SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG
SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG
Arbitraal vonnis van 14 februari 2017 Kenmerk: 16/16
Het Scheidsgerecht, samengesteld als volgt:
mr. R.J.B. Xxxxxxxxx, wonende te Arnhem, voorzitter,
D.M. Portier RA, wonende te Lelystad,
dr. X.X.X. xxx Xxxx, wonende te Berlicum, bijgestaan door mr. X.X.X. xx Xxxxxxx, griffier, heeft het navolgende arbitraal vonnis gewezen
inzake
de maatschap
A.,
gevestigd te Z.,
alsmede haar afzonderlijke maten
B.,
wonende te Y.,
C.,
wonende te Z.,
D.,
wonende te X.,
D.,
wonende te W.,
E.,
wonende te Z., eisers in conventie,
verweerders in reconventie, tevens eisers in het incident,
gemachtigde: mr. X.X.X. xxx Xxxxxxx tegen
F.,
wonende te V., verweerder in conventie, xxxxx in reconventie, verweerder in het incident,
gemachtigde: mr. X.X. xxx xxx Xxx
De partijen worden hierna (zowel in conventie als in reconventie) aangeduid als eisers en verweerder.
1. De procedure
1.1 Nadat de voorzieningenrechter van de rechtbank H. bij beschikking d.d. 21 juli 2016 met kenmerk G., had bepaald dat drie arbiters van het Scheidsgerecht Gezondheidszorg bindend uitspraak zullen doen in het geschil tussen partijen, waarbij het arbitragereglement van het Scheidsgerecht Gezondheidszorg op de arbitrage van toepassing is, hebben eisers hebben bij brief van 29 juli 2016 het geschil aanhangig gemaakt en de voorzitter van het Scheidsgerecht
Gezondheidszorg verzocht om drie scheidslieden te benoemen teneinde te beslissen over het onderhavige geschil. Bij brief van 12 september 2016 hebben eisers een memorie van eis ingediend met producties (genummerd 1 tot en met 8). Eisers hebben gevorderd:
Primair:
- Verweerder te veroordelen tot betaling van het bedrag van € 98.064,05 aan eisers zoals dat volgt uit de definitieve jaarrekeningen en het negatieve aandeel in het kapitaal van de maatschap van verweerder, althans tot betaling van een in goede justitie vast te stellen bedrag;
- Verweerder te veroordelen tot betaling aan eisers van de door hem geïncasseerde betaling van de U. ten bedrage van € 2.150,45;
- Verweerder te veroordelen tot betaling aan de afzonderlijke maten D., C. en E. van het aan hun verschuldigde bedrag van € 6.130,12;
- Verweerder te veroordelen tot betaling aan eisers van € 9.377,50 als het bedrag van de factuur die aan I. is betaald;
- Verweerder te veroordelen tot betaling vermeerderd met rente en buitengerechtelijke incassokosten en de kosten van beslaglegging;
- Te verklaren voor recht dat verweerder per 1 oktober 2014 de maatschap heeft verlaten, xxxxxxx zich ziek heeft gemeld per 1 oktober 2014 en geen werkzaamheden meer heeft verricht. Althans dat de maatschap met verweerder per die datum rechtsgeldig is beëindigd en verweerder hierin heeft berust.
Subsidiair:
- Verweerder te veroordelen tot betaling aan eisers van het bedrag van € 61.079,30 zoals dat volgt uit de in opdracht van verweerder opgestelde concept jaarrekeningen en het negatieve kapitaal van verweerder, althans een door de arbiters in goede justitie vast te stellen bedrag zoals dat volgt uit het negatieve kapitaal van verweerder in A.;
- Verweerder te veroordelen tot betaling aan eisers van de door hem geïncasseerde betaling van de U. ten bedrage van € 2.150,45;
- Verweerder te veroordelen tot betaling aan de afzonderlijke maten D., C. en E. van het aan hun verschuldigde bedrag van € 6.130,12;
- Verweerder te veroordelen tot betaling aan eisers van het bedrag van € 1.562,92 als gedeelte van de factuur die aan I. is betaald;
- Verweerder te veroordelen tot betaling vermeerderd met rente en buitengerechtelijke incassokosten en de kosten van beslaglegging;
- Te verklaren voor recht dat eisers de maatschap met verweerder rechtsgeldig hebben opgezegd met de brief van 1 maart 2016 conform de maatschapsovereenkomst.
Primair en subsidiair:
- Verweerder te veroordelen tot betaling aan eisers van de kosten van de arbitrageprocedure inclusief de nakosten.
1.2 Verweerder heeft op 15 november 2016 een memorie van antwoord ingediend met producties (genummerd 1 tot en met 25) met het verzoek:
1. Alle vorderingen van eisers af te wijzen
2. Eisers te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 14.670,- zoals dat volgt uit de concept jaarrekening die aan eisers is toegezonden op 20 november 2015, althans tot betaling van een in goede justitie vast te stellen bedrag;
3. Eisers te veroordelen tot doorbetaling van de vergoeding voor coördinatiewerkzaamheden alsmede voor gemiste piketdiensten tot het lidmaatschap van [verweerder] van de maatschap rechtsgeldig is geëindigd;
4. Te bepalen dat de opzegging d.d. 1 maart 2016 niet rechtsgeldig heeft plaatsgevonden nu er geen enkele motivering voor de opzegging wordt gegeven. Er wordt uitsluitend verwezen naar artikel 10 van de maatschapsovereenkomst, de algemene regel voor opzegging door één partij (met inachtneming van een opzegtermijn van zes maanden en bij aangetekend schrijven).
Subsidiair stelt [verweerder] dat, zou er al sprake zijn van een rechtsgeldige opzegging, deze in ieder geval onbillijk is, op grond waarvan [verweerder] recht heeft op een schadevergoeding naar billijkheid ter hoogte van een vergoeding van € 41.400,- overeenkomend met de vergoeding voor coördinatiekosten gedurende één jaar.
Meer subsidiair verzoekt [verweerder] om, indien de opzegging niet onrechtmatig en niet onbillijk zou zijn, betaling van een in goede justitie vast te stellen bedrag;
5. Eisers te veroordelen tot betaling van € 25.000,- netto aan smartengeld aan [verweerder] vanwege onnodig veroorzaakt leed en reputatieschade, althans een in goede justitie vast te stellen bedrag;
6. Eisers te veroordelen in de kosten van de procedure, alsmede de kosten die [verweerder] voor juridische bijstand heeft moeten maken.
1.3 Bij brief van 9 januari 2017 hebben eisers een memorie van antwoord in reconventie tevens incidentele vordering overleggen stukken ex art. 843a Rv ingediend met een aanvullende productie, genummerd 10, en de volgende omschrijving van de incidentele vordering:
Vordering in incident
(11.) A. vordert derhalve dat [verweerder] het BING rapport afgeeft aan A. en inbrengt in de procedure of dat [verweerder] toestemming verleent tot overlegging van het rapport door X. aan A., zodat zij het rapport zelf in het geding kan brengen en het kan meewerken in de oordeelsvorming van de arbiters in dit geschil.
Voor antwoord in reconventie concluderen eisers in deze memorie:
[verweerder] in zijn vorderingen in reconventie niet ontvankelijk te verklaren, althans deze af te wijzen en [verweerder] –voor zover noodzakelijk uitvoerbaar bij voorraad- te veroordelen in de kosten in reconventie.
