ADMINISTRATIEVE INSTRUCTIES RSZ
ADMINISTRATIEVE INSTRUCTIES RSZ
RSZ Kwartaal:2019/2
De bijzondere bijdragen Inleiding
Solidariteitsbijdrage niet-verzekeringsplichtige studenten Decava - werklozen SWT of SWAV
Algemeenheden Begrippen
Gemeenschappelijke bepalingen
Werklozen in het stelsel werkloosheid met bedrijfstoeslag of aanvullende vergoedingen oudere werknemers vanaf 1 januari 2017, profit
Bijzondere bijdrage stelsel werkloosheid met bedrijfstoeslag (SWT)
Bijzondere bijdrage stelsel werkloosheid met aanvullende vergoedingen oudere werknemers (SWAV)
Inhoudingen op de aanvullingen stelsel werkloosheid met bedrijfstoeslag of aanvullende vergoedingen oudere werknemers Werklozen in het stelsel werkloosheid met bedrijfstoeslag of aanvullende vergoedingen oudere werknemers vanaf 1 januari 2017, non-profit
Bijzondere bijdrage stelsel werkloosheid met bedrijfstoeslag (SWT)
Bijzondere bijdrage stelsel werkloosheid met aanvullende vergoedingen andere werknemers (SWAV)
Inhoudingen op de aanvullingen stelsel werkloosheid met bedrijfstoeslag of aanvullende vergoedingen oudere werknemers Werklozen in het stelsel werkloosheid met bedrijfstoeslag of aanvullende vergoedingen oudere werknemers vanaf 1 januari 2016, profit
Bijzondere bijdrage stelsel werkloosheid met bedrijfstoeslag (SWT)
Bijzondere bijdrage stelsel werkloosheid met aanvullende vergoedingen oudere werknemers (SWAV)
Inhoudingen op de aanvullingen stelsel werkloosheid met bedrijfstoeslag of aanvullende vergoedingen oudere werknemers Werklozen in het stelsel werkloosheid met bedrijfstoeslag of aanvullende vergoedingen oudere werknemers vanaf 1 januari 2016, non-profit
Bijzondere bijdrage stelsel werkloosheid met bedrijfstoeslag (SWT)
Bijzondere bijdrage stelsel werkloosheid met aanvullende vergoedingen oudere werknemers (SWAV)
Inhoudingen op de aanvullingen stelsel werkloosheid met bedrijfstoeslag of aanvullende vergoedingen oudere werknemers Werklozen in het stelsel werkloosheid met bedrijfstoeslag of aanvullende vergoedingen oudere werknemers vanaf 1 april 2012, profit
Bijzondere bijdrage stelsel werkloosheid met bedrijfstoeslag (SWT)
Bijzondere bijdrage stelsel werkloosheid met aanvullende vergoedingen oudere werknemers (SWAV)
Inhoudingen op de aanvullingen stelsel werkloosheid met bedrijfstoeslag of aanvullende vergoedingen oudere werknemers Werklozen in het stelsel werkloosheid met bedrijfstoeslag of aanvullende vergoedingen oudere werknemers vanaf 1 april 2012, non-profit
Bijzondere bijdrage stelsel werkloosheid met bedrijfstoeslag (SWT)
Bijzondere bijdrage stelsel werkloosheid met aanvullende vergoedingen oudere werknemers (SWAV)
Inhoudingen op de aanvullingen stelsel werkloosheid met bedrijfstoeslag of aanvullende vergoedingen oudere werknemers Werklozen in het stelsel werkloosheid met bedrijfstoeslag of aanvullende vergoedingen oudere werknemers vanaf 1 april 2010, profit
Bijzondere bijdrage stelsel werkloosheid met bedrijfstoeslag (SWT)
Bijzondere compenserende bijdragestelsel werkloosheid met bedrijfstoeslag (SWT)
Bijzondere bijdrage stelsel werkloosheid met aanvullende vergoedingen oudere werknemers (SWAV)
Inhoudingen op de aanvullingen stelsel werkloosheid met bedrijfstoeslag of aanvullende vergoedingen oudere werknemers Werklozen in het stelsel werkloosheid met bedrijfstoeslag of aanvullende vergoedingen oudere werknemers vanaf 1 april 2010, non-profit
Bijzondere bijdrage stelsel werkloosheid met bedrijfstoeslag (SWT)
Bijzondere compenserende bijdrage stelsel werkloosheid met bedrijfstoeslag (SWT)
Bijzondere bijdrage stelsel werkloosheid met aanvullende vergoedingen oudere werknemers (SWAV)
Inhoudingen op de aanvullingen stelsel werkloosheid met bedrijfstoeslag of aanvullende vergoedingen oudere werknemers Werklozen in het stelsel werkloosheid met bedrijfstoeslag of aanvullende vergoedingen oudere werknemers vóór 1 april 2010, profit
Bijzondere bijdrage stelsel werkloosheid met bedrijfstoeslag (SWT)
Bijzondere compenserende bijdrage stelsel werkloosheid met bedrijfstoeslag (SWT)
Bijzondere bijdrage stelsel werkloosheid met aanvullende vergoedingen oudere werknemers (SWAV)
Inhoudingen op de aanvullingen stelsel werkloosheid met bedrijfstoeslag of aanvullende vergoedingen oudere werknemers Werklozen in het stelsel werkloosheid met bedrijfstoeslag of aanvullende vergoedingen oudere werknemers vóór 1 april 2010, non-profit
Bijzondere bijdrage stelsel werkloosheid met bedrijfstoeslag (SWT)
Bijzondere compenserende bijdrage stelsel werkloosheid met bedrijfstoeslag (SWT)
Bijzondere bijdrage stelsel werkloosheid met aanvullende vergoedingen oudere werknemers (SWAV)
Inhoudingen op de aanvullingen stelsel werkloosheid met bedrijfstoeslag of aanvullende vergoedingen oudere werknemers Extra-legale pensioenen - bijdrage 8,86%
Bedrijfsvoertuigen
Bijzondere bijdrage saldo mobiliteitsbudget Andere bijzondere bijdragen
Solidariteitsbijdrage voor nalatigheid van de dimona-aangifte Fondsen voor bestaanszekerheid
Inning kapitaalsopbouw aanvullend pensioen contractuelen in de openbare sector en bijdrage 8,86% (DmfAPPL) Bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid
De inhouding op de dubbel vakantiegeld van de privésector
De inhouding op het vakantiegeld van de openbare sector - egalisatiebijdrage Bijzondere bijdrage arbeidsongevallen
Bijdrage voor het asbestfonds Basisbijdrage fonds sluiting ondernemingen
Bijzondere bijdrage fonds sluiting ondernemingen Risicogroepen
Tijdelijke werkloosheid en oudere werklozen Regularisatie ontslag openbare sector Economische werkloosheid
Outplacement
Solidariteitsbijdrage op winstpremies
Bijzondere bijdrage niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen Solidariteitsbijdrage op het betalen van verkeersboetes
Extra-legale pensioenen - bijkomende bijdrage van 3%
Bijzondere bijdrage op de verbrekingsvergoedingen voor het Sluitingsfonds Bijdrage pensioen statutaire ambtenaren
Activeringsbijdrage
De bijdrage voor de toekenning en betaling van de vakbondspremie (DmfAPPL) De bijdrage voor een Sociale Dienst in de lokale overheidssector (DmfAPPL)
We bespreken het toepassingsgebied en de modaliteiten van de zogenaamde 'bijzondere' bijdragen. Zij zijn bijzonder omdat ze niet rechtstreeks de regelingen van de sociale zekerheid financieren of omdat ze enkel in bepaalde omstandigheden verschuldigd zijn.
Sommige van deze bijdragen zijn opgenomen in de globale bijdragevoet, andere vereisen een aparte berekening.
De bijzondere bijdragen zijn gelijkgesteld met socialezekerheidsbijdragen of vallen onder gelijksoortige maatregelen wat betreft de aangifte, de betaaltermijnen, de toepassing van de burgerlijke sancties, de controle, de in geval van betwisting bevoegde rechter, de verjaring van de rechtsvordering, het voorrecht en de mededeling van het schuldvorderingsbedrag van de RSZ.
Onder bepaalde voorwaarden kunnen studenten tijdens het kalenderjaar werken zonder dat op hun loon socialezekerheidsbijdragen verschuldigd zijn. Op dat loon is wel een solidariteitsbijdrage verschuldigd.
Al de werkgevers die deze studenten tewerkstellen, zowel uit de private als de openbare sector.
Uitsluitend de studenten van wie de tewerkstelling voldoet aan de uitsluitingsvoorwaarden en die voorafgaandelijk een Dimona-aangifte 'STU' verricht hebben.
Op het loon van de andere studenten zijn de gewone socialezekerheidsbijdragen verschuldigd.
Het bijdragepercentage van de solidariteitsbijdrage bedraagt 8,13%. Hiervan is 5,42% ten laste van de werkgever en 2,71 ten laste van de student.
Het bijdragepercentage ten laste van de werkgever moet worden verhoogd met de bijdrage van 0,01 % (enkel geïnd het 1ste en het 2de kwartaal van het jaar) bestemd voor de financiering van het Asbestfonds.
