitvoering van het beheer van de beleggingsportefeuille aan en voorziet het fonds van rapportages over de uitvoering van het vermogensbeheer. Het feitelijke
vermogensbeheer wordt deels door MN zelf verricht en is deels door MN uitbesteedt aan andere vermogensbeheerders wereldwijd. Dit laatste geschiedt op basis van mondiaal geaccepteerde vermogensbeheercontracten. De controle op het functioneren van
MN wordt primair verricht op basis van de door MN opgeleverde maand- en kwartaalrapportages. De beleggingscommissie voert die controle uit onder meer aan de hand van het door het bestuur vastgestelde beleid, waaronder het beleggingsplan. Daarnaast
worden de ontwikkelingen en de stand van zaken rondom de SLA en de uitvoering van het vermogensbeheer samen met de externe beleggingsadviseur van Sprenkels & Verschuren, tussen de beleggingscommissie en het bestuur, met MN besproken. MN verstrekt ook over haar processen jaarlijks een ISAE 3402-rapportage. Hiermee wordt de beleggingscommissie en ook het bestuur een verhoogd inzicht gegeven in de belangrijkste primaire processen van MN.
Bewaarder
De bewaarder (custodian) is Citibank. Hier worden discretionaire beleggingen bewaard voor het fonds. MN treedt in deze op namens het fonds.
Waarmerking en advisering
Actuariaat
Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen uitvoerende, adviserende en waarmerkende werkzaamheden. De uitvoerende werkzaamheden worden verzorgd door AZL. Het bestuur heeft de adviserende werkzaamheden en de waarmerkende werkzaamheden opgedragen aan Towers Watson Netherlands B.V. Deze partij beschikt over een door DNB goedgekeurde gedragscode waarbij de adviserende werkzaamheden en de waarmerkende werkzaamheden worden uitgevoerd door verschillende personen.
Controle
De controle van de jaarrekening is toevertrouwd aan KPMG Accountants N.V. te Utrecht.
Algemene pensioenontwikkelingen
Het verslagjaar werd gekenmerkt door diverse, nieuwe wettelijke maatregelen Xxxxxxx onderscheidt het onderhavige jaar zich overigens niet van de voorgaande jaren. Het aanvullende pensioenterrein staat permanent in de politieke en maatschappelijke belangstelling. Op het terrein van de financiering van de aanvullende pensioenen trad halverwege het jaar het nieuwe Financiële Toetsingskader (n-FTK) in werking, terwijl de communicatie onderwerp werd van diverse nieuwe wettelijke voorschriften. Op deze en andere (niet-)wettelijke voor het fonds belangrijke ontwikkelingen wordt hierna ingegaan.
Nieuw Financieel Toetsingskader en het vervolg
Het n-FTK is na een lange voorgeschiedenis in het verslagjaar door het fonds in twee fasen geïmplementeerd. Met ingang van 1 juli 2015 werden met name de actuariële en bedrijfstechnische nota en de uitvoeringsovereenkomst aangepast. Uiterlijk op
1 oktober 2015 moest het fonds haar risicohouding hebben bepaald en diende de zogenaamde aanvangshaalbaarheidstoets te zijn uitgevoerd. Voor de concrete inhoud hiervan verwijzen wij u naar het hoofdstuk over ontwikkelingen van Bpf MITT in 2015. Het n-FTK had primair tot doel om financiële schokken beter te kunnen opvangen en te zorgen voor een stabiele ontwikkeling van de
pensioenaanspraken en -rechten. Desondanks blijft het onrustig en leidt de voortdurende rentegevoeligheid van het pensioensysteem tot discussies in de media, bij politieke partijen en belanghebbendenorganisaties. Het lijkt duidelijk dat het n-FTK in het kader van
de hervorming van het stelsel zeker geen (voorlopig) ‘eindstation’ zal kunnen zijn. Staatssecretaris Klijnsma van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) kondigde, onder verwijzing naar een aantal maatschappelijke ontwikkelingen, een discussie aan over de toekomstbestendigheid van het huidige stelsel c.q. de houdbaarheid in de 21e eeuw. In het begin van het verslagjaar werd een in 2014 gestarte Nationale Pensioendialoog met conclusies afgerond, in het voorjaar gevolgd door een SER-advies met enige alternatieve uitkeringssystemen. Genoemd adviesorgaan kondigde bovendien nader onderzoek aan naar de mogelijkheden van een systeem van opbouw van persoonlijk pensioenvermogen, gecombineerd met collectieve risicodekking. Ondertussen zond het kabinet een brief naar de Tweede Kamer met de hoofdlijnen van een nieuw pensioenstelsel.
Wet verbetering pensioencommunicatie onomstreden
Het is bekend dat het pensioenstelsel in de loop der jaren bijzonder complex is geworden en inmiddels moeilijk uitlegbaar. Er is een pakket maatregelen genomen ter verbetering van de communicatie. Deze maatregelen zijn op 1 juli 2015 ingegaan en zullen fasegewijs in werking treden. Enkele maatregelen worden derhalve in het eerstvolgende boekjaar opgepakt. De wet beoogt onder
meer een grotere rol voor de werkgever(s), vergemakkelijkt de introductie van digitale communicatie, verlangt een gesegmenteerde benadering van de doelgroepen en introduceert de normen ‘evenwichtig’ en ‘correct’ in de wijze van communiceren. Daarnaast zijn de functionaliteiten van het Pensioenregister uitgebreid en worden nog nieuwe toegevoegd. In het hoofdstuk over ontwikkelingen van Bpf MITT in 2015 zal worden ingegaan op de implementatie van de genoemde maatregelen en de aanpassing van het communicatiebeleidsplan.
Systematische aanpak integriteitsrisico’s en belangenverstrengeling, andere toezichtthema’s
Aan het einde van 2014 diende het fonds bij DNB de resultaten in van een self assessment belangenverstrengeling. Vervolgens publiceerde de toezichthouder in het begin van het onderhavige verslagjaar sector breed de resultaten van dit assessment en was er aanleiding om de toezichteisen te verduidelijken. Gedurende het gehele verslagjaar bleef dit onderwerp op bestuursniveau aandacht vragen. Uiteindelijk heeft het bestuur de risico’s met betrekking tot de belangverstrengeling systematisch in kaart gebracht en uitgebreid naar alle integriteitsrisico’s. De vorenbedoelde systematisch aanpak heeft erin geresulteerd dat het bestuur voor zichzelf heeft vastgesteld wat de betreffende risico’s inhouden,en er heeft een beoordeling plaatsgevonden wat betreft de kans dat deze risico’s optreden, gevolgd door een inschatting van de mogelijke financiële en immateriële impact van die risico’s. Daarna zijn in die systematiek de houdbaarheid van de beheersingsmaatregelen onderzocht, eindigend in een goed overzicht van welke risico’s het bestuur accepteert en welke niet. Het gehele proces heeft geleid tot een groter bewustzijn van deze risico’s, de bestuursverantwoordelijkheid kon –beter dan voorheen– worden waargemaakt.
In het hoofdstuk over ontwikkelingen van Bpf MITT in 2015 wordt nader ingegaan op de uitgevoerde risico inventarisatie, -analyse en
-beheersing. Voorts is in het verslagjaar het bestuur door DNB benaderd om onderzoek te doen naar het zelfstandig bestaansrecht en continuïteit van het fonds. In het hoofdstuk over de fondsspecifieke ontwikkelingen leest u wat welke stappen het fonds heeft gezet om tot draagvlakvergroting te komen.
Actuariële analyse
In deze samenvatting worden, naast de ontwikkelingen gedurende het verslagjaar, de belangrijkste financiële cijfers van het fonds gepresenteerd. Ter vergelijking van de cijfers van het huidige verslagjaar zijn referentiecijfers opgenomen.
Financiële positie
De dekkingsgraad liet over het boekjaar een daling zien van 102,1% ultimo 2014 naar 97,0% ultimo 2015. De beleidsdekkingsgraad van het fonds daalde over dezelfde periode van 104,6% naar 98,2%. De beleidsdekkingsgraad ultimo 2015 is daarmee lager dan zowel de vereiste dekkingsgraad van 120,9% als de minimaal vereiste dekkingsgraad van 104,3%. Hierdoor is de financiële positie niet toereikend.
Onderstaande grafiek toont de ontwikkeling van de dekkingsgraad, de beleidsdekkingsgraad en de (minimaal) vereiste dekkingsgraad. De dekkingsgraad is gebaseerd op de technische voorziening waarbij de door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur is gebruikt voor de verdiscontering. In deze rentetermijnstructuur is gebruik gemaakt van de (gewijzigde) Ultimate Forward Rate (UFR)-methodiek. De beleidsdekkingsgraad is gelijk aan de 12-maands voortschrijdend gemiddelde dekkingsgraad.
140%
120,9%
120%
117,0%
116,0%
114,7%
104,3%
104,6% 102,1%
104,3%
104,7%
104,4%
104,5%
100%
98,2% 97,0%
101,1%
80%
60%
2015
2014
2013
2012
Beleidsdekkingsgraad
Dekkingsgraad
Vereiste dekkingsgraad
Minimaal vereiste dekkingsgraad
In juli 2015 heeft DNB de UFR-methodiek gewijzigd. In het verloop van de voorziening is de wijziging van de UFR-methodiek becijferd per eind 2015. Voor de beleidsdekkingsgraad geldt dat de gewijzigde UFR-methodiek reeds effect heeft op de historische dekkingsgraden vanaf ultimo juli 2015.
Verder heeft DNB eind 2015 een dekkingsgraaddefinitie gepubliceerd, volgens welke fondsen de (beleids)dekkingsgraad dienen te berekenen. Hierdoor wordt voor uw fonds ook de herverzekerde technische voorziening meegenomen in de berekening van de (beleids)dekkingsgraad. In voorgaande jaren werd hier nog geen rekening mee gehouden.
Voor de vaststelling van de beleidsdekkingsgraad per jaareinde 2015 zijn in verband met deze gewijzigde dekkingsgraaddefinitie de historische maanddekkingsgraden over 2015 herrekend. Gezien de zeer beperkte hoogte van de herverzekerde technische voorziening op het balanstotaal van het fonds, heeft deze herrekening geen effect op de beleidsdekkingsgraad ultimo 2015.
De wijziging van de dekkingsgraaddefinitie is daarnaast ook van invloed op de (minimaal) vereiste dekkingsgraad, waarbij de vereiste solvabiliteitsbuffer nu wordt toegerekend aan de totale technische voorzieningen, inclusief het herverzekeringsdeel technische voorzieningen. Ook hier geldt dat de impact gering is door de beperkte hoogte van de herverzekerde technische voorziening.
De volgende grafiek (bedragen in de grafiek x € 1.000,-) geeft het vermogen en de technische voorzieningen weer.
2.500.000
2.000.000
1.917.549
1.859.484
1.826.448
1.788.864
1.500.000
1.501.594 1.434.596
1.497.969 1.482.359
1.000.000
500.000
0
2015
2014
2013
2012
Vermogen
Gepensioneerden
Actieven en arbeidsongeschikten
Overige voorzieningen
Gewezen deelnemers
Om aan te sluiten bij de gewijzigde dekkingsgraaddefinitie, is in de grafiek vanaf eind 2015
ook de herverzekerde technische voorziening meegenomen. Deze is onderdeel van het totale vermogen en is aan voorzieningenkant opgenomen onder de component “overige voorzieningen”.
(Minimaal) vereiste financiële positie
De minimaal vereiste dekkingsgraad bedraagt 104,3% ultimo 2015.
De vereiste dekkingsgraad wordt enerzijds vastgesteld op basis van de feitelijke verdeling van de beleggingsportefeuille en anderzijds op basis van de strategische verdeling van de beleggingsportefeuille. Ultimo 2015 bedraagt de vereiste dekkingsgraad 120,7% op basis van de feitelijke verdeling en 120,9% op basis van de strategische verdeling van de beleggingsportefeuille.
Voor de toetsing van de financiële positie wordt de beleidsdekkingsgraad van 98,2% afgezet tegen de vereiste dekkingsgraad op basis van de strategische verdeling van de beleggingsportefeuille ad 120,9%. Wij merken daarbij op dat ultimo 2014 het vereist eigen vermogen is vastgesteld als het hoogste van het feitelijk en strategisch vereist eigen vermogen, in casu zijnde het feitelijk vereist eigen vermogen. Onder het nFTK vindt de toetsing van de financiële positie echter expliciet plaats op basis van het strategisch vereist eigen vermogen.
25%
20,9%
20%
15,1%
15%
11,9%
10%
8,8%
5%
3,4% 2,9%
2,7%
3,3%
1,9%
0,0% 0,0%
0,1%
0,4% 0,6%
0,0% 0,0%
0%
0,0%
2015 2014
Renterisico (S1)
Zakelijkewaardenrisico (S2)
Valutarisico (S3)
Grondstoffenrisico (S4)
Kredietrisico (S5)
Verzekeringstechnisch risico (S6)
Risico actief beheer (S10)
Toerekening aan totale TV
Totaal
De volgende grafiek toont de verdeling van het strategisch vereist eigen vermogen over de verschillende risicocomponenten. Hierbij zijn de verdelingen opgenomen voor 2014 en 2015.
Herstelplan
Met de invoering van het nieuw Financieel Toetsingskader per 1 januari 2015 is het bestaande herstelplan vervallen. Het fonds heeft in 2015 een nieuw herstelplan ingediend bij DNB, waarin wordt aangetoond dat de beleidsdekkingsgraad binnen de gekozen hersteltermijn van twaalf jaar herstelt tot het niveau van de vereiste dekkingsgraad.
Dit herstelplan voorzag voor ultimo 2015 een actuele dekkingsgraad van 99,2%, terwijl de werkelijke dekkingsgraad van 97,0% lager is. Dit betekent dat het fonds achter loopt op het verwachte herstelpad zoals opgenomen in het herstelplan. Het fonds heeft in het eerste kwartaal van 2016 het herstelplan geactualiseerd. Uit deze actualisatie blijkt dat de financiële positie van het fonds op basis van de gebruikte herstelplanparameters naar verwachting binnen de gekozen hersteltermijn herstelt tot de vereiste dekkingsgraad.
Daarbij geldt wel dat op basis van de gekozen parameters geen uitvoering kan worden gegeven aan het reguliere toeslagbeleid. In het herstelplan is de toeslagverlening daarom nihil verondersteld.
Voor het fonds bestaat daarnaast de situatie dat de beleidsdekkingsgraad zich eind 2015 onder het niveau van de minimaal vereiste dekkingsgraad bevindt. Er geldt de regel dat de beleidsdekkingsgraad niet langer dan vijf achtereenvolgende meetmomenten 1) lager dan de minimaal vereiste dekkingsgraad mag zijn. Op basis van het huidige herstelplan zal deze situatie zich naar verwachting niet voordoen en zal de beleidsdekkingsgraad van het fonds tijdig herstellen tot het niveau van de minimaal vereiste dekkingsgraad.
1) De beleidsdekkingsgraad van het fonds is in het eerste kwartaal 2015 gedaald tot beneden de minimaal vereiste dekkingsgraad. Het eerste meetmoment in het kader van de zogenoemde “maatregel MVEV” is 31 december 2015.
Analyse van het resultaat
De daling van de dekkingsgraad van 5,1%-punt in 2015 volgt tevens uit het negatieve resultaat van € 95.649.000,- in het boekjaar. In 2014 was er een negatief resultaat van € 58.723.000,-.
Primo jaar
Beleggingsopbrengsten
Premie
Waardeoverdrachten
Kosten
Uitkeringen
Kanssystemen
Toeslagverlening
Overige mutaties TV
Andere oorzaken
Ultimo jaar
De invloed van het resultaat op de dekkingsgraad is in de volgende grafiek weergegeven en uitgesplitst naar mutatie-oorzaak, waarbij alle procentuele resultaten zijn uitgedrukt in mutaties ten opzichte van de financiële positie primo boekjaar. De uitsplitsing is gebaseerd op de resultaatcomponenten zoals opgenomen in de DNB-jaarstaat J605. In de tabel in paragraaf 2.1 is de cijfermatige onderbouwing van de grafiek te vinden.
102,1% -5,7% | |
0,0% 0,0% 0,0% 0,1% 0,3% 0,0% 0,1% 0,1% 97,0% |
Kostendekkende premie
De kostendekkende premie over 2015 is vastgesteld conform de actuariële en bedrijfstechnische nota (abtn). Dit betekent dat de premie is vastgesteld op basis van een gedempt premiebeleid, gebaseerd op verwacht rendement. Het verwacht rendement minus de verplichte afslag op de rente voor toeslagen is gebaseerd op de methodiek en maximale parameters 2015 zoals vermeld in art. 23a Besluit FTK.
De gedempte kostendekkende premie bedraagt € 49.690.000,-. De feitelijk betaalde premie is met € 53.497.000,- hoger.
De feitelijk betaalde premie, de zuivere kostendekkende premie en de gedempte kostendekkende premie worden achtereenvolgens in onderstaande grafiek (bedragen in de grafiek € 1.000,-) weergegeven. Hierbij zijn de zuivere kostendekkende premie en de gedempte kostendekkende premie gesplitst in de diverse componenten conform de vereisten uit de Pensioenwet. De component “opslag voorwaardelijke onderdelen” in de gedempte premie betreft de verplichte opslag voor de financiering van voorwaardelijke toeslagen waarmee rekening dient te worden gehouden bij premiestelling op basis van verwacht rendement.
70.000
65.311
60.639
60.000
55.893 56.233
53.497
53.857 54.068
55.546
49.690
50.000
46.331
46.534
42.555
40.000
30.000
20.000
10.000
0
2015
2014
2013
2012
Solvabiliteitsopslag
Kostenopslag
Inkoop onvoorwaardelijke opbouw
Opslag voorwaardelijke onderdelen
Risicopremies
Feitelijke premie
Verzekerdenbestand | |||
Deelnemers | Gewezen deelnemers | Pensioen- gerechtigden | |
Stand per 1 januari 2015 | 10.191 | 46.920 | 47.926 |
Mutaties door: | |||
– Nieuwe toetredingen | 1.331 | -26 | 0 |
– Ontslag met premievrije aanspraak | -1.533 | 1.533 | 0 |
– Xxxxxxxxxxxxxxxx | 0 | -000 | 0 |
– Overlijden | -23 | -210 | -1.330 |
– Xxxxxx xxxxxxxx | -116 | -352 | 1.083 |
– Afkoop | 0 | -1.000 | -389 |
– Andere oorzaken | 384 | -536 | -80 |
Mutaties per saldo | 43 | -699 | -716 |
Stand per 31 december 2015 | 10.234 *) | 46.221 | 47.210 |
*) Waarvan deelnemers met (gedeeltelijke) vrijstelling van premiebetaling | 793 | ||
Specificatie pensioengerechtigden | 2015 | 2014 | |
Ouderdomspensioen | 41.641 | 42.247 | |
Partnerpensioen | 5.463 | 5.560 | |
Wezenpensioen | 106 | 119 | |
Totaal | 47.210 | 47.926 |
Beleggingen
Doel van het beleggingsbeleid
Het beleggingsbeleid van Bpf MITT heeft als doel om, binnen aanvaardbare risico’s, op zodanige wijze te beleggen dat een voor de gekozen ambitie benodigd rendement wordt behaald. Op deze manier wordt ernaar gestreefd om een zo groot mogelijke kans op toeslagverlening te behalen. Het bestuur stelt elk jaar –op basis van de uitkomsten van Asset Liability Managementstudies (ALM- studies)– de inrichting van de portefeuille en een risicobudget vast, wat het kader aangeeft waarbinnen risico’s acceptabel zijn.
Bpf MITT voert een sterk diversificatiebeleid binnen de beleggingsportefeuille.
Marktontwikkelingen 2015
Xxxxx economische terugblik
In algemene zin was 2015 een jaar waarin de zorgen over de mondiale economie domineerden. Gebeurtenissen die het jaar sterk beïnvloeden waren de scherpe daling van de grondstoffenprijzen de daarop resulterende angst voor deflatie, opnieuw escalatie in Griekenland en en de angst voor een harde landing van de Chinese economie en andere opkomende economieën. Ook de
aanzwellende vluchtelingencrisis in Europa, spanningen in het Midden Oosten, terreuraanslagen zorgden voor onrust bij economen, beleidsmakers en beleggers.
Het was echter ook een jaar waarin veel van deze risico’s zich in de praktijk uiteindelijk toch niet zo hevig manifesteerden als van te voren was verwacht, of minder negatieve economische impact hadden dan gevreesd. Het waren de centrale banken die ingrepen Zo verruimden al in het eerste kwartaal wereldwijd maar liefst ruim twintig centrale banken hun monetaire beleid. Krachtig ingrijpen van de ECB met de introductie van haar grootschalige obligatieaankoop programma hielp daadwerkelijke langdurige deflatie in de EMU te voorkomen. Stimulerende maatregelen van de Chinese centrale bank voorkwamen tevens dat de groeidaling in China escaleerde tot een harde landing van de economie.
Ondanks gematigde economische groei en de bovengenoemde risico’s, hebben de ontwikkelde economieën in 2015 een verder stap gezet om de naweeën van de kredietcrisis achter zich te laten. In vrijwel alle ontwikkelde economieën is de werkloosheid
afgenomen en de overcapaciteit geslonken. De groei van de opkomende economieën viel echter verder terug naar het laagste niveau sinds de kredietcrisis. De combinatie van aanzienlijk lagere grondstoffenprijzen, afnemende groei in China en het vooruitzicht van renteverhogingen van de Amerikaanse centrale bank –de Fed– speelden de opkomende economieën parten.
Op de financiële markten bleef de onzekerheid overheersen en beleggers bevonden zich het hele jaar in een spagaat tussen een zoektocht naar rendement en een vlucht naar veilige havens. Tegen deze achtergrond kenden de rente- en activamarkten een volatiel jaar en de beurzen hadden moeite om de opwaartse trend van de voorgaande jaren verder door te zetten. Per saldo sloten return activa in het algemeen het jaar nog licht positief af, maar in termen van performance was het een uitzonderlijk jaar, in de zin dat de meeste liquide activaklassen een negatief rendement hebben gerealiseerd dat (ver) onder de historische gemiddelden liggen. De meeste indices sloten ook onder de maxima die gedurende het jaar waren bereikt.
Olie was opnieuw de slechtst presterende activaklasse, maar ook andere grondstoffen daalden fors. Tevens hadden activa uit opkomende landen het hard te verduren onder druk van de economische zorgen. De Braziliaanse en Turkse beurs waren de hardste dalers binnen het aandelenuniversum. De Braziliaanse reaal was samen met de Russische roebel één van de grootste zakkers in de valutamarkt. Echter, ook de positieve uitschieters waren te vinden in opkomende landen. De best presterende beurzen in lokale valuta waren opvallend genoeg die van Rusland en ook China, ondanks de enorme volatiliteit daar en de zware verliezen sinds de zomer. Ook de Europese periferie, behalve Griekenland, deed het goed in 2015.
De Europese beurzen kwamen in het algemeen beduidend hoger uit dan de Amerikaanse, die het zwakste jaar kende sinds de kredietcrisis, maar in euro termen wel een sterkere performance realiseerde dankzij de appreciatie van de Amerikaanse dollar. Ook de Japanse beurs kende een goed jaar, voortgedreven door de sterke stimulering van de Bank of Japan en een relatief stabiele yen. Binnen kredietmarkten was er eveneens sprake van divergentie tussen Europese en Amerikaanse activa. Amerikaanse hoogrentende bedrijfsobligaties hadden het zwaar gegeven de relatief hoge blootstelling aan de energie- en grondstoffensector. Ook EMD kende
een moeilijk jaar, voornamelijk omwille van de verzwakking van de valuta. Tenslotte sloten Overheidsobligaties het jaar zo goed als vlak, waarbij de coupon yields net compenseerden voor de ietwat hogere rentes.
Vooruitblik 2016
Deze zorgen over de mondiale economie in de financiële markten zijn bij de start van 2016 weer in alle hevigheid opgelaaid. Deze zorgen werden getriggered door een enkele slechte economische cijfers uit China en daling van de Chinese valuta –de yuan– ten opzichte van de dollar. Dit verhoogde de angst voor een harde landing van de Chinese economie weer. De markten lijken nu ook steeds meer te vrezen voor een vicieuze cirkel waar de economische zwakte in China aan bijdraagt. De verwachting dat ook de tot nu toe relatief stabiele ontwikkelde economieën zich niet aan deze malaise zullen kunnen onttrekken is onder sommige experts tevens toegenomen. Dat wil zeggen dat de Amerikaanse economie zal stagneren of zelfs wegzakt in recessie en voor de EMU economie alsnog een deflatiescenario dreigt.
Hoewel onze vooruitzichten voor China zeker niet rooskleurig zijn, lijken de financiële markten de zorgen nu te overdrijven. Onze basisaanname blijft dat een harde landing van de Chinese economie voorkomen zal worden door ingrijpen van de Chinese autoriteiten, waarvan de eerste positieve effecten al voorzichtig zichtbaar worden. Een stabiliserende of zelfs enigszins aansterkende Chinese economie zou bij moeten dragen aan de stabilisering van de grondstoffenprijzen. Stabilisering van de Chinese economie en grondstoffenprijzen zien we dan vervolgens de neerwaartse druk op de groei van opkomende economieën verlichten. Bovendien verhoogt de lage olieprijs met enige vertraging de koopkracht van consumenten wereldwijd. Dit positieve effect zien we in combinatie met verbeterende arbeidsmarkten, nog altijd zeer ruim monetair beleid en lage rentes en geleidelijk aantrekkende kredietverlening
de negatieve scenario’s in ontwikkelde economieën voorkomen. Een geleidelijke economische normalisering blijft als basisscenario fungeren.
Beleggingsbeleid
Het beleggingsbeleid van het fonds over 2015 is onder meer vastgelegd in het beleggingsplan 2015. In dit plan staan de normwegingen van de verschillende beleggingscategorieën, de beleidsrichtlijnen en de visie op de markten weergegeven. Voor 2015 zijn een aantal wijzigingen doorgevoerd ten opzichte van 2014. Dit heeft op hoofdlijnen geresulteerd in een aantal gunstige en wat minder gunstige uitwerkingen.
Besluit gunstige impact Besluit ongunstige impact
Opname van Xxxxxxxxxx in de Matching portefeuille Afbouw van Amerikaans High Yield Renteafdekking aan onderkant bandbreedte Handhaving van EMD allocatie USD afdekking aan onderkant range
Afbouw Matching vs Return portefeuille
Voorkeur voor Europese boven Amerikaanse aandelen
Feitelijke samenstelling beleggingsportefeuille ultimo december | |||
aard belegging | 2015 in (%) | 2014 in (%) | |
Matching portefeuille | 52,8 | 53,2 | |
Vastrentende waarden | 51,5 | 52,7 | |
Langlopende staatsobligaties | directe belegging | 37,8 | 38,9 |
Bedrijfsobligaties | MN fonds | 9,1 | 9,4 |
Hypotheken | Syntrus Achmea | 4,6 | 4,5 |
Onderhandse leningen | directe belegging | 0,0 | 0,0 |
Duration overlay | 0,0 | 0,0 | |
Liquiditeiten | 1,3 | 1,1 | |
Return portefeuille | 47,2 | 46,8 | |
Aandelen | 30,3 | 22,3 | |
Europa | MN fonds | 12,0 | 7,0 |
Noord-Amerika | MN fonds | 8,8 | 7,9 |
Verre Oosten | MN fonds | 2,3 | 1,6 |
Opkomende landen | MN fonds | 7,2 | 5,8 |
Hoogrentende obligaties | 11,4 | 12,1 | |
Emerging market debt | MN fonds | 8,0 | 7,7 |
US High Yield Europa | MN fonds | 3,4 | 4,4 |
Alternatieve Investeringen | 0,0 | 3,8 | |
Hedge Funds | MN fonds | 0,0 | 3,8 |
Illiquide returnportefeuille | 5,4 | 8,6 | |
Onroerend goed | MN fonds | 0,0 | 4,5 |
Infrastructuur | MN fonds | 3,5 | 2,7 |
Private Equity | MN fonds | 1,9 | 1,4 |
Totaal | 100,0 | 100,0 |
Rendementen verslagjaar | ||
Rendement | 2015 | 2014 |
in % | in % | |
Feitelijk rendement | 1,30 | 18,14 |
Benchmark | 1,17 | 18,27 |
Rendement 2015 per portefeuille | ||
Rendement | Benchmark | |
Matching portefeuille | -0,78 | -0,99 |
Return portefeuille 1) | 3,74 | 3,34 |
Resultaten
Om het gerealiseerde rendement per beleggingscategorie op waarde te schatten, wordt dit afgezet tegen een maatstaf. Deze maatstaf betreft het resultaat op de normportefeuille voor 2015. Aan de hand van de ontwikkeling ten opzichte van deze normportefeuille kan worden getoetst of door actief beheer waarde is toegevoegd.