1.4 Bij brief van 23 januari 2017 heeft verweerder het conceptrapport van 8 juli 2015 van BING (Bureau Integriteit Nederlandse Gemeenten) betreffende het door haar uitgevoerde onderzoek overgelegd en een rapport van de K. (verder: K.) van 6 december 2016 met het verslag van een door haar op verzoek van verweerder uitgevoerd evaluatieonderzoek betreffende het conceptrapport van BING.
1.5 Bij brief van 26 januari 2017 heeft verweerder een reactie op de memorie van antwoord in reconventie tevens incidentele vordering overlegging stukken ex art. 843a Rv ingediend, alsmede een vermeerdering eis in reconventie, en daarbij nog een aantal eerder genoemde maar feitelijk nog ontbrekende producties overgelegd, genummerd 1, 9, 17, en 19 en verwezen naar de vindplaats van de eveneens ontbrekende producties 23 en 24 bij de stukken van xxxxxx, terwijl bij diezelfde brief daarnaast nog twaalf aanvullende producties, genummerd 26 tot en met 37, werden overgelegd. Verweerder heeft zijn eis als volgt vermeerderd:
De schade die [verweerder]heeft geleden is de volgende:
a. Zijn aandeel over de piketdiensten van september en oktober 2014: € 6.600;
x. xxxx uit vast dienstverband met pensioenopbouw tot de pensioengerechtigde leeftijd bij de J.: € 42.000 excl. pensioenschade;
c. maandelijkse vergoeding van coördinatie-uren ten laste van de A. subsidiair gemist inkomen uit wekelijkse piketdiensten: € 60.000 op jaarbasis;
d. schuldopbouw door beslaglegging op de bankrekeningen waardoor hij zijn rekeningen niet kon betalen met als gevolg aanmaningen en andere dwangmaatregelen: € 20.000;
e. gedwongen verkoop van het appartement van zijn moeder nu hij door bovengenoemde derving de hypotheek van zijn moeder niet meer kon betalen: schade voor zijn moeder € 15.000;
f. door het beslag op zijn woning, later depot, niet kunnen verkrijgen van hypotheek: € 24.000 geleend van familie en vrienden;
g. de mentale schade van zijn echtgenote en hemzelf: een naar redelijkheid en billijkheid vast te stellen bedrag;
h. kosten K. € 48.812,50 ex BTW;
i. kosten advocaat € 35.000.- (tot nu toe);
j. kosten accountant/boekhouder € 10.000,- ex BTW (schatting)
k. proceskosten € 4.300,- (tot nu toe).
1.6 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden te Utrecht op 2 februari 2017. Namens eisers zijn verschenen de heer X. en de heer B., bijgestaan door hun gemachtigde mr. X.X.X. xxx Xxxxxxx en door mr. C.H. Hartsuiker. Verweerder is in persoon verschenen vergezeld van de heer X., boekhouder en directeur van I., opsteller van de concept jaarstukken van de maatschap, de heer X., opsteller van het K.-rapport en mevrouw X., echtgenote van verweerder, en bijgestaan door zijn gemachtigde mr. X.X. xxx xxx Xxx. Mr. Xxx xxx Xxx heeft het woord gevoerd aan de hand van pleitaantekeningen.
2. De samenvatting van het geschil
2.1 De A., hierna te noemen A., is een maatschap die zich richt op de medische dienstverlening bestaande uit o.a. het verrichten van lijkschouwingen voor de Veiligheidsregio A. (J.) en als onderdeel daarvan het verrichten van forensisch- medische diensten voor de Politie A..
2.2 De A. is laatstelijk bij maatschapsovereenkomst van 16 juni 2009 aangegaan tussen verweerder en de eisers B., C., D. en E. en de heren O., P., Q., R. en S.. De maatschap A. fungeert onder die naam sinds 2001 als opvolger van de
maatschap T. (T.), die in 1990 werd aangegaan. In de maatschapsovereenkomst van 16 juni 2009 is voor zover hier van belang het volgende bepaald:
DUUR VAN DE VENNOOTSCHAP
Artikel 10
1. De vennootschap wordt aangegaan voor onbepaalde tijd en een partij kan opzeggen met inachtneming van een opzeggingstermijn van zes maanden of korter, indien hierover met alle partijen van de vennootschap overeenstemming wordt bereikt.
2. Opzegging kan uitsluitend geschieden door middel van een aangetekend schrijven, waarbij de redelijkheid en billijkheid in acht moet worden genomen.
BESTUUR
Artikel 11
1. Drie van de partijen zijn gezamenlijk belast met het bestuur van de vennootschap, hierna te noemen: het bestuur; het bestuur vertegenwoordigt daarbij de vennootschap in en buiten rechte en kan de vennootschap aan derden en derden aan de vennootschap verbinden.
2. Het bestuur is gehouden tot een behoorlijke vervulling van zijn/haar taak.
3. Het bestuur is verplicht een gedegen administratie te voeren en de daarbij behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers zo te bewaren dat hier uit, te allen tijde, de rechten en verplichtingen van de vennootschap kunnen worden gelezen.
KAMER VAN KOOPHANDEL
Artikel 12
Ieder van de partijen draagt zorg voor diens eigen inschrijving in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel.
ADMINISTRATIE
Artikel 13
1. De administratie van de vennootschap wordt in onderling overleg ingericht.
2. Het boekjaar is gelijk aan het kalenderjaar, doch loopt voor de eerste maal van de aanvang van de vennootschap tot en met éénendertig december van dat jaar.
3. Binnen vijf maanden na afloop van het boekjaar, dan wel binnen vijf maanden nadat de vennootschap partieel of geheel is ontbonden, wordt door een door partijen in onderling overleg aan te wijzen deskundige een balans en een winst- en verliesrekening in tienvoud opgemaakt. Door ondertekening hiervan door ieder van partijen worden de jaarstukken definitief vastgesteld en worden partijen over en weer gedechargeerd.
4. Jaarlijks kan het bestuur het besluit nemen de in het vorige lid genoemde termijn te verlengen met een periode van maximaal zes maanden.
5. (…)
PARTIËLE EN ALGEHELE ONTBINDING VAN DE VENNOOTSCHAP
Artikel 18
1. De vennootschap wordt alleen ontbonden ten aanzien van de partij die uittreedt:
a. Indien het uittreden het gevolg is van zijn/haar opzegging aan de andere partijen ingevolge artikel 10 lid 1;
b. indien het uittreden het gevolg is van opzegging aan hem/haar door alle andere partijen gezamenlijk op grond van een andere reden als vermeld in sub d.
Vorenbedoelde ontbinding vindt plaats op de dag waartegen is opgezegd, waarbij geen opzegtermijn in acht behoeft te worden genomen;
GEVOLGEN VAN PARTIËLE ONTBINDING VAN DE VENNOOTSCHAP ANDERS DAN TEN GEVOLGE VAN OVERLIJDEN
Artikel 20
1. In geval van opvolging van een uit de vennootschap tredende partij zal hetgeen in artikel 7:823 leden 1 en 2 BW is bepaald van toepassing zijn. In afwijking van artikel 20 lid 2 van deze overeenkomst zal het aandeel van de uittredende partij in de goederen van de vennootschappelijke gemeenschap alsdan aan de opvolgende vennoot worden geleverd overeenkomstig artikel 3:96 BW. De waarde van de economische deelgerechtigdheid van de uittredende partij in het vermogen van de vennootschap wordt vergoed overeenkomstig het bepaalde in artikel 20 lid 3 van de onderhavige overeenkomst, met dien verstande echter dat vorenbedoeld bedrag niet door de voortzettende partij(en) maar door de opvolgende vennoot aan de uittredende partij wordt vergoed.