Onder loon wordt verstaan, het loon waarop de gewone bijdragen zouden worden berekend indien de student niet aan de uitsluitingsvoorwaarden voldeed. De solidariteitsbijdrage is dus ook verschuldigd op het loon van de student voor een feestdag die buiten de studentenovereenkomst valt
Studenten werkzaam in de horeca kunnen ook in aanmerking komen voor de regeling 'overuren horeca'. Op deze overuren is de solidariteitsbijdrage niet verschuldigd. Ze moeten ook niet aangegeven worden in de DmfA.
Geen bijzondere formaliteiten.
De aangifte biedt de mogelijkheid deze bijdrage te verrekenen.
Vanaf 1 januari 2010 worden de werkgevers die geen gewone werknemers tewerkstellen, maar enkel studenten voor wie geen gewone socialezekerheidsbijdragen verschuldigd zijn, niet langer ondergebracht in een speciale categorie. Zoals voor de andere werkgevers, kent de RSZ een werkgeverscategorie toe in functie van de hoofdactiviteit van de onderneming.
In DMFA wordt de solidariteitsbijdrage voor studenten aangegeven in een specifiek blok 90003 “Bijdrage werknemer – student” met werknemerskengetal 840 (handarbeiders) of 841 (bediende) onder de werknemerslijn waaraan ze gekoppeld is (zie "hoe invullen DMFA")
Alle aanvullingen, zowel de wettelijke aanvullingen uitbetaald door de werkgever of een derde als de bijkomende aanvullingen, moeten in de berekeningsbasis worden opgenomen.
De werkgeversbijdrage verschilt naargelang het een werknemer betreft uit de non-profit of uit de overige sectoren, of (voor de werknemer uit de profit) de opzegging of verbreking van de arbeidsovereenkomst betekend is na 15 oktober 2009 en het SWT of het SWAV ten vroegste vanaf 1 april 2010 ingaat, of de werkgever op het moment van het ingaan van het SWT erkend is als een onderneming in moeilijkheden of in herstructurering.
In de hierna volgende hoofdstukken zijn de toelichtingen opgesplitst volgens de verschilende periodes SWT's en SWAV's enerzijds en voor de profit en non-profit anderzijds.
Tot de non-profit behoren de werkgevers die voor hun werknemers vallen onder het: Paritair Comité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp (318);
Paritair Subcomité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp van de Franse Gemeenschap, het Waalse Gewest en de
Duitstalige Gemeenschap (318.01);
Paritair Subcomité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp van de Vlaamse Gemeenschap (318.02); Paritair Comité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen en -diensten (319);
Paritair Subcomité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen en -diensten van de Vlaamse Gemeenschap (319.01); Paritair Subcomité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen en -diensten van de Franse Gemeenschap, het Waalse Gewest en de Duitstalige Gemeenschap (319.02);
Paritair Comité voor de beschutte werkplaatsen en de sociale werkplaatsen (327), met uitzondering van de sociale werkplaatsen;
Paritair Subcomité voor de beschutte werkplaatsen gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap of door de Vlaamse Gemeenschapscommissie en de sociale werkplaatsen erkend en/of gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap (327.01), met inbegrip van de sociale werkplaatsen;
Paritair Subcomité voor de beschutte werkplaatsen gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap (327.02);
Paritair Subcomité voor de beschutte werkplaatsen van het Waalse Gewest en van de Duitstalige Gemeenschap (327.03); Paritair Comité voor de socio-culturele sector (329);
Paritair Subcomité voor de socio-culturele sector van de Vlaamse Gemeenschap (329.01); Paritair subcomité voor de federale en bicommunautaire socio-culturele organisaties (329.03);
Paritair Subcomité voor de socio-culturele sector van de Franstalige en Duitstalige Gemeenschap en het Waals Gewest (329.02);
Paritair Comité voor de gezondheidsinrichtingen en diensten (330), met uitzondering van de werkgevers die onder de omschrijving van het paritair subcomité voor de tandprothese vallen;
Paritair Comité voor de Vlaamse welzijns- en gezondheidssector (331);
Paritair Comité voor de Franstalige en Duitstalige welzijns- en gezondheidssector (332). Volgende werkgevers uit de openbare sector worden gelijkgesteld met werkgevers van de non-profit:
UZ Gent
UZ Antwerpen
Centre hospitalier universitaire de Liège
Centre hospitalier psychiatrique du Chêne te Bergen Centre hospitalier psychiatrique Les Marronniers te Doornik Openbaar psychiatrisch ziekenhuis te Rekem
Openbaar psychiatrisch ziekenhuis te Geel
De provinciale en plaatselijke besturen die een activiteit uitoefenen in de gezondheidszorg, de maatschappelijke dienstverlening en de cultuur.
het ontslag betekend werd vóór 16 oktober 2009 OF
de eerste aanvullende vergoeding uitgekeerd werd vóór 1 april 2010 OF
de collectieve herstructurering aangekondigd werd vóór 15 oktober 2009 OF
de onderneming erkend werd als zijnde in moeilijkheden of in herstructu rering vóór 15 oktober 2009.
het ontslag betekend werd na 15 oktober 2009 EN
de eerste aanvullende vergoeding uitgekeerd werd na 31 maart 2010 EN
de collectieve herstructurering niet aangekondigd werd vóór 15 oktober 2009 EN
de onderneming niet erkend werd als zijnde in moeilijkheden of in herstructurering vóór 15 oktober 2009
EN het ontslag betekend werd vóór 29 november 2011 OF
de eerste aanvullende vergoeding uitgekeerd werd vóór 1 april 2012 OF
de collectieve herstructurering aangekondigd werd vóór 1 april 2012 OF
de onderneming erkend werd als zijnde in moeilijkheden of in herstructurering vóór 1 april 2012.
het ontslag betekend werd na 28 november 2011 EN
de eerste aanvullende vergoeding uitgekeerd werd na 31 maart 2012 EN
de collectieve herstructurering niet aangekondigd werd vóór 1 april 2012 EN
de onderneming niet erkend werd als zijnde in moeilijkheden of in herstructurering vóór 1 april 2012
EN het ontslag betekend werd vóór 11 oktober 2015 OF
de eerste aanvullende vergoeding uitgekeerd werd vóór 1 januari 2016 OF
de collectieve herstructurering aangekondigd werd vóór 11 oktober 2015 OF
de onderneming erkend werd als zijnde in moeilijkheden of in herstructurering vóór 11 oktober 2015.
het ontslag betekend werd na 10 oktober 2015 EN
de eerste aanvullende vergoeding uitgekeerd werd na 31 december 2015 EN
de collectieve herstructurering niet aangekondigd werd vóór 11 oktober 2015 EN
de onderneming niet erkend werd als zijnde in moeilijkheden of in herstructurering vóór 11 oktober 2015
EN het ontslag betekend werd vóór 1 november 2016 OF
de eerste aanvullende vergoeding uitgekeerd werd vóór 1 januari 2017 OF
de collectieve herstructurering aangekondigd werd vóór 1 november 2016 OF
de onderneming erkend werd als zijnde in moeilijkheden of in herstructurering vóór 1 november 2016
het ontslag betekend werd na 31 oktober 2016 EN
de eerste aanvullende vergoeding uitgekeerd werd na 31 december 2016 EN
de collectieve herstructurering niet aangekondigd werd vóór 31 oktober 2016 EN
de onderneming niet erkend werd als zijnde in moeilijkheden of in herstructurering vóór 31 oktober 2016.
Met als 'datum van erkenning' wordt de datum van de beslissing door de Minister bedoeld, niet de begindatum van de erkenningsperiode.
Kunnen erkend worden als onderneming in moeilijkheden, de werkgevers die beantwoorden aan de omschrijving opgenomen in hoofdstuk 7 van het KB van 3 mei 2007, artikel 14: “Voor de toepassing van dit hoofdstuk moet onder onderneming in moeilijkheden worden verstaan, de onderneming die in de jaarrekeningen van de twee boekjaren die de datum van de aanvraag tot erkenning voorafgaan, voor belastingen een verlies uit de gewone bedrijfsuitoefening boekt, wanneer voor het laatste boekjaar dit verlies het bedrag van de afschrijvingen en de waardevermindering op oprichtingskosten, op immateriële en materiële vaste activa overschrijdt.”. De werkgever moet hiervoor een aanvraag indienen bij de Minister van Werk. Voor de SWT's die tijdens de periode van onderneming in moeilijkheden aanvangen, gelden afwijkende percentages tot en met de maand dat de erkenning eindigt.
Xxxxxx erkend worden als onderneming in herstructurering, de werkgevers die overgaan tot een collectief ontslag of de werkgevers bij wie het jaar voorafgaand aan de erkenning het aantal werkloosheidsdagen minstens 20 % van het totaal aangegeven dagen van de arbeiders uitmaakt, zoals bepaald in hoofdstuk 7 van het KB van 3 mei 2007. De werkgever moet hiervoor een aanvraag indienen bij de Minister van Werk. Voor de SWT's die ingaan vanaf 1 april 2010 én met het ontslag betekend na 15 oktober 2009 en die tijdens de periode van onderneming in herstructurering aanvangen, gelden afwijkende percentages tot en met de maand dat de erkenning eindigt.