Het bestuur heeft er voor gekozen risico op rentedalingen voor een deel af te dekken onder meer door het matchen van de rentegevoeligheid met hypotheken en obligaties. Hierdoor stabiliseert de ontwikkeling van de dekkingsgraad en is de vereiste reservebuffer lager. De feitelijke renteafdekking ultimo 2015 bedraagt op basis van het UFR-kader 41,0%, onderkant van de bandbreedte uitgekomen. Deze bedraagt minimaal 40%.
Het totale beleggingsresultaat over 2015 (na aftrek van kosten) bedraagt € 23.326.000,- (2014: € 276.892.000,-).
Matching portefeuille - Investment Grade Vastrentende waarden
Marktontwikkelingen
Staatsobligaties
De ECB kondigde in december 2014 het QE programma aan, dat groter was dan verwacht. De rente daalde gestaag als reactie hierop. In april bereikte de Duitse tienjaars rente het laagste punt ooit, van 0,07%, om vervolgens tot halverwege mei te stijgen naar 0,72%. Deze beweging werd veroorzaakt door gebrek aan liquiditeit in de markt, extreme waarderingen en hogere inflatie en groei verwachtingen. Na de persconferentie van ECB president Xxxxx Xxxxxx begin juni, waarbij hij aangaf dat de markt maar moest wennen aan wat meer volatiliteit, steeg de Duitse tienjaars rente vervolgens door naar de 1%. De zomer en nazomer stonden in het teken van Griekenland, twijfel omtrent de economische groei in China en devaluatie van de Chinese yuan waardoor groei en inflatieverwachtingen voor Europa en de Verenigde Staten naar beneden werden bijgesteld. Dit leidde tot speculatie over uitbreiding van het opkoopprogramma door de ECB. De ECB maakte de verwachtingen echter niet waar. Rentes zijn in 2015 per saldo licht gestegen, hetgeen een negatief effect had op de rendementen van langlopende staatsobligaties dat -1,42% bedroeg.
1) Performance inclusief vreemde valuta afdekking.
Bedrijfsobligaties
Het rendement op Bedrijfsobligaties over 2015 was -0,56%. Oplopende spreads drukten op het rendement van de Euro Investment Grade Bedrijfsobligaties portefeuille. Het effect van de licht stijgende rente op het rendement was zeer beperkt. Stabiele sectoren als telecom, vastgoed en nutsvoorzieningen deden het relatief goed. Sectoren die duidelijk minder goed presteerden waren retail, basic resources en olie & gas. Zorgen over een ‘harde landing’ van de Chinese economie waren hier debet aan. Bedrijfsspecifieke risico’s speelden een belangrijke rol bij namen zoals Volkswagen, Glencore, Casino en Anglo American en leidden in een markt met lage liquiditeit tot grotere spreadbewegingen. Daarnaast lieten de obligaties in de hogere ratingcategorieën betere resultaten zien dan de obligaties met een BBB rating. Het MN EUR IG Bedrijfsobligaties fonds presteerde beter dan de benchmark door sector-, naam- en leningselectie.
Hypotheken
Het herstel van de Nederlandse woning- en hypotheekmarkt zette, in navolging van verleden jaar, door. Verlaging van de maximale NHG-grens en afschaffing van de verruimde schenkingsvrijstelling waren ondergeschikt aan het stijgende consumentenvertrouwen, de koopkracht en de historisch lage hypotheekrente. Het aantal woningverkopen en hypotheekaanvragen is in 2015 toegenomen met respectievelijk 16,1% en 13,7%. Deze groei is met name te danken aan de eerste twee kwartalen van 2015 waarbij een verscherpte Nibud-regeling en de verlaagde maximale NHG-grens nog niet van kracht waren. Het vierde kwartaal heeft kenmerken van een eindejaarsrally, maar toch zijn er 14,6% minder woningen verkocht dan dezelfde maand vorig jaar. Dit heeft alles te maken met de verruimde schenkingsvrijstelling die in 2015 bijna gehalveerd is ten opzichte van 2014. De gemiddelde transactieprijs in 2015 komt uit op ongeveer € 229.000. Waarbij de gemiddelde waardeontwikkeling in het vierde kwartaal lijkt af te vlakken.
Hypotheekrentes braken vrijwel elk kwartaal een laagterecord en het aantal aflossingen nam toe gezien de lage spaarrente, fiscale prikkels en onderwaterproblematiek.
Het Particuliere Hypothekenfonds behaalde over 2015 een absoluut rendement van 3,7% terwijl de benchmark een rendement van 0,7% realiseerde. De belangrijkste factoren die deze outperformance beïnvloeden was de stijging van de risico opslag op hypotheken in de maand juli en een verfijning van het waarderingsmodel. (Bron: jaarverslag 2015 PVF Particuliere Hypothekenfonds.)
De totale vastrentende waarden obligatieportefeuille liet een negatief resultaat zien van -0,84%.
Activiteiten
Een groot deel van het vermogen van het pensioenfonds was in 2015 belegd in vastrentende waarden. Ook binnen deze portefeuille vastrentende waarden streeft het pensioenfonds naar vermindering van het risico door middel van spreiding van de beleggingen.
Het pensioenfonds heeft er voor gekozen om verdere spreiding aan te brengen in de matchingportefeuille door een deel te alloceren naar het particuliere hypothekenfonds van Syntrus Achmea, waarmee wordt belegd in Nederlandse woninghypotheken. Daarnaast wordt belegd in Europese staats- en bedrijfsobligaties, liquide middelen en in beperkte mate in renteswaps.Vanuit strategisch oogpunt is het streven om zo min mogelijk dat wel geen rente swaps in de portefeuille op te nemen als de renteafdekking middels fysieke beleggingen kan worden ingevuld. Bestaande en naar verwachting nieuwe wetgeving maken het minder aantrekkelijk om dergelijke instrumenten op te nemen in de portefeuille.
In het beleggingsplan voor 2015 is norm voor de renteafdekking vastgelegd op 50% (o.b.v. UFR) van de portefeuille, waarbij een bandbreedte van 40% - 60% wordt gehanteerd.
Behalve over verschillende segmenten en regio’s spreidt het pensioenfonds de beleggingen in vastrentende waarden ook over verschillende debiteurenkwaliteiten. Hoe hoger de debiteurenkwaliteit van de lener is, hoe lager het risico en hoe lager het te verwachten rendement. Andersom geldt dat voor lagere debiteurenkwaliteiten steeds hogere rentevergoedingen worden ontvangen. Vanwege de risico’s bij twijfelachtige debiteurenkwaliteiten, houdt het pensioenfonds scherp toezicht op de kredietwaardigheid van partijen waaraan leningen worden verstrekt.
Returnportefeuille - Aandelen
Marktontwikkelingen
Europese aandelen kenden een ongekend goed eerste kwartaal, waarbij de top ongeveer 25% boven het begin van het jaar lag. De drijfveren waren vooral het groter dan verwachte programma van kwantitatieve verruiming en de hoop op winstherstel in Europa. In de tweede helft van het jaar daalden Europese aandelen in korte tijd met 15% door wereldwijde zorgen over de groei. De vrees was, dat de opkomende landen de wereldwijde groei onder druk zouden zetten. Dit is uiteindelijk niet gebeurd, maar binnen ontwikkelde landen viel de groei voor de VS en Japan behoorlijk tegen en de onzekerheid rond de opkomende landen bleef. Amerikaanse aandelen kenden, afgezien van de zomerdip (10% daling), een redelijk vlak beeld. Voor het eerst sinds de crisis daalden de bedrijfswinsten. De daling van de olieprijs zette de winsten in de energiesector onder druk en de sterkere Amerikaanse dollar drukte op de buitenlandse bedrijfswinsten. De aandelen ontwikkelde landen portefeuilles worden passief beheerd. Kleine afwijkingen in het rendement worden grotendeels verklaard doordat het belastingregime van het fonds gunstiger is dan dat van de benchmark, implementatie van het MVB- beleid en tevens door de securities lending inkomsten.Opkomende landen kampten met een zwakkere groei in China en uitstroom van geld leidde tot een daling van de valuta van opkomende landen. De bedrijfswinsten daalden fors. Dit zorgde voor de grootste aandelendaling in opkomende landen sinds 2011. Net als in 2011 speelde de verwachte verkrapping van de FED nu ook een rol in de onrust over opkomende landen. Het MN Aandelen Opkomende Landen Fonds behaalde over 2015 een outperformance ten opzichte van de benchmark. De portefeuille als geheel profiteerde van een overweging naar bedrijven met een relatief sterke balans. Verder
was de bijdrage van de sectorpositionering positief, mede door de onderweging van de financiële waarden, de nutsbedrijven en de grondstofproducerende bedrijven.
Binnen de Private equity sector bleven waarderingen van ondernemingen hoog in 2015. De private equity portefeuille wist hierdoor te profiteren met relatief hoge jaarrendementen.Verwacht wordt dat een renteverhoging van de Federal Reserve op termijn tot lagere waarderingen zal leiden omdat het financieren van bedrijven duurder wordt. Dit zal het te verwachte rendement drukken.
Het aantal beursgangen in Amerika bleef relatief laag. Bestaande private ondernemingen stellen beursgangen uit vanwege volatiliteit op de aandelenbeurzen, waardoor het lastig is om in te schatten hoeveel kapitaal er kan worden opgehaald. De ‘later stage’ venture capital bedrijven blijven langer in private handen omdat er meer dan voldoende kapitaal kan worden opgehaald in private financieringsrondes.
Het totaalrendement op aandelen (inclusief Private Equity) kwam in 2015 uit op 4,29%.
Activiteiten
Aandelen vormen een belangrijke categorie in de beleggingmix van het pensioenfonds. Aandelen geven op termijn een hoger verwacht rendement dan vastrentende waarden. De afgelopen jaren hebben de aandelenbeleggingen van het pensioenfonds dan ook een belangrijke rol gespeeld in het op niveau en betaalbaar houden van de pensioenen bij het pensioenfonds. Het hoger verwachte rendement van aandelen gaat gepaard met een hoger risicoprofiel van deze beleggingscategorie. Dat hogere risico uit zich in een
sterk schommelend resultaat van jaar tot jaar. In het jaar 2015 lieten de aandelenbeleggingen een positief rendement zien. Binnen de aandelenportefeuille spreidt het pensioenfonds de beleggingen over verschillende regio’s en segmenten. Het pensioenfonds belegt in aandelen van beursgenoteerde ondernemingen in Europa, Noord-Amerika, het Verre Oosten en in opkomende landen.
wat betreft de beleggingen in Private Equity hebben de Private Equity fondsen, waarin het pensioenfonds participeert, al haar aangegane verplichtingen vastgelegd met onderliggende Private Equity fondsen in 2008 en 2009. De Private Equity fondsen zullen de komende jaren de aangegane verplichtingen met de onderliggende beheerders verder afwikkelen.
Het fonds heeft afgelopen periode extensief onderzoek gedaan naar de uitbreiding van de Private Equity portefeuille. Vragen zoals in hoeverre deze categorie waarde toevoegt en past deze binnen de Investment Beliefs van het fonds zijn hier ook in meegenomen. Na een een uitgebreide vergelijking van verschillende managers is er in het 2e helft van 2015 een nieuwe Private Equity manager aangesteld.
Returnportefeuille - Hoogrentende vastrentende waarden
Marktontwikkelingen
Obligaties opkomende landen
In 2015 werd een rendement van 1,28,% behaald op de beleggingen in Obligaties Opkomende Landen. De marktontwikkeling van EMD in 2015 kan gerust turbulent genoemd worden. Hieraan lagen zowel mondiale risico’s buiten de vermogenscategorie ten grondslag, zoals het centrale bank beleid van de FED in de Verenigde Staten en zorgen over de Chinese economie alsmede EMD landenspecifieke ontwikkelingen in onder andere Brazilië, Rusland en de schuldherstructurering in Oekraïne. Daarnaast speelde
de daling in grondstoffenprijzen (olie, koper etc) een belangrijke rol gegeven dat bepaalde landen zeer afhankelijk zijn van de exportinkomsten hiervan. Tevens zorgde de steeds sterker wordende Amerikaanse dollar voor tegenwind voor opkomende markten obligaties die noteren in lokale valuta. Het MN opkomende landen obligaties fonds presteerde in 2015 iets beter dan de benchmark. In april is de strategische benchmark van het fonds aangepast van 75% harde valuta obligaties en 25% lokale valuta obligaties naar 50% harde valuta en lokale valuta obligaties. Tevens is gedurende deze maand de managerstructuur gewijzigd. Amerikaanse hoogrentende bedrijfsobligaties. Op de beleggingen in Amerikaanse Hoogrentende Bedrijfsobligaties werd in 2015 een rendement van 6,55% behaald. De markt voor Amerikaanse hoogrentende bedrijfsobligaties kende een solide herstel in het eerste halfjaar, dat werd gevolgd door een zwakke tweede jaarhelft. Meer dan 70% van het volume aan faillissementen kwam voor rekening van de sectoren Energy en Coal. Gegeven de marktweging van meer dan 25% domineerden de aan grondstoffen gerelateerde sectoren de marktontwikkeling voor Amerikaanse Hoogrentende Bedrijfsobligaties in 2015 volledig. Al met al steeg het faillissementspercentage met ruim 1% gedurende 2015. Hiermee nam ook de geëiste risico-opslag toe Deze beleggingsportefeuillericht zich primair op beleggingen in Amerikaanse bedrijfsobligaties met een BB en B rating. Hiermee is de vormgeving van het mandaat relatief defensief van aard. Dit pakte in 2015 gunstig uit, omdat obligaties met een hogere kredietwaardigheid gemiddeld beter presteerden. De hoogrentende bedrijfsobligatie portefeuille presenteerde beter dan de benchmark. Eind 2015 is Europees High Yield toegevoegd aan de portefeuille.
Activiteiten
Een groot deel van het vermogen van het pensioenfonds was in 2015 belegd in hoogrentende obligaties. Deze beleggingen geven op termijn een hoger verwacht rendement dan op obligaties zoals opgenomen in de Matching portefeuille (o.a. Duitse- en Nederlandse Staatsobligaties) en deze spelen een belangrijke rol om de pensioenen op niveau en betaalbaar houden. Het hoger verwachte rendement gaat gepaard met een hoger risicoprofiel. Het pensioenfonds streeft naar vermindering van het risico door middel
van spreiding van de beleggingen.Behalve over verschillende segmenten en regio’s spreidt het pensioenfonds de beleggingen in obligaties ook over verschillende debiteurenkwaliteiten. Hoe hoger de debiteurenkwaliteit van de lener is, hoe lager het risico en hoe lager het te verwachten rendement. Andersom geldt dat voor lagere debiteurenkwaliteiten doorgaans hogere rentevergoedingen worden ontvangen. Vanwege de risico’s bij twijfelachtige debiteurenkwaliteiten, houdt het pensioenfonds scherp toezicht op de kredietwaardigheid van partijen waaraan leningen worden verstrekt.
Returnportefeuille - Vastgoed Infrastructuur
Marktontwikkelingen
Vastgoed
Na het besluit van de vermogensbeheerder tot het liquideren van de direct Onroerend Goed Europa portefeuille zijn de onderliggende beleggingen in 2015 verkocht. Bpf MITT heeft na een uitgebreide analyse van deze portefeuille besloten om hiermee in te stemmen.
Hoofdreden tot het nemen van het liquidatiebesluit is dat een aantal onderliggende onroerend managers hebben besloten dat zijn geen verder activiteiten zullen ontplooien in de desbetreffende portefeuille. Dit besluit werd ingegeven door de ongunstige
vooruitzichten en gebrek aan nieuw kapitaal. Bpf MITT is zich aan het oriënteren voor een nieuwe invulling naar onroerend goed. Tot dat hier een definitief besluit over wordt genomen, zijn de verkoopopbrengsten belegd in de Returnportefeuille.
Infrastructuur
Xx infrastructuurportefeuille heeft in 2015 een goed resultaat laten zien van 15,59%. Naast het resultaat op de onderliggende investeringen, werd het portefeuillerendement extra gestimuleerd door de stijgende dollar. Met name infrastructuurinvesteringen in de communicatie- en energiesector behaalden goede resultaten. In 2015 werd de bestaande portefeuille uitgebreid met een nieuwe investering door JP Morgan in het Nederlandse olie en gasopslagbedrijf Koole Terminals. Tevens werden de beleggingen in zonne- energieparken en windmolenparken uitgebreid. De interesse van institutionele beleggers in de infrastructuursector blijft zichtbaar. In de markt blijft aanzienlijke vraag naar te verbeteren infrastructuur in de Verenigde Staten aanwezig. De gematigde groei in Europa zal zorgen voor meer animo van overheden met krappe budgetten om samen met private partijen nieuwe infrastructuur te financieren, of kapitaal op te halen door privatisering van bestaande infrastructuur.
Activiteiten
De beleggingen in infrastructuur zijn gericht op het behalen van rendement op investeringen in het eigendom en het management van bestaande infrastructuur in landen van de OECD.
Returnportefeuille - Alternatieve beleggingen
Marktontwikkelingen
Hedge funds
Het totaalrendement op Hedge Funds kwam in 2015 uit op 5,43%. In het eerste halfjaar van 2015 is de gehele positie in Hedge Funds volledig afgebouwd. Het besluit om de positie in Hedge Funds af te bouwen is ingegeven door een uitgebreide analyse waarbij o.a. de volgende aspecten zijn meegenomen: risico/rendements profiel, toegevoegde waarde, kostenniveau en passendheid binnen de Investment Beliefs. Uit de genoemde onderdelen kwam naar voren dat andere beleggingscategorieën beter passen binnen het beleid van het fonds.
Afdekken van rente- en valutarisico’s
Het lange termijn beleid is erop gericht om met de beleggingen alleen risico te lopen als daar ook een verwacht rendement tegenover staat. Xxxxxx’x op schommelingen in valutakoersen horen daar niet bij. Het pensioenfonds heeft er voor gekozen het risico op schommelingen van de Amerikaanse dollar het Britse pond en de Japanse yen strategisch voor 100% af te dekken. In 2012 is echter vanwege het risico van een verdere escalatie van de Eurocrisis besloten om de Amerikaanse dollar voor 50% af te dekken i.p.v. 100%. In 2014 heeft het pensioenfonds besloten om de afdekking van 50% te handhaven. Het afdekken van de Amerikaanse dollar heeft in 2015 een verlies opgeleverd door de stijging van de Amerikaanse dollar ten opzichte van de euro.
Ook de gevoeligheid voor renteschommelingen, die van grote invloed zijn op de waarde van de pensioenverplichtingen en daarmee de dekkingsgraad, is voor een belangrijk deel afgedekt. Bpf MITT heeft er voor gekozen risico op rentedalingen strategisch voor 50% af te dekken op basis van het UFR-kader. Hierdoor stabiliseert de ontwikkeling van de dekkingsgraad en is de vereiste reservebuffer lager. Het deel van het risico dat hiermee verminderd wordt, kan ergens anders worden ingezet: daar waar het fonds verwacht extra rendement te kunnen halen.
Door de per saldo in 2015 gestegen rente, boekt Bpf MITT een negatief rendement op de renteafdekking op marktwaarde. Door de renteafdekking is het fonds onder alle economische omstandigheden minder gevoelig voor veranderingen in de rentestand.
Beleggingsprestaties Bpf MITT 2015
Vergelijking met de normportefeuille
Z-score
Op 26 april 1998 is de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (Wet Bpf) in werking getreden. De regeling geeft ondernemingen binnen de bedrijfstak op grond van de vrijstellingsregeling mogelijkheden voor vrijstelling van de verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds. Een van de vrijstellingsgronden heeft betrekking op de beleggingsresultaten, gemeten op basis van de zogeheten Z-score.
Onderstaande tabel laat de z-score over de afgelopen 5 jaar zien:
2015 | 2014 | 2013 | 2012 | 2011 |
1,30 | 18,14 | -1,15 | 10,28 | 12,39 |
1,17 | 18,27 | -1,27 | 10,22 | 12,37 |
0,00 | -0,18 | 0,20 | 0,15 | 0,30 |
Feitelijk Rendement % Norm Rendement % Z-score
De z-score geeft de afwijking aan van het door het pensioenfonds behaalde rendement op de vooraf bepaalde normportefeuille. Over 2015 is de z-score 0,00.
Indien de performancetoets, die is gebaseerd op vijf opeenvolgende Z-scores, onder de norm van 0 uitkomt, staat het bedrijven vrij een alternatief te zoeken voor het verplicht gestelde bedrijfstakpensioenfonds in hun branche. Hierbij is al rekening gehouden met het bijtellen van 1,28 voor deze toets op basis van het Vrijstelling- en boetebesluit Wet Bpf 2000. Bpf MITT behaalde over de periode
2011 - 2015 een toetswaarde van 0,21 voor de uitvoering van de beleggingen.
Verantwoord beleggen
1. Ambities verantwoord beleggen
Gegeven de financiële ambitie streeft het fonds ernaar om verantwoord te beleggen. Het fonds streeft ernaar om een belangrijk percentage van de portefeuille te laten voldoen aan de eisen van ESG-integratie (Environmental, Social, Governance). Het fonds streeft ernaar om negatieve maatschappelijke effecten van zijn beleggingen te voorkomen en waar mogelijk ook om positieve maatschappelijke impact te realiseren.
2. Verantwoord beleggen beleid
Om de ambities ten aanzien van verantwoord beleggen te realiseren voor het fonds heeft het bestuur beleid ontwikkeld voor het fonds waarin de uitgangspunten en doelstellingen voor verantwoord beleggen uiteengezet worden. MN voert dit beleid ook uit voor het fonds en staat het fonds op deze wijze bij bij de vormgeving van verantwoord beleggen.
3. Integrale aanpak
Het fonds geeft door middel van het “MN verantwoord beleggen beleid” invulling aan verantwoord beleggen. MN neemt verantwoord beleggen vanuit haar rol als vermogensbeheerder mee als integraal onderdeel van het beleggingsproces. Dat betekent dat verantwoord beleggen wordt meegewogen in elke investeringsbeslissing. In elk nieuw strategiedocument, productmandaat en
investeringsvoorstel wordt verantwoord beleggen geadresseerd. Bij de selectie en monitoring van vermogensbeheerders wordt integratie van materiële ESG risico’s en kansen meegewogen.
4. Ondertekenaar PRI
Het fonds is zelf en via vermogensbeheerder MN indirect ondertekenaar van de Principles for Responsible Investment (PRI) van de Verenigde Naties.
5. Tien leidende beginselen
In lijn met de PRI heeft het fonds via vermogensbeheerder MN tien leidende beginselen geformuleerd, die de leidraad vormen bij het verantwoord beleggen. Deze houden het volgende in:
– Het fonds streeft naar een goed en verantwoord rendement. Bpf MITT belegt op basis van de zogenaamde ESG-criteria: Environment (milieu), Social (sociale omstandigheden) en Governance (goed ondernemingsbestuur).
– Het fonds houdt rekening met de maatschappelijke gevolgen van het beleggingsbeleid. Het fonds wil voorkomen dat zijn beleggingen bijdragen aan het ontstaan of vergroten van maatschappelijke problemen. Xxxxxx nog draagt het fonds zijn beleggingen juist bij aan het oplossen van maatschappelijke kwesties. Bedrijven moeten zich bijvoorbeeld bewust zijn van de effecten die zij hebben op milieu, natuur en biodiversiteit en op zoek gaan naar milieuvriendelijke processen en technologieën.
– Het fonds wil graag bijdragen aan economische stabiliteit en duurzame economische groei. Het verwacht daarom van de ondernemingen en landen waarin het belegt dat zij zich inzetten voor de creatie van economische waarde op (middel)lange termijn.
– Het fonds gaat in gesprek met bedrijven die zich in ernstige mate schuldig maken aan omkoping, corruptie, kartelvorming, afpersing en andere vormen van marktmisbruik op welke manier dan ook en stimuleert hen nadrukkelijk om hiermee te stoppen. Dit geldt ook voor bedrijven als blijkt dat die normen op het gebied van milieu, arbeid of mensenrechten schenden.
– Het fonds belegt niet (rechtstreeks of indirect) in ondernemingen die producten maken die in strijd zijn met door Nederland ondertekende internationale verdragen. Ook belegt het fonds niet in landen die in strijd handelen met de internationale verdragen of die op de sanctielijsten van de Verenigde Naties of de Europese Unie staan.
– Het fonds houdt met de beleggingen zoveel mogelijk rekening met ESG-risico’s. Als een bedrijf zich echter niet aan de internationale verdragen houdt of aan de richtlijnen uit het verantwoord beleggen beleid, dan maakt het fonds actief gebruik van zijn aandeelhoudersrechten om tot verbeteringen aan te zetten. Dat moet wel op enig moment tot resultaat leiden. Anders besluit het bestuur alsnog om uit dat bedrijf te stappen.
– Het fonds respecteert de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en aanverwante verdragen. Ook hanteert het de kernverdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie van de Verenigde Naties. Zo zet het fonds zich in voor vrijheid van vakvereniging en het recht op collectieve onderhandelingen, maar ook voor het uitbannen van elke vorm van gedwongen arbeid, kinderarbeid en arbeidsdiscriminatie. Het fonds houdt zich aan het Milieuverdrag dat in 1992 in Rio de Janeiro is gesloten.
– Het fonds wil dat bedrijven zich houden aan de OESO-richtlijnen voor Multinationale ondernemingen. Die regels geven aan wat er van bedrijven wordt verwacht bij het (internationaal) zakendoen op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Bijvoorbeeld als het gaat om kwesties als mensenrechten, kinderarbeid en het nemen van verantwoordelijkheid in de hele keten.
– Het fonds wil graag dat de ondernemingen waarin wordt belegd hun corporate governance op een solide wijze vormgeven. Dat betekent dat bedrijven op een goede manier omgaan met aspecten als onafhankelijk toezicht op de onderneming, een gepast beloningsbeleid, het respecteren van nationale wet- en regelgeving en aandacht voor de rechten van (minderheids) aandeelhouders.
– Het fonds maakt conform het MN beleid voor verantwoord beleggen bewuste keuzes. Bij twijfel en/of dilemma’s maakt het een gewetensvolle, ethische keuze. Daarbij baseert het fonds zich op het verantwoord beleggen beleid.