Indien de waarde van de economische deelgerechtigdheid van de uittredende partij i het vermogen van de vennootschap negatief is, dan is de uittredende partij gehouden een bedrag gelijk aan de negatieve waarde, uiterlijk binnen zes maanden, gerekend vanaf de datum van uittreding, aan de opvolgende vennoot te vergoeden.
GESCHILLEN
Artikel 23
Alle geschillen, welke mochten ontstaan, zowel juridisch als feitelijk, naar aanleiding van deze overeenkomst dan wel van nadere overeenkomsten die hiervan het gevolg mochten zijn, zullen partijen in eerste instantie gezamenlijk tracht op te lossen, eventueel met behulp van mediation conform het daartoe strekkende reglement van de Stichting Nederlands Mediation Instituut te Rotterdam, zoals dat luidt op de aanvangsdatum van de mediation.
Indien het onmogelijk gebleken is een geschil op vorenbedoelde wijze op te lossen zal het geschil – behoudens voorzieningen in kort geding – worden beslist door middel van arbitrage door drie scheidslieden.
De scheidslieden, van wie de voorzitter de hoedanigheid van meester in de rechten dient te bezitten, worden, op verzoek van de meest gerede partij benoemd door de President van de competente rechtbank.
Een geschil is aanwezig, indien één van de partijen schriftelijk aan de andere partijen te kennen geeft dat dit het geval is.
De scheidslieden zullen rechtspreken als goede mannen/vrouwen naar billijkheid en zijn bevoegd hun uitspraak te doen in de vorm van bindend advies.
Voorzover noodzakelijk geldt deze overeenkomst als akte van compromis.
De wijze van behandeling van het geschil zal door de scheidslieden worden geregeld, terwijl de kosten door partijen zullen worden gedragen in de verhouding als door de scheidslieden te bepalen.
2.3 Behalve lid van de maatschap A. was verweerder sinds 2001 tevens voor oorspronkelijk negen uur per week en uiteindelijk voor 22 uur per week in loondienst werkzaam voor (de rechtsvoorganger van) de J. (de U.) als sociaal
medisch adviseur en verrichtte hij als onderdeel van dat dienstverband aanvankelijk 5 en later zeven uur per week coördinatiewerkzaamheden voor de forensische geneeskunde.
2.4 Tussen A. en J. geldt een Overeenkomst Forensische Geneeskunde laatstelijk opnieuw aangegaan bij onderhandse akte die ondertekend is op 21 respectievelijk
23 maart 2013, waarbij X. zich heeft verbonden forensisch geneeskundige diensten te verlenen aan J.. In deze overeenkomst is –voor zover hier van belang- het volgende bepaald:
9.1 Ter uitvoering van de dienstverlening is de A. gehouden te zorgen voor een regeling (rooster) die voorziet in een permanente bereikbaarheid (7 dagen per week, 24 uur per dag, inclusief feestdagen) en beschikbaarheid van ter zake kundigen. De J. kan bij een verwachte extra vraag naar geneeskundige hulp aan de A. kenbaar maken dat extra Artsen (vermoedelijk) beschikbaar moeten zijn. Dit wordt door de J. zo snel mogelijk maar ten laatste een week van tevoren aan de A. kenbaar gemaakt. Bij een vraag naar extra artsencapaciteit zal de A. zich inspannen om dit te realiseren.
9.2 De A. zal voor de uitvoering van deze overeenkomst geen diensten onderaanbesteden zonder voorafgaande schriftelijke goedkeuring door de J..
9.3 De J. zal de FG alleen door de A. laten uitvoeren.
9.4 Partijen zullen een contactpersoon en een vervangend contactpersoon aanwijzen, die de contacten over de wijze van uitvoering van deze overeenkomst zullen onderhouden.
9.5 De A. zal zich voor de aanvang van de opdracht in voldoende mate op de hoogte stellen van de doelstellingen van de J. en de te dezen relevante gegevens en organisatie van de J..
9.6 De J. zal de A. tijdig alle voor de uitvoering van de dienstverlening nuttige en noodzakelijke gegevens of inlichtingen verschaffen en alle medewerking verlenen.
2.5 Blijkens de bijlage “inventarisatie 2009 Forensische Geneeskunde” bij de brief van de J. (U1.) van 19 januari 2011 is het totaal aantal begrote coördinatie-uren voor de forensische geneeskunde toen door de J. vastgesteld op 639 uur per jaar, bij 42 werkweken overeenkomend met 15 uur per week.
2.6 Bij de stukken bevindt zich een ‘verslag inzet coördinatieuren ForGen 2013’ van 11 maart 2013. Dat is klaarblijkelijk een intern verslag van een bespreking binnen
J. tussen AA., verweerder en BB.. Het verslag vermeldt onder meer het volgende:
[verweerder] heeft een aanstelling bij de J. van 0,61 fte, dit is 21,96 uur/week. Hiervan is de afspraak uit het verleden: respectievelijk 17 uur ten dienste van de SMA en 5 uur voor coördinerende taken FG.
Bij het afsluiten van het nieuwe contract tussen de J. en de forensische maatschap is op 11 maart separaat een nieuwe afspraak gemaakt over de inzet van coördinatieuren. De afspraak is een inzet van 7 uur per week als coördinator forensische geneeskunde door [verweerder]. Deze inzet van coördinatieuren is gebaseerd op het overzicht “taakverdeling ForGen inventarisatieuren coördinatie”, dat als bijlage is toegevoegd.
De betreffende bijlage met de titel “inventarisatie 2013 naar aanleiding van nieuw contract J.-A.” vermeldt op de laatste pagina een totaal aantal coördinatie-uren
van 325 per jaar voor de J. en 404 per jaar voor de A.. De 325 uur voor de J. zouden volgens het overzicht overeenkomen met 7,7 uur per week (op basis van 42 weken). Dit is kennelijk naar beneden afgerond, nu onderaan de laatste pagina is vermeld “Nieuwe afspraak is: 7 uur coördinatie FG ten laste van J..” De verdeling coördinatie-uren komt op basis van deze afspraak in combinatie met het overzicht (vanaf 2013) neer op 295 uur per jaar voor de J. en 434 uur per jaar voor de A..
2.7 Over de verdeling van de coördinatie-uren tussen de J. en de A. vermelden de notulen van de maatschapsvergadering van 18 maart 2013 het volgende:
d. coördinatie-uren: X. xxxxxx terecht op, dat prio-uren in feite overlap gaven in de berekening. Dit is juist, maar daarvoor is bewust gekozen, omdat anders de onderhandeling vorige week met CC. en de teammanager BB. te veel uren richting A. zouden geven en daarmee de positie ondermijnen(ik heb alles nog een keer nagerekend).
De J. gaat akkoord met 7 uur coördinatie ten laste van de U.. De overige uren moeten uit onze maatschap komen. F. zal proberen door meer diensten te draaien deels deze coördinatie uren te compenseren, maar hij wil net als jullie wel voldoende basisinkomen houden.
