DE WND. VOORZITTER VAN DE IXde KAMER,
nr. 289 848 van 6 juni 2023 in de zaak RvV X / IX | ||
In zake: | X | |
Gekozen woonplaats: | ten kantore van advocaat B. VRIJENS Xxxxxxxxxxxxxxxxxx 000 0000 XXXX | |
tegen: de Belgische staat, vertegenwoordigd door de Staatssecretaris voor Asiel en Migratie. | ||
DE WND. VOORZITTER VAN DE IXde KAMER,
Gezien het verzoekschrift dat X, die verklaart van Sierra Leoonse nationaliteit te zijn, op 9 maart 2023 heeft ingediend om de nietigverklaring te vorderen van de beslissing van de gemachtigde van de Staatssecretaris voor Asiel Migratie van 8 februari 2023 tot weigering van verblijf van meer dan drie maanden zonder bevel om het grondgebied te verlaten (bijlage 20).
Gezien titel I bis, hoofdstuk 2, afdeling IV, onderafdeling 2, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
Gezien de beschikking houdende de vaststelling van het rolrecht van 14 maart 2023 met refertenummer X.
Gezien de nota met opmerkingen en het administratief dossier.
Gezien het verzoek en de instemming om gebruik te maken van de louter schriftelijke procedure met toepassing van artikel 39/73-2 van voormelde wet.
Gelet op de beschikking van 24 april 2023 waarbij het sluiten van de debatten wordt bepaald op 2 mei 2023.
WIJST NA BERAAD HET VOLGENDE ARREST:
1. Nuttige feiten ter beoordeling van de zaak
Verzoeker dient op 10 augustus 2022 een derde aanvraag in voor een verblijfskaart van een familielid van een burger van de EU, in de hoedanigheid van partner in het kader van een wettelijk geregistreerd partnerschap met een Belgische onderdaan (bijlage 19ter). De verwerende partij weigert op 8 februari 2023, onder een bijlage 20, het verblijf van meer dan drie maanden zonder bevel om het grondgebied te verlaten. Dit is de bestreden beslissing:
“In uitvoering van artikel 52, §4, 5de lid gelezen ter1 van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, wordt de aanvraag van een verblijfskaart van een familielid van een burger van de Unie of van een identiteitskaart voor vreemdelingen, die op 10.08.2022 werd ingediend door:
Naam: S. (…) Voorna(a)m(en): G. K. (…) Nationaliteit: Sierra Leone Geboortedatum: (…) Geboorteplaats: Freetown
Identificatienummer in het Rijksregister: (…) Verblijvende te/verklaart te verblijven te: (…)
om de volgende reden geweigerd:
De betrokkene voldoet niet aan de vereiste voorwaarden om te genieten van het recht op verblijf van meer dan drie maanden in de hoedanigheid van familielid van een burger van de Unie
Xxxxxxxxxx vraagt gezinshereniging aan in functie van zijn Belgische partner, de genaamde V.,M. A. R. (…) (RR. (…)) in toepassing van artikel 40 ter, §2, eerste lid, 1° van de wet van 15.12.1980.
Artikel 40ter, §2 van de Vreemdelingenwet stipuleert als volgt: ‘De familieleden bedoeld in het eerste lid, 1°, moeten bewijzen dat de Belg: 1° beschikt over stabiele, toereikende en regelmatige bestaansmiddelen. Aan die voorwaarde wordt geacht te zijn voldaan indien de bestaansmiddelen ten minste gelijk zijn aan honderdtwintig procent van het bedrag bedoeld in artikel 14, § 1, 3°, van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie en zoals geïndexeerd volgens artikel 15 van voormelde wet.