6. Uitvoering actief aandeelhouderschap
Het fonds stelt zich conform het MN beleid voor verantwoord beleggen op als een actieve aandeelhouder. Voor de implementatie van actief aandeelhouderschap sluit het fonds aan bij standaarden en principes van verschillende organisaties, zoals het principe rondom
actief aandeelhouderschap van de PRI van de Verenigde Naties, de Eumedion Best Practices voor betrokken aandeelhouderschap, de uitgangspunten van de Global Compact van de Verenigde Naties en de Richtlijnen voor multinationale ondernemingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). De invloed die het fonds beoogt uit te oefenen heeft
betrekking op de ESG criteria en wordt onder andere bereikt door het gebruikmaken van het stemrecht op aandelen, het aangaan van dialoog en waar nodig het aanspannen van juridische procedures om beleggingsverliezen terug te halen.
7. Verantwoorde beloningsstructuren
Het fonds stimuleert verantwoorde beloningsstructuren bij marktpartijen waarmee het samenwerkt.
Transparantie
1. Transparantie over beleid
Het fonds geeft inzicht in de beleidskaders die het hanteert bij het beleggen van de premie van de deelnemers, onder andere door dit strategisch beleggingskader publiekelijk beschikbaar te stellen.
2. Transparantie over uitvoering
Het fonds geeft inzicht in de uitvoering van zijn beleggingsbeleid door te rapporteren over de bereikte resultaten.
3. Transparantie over titels in portefeuille
Het fonds geeft waar nodig inzicht in de individuele titels die het in portefeuille heeft, voor zover er geen nadelige overwegingen zijn die hieraan in de weg staan.
4. Transparantie over kosten
Het fonds geeft inzicht in de kosten van het vermogensbeheer door aan te sluiten bij de Aanbevelingen Uitvoeringskosten van de Pensioenfederatie.
5. Transparantie over verantwoord beleggen
Het fonds geeft inzicht in zijn verantwoord beleggen beleid en de uitvoering daarvan via het jaarverslag.
Ontwikkelingen bij Bpf MITT in 2015
De belangrijkste aandachtspunten (in willekeurige volgorde) van het bestuur in het verslagjaar waren:
– De financiële positie van het fonds en de gevolgen van de economische ontwikkelingen op de dekkingsgraad;
– Nieuwe wet- en regelgeving, zoals het n-FTK, en het fiscale Xxxxxxxxx xxxxx;
– De beleidsdekkingsgraad, haalbaarheidstoets en ambitie bij toeslagverlening;
– De renteontwikkeling, impact n-FTK en de economische scenario’s en het bespreken van een ALM-studie;
– Het verzoek van Bpf Textielverzorging (Bpf TV) om aan te sluiten bij het fonds voor de toekomst alsmede de rechten over te dragen door middel van een collectieve waardeoverdracht.
Op een aantal punten wordt hieronder nader ingegaan.
Nieuw Financiële Toetsingskader
Zoals al eerder aangegeven bevat het n-FTK de financiële eisen waaraan pensioenfondsen moeten voldoen. Belangrijkste doel van de nieuwe regels is een robuust en toekomstbestendig pensioenstelsel waarin het pensioenvermogen van deelnemers stabiel wordt beheerd en een evenwichtige verdeling van lusten en lasten plaatsvindt over generaties.
Beleidsdekkingsgraad
Het n-FTK leidt tot een compleet contract waarin fondsbeslissingen minder afhankelijk zijn van dagkoersen. Cao-partijen en pensioenfondsen dienen vooraf te communiceren over de verdeling van financiële risico’s tussen jongeren en ouderen. Zo dient de dekkingsgraad gedefinieerd te worden waarboven volledige indexatie wordt verleend en dient vastgelegd te worden welke maatregelen genomen worden bij een lage dekkingsgraad. Het gaat hierbij om de 12-maands voortschrijdend gemiddelde
dekkingsgraad, genaamd de beleidsdekkingsgraad. Het pensioenfonds baseert zijn beslissingen nu mede op de beleidsdekkingsgraad. Het fonds is hierdoor minder gevoelig voor dagkoersen. Mede aan de hand van de beleidsdekkingsgraad wordt bepaald of het pensioenfonds in een tekortsituatie verkeert, of een pensioenverlaging noodzakelijk is en of toeslagen verleend kunnen worden.
Toeslagverlening
Vóór 2015 had het bestuur geen doelgericht toeslagbeleid. Per 1 juli 2015 is in overleg met cao- partijen het streven van het bestuur geworden om de opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden waardevast te houden. De daarbij gehanteerde maatstaf is de stijging van het CBS consumentenprijsindexcijfer, alle huishoudens afgeleid. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening wordt geen aparte premie betaald of reserve gevormd. De toeslag is altijd voorwaardelijk en afhankelijk van een specifiek bestuursbesluit.
Toeslagen mogen verleend worden vanaf een beleidsdekkingsgraad van 110%. Daarnaast moet de gegeven toeslag toekomstbestendig zijn. Dit betekent dat het eigen vermogen op basis van de beleidsdekkingsgraad hoog genoeg moet zijn om de toegekende toeslag ook in de toekomst te kunnen financieren. In de praktijk impliceert dit voor een gemiddeld pensioenfonds dat een toeslag van 1% pas verleend kan worden bij een beleidsdekkingsgraad van 118% en een toeslag van 2% bij een beleidsdekkingsgraad van 125%. De regels voor toeslag zijn in het n-FTK strenger dan in het vorige financieel toetsingskader. In combinatie met de financiële positie van veel fondsen, maakt dit de kans zeer klein dat pensioenfondsen de komende jaren een volledige toeslag kunnen toekennen.
Het bestuur heeft, als gevolg van een in 2015 onvoldoende toename van de dekkingsgraad, voor het achtste achtereenvolgende jaar moeten besluiten om de opgebouwde aanspraken van actieve deelnemers ook per 1 januari 2016 niet te verhogen. Voor alle pensioengerechtigden en gewezen deelnemers was daarmee ook geen verhoging mogelijk.
Het inhalen van toeslagverlening en het herstellen van pensioenverlagingen
Om in het verleden gemiste toeslagverlening in te halen en om pensioenverlagingen te herstellen, gelden de volgende voorwaarden. Allereerst moet er voldoende vermogen aanwezig zijn om de reguliere toeslagambitie in de toekomst te kunnen waarmaken.
Daarnaast mag de beleidsdekkingsgraad door het geven van zo’n toeslag niet lager worden dan de vereiste dekkingsgraad. Bovendien zal het fonds niet meer dan 1/5e van het beschikbare vermogen hiervoor aanwenden. Als het fonds besluit de pensioenen te verhogen met een toeslag, kan het pensioenfonds ervoor kiezen ook de in het verleden ‘misgelopen’ toeslagen in te halen. Die inhaaltoeslag
gaat dan maximaal 10 jaar terug. Dit beleid geldt vanaf 1 januari 2015 omdat daarvóór het bestuur geen doelgericht toeslagbeleid had is geen sprake van een achterstand in toeslagverlening. Dat betekent dat de eerste gemiste toeslag de prijsindex per 1 januari 2016 betreft van 0,41%.
Premie en het premiebeleid
Om fluctuaties in de hoogte van de premie te voorkomen blijft het onder het n-FTK mogelijk om de kostendekkende premie vast te stellen met een methodiek van premiedemping. Deze demping kan plaatsvinden op basis van een 10-jaarsgemiddelde rente of op basis van een prudent verwacht rendement. Wordt voor de laatste optie gekozen dan is bij middelloonregelingen een opslag nodig voor de financiering van toeslagen waarbij tenminste wordt uitgegaan van de prijsindex. Het bestuur heeft na een overleg met cao- partijen daarover en een evenwichtige belangenafweging gekozen voor deze laatste variant. De DNB-beleidsregel dat de premie, in het geval van een tekort, moet bijdragen aan herstel is komen te vervallen.
De premie voor de pensioenregeling is op grond van de afspraken in het herstelplan en volgens het in de ABTN opgenomen beleidskader vastgesteld op een doorsneepremie van 24%, welk maximum percentage door cao-partijen ook voor 2015 en 2016 is bekrachtigd. Van de totale premie komt maximaal één derde voor rekening van de werknemers. De wijze van betaling van de totale premies door de werkgevers is vastgelegd in het uitvoeringsreglement. In de samenvatting van het actuarieel rapport in dit
verslag is vermeld dat de over het verslagjaar ontvangen premie van 24% hoger is dan de conform de ABTN vastgestelde gedempte kostendekkende premie.
De kostendekkende premie basisregeling, gedempte kostendekkende premie en feitelijke premie zijn als volgt samengesteld:
Kosten- dekkende premie | Gedempte kosten- dekkende premie | Feitelijke premie | |
Actuarieel benodigd | 47.954 | 26.579 | 26.579 |
Opslag in stand houden vereist vermogen | 8.824 | 4.891 | 4.891 |
Opslag voor uitvoeringskosten | 3.861 | 3.861 | 3.861 |
Actuarieel benodigd ten behoeve van toeslagverlening | 0 | 14.359 | 14.359 |
Xxxxxxxxx | 0 | 0 | 3.807 |
60.639 | 49.690 | 53.497 |
Nieuwe herstelplansystematiek
Een pensioenfonds moet een herstelplan indienen wanneer de beleidsdekkingsgraad per kwartaaleinde onder de vereiste dekkingsgraad ligt. Met de invoering van het n-FTK is het lopende herstelplan per 1 januari 2015 vervallen. Aangezien het fonds zich per 1 januari 2015 ook onder de nieuwe regelgeving in een tekortsituatie bevindt, moest het fonds uiterlijk 1 juli 2015 een nieuw herstelplan indienen.
Doel van deze nieuwe systematiek voor herstelplannen is dat de gevolgen van dalingen in de beleidsdekkingsgraad direct worden vertaald in het nemen van maatregelen, zoals het aanpassen van de premie, het verlagen van de toeslag of in het uiterste geval een pensioenverlaging. De maatregelen mogen over de voor het fonds van toepassing zijnde hersteltermijn van maximaal tien jaar
worden gespreid, ze moeten generatie-evenwichtig zijn, en een pensioenfonds moet binnen de hersteltermijn weer terug zijn op het niveau van de vereiste dekkingsgraad. Elk jaar wordt de financiële situatie van het fonds bezien; is de beleidsdekkingsgraad na één jaar lager dan de vereiste dekkingsgraad, dan dient het pensioenfonds een nieuw herstelplan in, waaruit blijkt hoe het fonds binnen een nieuw aan te vangen hersteltermijn naar verwachting toegroeit naar de vereiste dekkingsgraad. Het herstelplan vervalt zodra de beleidsdekkingsgraad tenminste gelijk is aan de vereiste dekkingsgraad.
In beginsel geldt een standaard hersteltermijn van tien jaar. Heeft een pensioenfonds een sterk vergrijsd deelnemersbestand, is het voornemens te liquideren of is er een grote waardeoverdracht aanstaande, dan kan DNB het pensioenfonds verplichten de hersteltermijn te verkorten. Daarnaast geldt als overgangsmaatregel voor herstelplannen die in 2015 ingaan een maximale hersteltermijn van twaalf jaar. Voor 2016 geldt vanuit dezelfde overgangsbepaling een maximale hersteltermijn van elf jaar.
Tot slot is onder het n-FTK een belangrijke regel geïntroduceerd. Dat is dat de beleidsdekkingsgraad van een pensioenfonds niet langer dan vijf achtereenvolgende jaren onder de minimaal vereiste dekkingsgraad mag liggen. Indien dit wel het geval is en de actuele dekkingsgraad lager is dan de minimaal vereiste dekkingsgraad dan dient de actuele dekkingsgraad direct teruggebracht te worden naar de minimaal vereiste dekkingsgraad. Dit kan bij het fonds door een pensioenverlaging te laten plaatsvinden.
Pensioenverlaging
Om weer financieel solvabel te worden, blijven pensioenverlagingen het laatste redmiddel. Zijn er geen maatregelen meer voorhanden, is de beleidsdekkingsgraad vijf jaar achter elkaar lager dan de minimaal vereiste dekkingsgraad én is de actuele dekkingsgraad lager dan de minimaal vereiste dekkingsgraad dan moet het pensioenfonds de pensioenen verlagen. Ook als het
pensioenfonds in een herstelsituatie naar verwachting niet binnen de hersteltermijn naar het vereist eigen vermogen kan toegroeien, moet het pensioenfonds de pensioenen verlagen. De pensioenverlaging mag dan over een periode van maximaal de hersteltermijn worden gespreid en moet ten minste tijdsevenredig plaatsvinden.
Risicohouding en Haalbaarheidstoets
Risicohouding
In artikel 102a van de Pensioenwet is bepaald dat het bestuur de doelstellingen en beleidsuitgangspunten, waaronder de risicohouding dient vast te leggen. De risicohouding van een fonds is de mate waarin een fonds, na overleg met cao-partijen en na overleg met de organen van het fonds, bereid is beleggingsrisico’s te lopen om de doelstellingen van het fonds te realiseren en de mate waarin het fonds beleggingsrisico’s kan lopen gegeven de kenmerken van het fonds.
De risicohouding is dus een combinatie van de risicobereidheid –het risico dat men wil lopen– en het risicodraagvlak –het risico dat men kan lopen.
De risicohouding op korte termijn is geformuleerd in termen van het vereist eigen vermogen en een bandbreedte daaromheen. Deze bedraagt voor het beleggingsprofiel van het fonds per 31 december 2015 op basis van de strategische mix 20,5%, waarbij door partijen een bandbreedte is toegestaan van plus en min 5%-punt.
De volgende grenzen zijn in het kader van de risicohouding van het fonds op lange termijn vastgesteld:
– de grenzen voor wat betreft het pensioenresultaat vanuit de feitelijke financiële positie respectievelijk de evenwichtssituatie zijn gesteld op 85% respectievelijk 94%;
– de grens voor wat betreft de maximale afwijking is op 30% gesteld.
Er heeft een risicobereidheidsonderzoek plaatsgevonden onder de deelnemers en de pensioengerechtigden van het fonds. Ook is er een discussie geweest met het bestuur over de risicohouding met behulp van stellingen en een vragenlijst. Synchroon aan die discussie is er een aparte discussie geweest met werkgevers- en werknemersvertegenwoordigers van de cao-partijen. Op basis van de gegeven antwoorden blijkt het risicobereidheidsniveau van de deelnemers en de pensioengerechtigden bij het
risicobereidheidsonderzoek wat lager ligt dan het thans geldende feitelijke risicoprofiel; de uitkomsten zijn gemiddeld ten opzichte van de benchmark met andere pensioenfondsen in Nederland.
Bovendien blijkt dat deze groep veel vertrouwen heeft in het fonds en de verwachtingen van de mogelijke pensioenuitkomsten van de deelnemers en pensioengerechtigden hoger liggen dan de uitkomsten zouden zijn op basis van een risico-avers beleggingsbeleid.
De belangrijkste doelstellingen van het bestuur zijn:
– Minimalisatie kans op rechtenkorting;
– Minimalisatie mate (diepte) van aanspraken- en rechtenkorting;
– Minimalisatie kans op tekort
– Realisatie toeslagambitie en maximalisatie reële dekkingsgraad;
– Maximalisatie nominale dekkingsgraad
– Minimaliseren volatiliteit van de dekkingsgraad.
De conclusies uit de discussie met vertegenwoordigers van de cao-partijen met betrekking tot de risicohouding is redelijk vergelijkbaar met de uitkomsten van de discussie risicohouding van het bestuur, met dien verstande dat de cao-partijen een maximalisering van de kans op en het niveau van toeslagen qua prioritering iets belangrijker vinden dan de minimalisatie van de mate van rechtenkorting.
Naar aanleiding van het onderzoek naar de risicobereidheid bij deelnemers en pensioengerechtigden en de discussies over de risicohouding heeft het bestuur nog geen aanleiding gezien om het beleggingsbeleid, het premiebeleid, het toeslagbeleid en het herstelbeleid in 2015 verder aan te passen. Er wordt nu nog geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid die het n-FTK biedt om het risicoprofiel eenmalig te vergroten.
Haalbaarheidstoets
De haalbaarheidstoets geeft inzicht in het te verwachten pensioenresultaat op fondsniveau en de risico’s die daarbij spelen, gegeven de financiële opzet van het fonds. Het pensioenresultaat is in de haalbaarheidstoets gedefinieerd als de pensioenuitkomsten zoals die volgen uit het beleid van het fonds, ten opzichte van de pensioenuitkomsten zoals die zouden gelden als er nooit sprake zou zijn van kortingen en er altijd conform de prijsindex zou worden geïndexeerd. Het ijkpunt is dus een pensioenuitkomst die de prijsontwikkeling volledig bijhoudt.
De haalbaarheidstoets dient aan te tonen dat:
1. het verwachte pensioenresultaat op fondsniveau boven de door het fonds te kiezen ondergrens voor dit pensioenresultaat blijft;
2. het premiebeleid over de gehele berekeningshorizon voldoende realistisch en haalbaar is;
3. het fonds voldoende herstelcapaciteit heeft om naar verwachting vanuit de situatie dat aan de vereisten voor het minimaal vereiste vermogen wordt voldaan, binnen de looptijd van het herstelplan aan de vereisten voor het vereist eigen vermogen te voldoen;
4. het pensioenresultaat op fondsniveau in het slechtweerscenario niet teveel afwijkt van het verwachte pensioenresultaat op fondsniveau, waarbij het fonds hiervoor de maximale afwijking vaststelt.
Bij de invulling van de haalbaarheidstoets worden door het bestuur van het fonds kwantitatieve ondergrenzen bepaald die passen binnen de risicohouding van het fonds. Ook de richtniveaus en bandbreedtes die per beleggings- en risicocategorie in het
beleggingsbeleid moeten worden opgenomen op basis van de prudent person regel en moeten aansluiten bij de risicohouding van het fonds, zowel voor de korte als voor de lange termijn.
Uitkomsten aanvangshaalbaarheidstoets voor het fonds
Het fonds heeft vanuit de feitelijke financiële positie van het fonds per 1 januari 2015 een aanvangshaalbaarheidstoets laten uitvoeren om te laten zien dat het verwachte pensioenresultaat op fondsniveau in voldoende mate aansluit bij de door het fonds gewekte verwachtingen over het pensioenresultaat, rekening houdend met de gekozen ondergrens.
De haalbaarheidstoets levert de volgende resultaten op:
a. Het verwachte pensioenresultaat op fondsniveau komt uit op 92% als gestart wordt op de feitelijke dekkingsgraad. Als gestart wordt op de vereiste dekkingsgraad komt het verwachte pensioenresultaat op fondsniveau uit op 101%. Dit komt omdat de feitelijke dekkingsgraad lager is dan de vereiste dekkingsgraad.
b De gedempte kostendekkende premie ligt op basis van de voorgeschreven uitgangspunten van de haalbaarheidstoets over de gehele horizon (60 jaar) onder de feitelijke premie. Doordat de rendementscurve steeds voor 5 jaar vast ligt, is er de komende 5 jaar nagenoeg geen spreiding in de gedempte kostendekkende premie.
c. De dekkingsgraad groeit op basis van de voorgeschreven uitgangspunten van de haalbaarheidstoets binnen het hersteltermijn toe van de minimaal vereiste dekkingsgraad naar de vereiste dekkingsgraad.
d. In een slechtweerscenario komt het verwachte pensioenresultaat uit op 69%; een daling dus van 23%.
Aan de onder het vorige kopje vermelde punten 1 tot en met 4 wordt door het fonds voldaan.
Jaarlijkse haalbaarheidstoets
Met de jaarlijkse haalbaarheidstoets wordt gemonitord in hoeverre het verwachte pensioenresultaat nog steeds aansluit bij de oorspronkelijk gewekte verwachtingen. Met ingang van 1 januari 2016 wordt jaarlijks vanuit de feitelijk financiële positie van het fonds getoetst of het verwachte pensioenresultaat op fondsniveau in voldoende mate aansluit bij de door het fonds gekozen ondergrens en of het pensioenresultaat op fondsniveau in het slechtweerscenario niet teveel afwijkt van het verwachte pensioenresultaat op fondsniveau.
Vereist eigen vermogen onder het n-FTK
Het vereist eigen vermogen onder het n-FTK stijgt ten opzichte van het vereist eigen vermogen onder het oude FTK. Dat komt door de gewijzigde rekenregels, waarmee onder het nieuwe FTK het vereist eigen vermogen vastgesteld wordt. Het vereist eigen vermogen blijft een belangrijk criterium, omdat het onder andere een rol speelt bij de beoordeling of het fonds zich in een herstelsituatie bevindt, de beoordeling of het fonds een pensioenverlaging moet doorvoeren en of een toeslag verleend mag worden.
Naleving Code Pensioenfondsen
Het Bestuur onderschrijft de Code Pensioenfondsen, die sinds 1 januari 2014 van kracht is. Deze Code heeft tot doel het bewustzijn van ‘goed pensioenfondsbestuur’ te stimuleren bij bestuurders, leden van de Raad van Toezicht en het verantwoordingsorgaan. Het bestuur leeft de Code na op basis van het pas toe- of leg uitbeginsel. Op de volgende punten is het bestuur in het verslagjaar afgeweken van de Code.
xxxx | Xxxx en werkwijze bestuur, Verantwoordingsorgaan en Raad van Toezicht | Beleid wijkt af op de volgende onderdelen |
60 | De zittingsduur van een bestuurslid is maximaal vier jaar. Een bestuurslid kan maximaal twee keer worden herbenoemd. | De zittingsduur van vier jaar is opgenomen in de statuten. De maximale termijn van 12 jaar niet. Het huidige bestuur is op 1 juli 2014 (WVBP) aangetreden. Het bestuur zal in de toekomst met deze eis van maximaal aantal herbenoemingen rekening houden. |
67 | In het bestuur en in het Verantwoordingsorgaan zitten ten minste één man en één vrouw. | In het bestuur zit een vrouw. In het Verantwoordingsorgaan zit geen vrouw. Bij nieuwe benoemingen wordt hiermee rekening gehouden. |
68 | In het bestuur, het Verantwoordingsorgaan zitten ten minste één lid boven en één lid onder de 40 jaar. | In het Bestuur en in het Verantwoordingsorgaan zitten geen leden die jonger zijn dan 40 jaar. Bij nieuwe benoemingen wordt hiermee rekening gehouden. |
Beloningsbeleid
Het Bestuur heeft de vergoedingsregeling aangepast naar aanleiding van de bestuurlijke wijzigingen per 1 juli 2014 en de oprichting van de Raad van Toezicht en het Verantwoordingsorgaan en deze voor advies voorgelegd aan de Raad van Toezicht en het Verantwoordingsorgaan. De vergoeding voor bestuursleden is een vaste compensatie per bestuurslid per jaar van € 12.500,- (voorzitters
€ 18.750,-.) en een vergoeding per vergadering of studiedag gebaseerd op de SER-norm.
De vaste bruto vergoeding voor leden van de Raad van Toezicht bedraagt € 9.000,- per jaar (voorzitter € 13.500,-.) Deze vergoedingen zijn inclusief btw.
De leden van het Verantwoordingsorgaan ontvangen per vergadering of studiedag een vergoeding gebaseerd op de SER-norm.
Integriteitsbeleid
De Pensioenwet schrijft voor dat een pensioenfonds zijn organisatie zodanig inricht dat deze een beheerste en integere bedrijfsvoering waarborgt
Het bestuur heeft in een gezamenlijke workshop in het verslagjaar onder leiding van Xxxxxx Xxxxxx Xxxxxx een scenarioanalyse uitgevoerd voor de verschillende integriteitsrisico’s. De uitkomsten van deze workshop zijn input geweest voor de nadere uitwerking van de risicoanalyse voor de integriteitsrisico’s. Een aantal belangrijke actiepunten voor het bestuur zijn:
– Het formuleren van een overall risicohouding(dat wil zeggen de financiële en niet financiële risico’s)
– Meer aandacht geven aan cybercrime en het opstellen van een richtlijn voor omgang met datalekken
– Jaarlijks uitvragen bij uitbestedingspartners van de omgang met integriteit- en andere risico’s
Het bestuur zal bij het uitwerken van de actiepunten vanzelfsprekend de Raad van Toezicht en het Verantwoordingsorgaan hierbij betrekken.
Incidentenregeling
Omdat sommige Incidenten een gevaar (kunnen) vormen voor de beheersing en de integriteit van de bedrijfsvoering, is het van belang dat deze kunnen worden gemeld, zorgvuldig worden vastgelegd en afgehandeld. In het Besluit FTK voor pensioenfondsen en de bijbehorende toelichting is dit nader uitgewerkt. Het Besluit FTK voor pensioenfondsen stelt dat pensioenfondsen een systematische analyse moeten maken van integriteitrisico’s en dat ten minste beleid, procedures en maatregelen aanwezig moeten zijn ten aanzien van integriteitgevoelige functies en Incidenten.
De Code Pensioenfondsen bepaalt tenslotte dat een bestuur er voor zorg moet dragen dat alle personen die betrokkene zijn bij of financieel afhankelijk zijn van het fonds, zonder gevaar voor hun positie, de mogelijkheid moeten kunnen hebben te rapporteren over onregelmatigheden van algemene, operationele en financiële aard. Dit kan gaan om onregelmatigheden zowel binnen het
pensioenfonds als bij partijen aan wie taken worden uitbesteed. Daarnaast moet duidelijk worden vastgelegd bij wie en op welke wijze hierover gerapporteerd kan worden.
In het verslagjaar heeft het bestuur een incidentenregeling vastgesteld en ter kennisgeving aan de Raad van Toezicht en Verantwoordingsorgaan gezonden.
Met deze regeling wordt voorzien in deze eisen van de Wet op het financieel toezicht (Wft), de Pensioenwet en de Code Pensioenfondsen
Groeistrategie van Bpf MITT
Door de nieuwe en toegenomen wet- en regelgeving; strenge eisen aan bestuurders; kosten en complexiteit; beperking van financiële risico’s en toegenomen transparantie wordt het voor pensioenfondsen moeilijker om een goed pensioen voor zijn deelnemers te waarborgen. Het fonds is zich daarom gaan oriënteren op draagvlakvergroting. Met cao-partijen wordt gekeken welke mate van
groei goed is voor de deelnemers en pensioengerechtigden van het fonds. Terwijl dit proces nog gaande is, kwam het verzoek van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Textielverzorging (Bpf TV) om aan te sluiten bij Bpf MITT. Het bestuur van Bpf TV had zich beraden over de toekomst van het fonds en was tot de conclusie gekomen dat het zelfstandig voortbestaan van het pensioenfonds op de langere termijn niet in het belang is van de belanghebbenden bij het fonds en dat het de voorkeur geniet om aan te sluiten bij een ander bedrijfstakpensioenfonds.
Overeenkomst van Bpf TV
Het bestuur van Bpf MITT was bereid mee te werken aan een nader onderzoekt naar de mogelijkheden tot het aansluiten van Bpf TV bij Bpf MITT. De belangrijkste voorwaarde voor het bestuur van Bpf MITT was dat de overkomst een voordeel voor het fonds zou opleveren en de deelnemers en pensioengerechtigden van Bpf MITT door de overkomst van Bpf TV er niet op achteruit zouden gaan. Uiteindelijk werd van beide kanten de voordelen gezien. Bpf MITT zou groeien met bijna 8.000 deelnemers, bijna 2.500 pensioengerechtigden
en circa 330 werkgevers. Niet alleen de toekomstige opbouw zou worden ondergebracht bij het fonds, maar ook de aanspraken vóór 1 januari 2016 van de actieve en de gewezen deelnemers. Dit door middel van een collectieve waardeoverdracht.