De uitvoerende uren die wegvallen en toch binnen kantooruren gedaan worden, moeten net als voorheen terugbetaald worden aan de J. (ik mag daar SMA-uren voor gebruiken; soort broekzak-vestzak).
2.8 Vanaf eind september 2014 heeft verweerder geen werkzaamheden meer voor de maatschap verricht. Op 7 oktober 2014 heeft verweerder zich bij de J. ziek gemeld. Begin oktober 2014 heeft de X. aan XXXX een opdracht gegeven tot het verrichten van een onderzoek naar aanleiding van binnen de X. xxxxxxx vragen dan wel door de A. ingediende klachten over de afhandeling van facturen van lijkschouwingen verricht voor de X..
2.9 Bij e-mail van 5 november 2014 van de heer X. namens eisers is aan verweerder medegedeeld dat het beheer van de financiën van eisers voortaan zal worden behartigd door de heer E. samen met de heer D. in plaats van door verweerder. De inhoud van die e-mail luidt als volgt:
Beste F.,
Wij hebben begrepen dat je inmiddels een accountant hebt ingeschakeld om de boeken van de maatschap te bekijken. Aangezien je dat gedaan hebt zonder overleg met ons, zal de maatshap de kosten hiervoor niet gaan dragen. Wij betreuren overigens deze stap van jou en hechten er nog steeds aan dat je de boeken opent voor de mensen van Xxxx. Als je dat blijft weigeren, gaan wij juridische stappen zetten om toch het inzicht te krijgen waar wij als maatschapsleden recht op hebben.
Wat betreft de financiën van de maatschap hebben we besloten dat jij die niet meer kan behartigen. De groep heeft mij gevraagd om dit samen met D. ter hand te nemen. Onze voorzitter heeft deze stap kortgesloten met de directeur van de U.. Nota’s van jou afkomstig worden niet meer in behandeling genomen door de U.. Ik zal je maandelijks per mail vragen welke onkosten je hebt gemaakt, zodat ik de netto opbrengsten kan verdelen naar rato van de gemaakte diensten.
Een aantal leden van de maatschap heeft nog geen honorarium ontvangen over augustus j.l. Wij verzoeken je dit zo spoedig mogelijk te doen. Wanneer je binnen twee weken na ontvangst van deze mail nog geen geld hebt overgemaakt, gaan we ook hierin juridische stappen ondernemen.
Als laatste vinden wij het, gezien de problemen in de maatschap, geen goed moment om met elkaar uit eten te gaan. Wij zeggen hierbij collectief af voor 25 november.
Met vriendelijke groeten, namens de maatschap
E.
2.10 Bij e-mail van 11 november 2014 heeft verweerder aan xxxxxx verzocht om overname van zijn diensten op 15 en 21 november, op welke e-mail door de eisers B., D. en E. bij afzonderlijke e-mails van 11 en 12 november is gereageerd.
Vervolgens hebben eisers bij e-mail van 15 november 2014 xxx xx xxxxx X. en
D. nog het volgende aan verweerder bericht:
Beste F.,
Allereerst bedankt voor je mail. We waarderen het dat er nu goed naar de cijfers wordt gekeken en dat het ‘raadsel van de verdwenen gelden’ wordt opgelost. Wij wachten in ieder geval eerst de rapportage van BING/accountant af en zullen ons daarna verder beraden.
D. en ik willen onze bemoeienis met de financiën absoluut beperken tot een korte duur. Wellicht neemt de maatschap je idee over om een beroepsboekhouder in te schakelen voor onze financiën, maar dat is van later zorg. Belangrijk is nu dat we onze inzet maandelijks betaald krijgen.
Het lijkt me goed wanneer jij de overzichten van september en oktober bijwerkt, zodat ze uptodate zijn.
Met vriendelijke groeten en beterschap gewenst,
D. en E.
2.11 Bij brief van 3 maart 2015 van de door verweerder ingeschakelde accountant L. zijn de conceptjaarrekeningen 2013 en 2014 (tot 30-09-2014) aan eisers gestuurd. De brief luidt als volgt:
In overleg met de heer X. doe ik u bijgaand in concept de jaarverslagen over 2013 en 2014 (30-09-2014) toekomen.
Qua toelichting verwijs ik naar mijn brief van 27 februari 2015. Daaraan kan toegevoegd worden dat op de balans per 30 september 2014 de afrekening van de
J. over de maand september als nog te vorderen is opgenomen. Aangezien ik niet in het bezit ben van een verdeling van de afrekening voor die maand over de maten heb ik het bedrag ook weer als nog te betalen opgenomen.
De verdeling van het resultaat over de verslagperiode is gebaseerd op een opgaaf door de heer F. van de dagdelen tot en met 31 augustus 2014.
Uit het overzicht op bijlage 1 bij het concept jaarverslag 2014 blijkt dat de heer F. per 30 september 2014 een negatief kapitaal in de maatschap heeft van € 43.019,17.
Graag hoor ik van u of u nog op- of aanmerkingen heeft op de cijfers per 31 december 2013 en 30 september 2014.
2.12 Begin juni 2015 heeft X. nog nieuwe concepten aangeleverd op basis van nadere door verweerder aan hem verstrekte overzichten/gegevens, welke leiden tot een negatief kapitaal van verweerder per 31-10-2014 van € 26.000,-.
2.13 In het concept rapport van het door XXXX uitgevoerde onderzoek van 8 juli 2015 wordt als analyse BING onder punt 4.3.5 van het rapport –voor zover hier van belang- het volgende vermeld:
(…) Zoals hiervoor opgemerkt komt de accountant uit op een schuldbedrag van (per 30 september 2014) van betrokkene (=verweerder) aan de maatschap van in eerste instantie € 43000 en in tweede instantie € 26.000. De accountant heeft zich gebaseerd op de bankmutaties c.q. bankafschriften van de maatschapsrekening en de overzichten die betrokkene heeft aangeleverd.
De bedragen komen niet altijd met elkaar overeen of zijn niet zondermeer aan te sluiten. Zo volgt uit de eigen overzichten van betrokkene dat hij in 2012 recht zou hebben gehad op een vergoeding voor coördinatie en administratie van circa €
30.000 (zie ook overzichten paragraaf 4.3.3). De accountant is in zijn analyse uitgegaan van een bedrag van in eerste instantie € 18… en in tweede instantie € 24.600. Uit het onderzoek is nog niet duidelijk geworden waarom de accountant zich op andere bedragen heeft gebaseerd.
Volgens de andere leden van de maatschap heeft betrokkene zichzelf een te hoge vergoeding berekend voor administratie en coördinatiewerkzaamheden. Indien en voor zover betrokkene zich een te hoge vergoeding heeft toegerekend zou de schuld van betrokkene aan de maatschap in dat geval hoger zijn dan voornoemde bedragen van ruim € 42.000 respectievelijk ruim € 26.000.
De accountant stelt vast dat betrokkene aan zichzelf in de periode 2011-2014 (tot en met september) in totaal een bedrag van circa € 198.000 heeft overgemaakt. uit de analyse van XXXX xxx xx xxxxxxxxxxx c.q. bankafschriften van de maatschap volgt een vergelijkbaar bedrag.