Vanaf periode 3 worden sommige bedrijven erkend als in herstructurering gelijkgesteld met bedrijven in moeilijkheden voor de bepaling van de periodes en de toepassing van de overeenkomstige percentages, als aan volgende voorwaarden (cumulatief) wordt voldaan:
het een collectief ontslag van minstens 20 % van de werknemers betreft,
het alle werknemers van eenzelfde technische bedrijfseenheid of ondernemingsafdeling betref en
de technische bedrijfseenheid of ondernemingsafdeling minstens 2 jaar bestaat bij de aankondiging van het collectief ontslag.
De bijzondere werkgeversbijdragen en de inhoudingen zijn niet verschuldigd voor de periode dat de aanvullende vergoedingen worden doorbetaald (minstens het bedrag dat de betrokkene zou ontvangen wanneer hij verder een uitkering zou genieten) wanneer de werknemer:
als loontrekkende opnieuw een betrekking heeft gevonden, voor zover dit niet is bij de werkgever die hem ontslagen heeft of bij een werkgever die tot dezelfde groep behoort.
als zelfstandige in hoofdberoep het werk heeft hervat voor zover de activiteiten niet worden uitgeoefend bij de werkgever die hem ontslagen heeft of bij een werkgever die tot dezelfde groep behoort.
Voor de maanden dat de werknemer gedeeltelijk aan het werk is, worden de bijzondere bijdrage en inhoudingen als volgt berekend (aantal dagen omgezet naar een 6-dagen week):
Bijdrage en inhoudingen volledige maand x {(26 – aantal gepresteerde dagen)/ 26}
Voor de telling van de gepresteerde dagen die in mindering worden gebracht, wordt rekening gehouden met elke kalenderdag gedekt door een contract en dit gerelateerd naar een 6-dagen week. Hierbij wordt geen rekening gehouden met de prestatiebreuk tijdens de periode van hertewerkstelling
De bijzondere werkgeversbijdragen en de inhoudingen zijn niet verschuldigd voor de periode dat de aanvullende vergoedingen worden betaald wanneer de werknemer:
als loontrekkende opnieuw een betrekking heeft gevonden bij de werkgever d ie hem ontslagen heeft of bij een werkgever die tot dezelfde groep behoort.
als zelfstandige in hoofdberoep het werk heeft hervat waarbij hij zijn activiteiten uitoefent bij de werkgever die hem ontslagen heeft of bij een werkgever die tot dezelfde groep behoort.
De aanvullingen zijn loon waarop de gewone socialezekerheidsbijdragen op verschuldigd zijn. Voor de maanden dat de werknemer gedeeltelijk aan het werk is, worden de bijzondere bijdrage en inhoudingen als volgt berekend (aantal dagen omgezet naar een 6-dagen week):
Bijdrage en inhoudingen volledige maand x {(26 – aantal gepresteerde dagen)/ 26}
Voor de telling van de gepresteerde dagen die in mindering worden gebracht, wordt rekening gehouden met elke kalenderdag gedekt door een contract en dit gerelateerd naar een 6-dagen week. Hierbij wordt geen rekening gehouden met de prestatiebreuk tijdens de periode van hertewerkstelling
Voor de onvolledige maanden wordt de bijdrage enkel gerekend voor de dagen gedekt door de aanvullende vergoedingen als volgt (aantal kalenderdagen omgezet naar een 6-dagen week, een begonnen dag is een gepresteerde dag):
Bijdrage en inhoudingen volledige maand x {dagen gedekt door de aanvullende vergoeding/ 26}
De berekeningsbasis voor de bijzondere werkgeversbijdrage en inhoudingen wordt verdubbeld indien de overeenkomst niet expliciet vermeldt dat de aanvulling moeten worden doorbetaald. Voor de ondernemingen onderworpen aan de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités houdt dit in dat de overeenkomst SWT niet mag afwijken van de CAO nr. 17 tricies. De minimumforfaits bijzondere werkgeversbijdrage SWT worden eveneens verdubbeld. Ze worden respectievelijk op 100,00 EUR, 75,20 EUR, 53,00 EUR, 39,86 EUR, 13,14 EUR, 16,00 EUR en 12,00 EUR gebracht (bedragen geldig vanaf 1 april 2012) .
De berekeningsbasis voor de compenserende bijdrage SWT wordt nooit verdubbeld, omdat ervan uit gegaan wordt dat de sectorakkoorden in orde zijn.
De berekeningsbasis voor de bijzondere werkgeversbijdrage SWAV en de persoonlijke inhoudingen verdubbelt indien de werkgever de werknemer vrijstelt van de normaal voorziene uitoefening van zijn halftijdse arbeidsprestaties (in het geval van tijdskrediet, loopbaanvermindering of vermindering van de arbeidsprestaties).
Indien de werknemer niet vrijgesteld wordt van de normaal voorziene uitoefening van zijn halftijdse arbeidsprestaties (halftijds tijdskrediet), dan mag de berekeningsbasis van de bijzondere werkgeversbijdragen verminderd worden met 95 % als aan volgende bijkomende voorwaarden wordt voldaan:
de aanvullende vergoedingen worden toegekend op basis van een CAO afgesloten in de NAR of binnen een PC of PSC de werknemer wordt effectief vervangen
de vervanging wordt voorzien bij CAO afgesloten in de NAR die niet van toepassing kan zijn vóór de eerste dag van de maand volgend op het afsluiten van die CAO.
Indien de werknemer niet vrijgesteld wordt van de normaal voorziene uitoefening van zijn halftijdse arbeidsprestaties (halftijds tijdskrediet), dan mag de berekeningsbasis van de inhouding verminderd worden met 95 % als aan volgende bijkomende voorwaarde wordt voldaan :
de aanvullende vergoedingen worden toegekend op basis van een CAO afgesloten in de NAR of binnen een PC of PSC
De debiteurs die zich aan de aangifteplicht geheel of gedeeltelijk hebben onttrokken, zijn een extra maandelijks forfait verschuldigd afhankelijk van het geval:
maandelijkse bijdrage SWT: 159,00 EUR (andere) en 26,50 EUR (non-profit) compenserende bijdrage SWT: 250,00 EUR
SWAV: 170,00 EUR.
Zowel bij maandelijkse als niet-maandelijkse betalingen mogen de inhoudingen of de bijzondere bijdrage het bedrag van de aanvullende vergoedingen niet overschrijden. Vanaf 1 april 2012 wordt voor de bijzondere werkgeversbijdrage het maximumbedrag verhoogd naar 1,5 maal de aanvullende vergoeding.
In principe zijn de bijdragen en de inhoudingen verschuldigd door de schuldenaar (debiteur) van de aanvullende vergoeding, dit wil zeggen, hetzij:
de werkgever;
het fonds voor bestaanszekerheid van de werkgever;
elke andere persoon of elke andere instelling die in de verplichtingen van de werkgever treedt voor de betaling van de aanvullende vergoeding; een faillissement van de werkgever ontslaat de overnemer van de verplichting niet van de volledige uitvoering van het oorspronkelijk afgesloten akkoord.
Volgende regels gelden wanneer de aanvullende vergoedingen door verscheidene schuldenaars verschuldigd zijn:
Wanneer gedeeltelijk de werkgever en gedeeltelijk zijn fonds voor bestaanszekerheid (of elke andere persoon of elke andere instelling die in de plaats treedt van de verplichtingen van de werkgever), de aanvullende vergoedingen stort, moeten de bijzondere werkgeversbijdragen integraal door de debiteur van de hoogste aanvullende vergoeding (hoofddebiteur) aan de RSZ betaald worden, berekend op het totale bedrag van de gestorte aanvullende vergoedingen. Een binnen het bevoegde paritair comité afgesloten CAO kan van dit principe afwijken. De inhoudingen moeten aangegeven en doorgestort worden door de hoofddebiteur. Hiervan kan men niet afwijken met een CAO.
Wanneer twee verschillende werkgevers een aanvullende vergoeding versc huldigd zijn ten gevolge van twee deeltijdse betrekkingen, neemt elke werkgever een deel van de bijdragen ten laste op de volgende manier:
Bijzondere bijdrage en inhoudingen volledige maand x Q/S met
Q is de gemiddelde wekelijkse arbeidstijd van de deeltijdse werknemer (eventueel verhoogd met de uren inhaalrust);
S is de gemiddelde wekelijkse arbeidstijd van een werknemer die in dezelfde functie voltijds werd tewerkgesteld in dezelfde onderneming (eventueel verhoogd met de uren inhaalrust).