Bij het beoordelen van deze bestaansmiddelen wordt rekening gehouden met hun aard en regelmatigheid. Er wordt daarentegen geen rekening gehouden met de middelen verkregen uit het leefloon, de financiële maatschappelijke dienstverlening, de kinderbijslagen en toeslagen, de inschakelingsuitkeringen en de overbruggingsuitkering. De werkloosheidsuitkering komt alleen in aanmerking indien de Belg bewijst dat hij actief werk zoekt. "
Als bewijs van de bestaansmiddelen van de Belgische referentiepersoon legt betrokkene volgende documenten voor:
• Uitkeringsattest van invaliditeitsuitkeringen via Solidaris (Nationaal Verbond van Socialistische Mutualiteiten) van 01.01.2022 tot 31.10.2022
• Loonfiches tussen betrokkene en Ago Jobs & HR voor de période van april 2022 tot oktober 2022
• Fiche nr.281.10 van het jaar 2021 op naam van betrokkene waaruit het inkomen van betrokkene zelf blijkt voor 2021 met bijhorende loonstaten van 2021
Eerst en vooral worden de loonfiches van betrokkene Ago Jobs & HR niet inoverweging genomen. Er kan met deze documenten immers geen rekening gehouden worden bij de beoordeling van de stabiele, toereikende en regelmatige bestaansmiddelen. Het is de Belgische onderdaan, die zich wenst te laten vervoegen, die dient aan te tonen over voldoende, stabiele en regelmatige bestaansmiddelen te beschikken. Het gaat om een voorwaarde die te dezen enkel in hoofde van de Belgische referentiepersoon wordt voorzien en daaraan wordt geen afbreuk gedaan door de inhoud van het huwelijksvermogensrecht, dat een andere finaliteit heeft (Grondwettelijk Hof: arrest nr. 149/2019 van 24 oktober 2019).
Als bewijs van de bestaansmiddelen van de Belgische referentiepersoon legt betrokkene het uitbetalingsbewijs van Solidaris, ziekteuitkeringen voor. Het gemiddeld maandelijks bedrag aan inkomsten voor het jaar 2022, bedroeg om en bij de 1 190,65 euro netto per maand.
De beschikbare bestaansmiddelen van de Belg zijn bijgevolg ontoereikend. Zij beschikt immers niet over bestaansmiddelen, die ten minste gelijk zijn aan honderdtwintig procent van het bedrag bedoeld in artikel 14, § 1, 3° van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie. De bestaansmiddelenvoorwaarde zoals voorzien in art. 40ter van de wet van 15.12.1980 is niet voldaan.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 42, §1, tweede lid van de Vreemdelingenwet dient, wanneer vastgesteld wordt dat het inkomen ontoereikend is, een behoefteanalyse te worden doorgevoerd. In dit kader dient vooreerst opgemerkt te worden dat in de bijlage 19ter opgemaakt op 10.08.2022 uitdrukkelijk werd opgenomen dat ‘Voor zover de bestaansmiddelen niet ter waarde zijn van 120% van het leefloon voor een persoon met gezinslast dienen de bewijzen van bestaansmiddelen vergezeld te
zijn van bewijzen van de vaste en variabele kosten van de Belg en zijn gezinsleden.' Het is de bedoeling dat aan de hand van de vaste en variabele kosten van de Belg alsnog kan worden vastgesteld hoeveel bestaansmiddelen de Belg met zijn gezin gemiddeld per maand besteedt. Op die manier kan mogelijks de Belg aantonen ook voldoende in het levensonderhoud van het gezin te kunnen voorzien zonder over die 120% van het leefloon voor een persoon met gezinslast te kunnen beschikken.
Ais antwoord op deze vermelding op de bijlage 19ter werd vermoedelijk het 'attest budgetbeheer* dd.3.03.2022 waarin is opgenomen namens het OCMW dat mevrouw M. V. (…) sinds 28.09.2018 in budgetbeheer is en geen openstaande schulden heeft.
Vooreerst dient er opgemerkt te worden dat de referent een sociale huurwoning betrekt en hiervoor maandelijks 217.80 euro huur betaalde bij aanvang van het contract in 2003. Dit is een bedrag dat werd aangepast door de sociale huurmaatschappij aan het bescheiden inkomen van de referent. De marktprijs van de woning was in 2003 300 euro. Volgens de meest recente gegevens in het dossier bedraagt de huurprijs voor de referentiepersoon intussen 268.84, terwijl de marktwaarde 617 euro is geworden.