Cao-partijen in beide bedrijfstakken waren daarbij bereid om de verplichtstelling van Bpf Textielverzorging in te trekken, onder gelijktijdige uitbreiding van de verplichtstelling van Bpf MITT met de verplichtstelling van Bpf Textielverzorging.
In het traject dat volgde is veelvuldig overleg gevoerd met Cao-partijen maar ook met het Verantwoordingsorgaan en de Raad van Toezicht. Deze organen moeten namelijk een advies uitbrengen over de wijziging van de verplichtstelling en over de collectieve waardeoverdracht. Voorts is overlegd met DNB en het Ministerie van Sociale Zaken. Beiden moeten namelijk hun goedkeuring geven aan de overdracht en wijziging van de verplichtstelling. DNB moet daarnaast ook goedkeuring verlenen aan de collectieve waardeoverdracht van aanspraken naar Bpf MITT. In de eerste week van 2016 waren beide goedkeuringen een feit en is de verplichtstelling gewijzigd en was de opname van Bpf TV in Bpf MITT gerealiseerd. In 2016 zal gewerkt worden aan de verdere implementatie.
In totaal werd circa € 550 miljoen aan waarde van in het verleden opgebouwde aanspraken aan het fonds overgedragen. Dit geld is begin januari 2016 ontvangen en zodanig belegd dat er geen verstoring van de beleggingsportefeuille van het fonds plaats heeft gevonden.
In het jaarverslag 2016 worden de gevolgen van deze overkomst in de jaarrekening verwerkt.
Het bestuur zal in 2016 zich verder oriënteren op de toekomst. Een eerste stap daarbij is het in kaart brengen van de nadelen en risico’s bij het voortbestaan van het huidige fonds en daarna een groeistrategie bepalen.
Het bestuur vindt het in dit proces heel belangrijk dat de voor- en nadelen van mogelijke opties transparant zijn. Het bestuur overlegt hierover daarom periodiek met de Raad van Toezicht en het Verantwoordingsorgaan.
BTW-dossier
In 2014 is een wetsvoorstel aangenomen waardoor het per 1 januari 2015 niet langer mogelijk is om de door het fonds toegepaste BTW-koepelvrijstelling op pensioenadministratie toe te passen. In het verslagjaar is ook BTW geheven over de administratie diensten die worden verricht voor het fonds. Deze kostenverhogende effecten zijn meegenomen bij de vaststelling van de premie in 2015
en de berekening onder het n-FTK van de premiemarge voor een kostendekkende premie in 2015. Daarnaast doet het fonds vanaf 1 januari 2015 per kwartaal een BTW-aangifte, dit naar aanleiding van de BTW-registratieplicht van Nederlandse pensioenfondsen.
Hierbij wordt met behulp van Deloitte onderzocht of er recht bestaat op aftrek van een deel van de BTW op kosten. Bij een honorering van dit aftrekrecht door de fiscus zou dit kunnen leiden tot een aanzienlijke kosten besparing van het fonds.
Statuten en Reglementswijzigingen 2015
In het vorige jaarverslag is al aangekondigd dat als gevolg van het n-FTK een aanpassing van het reglement nodig was. Over deze wijzigingen heeft u kunnen lezen in dit hoofdstuk. De reglementswijzigingen zijn in dit verslagjaar doorgevoerd. Tevens zijn de jaarlijkse aanpassing van de flexibiliserings- en afkoopfactoren, de afschaffing van de overgangsregeling extra pensioeninkoop (VPL-regeling) en de afschaffing van de cao-aanvullingsregeling Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie (RAM) in het reglement verwerkt.
De noodzakelijke wijzigingen door de overdracht van Bpf TV per 1 januari 2016 zijn in de statuten van het fonds verwerkt. Dit betreft aanpassingen in de werkingssfeer. Daarnaast zijn nog enige redactionele aanpassingen gedaan en is een verwijzing naar de vervallen RAM-regeling verwijderd.
Financieel crisisplan
Het fonds heeft al enkele jaren een financieel crisisplan. In 2015 heeft het bestuur het financieel crisisplan mede op basis van de voorschriften uit het n-FTK geactualiseerd. Het financieel crisisplan van het fonds is een beschrijving van maatregelen die het bestuur op korte termijn effectief zou kunnen inzetten. Bijvoorbeeld indien in een korte tijd de dekkingsgraad zich zeer snel beweegt richting kritische waarden waardoor het realiseren van de doelstelling van het pensioenfonds in gevaar komt.
De pensioenregeling in 2015
De pensioenregeling van het fonds is gebaseerd op het zogenaamde ‘middelloonsysteem’ en heeft het karakter van een uitkeringsovereenkomst in de zin van de Pensioenwet. Het levenslang ouderdomspensioen gaat standaard in op leeftijd 67, eerder uittreden is mogelijk. De opbouw stopt op de datum waarop het ouderdomspensioen ingaat. Het ouderdomspensioen wordt opgebouwd over het vaste salaris en over in het reglement vermelde variabele loonbestanddelen. De maximumloongrens bedraagt
€ 100.000,- (2015). De franchise is gelijk aan € 14.732,- (2015); het opbouwpercentage bedraagt 1,6% van de pensioengrondslag. In de komende jaren zullen de meeste deelnemers daarbij kiezen voor een gelijke ingangsdatum als de ingangsdatum van de AOW.
Er is een (bijzonder) partnerpensioen verzekerd voor de (gewezen) echtgenote, echtgenoot of partner van de (gewezen) deelnemer. Het partnerpensioen bedraagt 70% van het ouderdomspensioen, het wezenpensioen 14%. Bij overlijden van een actieve deelnemer wordt het partnerpensioen of het wezenpensioen berekend als 70% respectievelijk 14% van het tot de pensioenrichtdatum te bereiken ouderdomspensioen. Het partnerpensioen is verzekerd op opbouwbasis.
Het jaarlijks tijdelijk partnerpensioen bedraagt 30% van het ouderdomspensioen. Dit pensioen is gemaximeerd en wordt uitgekeerd tot de AOW datum van de partner. Het tijdelijk partnerpensioen is verzekerd op risicobasis.
Bij arbeidsongeschiktheid wordt de pensioenopbouw voortgezet op premievrije basis aan de hand van een staffel gebaseerd op het arbeidsongeschiktheidspercentage van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA).
De pensioenregeling kent een aantal keuzemogelijkheden. Zo hebben deelnemers de mogelijkheid om de pensioeningangsdatum tot 60 jaar te vervroegen. Ook kunnen zij ervoor kiezen om gedeeltelijk met pensioen te gaan vóór de pensioenrichtdatum. Bij vervroeging wordt het ouderdomspensioen actuarieel herrekend. In verband met de verschuiving van de AOW ingangsdatum blijft het vervroegen of uitstellen van de pensioendatum tot maximaal de 70 jarige leeftijd mogelijk.
Het bestuur heeft besloten om ook voor gewezen deelnemers het mogelijk te maken de pensioeningangsdatum te vervroegen tot 60 jaar. Dit is in het reglement opgenomen.
Op de pensioendatum kan partnerpensioen worden omgezet in een eerder ingaand of hoger ouderdomspensioen. Ook kan ouderdomspensioen worden omgezet in een partnerpensioen ter hoogte van 100% van het (na uitruil verlaagde) ouderdomspensioen. Daarnaast kan worden gekozen voor een ouderdomspensioen dat 5 jaar lang of 10 jaar lang hoger is vanaf de pensionering, gevolgd door een periode van lager ouderdomspensioen voor de periode daarna.
Waardeoverdracht en afkopen
Als een deelnemer van baan verandert, kan normaal gesproken de waarde van het opgebouwde pensioen worden meegenomen naar de pensioenuitvoerder van de nieuwe werkgever. Deze plicht tot waardeoverdracht geldt niet indien de financiële positie van de overdragende of ontvangende pensioenuitvoerder daartoe aanleiding geeft. Daarbij dient de dekkingsgraad van beide uitvoerders echter hoger te zijn dan 100%.
Indien gewezen deelnemers een aanspraak op een ouderdomspensioen hebben die op de pensioendatum minder bedraagt dan
€ 462,88 (bedrag 2015), heeft het fonds de mogelijkheid dit op bepaalde voorwaarden af te kopen. Bij een lagere dekkingsgraad dan 100% kan een afkoop ongunstig zijn voor het fonds.
Communicatiebeleid
Communicatiebeleidsplan
Het fonds heeft een communicatiecommissie, die in het verslagjaar vier keer heeft vergaderd. Deze commissie ontwikkelt het communicatiebeleid, adviseert het bestuur en is verantwoordelijk voor de uitvoering. In 2015 heeft de communicatiecommissie van het fonds de bouwstenen verzameld voor nieuw communicatiebeleidsplan 2016-2018. Het vorige communicatiebeleidsplan had betrekking op de periode 2011-2013. Voor 2014 en 2015 is aanvullend daarop een transitieplan opgesteld. Want grote veranderingen, zoals de versobering van het Witteveenkader, de invoering van het n-FTK, de wijzigingen in de regeling en de Wet pensioencommunicatie waren in die periode van invloed op de communicatie.
In het najaar van het verslagjaar heeft de communicatiecommissie een beleidssessie georganiseerd. Daar zijn de uitgangspunten voor het communicatiebeleidsplan 2016-2018 vastgesteld. Hierbij is gebruik gemaakt van eerdere evaluaties, communicatieacties en onderzoeksresultaten. Bijvoorbeeld het deelnemerstevredenheidsonderzoek, het risicobereidheidsonderzoek en de uitkomsten van
toetsing van gerealiseerde communicatieacties. De door het bestuur vastgestelde missie en visie zijn als vertrekpunt genomen voor het nieuwe communicatiebeleidsplan. Ook de uitgangspunten zoals vastgelegd in de Wet pensioencommunicatie zijn meegenomen.
Begin 2016 is het concept communicatiebeleidsplan aan het bestuur voorgelegd. De uitgangspunten zijn aan het bestuur, het Verantwoordingsorgaan en aan de Raad van Toezicht gepresenteerd tijdens een studiedag. Het communicatiebeleidsplan is vervolgens is, na positief advies van het Verantwoordingsorgaan, definitief vastgesteld.
Communicatie deelnemers, pensioengerechtigden en slapers
In het verslagjaar is aandacht besteed aan de communicatie over de wijziging van de pensioenregeling per 1 januari 2015. Dit is eind 2014 / begin 2015 gecommuniceerd via persoonlijke brieven en de pensioenkrant. Ook op de website is aandacht aan het onderwerp besteed. Eind 2015 hebben de deelnemers een extra Uniform Pensioenoverzicht ontvangen, zodat duidelijk is wat de wijziging van de regeling precies voor ze betekent.
In het verslagjaar hebben de deelnemers twee keer een pensioenkrant ontvangen. Onderwerpen zoals de gevolgen van het n-FTK, de financiële situatie van het fonds en de pensioenleeftijd kwamen hierin aan bod. In 2015 heeft het bestuur de hele website van het fonds laten vernieuwen. De nieuwe website heeft een eigentijdse en fondsspecifieke vormgeving, is technisch up-to-date en klaar voor de toekomst. De nieuwe opzet kent een gelaagde opbouw en is bovenal gericht op een nog betere toegankelijkheid van de informatie voor de deelnemers en modulair opgebouwd. Nieuw is dat de website beschikt over een persoonlijke omgeving, het deelnemersportaal. Door in te loggen op dit portaal kan de deelnemer op een toegankelijke manier zijn eigen pensioen raadplegen, zelf zaken regelen, zoals het aanmelden van een partner of wijzigen van een rekeningnummer. Ook is hier het laatste Uniform Penioenoverzicht en de recente stand van de opgebouwde aanspraken in te zien. In de pensioenkrant die eind 2015 is verzonden is uitgebreid aandacht besteed aan de nieuwe website en het deelnemersportaal.
In 2015 heeft het fonds de pensioenplanner geheel vernieuwd. Zo heeft deze een eigentijdse uitstraling gekregen en is technisch bijgewerkt. In de communicatie wordt de pensioenplanner op alle plekken waar het gaat over flexibiliseringsmogelijkheden onder de aandacht gebracht.
Deelnemers die 50 jaar worden, worden met een verjaardagskaart extra geïnformeerd over de keuzemogelijkheden voor pensioen.
Ook heeft de communicatiecommissie in 2015 verdere aandacht besteed aan het verzamelen van e-mailadressen. Met deze e-mailadressen wordt beoogd om steeds meer informatie digitaal te verstrekken.
Werkgeverscommunicatie
In het communicatiebeleidsplan is de werkgever een belangrijke doelgroep en heeft de werkgever als intermediair kader een belangrijke rol in de communicatie naar deelnemers. Dit heeft zich onder andere vertaald in een basiscursus pensioen voor werkgevers. In juni en november hebben de cursussen voor werkgevers plaatsgevonden. In het verslagjaar zijn twee digitale nieuwsbrieven verzonden waarin werkgevers zijn geïnformeerd over lopende zaken en actuele ontwikkelingen binnen het fonds.
Communicatie overdracht Bpf TV
In de tweede helft van 2015 zijn de voorbereidingen getroffen voor de overdracht van Bpf TV naar het fonds. Voor deze transitiecommunicatie is een plan van aanpak gemaakt en is eind 2015 een tijdelijke communicatiecommissie gevormd met leden van de communicatiecommissie Bpf TV en van Bpf MITT.
Wet pensioencommunicatie
Op 19 mei 2015 heeft de Eerste Kamer ingestemd met de nieuwe Wet pensioencommunicatie. De communicatiecommissie heeft naar aanleiding daarvan in juni 2015 een impactanalyse uitgevoerd waarmee de gevolgen van deze Wet voor het communicatiebeleid van het fonds inzichtelijk zijn gemaakt. Aan de hand de uitkomsten is er een plan van aanpak opgesteld dat toeziet op een tijdige implementatie van alle wijzigingen.
Via de website van het fonds, xxx.xxxxxxxxxxxxxxxxx.xx, worden de deelnemers, slapers, gepensioneerden en werkgevers geïnformeerd over de dekkingsgraad en de financiële situatie van het fonds. De site bevat een pensioenplanner en veel doelgroepgerichte informatie. De pensioenplanner op de site verschaft deelnemers inzicht in hun opgebouwde en te bereiken pensioenaanspraken bij het fonds.
In het verslagjaar zijn ook een aantal pensioenkranten verschenen. Alle actieve deelnemers en werkgevers hebben deze ontvangen. Ook heeft het fonds enkele digitale nieuwsbrieven aan werkgevers toegestuurd. De nieuwsbrieven bevatten o.a. informatie over de financiële positie van het fonds, de premies, de toeslagverlening, de ontwikkelingen rondom nieuwe pensioenwetgeving.
Handhavingsbeleid
De deelname aan het fonds is door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) verplicht gesteld op basis van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000. De verplichte deelneming in het fonds geldt in principe voor alle werknemers in de bedrijfstak MITT met uitzondering van personen die geen werknemer zijn in de zin van de sociale
verzekeringswetten en aldus niet verplicht verzekerd zijn voor de werknemersverzekeringen en personen die bestuurder zijn in de zin van het Burgerlijk Wetboek van een naamloze vennootschap of van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid.
Het bestuur heeft voor de monitoring hiervan uit zijn midden een aansluiting en vrijstelling commissie benoemd. De bevoegdheden van die commissie zijn onder andere het beoordelen van de aansluitplicht. Dit aan de hand van de adviezen van de buitendienst en handhaving administratie van AZL op grond van onderzoeken naar nieuwe ondernemingen in de sector. Daarnaast beoordelen zij de eventuele vrijstellingsverzoeken van ondernemingen op grond van het beleid en het Vrijstellings- en boetebesluit Wet Bpf 2000.
Bij het begin van het verslagjaar waren er 1.179 ondernemingen aangesloten bij het fonds. Aan het eind van het verslagjaar waren
1.118 ondernemingen aangesloten. Van de aangesloten 1.118 ondernemingen zijn er 467 geregistreerd als onderneming zonder personeel en 5 met voorlopige premievrijstelling i.v.m. dubbele aansluiting bij een andere cao en in afwachting van de uitkomst van het lopende overleg tussen cao-partijen. In 2015 hebben 88 ondernemingen zich aangesloten. Voor 149 ondernemingen is de aansluiting beëindigd. Van deze 149 ondernemingen hebben er 123 de activiteiten gestaakt en zijn er 26 ondernemingen failliet gegaan.
Het uitvoeren en toepassen van het aansluitings-/handhavingsbeleid heeft ook in 2015 veel aandacht gekregen. Hierbij is samengewerkt met de Vakraad MITT. Bij het fonds is voor aansluitingskwesties overleg tussen het secretariaat van de Vakraad MITT en de buitendienstmedewerker van AZL. Regelmatig dient daarop een nader onderzoek naar de bedrijfsactiviteiten plaats te vinden.
Met sommige fondsen komt de situatie van overlap dermate vaak voor dat goede contacten worden onderhouden met het andere fondsbestuur (bijv. overleg commissie Bpf MITT en Bpf Tex (Groothandel Textiel en aanverwanteartikelen)). Via deze commissie wordt er bij incidentele overlap ad hoc naar een passende oplossing gezocht.
Een strikte handhaving door het fonds is belangrijk vanwege het risico van “geen premie wel aanspraken”. Daarbij kunnen onbekende werknemers die vallen onder de werkingssfeer pensioenaanspraken claimen.
Aansluiting
Aan het einde van het verslagjaar hadden nog 33 ondernemingen van de aangesloten ondernemingen gehele of gedeeltelijke vrijstelling van de verplichte deelneming in het fonds.
Aan het begin van het verslagjaar waren 14 ondernemingen vrijwillig aangesloten. Dit aantal is in het verslagjaar niet gewijzigd.
Incassobeleid
Het fonds beschikt over een incassoprocedure waarin het incassobeleid van het fonds is vastgelegd. De uitvoering van de premie inning en incasso van de verschuldigde premies bij werkgevers is uitbesteed aan AZL. Het bestuur heeft voor de monitoring hiervan uit zijn midden een incassocommissie benoemd. De bevoegdheden van die commissie zijn onder andere het beoordelen van de kwartaal rapportages en adviezen van AZL inzake ondernemingen met betalingsachterstanden, betalingsregelingen, faillissementen en UWV- vorderingen; het accorderen van betalingsregelingen en het accorderen van faillissementsaanvragen.
Het incasso resultaat is hoog en bevindt zich ondanks de economisch moeilijke omstandigheden in de branche nog steeds op een acceptabel niveau.
Risicoparagraaf
Risicoprofiel
De doelstellingen van het pensioenfonds staan omschreven in de statuten en de actuariële en bedrijfstechnische nota. Daaruit afgeleid, streeft het bestuur ernaar dat de toegezegde pensioenaanspraken en -rechten, dankzij een prudent beheer, kunnen worden uitbetaald. Dit terwijl ook zoveel mogelijk op financieel verantwoorde wijze, maar wel voorwaardelijk, indexaties kunnen worden verleend teneinde de koopkracht van de pensioenen te handhaven. Het risicomanagement richt zich derhalve onder andere op de financiële zekerheid van het aanvullende pensioen.
Overigens is –in het kader van de implementatie van het n-FTK– de risicohouding met betrekking tot het beleggingsbeleid elders in dit jaarverslag beschreven, terwijl in de jaarrekening op diverse beleggingsrisico’s nader wordt ingegaan.
Het beleid en de doelstellingen van het fonds worden periodiek door middel van een ALM-studie herijkt en daarnaast jaarlijks op hun haalbaarheid getoetst.
Hieronder worden de voornaamste risico’s en onzekerheden behandeld.
Strategie
Het pensioenfonds kent een verplichte deelneming aan de pensioenregeling en ondervindt derhalve geen directe gevolgen van de markt als het om de omvang van het deelnemersbestand gaat. Dat neemt niet weg dat het bestuur, dankzij een toenemende transparantie met betrekking tot de uitvoeringskosten en –in geval van uitbesteding– de (kwaliteit- en prijsniveau van) dienstverleningsproducten van andere aanbieders op het terrein van vermogensbeheer en pensioenadministratie, zich steeds rekenschap geeft van en verantwoording aflegt voor het gevoerde beleid en de uitvoeringskosten. Ook de maatschappelijke trend
naar een effectievere en efficiëntere uitvoering dwingt het bestuur de ontwikkelingen inzake consolidatie en integratie nauwlettend te volgen.
De complexiteit van de pensioenwetgeving en frequentie waarmee wettelijke voorschriften worden gewijzigd, verlangen van het bestuur een nauwe samenwerking met AZL en controle wat betreft de administratieve aanpassingen en bijvoorbeeld daarmee verband houdende IT-risico’s. Het bestuur is van oordeel dat het zijn verantwoordelijkheid voor de uitbestede werkzaamheden kan waarmaken, dankzij ISAE-verklaringen, periodieke rapportages, jaarlijkse evaluatie van de dienstverlening en andere, contractueel vastgelegde middelen.
Duurzaamheid staat hoog in het vaandel van het bestuur, maar verantwoord beleggen blijft steeds een zakelijke afweging tussen kosten en opbrengsten. Elders in dit bestuursverslag wordt hierop ingegaan.
Operationele risico’s
Het bestuur is van oordeel dat de uitbesteding van de werkzaamheden garant staat voor een betere uitvoering van de pensioenregeling(en) dan indien zou zijn geopteerd voor eigen beheer. Dit betekent dat het bestuur een afzonderlijk uitbestedingsbeleid heeft geformuleerd, waarop eveneens elders in dit bestuursverslag wordt ingegaan.
Op basis van een verzoek van DNB in het kader van de bijeenkomst “houdbaar bedrijfsmodel” is bij een toetsing op levensvatbaarheid een analyse gemaakt van de mogelijke kwetsbaarheden van het fonds. Dit is gedeeld met de toezichthouder en opgevolgd door een discussie over een strategische heroriëntatie. Zo wordt na de overdracht en aansluiting van Bpf TV opnieuw gekeken naar de inrichting en positie van het fonds en de kwetsbaarheden die dan nog gelden.
Financiële risico’s
Deze risico’s worden in de jaarrekening beschreven en behandeld. Met name wordt ingegaan op de ontwikkelingen op de financiële markten (zakelijke waarden risico, valutarisico, actief beheer risico, matching risico, liquiditeits- en kasstroomrisico, kredietrisico), de renteontwikkeling en de ontwikkelingen met betrekking tot de levensverwachting (verzekeringstechnische risico’s).
De gevolgen van de vergrijzing van het fonds worden jaar voor jaar opgevangen door aanpassingen aan de meest actuele gegevens van het Actuarieel Genootschap en het Centraal Bureau voor de Statistiek met de betrekking tot de levensverwachting van mannen en vrouwen. DNB verlangt dat deze gegevens voor het einde van het jaar worden verwerkt in de voorziening pensioenverplichtingen.
De financiële positie van het fonds is niet alleen afhankelijk van de beleggingsresultaten, maar ook van de financiële en economische ontwikkelingen van de sponsorende werkgever(s) c.q. de concurrentiepositie van de onderliggende onderneming of bedrijfstak. Het bestuur kan daarop geen directe invloed uitoefenen, maar wel door beheersing van de uitvoeringskosten bijdragen aan zo acceptabel mogelijke pensioenkosten, als onderdeel van de arbeidskosten. Elders in dit jaarverslag wordt op de uitvoeringskosten nader ingegaan.
Financiële verslaglegging
Hieronder vallen de risico’s die van invloed zijn op de betrouwbaarheid van de interne en externe financiële verslaglegging. Het bestuur heeft met AZL gedetailleerde werkafspraken gemaakt over de tijdige totstandkoming van het jaarverslag en de betrokkenheid daarbij van diverse partijen. De waarderingsmethoden en -grondslagen die voor de balansposten worden gehanteerd, zijn in de regel wettelijk voorgeschreven. Deze kunnen door DNB worden opgelegd en liggen meestal voor meerdere jaren vast. Daarnaast worden ze op hun houdbaarheid getoetst, zijn actuarieel betrouwbaar waar nodig door de certificerend actuaris beoordeeld.
Een risico dat het pensioenfonds daarbij loopt, betreft de tijdige aanlevering van betrouwbare en elders gecontroleerde gegevens van beleggingsfondsen waarin het fonds participeert. Het bestuur heeft daarvoor de lopende afspraken met de vermogensbeheerder MN aangescherpt. De accountant komt in zijn controle tot een reële schatting en beoordeling van de materialiteit, dan wel tot een aantekening in zijn verklaring. Het proces van totstandkoming van het jaarverslag wordt elk jaar met alle betrokkenen geëvalueerd.
Wet- en regelgeving
De praktijk van de afgelopen decennia heeft aangetoond dat het risico gering is dat het pensioenfonds de wet- en regelgeving overtreedt dan wel nalatig is in de nakoming. Dit mede dankzij de genomen maatregelen zoals het aanstellen van een gekwalificeerd bestuursadviseur, juridische ondersteuning van externe adviseurs, compliance officer, de rol van de certificerend actuaris en accountant, alsmede de periodieke toetsing door DNB en AFM.
In het afgelopen boekjaar heeft het bestuur bovendien een uitgebreide analyse uitgevoerd van de integriteitsrisico’s, waaronder uitdrukkelijk de compliance in de brede zin van het woord ressorteert. Verwezen wordt naar de desbetreffende paragraaf in dit bestuursverslag.
Risicomanagementsysteem
Het bestuur draagt de verantwoordelijkheid voor de risico’s, verbonden aan de uitvoering van de pensioenregeling(en). De risico’s zijn beschreven en geanalyseerd, gevolgd door een beoordeling door het bestuur hoe groot de kans is dat deze risico’s optreden en, indien die kans bestaat, wat de financiële en immateriële impact voor het pensioenfonds zou kunnen zijn. Het bestuur heeft ten aanzien van een aantal risico’s beheersingsmaatregelen getroffen. Voor zover dat niet is gedaan, aanvaardt het bestuur de desbetreffende risico’s.
Bij het bepalen en wijzigen van het beleid, alsmede bij de belangrijkste besluiten die het bestuur neemt, vindt steeds een risico- en belangenafweging plaats. Deze afweging wordt in de vergaderverslagen vastgelegd en zo nodig met belanghebbenden gecommuniceerd. De hiervoor bedoelde werkwijze borgt het scheppen en in stand houden van een cultuur van risicobewustzijn.
Omdat veel werkzaamheden aan derde partijen zijn uitbesteed, heeft het bestuur zich ervan vergewist dat deze partijen hun eigen risicomanagementsysteem hebben, een en ander periodiek controleren en de risicobeheersing in hun rapportages aan het bestuur
meenemen. Het bestuur heeft met de betrokken partijen voorts enkele, adequate instrumenten contractueel vastgelegd om zijn verantwoordelijkheid met betrekking tot het risicomanagement te kunnen waarmaken.
De Raad van Toezicht ziet toe op een adequate risicobeheersing door het bestuur en legt hierover verantwoording af aan het Verantwoordingsorgaan en de werkgever(s), alsmede in dit jaarverslag.
De financiële administratie van het fonds wordt verzorgd door AZL. De pensioenuitvoerder laat haar ‘in control statement’ volledig auditen door een externe accountant. Op grond hiervan voldoet AZL aan ISAE 3000.
Toekomstparagraaf
Financiële positie van het fonds
De financiële situatie is na 1 januari 2016 verder verslechterd. Per einde februari 2016 was de dekkingsgraad geschat op circa 89%. Volgens de normen van het bestuur was er daarmee sprake van een crisis. En zullen hoogstwaarschijnlijk maatregelen nodig zijn. Het fonds heeft de volgende sturingsmiddelen.