Over de bedragen waar betrokkenen recht op had voor zijn administratie en coördinatietaken, kunnen wij geen eenduidige uitspraken doen. Dit omdat betrokkene en de andere leden van de maatschap hierover van mening verschillen en aan ons nog geen documentatie is verstrekt waaruit de afspraken volgen.
Ten aanzien van de vergoedingen die zijn uitgekeerd voor gedraaide piketdiensten, constateren wij, zoals eerder opgemerkt, dat de bedragen die betrokkene aan zichzelf overmaakte (en ook aan de andere leden van de maatschap), in veel gevallen niet overeenkwamen met de bedragen waar hij volgens zijn eigen overzichten recht op had. De redenen hiervoor zijn uit het onderzoek niet duidelijk geworden.
Wij onderschrijven op basis van ons onderzoek hetgeen accountant O heeft aangegeven, namelijk dat omschrijvingen die door betrokkene zijn gehanteerd bij overboekingen van geld, niet altijd aansluiten bij de werkelijkheid c.q. geen duidelijkheid geven. (…)
In dat rapport is verder als reactie van mevrouw X. namens de andere leden van de maatschap nog het volgende vermeld:
In een aantal vergaderingen van de maatschap is het punt coördinatie- en administratie-uren aan de orde geweest. Uiteindelijk is besloten dat betrokkene één dagdeel per week mocht rekenen voor deze uren. Dat dagdeel was gekoppeld aan onze uitvoerende werkzaamheden als forensische arts, waarbij 24 uur dienst
3 dagdelen betreft. Betrokkene zou dus een derde van onze verdiensten voor 24 uur betaald krijgen. Dat betekent dat het bedrag per maand zou variëren. Wij kunnen deze afspraak niet terugvinden in de verslagen van de vergaderingen.
en over de hoogte van de coördinatievergoedingen in de stukken van X.:
Deze bedragen zijn veel te hoog. Als voorbeeld: in 2013 was over het gehele jaar de verdienste voor één dagdeel € 302. Dus over heel 2013 is 46 weken x € 302 =
€ 13.892 het juiste bedrag. Overigens is onze mening dat betaling van extra coördinatie en administratie-uren in 2013 is ingegaan. Het is dus onjuist dat dergelijke uren ook in 2012 zijn berekend.
2.14 Bij brief van 20 november 2015 aan de gemachtigde van verweerder heeft X. een nieuwe versie van de concept jaarstukken 2011-2014 verstuurd, waarbij de coördinatie-uren op grond van het besluit van de J. (brief U1.) d.d. 19 januari 2011 zijn verwerkt. Deze nieuwe versie van de concept jaarstukken leidt tot een positief kapitaal van verweerder in de maatschap van € 13.970,24 per 30 september 2014. De begeleidende brief van X. bij deze nieuwe concepten luidt – voor zover hier van belang- als volgt:
Recentelijk heb ik van de heer X. xxxxxxxxxxxxxxx ontvangen van de coördinatie- uren in het kader van zijn werkzaamheden ten behoeve van de A. (A.). Deze herberekeningen berusten op een schrijven van de U1. (J.) waarin het onderwerp “Besluit uitgangssituatie FUWA” wordt behandeld. Ik neem aan dat deze brief ook in uw bezit is weshalve ik volsta met het verwijzen naar deze brief en de uitvoerige bijlagen. Op de laatste bijlage is met de pen genoteerd dat de coördinator 639 uur per jaar besteedt aan indirecte taken. Een deel hiervan komt voor rekening van de J., te weten 4 uur per week in 2011 en 2012 en 7 uur per week in de daaropvolgende jaren (2013/14). Geconcludeerd kan worden dat de resterende uren voor rekening van de A. komen. Dat deel dat voor rekening moet komen van de A. heeft de heer X. qua omvang berekend en afgezet tegen de eerder door hem berekende coördinatie-uren. Deze berekening heb ik overgenomen en verwerkt in de op 2 juni 2015 aan de heer D. toegezonden conceptbalansen. Ter vergelijking heb ik in de nieuwe overzichten de oude stand van de kapitaalrekeningen naast de opnieuw berekende stand van de kapitaalrekeningen gezet. Tevens heb ik het overzicht per 31 augustus 2014 doorgetrokken naar 14 oktober 2015 en daarin ook verwerkt de verrekeningen tussen de J. en de heer F. in dat jaar. Tot slot heb ik rekening gehouden met de door de heer F. gedraaide dagdelen (3) op 1 november 2014.
2.15 Het dienstverband tussen verweerder en de J. is per 1 december 2015 met wederzijds goedvinden geëindigd.
2.16 Bij aangetekende brief van hun gemachtigde van 1 maart 2016 hebben eisers primair de (door hen gesuggereerde) opzegging van de maatschap door verweerder bevestigd en subsidiair zelf de maatschap met verweerder voor zoveel nodig opgezegd. Eisers hebben verweerder gesommeerd tot betaling van hetgeen verweerder nog verschuldigd is en in maart 2016 conservatoir beslag gelegd op de bankrekeningen en het huis van verweerder. De woning van verweerder is in juni 2016 verkocht en om die verkoop mogelijk te maken is het beslag door eisers opgeheven en een bedrag van € 85.000 uit de verkoopopbrengst in depot bij de notaris geplaatst.
2.17 Bij e-mail van 11 juli 2016 aan de gemachtigde van verweerder heeft X. nog een correctie aangebracht op zijn concept jaarstukken van november 2015, leidend tot een (positief) kapitaal van verweerder in de maatschap van € 14.671,03 in plaats van € 13.970,24, nog steeds rekening houdend met de coördinatie-uren volgens
de berekening van verweerder in overeenstemming met de inventarisaties van de J. van 2011 en 2013.
2.18 Eisers hebben begin augustus 2016 L. verzocht de jaarrekeningen 2011 tot en met 2013 en een verslag over de periode 1 januari 2014 tot en met 31 oktober 2014 op te stellen en daarbij uit de eerdere concepten de coördinatie-uren van verweerder te elimineren. De bevestiging van dit verzoek met de offerte bij brief van 2 augustus 2016 van X. vermeldt daarover het volgende:
Gevraagd is om de door de heer X. in rekening gebrachte coördinatiekosten te elimineren. Correct lijkt mij om een berekening van de resultaten te maken in- en excluis de coördinatiekosten en het effect daarvan op het verloop van de kapitaalrekeningen. In de maatschapsvergadering kan aan de hand daarvan een besluit worden genomen en in de notulen worden vastgelegd. Dat besluit kan vervolgens in de definitieve jaarverslagen worden opgenomen.
Blijkens de berekeningen van accountant X. leidt de volledige eliminatie van een vergoeding aan verweerder voor coördinatiekosten tot een negatief kapitaal van verweerder in de maatschap van € 98.064,05 per 1 september 2014.