Ten tweede is het maandelijks bedrag aan invaliditeit die de referentiepersoon ter beschikking heeft niet ter waarde van het leefloon voor een persoon met gezinslast (100%).
Ten derde zit de referentiepersoon kennelijk nog steeds in budgetbeheer, alhoewel zij geen schulden heeft. Dat wijst toch ook op een kwetsbaarheid op financieel vlak. Van mogelijke problemen met het beheren van het inkomen dat er wel is, waardoor ze daar de hulp voor nodig heeft van het OCMW.
Daar waar de behoefteanalyse er net op gericht is om te berekenen over hoeveel de referentiepersoon zou moeten beschikken om te kunnen voorkomen dat zij of de aanvrager zouden ten laste vallen van de Belgische overheid, heeft een berekening van de ware levenskost eigenlijk geen nuttig effect meer in een dergelijke situatie.
Het feit dat de referentiepersoon de marktwaarde van de huurwoning niet hoeft te betalen, maar een aangepaste huurprijs heeft gekregen, wil eigenlijk al zeggen dat de Vlaamse overheid gedeeltelijk de woning van de referentiepersoon financiert en de mensen dus niet meer kunnen voorkomen ten laste te vallen, want ze zijn het al. Bovendien beschikt de referentiepersoon niet eens over een uitkering ter waarde van 100% van het leefloon, waardoor er ook een risico is dat zij zich bijkomend tot het OCMW zouden moeten wenden. Heden is dit niet van toepassing omdat de betrokkene zelf werkt. Echter het inkomen dat betrokkene daarbij zelf heden verwerft, kan evengoed bij het maken van de behoeftenanalyse niet in rekening worden gebracht. De behoefteanalyse die dient te worden gemaakt overeenkomstig art. 42, §1, tweede lid strekt er immers toe na te gaan of er elementen zijn die toelaten ervan uit te gaan dat de referentiepersoon in het voorliggend geval geen 120% van het leefloon nodig heeft om het gezin te onderhouden. Nergens in dat artikel staat dat om deze afweging te maken, alsnog andere bestaansmiddelen in aanmerking zouden kunnen worden genomen dan degene die overeenkomstig art. 40ter, §2, tweede lid, 1° in rekening kunnen worden gebracht. Dat zou immers de bepalingen betreffende de bestaansmiddelenvereiste van art. 40ter totaal uithollen. Betrokkene is weliswaar heden niet ten laste van de referentiepersoon en hoeft het uiteraard niet te zijn, het moet wel mogelijk zijn voor zover hij zonder inkomen zou vallen. Dat is nu net de reden waarom art. 40ter een bestaansmiddelenvereiste bevat en waarom art. 42, §1, tweede lid dmv een individuele behoefteanalyse daar een nuance kan op zijn.
Gezien al deze overwegingen menen wij niet, in afwijking van art. 40ter, alsnog het verblijfsrecht te kunnen toestaan op basis van art. 42, §1, tweede lid.
Het recht op verblijf wordt geweigerd aan betrokkene Het Al van betrokkene dient te worden ingetrokken.
De Dienst Vreemdelingenzaken wenst er de aandacht op te vestigen dat de te vervullen voorwaarden van de gezinshereniging cumulatief zijn. Aangezien minstens één van deze voorwaarden niet vervuld is, wordt uw aanvraag van verblijf geweigerd. De Dienst Vreemdelingenzaken heeft de andere voorwaarden niet volledig onderzocht. Deze beslissing belet de Dienst Vreemdelingenzaken dus niet om bij de indiening van een nieuwe aanvraag van verblijf deze andere voorwaarden na te gaan of over te gaan tot een onderzoek of analyse die zij nodig acht. De Dienst Vreemdelingenzaken raadt u aan uw dossier grondig na te kijken vooraleer een nieuwe aanvraag in te dienen.”