– Korting van de pensioenaanspraken en -rechten
– Verhoging van de premie / verlaging van de toekomstige pensioenopbouw
– Aanpassing van de risicohouding / het beleggingsbeleid
Korting van de pensioenaanspraken en -rechten
Het korten van de pensioenen is voor het bestuur het laatste redmiddel als uit een herstelplan blijkt dat het pensioenfonds per einde 2026 niet beschikt over een dekkingsgraad van 121%. Uitgaande van de situatie per 1 januari 2016 en de door het bestuur gekozen uitgangspunten (waaronder de door het bestuur gekozen realistische rendementen) hoeft er in 2016 niet te worden gekort. Uitgaande van een feitelijke dekkingsgraad per 26 februari 2016 en de rentestand per die datum blijkt uit de berekeningen voor het herstelplan dat de vereiste dekkingsgraad van 121% per einde 2026 niet wordt gehaald. Er is een tekort van circa 10%. Dat hoeft niet te worden gecorrigeerd door middel van een eenmalige korting. Het tekort kan worden uitgesmeerd, over de periode tot einde 2026 waardoor er op basis van deze berekeningen in 2017 een korting van circa 1% zou kunnen optreden.Die korting zou dan onvoorwaardelijk zijn. De nog niet toegepaste kortingen zijn voorwaardelijk en hoeven niet te worden toegepast als daarna de financiële positie van het fonds verbetert.
Verhoging van de premie / verlaging van de toekomstige pensioenopbouw
Het pensioenfonds voert de pensioenregeling in de bedrijfstak MITT uit, zoals cao-partijen die met elkaar hebben afgesproken. In het pensioenreglement is voor de opbouw van het ouderdomspensioen een opbouwpercentage van 1,6% beschreven. De premie
bedraagt 24% van de pensioengrondslag. Deze premie is in 2014 vastgesteld op basis van de toen geldende uitgangspunten. Volgens de regels van het toezichtkader voor pensioenfondsen zou deze premie normaal gesproken voor de jaren 2015 tot en met 2019 toegepast kunnen worden. In tegenstelling tot voorgaande jaren is in het meest recente toezichtkader niet opgenomen dat de premie moet bijdragen aan herstel van het pensioenfonds. Bij de thans geldende lage rente draagt de premie van 24% in combinatie met een opbouw van 1,6% niet bij tot een verbetering van de dekkingsgraad van het pensioenfonds. Sterker de ontvangen premie in euro’s is lager dan de voorziening die moet worden opgevoerd voor de pensioenopbouw in enig jaar bij de huidige lage rente. Het is wettelijk niet noodzakelijk om de premie te verhogen en/of de opbouw te verlagen.Desalniettemin is in het financiële crisisplan van het fonds opgenomen dat in een situatie van crisis het bestuur aan het pensioenfonds aan cao-partijen vraagt of zij bereid zijn tot het betalen van een hogere premie en/of het verlagen van het opbouwpercentage.
In april 2016 heeft het bestuur aan cao-partijen om haar mening op dat onderdeel gevraagd.
Aanpassing van de risicohouding / het beleggingsbeleid
Onderdeel van de financiële opzet van het pensioenfonds is de risicohouding en het daaruit afgeleide beleggingsbeleid. Zoals eerder in het verslag is aangegeven is er in 2015 een discussie geweest tussen het bestuur en cao-partijen waar de risicohouding is bepaald. De risicohouding op korte termijn is geformuleerd in termen van een vereist eigen vermogen met een bandbreedte daar om heen. De risicohouding op langere termijn is geformuleerd door ondergrenzen in het zogenaamde pensioenresultaat.
Situatie einde 2015
Voor het fonds is berekend dat pensioenresultaten per valutadatum 1 januari 2016 vanuit zowel de feitelijke financiële positie als vanuit de zogenaamde evenwichtssituatie (waarbij het vereist eigen vermogen aanwezig is) veel lager zijn dan de pensioenresultaten per
1 januari 2015 maar net iets hoger zijn dan de door het bestuur en cao-partijen vastgestelde ondergrenzen. En er is met een ALM-studie die in 2015 is uitgevoerd, aangetoond dat er toen werd voldaan aan de uitgangspunten die naar voren zijn gekomen uit de discussies over de risicohouding.
Situatie in 2016
Per einde 2015 werd nog (net) voldaan aan de normen, maar vanwege de gedaalde rentestanden moeten er nieuwe discussies worden gevoerd. Uit discussies met het bestuur naar aanleiding van de ontstane financiële crisis bij het pensioenfonds is besloten om op korte termijn het beleggingsbeleid niet aan te passen. Gezien de huidige dekkingsgraad en de rentestanden is er een realistische kans dat volgend jaar de pensioenresultaten slechter zullen zijn dan de gestelde ondergrenzen. Bovendien zullen zeer hoogstwaarschijnlijk
de uitkomsten van een nieuwe ALM-studie aantonen dat niet meer wordt voldaan aan de door het bestuur en cao-partijen gestelde uitgangspunten. Daarom vindt het bestuur het verstandig om vanaf de zomer van 2016 een nieuwe studie uit te voeren en mogelijk met cao-partijen een nieuwe discussie te voeren over de (uitgangspunten bij de bepaling van de) risicohouding.
Het Verantwoordingsorgaan en de Raad van Toezicht van het fonds zijn op de hoogte gebracht van de financiële situatie en de mogelijke gevolgen. Binnenkort wordt de communicatie met de (gewezen) deelnemers en gepensioneerden door de communicatiecommissie van het fonds voorbereid.
Toezichtbeleid DNB en AFM
Het is inmiddels gebruikelijk geworden dat de DNB en Autoriteit Financiële Markten (AFM) voortijdig de speerpunten van hun toezichtbeleid in enig jaar met de sector communiceren. Van de fondsbesturen wordt altijd bijzondere aandacht voor de betreffende onderwerpen verwacht. Voor 2016 zal door DNB bij het fonds een onderzoek gedaan worden naar de toereikendheid van de beheersomgeving van het fonds met betrekking tot de (uitbestede) pensioenadministratie.
Bestemming van het saldo
In de bestuursvergadering van 23 juni 2016 heeft het bestuur besloten het negatieve saldo over 2015 van negatief € 95.649.000,- te onttrekken aan de algemene reserve.
Zeist, 23 juni 2016
Het bestuur
mw. N.L. Xxxxxx (voorzitter) X. Xxxx (secretaris)
J.J.C. Xxxxxxx X. Raadgever
X. Xxxxxxxxx J.A. Spruijt
M.C.J. Verstraten X.X. xxx xxx Xxxx
Samenvatting verslag van de Raad van Toezicht
De Raad van Toezicht is in 2015 veelvuldig bijeengekomen en heeft ook het eigen functioneren uitgebreid geëvalueerd. Periodiek heeft overleg met het bestuur, dagelijks bestuur en Verantwoordingsorgaan plaatsgevonden. In 2015 zijn de verschillende organen van het fonds, bestuur, Verantwoordingsorgaan en Raad van Toezicht verder zoekende geweest naar een goede inrichting en samenwerking vanuit ieders eigen verantwoordelijkheid. De Raad van Toezicht waardeert de open opstelling van het bestuur en de bereidheid om
de Raad van Toezicht tijdig te informeren en te betrekken. Een en ander is nog in ontwikkeling, maar de ervaringen zijn voornamelijk positief.
Het fonds heeft in 2015 een aantal belangrijke zaken op de agenda gehad. Zoals alle fondsen vroeg de invoering van het nFTK veel tijd van het bestuur. Dit is met betrokkenheid van de diverse partijen gestructureerd aangepakt. Daarnaast was de aansluiting van BPF
Textielverzorging een complex dossier. De Raad van Toezicht heeft gezien dat het bestuur dit grosso modo zorgvuldig heeft aangepakt en begin 2016 ook heeft geëvalueerd.
De Raad van Toezicht ziet wel nog een aantal aandachtspunten voor het bestuur. Dit betreft onder meer het structureel jaarlijks uitvoeren van een zelfevaluatie, het verder vormgeven van het geschiktheidsbeleid, het opstellen van reglementen voor de bestuurscommissies, het verder uitwerken van het integraal risicomanagement en het onderbrengen van dit thema in een specifieke commissie.
Ten aanzien van de premievaststelling geeft de Raad van Toezicht het bestuur in overweging om bij de besluitvorming de zuiver kostendekkende premie in overweging te nemen, dit in het belang van alle betrokkenen. De aanbeveling is om het premiebeleid nog eens te bezien in het licht van een sneller herstel en dientengevolge van een sneller weer kunnen indexeren.
Wij achten dit bestuur in staat om voor Bpf MITT en zijn belanghebbenden de juiste en afgewogen besluiten te nemen en het fonds adequaat te leiden. Als Raad van Toezicht, zullen wij het bestuur daar graag bij blijven volgen en waar nodig of gewenst met raad terzijde staan.
Met deze rapportage rapporteert de Raad van Toezicht aan het bestuur en legt hij verantwoording af aan het Verantwoordingsorgaan. De Raad van Toezicht heeft kennis genomen van het jaarverslag over 2015 en heeft in juni 2016 zijn goedkeuring verleend aan het bestuur die de jaarrekening en het jaarverslag heeft vastgesteld.
Raad van Toezicht
Xxxxxxxxxx Xxxxx Xxxxx xxx Xxxxxxx
Xxxxxxxxxx Xxxxxxxxx
Reactie van het bestuur
Het bestuur bedankt de raad van toezicht voor de kritische en onafhankelijke wijze waarop zij haar taak heeft vervuld. Het bestuur heeft de bijdragen van de Raad van Toezicht ervaren als een toegevoegde waarde voor het bestuur. Het bestuur is blij met het vertrouwen van de Raad van Toezicht en zal ervoor waken dat de belangen van alle deelnemers van het fonds worden behartigd, ook als er in de toekomst sprake zal zijn van een nieuwe aansluiting of verdere samenwerking met een ander pensioenfonds.
Het Bestuur herkent het aandachtspunt uit het rapport op het gebied van risicomanagement. In 2016 is dit opgepakt en wordt hiermee een flinke stap voorwaarts gezet. Het bestuur zal ook de overige aanbevelingen in het rapport over 2015 tot verdere verbeteringen nader bestuderen en kijkt uit naar een goede samenwerking in 2016.
Het verslag van het Verantwoordingsorgaan
Oordeel Verantwoordingsorgaan 2015
De taken, bevoegdheden en verplichtingen van het Verantwoordingsorgaan zijn weergegeven in een reglement Verantwoordingsorgaan alsmede in een gedragscode.
Conform artikel 6 van het reglement is het Verantwoordingsorgaan bevoegd jaarlijks een algemeen oordeel te geven over:
– Het handelen van het bestuur in algemene zin
– Het door het bestuur gevoerde beleid in het afgelopen jaarBeleidskeuzes die betrekking hebben op de langere termijn
Aan de hand van het jaarverslag, de jaarrekening en de bevindingen van de Raad van Toezicht is het Verantwoordingsorgaan van oordeel dat het bestuur haar taken naar behoren heeft uitgevoerd.
Bijzonder in 2015 zijn alle wederzijdse inspanningen geweest aangaande de voorgenomen aansluiting van het Bedrijfstakpensioenfonds Textielverzorging bij het Bpf MITT. Het Verantwoordingsorgaan kon hier zeer positief over adviseren.
Het handelen van het bestuur in algemene zin
De in het verslag opgenomen doestelling, missie, visie en strategie van het fonds herkent het Verantwoordingsorgaan in het handelen van het bestuur. De zorg die besteed wordt aan het bijhouden van alle documenten, de communicatie, en de evenwichtige belangenbehartiging in de huidige tijd vergt veel aandacht en betrokkenheid.
Het door het bestuur gevoerde beleid in het afgelopen jaar
Het afgelopen jaar stond opnieuw in het teken van de financiele positie die er niet beter op wordt. Het Verantwoordingsorgaan constateert dat de grondslagen die bepalend zijn voor de uitkomsten na de actualisering in 2014 voldoende toereikend zijn voor een verantwoord financieel beleid in 2015. Het n-FTK maakte een belangrijk onderdeel uit van de agenda van de bestuursvergaderingen. Een grondige uitvoering van de risicoinventarisatie stond eveneens centraal.
Tenslotte is er veel aandacht besteed aan de ontwikkelingen op de financiële markten en heeft de beleggingscommissie de noodzakelijke bijstellingen laten doorvoeren.
Beleidskeuzes die betrekking hebben op de langere termijn
De belangrijkste keuze die is gemaakt is het overnemen van het BPF Textielverzorging door Bpf MITT. Intensieve contacten vanaf april 2015 hebben geleid tot de overname per 1 januari 2016. Hiermee werd een belangrijke stap gezet in de vergroting van de levensvatbaarheid van het fonds. Het Verantwoordingsorgaan is in de gelegenheid gesteld dit proces te volgen en haar oordeel te geven. De wijze waarop dit project is gemanaged verdient veel waardering.
Voor de gevolgen ook op lange termijn is betrokkenheid van de cao-partijen absolute noodzaak De stappen die het fonds hiervoor heeft genomen, vindt het Verantwoordingsorgaan essentieel voor het voortbestaan van het fonds zolang de financiële positie niet verbetert. De pensioenregeling is nu eenmaal een belangrijke arbeidsvoorwaarde voor de actieven.
Deskundigenoordeel
Het Verantwoordingsorgaan constateert dat de certificerend actuaris en de externe accountant in hun bijdragen aan het verslag geen bevindingen rapporteren waar het Verantwoordingsorgaan zich zorgen over maakt. Dit geldt eveneens voor de Raad van
Toezicht, een orgaan waarmee in 2015 constructieve contacten zijn onderhouden. Het Verantwoordingsorgaan heeft de mogelijkheid benut om in 2015 tweemaal gezamenlijk met de Raad van Toezicht en het bestuur te vergaderen. Deze vergaderingen heeft het Verantwoordingsorgaan als zeer zinvol ervaren.
Communicatie
Het Verantwoordingsorgaan heeft kennis genomen van het te voeren communicatiebeleid en daar positief over geadviseerd. Het Verantwoordingsorgaan acht het van groot belang dat dit beleid in de uitvoering zorgvuldig door het bestuur wordt gevolgd gelet op de grote belangen die er zijn bij alle betrokkenen in verband met de slechte financiële positie van het fonds.
Aanbevelingen
Het Verantwoordingsorgaan wordt graag, zoals inmiddels gebruikelijk is, op de hoogte gehouden van verdere stappen in het kader van samenwerkingsverbanden; een belangrijk onderwerp voor de lange termijn positie van het fonds. Daarnaast acht het Verantwoordingsorgaan een verder invulling van integraal risicomanagement en dan met name als het gaat om de niet financiële risico’s een prioriteit voor het bestuur.
Tenslotte
Het Verantwoordingsorgaan dankt het bestuur de Raad van Toezicht, de uitvoeringsorganisatie en de deskundigen verbonden aan het fonds voor de open en transparante communicatie en het bij behorende overleg in 2015
Reactie bestuur op het Verantwoordingsorgaan
Het bestuur heeft kennisgenomen van het verslag over 2015 van het Verantwoordingsorgaan. Het bestuur is verheugd over het positieve oordeel van het Verantwoordingsorgaan, dat het bestuur in 2015 de beleidskeuzes voldoende heeft overwogen, alle maatregelen heeft genomen om het fondsvermogen goed te beheren en een consistent beleid heeft gevoerd, waarbij de belangen van alle belanghebbenden afgewogen en geborgd zijn. Het bestuur ziet hierin een aanmoediging om op de gekozen weg door te gaan.
Het bestuur neemt de aanbevelingen ter harte en zal het Verantwoordingsorgaan zeker op de hoogte blijven houden van verdere ontwikkelingen betreffende mogelijke samenwerkingsverbanden. Voor wat betreft de invulling van integraal risicomanagement heeft het bestuur in 2016 hiervoor al de nodige stappen gezet.
Tenslotte is het bestuur het met het Verantwoordingsorgaan eens dat optimale communicatie naar deelnemers, pensioengerechtigden en werkgevers heel belangrijk is. Hieraan zal in 2016 , evenals in vorige jaren, veel aandacht worden besteed, met name omdat de financiële positie van het fonds onder druk staat.
Het bestuur kijkt uit naar een wederom constructieve samenwerking in 2016
Balans per 31 december
(na bestemming saldo; in duizenden euro)
2015 | 2014 | |
0 | 82.005 | |
548.889 | 411.331 | |
401.533 | 396.804 | |
704.875 | 713.625 | |
84.116 | 81.180 | |
17.605 | 3.424 | |
1.208.129 | 1.195.033 | |
1.688 | 0 | |
289 | 0 | |
1.977 | 0 | |
0 | 70.326 | |
34.419 | 25.462 | |
56.581 | 22.566 | |
91.000 | 118.354 | |
1.849.995 | 1.806.723 | |
4.981 | 5.531 | |
16.965 | 32.055 | |
6.928 | 11.110 | |
1.878.869 | 1.855.419 |
Activa
Beleggingen voor risico pensioenfonds [1]
– Onroerende zaken
• Aandelen vastgoedmaatschappijen
– Aandelen
– Vastrentende waarden
• Beleggingsfondsen in obligaties
• Obligaties en Xxxxxxxx op schuldbekentenis
• Bankleningen
• Deposito’s
– Derivaten
• Valutaderivaten
• Rentederivaten
– Overige beleggingen
• Hedgefondsen
• Private equity
• Infrastructuur
Herverzekeringsdeel technische voorzieningen [2] Vorderingen en overlopende activa [3]
Liquide middelen [4]
[..] De tussen haken vermelde nummers verwijzen naar corresponderende nummers in de toelichting op de balans, die een integraal onderdeel uitmaakt van de jaarrekening.
Passiva | 2015 | 2014 | ||
Stichtingskapitaal en reserves | ||||
Extra reserve [5] | -58.065 | 37.584 | ||
Bestemmingsreserve RAM [6] | 0 | 0 | ||
-58.065 | 37.584 | |||
Technische voorzieningen | ||||
Voorziening pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds [7] | 1.912.568 | 1.788.864 | ||
Herverzekeringsdeel technische voorzieningen [8] | 4.981 | 5.531 | ||
1.917.549 | 1.794.395 | |||
Overige technische voorzieningen Voorziening RAM [9] | 0 | 0 | ||
Langlopende schuld [10] | 0 | 12.452 | ||
Kortlopende schulden [11] | 19.385 | 10.988 |
1.878.869
1.855.419
[..] De tussen haken vermelde nummers verwijzen naar corresponderende nummers in de toelichting op de balans, die een integraal onderdeel uitmaakt van de jaarrekening.
Staat van baten en lasten
(in duizenden euro)
2015 | 2014 | |
35.360 | 31.750 | |
-7.756 | 251.927 | |
-4.278 | -3.824 | |
0 | -2.961 | |
23.326 | 276.892 | |
53.478 | 67.952 | |
-1.821 | -1.015 | |
-42.764 | -43.848 | |
-125.835 | -306.449 | |
-46.861 | -43.735 | |
0 | 0 | |
3.677 | 2.267 | |
753 | 2.111 | |
2.270 | 1.240 | |
538 | 453 | |
-1.093 | -762 | |
2.567 | -42.433 | |
42.459 | 43.073 | |
1.060 | 807 | |
-3.239 | -5.434 | |
0 | -5.406 | |
-123.704 | -354.268 |
Beleggingsopbrengsten voor risico pensioenfonds
Directe beleggingsopbrengsten [12]
Indirecte beleggingsopbrengsten [13]
Kosten vermogensbeheer [14]
Toerekening beleggingsrendement aan langlopende schuld [15]
Premiebijdragen van werkgevers en werknemers [16] Saldo van overdrachten van rechten [17] Pensioenuitkeringen [00]
Xxxxxxx voorziening pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds [19]
Wijziging rekenrente voorziening pensioenverplichtingen Inkoop
Korting van pensioenaanspraken- en rechten en indexatie twk Sterfte
Arbeidsongeschiktheid Waardeoverdrachten Mutaties
Toevoeging kosten Overige mutaties Verwachte uitkering Vrijval excassokosten Intrest
Wijziging actuariële grondslagen
[..] De tussen haken vermelde nummers verwijzen naar corresponderende nummers in de toelichting op de staat van baten en lasten, die een integraal onderdeel uitmaakt van de jaarrekening.
2015
2014
0
420
0
420
606
721
-5.357
-4.074
587
-1.503
-95.649
-58.723
Mutaties overige technische voorzieningen [20]
Voorziening RAM
Herverzekering
Uitkeringen uit herverzekering [21]
Pensioenuitvoerings- en administratiekosten [22]
Overige baten en lasten [23]
Saldo van baten en lasten
Bestemming van het saldo | ||
Extra reserve | -95.649 | -29.414 |
Bestemmingsreserve RAM | 0 | -29.309 |
-95.649 | -58.723 |
[..] De tussen haken vermelde nummers verwijzen naar corresponderende nummers in de toelichting op de staat van baten en lasten, die een integraal onderdeel uitmaakt van de jaarrekening.
Kasstroomoverzicht
2015 | 2014 | |
49.255 | 62.157 | |
454 | 668 | |
1.350 | 4.946 | |
51.059 | 67.771 | |
-42.808 | -43.926 | |
-3.033 | -5.993 | |
-5.246 | -4.107 | |
0 | -1 | |
-51.087 | -54.027 | |
-28 | 13.744 | |
35.032 | 31.241 | |
655.475 | 251.664 | |
690.507 | 282.905 | |
-690.383 | -297.692 | |
-4.278 | -3.824 | |
-694.661 | -301.516 | |
-4.154 | -18.611 | |
-4.182 | -4.867 | |
11.110 | 15.977 | |
6.928 | 11.110 |
(in duizenden euro)
Pensioenactiviteiten
Ontvangsten
Premiebijdragen van werkgevers en werknemers Uitkeringen uit herverzekering
Wegens overgenomen pensioenverplichtingen
[A]
Uitgaven
Uitgekeerde pensioenen en afkopen, loonheffing, sociale premies en andere inhoudingen
Wegens overgedragen pensioenverplichtingen Pensioenuitvoerings- en administratiekosten Overige
[B]
Totaal pensioenactiviteiten Beleggingsactiviteiten Ontvangsten
Directe beleggingsopbrengsten Verkopen en aflossingen beleggingen
[C]
Uitgaven
Aankopen beleggingen Kosten van vermogensbeheer
[D]
Totaal beleggingsactiviteiten
Mutatie geldmiddelen (som van A t/m D) Saldo geldmiddelen 1 januari
Saldo geldmiddelen 31 december
Grondslagen voor waardering en resultaatbepaling
Algemeen
Toepassing Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving
De jaarrekening is opgesteld in overeenstemming met de wettelijke bepalingen zoals deze zijn opgenomen in Titel 9 Boek 2 BW en met inachtneming van de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving.
Stelselwijziging 2014 inzake Bestemmingsreserve SUC
De bestemmingsreserve SUC wordt vanaf boekjaar 2014 verantwoord als langlopende schuld en niet meer als bestemmingsreserve.
Waardering
Grondslagen overige activa en passiva
Overige activa en passiva worden bij eerste verwerking gewaardeerd op reële waarde. Na eerste verwerking worden overige activa en passiva gewaardeerd op geamortiseerde kostprijs (gelijk aan de nominale waarde indien geen sprake is van transactiekosten). Voor vorderingen wordt rekening gehouden met een aftrek van eventuele bijzondere waardeverminderingen, indien sprake is van oninbaarheid.
Schattingen en veronderstellingen
De opstelling van de jaarrekening in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW vereist dat het bestuur oordelen vormt en schattingen en veronderstellingen maakt die van invloed zijn op de toepassing van grondslagen en de gerapporteerde waarde van activa en verplichtingen, en van baten en lasten. De schattingen en hiermee verbonden veronderstellingen zijn gebaseerd op ervaringen uit het verleden en verschillende andere factoren die gegeven de omstandigheden als redelijk worden beschouwd. De uitkomsten hiervan vormen de basis voor het oordeel over de boekwaarde van activa en verplichtingen die niet op eenvoudige wijze uit andere bronnen blijkt. De daadwerkelijke uitkomsten kunnen afwijken van deze schattingen. De schattingen en onderliggende veronderstellingen
worden voortdurend beoordeeld. Herzieningen van schattingen worden opgenomen in de periode waarin de schatting wordt herzien, indien de herziening alleen voor die periode gevolgen heeft, of in de periode van herziening en toekomstige perioden, indien de herziening gevolgen heeft voor zowel de verslagperiode als toekomstige perioden.
Opname van een actief of een verplichting
Een actief wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de toekomstige economische voordelen naar het pensioenfonds zullen toevloeien en de waarde daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Een verplichting wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de afwikkeling daarvan gepaard zal gaan met een uitstroom van middelen en de omvang van het bedrag daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld.
Verantwoording van baten en lasten
Baten worden in de rekening van baten en lasten opgenomen wanneer een vermeerdering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermeerdering van een actief of een vermindering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Lasten worden verwerkt wanneer een vermindering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermindering van een actief of een vermeerdering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld.
Indien een transactie ertoe leidt dat nagenoeg alle of alle toekomstige economische voordelen en alle of nagenoeg alle risico’s met betrekking tot een actief of een verplichting aan een derde zijn overgedragen, wordt het actief of de verplichting niet langer in de balans opgenomen. Verder worden activa en verplichtingen niet meer in de balans opgenomen vanaf het tijdstip waarop niet meer
wordt voldaan aan de voorwaarden van waarschijnlijkheid van de toekomstige economische voordelen en betrouwbaarheid van de bepaling van de waarde.
Dit betekent dat transacties worden verwerkt op handelsdatum en niet op afwikkelingsdatum. Als gevolg hiervan kan sprake zijn van een post “nog af te wikkelen transacties”. Deze post kan zowel een actief als een passief zijn.
Schattingen en oordelen
Zoals vermeld in de toelichting zijn de beleggingen van het fonds nagenoeg volledig gewaardeerd tegen actuele waarde per balansdatum en is het over het algemeen mogelijk en gebruikelijk om de actuele waarde binnen een aanvaardbare bandbreedte van schattingen vast te stellen. Voor sommige andere financiële instrumenten, zoals beleggingsvorderingen en -schulden, geldt dat de boekwaarde de actuele waarde benadert als gevolg van het kortetermijnkarakter van de vorderingen en schulden. De boekwaarde van alle activa en de financiële verplichtingen op balansdatum benadert de actuele waarde.
Voor de meerderheid van de financiële instrumenten van het fonds kan gebruik worden gemaakt van marktnoteringen. Echter, bepaalde financiële instrumenten, zijn gewaardeerd door middel van gebruikmaking van waarderingsmodellen en -technieken, inclusief verwijzing naar de huidige reële waarde van vergelijkbare instrumenten.
Schattingen van de actuele waarde zijn een momentopname, gebaseerd op de marktomstandigheden en de beschikbare informatie over het financiële instrument. Deze schattingen zijn van nature subjectief en bevatten onzekerheden en een significante oordeelsvorming (bijvoorbeeld rentestand, volatiliteit, schatting van kasstromen, etc.) en kunnen derhalve niet met precisie worden vastgesteld.
Schattingswijzigingen 2014
Het bestuur heeft besloten om de actuariële grondslagen voor de vaststelling van de technische voorzieningen ultimo 2014 te wijzigen. Deze aanpassingen kwalificeren zich als schattingswijzigingen. Het betreft de volgende aanpassingen:
– Het Actuarieel Genootschap heeft in 2014 een nieuwe overlevingstafel gepubliceerd, de Prognosetafel AG2014. Het fonds is per jaareinde overgestapt op deze nieuwe prognosetafel. De voorziening is als gevolg daarvan verlaagd met 2.215.