Een uitzondering wordt gemaakt wanneer een gekapitaliseerde aanvulling wordt uitbetaald naast een maandelijkse
aanvulling door verschillende debiteurs. Op dat moment wordt niet gekeken naar de hoofddebiteur, maar moeten de bijzondere bijdragen en inhoudingen apart worden berekend en aangegeven, rekening houdend met het volgens de aanvullende vergoedingen geproratiseerde aandeel. De proratisering gebeurt op basis van het theoretisch maandbedrag van de aanvullingen over de beschouwde periode
Als de aanvullende vergoedingen volgens verschillende systemen worden uitgekeerd, zijn verschillende blokken nodig om de bijzondere werkgeversbijdrage aan te geven. Dit is bijvoorbeeld het geval voor de aangifte van sectorale aanvullende vergoedingen die doorbetaald worden tot aan de pensioenleeftijd terwijl de werkgever zelf een aanvullende vergoeding betaalt tot 60 jaar. De minimumforfaits moeten geproratiseerd worden overeenkomstig de verhouding tussen de verschillende aanvullende vergoedingen.
Indien de aanvullende vergoedingen tot en met de maand dat de begunstigde de leeftijd van 65 jaar bereikt, met een lagere frequentie dan de maandelijkse worden betaald, zijn de bijzondere bijdrage en de inhouding verschuldigd op het moment van uitbetaling op het aantal maanden dat de uitbetaling dekt en is het bedrag van de bijdrage na de afrekening niet meer herzienbaar op basis van nadien gewijzigde elementen. Dit is het geval wanneer:
de periodiciteit waarmee aanvullingen worden uitgekeerd groter is dan één maand (jaarlijks, in één keer, …)
de periodiciteit bij aanvang misschien wel maandelijks is, maar de aanvullingen niet tot aan de pensioengerechtigde leeftijd doorlopen (maar bijvoorbeeld maar tot 60 jaar).
Voor het SWAV moet men rekening houden met het theoretisch bedrag van de werkloosheidsuitkering dat van toepassing is op het moment van de betaling van de aanvullende vergoeding. Indien de aanvullende vergoeding niet tot aan het wettelijk pensioen wordt betaald, mag men - voor de inhouding - rekening houden met de evolutie van de werkloosheidsvergoeding in de tijd, op basis van de op dat moment zekere en vaststaande elementen en op voorwaarde dat dit gebeurt op voorlegging van een attest van de uitbetalingsinstelling.
Opgelet: bij de aanvang van het SWAV leveren de uitbetalingsinstellingen slechts voorlopige attesten af. Dat wil zeggen dat daarbij geen rekening wordt gehouden met de loopbaan en er slechts zekerheid is over de eerste 14 maanden (= tot en met de 1ste fase van de 2de vergoedingsperiode). Om die reden moet het dagbedrag van de 14de maand als dagbedrag gehanteerd worden voor alle maanden die daar nog op volgen.
De laatste werkgever heeft de verplichting om de gegevens te verzamelen betreffende alle betaalde aanvullende vergoedingen en deze informatie over te maken aan alle debiteurs en aan zijn sociaal secretariaat met vermelding van de identiteit van de hoofddebiteur die verantwoordelijk is voor de bijdragen. Het Fonds van Bestaanszekerheid dat een aanvulling uitkeert, deelt dit mee aan de laatste werkgever van de begunstigde.
De werkgever vult een formulier van de RVA in o.a. met vermelding van alle debiteurs en de hoofddebiteur. Hij maakt dit over aan de werknemer die het formulier, samen met zijn gezinssituatie, doorgeeft aan zijn uitbetalingsinstelling (SWT en SWAV) of aan het
RVA-kantoor van het ambtsgebied van zijn woonplaats (tijdskrediet, loopbaanonderbreking).
De uitbetalingsinstelling of de RVA informeert de debiteur over het dagbedrag van de werkloosheidsuitkering, de gezinssituatie van de rechthebbende en eventuele werkhervattingen en de beëindiging ervan. De rechthebbende informeert de uitbetalingsinstelling en de debiteur telkens zijn situatie wijzigt.
De RVA deelt aan de RSZ de gegevens mee waarover zij beschikt opdat de RSZ de nodige controles kan uitvoeren.
Indien de debiteur door de begunstigde niet tijdig op de hoogte gebracht wordt van een wijziging in zijn situatie, mag hij niet-uitgevoerde inhoudingen bij de rechthebbende invorderen.
De RSZ is belast met de inning van een procentuele maandelijkse bijzondere bijdrage op elk SWT, toegekend overeenkomstig de wetgeving betreffende het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag. Het percentage varieert in functie van de leeftijd van de werknemer en de sector waarin de onderneming actief is.
In principe geldt deze maatregel voor alle werkgevers die werknemers tewerkstellen die beantwoorden aan de voorwaarden om van het SWT te kunnen genieten. Het betreft de werkgevers van wie de werknemers onder het toepassingsgebied vallen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités. Samengevat zijn dit:
de werkgevers uit de private sector de openbare kredietinstellingen
de NV Nationale Loterij
de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek
de maatschappijen voor sociale huisvesting erkend overeenkomstig de huisvestingscodes van de Gewesten
de naamloze vennootschappen van publiek recht “Brussels South Charleroi Airport-Security” en “Liège-Airport-Security”.
Voor de openbare sector komen voorts ook de instellingen in aanmerking waarvoor een collectief akkoord bestaat dat goedgekeurd werd door de Ministerraad of door een Gemeenschaps- of Gewestregering.
In principe geldt deze maatregel voor alle debiteurs die in het kader van een SWT aanvullende vergoedingen moeten betalen. Dit geldt zowel voor de debiteurs van wettelijke verplichte aanvullende vergoedingen, als voor de debiteurs van door een CAO of individuele overeenkomst vastgestelde bijkomende aanvullende vergoedingen.
De bepalingen van deze bijzondere bijdrage zijn van toepassing op alle werknemers in SWT. Zijn uitgesloten:
buitenlandse werknemers die in België tewerkgesteld geweest zijn, hun recht op de aanvullende vergoeding doen gelden, op voorwaarde dat zij werkloosheidsuitkeringen genieten krachtens de wetgeving van hun binnen de Europese Economische Ruimte gelegen woonland (CAO nr. 17 vicies septies afgesloten in de Nationale Arbeidsraad op 17/12/2003).
enkel voor wat betreft de bijzondere werkgeversbijdragen, de werknemers die met hun werkgever overeenkomen een halftijds brugpensioen te nemen (uitdovend vanaf eind 2011), dit wil zeggen na 55 jaar hun arbeidsprestaties te verminderen tot halftijdse prestaties; er zijn nog wel inhoudingen verschuldigd.
De bijzondere werkgeversbijdrage is een percentage van de brutomaandbedragen van de aanvullende vergoedingen. Voor de SWT's in de profit ingegaan na 31 december 2016 én met het ontslag betekend na 31 oktober 2016 zijn de percentages als volgt:
sector | leeftijd op het moment van ingaan SWT | percentage | forfait in EUR |
andere | < 55 ≥ 55 en < 58 ≥ 58 en < 60 ≥ 60 en < 62 ≥ 62 | 142,50% 75,00% 75,00% 37,50% 31,25% | 50,00 50,00 50,00 37,60 37,60 |
andere tijdens periode erkend als in herstructurering | < 55 ≥ 55 en < 58 ≥ 58 en < 60 ≥ 60 en < 62 ≥ 62 | 142,50% 75,00% 75,00% 30,00% 30,00% | 50,00 50,00 50,00 37,60 37,60 |
andere tijdens periode erkend als in moeilijkheden (*) | < 55 ≥ 55 en < 58 ≥ 58 en < 60 ≥ 60 en < 62 ≥ 62 | 16,88% 12,50% 8,13% 4,38% 4,38% | 8,00 8,00 8,00 6,00 6,00 |
(*) Deze percentages gelden eveneens voor sommige bedrijven erkend als in herstructurering als (cumulatief):
het een collectief ontslag van minstens 20 % van de werknemers betreft,
het alle werknemers van eenzelfde technische bedrijfseenheid of ondernemingsafdeling betref en
de technische bedrijfseenheid of ondernemingsafdeling minstens 2 jaar bestaat bij de aankondiging van het collectief ontslag.
Indien de aldus verkregen bedragen kleiner zijn dan een bepaald forfait, is het forfait het bedrag dat verschuldigd is. Opmerking:
Het percentage van de bijdrage en het minimumforfait voor de profit worden vastgelegd volgens de leeftijd die de werknemer bereikt heeft op het ogenblik van de aanvang van het SWT.
Voor de SWT's die ingaan tijdens een periode van erkenning als onderneming in moeilijkheden of in herstructurering, gelden tijdens de erkenning verlaagde bijdragen tot en met de maand van beëindiging van de erkenning. Het percentage dat daana wordt gebruikt, is het percentage overeenkomstig de leeftijd van de werknemer op het moment van beëindiging van de erkening
Hetzelfde geldt wanneer de debiteur een derde is.
Een overnemende onderneming wordt op dezelfde manier behandeld als een derde. In dat geval moet de werknemer echter zijn ontslag gekregen hebben vóór de overname en moet het SWT ingaan (= op het einde van de periode gedekt door de verbrekingsvergoeding of nadat de werknemer zijn opzegtermijn uitgedaan heeft) tijdens de voorziene periode van 'in moeilijkheden' of 'in herstructurering' van de oorspronkelijke werkgever.