2.19 Op 6 december 2016 heeft X. op verzoek van verweerder gerapporteerd over een door haar uitgevoerde evaluatie van het onderzoek en het concept rapport van XXXX. Het rapport van X. vermeldt aan het slot daarvan op pagina 73 het volgende:
Wij stellen vast dat de conclusie in het Concept rapport van XXXX: ‘naar onze mening hebben er zich onregelmatigheden voorgedaan’ niet wordt gedragen door de in de daarop volgende toelichting aangedragen feiten en omstandigheden. De voor deze conclusie aangedragen argumenten kunnen in het kader van dit onderzoek door XXXX niet gekwalificeerd worden als voldragen feiten en omstandigheden, waaruit één of meerdere niet nader gespecificeerde onregelmatigheden kunnen worden afgeleid. De aangedragen argumenten construeren geen onderbouwing van een eventuele onregelmatigheid, maar betreffen veronderstellingen, administratieve onvolkomenheden en onderzoekstechnische beperkingen.
Op grond van onze bevindingen in dit hoofdstuk stellen wij vast dat XXXX in strijd met haar eigen gedragsregels voor onder meer Objectiviteit en Rapportage heeft gehandeld. Vanuit een vaktechnische evaluatie hebben wij verschillende zaken geconstateerd die vragen oproepen over de objectiviteit van de onderzoekers bij de aanvaarding, opzet en uitvoering van het onderzoek en de rapportage daarover.
3. De bevoegdheid van het Scheidsgerecht
De bevoegdheid van het Scheidsgerecht berust op art. 23 van de maatschapsovereenkomst in combinatie met hiervoor onder 1.1 genoemde beschikking van 21 juli 2016 van voorzieningenrechter van de rechtbank H., inhoudende dat drie arbiters van het Scheidsgerecht Gezondheidszorg bindend uitspraak zullen doen in het geschil tussen partijen, waarbij het arbitragereglement van het Scheidsgerecht Gezondheidszorg op de arbitrage van toepassing is. Het Scheidsgerecht zal uitspraak doen bij wege van arbitraal vonnis en daarbij rechtspreken als goede mannen naar billijkheid.
4. De beoordeling van het geschil
4.1 Verweerder heeft zich in verschillende opzichten op niet ontvankelijkheid van eisers beroepen. Hij heeft in de eerste plaats aangevoerd dat er geen maatschap
A. te Z. bestaat, maar alleen een in zijn woonplaats V.. Het enkele feit dat
verweerder de maatschap in het handelsregister heeft doen inschrijven met als vestigingsadres zijn woonadres, doet er niet aan af dat de maatschap vorderingen kan instellen tegen verweerder. Volgens verweerder zijn er nog andere maatschapsleden die in deze procedure niet meedoen, maar dat de desbetreffende personen leden van de maatschap zijn, wat eisers gemotiveerd hebben betwist, heeft verweerder niet aangetoond. Deze verweren worden daarom verworpen.
4.2 De partijen zijn in de eerste plaats verdeeld over het antwoord op de vraag of de maatschap tussen eisers en verweerder is geëindigd en zo ja, met ingang van welke datum. Volgens de eisers is de maatschap tussen hen en verweerder eind 2014 met stilzwijgend wederzijds goedvinden geëindigd nadat verweerder zich had ziek gemeld en daarna nooit meer enige betrokkenheid bij de maatschap heeft gehad. Daaromtrent geldt het volgende. Verweerder betwist dat hij zich eind september 2014 of op enig ander moment ziek heeft gemeld. Of dat zo is kan in het midden blijven. De stukken laten geen andere conclusie toe dan dat verweerder vanaf eind september 2014 tot heden in het geheel geen werkzaamheden meer voor de maatschap heeft verricht of op enigerlei wijze bij de maatschap (anders dan bij de afwikkeling daarvan) betrokken is geweest. Uit de correspondentie tussen eisers en verweerder van eind september tot en met november 2014 kan niet geconcludeerd worden dat verweerder in die periode de maatschap heeft willen beëindigen. Niet gebleken is echter dat verweerder zich nadien nog jegens eisers op het standpunt heeft gesteld dat hij als lid van de maatschap werkzaamheden wilde verrichten of op enigerlei wijze een hem toekomende rol in de maatschap wilde spelen. Xxxxxxx is gebleken dat eisers verweerder nog als lid van de maatschap met wie de samenwerking zou worden gecontinueerd, hebben beschouwd of benaderd. De partijen zijn na 1 januari 2015 klaarblijkelijk alleen in contact geweest over de afwikkeling van de maatschap. Dat de advocaat van verweerder zich in haar brief van 9 oktober 2015 impliciet op het standpunt heeft gesteld dat er nog een maatschap bestond en dat gesproken moest worden over ‘het al dan niet opheffen’ daarvan, doet daaraan niet af. Onder deze omstandigheden moet worden aangenomen dat de maatschap tussen eisers en verweerder met stilzwijgend wederzijds goedvinden is geëindigd en wel per 1 januari 2015. Vereffening moet per die datum plaatsvinden.
4.3 Ter zake van die vereffening verschillen de partijen van mening over het saldo van de kapitaalrekening van verweerder. Xxxxxx stellen zich op het standpunt dat verweerder nog € 98.064,05 verschuldigd is, terwijl verweerder van mening is dat hij nog € 14.671,03 te vorderen heeft. De discussie is daarbij toegespitst op de vraag of en zo ja, tot welk bedrag verweerder over de periode van 2011 tot en met 2014 aanspraak had op betaling van uren ter zake van coördinatiewerkzaamheden (hierna ook aan te duiden als de coördinatie-uren of de coördinatiekosten). Hieromtrent wordt als volgt overwogen. De accountant van de maatschap, L., heeft in eerste instantie aan de hand van gegevens die door verweerder zijn aangeleverd begin maart 2015 jaarstukken opgemaakt over de periode 2011-2014. Daarin kwam het saldo van de kapitaalrekening van verweerder per eind september 2014 uit op een negatief bedrag van € 43.019,17. Ter toelichting stond daarbij dat de posten ‘administratie en coördinatie’ zijn ‘ gebaseerd op maandstaten’ van verweerder. In november 2015 heeft X. blijkens zijn brief van 20 november 2015 herberekeningen van de coördinatie-uren van verweerder ontvangen. Aan de hand daarvan heeft X. het saldo van de kapitaalrekening van verweerder opnieuw becijferd. Dat kwam uiteindelijk uit op € 14.671,03 positief. Eisers hebben X. vervolgens in de zomer van 2016 verzocht de jaarstukken opnieuw op te maken zonder rekening te houden met coördinatie- uren van verweerder. Blijkens de brief van X. aan eisers van 18 augustus 2016 met bijlagen kwam het saldo van de kapitaalrekening van verweerder uit op een bedrag van € 98.064,05 negatief. Afgezien van het saldo op de kapitaalrekening
van verweerder en de daarmee samenhangende discussie over de coördinatiekosten is de juistheid van deze laatste jaarstukken over de periode van 2011 tot en met 2014 niet in geschil. Het Scheidsgerecht zal dan ook verder van die jaarstukken in de versie van augustus 2016 uitgaan.
4.4 Eisers stellen zich op het standpunt dat verweerder geen aanspraak heeft op vergoeding van coördinatie-uren omdat dat nooit is afgesproken. Zij betwisten bovendien dat met coördinatie door verweerder zoveel uren waren gemoeid als verweerder aan zichzelf toedacht. Volgens xxxxxx heeft verweerder, die in zijn eentje voorzitter, penningmeester en secretaris van de maatschap was, zichzelf gewoon zonder recht of titel grote bedragen uitgekeerd en daarbij later coördinatie-uren verzonnen. Verweerder beroept zich op afspraken die hij als werknemer in dienst van X., de enige opdrachtgever van de maatschap, met X. heeft gemaakt over het aantal uren dat in zijn functie aan coördinatie mocht worden besteed. Volgens hem is door X. op 19 januari 2011 vastgesteld dat met coördinatie in totaal 639 uur per jaar is gemoeid en bepaald dat verweerder in zijn functie bij J. 7 uur per week aan coördinatie mocht besteden. De rest zou ten laste van de maatschap moeten komen. Volgens verweerder is dit zo ook met de maatschap afgesproken.