– In 2014 heeft het fonds een onderzoek laten uitvoeren naar de gehanteerde actuariele grondslagen. Onderdeel van dit onderzoek was een onderzoek naar de ervaringssterfte die het fonds hanteert. Het fonds heeft besloten de onderzochte en geadviseerde nieuwe ervaringssterfte, gebaseerd op het Towers Watson 2014 Ervaringssterftemodel Individueel, over te nemen en vanaf jaareinde 2014 toe te passen. Dit heeft een verhogend effect op de voorziening van 2.581.
– Ook de hoogte van de kostenvoorziening is in 2014 onderzocht. Het bestuur heeft naar aanleiding daarvan besloten om de voorziening voor toekomstige uitvoeringskosten ultimo 2014 te verhogen van 2% naar 2,6% van de netto voorziening pensioenverplichtingen. De voorziening is hierdoor toegenomen met 10.169.
– Eind 2013 heeft het fonds een voorziening gevormd in verband met de toegezegde jaarlijkse verhoging van de pensioengrondslag voor arbeidsongeschikten. In het Pensioenreglement 2015 is deze toezegging aangepast en is de jaarlijkse verhoging van de pensioengrondslag van arbeidsongeschikte deelnemers gekoppeld aan het reguliere voorwaardelijke toeslagbeleid van het fonds.
Hierdoor kan de gevormde voorziening voor verhogingen van de pensioengrondslag van arbeidsongeschikten vervallen. Met het oog op administratieve eenvoud is in het verloop van de voorziening en de resultaatanalyse verondersteld dat de eind 2013 gevormde voorziening begin boekjaar 2014 weer is vrijgevallen. Het betreft een vrijval in de voorziening van 5.129.
De totale impact van deze schattingswijzigingen bedraagt een verhoging van de voorziening van 5.406.
Schattingswijzigingen 2015
Vervallen drie-maandsmiddeling rente
Primo 2015 is de driemaandsmiddeling van de rentetermijnstructuur vervallen. Dit heeft geleid tot een verlaging van de voorziening met 23.160. Het effect van deze schattingswijziging is als mutatie in het resultaat verwerkt.
Wijziging Ultimate Forward Rate
In 2015 is de wijze waarop de Ultimate Forward Rate (UFR) bepaald wordt, aangepast. Dit heeft geleid tot een verhoging van de voorziening ultimo 2015 met 58.747. Het effect van deze schattingswijziging is als mutatie in het resultaat verwerkt.
De totale impact van deze schattingswijzigingen bedraagt een verhoging van de voorziening van 35.587.
Buitenlandse valuta
Activa en passiva in buitenlandse valuta zijn omgerekend tegen de ultimo jaar geldende koersen en de resultaten gedurende het jaar.
Aandelen, aandelen vastgoedmaatschappijen
De ter beurze genoteerde aandelen zijn gewaardeerd tegen de marktwaarde, zijnde de beurswaarde. De niet ter beurze genoteerde fondsen zijn gewaardeerd tegen de actuele waarde, zijnde het aandeel in de intrinsieke waarde waarbij de intrinsieke waarde is gebaseerd op onderliggende marktwaarden.
Obligaties en obligatiefondsen
De obligaties zijn gewaardeerd tegen de marktwaarde, zijnde de beurswaarde. De niet ter beurze genoteerde vastrentende fondsen zijn gewaardeerd tegen de actuele waarde, zijnde het aandeel in de intrinsieke waarde.
Xxxxxxxx op schuldbekentenis
De leningen op schuldbekentenis zijn gewaardeerd tegen de marktwaarde. Onder marktwaarde wordt in dit verband verstaan de contante waarde van de toekomstige kasstromen op basis van het effectieve rendement ultimo het verslagjaar van overeenkomstige leningen, rekening houdend met de mogelijkheid van vervroegde aflossing.
Derivaten
De derivaten zijn gewaardeerd tegen de marktwaarde, waarbij sprake is van afgeleide marktnoteringen.
Overige beleggingen
De overige beleggingen zijn gewaardeerd tegen de marktwaarde, zijnde het aandeel in de intrinsieke waarde.
Herverzekering
Vorderingen uit herverzekeringscontracten op risicobasis worden verantwoord op het moment dat de verzekerde gebeurtenis zich voordoet. Bij de waardering worden de herverzekerde uitkeringen contant gemaakt tegen de rentetermijnstructuur, onder toepassing van de actuariële grondslagen van het pensioenfonds.
De waarde van de herverzekeringspolissen wordt berekend op dezelfde grondslagen als de voorziening pensioenverplichtingen.
Vorderingen en overlopende activa
Vorderingen worden bij eerste verwerking gewaardeerd tegen de reële waarde van de tegenprestatie. Vorderingen worden na eerste verwerking gewaardeerd tegen de geamortiseerde kostprijs. Als de ontvangst van de vordering is uitgesteld op grond van een verlengde overeengekomen betalingstermijn, dan wordt de reële waarde bepaald aan de hand van de contante waarde van de
verwachte ontvangsten en worden er op basis van de effectieve rente rente-inkomsten ten gunste van de staat van baten en lasten gebracht. Voorzieningen wegens oninbaarheid worden in mindering gebracht op de boekwaarde van de vordering.
Liquide middelen
Liquide middelen bestaan uit direct opvraagbare banktegoeden en deposito’s met een looptijd korter dan twaalf maanden. Rekening- courantschulden bij banken zijn opgenomen onder schulden aan kredietinstellingen onder kortlopende schulden. Liquide middelen worden gewaardeerd tegen nominale waarde.
Extra reserve
Aan de extra reserve worden de jaarresultaten toegevoegd.
Bestemmingsreserve RAM
De aanwezige middelen ultimo 2014 zijn bepaald door de middelen ultimo 2013 enerzijds ter vermeerderen met de RAM-premies 2014 en anderzijds te verminderen met de nieuwe opbouw over 2014 en met de RAM-uitvoeringskosten 2014. Aan de bestemmingsreserve RAM vindt toevoeging plaats van het gemiddelde beleggingsrendement van Bpf MITT.
Bestemmingsreserve SUC
Bij het besluit tot liquidatie van de SUC per 2 januari 2009 is besloten het batig saldo van de stichting over te dragen aan Bpf MITT. Dit batig saldo bestond uit de technische voorzieningen van de stichting voor de lopende en nog te vorderen SUC-uitkeringen alsmede uit de bestemmingsreserve SUC. Het bestuur kan besluiten met het resterende deel uit deze bestemmingsreserve andere regelingen te financieren die in het kader van een wijziging van de pensioenregeling worden getroffen om werknemers in de
Mode- Interieur- Tapijt- en Textielindustrie de mogelijkheid te bieden vrijwillig vervroegd uit het arbeidsproces te treden, zoals het RAM. In 2014 is deze bestemmingsreserve middels een stelselwijziging gewijzigd in een langlopende schuld.
Voorziening pensioenverplichtingen
De voorziening voor pensioenverplichtingen wordt gewaardeerd op actuele waarde (marktwaarde). De actuele waarde wordt bepaald op basis van de contante waarde van de beste inschatting van toekomstige kasstromen die samenhangen met de op balansdatum onvoorwaardelijke pensioenverplichtingen. Onvoorwaardelijke pensioenverplichtingen zijn de opgebouwde nominale aanspraken en de onvoorwaardelijke (toezeggingen tot) toeslagen. De contante waarde wordt bepaald met gebruikmaking van de marktrente. Bij de berekening van de voorziening pensioenverplichtingen is uitgegaan van het op de balansdatum geldende pensioenreglement en van de over de verstreken deelnemersjaren verworven aanspraken.
De voorziening is gebaseerd op de volgende actuariële grondslagen:
Intrest: Rentetermijnstructuur zoals gepubliceerd door De Nederlandsche Bank.
Sterfte: Prognosetafel AG2014 (startjaar 2016) met toepassing van fondsspecifieke ervaringssterfte.
Gehuwdheid: Bij de vaststelling van de voorziening voor partnerpensioen wordt uitgegaan van het onbepaalde partnersysteem. De gehanteerde partnerfrequenties zijn de partnerfrequenties behorende bij de overlevingstafels GBM/V 1985-1990. Op pensioendatum geldt een partnerfrequentie van 100%.
Uitkeringen: De uitkeringen worden continu betaalbaar verondersteld.
Leeftijden: Aangenomen wordt dat alle verzekerden geboren zijn op de 1ste van de maand van hun werkelijke geboortedatum.
Leeftijdsverschil: Het leeftijdsverschil tussen man en vrouw is op 3 jaar gesteld (man ouder dan vrouw).
Kosten: In de voorziening pensioenverplichtingen is een excassovoorziening begrepen van 2,6% van de netto voorziening.
Rentetoevoeging: Onder het FTK is de rente gelijk aan de 1-jaars rente. Op basis van de DNB rentetermijnstructuur primo 2015 is deze rente gelijk aan 0,181%.
Arbeidsongeschiktheid: De technische voorziening voor (gedeeltelijk) arbeidsongeschikte deelnemers is vastgesteld als de contante waarde van de bereikbare pensoenaanspraken. Dit betreft 80% van de toekomstige aanspraken.
Toeslagverlening: Het fonds heeft geen uitgewerkt plan of geld gereserveerd om de (premievrije) opgebouwde pensioenaanspraken of de ingegane pensioenen te verhogen. De voor toegekende toeslagen benodigde middelen worden onttrokken aan het resultaat of het vrij eigen vermogen.
Herverzekeringsdeel technische voorzieningen
Deze voorziening is op dezelfde grondslagen gebaseerd als de voorzieningen pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds en heeft betrekking op elders verzekerde pensioenen die in mindering worden gebracht op de opgebouwde pensioenen bij Bpf MITT. Het betreft aanspraken uit het verleden.
Voorziening RAM
Dit betreft de verplichtingen uit hoofde van de RAM-regeling. De actuariële grondslagen zijn gelijk aan de reguliere grondslagen. Ultimo 2014 is deze voorziening vrijgevallen.
Schuld voormalige SUC-gelden
In 2014 is de voormalige bestemmingsreserve SUC via een stelselwijziging omgezet in een langlopende schuld. Bij het besluit tot liquidatie van de SUC per 2 januari 2009 is besloten het batig saldo van de stichting over te dragen aan Bpf MITT. Dit batig saldo bestond uit de technische voorzieningen van de stichting voor de lopende en nog te vorderen SUC-uitkeringen alsmede uit de bestemmingsreserve SUC. Het bestuur kan besluiten met het resterende deel uit deze bestemmingsreserve andere regelingen te financieren die in het kader van een wijziging van de pensioenregeling worden getroffen om werknemers in de Mode- Interieur- Tapijt- en Textielindustrie de mogelijkheid te bieden vrijwillig vervroegd uit het arbeidsproces te treden, zoals het RAM. Aan deze langlopende schuld vindt toevoeging van het gemiddelde beleggingsrendement van Bpf MITT plaats. De aanwezige middelen ultimo 2014 zijn bepaald door de aanwezige middelen primo 2014 enerzijds te verminderen met de nieuwe opbouw over 2014 en anderzijds te vermeerderen met de beleggingsopbrengsten (gemiddelde beleggingsrendement Bpf MITT). Voor de Confectie-deelnemers wordt het resterende deel van het werknemersdeel van de bestemmingsreserve SUC ingezet voor een eenmalige verhoging van de pensioenaanspraken per 31 december 2014. In 2015 is dit een kortlopende schuld geworden.
Kortlopende schulden en overlopende passiva
Kortlopende schulden en overlopende passiva worden bij eerste verwerking gewaardeerd tegen de reële waarde van de tegenprestatie.
Resultaatbepaling
Algemeen
De lasten en baten worden toegerekend aan het jaar waarop ze betrekking hebben.
Directe beleggingsopbrengsten
Onder directe beleggingsopbrengsten wordt bij vastrentende waarden verstaan de rente-opbrengst verminderd met de kosten; bij de aandelen wordt hieronder verstaan het bruto-dividend verminderd met de kosten.
De intresten van overige activa en passiva worden opgenomen op basis van nominale bedragen.
Indirecte beleggingsopbrengsten
Onder indirecte beleggingsopbrengsten worden de volgende resultaten opgenomen:
– gerealiseerde en niet-gerealiseerde koersverschillen van aandelen vastgoedmaatschappijen, aandelen, obligaties, leningen op schuldbekentenissen en hypotheken;
– boetes bij vervroegde aflossingen van leningen op schuldbekentenis;
– valutaverschillen inzake deposito’s en bankrekeningen in buitenlandse valuta en valutatermijntransacties.
Kosten van vermogensbeheer
Onder de kosten van vermogensbeheer worden de administratiekosten opgenomen die verband houden met het beheer van de beleggingen.
Kasstroomoverzicht
Het kasstroomoverzicht is opgesteld volgens de directe methode.
Toelichting op de balans per 31 december
(in duizenden euro)
Activa
[1] Beleggingen voor risico pensioenfonds
Niet-
Stand- Aankopen/ Verkopen/ Gerealiseerde gerealiseerde Stand ultimo Verstrek- uitlotingen/ waarde- waarde- ultimo
Categorie
2014 kingen (af)lossingen verschillen verschillen
0000
Xxxxxxxxxx zaken
Aandelen vastgoedmaatschappijen
82.005 0 -78.542 -3.463 0 0
Zakelijke waarden
Beleggingsfondsen in aandelen
411.331 135.901 -23.947 12.298 13.306
548.889
Vastrentende waarden
Beleggingsfondsen in obligaties
396.804 26.645 -30.264 15.146 -6.798
401.533
Obligaties en leningen op schuldbekentenis 713.625 157.718 -137.593 20.038 -48.913 704.875
Bankleningen Deposito’s
81.180 2.327 0 0 609
3.424 269.504 -255.322 -1 0
84.116
17.605
1.195.033 456.194 -423.179 35.183 -55.102 1.208.129
Derivaten Valutatederivaten Rentederivaten
Reclassificatie naar passivazijde
-4.743 32.761 0 -32.761 5.536
0 174 0 0 115
4.743
793
289
895
0 32.935 0 -32.761 5.651 1.977
Overige beleggingen Xxxxxxxxxxxx Private equity Infrastructuur
70.326 0 -76.464 6.138 0
25.462 11.325 -6.696 828 3.500
22.566 54.548 -27.199 5.098 1.568
0
34.419
56.581
118.354 65.873 -110.359 12.064 5.068 91.000
Belegd vermogen activa zijde
1.806.723 690.903 -636.027 23.321 -31.077
1.849.995
Derivaten
Valutaderivaten
-4.743
-895
Belegd vermogen passiva zijde
-4.743 0 0 0 0
-895
Totaal belegd vermogen
1.801.980 690.903 -636.027 23.321 -31.077
1.849.100
Er wordt niet rechtstreeks belegd in aangesloten ondernemingen.
Methodiek bepaling marktwaarde
Level 1: Directe marktwaardering: beursnotering in een actieve markt (waarop geen prijsaanpassingen worden uitgevoerd).
Xxxxx 0 | Xxxxx 0 | Xxxxx 0 | ||
Xxxxxxxx en | ||||
technieken | ||||
niet | ||||
Directe | Afgeleide | gebaseerd | Stand | |
markt- | markt- | op | ultimo | |
notering | notering | marktdata | 2015 | |
0 | 548.889 | 0 | 548.889 | |
0 | 401.533 | 0 | 401.533 | |
704.316 | 559 | 704.875 | ||
0 | 0 | 84.116 | 84.116 | |
17.605 | 0 | 0 | 17.605 | |
721.921 | 402.092 | 84.116 | 1.208.129 | |
0 | 793 | 0 | 793 | |
0 | 1.184 | 0 | 1.184 | |
0 | 1.977 | 0 | 1.977 | |
0 | 0 | 34.419 | 34.419 | |
0 | 0 | 56.581 | 56.581 | |
0 | 0 | 91.000 | 91.000 | |
721.921 | 952.958 | 175.116 | 1.849.995 | |
0 | -895 | 0 | -895 | |
0 | -895 | 0 | -895 | |
721.921 | 952.063 | 175.116 | 1.849.100 |
Level 2: Afgeleide marktwaardering: geen directe beursnotering maar andere uit de markt waarneembare data danwel een prijs gebaseerd op een transactie in een niet actieve markt met niet-significante prijsaanpassing (gebaseerd op aannames en schattingen). Level 3: Modellen en technieken: marktwaardebepaling niet gebaseerd op marktdata, maar gebaseerd op aannames en schattingen die de prijs significant beïnvloeden.
Categorie
Zakelijke waarden
Beleggingsfondsen in aandelen
Vastrentende waarden
Beleggingsfondsen in obligaties
Obligaties en leningen op schuldbekentenis Bankleningen (hypotheken)
Deposito’s
Derivaten Valutaderivaten Rentederivaten
Overige beleggingen Private equity Infrastructuur
Belegd vermogen activa zijde Derivaten
Valutaderivaten
Belegd vermogen passiva zijde
Totaal belegd vermogen
31 december 2014 | ||||
Level 1 Directe | Level 2 Afgeleide | Level 3 Modellen en technieken niet gebaseerd | Stand | |
Categorie | markt- notering | markt- notering | op marktdata | ultimo 2014 |
Onroerende zaken | ||||
Aandelen vastgoedmaatschappijen | 0 | 0 | 82.005 | 82.005 |
Zakelijke waarden | ||||
Beleggingsfondsen in aandelen | 0 | 411.331 | 0 | 411.331 |
Vastrentende waarden | ||||
Beleggingsfondsen in obligaties | 0 | 396.804 | 0 | 396.804 |
Obligaties en leningen op schuldbekentenis | 712.941 | 684 | 81.180 | 794.805 |
Deposito`s | 3.424 | 0 | 0 | 3.424 |
716.365 | 397.488 | 81.180 | 1.195.033 | |
Overige beleggingen | ||||
Hedgefondsen | 0 | 70.326 | 0 | 70.326 |
Private equity | 0 | 0 | 25.462 | 25.462 |
Infrastructuur | 0 | 0 | 22.566 | 22.566 |
0 | 70.326 | 48.028 | 118.354 | |
Belegd vermogen activa zijde | 716.365 | 879.145 | 211.213 | 1.806.723 |
Derivaten | ||||
Valutaderivaten | 0 | -4.743 | 0 | -4.743 |
Belegd vermogen passiva zijde | 0 | -4.743 | 0 | -4.743 |
Totaal belegd vermogen | 716.365 | 874.402 | 211.213 | 1.801.980 |
2015 | 2014 |
4.981 7.192 5 0 9.756 12 0 0 | 5.531 3.037 0 155 28.844 15 4 2 |
9.773 | 29.018 |
16.965 6.621 307 | 32.055 6.717 4.393 |
6.928 | 11.110 |
1.878.869 | 1.855.419 |
[2] Herverzekeringsdeel technische voorzieningen
Deze post heeft betrekking op het herverzekeringsdeel van de technische voorzieningen op de passivazijde van de (toelichting op) de balans.
[3] Vorderingen en overlopende activa
Premies
Dit betreft de nog te vorderen premies van de aangesloten ondernemingen.
De stijging wordt verklaard door hogere afrekennota’s en een strikter handhavingsbeleid.
Overige vorderingen
Bpf Textielverzorging Wissenraet & Xxx Xxxxxxxxxx
Financiële beleggingen (vooruitbetaalde bedragen) Uitkeringen
Vooruitbetaalde bedragen volgend boekjaar Diverse kleine bedragen
Totaal vorderingen en overlopende activa
Alle vorderingen en overlopende activa hebben een looptijd van korter dan één jaar.
[4] Liquide middelen
ING Bank N.V.
Citibank (depotbank)
De liquide middelen staan ter vrije beschikking van het fonds.
Totaal activa
Passiva | 2015 | 2014 | ||
Stichtingskapitaal en reserves Stichtingskapitaal | 0 | 0 | ||
[5] Extra reserve Stand per 1 januari | 37.584 | 66.998 | ||
Af: – bestemming saldo baten en lasten | -95.649 | -29.414 | ||
Stand per 31 december | -58.065 | 37.584 | ||
[6] Bestemmingsreserve RAM Stand per 1 januari | 0 | 29.309 | ||
Af: – bestemming saldo baten en lasten | 0 | -29.309 | ||
Stand per 31 december | 0 | 0 | ||
Totaal reserves | -58.065 | 37.584 | ||
De minimaal vereiste dekkingsgraad bedraagt 104,3% (2014: 104,3%). De vereiste dekkingsgraad bedraagt 120,9% (2014: 116,0%). De dekkingsgraad (2014 exclusief bestemmingsreserves) is 97,0% (2014: 102,1%). De beleidsdekkingsgraad is 98,2% | ||||
Het pensioenvermogen bedraagt: | 1.859.489 | 1.831.979 | ||
Technische voorzieningen De voorziening pensioenverplichtingen per 31 december is als volgt opgebouwd: – Deelnemers en arbeidsgeschikten | 753.461 | 697.925 | ||
– Gewezen deelnemers | 499.788 | 450.906 | ||
– Pensioengerechtigden | 602.188 | 584.803 | ||
– Overig | 57.531 | 55.230 | ||
– Herverzekering | 4.981 | 5.531 | ||
Totale voorziening pensioenverplichtingen | 1.917.949 | 1.794.395 | ||
Af: – herverzekeringsdeel technische voorzieningen | -4.981 | -5.531 | ||
Voorziening pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds | 1.912.568 | 1.788.864 |
2015 | 2014 | |
1.788.864 | 1.434.596 | |
125.835 | 306.449 | |
46.861 | 43.735 | |
0 | 0 | |
-3.677 | -2.267 | |
-753 | -2.111 | |
-2.270 | -1.240 | |
-538 | -453 | |
1.093 | 762 | |
-2.567 | 42.433 | |
-42.459 | -43.073 | |
-1.060 | -807 | |
3.239 | 5.434 | |
0 | 5.406 | |
1.912.568 | 1.788.864 | |
5.531 | 5.802 | |
-35 | -35 | |
-579 | -640 | |
-15 | -13 | |
9 | 20 | |
73 | 440 | |
-3 | 1 | |
0 | -44 | |
4.981 | 5.531 | |
0 | 420 | |
0 | -420 | |
0 | 0 |
[7] Voorziening pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds
Stand per 1 januari Mutaties:
– Wijziging rekenrente voorziening pensioenverplichtingen
– Inkoop
– Korting van pensioenaanspraken- en rechten en indexatie twk
– Sterfte
– Arbeidsongeschiktheid
– Waardeoverdrachten
– Mutaties
– Toevoeging kosten
– Overige mutaties
– Verwachte uitkering
– Vrijval excassokosten
– Intrest
– Wijziging actuariële grondslagen
Stand per 31 december
[8] Herverzekeringsdeel technische voorzieningen
Stand per 1 januari Mutaties:
– Resultaat op sterfte
– Verwachte uitkering
– Vrijval excassokosten
– Intrest
– Wijziging rentecurve
– Mutaties
– Wijziging grondslagen
Stand per 31 december
Overige technische voorzieningen
[9] Voorziening RAM
Stand per 1 januari
Af: mutatie ten gunste van de staat van baten en lasten
Stand per 31 december
2015 | 2014 | |||
[10] Langlopende schuld | ||||
Schuld voormalige SUC-gelden Stand per 1 januari | 12.452 | 16.938 | ||
Mutaties: – Premies | 0 | -1.183 | ||
– Kostentoerekening SUC | 0 | -38 | ||
– Beleggingsrendement | 0 | 2.961 | ||
– Onttrekking in verband met beëindiging overgangsregeling | 0 | -3.087 | ||
– Onttrekking in verband met eenmalige toeslag SUC | 0 | -2.982 | ||
– Vrijval | 0 | -157 | ||
– Overboeking naar kortlopende schulden | -12.452 | 0 | ||
Stand per 31 december | 0 | 12.452 | ||
[11] Kortlopende schulden en overlopende passiva Derivaten | 895 | 4.743 | ||
Financiële beleggingen | 3.271 | 2.718 | ||
Nog uit te betalen voormalige SUC-gelden | 12.452 | 0 | ||
Lopende intrest en nog af te rekenen bankkosten | 4 | 3 | ||
Verzekeringsmaatschappijen | 33 | 184 | ||
Premies | 1.534 | 2.189 | ||
Loonheffing en sociale premies | 850 | 897 | ||
Administratiekosten, accountant en actuaris | 243 | 150 | ||
Overige | 51 | 33 | ||
Vooruitontvangen bedragen volgend boekjaar | 52 | 71 | ||
19.385 | 10.988 | |||
Alle kortlopende schulden en overlopende passiva hebben een looptijd van korter dan één jaar. | ||||
Totaal passiva | 1.878.869 | 1.855.419 |
Niet in de balans opgenomen verplichtingen
Door Bpf MITT zijn ultimo 2015 voor een bedrag van circa € 197,248 miljoen (ultimo 2014 € 30,4 miljoen) aan uitstaande commitments verstrekt via de Mn beleggingsfondsen voor de periode na 2015. BPF MITT heeft meerjarige overeenkomsten afgesloten met AZL inzake de pensioen- en deelnemersadministratie en de financiële administratie, en met Mn-Services inzake de beleggingsadministratie. Deze overeenkomsten hebben een looptijd korter dan vijf jaar.
Verder heeft Bpf MITT een kredietfaciliteit bij ING van € 3 miiljoen.
Toelichting op de staat van baten en lasten
(in duizenden euro)
Bezoldiging bestuursleden
De bestuursleden van Bpf MITT hebben in 2015 geen bezoldiging ontvangen. Wel hebben ze voor het bijwonen van vergaderingen van het bestuur en de beleggingscommissie in totaal een bedrag van € 239.215,- ontvangen aan vacatiegeld en reiskostenvergoeding.
Personeel
Gedurende het boekjaar 2015 had Bpf MITT geen personeel in dienst.
Verbonden partijen
Er is enkel een relatie tussen fonds en de aangesloten werkgevers met betrekking tot de financiering van de aanspraken en de uitvoering van de regeling.