Het koninklijk besluit van 22 maart 2006 voerde in het kader van het generatiepact een bijzondere werkgeversbijdrage in op sommige aanvullende vergoedingen, analoog aan de aanvullende vergoedingen bij het SWT, met als doel deze te vermijden of te ontmoedigen. Door het toekennen van een aanvullende vergoeding bij de werkloosheid blijven de strikte regels met betrekking tot het SWT immers dode letter en zijn de werknemers die deze aanvullende vergoedingen bij hun uitkering ontvangen, minder geneigd het werk te hervatten.
De bepalingen in het generatiepact en in dit koninklijk besluit worden grotendeels overgenomen en voortgezet in de overkoepelende bepalingen van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I), titel XI, hoofdstuk VI: socialezekerheidsbijdragen en inhoudingen verschuldigd op brugpensioenen, op aanvullende vergoedingen bij sommige socialezekerheidsuitkeringen en op uitkeringen voor invaliditeit.
De RSZ is belast met de inning van een procentuele bijzondere bijdrage op de aanvullingen uitgekeerd in het kader van een SWAV.
De bijzondere werkgeversbijdrage SWAV is verschuldigd door elke werkgever die rechtstreeks of onrechtstreeks vergoedingen uitbetaalt aan een (vroegere) werknemer, als aanvulling bij een uitkering in geval van vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, tijdskrediet en loopbaanvermindering zoals voorzien in de herstelwet van 22 januari 1985, of bij een uitkering volledige werkloosheid. Het betreft de werkgevers van wie de werknemers onder het toepassingsgebied vallen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités. Samengevat zijn dit:
de werkgevers uit de private sector de openbare kredietinstellingen
de NV Nationale Loterij
de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek
de maatschappijen voor sociale huisvesting erkend overeenkomstig de huisvestingscodes van de Gewesten
de naamloze vennootschappen van publiek recht “Brussels South Charleroi Airport-Security” en “Liège-Airport-Security”.
De volgende werkgevers zijn echter uitgesloten uit het toepassingsveld:
de werkgevers die afhangen van het paritair comité voor het stads- en streekvervoer of van één van de subcomités hiervan (PC 328, 328.01, 328.02, 328.03);
de werkgevers die afhangen van het paritair comité voor de gesubsidieerde inrichtingen van het vrij onderwijs of van het paritair comité voor de bedienden van het gesubsidieerd vrij onderwijs (PC 152 of 225).
De bijzondere bijdrage SWAV is verschuldigd voor de werknemers die een aanvullende vergoeding krijgen, vanaf de maand dat de werknemer 50 jaar wordt tot de gewone pensioenleeftijd.
De bijzondere bijdrage is niet verschuldigd als de werknemer zich in de volgende situatie bevindt: de werknemer was nog geen 45 jaar bij de eerste toekenning.
Zijn eveneens uitgesloten:
buitenlandse werknemers die in België tewerkgesteld geweest zijn en hun recht op de aanvullende vergoeding doen gelden, op voorwaarde dat zij werkloosheidsuitkeringen genieten krachtens de wetgeving van hun woonland gelegen binnen de Europese Economische Ruimte.
Het betreft in algemene zin de aanvullende vergoedingen bij: de uitkeringen bij volledige werkloosheid
de uitkeringen in het geval van volledige loopbaanonderbreking
de uitkeringen in het geval van vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, tijdskrediet en loopbaanvermindering.
De bijzondere bijdrage is ook verschuldigd wanneer deze aanvullingen doorbetaald worden tijdens periodes van ziekte-uitkering of moederschapverzekering.
Vallen niet onder het toepassingsgebied, de aanvullende vergoedingen toegekend in het kader van: het stelsel werkloosheid met bedrijfstoeslag (SWT)
ouderschapsverlof, palliatief verlof of verlof voor bijstand of verzorging v an een zwaar ziek gezins- of familielid
bij akkoord vastgestelde eindeloopbaanmaatregelen (erkend door de federale Minister van Werk op vraag van de bevoegde Regering of van de sociale partners die het akkoord ondertekend hebben) bij werkgevers die vallen onder het toepassingsveld van de sociale maribel
een CAO gesloten in de schoot van de Nationale Arbeidsraad (NAR), van een paritair comité (PC) of subcomité (PSC) voor onbepaalde duur en die reeds van kracht was op 30 september 2005
een CAO gesloten in de schoot van de NAR, van PC of PSC voor bepaalde duur (die al dan niet een bepaling van stilzwijgende verlenging bevat) en
die reeds van kracht was op 30 september 2005 en ononderbroken werd verlengd
en waarvan vanaf de eerste verlenging van de overeenkomst na 30 september 2005 de werknemersdoelgroep niet meer werd uitgebreid en de bedragen van de aanvullingen niet meer werden verhoogd, behalve door indexaanpassingen of door het toepassen van een door de NAR vastgestelde herwaarderingscoëfficiënt
artikel 9 van de CAO nr. 46 (aanvullingen uitgekeerd in het kader van ontslag wegens het niet kunnen aanbieden of beschikbaar zijn van een gepaste tewerkstelling in een andere arbeidsregeling dan ploegenarbeid met nachtprestaties) artikel 5 en artikel 6 § 1 van het koninklijke besluit van 12 december 2001 tot uitvoering van hoofdstuk IV van de wet van 10 augustus 2001 betreffende de verzoening van werkgelegenheid en kwaliteit van het leven wanneer de voltijdse werknemer die gewoonlijk minstens tewerkgesteld wordt in een 5-dagenregeling, zijn loopbaan per week vermindert met één dag of 2 halve dagen over dezelfde duur (CAO nr. 77 betreffende 1/5de loopbaanvermindering).
De bijzondere werkgeversbijdrage is een percentage van de brutomaandbedragen van de aanvullende vergoedingen. Een onderscheid wordt gemaakt tussen aanvullingen bij volledige loopbaanonderbreking, vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, tijdskrediet en loopbaanvermindering enerzijds en aanvullingen bij volledige werkloosheid anderzijds.
Aanvullingen bij loopbaanonderbreking, tijdskrediet en vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking: op de aanvullende vergoedingen voor de eerste keer toegekend vanaf 1 januari 2016, is een bijzondere maandelijkse werkgeversbijdrage van 48,53% verschuldigd.
Aanvullingen bij de werkloosheid na het verbreken van de arbeidsovereenkomst: voor de SWAV's in de profit ingegaan na 31 december 2016 én met het ontslag betekend na 31 oktober 2016 zijn de percentages als volgt:
sector | leeftijd op het moment waarop de werknemer voor de eerste keer een effectieve werkloosheidsuitkering krijgt | percentage | forfait in EUR |
andere | < 52 ≥ 52 en < 55 ≥ 55 en < 58 ≥ 58 en < 60 ≥ 60 en < 62 ≥ 62 | 150,00% 142,50% 75,00% 75,00% 58,24% 48,53% | 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 |
Er is geen minimumforfait.
Opmerkingen:
Voor de profit wordt een percentage vastgelegd volgens de leeftijd waarop de werknemer voor de eerste keer een effectieve werkloosheidsuitkering krijgt (dus niet noodzakelijk het moment waarop hij voor de eerste keer een aanvullende vergoeding krijgt).
voorbeeld:
Een werknemer is 55 als hij kan genieten van een SWAV. Een Fonds van bestaanszekerheid geeft een aanvulling vanaf 58 jaar. Het te gebruiken percentage voor de bijzondere bijdrage is 75,00 % (% op het moment dat hij zijn eerste werkloosheidsuitkering krijgt),
Er zijn geen afwijkende percentages voor bedrijven in moeilijkheden of voor bedrijven in herstructurering.
Naast de bijzondere bijdrage SWT, SWAV en de compenserende bijdrage SWT, moet er ook een persoonlijke inhouding gebeuren op het totaal van de aanvullingen en op de uitkering aan de werknemer. Vanaf 1 april 2010 moeten ook deze bedragen aan de RSZ worden overgemaakt en niet langer aan de RVA en FPD .
In principe geldt deze maatregel voor alle werkgevers die werknemers tewerkstelden die kunnen genieten van een SWT, halftijds brugpensioen of SWAV. Het toepassingsgebied loopt parallel met dat van de bijzondere bijdragen.
De inhoudingen zijn verschuldigd voor alle werknemers in het SWT, halftijds brugpensioen of in een SWAV. Het toepassingsgebied loopt parallel met dat van de bijzondere bijdragen.
Op de aanvullingen wordt een sociale inhouding ingesteld die overeenkomt met een vastgesteld percentage op de som van de sociale uitkering en de aanvullende vergoedingen:
6,5 % voor de werknemers in een SWT en een SWAV
4,5 % voor de halftijds bruggepensioneerde (uitdovend vanaf eind 2011)
Berekening:
De inhouding gebeurt op de aanvullingen en wordt berekend voor een theoretische maand. Het is een percentage op de som van het theoretische maandbedrag van de sociale uitkering en het theoretisch bruto maandbedrag aan aanvullingen. Vervolgens gaat men na of de inhouding niet moet worden afgetopt om te verhinderen dat de werknemer te weinig ontvangt. Vervolgens vermenigvuldigt men de aldus berekende inhouding met het aantal maanden dat de aangifte dekt. Bij een maandelijkse uitbetaling tot aan het wettelijk pensioen of het einde van de periode van loopbaanonderbreking of tijdskrediet, zijn de maandelijkse uitkeringen en aanvullingen de theoretische maandbedragen en is het aantal maanden voor een volledig kwartaal gelijk aan 3.