4.5 Niet kan worden vastgesteld dat er tussen eisers en verweerder duidelijk is afgesproken dat verweerder een vergoeding toekwam voor coördinatie-uren en zo ja, voor hoeveel uur en tegen welk tarief. De afspraken met X. waarop verweerder zich beroept bieden hiervoor geen grond. Dat zijn immers afspraken tussen X. en verweerder in zijn hoedanigheid van werknemer van X.. Dat ook X. toen in dienst was van J. en in diens functie bij J. akkoord was met die afspraken, doet hieraan niet af. Het gaat uitsluitend om de vraag of tussen eisers en verweerder is afgesproken of verweerder binnen de maatschap een vergoeding zou krijgen voor coördinatie-uren. De afspraken binnen J. zijn daarvoor niet bepalend. Ondertussen zijn er voldoende aanwijzingen dat er binnen de maatschap overeenstemming over bestond dat verweerder een vergoeding toekwam voor coördinatie-uren. Daarvoor is in de eerste plaats steun te vinden in hetgeen eiseres sub 3 volgens het BING-rapport van 8 juli 2015 heeft verklaard (hiervoor geciteerd onder 2.13). In de tweede plaats in het verslag van de vergadering van de maatschap van 18 maart 2013 (hiervoor onder 2.7) geciteerd.
4.6 Dat er overeenstemming bestond tussen de maten over het aantal uren waarvoor verweerder een vergoeding zou krijgen, het uurtarief en het moment van ingang van een vergoeding, kan uit deze of andere stukken niet worden afgeleid. Dat verweerder in de relevante periode van 2011-2014 feitelijk coördinatiewerkzaamheden heeft verricht, is echter voldoende aannemelijk. Hoeveel uren daarmee waren gemoeid, laat zich niet vaststellen. Dat het daarbij ging om zoveel uren als verweerder heeft gesteld (volgens de memorie van antwoord onder 6 15 uur per week), vindt het Scheidsgerecht niet aannemelijk. Een groot deel van de werkzaamheden die in de memorie van antwoord onder 6 zijn genoemd is niet als coördinatie te beschouwen, maar als vakinhoudelijk werk. Roosters maken, vervanging regelen bij uitval, aanspreekpunt zijn naar buiten, declareren, gelden verdelen enz kunnen wel als coördinatiewerkzaamheden worden beschouwd. Alles overziende is het Scheidsgerecht van oordeel dat met coördinatiewerkzaamheden binnen de maatschap redelijkerwijs -over een vol jaar genomen- gemiddeld 4 uur per week gemoeid heeft kunnen zijn. Xxxxxxxxxx heeft zelf gerekend met een uurtarief van ongeveer € 100,-. Uit de verklaring in het rapport XXXX moet worden afgeleid dat de eiseres sub 3 een uurtarief van minder dan € 30,- voor ogen stond, gerelateerd aan de piketvergoeding voor de dienstdoende forensisch arts. Dat laatste vindt het Scheidsgerecht niet een realistische vergoeding voor werkelijk gemaakte coördinatie-uren. De piketvergoeding is immers gebaseerd op een bedrag voor ieder uur dat de
dienstdoende arts zich beschikbaar moet houden, ongeacht of hij in die uren forensische werkzaamheden verricht. Een bedrag van € 100,- per uur voor coördinatiewerkzaamheden vindt het Scheidsgerecht in dit perspectief een redelijk bedrag. Onder al de hiervoor genoemde omstandigheden en met inachtneming van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid die de rechtsverhouding tussen de maten beheersen, moet een aanspraak van verweerder op vergoeding van coördinatiewerkzaamheden worden vastgesteld op basis van 4 uur per week tegen een uurtarief van 100,- over de periode van 1 januari 2011 tot en met september 2014.
4.7 Uitgaande van 52 weken per jaar komt de vergoeding dan uit op € 20.800,- per jaar en daarmee op in totaal € 76.267,- over de hiervoor genoemde periode. Blijkens de versie van de jaarstukken van november 2015 op basis van gegevens van xxxxxxxxxx, heeft verweerder in totaal € 144.190,83 ter zake van coördinatie in rekening gebracht. Daaruit is in de versie van de jaarstukken van augustus 2016 die op verzoek van de maatschap zijn opgemaakt een bedrag van € 112.735,08 (dat is het verschil tussen het saldo van € 14.671,03 positief (verweerder) en het saldo van € 98.064,05 negatief (eisers)) verwijderd. Dat betekent dat in de laatste jaarstukken nog steeds een bedrag van (€ 144.190,83 minus € 112.735,08 =) € 31.455,75 ter zake van coördinatiewerkzaamheden is opgenomen. Klaarblijkelijk zijn alleen de coördinatiekosten verwijderd die ten laste van de eisers waren gebracht, maar niet de coördinatiekosten voor zover die ten laste zijn gebracht van de andere artsen die in het overzicht van de kapitaalrekening zijn genoemd (bijlage 2 van de jaarstukken van augustus 2016; prod. 6 bij memorie van eis). Rekening houdend daarmee bestaat er dan ten opzichte van de laatste jaarstukken nog aanspraak op € 76.266,67 minus € 31.455,75 = € 44.810,92. Het saldo van de kapitaalrekening van verweerder dat volgens die stukken € 98.064,05 negatief bedraagt, moet met dit bedrag worden gecorrigeerd. Daarmee komt het saldo uit op € 53.253,13 negatief. Het ligt voor de hand dat de eisers de coördinatiekosten nog moeten verrekenen met die andere artsen, maar dat is een interne kwestie van afrekening binnen de maatschap. Anderzijds is verweerder tot eind 2014 ook rechthebbend op een evenredig aandeel in het positieve resultaat van de maatschap. Na de hiervoor berekende correctie ter zake van de coördinatie-uren komt het winstaandeel ten gunste van verweerder uit op in totaal over 2011-2014 € 4.666,32. Dat betekent dat verweerder per saldo nog een bedrag van € 53.253,13 negatief minus € 4.666,32 positief is € 48.586,81 aan de maatschap is verschuldigd. Dit bedrag zal worden toegewezen.