2015 | 2014 |
2.177 | 1.381 |
3.253 | 2.562 |
29.119 | 27.548 |
651 | 138 |
-26 | -18 |
0 | 15 |
-29 | -8 |
42 | 12 |
174 | 122 |
-1 | -2 |
35.360 | 31.750 |
Baten en lasten
Beleggingsopbrengsten voor risico pensioenfonds
[12] Directe beleggingsopbrengsten
Aandelen Aandelen vastgoed
Obligaties en leningen op schuldbekentenis Overige beleggingen
Liquide middelen
Rente met betrekking tot FVP-bijdragen
Rente met betrekking tot waardeoverdrachten
Rente over bijdragen van werkgevers en werknemers Rentederivaten
Overige
2015 | 2014 | |||
[13] Indirecte beleggingsopbrengsten | ||||
Gerealiseerde koersverschillen: Aandelen vastgoedmaatschappijen | -3.463 | 308 | ||
Aandelen | 12.298 | 1.570 | ||
Beleggingsfondsen in obligaties | 15.146 | 17.596 | ||
Obligaties en leningen op schuldbekentenis | 20.038 | 12.692 | ||
Deposito’s | -1 | 798 | ||
Valutaderivaten | -32.761 | -21.987 | ||
Rentederivaten | 0 | 22.612 | ||
Hedgefondsen | 6.138 | 0 | ||
Private equity | 828 | 739 | ||
Infrastructuur | 5.098 | 0 | ||
23.321 | 34.328 | |||
Niet-gerealiseerde koersverschillen: Aandelen vastgoedmaatschappijen | 0 | 1.253 | ||
Aandelen | 13.306 | 52.242 | ||
Obligaties | -6.798 | 26.286 | ||
Xxxxxxxx op schuldbekentenis | -48.913 | 121.379 | ||
Bankleningen | 609 | 3.788 | ||
Valutaderivaten | 5.536 | -5.840 | ||
Rentederivaten | 115 | 0 | ||
Hedgefondsen | 0 | 11.599 | ||
Private equity | 3.500 | 4.376 | ||
Infrastructuur | 1.568 | 2.516 | ||
-31.077 | 217.599 | |||
-7.756 | 251.927 | |||
[14] Kosten vermogensbeheer Ingehouden netto beheerloon (inclusief restituties) | -4.179 | -3.721 | ||
Kosten beleggingsadviseur | -51 | -67 | ||
Overige kosten vermogensbeheer (bewaarloon) | -48 | -36 | ||
-4.278 | -3.824 |
2015 | 2014 | |
-1.513 | -1.513 | |
-69 | -77 | |
-731 | -605 | |
-1.479 | -1.417 | |
0 | 0 | |
-43 | -61 | |
0 | -23 | |
0 | -25 | |
-338 | 0 | |
-6 | 0 | |
-4.179 | -3.721 | |
0 | -2.961 | |
23.326 | 276.892 | |
53.497 | 53.857 | |
-19 | 6.998 | |
0 | -1.183 | |
0 | 7.447 | |
0 | 833 | |
53.478 | 67.952 |
Het ingehouden netto beheerloon kan als volgt worden gespecificeerd naar de verschillende beleggingscategorieën:
– Fiduciair beheer
– Aandelen vastgoedmaatschappijen
– Aandelen
– Vastrentende waarden
– Derivaten
– Hedgefondsen
– Private equity
– Infrastructuur
– Alternatieve beleggingen
– Overige beleggingen
Voor een verdere uitsplitsing van de kosten vermogensbeheer naar de verschillende beleggingscategorieën wordt verwezen naar het bestuursverslag. Deze kosten wijken af van de genoemde kosten in het bestuursverslag, omdat daar ook kosten zijn opgenomen die zijn verwerkt in het nettorendement.
[15] Toerekening beleggingsrendement aan langlopende schuld
Totaal beleggingsopbrengsten
[16] Premiebijdragen van werknemers en werkgevers
Premies basisregeling Premies RAM
Premies SUC
Baat uit hoofde van vrijval langlopende schuld SUC ten behoeve van inkoop rechten
FVP
De aan het boekjaar toe te rekenen feitelijke premie is als bate verantwoord.
De premiebijdragen van werkgever en werknemers bedragen in totaal 24% (2014: 24%) van de pensioengrondslag.
2015 | 2014 | |||
De kostendekkende, gedempte en feitelijke premies zijn als volgt: Kostendekkende premie | 60.639 | 54.068 | ||
Gedempte kostendekkende premie | 49.690 | 46.331 | ||
Feitelijke premie | 53.497 | 53.857 | ||
De kostendekkende premie is als volgt samengesteld: Actuarieel benodigd | 47.954 | 43.372 | ||
Opslag in stand houden vereist vermogen | 8.824 | 7.373 | ||
Opslag voor uitvoeringskosten | 3.861 | 3.323 | ||
Actuarieel benodigd ten behoeve van toeslagverlening | 0 | 0 | ||
60.639 | 54.068 | |||
De gedempte kostendekkende premie is als volgt samengesteld: Actuarieel benodigd | 26.579 | 36.759 | ||
Opslag in stand houden vereist vermogen | 4.891 | 6.249 | ||
Opslag voor uitvoeringskosten | 3.861 | 3.323 | ||
Actuarieel benodigd ten behoeve van voowraardelijke onderdelen | 14.359 | 0 | ||
49.630 | 46.331 | |||
De feitelijke premie is als volgt samengesteld: Actuarieel benodigd | 47.954 | 43.372 | ||
Opslag in stand houden vereist vermogen | 2.062 | 1.908 | ||
Opslag voor uitvoeringskosten | 4.297 | 3.323 | ||
Actuarieel benodigd ten behoeve van toeslagverlening | 0 | 0 | ||
Overschot | 3.867 | 7.526 | ||
53.497 | 53.857 | |||
Bij de bepaling van de aan het boekjaar toe te rekenen premie is rekening gehouden met verleende premiekortingen en/of premieopslagen. In het boekjaar is geen korting verstrekt. | ||||
De feitelijke premie is vastgesteld als een doorsneepremie ter grootte van 24,0% van de pensioengrondslag. Deze doorsneepremie is door het bestuur vastgesteld en is gebaseerd op de premiestaffel in de abtn. De premie is zodanig vastgesteld dat deze minimaal gelijk is aan de gedempte kostendekkende premie en draagt bij aan het herstel van de dekkingsgraad. De staffel in de abtn is getoetst in een ALM-studie. |
[17] Saldo van overdrachten van rechten Overgenomen pensioenverplichtingen Collectieve inkomende waardeoverdracht Overgedragen pensioenverplichtingen
[18] Pensioenuitkeringen Ouderdomspensioen Partnerpensioen Wezenpensioen
Afkopen
RAM-uitkeringen
[19] Mutatie voorziening pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds
Wijziging rekenrente voorziening pensioenverplichtingen Inkoop
Korting van pensioenaanspraken- en rechten en indexatie twk Sterfte
Arbeidsongeschiktheid Waardeoverdrachten Mutaties
Toevoeging kosten
Overige mutaties technische voorzieningen Verwachte uitkering
Vrijval excassokosten Intrest
Wijziging actuariële grondslagen
[00] Xxxxxxxx overige technische voorzieningen
Voorziening RAM
Herverzekering
[21] Uitkeringen uit herverzekering Ouderdomspensioen Partnerpensioen
2015 | 2014 | |
1.369 | 4.749 | |
0 | 229 | |
-3.190 | -5.993 | |
-1.821 | -1.015 | |
-32.356 | -32.408 | |
-7.735 | -7.636 | |
-135 | -145 | |
-2.538 | -3.240 | |
0 | -419 | |
-42.764 | -43.848 | |
-125.835 | -306.449 | |
-46.861 | -43.735 | |
0 | 0 | |
3.677 | 2.267 | |
753 | 2.111 | |
2.270 | 1.240 | |
538 | 453 | |
-1.093 | -762 | |
2.567 | -42.433 | |
42.459 | 43.073 | |
1.060 | 807 | |
-3.239 | -5.434 | |
0 | -5.406 | |
-123.704 | -354.268 | |
0 | 420 | |
402 | 500 | |
204 | 221 | |
606 | 721 |
2015 | 2014 | |||
[22] Pensioenuitvoerings- en administratiekosten Administratie 1) | -3.642 | -2.847 | ||
Bestuursadvisering Advieskosten m.b.t. collectieve inkomende waardeoverdracht (inclusief doorbelasting aan Xxx Xxxxxxxxxxxxxxxxx) | -000 -000 | -000 0 | ||
Xxxxxxxxxx (xxxxxxxx jaarrekening en DNB-staten) KPMG | -44 | -40 | ||
Accountant (fiscaal advies) Deloitte | -6 | -12 | ||
Actuaris | -390 | -319 | ||
Overige advieskosten | -3 | -1 | ||
Bestuur | -239 | -97 | ||
De Nederlandsche Bank | -100 | -97 | ||
Contributie PensioenFederatie | -24 | -24 | ||
Opleidingskosten | -10 | -35 | ||
UWV | -8 | -1 | ||
Pensioenregister | -4 | -5 | ||
Autoriteit Financiële Markten | -9 | 0 | ||
Raad van Toezicht (in 2015 verantwoorde kosten over 1,5 jaar) | -65 | 0 | ||
Overige | -38 | -34 | ||
-5.357 | -4.074 | |||
[23] Overige baten en lasten Mutatie voorziening dubieuze debiteuren | 581 | -1.659 | ||
Nagekomen baten voorgaande boekjaren | 0 | 155 | ||
Diverse kleine posten | 6 | 1 | ||
587 | -1.503 | |||
Saldo van baten en lasten | -95.649 | -58.723 |
1) Verhoging van kosten in 2015 t.o.v. 2014 is veroorzaakt door het vervallen van de BTW-koepelvrijstelling en door eenmalige implementatiekosten ad 296.
2015 | 2014 |
-105.748 | -34.991 |
1.682 | 6.870 |
449 | -4 |
-436 | 64 |
301 | 362 |
3.677 | 2.265 |
753 | 2.111 |
538 | 452 |
2.567 | -2.756 |
568 | -33.096 1) |
-95.649 | -58.723 |
Actuariële analyse van het saldo
Beleggingen Premies Waardeoverdrachten Kosten
Uitkeringen Sterfte
Arbeidsongeschiktheid Mutaties
Overige (incidentele) mutaties technische voorzieningen Andere oorzaken
1) Deze post is eenmalig en wordt veroorzaakt door inkoop en beëindiging van de voorwaardelijke overgangsregelingen.
Risicoparagraaf
(in duizenden euro)
In de risicoparagraaf binnen het bestuursverslag is het beleid rond risicobeheersing uiteengezet. Hierna worden een aantal specifieke risico’s nader toegelicht en gekwantificeerd. Conform de berekeningen van het vereist eigen vermogen in het Actuarieel Rapport is de risicoparagraaf gebaseerd op basis van het doorkijkbeginsel (lookthrough-principe) en wordt er rekening gehouden met recente ontwikkelingen zoals het gebruik van de meest recente UFR en de aangepaste definitie van de (beleids)dekkingsgraad en vereiste dekkingsgraad. Laatstgenoemde impliceert dat bij de berekening van de (beleids)dekkingsgraad en vereiste dekkingsgraad vanaf
het jaarwerk van 2015 rekening gehouden dient te worden met het totale vermogen en de totale technische voorziening. In de risicoparagraaf worden de afzonderlijke risico’s van het vereist eigen vermogen gerelateerd aan de voorziening voor risico fonds. De impact van de aangepaste berekeningsmethodiek wordt afzonderlijk getoond. Onder het nieuwe FTK zijn de voorschriften voor de berekening van het vereist eigen vermogen aangescherpt en wordt getoetst op basis van het vereist eigen vermogen gebaseerd op de strategische verdeling. De impact van de afzonderlijke risico’s wordt tevens getoond voor het feitelijk vereist eigen vermogen omdat de vereiste dekkingsgraad op basis van de feitelijke verdeling in het nieuwe FTK onder andere een belangrijke rol speelt bij de korte termijn risicohouding van het fonds.
Solvabiliteitsrisico
Het belangrijkste financieel risico voor het Pensioenfonds is het niet kunnen nakomen van de pensioentoezeggingen.
Een belangrijke maatstaf hiervoor is het aanwezig eigen vermogen. Wettelijk is een gestandaardiseerde methode (standaardmodel) vastgelegd om te kunnen toetsen of het aanwezig eigen vermogen voldoende is om een aantal specifieke financiële risico’s op te kunnen vangen en daarmee of aan de pensioentoezeggingen kan worden voldaan. De berekeningen van het vereist eigen vermogen zijn onder meer van belang voor de premiestelling, herstelplan en haalbaarheidstoets van het fonds. De beleidsdekkingsgraad van het Pensioenfonds is per 31 december 2015 lager dan de vereiste dekkingsgraad op basis van de strategische verdeling volgens het standaardmodel, waardoor het pensioenfonds in een tekort verkeert.
Jaarlijks vindt toetsing plaats aan de hand van dit standaardmodel. De verschillende standaard risicofactoren hierin worden benoemd onder de noemer S1 tot en met S6 en de S10. De S10 betreft het actief beheer risico en is onder het nieuwe FTK in het standaardmodel van DNB geplaatst. Hierna zijn de uitkomsten weergegeven voor de verschillende risicocategorieën op basis van de strategische beleggingsmix ultimo 2015 van 120,9% en het maximum van de feitelijke of strategische mix ultimo 2014. Ultimo 2014 werd getoetst op het maximum van beiden en niet op het strategisch vereist eigen vermogen zoals geldt onder het nieuwe FTK. Ultimo 2014
betrof dit het vereist eigen vermogen op basis van de feitelijke mix van 116,0%. Zoals eerder vermeld worden de afzonderlijke risico’s uitgedrukt ten opzichte van de voorziening voor risico fonds. Zodoende kunnen de afzonderlijke risico’s van 2015 vergeleken worden met de risico’s van 2014.
2015 | 2014 | |
€ | % | € % |
104.619 | 3,4 | 110.971 4,4 |
262.130 | 11,9 | 185.668 8,8 |
120.789 | 1,9 | 106.555 2,2 |
0 | 0,0 | 0 0,0 |
94.005 | 3,3 | 24.060 0,1 |
56.308 | 0,4 | 52.531 0,5 |
0 | 0,0 | 0 0,0 |
4.696 | 0,0 | 5.469 0,0 |
-241.872 | -198.700 | |
400.675 | 20,9 | 286.554 16,0 |
97,0 | 102,1 | |
98,2 | n.v.t. | |
104,3 | 104,3 | |
120,9 | 116,0 |
Renterisico (S1)
Zakelijke waarden risico (S2) Valutarisico (S3) Grondstoffenrisico (S4) Kredietrisico (S5) Verzekeringstechnisch risico (S6) Concentratierisico (S8)
Actief beheer risico (S10) Diversificatie-effect
Totaal vereist eigen vermogen
Aanwezige dekkingsgraad (exclusief bestemmingsreseres) Beleidsdekkingsgraad
Minimaal vereiste dekkingsgraad Vereiste dekkingsgraad
De beleidsdekkingsgraad wordt berekend als de 12-maands voortschrijdend gemiddelde dekkingsgraad. In de berekening van de beleidsdekkingsgraad is rekening gehouden met de aangepaste definitie van de becijfering van de dekkingsgraad. Zoals aangegeven dient de dekkingsgraad becijferd te worden door rekening te houden met het totale vermogen en de totale technische voorziening. In boekjaar 2014 was de dekkingsgraad van 102,1% leidend. Afgezet tegen de beleidsdekkingsgraad van 2015 van 98,2%, is de (beleids) dekkingsgraad afgenomen met 3,9%-punt.
Renterisico
Het renterisico wordt veroorzaakt, doordat de rentegevoeligheid van de verplichtingen afwijkt van de rentegevoeligheid van de beleggingen. Het Pensioenfonds kent een langere looptijd voor pensioenverplichtingen dan voor de looptijd van de beleggingen. Onderstaande duratiecijfers geven meer inzicht.
Duratie van de vastrentende waarden (inclusief rentederivaten) 12,7. Duratie van de pensioenverplichtingen 20,4.
Voor de vaststelling van het renterisico bij het vereist eigen vermogen worden de kasstromen van de rentegevoelige beleggingen afgezet tegen de kasstromen van de voorziening pensioenverplichtingen. Vervolgens worden beide kasstromen afgezet tegen door DNB bepaalde renteschokken die per looptijd verschillen. Op basis van deze renteschokken kan de impact op de technische voorziening en de impact op alle rentegevoelige beleggingen worden berekend. Overeenkomstig kan een afdekkingspercentage worden berekend. Rentegevoeligheid is één van de belangrijkste factoren bij de bepaling van de (strategische) assetallocatie van de portefeuille. De duratie inclusief vastrentende waarden is redelijk laag. Dit wordt veroorzaakt door de wijze waarop het fonds haar rentegevoelige portefeuille heeft gepositioneerd. Er wordt rekening gehouden met een renteafdekking van 50%. Daarenboven wordt rekening gehouden met de rentegevoeligheid van de UFR, hierdoor zal de afdekking voor wat betreft het renterisico voor langere looptijden van de rentecurve beperkt zijn. Hierdoor valt eveneens de duratie lager uit. Voorts heeft het fonds bandbreedtes gedefinieerd rondom het strategisch afdekkingspercentage. Omdat het fonds feitelijk aan de onderkant van deze bandbreedtes is gepositioneerd, resulteert een verschil tussen de feitelijke renteafdekking en de strategische renteafdekking.
Feitelijke verdeling Strategische verdeling
in € | % | in € | % | |
Impact op technische voorziening voor risico fonds (A) | 177.441 | 177.441 | ||
Impact op de rentegevoelige beleggingen (B) | 53.674 | 72.822 | ||
Renterisico | 123.767 | 4,2 | 104.619 | 3,4 |
Afdekkingspercentage (B/A) | 30,2 | 41,0 |
Met behulp van deze derivaten wordt het strategisch afdekkingspercentage vorm gegeven. Strategisch dekt het fonds volgens het beleggingsmandaat 41% van het renterisico volgens de DNB-curve af.
Hoogte buffer
Op basis van de vereist eigen vermogen berekeningen bedraagt de buffer voor het feitelijk renterisico 123.767 (4,2%) en voor het strategisch renterisico 104.619 (3,4%) ultimo 2015.
Zakelijke waarden risico
Mogelijke waardedalingen van beleggingen voor het vastgoed en de aandelen zijn in het hiervoor genoemde standaardmodel begrepen. Hiervoor wordt een gedifferentieerde berekening naar categorieën van markten en beleggingen uitgevoerd. Ter zake van het zakelijke waarden risico worden risico-inschattingen aan de hand van de in de markt gebruikelijke risicoparameters gemaakt. In het beleggingsbeleid wordt met dergelijke risico’s rekening gehouden door ondermeer een toepassing van voldoende spreiding in de beleggingsportefeuille naar categorieën, markten en dergelijke. De volatiliteit van de marktwaarden (prijsrisico’s) van beleggingen wordt periodiek geëvalueerd en kan leiden tot bijstellingen in het vermogensbeheer.
2015 | 2014 | |||
€ | % | € | % | |
Verdeling zakelijke waarden, onroerende zaken en | ||||
overige beleggingen per categorie: | ||||
Ontwikkelde markten (Mature markets) | 414.418 | 64,8 | 304.642 | 49,8 |
Opkomende markten (Emerging markets) | 134.471 | 21,0 | 106.689 | 17,4 |
Niet beursgenoteerd vastgoed | 0 | 0,0 | 82.005 | 13,4 |
Hegdefondsen | 0 | 0,0 | 70.326 | 11,5 |
Private equity | 34.419 | 5,4 | 25.462 | 4,2 |
Infrastructuur | 56.581 | 8,8 | 22.566 | 3,7 |
639.889 | 100,0 | 611.690 | 100,0 | |
Derivaten | ||||
Strategisch dekt het fonds haar zakelijke waarden risico niet af. |
Hoogte buffer
Bij de berekening van het vereist eigen vermogen wordt voor het feitelijk en strategisch zakelijke waarden risico rekening gehouden met de door DNB voorgeschreven schokken die variëren overeenkomstig de risicograad van het type belegging. De buffer voor het feitelijk zakelijke waarden risico bedraagt 250.021 (11,4%) en voor het strategisch zakelijke waarden risico 262.130 (11,9%).
Valutarisico
De pensioenverplichtingen luiden in euro’s, de mogelijke risico’s als gevolg van valutakoersontwikkelingen komen daarom alleen bij de beleggingen tot uitdrukking. Zonder afdekking van valutarisico loopt het pensioenfonds risico bij een daling van vreemde valuta ten opzichte van de euro. Door meer dan 100% van het risico af te dekken loopt het fonds risico bij een stijging van vreemde valuta ten opzichte van de euro.
Het valutarisico wordt berekend aan de hand van een scenario waarbij wordt uitgegaan van een waardedaling van de beleggingen in vreemde valuta van 20% voor valuta van ontwikkelde markten en 35% voor valuta van opkomende markten. Het valutarisico is het totale negatieve effect op de waarde van alle beleggingen als gevolg van dit scenario.
Afdekking van het valutarisico vindt plaats via derivatencontracten. Debelangrijkste valutarisico’s die Bpf MITT loopt zijn risico’s m.b.t. de Amerikaanse dollar, Britse ponden en de Japanse yen. Strategisch dekt het fonds 36,2% van het valutarisico af.
De bedragen in onderstaande tabellen zijn op basis van Look Through, inclusief CSA-posities, saldi depotbanken en kortlopende vorderingen en schulden met betrekking tot beleggingen.
31 december 2015 | 31 december 2015 |
Voor derivaten Valutaderivaten € € | Na derivaten Reële waarde € € |
1.093.383 246.222 415.627 -149.305 67.687 -67.481 29.491 -29.436 249.704 0 | 1.339.604 0 266.322 772 207 144 55 -123 249.704 0 |
1.855.892 0 31 december 2014 | 1.855.892 793 31 december 2014 |
Voor derivaten Valutaderivaten € € | Na derivaten Reële waarde € € |
1.111.628 264.113 501.579 -204.280 73.257 -41.152 18.569 -18.681 127.466 0 | 1.375.740 0 297.300 -4.532 32.105 -208 -112 -3 127.466 0 |
1.832.499 0 | 1.832.499 -4.743 |
Euro
Amerikaanse dollar Britse pound sterling Japanse yen
Overige
Euro
Amerikaanse dollar Britse pound sterling Japanse yen
Overige
Indien de afrekening van deze transacties op 31 december 2015 zou hebben plaatsgevonden dan zou het af te rekenen bedrag 793 hoger uitvallen dan overeengekomen (ongerealiseerde resultaat van positief 793).
Hoogte buffer
Bij de berekening van het vereist eigen vermogen wordt voor het feitelijk en strategisch valuta risico rekening gehouden met een door DNB voorgeschreven schok van 20% voor valuta van ontwikkelde markten en 35% voor valuta van opkomende markten, die
berekend wordt op de niet-euro beleggingen na afdekking. De buffer voor het feitelijk valuta risico bedraagt 109.514 (1,6%) en voor het strategisch valuta risico 120.789 (91,9).
Grondstoffenrisico
Grondstoffen ofwel commodities vormen een beleggingscategorie waarin veelal via indexfutures en swaps wordt geïnvesteerd in energie (olie), metalen, edelmetalen en agroprodukten. Het grondstoffenrisico betreft het risico op fluctuaties in grondstofprijzen. Bpf MITT heeft geen beleggingen in grondstoffen.
Kredietrisico
Voornamelijk wordt belegd via fondsen die aan de hand van mandaten gemanaged worden. Een van de aspecten daarbij is het beheersen van kredietrisico’s. Bij het kredietrisico dient het effect van de kredietwaardigheid van de partijen, waarin belegd
wordt, tot uitdrukking te komen. Het kredietrisico komt tot uitdrukking in de zogenaamde creditspread. Deze creditspread is het verschil tussen de uitkering die afhangt van de kredietwaardigheid van de tegenpartij en een uitkering die met volledige zekerheid (risicovrij) tot uitkering zal komen. Het kredietrisico verbonden aan derivatentransacties wordt beheerst door het afsluiten van standaardovereenkomsten met tegenpartijen, het beoordelen van de kredietwaardigheid van tegenpartijen, het spreiden van het transactievolume over verschillende tegenpartijen, het eisen van voldoende onderpand en een adequate monitoring met betrekking tot de gestelde eisen inzake het onderpand.
Het kredietrisico binnen de vastrentende waarden portefeuille kan naast de creditspread eveneens gemeten worden aan de hand van de ratingverdeling van de rentegevoelige beleggingsportefeuille. Deze ratingverdeling wordt afgegeven door een kredietbeoordelaar. Een Europese AAA rating impliceert dat de vastrentende waarden belegging geen krediterisico loopt. Daarentegen worden beleggingen die geclassificeerd staan onder ‘lager dan BBB’ als zeer risicovol beschouwd. Cash wordt als kredietrisicovrij beschouwd. Beleggingen die geen rating ontvangen worden als risicovol beschouwd.
De voornaamste risico’s bij het gebruik van derivaten zijn het kredietrisico en het tegenpartijrisico. De beheersing van de risico’s vindt plaats door gebruikmaking van ISDA’s en onderpand (collateral ad circa € 0,677 miljoen in de vorm van met name liquiditeiten).
De portefeuille vastrentende waarden bevat ook rechtstreekse beleggingen waarbij het kredietrisico mede met behulp van de Standard & Poor’s rating wordt gemonitord. Bij de balanspost vastrentende waarden is een nadere toelichting opgenomen waaruit de verdeling van de portefeuille blijkt.
De samenstelling van de vastrentende waarden (inclusief lopende intrest) kan als volgt worden samengevat.
2015 | 2014 | ||||||
% | Duration | Credit- spread % | % | Duration | Credit- spread % | ||
699.713 | 57,9 | 17,0 | 0,1 | 712.342 | 59,5 | 16,5 | 0,0 |
169.462 | 14,0 | 5,4 | 0,9 | 171.448 | 14,3 | 5,2 | 0,5 |
84.115 | 7,0 | 5,4 | 1,4 | 81.180 | 6,8 | 5,0 | 1,7 |
4.604 | 0,4 | 0,0 | 0,0 | 600 | 0,1 | 0,0 | 0,0 |
559 | 0,0 | 3,2 | 2,5 | 682 | 0,1 | 3,9 | 1,1 |
18.197 | 1,5 | 4,2 | 4,6 | 0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 |
64.711 | 5,4 | 4,1 | 5,2 | 82.533 | 6,9 | 4,2 | 3,9 |
149.163 | 12,3 | 5,7 | 4,4 | 142.823 | 12,0 | 6,5 | 3,5 |
17.605 | 1,5 | - | - | 3.425 | 0,3 | 0,0 | 0,0 |
1.208.129 | 100,0 | 1.195.033 | 100,0 |
Langlopende Europese obligaties Europese bedrijfsobligaties Bankleningen / hypotheken Kortlopende staatsobligaties Onderhandse leningen
Vastrentend-hoogrentend EU obligaties Vastrentend-hoogrentend US obligaties Emering Markets obligaties
Deposito’s
De durations en credit spreads van Europese staatsobligaties, langlopende obligaties en bedrijfsobligaties zijn specifiek bepaald voor deze beleggingsfondsen. Voor alle overige vastrentende waarden (overige beleggingsfondsen en discretionaire portefeuilles) zijn deze gegevens op basis van benchmarks vastgesteld. De creditsspread is een maatstraf voor kredietrisico en geeft de opslag aan die de markt vraagt bovenop de risicovrije rente. Des te hoger deze opslag, des te hoger de markt het kredietrisico op een partij beoordeelt en des te hoger de vergoeding (de spread) is die de markt wil ontvangen voor het nemen van dit kredietrisico.
De langlopende Europese obligaties zijn uitgegeven door de landen Duitsland, Nederland en Finland en luiden in euro’s. De bedrijfsobligaties zijn uitgegeven door investmentgrade bedrijven in luiden in euro’s.
De Emerging Markets obligaties zijn uitgegeven door landen in opkomende regio’s, zoals Latijns Amerika, Azië, Pacific en Afrika.
De vastrentend-hoogrentende portefeuille bestaat uit hoogrentende obligaties uitgegeven door het bedrijfsleven. De hoogrentende obligaties hebben over het algemeen een lagere rating dan “Investment grade”.
Voor de afdekking van het valutarisicoin de Emerging markets en hoogrentende US portefeuilles wordt verwezen naar de paragraaf “Valutarisico”.
Bankleningen zijn door banken verstrekte leningen aan het bedrijfsleven. Deposito’s en kortlopende staatsobligaties worden aangehouden om tijdelijke overtollige liquide middelen kortstondig uit te zetten.