Wanneer de betalingen niet maandelijks gebeuren tot aan het wettelijk pensioen, moeten dus een aantal regels in acht genomen worden. Volgende principes gelden:
De bijzondere bijdragen en inhouding voor de volledige periode worden gespreid over de perioden van effectieve uitbetaling van de aanvullingen via de vermelding op de aangifte hoeveel maand de betreffende aangifte dekt. Bij een zuivere kapitalisering van alle aanvullingen is dit dus het aantal maanden tot aan de wettelijke pensioenleeftijd.
Voor de nieuwe werklozen SWT en SWAV worden de aanvullingen per maand herrekend over de periode van eerste uitkering tot het moment van pensionering en worden de inhoudingen over de gehele periode in aanmerking genomen.
Voor het vaststellen van de sociale uitkering wordt het theoretisch maandbedrag van de sociale uitkering gebruikt:
Indien het een voltijdse, volledig werkloze betreft of een halftijds bruggepensioneerde, het dagbedrag van de werkloosheidsuitkering x 26
Indien het een vrijwillig deeltijdse, volledige werkloze betreft, het dagbedrag van de werkloosheidsuitkering x Q / S x 6 x 4,33 Indien het een halftijdse loopbaanonderbreking, tijdskrediet of prestatievermindering betreft, het maandbedrag van de onderbrekingsvergoeding
De dagbedragen worden aan de RSZ overgemaakt door de RVA en aan de debiteurs door de uitbetalingsinstellingen. Voor het vaststellen van de aanvullende vergoedingen wordt het theoretisch bruto maandbedrag als volgt verkregen:
Wanneer de aanvullende vergoeding SWT of SWAV maandelijks of met een korter interval wordt betaald vanaf de eerste uitbetaling van de aanvullende vergoeding tot de maand dat de begunstigde de wettelijke pensioenleeftijd bereikt, is het bruto maandbedrag gelijk aan het bruto bedrag van de vergoedingen uitgekeerd voor de maand.
Wanneer de aanvullende vergoeding SWT of SWAV met een andere periodiciteit wordt betaald door het totale bedrag aan aanvullende ve rgoedingen verschuldigd voor de volledige periode in oogschouw te nemen en te delen door het aantal maanden vanaf de eerste maand van uitbetaling van de aanvullende vergoeding tot en met de maand waarop de werknemer de leeftijd van 65 jaar bereikt.
Wanneer de aanvullende vergoedingen tijdens de periode van loopbaanonderbreking, tijdskrediet of prestatievermindering maandelijks of met een korter interval worden betaald, is het bruto maandbedrag gelijk aan het bruto bedrag van de vergoedingen uitgekeerd voor de maand;
Wanneer de aanvullende vergoedingen tijdens de periode van loopbaanonderbreking, tijdskrediet of prestatievermindering met een andere periodiciteit wordt betaald, door het totale bedrag aan aanvullende vergoedingen verschuldigd voor de volledige periode in oogschouw te nemen en te delen door het aantal begonnen kalendermaanden begrepen in de maximale periode voor dewelke een onderbrekingsaanvraag bij de RVA werd ingediend.
De aldus berekende inhouding op het SWT of het SWAV mag niet als gevolg hebben dat het resterende totaalbedrag aan
socialezekerheidsuitkeringen en aanvullingen, lager zou zijn dan 938,50 EUR/maand voor gerechtigden zonder gezinslast of 1130,44 EUR/maand voor gerechtigden met gezinslast (grensbedrag per kalendermaand). De berekende inhouding moet dus telkens met dit grensbedrag worden vergeleken en moet desnoods worden beperkt of geannuleerd. Ook wanneer er geen inhoudingen mogelijk zijn, moet er een aangifte gebeuren. Voor de halftijdse brugpensioenen zijn deze grensbedragen gehalveerd.
Voor de SWAV's die niet maandelijks tot aan de pensioenleeftijd worden uitbetaald, moet enkel rekening gehouden worden met de theoretische maandbedragen die betrekking hebben op de leeftijd vanaf 50 jaar.
Grensbedragen na indexering en met toepassing van de herwaarderingscoëfficiënt:
(in EUR) | voltijds, met gezinslast | voltijds, zonder gezinslast | halftijds, met gezinslast | halftijds, zonder gezinslast |
basisbedrag | 1.130,44 | 938,50 | 565,22 | 469,25 |
vanaf 01-06-2016 | 1.672,48 | 1.388,51 | 836,24 | 694,25 |
vanaf 01-06-2017 | 1.705,91 | 1.416,26 | 852,95 | 708,13 |
vanaf 01-01-2018 | 1.712,05 | 1.421,35 | 856,02 | 710,68 |
vanaf 01-09-2018 | 1.746,22 | 1.449,73 | 873,11 | 724,86 |
In geval van teveel ontvangen inhoudingen stort de RSZ deze terug en is de debiteur van de aanvullende vergoeding ertoe gehouden deze terug te geven aan de begunstigde van de aanvullende vergoedingen.
In het geval dat de begunstigde van de aanvullende vergoedingen nalaat de debiteur op de hoogte te brengen van zijn gewijzigde gezinssituatie of tewerkstellingsstatus, mag de debiteur van de aanvullende vergoedingen de verschuldigde inhoudingen toch nog vorderen.
Als er een indexering is in de loop van een kwartaal is het verplicht om de zone 00829 "notie aanpassing van de bedragen" in te vullen met de waarde "1" indexering in het tweede blok aanvullende vergoeding bijdragen waarin de geïndexeerde bedragen zijn opgenomen. Dit laat toe om een correcte controle uit te voeren op basis van de nieuwe geïndexeerde drempelbedragen.
De Nationale Arbeidsraad heeft voor het jaar 2019 geen toe te passen herwaarderingscoëfficiënt voor de aanpassing van de bedragen van de toegekende aanvullende vergoedingen vastgelegd. Dit is ook van toepassing voor de herwaardering van de toepasbare drempels voor de berekening van de inhouding.
De berekeningsformule voor de inhouding varieert naar gelang de som van de maandelijkse aanvullende vergoeding en de sociale uitkering lager of hoger is dan bepaalde bedragen afhankelijk van het toegepaste type van drempel.
Aldus hebben we voor:
X = de som van de aanvullende vergoeding en de sociale uitkering voor één maand
A = de toepasbare drempel in functie van de gezinstoestand en het arbeidsregime van voor het SWT of SWAV
B = het bedrag X vanaf wanneer de inhouding volledig is
Als X ≤ A => geen inhouding
Als A < X > B => Inhouding = X - A
Als X ≥ B => Volledige inhouding = X x 6,5% (of 4,5%)
De waarden A en B variëren als volgt in functie van de indexering, de herwaarderingscoëfficiënt en de bijdragevoet.
Met gezinslast (drempel 1)
Vanaf | Geen inhouding onder (A) | Volledige inhouding van 6,5% vanaf (B) |
01/06/2016 | 1672,48 | 1788,75 |
01/06/2017 | 1705,91 | 1824,50 |
01/01/2018 | 1712,05 | 1831,07 |
01/09/2018 | 1746,22 | 1867,61 |
Zonder gezinslast (drempel 2)
Vanaf | Geen inhouding onder (A) | Volledige inhouding van 6,5% vanaf (B) |
01/06/2016 | 1388,51 | 1485,04 |
01/06/2017 | 1416,26 | 1514,72 |
01/01/2018 | 1421,35 | 1520,16 |
01/09/2018 | 1449,73 | 1550,51 |
Met gezinslast (drempel 3)
Vanaf | Geen inhouding onder (A) | Volledige inhouding van 6,5% vanaf (B) |
01/06/2016 | 836,24 | 875,64 |
01/06/2017 | 852,95 | 893,14 |
01/01/2018 | 856,02 | 896,36 |
01/09/2018 | 873,11 | 914,25 |
Zonder gezinslast (drempel 4)
Vanaf | Geen inhouding onder (A) | Volledige inhouding van 6,5% vanaf (B) |
01/06/2016 | 694,25 | 726,96 |
01/06/2017 | 708,13 | 741,50 |
01/01/2018 | 710,68 | 744,17 |
01/09/2018 | 724,86 | 759,02 |
Met gezinslast (drempel 3)
Vanaf | Geen inhouding onder (A) | Volledige inhouding van 6,5% vanaf (B) |
01/06/2016 | 836,24 | 894,37 |
01/06/2017 | 852,95 | 912,25 |
01/01/2018 | 856,02 | 915,53 |
01/09/2018 | 873,11 | 933,81 |
Zonder gezinslast (drempel 4)
Vanaf | Geen inhouding onder (A) | Volledige inhouding van 6,5% vanaf (B) |
01/06/2016 | 694,25 | 742,51 |
01/06/2017 | 708,13 | 757,36 |
01/01/2018 | 710,68 | 760,09 |
01/09/2018 | 724,86 | 775,25 |
De RSZ is belast met de inning van een procentuele maandelijkse bijzondere bijdrage op elk SWT, toegekend overeenkomstig de wetgeving betreffende het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag. Het percentage varieert in functie van de leeftijd van de werknemer en de sector waarin de onderneming actief is.