2. Onderzoek van het beroep
2.1.1. In een eerste middel voert verzoeker de schending aan van artikel 8 EVRM en van het proportionaliteitsbeginsel.
Hij betoogt dat de bestreden beslissing een ingreep is op zijn recht op privé- en gezinsleven, daar hij van zijn levenspartner gescheiden zal worden.
2.1.2. De bestreden beslissing gaat niet gepaard met een bevel om het grondgebied te verlaten, zodat de familieband niet wordt verbroken en er geen schending van artikel 8 EVRM is. De bestreden beslissing houdt enkel in dat verzoeker een verblijf van meer dan drie maanden geweigerd wordt.
Het Grondwettelijk Hof stelde reeds dat de in artikel 40ter van de Vreemdelingenwet bepaalde regeling, waarvan niet blijkt dat deze verkeerd werd toegepast, niet als een onevenredige inbreuk op het recht op respect voor het privéleven en gezinsleven, zoals gewaarborgd door artikel 8 van het EVRM, kan worden beschouwd (cf. GwH 26 september 2013, nr. 121/2013 B.64.7 e.v.).
Het eerste middel is ongegrond.
2.2.1. In een tweede middel voert verzoeker een schending aan van artikel 7 van de Richtlijn 2003/86/EG, van artikel 40ter van de Vreemdelingenwet, van het evenredigheids- en het zorgvuldigheidsbeginsel, van de motiveringsplicht en van een manifeste beoordelingsfout.
Hij betoogt dat geen rekening wordt gehouden met zijn eigen inkomsten voor het bepalen van de stabiele, toereikende en regelmatige inkomsten. Hij verwijst naar het arrest van het Grondwettelijke Hof nr. 149/2019 van 24 oktober 2019.
2.2.2. Verzoeker betwist niet dat het maandelijks pensioen van de referentiepersoon lager ligt dan de 120% van het geïndexeerde bedrag bedoeld in artikel 14, §1-3° van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie.
In arrest nr. 255 940 van 20 maart 2023 stelt de Raad van State dat de behoefteanalyse er niet toe strekt om de inkomsten van de aanvrager toch in aanmerking te nemen.
Er werd een behoefteanalyse uitgevoerd waarin niet op kennelijk onredelijke wijze wordt gesteld dat de middelen van verzoeker niet worden in rekening gebracht: “Eerst en vooral worden de loonfiches van betrokkene Ago Jobs & HR niet inoverweging genomen. Er kan met deze documenten immers geen rekening gehouden worden bij de beoordeling van de stabiele, toereikende en regelmatige bestaansmiddelen. Het is de Belgische onderdaan, die zich wenst te laten vervoegen, die dient aan te tonen over voldoende, stabiele en regelmatige bestaansmiddelen te beschikken. Het gaat om een voorwaarde die te dezen enkel in hoofde van de Belgische referentiepersoon wordt voorzien en daaraan wordt geen afbreuk gedaan door de inhoud van het huwelijksvermogensrecht, dat een andere finaliteit heeft (Grondwettelijk Hof: arrest nr. 149/2019 van 24 oktober 2019).”
Een schending van de opgeworpen wetsbepalingen en rechtsbeginselen wordt niet aangetoond. Het tweede middel is ongegrond.
3. Kosten
Gelet op het voorgaande past het de kosten van het beroep ten laste te leggen van de verzoekende partij.
OM DIE REDENEN BESLUIT DE RAAD VOOR VREEMDELINGENBETWISTINGEN:
Artikel 1
Het beroep tot nietigverklaring wordt verworpen.
Artikel 2
De kosten van het beroep, begroot op 186 euro, komen ten laste van de verzoekende partij.
Aldus te Brussel uitgesproken in openbare terechtzitting op zes juni tweeduizend drieëntwintig door: xxx. X. XXXXXXXXXX, wnd. voorzitter, rechter in vreemdelingenzaken,
mevr. X. XXXXXXXXX, xxxxxxxx.
De griffier, De voorzitter,
X. XXXXXXXXX X. MILOJKOWIC