De verdeling van de vastrentende waarden naar creditrating is als volgt: | ||
2015 | 2014 | |
% | % | |
AAA | 43,0 | 55,0 |
AA | 18,0 | 6,0 |
A | 9,0 | 9,0 |
BBB | 11,0 | 12,0 |
Lager dan BBB | 11,0 | 10,0 |
Geen rating | 8,0 | 8,0 |
100,0 | 100,0 | |
De verdeling van de looptijd van de vastrentende waarden is als volgt: |
2015 |
% |
77.058 6,4 110.023 9,1 260.835 21,6 157.513 13,0 602.700 49,9 |
1.208.129 100,0 |
Van 0 tot 3 jaar
Van 3 tot 5 jaar
Van 5 tot 10 jaar
Van 10 tot 20 jaar Langer dan 20 jaar
Hoogte buffer
Binnen de berekening van het standaardmodel wordt een kredietrisico becijferd conform de ratingverdeling van de vastrentende waardenportefeuille. Naar mate de rating slechter wordt neemt de te hanteren buffer toe. Afgaande op de hierboven genoemde ratingverdeling resulteert dit in een buffer voor het feitelijk kredietrisico van 90.753 (3,2%) en voor het strategisch kredietrisico van 94.005 (3,3%).
Verzekeringstechnisch risico
Binnen het verzekeringstechnische risico worden in principe alleen xxxxxx’x meegenomen die verband houden met sterfte. Het omvat de risico’s als gevolg van afwijkingen ten opzichte van de verwachte sterfte en afwijkingen van de verwachte sterftetrend
(langlevenrisico). Tot het verzekeringstechnische risico worden gerekend: procesrisico, risico-opslag voor afwijkingen ten opzichte van de sterftetrend en negatieve stochastische afwijkingen van de verwachtingswaarde. Deze drie risico’s bedragen een percentage van de op actuele waarde berekende technische voorziening. Het procesrisico neemt af naarmate het deelnemersbestand toeneemt, omdat het sterfteproces dan beter kan worden geschat. De beide andere risicofactoren houden respectievelijk rekening met de onzekerheid in de sterftetrend en met de negatieve stochastische afwijkingen.
Hoogte buffer
De buffer voor het feitelijk verzekeringstechnisch risico bedraagt 56.308 (0,4%) en voor het strategisch verzekeringstechnisch risico 56.308 (0,4%).
Concentratierisico en prijsrisico
Concentratierisico’s kunnen optreden bij een concentratie van de portefeuille in regio’s, economische sectoren of tegenpartijen.
De spreiding van de portefeuille is in de toelichting op de balans nader toegelicht. Ook “grote posten” zijn aan te duiden als een vorm van concentratierisico. Om te bepalen welke posten hieronder vallen moeten per beleggingscategorie alle instrumenten met dezelfde debiteur worden gesommeerd.
Het prijsrisico (marktrisico) is het risico dat de waarde van de zakelijke waarden verandert als gevolg van verandereingen in de desbetreffende marktprijzen. Het prijsrisico wordt gemitigeerd door spreiding naar regio en sector.
2015 | 2014 |
€ % | € % |
0 0,0 | 82.005 100,0 |
0 0,0 | 82.005 100,0 |
Onroerende zaken
Verdeling onroerende zaken per regio:
Europa
2015 | 2014 | |||
€ | % | € | % | |
Zakelijke waarden en overige beleggingen | ||||
Verdeling zakelijke waarden en overige beleggingen per regio: Aandelen Europa | 204.368 | 32,0 | 129.049 | 24,4 |
Aandelen Noord-Amerika | 165.901 | 25,9 | 147.120 | 27,7 |
Aandelen Verre Oosten | 44.149 | 6,9 | 29.073 | 5,5 |
Aandelen Emerging Markets | 134.471 | 21,0 | 106.089 | 20,0 |
Private equity | 34.419 | 5,4 | 25.462 | 4,8 |
Hedgefondsen | 0 | 0,0 | 70.326 | 13,3 |
Infrastructuur | 56.581 | 8,8 | 22.566 | 4,3 |
639.889 | 100,0 | 529.685 | 100,0 | |
Verdeling zakelijke waarden per sector: Financiële instellingen | 109.648 | 20,0 | 93.627 | 22,8 |
Handels- en industriële ondernemingen | 53.318 | 9,7 | 45.332 | 11,0 |
Overheid | 149 | 0,0 | 0 | 0,0 |
Energie | 31.506 | 5,7 | 28.113 | 6,8 |
Technologie | 41.824 | 7,6 | 56.181 | 13,7 |
Consumentengoederen | 174.125 | 31,7 | 86.793 | 21,1 |
Communicatie | 50.249 | 9,2 | 0 | 0,0 |
Materialen | 24.910 | 4,5 | 23.484 | 5,7 |
Overige | 63.160 | 11,5 | 77.801 | 18,9 |
548.889 | 100,0 | 411.331 | 100,0 |
Concentratierisico vastrentende waarden
Grote posten: vastrentende waarden van eenzelfde uitgevende instelling groter dan 2% van de totale beleggingen in vastrentende waarden:
2015 | 2014 | |
€ | % | € % |
248.741 | 13,4 | 328.238 17,9 |
234.927 | 12,7 | 259.995 14,2 |
138.789 | 7,5 | 39.069 2,1 |
42.124 | 2,3 | 45.448 2,5 |
37.717 | 2,0 | 40.192 2,2 |
Duitse staat Nederlandse staat Belgische staat Finse staat Oostenrijkse staat
Hoogte buffer
Bpf MITT hanteert het standaard model, waarbij geen aditionele buffer voor het concentratierisico wordt meegenomen. De buffer voor het feitelijk concentratierisico bedraagt 0 (0,0%) en voor het strategisch concentratierisico risico 0 (0,0%).
Security lending
Binnen een aantal Mn Services Beleggingsfondsen waarin Bpf MITT belegt, worden stukken (aandelen en obligaties) uitgeleend. Voor het uitlenen van deze stukken ontvangen de betreffende beleggingsfondsen collateral als onderpand. De opbrengsten van het uitlenen van de stukken worden binnen het beleggingsfonds herbelegd. Deze opbrengsten hebben een positief effect op de
participatiewaarde van het beleggingsfonds. Het onderpand heeft gemiddeld een waarde van 104% van de uitgeleende stukken. Het aandeel van Bpf MITT in de uitgekeerde stukken bedraagt 87.607.304.
Liquiditeitsrisico
Liquiditeitsrisico is het risico dat de beleggingen niet tijdig en/of niet tegen een anvaardbare prijs kunnen worden omgezet in liquide middelen, waardoor het fonds op korte termijn niet aan zijn verplichtingen kan voldoen.
Het aandeel illiquide beleggingen van de totale beleggingen is in onderstaande tabel weergegeven:
2015 | 2015 | 2014 | 2013 | 2012 | 2011 | 2010 | |
€ | in % | Illiquide in % | Illiquide in % | Illiquide in % | Illiquide in % | Illiquide in % | |
Vastrentende waarden | 84.674 | 7,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 2,0 |
Zakelijke waarden, indirect onroerend | |||||||
goed en overige beleggingen | 91.000 | 14,0 | 33,0 | 36,0 | 47,0 | 50,0 | 49,0 |
Liquide beleggingen zijn binnen een maand opvraagbaar. De andere illiquide beleggingen betreffen private quity en infrastructuuren en bedragen circa 14% van de beleggingscategorieën (zie bovenstaande tabel). Ultimo 2015 is 9,46% van de totale beleggingsportefeuille illiquide en vertegenwoordingen een bedrag van 175.674 dat niet binnen één maand liquide gemaakt kan worden. Voornoemd bedrag is als volgt opgebouwd:
2015 | 2014 | |||
€ | % | € | % | |
Illiquide belleggingen per beleggingscategorie | ||||
Onroerend goed | 0 | 0,00 | 82.004 | 4,47 |
Vastrentende waarden | 84.674 | 4,56 | 0 | 0,00 |
Private equity | 34.419 | 1,85 | 25.463 | 1,39 |
Hedge fondsen | 0 | 0,00 | 70.326 | 3,84 |
Infrastructuur | 56.581 | 3,05 | 22.565 | 1,23 |
175.674 | 9,46 | 200.358 | 10,93 |
Actief beheer risico
Actief beheer risico ontstaat doordat vermogensbeheerders actief beheer voeren op (delen van) de beleggingsportefeuille. Onder actief beheer worden afwijkende posities in portefeuilles verstaan die worden ingenomen ten opzichte van strategische benchmarks. De mate van actief beheer wordt bepaald aan de hand van de tracking error. Een lage tracking error impliceert dat het feitelijke rendement dicht bij de gekozen benchmark ligt, terwijl een hoge tracking error aangeeft dat het rendement duidelijk van de benchmark afwijkt. Een hogere tracking error impliceert een hoger actief beheer risico.
Hoogte buffer
Bij de berekening van het vereist eigen vermogen wordt alleen een actief beheer risico becijferd voor de aandelenportefeuille indien de tracking error groter is dan 1%. Voor het pensioenfonds resulteert een buffer voor het feitelijk actief beheer risico van 5.405 (0,0%) en voor het strategisch actief beheer risico van 4.696 (0,0%), dit conform het actief beheer risico dat gelopen wordt binnen de aandelen opkomende markten portefeuille.
Zeist, 23 juni 2016
Het bestuur
mw. N.L. Xxxxxx (voorzitter) X. Xxxx (secretaris)
J.J.C. Xxxxxxx X. Raadgever
X. Xxxxxxxxx J.A. Spruijt
M.C.J. Verstraten X.X. xxx xxx Xxxx
Gebeurtenissen na balansdatum
Per einde 2015 is de (feitelijke) dekkingsgraad van het pensioenfonds geschat op circa 97%. Op basis van de feitelijke dekkingsgraad is, rekening houdende met de overkomst van de pensioenverplichtingen van Bpf TV, vóór 1 april 2016 een herstelplan bij DNB ingediend. Op basis van de cijfers van dat herstelplan blijkt dat er in 2016 geen korting toegepast hoeft te worden. DNB heeft het herstelplan goedgekeurd.
Resultaatbestemming
Bepalingen omtrent de resultaatbestemming
Conform hoofdstuk 8b van de ABTN dienen de jaarresultaten te worden toegevoegd c.q. onttrokken aan de extra reserve.
Resultaatverdeling
In de bestuursvergadering van 23 juni 2016 heeft het bestuur besloten het negatieve saldo over 2015 van € 95.649.000,- te onttrekken aan de extra reserve.
Actuariële verklaring
Opdracht
Door de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie te Heerlen is aan Towers Watson Netherlands
B.V. de opdracht verleend tot het afgeven van een actuariële verklaring als bedoeld in de Pensioenwet over het boekjaar 2015.
Onafhankelijkheid
Als waarmerkend actuaris ben ik onafhankelijk van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie, zoals vereist conform artikel 148 van de Pensioenwet. Ik verricht geen andere werkzaamheden voor het pensioenfonds. Omdat Towers Watson Netherlands B.V. beschikt over een door de toezichthouder goedgekeurde gedragscode, is het toegestaan dat andere actuarissen en deskundigen aangesloten bij Towers Watson Netherlands B.V. wel andere werkzaamheden verrichten voor het pensioenfonds.
Gegevens
De gegevens waarop mijn onderzoek is gebaseerd, zijn verstrekt door en tot stand gekomen onder de verantwoordelijkheid van het bestuur van het pensioenfonds.
Voor de toetsing van de fondsmiddelen en voor de beoordeling van de vermogenspositie heb ik mij gebaseerd op de financiële gegevens die ten grondslag liggen aan de jaarrekening.
Afstemming accountant
Op basis van de door mij en de accountant gehanteerde Handreiking heeft afstemming plaatsgevonden over de werkzaamheden en de verwachtingen bij de controle van het boekjaar. Voor de toetsing van de technische voorzieningen en voor de beoordeling van de vermogenspositie als geheel heb ik de materialiteit bepaald op € 10.000.000. Met de accountant ben ik overeengekomen om geconstateerde afwijkingen boven € 500.000 te rapporteren. Deze afspraken zijn vastgelegd en de uitkomsten van mijn bevindingen zijn met de accountant besproken.
Ik heb voorts gebruik gemaakt van de door de accountant in het kader van de jaarrekeningcontrole onderzochte basisgegevens. De accountant van het pensioenfonds heeft mij geïnformeerd over zijn bevindingen ten aanzien van de betrouwbaarheid (materiële juistheid en volledigheid) van de basisgegevens en de overige uitgangspunten die voor mijn oordeel van belang zijn.
Werkzaamheden
Ter uitvoering van de opdracht heb ik, conform mijn wettelijke verantwoordelijkheid zoals beschreven in artikel 147 van de Pensioenwet, onderzocht of is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet. De door het pensioenfonds verstrekte administratieve basisgegevens zijn zodanig dat ik die gegevens als uitgangspunt van de door mij beoordeelde berekeningen heb aanvaard.
Als onderdeel van de werkzaamheden voor de opdracht heb ik onder meer onderzocht of:
– de technische voorzieningen, het minimaal vereist eigen vermogen en het vereist eigen vermogen toereikend zijn vastgesteld;
– de kostendekkende premie voldoet aan de gestelde wettelijke vereisten;
– het beleggingsbeleid in overeenstemming is met de prudent-personregel.
Voorts heb ik mij een oordeel gevormd over de vermogenspositie van het pensioenfonds. Daarbij heb ik mij gebaseerd op de tot en met balansdatum aangegane verplichtingen en de op dat moment aanwezige middelen en is mede het financieel beleid van het pensioenfonds in aanmerking genomen.
Mijn onderzoek heb ik zodanig uitgevoerd, dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de resultaten geen onjuistheden van materieel belang bevatten.
De beschreven werkzaamheden en de uitvoering daarvan zijn in overeenstemming met de binnen het Koninklijk Actuarieel Genootschap geldende normen en gebruiken, en vormen naar mijn mening een deugdelijke grondslag voor mijn oordeel.
Oordeel
De technische voorzieningen zijn, overeenkomstig de beschreven berekeningsregels en uitgangspunten, als geheel bezien, toereikend vastgesteld.
Het eigen vermogen van het pensioenfonds is op de balansdatum lager dan het wettelijk minimaal vereist eigen vermogen. Met inachtneming van het voorafgaande heb ik mij ervan overtuigd dat is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de
Pensioenwet met uitzondering van de artikelen 131 PW (minimaal vereist eigen vermogen), 132 PW (vereist eigen vermogen) en 133 PW (dekking door waarden). Aan artikel 133 PW wordt niet voldaan doordat het eigen vermogen niet alleen lager is dan wettelijk minimaal vereist eigen vermogen, maar ook negatief.
De beleidsdekkingsgraad van het pensioenfonds op balansdatum is lager dan de dekkingsgraad bij het minimaal vereist eigen vermogen.
Mijn oordeel over de vermogenspositie van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie is gebaseerd op de tot en met balansdatum aangegane verplichtingen en de op dat moment aanwezige middelen. De vermogenspositie is naar mijn mening slecht, omdat het aanwezig eigen vermogen lager is dan het minimaal vereist eigen vermogen.
Op basis van het door het pensioenfonds opgestelde herstelplan constateer ik dat het tekort naar verwachting binnen de daartoe gestelde termijn zal zijn opgeheven. Daarbij merk ik op dat in het herstelplan is verondersteld dat geen toeslag zal worden verleend zolang er sprake is van een tekortsituatie en dat een tijdig herstel naar het voor het pensioenfonds van toepassing zijnde vereist eigen vermogen in grote mate afhankelijk is van toekomstige, onzekere overrendementen.
Amstelveen, 23 juni 2016
xxx. X. Xxxxxxxx AAG
Verbonden aan Towers Watson Netherlands B.V.
Aan: het Bestuur en Raad van Toezicht van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie
Controleverklaring van de onafhankelijke accountant
Verklaring over de jaarrekening 2015
Oordeel
Naar ons oordeel geeft de jaarrekening een getrouw beeld van de grootte en samenstelling van het vermogen van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie per 31 december 2015 en van het resultaat over 2015, in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 van het in Nederland geldende Burgerlijk Wetboek (BW).
Wat we gecontroleerd hebben
Wij hebben de jaarrekening 2015 van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie (de Stichting) te Heerlen gecontroleerd.
De jaarrekening bestaat uit:
1 de balans per 31 december 2015;
2 de staat van baten en lasten over 2015; en
3 de toelichting met een overzicht van de belangrijke grondslagen voor financiële verslaggeving en overige toelichtingen.
De basis voor ons oordeel
Wij hebben onze controle uitgevoerd volgens het Nederlands recht, waaronder ook de Nederlandse controlestandaarden vallen. Onze verantwoordelijkheden op grond hiervan zijn beschreven in de sectie ‘Onze verantwoordelijkheden voor de controle van de jaarrekening.
Wij zijn onafhankelijk van de Stichting zoals vereist in de Verordening inzake de onafhankelijkheid van accountants bij assurance- opdrachten (ViO) en andere voor de opdracht relevante onafhankelijkheidsregels in Nederland. Verder hebben wij voldaan aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).
Wij vinden dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt is als basis voor ons oordeel.
Controleaanpak
Samenvatting
Goedkeurende controleverklaring Materialiteit
– Materialiteit van EUR 10 miljoen
– 0,5% van het pensioenvermogen Kernpunten
– Schattingsonzekerheid in de waardering van beleggingen
– Schattingsonzekerheid in de waardering van de technische voorzieningen
Materialiteit
Afwijkingen kunnen ontstaan als gevolg van fraude of fouten en zijn materieel indien redelijkerwijs kan worden verwacht dat deze, afzonderlijk of gezamenlijk, van invloed kunnen zijn op de economische beslissingen die gebruikers op basis van deze jaarrekening nemen. De materialiteit beïnvloedt de aard, timing en omvang van onze controlewerkzaamheden en de evaluatie van het effect van onderkende afwijkingen op ons oordeel.
Op basis van onze professionele oordeelsvorming hebben wij de materialiteit voor de jaarrekening als geheel bepaald op EUR 10 miljoen. Voor de bepaling van de materialiteit wordt uitgegaan van het pensioenvermogen (stichtingskapitaal, reserves, technische voorzieningen en voorziening voor risico deelnemers) per 31 december 2015 (ongeveer 0,5%). Wij beschouwen het pensioenvermogen als de meest geschikte benchmark, omdat het pensioenvermogen een bepalende factor is in de berekening
van de beleidsdekkingsgraad die de financiële positie van de Stichting weergeeft. Wij houden ook rekening met afwijkingen en/of mogelijke afwijkingen die naar onze mening voor de gebruikers van de jaarrekening om kwalitatieve redenen materieel zijn.
Wij hebben met het bestuur afgesproken dat wij aan het bestuur tijdens onze controle geconstateerde afwijkingen boven de EUR 500 duizend rapporteren aan hen alsmede kleinere afwijkingen die naar onze mening om kwalitatieve redenen relevant zijn.
Uitbesteding van bedrijfsprocessen aan dienstverleners
De Stichting heeft het beheer van de beleggingen uitbesteed aan Mn Services N.V. De pensioenadministratie is uitbesteed aan AZL
N.V. De jaarrekening wordt opgesteld op basis van informatie over de beleggingen en beleggingsopbrengsten die is verstrekt door Mn Services N.V. en informatie over de technische voorzieningen, premiebijdragen en pensioenuitkeringen en overige financiële posten die is verstrekt door AZL N.V.
Gegeven onze eindverantwoordelijkheid voor het oordeel zijn wij verantwoordelijk voor het verwerven van inzicht in de aard en de significantie van de door de dienstverleners verleende diensten en in het effect ervan op de voor de controle relevante interne beheersing van de Stichting. Op basis hiervan identificeren wij de risico’s op een afwijking van materieel belang en zetten wij controlewerkzaamheden op en voeren wij deze uit om op deze risico’s in te spelen.
Bij de uitvoering van onze controle maken wij gebruik van de werkzaamheden en bevindingen die andere onafhankelijke accountants uitvoeren op de voor de Stichting relevante interne beheersingsmaatregelen van Mn Services N.V. en AZL N.V. in de specifiek daarvoor opgestelde (ISAE 3402-type II) rapportages.
Onze controlewerkzaamheden bestaan uit het bepalen van de minimaal verwachte interne beheersingsmaatregelen. Op basis daarvan evalueren wij de in de ISAE 3402-rapportage beschreven interne beheersingsmaatregelen, verrichte werkzaamheden ter toetsing van de effectieve werking gedurende 2015 en de uitkomsten daarvan. Ook beoordelen wij de evaluatie door het bestuur van de kwaliteit van de uitbesteding aan Mn Services N.V. en AZL N.V.
Het bestuur van de Stichting heeft aan een onafhankelijk accountant opdracht gegeven de informatie inzake beleggingen ten behoeve van de jaarrekening van de Stichting te controleren.
Gegeven onze eindverantwoordelijkheid voor het oordeel bij de jaarrekening zijn wij verantwoordelijk voor de aansturing van, het toezicht op en de uitvoering van de controlewerkzaamheden van deze accountant. In dit kader hebben wij de accountant schriftelijke instructies gegeven omtrent de aard en omvang van de uit te voeren werkzaamheden. De accountant heeft, op onze instructie, de controle uitgevoerd met een materialiteit van EUR 10 miljoen en daarbij ook bijzondere aandacht besteed aan het hierna genoemde kernpunt van onze controle voor de waardering van beleggingen met schattingen.
De accountant heeft zijn bevindingen aan ons gerapporteerd. Wij hebben de rapportage geëvalueerd, de bevindingen met de accountant besproken, het controledossier van de accountant beoordeeld en aanvullende eigen controle werkzaamheden uitgevoerd waaronder aansluiting van de vermogensbeheerrapportage met de financiële administratie en de jaarrekening.
Op informatie over de technische voorzieningen, premiebijdragen en pensioenuitkeringen en overige financiële posten die is verstrekt door AZL N.V. hebben wij eigen gegevensgerichte analyses uitgevoerd. Wij hebben daarbij de uitkomsten van premiebijdragen
en uitkeringen getoetst op basis van verwachtingen die wij zelf hiervoor hebben ontwikkeld. Wij hebben met deelwaarnemingen mutaties in de pensioenadministratie, premiebijdragen en uitkeringen met brondocumentatie bij de dienstverlener onderzocht.
Door bovengenoemde werkzaamheden op de uitbestede bedrijfsprocessen en aanvullende eigen werkzaamheden, hebben wij voldoende en geschikte controle-informatie met betrekking tot de beleggingen, beleggingsstromen en -opbrengsten, (mutaties in) deelnemergevens en aanspraken die resulteren in (wijzigingen in) de technische voorzieningen, premiebijdragen en uitkeringen verkregen.
De kernpunten van onze controle
In de kernpunten van onze controle beschrijven wij zaken die naar ons professionele oordeel het meest belangrijk waren tijdens onze controle van de jaarrekening. De kernpunten van onze controle hebben wij met het bestuur gecommuniceerd, maar vormen geen volledige weergave van alles wat is besproken.
Wij hebben onze controlewerkzaamheden met betrekking tot deze kernpunten bepaald in het kader van de jaarrekeningcontrole als geheel. Onze bevindingen ten aanzien van de individuele kernpunten moeten in dat kader worden bezien en niet als afzonderlijke oordelen over deze kernpunten.
Omschrijving
De beleggingen zijn een significante post op de balans van de Stichting en worden gewaardeerd op marktwaarde. Uit de toelichting op pagina 68 de jaarrekening blijkt dat voor EUR 1,13 miljard (61% van de beleggingen van de Stichting) de waardering gebaseerd
is op waarderingsmodellen. Het bepalen van de marktwaarde voor deze beleggingen is complex(er) en bevat subjectieve schattingselementen.
Het maken van de schattingen vergt een hoge mate van oordeelsvorming van het bestuur, waarbij gebruik wordt gemaakt van modellen. Gezien de invloed hiervan op de waardering van de beleggingen, het saldo van baten en lasten, het eigen vermogen en de beleidsdekkingsgraad vormde de waardering van beleggingen met behulp van schattingen een kernpunt in onze controle.
In de toelichting op pagina 61 tot en met 66 geeft de Stichting de gehanteerde waarderingsgrondslagen weer. In toelichting 1 zijn de gehanteerde waarderingsmethoden en belangrijke veronderstellingen voor waardering van de beleggingen uiteengezet, inclusief onzekerheden.
Het evalueren van de waarderingsgrondslagen en vaststellen van de juistheid en toereikendheid van de toelichtingen vormde onderdeel van onze werkzaamheden.
Schattingsonzekerheid in de waardering van beleggingen
Onze aanpak Voor individueel significante beleggingen, waarvoor de waardering tot stand komt met behulp van schattingen, maken wij gebruik van de beheersmaatregelen die zijn ingericht bij de vermogensbeheerder en die onderdeel zijn van de ISAE 3402 type II rapportage. Deze relevante beheersmaatregelen zijn gericht op de betrouwbare aanlevering van, en toereikende beoordeling op, periodieke performancecijfers. Daarnaast hebben wij de aansluiting vastgesteld tussen de financiële administratie en actuele financiële rapportages van de vermogensbeheerder. In onze instructies aan de accountant van Mn Services N.V. hebben wij de accountant verzocht om specifieke aandacht te besteden aan dit kernpunt. De accountant van Mn Services N.V. heeft zijn bevindingen met betrekking tot zijn controle op de vermogensrapportage aan ons gerapporteerd. Wij hebben de rapportage geëvalueerd, de bevindingen met de accountant besproken en een dossierreview op het controledossier van de accountant verricht. Wij hebben vastgesteld dat de controle van de accountant toereikend is, het kernpunt adequaat is geadresseerd in de controle en de controle in overeenstemming met onze schriftelijke instructies is uitgevoerd. Daarnaast hebben wij vastgesteld dat de gecontroleerde vermogensbeheerrapportage aansluit met de financiële administratie en de jaarrekening. |
Onze observatie Wij hebben vastgesteld dat de gehanteerde waarderingsgrondslagen en gehanteerde waarderingsmethodieken voor de beleggingen in overeenstemming zijn met de geldende verslaggevingsregels en geschikt zijn om te kunnen komen tot een marktwaarde van deze beleggingen. Wij hebben eveneens geconstateerd dat de toelichtingen op de beleggingen adequaat zijn. De waardering van beleggingen is op evenwichte wijze bepaald overeenkomstig de gehanteerde waarderingsgrondslagen en methodieken. |
Schattingsonzekerheid in de waardering van de technische voorzieningen |
Omschrijving De technische voorzieningen zijn een significante post op de balans van de Stichting en worden gewaardeerd op actuele waarde (marktwaarde). De waardering van de technische voorziening komt tot stand door middel van een berekening waarin aanspraakgegevens van deelnemers met behulp van belangrijke schattingen over levensverwachtingen, kostenniveaus en arbeidsongeschiktheid worden vertaald naar verwachte toekomstige kasstromen (uitkeringen). De kasstromen worden contant gemaakt tegen de marktrente (rentetermijnstructuur zoals gepubliceerd door DNB). Het maken van de schattingen vergt een hoge mate van oordeelsvorming van het bestuur, waarbij gebruik wordt gemaakt van actuariële modellen en het bestuur zich laat adviseren door actuarieel deskundigen. Gezien de complexiteit en de invloed hiervan op de hoogte van de technische voorzieningen, het saldo van baten en lasten, het eigen vermogen en de beleidsdekkingsgraad vormde de waardering van de technische voorzieningen een kernpunt in onze controle. Het bestuur heeft in de toelichting op pagina 64 de waarderingsgrondslagen en veronderstellingen voor de technische voorzieningen opgenomen. Op pagina 81 van de toelichting (risicoparagraaf ) is de gevoeligheid van de berekening van de technische voorzieningen voor schattingen uiteengezet, inclusief onzekerheden. Het evalueren van de waarderingsgrondslagen en vaststellen van de juistheid en toereikendheid van de toelichtingen vormde onderdeel van onze werkzaamheden. |