In principe geldt deze maatregel voor alle werkgevers die werknemers tewerkstellen die beantwoorden aan de voorwaarden om van het SWT te kunnen genieten. Het betreft de werkgevers van wie de werknemers onder het toepassingsgebied vallen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités. Samengevat zijn dit:
de werkgevers uit de private sector de openbare kredietinstellingen
de NV Nationale Loterij
de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek
de maatschappijen voor sociale huisvesting erkend overeenkomstig de huisvestingscodes van de Gewesten
de naamloze vennootschappen van publiek recht “Brussels South Charleroi Airport-Security” en “Liège-Airport-Security”.
Voor de openbare sector komen voorts ook de instellingen in aanmerking waarvoor een collectief akkoord bestaat dat goedgekeurd werd door de Ministerraad of door een Gemeenschaps- of Gewestregering.
In principe geldt deze maatregel voor alle debiteurs die in het kader van een SWT aanvullende vergoedingen moeten betalen. Dit geldt zowel voor de debiteurs van wettelijke verplichte aanvullende vergoedingen, als voor de debiteurs van door een CAO of individuele overeenkomst vastgestelde bijkomende aanvullende vergoedingen.
De bepalingen van deze bijzondere bijdrage zijn van toepassing op alle werknemers in SWT. Zijn uitgesloten:
buitenlandse werknemers die in België tewerkgesteld geweest zijn, hun recht op de aanvullende vergoeding doen gelden, op voorwaarde dat zij werkloosheidsuitkeringen genieten krachtens de wetgeving van hun binnen de Europese Economische Ruimte gelegen woonland (CAO nr. 17 vicies septies afgesloten in de Nationale Arbeidsraad op 17/12/2003).
enkel voor wat betreft de bijzondere werkgeversbijdragen, de werknemers die met hun werkgever overeenkomen een halftijds brugpensioen te nemen (uitdovend vanaf eind 2011), dit wil zeggen na 55 jaar hun arbeidsprestaties te verminderen tot halftijdse prestaties; er zijn nog wel inhoudingen verschuldigd.
De bijzondere werkgeversbijdrage is een percentage van de brutomaandbedragen van de aanvullende vergoedingen. Voor de SWT's in de non-profit ingegaan na 31 december 2016 én met het ontslag betekend na 31 oktober 2016, zijn de percentages als volgt:
sector | leeftijd bereikt in de loop van de maand | percentage | forfait in EUR |
non-profit | < 55 ≥ 55 en < 58 ≥ 58 en < 60 ≥ 60 en < 62 ≥ 62 | 48,11% 43,04% 27,86% 12,38% 10,00% | 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 |
Er is geen minimumforfait verschuldigd. Opmerking:
Voor de non-profit is een percentueel degressief systeem van toepassing, waarbij het percentage afhankelijk is van de
leeftijd van de werknemer bereikt in de loop van de betreffende maand.
Het koninklijk besluit van 22 maart 2006 voerde in het kader van het generatiepact een bijzondere werkgeversbijdrage in op sommige aanvullende vergoedingen, analoog aan de aanvullende vergoedingen bij het SWT, met als doel deze te vermijden of te ontmoedigen. Door het toekennen van een aanvullende vergoeding bij de werkloosheid blijven de strikte regels met betrekking tot het SWT immers dode letter en zijn de werknemers die deze aanvullende vergoedingen bij hun uitkering ontvangen, minder geneigd het werk te hervatten.
De bepalingen in het generatiepact en in dit koninklijk besluit worden grotendeels overgenomen en voortgezet in de overkoepelende bepalingen van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I), titel XI, hoofdstuk VI: socialezekerheidsbijdragen en inhoudingen verschuldigd op brugpensioenen, op aanvullende vergoedingen bij sommige socialezekerheidsuitkeringen en op uitkeringen voor invaliditeit.
De RSZ is belast met de inning van een procentuele bijzondere bijdrage op de aanvullingen uitgekeerd in het kader van een SWAV.
De bijzondere werkgeversbijdrage SWAV is verschuldigd door elke werkgever die aanvullingen rechtstreeks of onrechtstreeks uitbetaalt aan een (vroegere) werknemer, als aanvulling bij een uitkering in geval van vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, tijdskrediet en loopbaanvermindering zoals voorzien in de herstelwet van 22 januari 1985, of bij een uitkering volledige werkloosheid. Het betreft de werkgevers van wie de werknemers onder het toepassingsgebied vallen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités. Samengevat zijn dit:
de werkgevers uit de private sector de openbare kredietinstellingen
de NV Nationale Loterij
de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek
de maatschappijen voor sociale huisvesting erkend overeenkomstig de huisvestingscodes van de Gewesten
de naamloze vennootschappen van publiek recht “Brussels South Charleroi Airport-Security” en “Liège-Airport-Security”.
De volgende werkgevers zijn echter uitgesloten uit het toepassingsveld:
de werkgevers die afhangen van het paritair comité voor het stads- en streekvervoer of van één van de subcomités hiervan (PC 328, 328.01, 328.02, 328.03);
de werkgevers die afhangen van het paritair comité voor de gesubsidieerde inrichtingen van het vrij onderwijs of van het paritair comité voor de bedienden van het gesubsidieerd vrij onderwijs (PC 152 of 225).
De bijzondere bijdrage SWAV is verschuldigd voor de werknemers die een aanvullende vergoeding krijgen, vanaf de maand dat de werknemer 50 jaar wordt tot de gewone pensioenleeftijd.
De bijzondere bijdrage is niet verschuldigd als de werknemer zich in de volgende situatie bevindt: de werknemer was nog geen 45 jaar bij de eerste toekenning
Zijn eveneens uitgesloten:
buitenlandse werknemers die in België tewerkgesteld geweest zijn en hun recht op de aanvullende vergoeding doen gelden, op voorwaarde dat zij werkloosheidsuitkeringen genieten krachtens de wetgeving van hun woonland gelegen binnen de Europese Economische Ruimte.
Het betreft in algemene zin de aanvullende vergoedingen bij: de uitkeringen bij volledige werkloosheid
de uitkeringen in het geval van volledige loopbaanonderbreking
de uitkeringen in het geval van vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, tijdskrediet en loopbaanvermindering.
De bijzondere bijdrage is ook verschuldigd wanneer deze aanvullingen doorbetaald worden tijdens periodes van ziekte-uitkering of moederschapverzekering.
Vallen niet onder het toepassingsgebied, de aanvullende vergoedingen toegekend in het kader van: het stelsel werkloosheid met bedrijfstoeslag (SWT)
ouderschapsverlof, palliatief verlof of verlof voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid
bij akkoord vastgestelde eindeloopbaanmaatregelen (erkend door de federale Minister van Werk op vraag van de bevoegde Regering of van de sociale partners die het akkoord ondertekend hebben) bij werkgevers die vallen onder het toepassingsveld van de sociale maribel
een CAO gesloten in de schoot van de Nationale Arbeidsraad (NAR), van een paritair comité (PC) of subcomité (PSC) voor onbepaalde duur en die reeds van kracht was op 30 september 2005
een CAO gesloten in de schoot van de NAR, van PC of PSC voor bepaalde duur (die al dan niet een bepaling van stilzwijgende verlenging bevat) en
die reeds van kracht was op 30 september 2005 en ononderbroken werd verlengd
en waarvan vanaf de eerste verlenging van de overeenkomst na 30 september 2005 de werknemersdoelgroep niet meer werd uitgebreid en de bedragen van de aanvullingen niet meer werden verhoogd, behalve door indexaanpassingen of door het toepassen van een door de NAR vastgestelde herwaarderingscoëfficiënt
artikel 9 van de CAO nr. 46 (aanvullingen uitgekeerd in het kader van ontslag wegens het niet kunnen aanbieden of beschikbaar zijn van een gepaste tewerkstelling in een andere arbeidsregeling dan ploegenarbeid met nachtprestaties) artikel 5 en artikel 6 § 1 van het koninklijke besluit van 12 december 2001 tot uitvoering van hoofdstuk IV van de wet van 10 augustus 2001 betreffende de verzoening van werkgelegenheid en kwaliteit van het leven wanneer de voltijdse werknemer die gewoonlijk minstens tewerkgesteld wordt in een 5-dagenregeling, zijn loopbaan per week vermindert met één dag of 2 halve dagen over dezelfde duur (CAO nr. 77 betreffende 1/5de loopbaanvermindering).
De bijzondere werkgeversbijdrage is een percentage van de brutomaandbedragen van de aanvullende vergoedingen. Een onderscheid wordt gemaakt tussen aanvullingen bij volledige loopbaanonderbreking, vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, tijdskrediet en loopbaanvermindering enerzijds en aanvullingen bij volledige werkloosheid anderzijds.