4.8 Voor de vorderingen van eisers tot betaling van € 2.150,45 en € 6.130,12 heeft het Scheidsgerecht niet enige deugdelijke grond kunnen vaststellen. Eisers hebben geen stukken overgelegd ter afdoende onderbouwing daarvan. Deze vorderingen worden afgewezen. Resteren de kosten voor het opnieuw opstellen van de laatste jaarstukken in augustus 2016 op verzoek van de maatschap. Die kosten hebben € 9.377,50 bedragen. Het staat wel vast dat verweerder een inadequate administratie heeft gevoerd en het was in de gegeven omstandigheden redelijk dat de maatschap opdracht heeft gegeven alsnog deugdelijke jaarstukken op te stellen. De kosten daarvan komen ten laste van de maatschap en in het kader van de vereffening dient verweerder daarin als ex-maat voor 1/6 gedeelte bij te dragen. Toewijsbaar is dus € 1.562,91. Verder hebben eisers beslagkosten gevorderd. Zij hebben geen opgave gedaan van die kosten en evenmin beslagstukken overgelegd, zodat de beslagkosten niet kunnen worden vastgesteld. Die worden daarom afgewezen. Verder is ‘rente’ gevorderd. Aannemelijk is dat daarmee de wettelijke rente is bedoeld. Bij gebreke van andere door eisers gestelde aanknopingspunten zal die wettelijke rente worden toegewezen met ingang van 14 dagen na de datum van dit vonnis. De verlangde
buitengerechtelijke kosten zijn in het geheel niet toegelicht of onderbouwd en worden daarom afgewezen.
4.9 Aan de incidentele vordering van eisers tot overlegging van het BING-rapport heeft verweerder reeds voldaan. De partijen gaan ervan uit dat op het conceptrapport van XXXX geen definitief rapport meer is gevolgd en dat het concept het definitieve rapport is. Een veroordeling daartoe moet reeds daarom achterwege blijven. Voor een afzonderlijke beslissing over de proceskosten op dit punt ziet het Scheidsgerecht geen aanleiding.
4.10 Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen in reconventie zoals die bij memorie van antwoord zijn ingesteld onder 2 tot en met 4 moeten worden afgewezen. Dat geldt ook voor de vordering onder 5. Voor toekenning van smartengeld vanwege onnodig veroorzaakt leed en reputatieschade bestaat bij gebreke van enige onderbouwing geen grond. Bij nadere memorie heeft verweerder zijn eis in reconventie vermeerderd met de vorderingen zoals daarin genoemd in punt 28 onder a tot en met k. Daarop moet als volgt worden beslist. Voor vergoeding van piketdiensten in september en oktober 2014 (vordering onder a) is geen grond. Niet gebleken is dat verweerder in die maanden piketdiensten heeft gedaan. Voor zover hem een aandeel in het resultaat toekomt, is dat reeds in conventie verrekend. Ook voor vergoeding van gederfd loon en pensioenschade wegens beëindiging van zijn dienstverband bij J. (vordering onder b) heeft verweerder geen aanspraak. Niet kan worden vastgesteld dat eisers het onderzoek door XXXX waartoe X. opdracht heeft gegeven hebben uitgelokt, nog daargelaten of dat onterecht en onrechtmatig zou zijn geweest jegens verweerder. Bovendien kan in het geheel niet worden vastgesteld dat het rapport XXXX rechtstreeks tot beëindiging van het dienstverband van verweerder met X. heeft geleid. Verweerder heeft zijn dienstverband bij J. per 1 december 2015 met wederzijds goedvinden beëindigd en dat hij daartoe door X. is genoopt vanwege het BING rapport is niet gebleken. Voor een vergoeding ter zake van gemiste inkomsten uit de maatschap na 1 januari 2015 bestaat evenmin grond, nu de maatschap immers per 1 januari 2015 met stilzwijgend wederzijds goedvinden is geëindigd.
4.11 De vorderingen onder d tot en met f zijn er kennelijk op gebaseerd dat de conservatoire beslagen die eisers ter verzekering van hun vordering uit hoofde van het negatieve kapitaalsaldo van verweerder hebben gelegd, onrechtmatig waren. Uit de toewijsbaarheid van de vordering in conventie volgt dat deze beslagen niet onrechtmatig waren. Voor het oordeel dat zij anderszins onrechtmatig jegens verweerder hebben gehandeld door in de gegeven omstandigheden beslagen te leggen, bestaat geen grond. Overigens is ook in het geheel niet onderbouwd dat er tussen de beslaglegging en het nadeel dat verweerder stelt te hebben geleden, enig causaal verband bestaat. Voor vergoeding van ‘mentale’ schade (onder g) kan het Scheidsgerecht ook geen grond vinden.
4.12 De kosten van het rapport K. (onder h) komen niet voor vergoeding in aanmerking. Het rapport BING omtrent de handel en wandel van verweerder is niet met het oog op dit geschil en deze procedure tussen eisers en verweerder opgesteld. Voor de beoordeling van dit geschil heeft het, afgezien van de daarin opgenomen citaten omtrent de coördinatie-uren, geen enkele relevantie. De kosten die verweerder zegt te hebben gemaakt voor het opstellen van het K.- rapport ad € 48.812,50, ter bestrijding van het BING-rapport, kunnen de dubbele redelijkheidstoets van art. 6:96 lid 2 BW niet doorstaan. Het doen opstellen van het rapport was gezien het voorgaande niet redelijk en de kosten die daarmee zijn gemoeid zijn evenmin als redelijk aan te merken. Het rapport K. bevat ongeveer
60 bladzijden algemeenheden, die niet in enige verhouding staan tot hetgeen in het rapport BING is opgenomen.
4.13 Voor vergoeding van de kosten van de advocaat, los van de beslissing over de proceskosten van dit arbitrale geding, bestaat evenmin grond. Datzelfde geldt, bij gebreke van voldoende toelichting en onderbouwing, ook voor kosten van accountant/boekhouder.
4.14 Wat betreft de proceskosten geldt het volgende. In conventie zijn de partijen over en weer deels in het gelijk gesteld. Dat brengt met zich dat de kosten van het Scheidsgerecht door de partijen bij helfte moeten worden gedragen. Die kosten bedragen € 8.186,62 en zullen op het door eisers gestorte voorschot worden verhaald. Verweerder zal de helft daarvan aan eisers moeten betalen. Voor het overige moeten beide partijen hun eigen kosten van rechtsbijstand dragen. In reconventie is verweerder geheel in het ongelijk gesteld. Hij moet de kosten van het Scheidsgerecht dragen ad € 3.382,--. Die kosten zullen op het door verweerder gestorte voorschot worden verhaald. Verweerder moet eisers een tegemoetkoming betalen in hun kosten van rechtsbijstand te stellen op € 3.500,-.
5. De beslissing
Het Scheidsgerecht, rechtdoende als goede mannen naar billijkheid, wijst het volgende arbitrale vonnis:
In het incident:
5.1 Het gevorderde wordt afgewezen.
In conventie:
5.2 Verweerder wordt veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eisers te betalen een totaal bedrag van € 50.149,72, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na dagtekening van dit xxxxxx.
5.3 De kosten van het Scheidsgerecht moeten door eisers en verweerder ieder voor de helft worden gedragen. Die kosten ad € 8.186,62 worden verhaald op het door eisers gestorte voorschot. Verweerder wordt veroordeeld de helft daarvan ad € 4.093,31 aan eisers te betalen.
5.4 Al hetgeen meer of anders is gevorderd, wordt afgewezen.
In reconventie:
5.5 De vorderingen worden afgewezen.
5.6 Verweerder moet de kosten van het Scheidsgerecht ad € 3.382,- dragen. Die zullen op het door verweerder gestorte voorschot worden verhaald.
5.7 Verweerder wordt veroordeeld een bedrag van € 3.500,- aan eisers te betalen als tegemoetkoming in hun kosten van rechtsbijstand.
Dit vonnis is vastgesteld te Utrecht en op 14 februari 2017 aan de partijen verzonden.