Aanvullingen bij loopbaanonderbreking, tijdskrediet en vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking: op de aanvullende vergoedingen voor de eerste keer toegekend vanaf 1 januari 2016, is een bijzondere maandelijkse werkgeversbijdrage van 48,53% verschuldigd.
Aanvullingen bij de werkloosheid na het verbreken van de arbeidsovereenkomst: voor de SWAV's in de non-profit ingegaan na 31 december 2016 én met het ontslag betekend na 31 oktober 2016, zijn de percentages als volgt:
sector | leeftijd bereikt in de loop van de maand | percentage | forfait in EUR |
non-profit | < 52 ≥ 52 en < 55 ≥ 55 en < 58 ≥ 58 en < 60 ≥ 60 en < 62 ≥ 62 | 50,63% 48,11% 43,04% 27,86% 12,38% 10,00% | 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 |
Er is geen minimumforfait.
Opmerkingen:
Voor de non-profit is een percentueel degressief systeem van toepassing.
Naast de bijzondere bijdrage SWT, SWAV en de compenserende bijdrage SWT, moet er ook een persoonlijke inhouding gebeuren op het totaal van de aanvullingen en op de uitkering aan de werknemer. Vanaf 1 april 2010 moeten ook deze bedragen aan de RSZ worden overgemaakt en niet langer aan de RVA en FPD
In principe geldt deze maatregel voor alle werkgevers die werknemers tewerkstelden die werknemers tewerkstelden die kunnen genieten van een SWT, halftijds brugpensioen of SWAV. Het toepassingsgebied loopt parallel met dat van de bijzondere bijdragen.
De inhoudingen zijn verschuldigd voor alle werknemers in het SWT, halftijds brugpensioen of in een SWAV. Het toepassingsgebied loopt parallel met dat van de bijzondere bijdragen.
Op de aanvullingen wordt een sociale inhouding ingesteld die overeenkomt met een vastgesteld percentage op de som van de sociale uitkering en de aanvullende vergoedingen:
6,5 % voor de werknemers in een SWT en een SWAV
4,5 % voor de halftijds bruggepensioneerde (uitdovend vanaf eind 2011)
Berekening:
De inhouding gebeurt op de aanvullingen en wordt berekend voor een theoretische maand. Het is een percentage op de som van het theoretische maandbedrag van de sociale uitkering en het theoretisch bruto maandbedrag aan aanvullingen. Vervolgens gaat men na of de inhouding niet moet worden afgetopt om te verhinderen dat de werknemer te weinig ontvangt. Vervolgens vermenigvuldigt men de aldus berekende inhouding met het aantal maanden dat de aangifte dekt. Bij een maandelijkse uitbetaling tot aan het wettelijk pensioen of het einde van de periode van loopbaanonderbreking of tijdskrediet, zijn de maandelijkse uitkeringen en aanvullingen de theoretische maandbedragen en is het aantal maanden voor een volledig kwartaal gelijk aan 3.
Wanneer de betalingen niet maandelijks gebeuren tot aan het wettelijk pensioen, moeten dus een aantal regels in acht genomen worden. Volgende principes gelden:
De bijzondere bijdragen en inhouding voor de volledige periode worden gespreid over de perioden van effectieve uitbetaling van de aanvullingen via de vermelding op de aangifte hoeveel maand de betreffende aangifte dekt. Bij een zuivere kapitalisering van alle aanvullingen is dit dus het aantal maanden tot aan de wettelijke pensioenleeftijd.
Voor de nieuwe werklozen SWT en SWAV worden de aanvullingen per maand herrekend over de periode van eerste uitkering tot het moment van pensionering en worden de inhoudingen over de gehele periode in aanmerking genomen.
Voor het vaststellen van de sociale uitkering wordt het theoretisch maandbedrag van de sociale uitkering gebruikt:
Indien het een voltijdse, volledig werkloze betreft of een halftijds bruggepensioneerde, het dagbedrag van de werkloosheidsuitkering x 26
Indien het een vrijwillig deeltijdse, volledige werkloze betreft, het dagbedrag van de werkloosheidsuitkering x Q / S x 6 x 4,33 Indien het een halftijdse loopbaanonderbreking, tijdskrediet of prestatievermindering betreft, het maandbedrag van de onderbrekingsvergoeding
De dagbedragen worden aan de RSZ overgemaakt door de RVA en aan de debiteurs door de uitbetalingsinstellingen. Voor het vaststellen van de aanvullende vergoedingen wordt het theoretisch bruto maandbedrag als volgt verkregen:
Wanneer de aanvullende vergoeding SWT of SWAV maandelijks of met een korter interval wordt betaald vanaf de eerste uitbetaling van de aanvullende vergoeding tot de maand dat de begunstigde de wettelijke pensioenleeftijd bereikt, is het bruto maandbedrag gelijk aan het bruto bedrag van de vergoedingen uitgekeerd voor de maand.
Wanneer de aanvullende vergoeding SWT of SWAV met een andere periodiciteit wordt betaald door het totale bedrag aan aanvullende vergoedingen verschuldigd voor de volledige periode in oogschouw te nemen en te delen door het aantal maanden vanaf de eerste maand van uitbetaling van de aanvullende vergoeding tot en met de maand waarop de werknemer de leeftijd van 65 jaar bereikt.
Wanneer de aanvullende vergoedingen tijdens de periode van loopbaanonderbreking, tijdskrediet of prestatievermindering maandelijks of met een korter interval worden betaald, is het bruto maandbedrag gelijk aan het bruto
bedrag van de vergoedingen uitgekeerd voor de maand;
Wanneer de aanvullende vergoedingen tijdens de periode van loopbaanonderbreking, tijdskrediet of prestatievermindering met een andere periodiciteit wordt betaald, door het totale bedrag aan aanvullende vergoedingen verschuldigd voor de volledige periode in oogschouw te nemen en te delen door het aantal begonnen kalendermaanden begrepen in de maximale periode voor dewelke een onderbrekingsaanvraag bij de RVA werd ingediend.
De aldus berekende inhouding op het SWT of het SWAV mag niet als gevolg hebben dat het resterende totaalbedrag aan socialezekerheidsuitkeringen en aanvullingen, lager zou zijn dan 938,50 EUR/maand voor gerechtigden zonder gezinslast of 1130,44 EUR/maand voor gerechtigden met gezinslast (grensbedrag per kalendermaand). De berekende inhouding moet dus telkens worden vergeleken met dit grensbedrag en moet desnoods worden beperkt of geannuleerd. Ook wanneer er geen inhoudingen mogelijk zijn, moet er een aangifte gebeuren. Voor de halftijdse brugpensioenen zijn deze grensbedragen gehalveerd.
Voor de SWAV's die niet maandelijks tot aan de pensioenleeftijd worden uitbetaald, moet enkel rekening gehouden worden met de theoretische maandbedragen die betrekking hebben op de leeftijd vanaf 50 jaar.
Grensbedragen na indexering en met toepassing van de herwaarderingscoëfficiënt:
(in EUR) | voltijds, met gezinslast | voltijds, zonder gezinslast | halftijds, met gezinslast | halftijds, zonder gezinslast |
basisbedrag | 1.130,44 | 938,50 | 565,22 | 469,25 |
vanaf 01-06-2016 | 1.672,48 | 1.388,51 | 836,24 | 694,25 |
vanaf 01-06-2017 | 1.705,91 | 1.416,26 | 852,95 | 708,13 |
vanaf 01-01-2018 | 1.712,05 | 1.421,35 | 856,02 | 710,68 |
vanaf 01-09-2018 | 1.746,22 | 1.449,73 | 873,11 | 724,86 |
In geval van teveel ontvangen inhoudingen stort de RSZ deze terug en is de debiteur van de aanvullende vergoeding ertoe gehouden deze terug te geven aan de begunstigde van de aanvullende vergoedingen.
In het geval dat de begunstigde van de aanvullende vergoedingen nalaat de debiteur op de hoogte te brengen van zijn gewijzigde gezinssituatie of tewerkstellingsstatus, mag de debiteur van de aanvullende vergoedingen de verschuldigde inhoudingen toch nog vorderen.
Als er een indexering is in de loop van een kwartaal is het verplicht om de zone 00829 "notie aanpassing van de bedragen" in te vullen met de waarde "1" indexering in het tweede blok aanvullende vergoeding bijdragen waarin de geïndexeerde bedragen zijn opgenomen. Dit laat toe om een correcte controle uit te voeren op basis van de nieuwe geïndexeerde drempelbedragen.
De Nationale Arbeidsraad heeft voor het jaar 2019 geen toe te passen herwaarderingscoëfficiënt voor de aanpassing van de bedragen van de toegekende aanvullende vergoedingen vastgelegd. Dit is ook van toepassing voor de herwaardering van de toepasbare drempels voor de berekening van de inhouding.
De berekeningsformule voor de inhouding varieert naar gelang de som van de maandelijkse aanvullende vergoeding en de sociale uitkering lager of hoger is dan bepaalde bedragen afhankelijk van het toegepaste type van drempel.
Aldus hebben we voor:
X = de som van de aanvullende vergoeding en de sociale uitkering voor één maand
A = de toepasbare drempel in functie van de gezinstoestand en het arbeidsregime van voor het SWT of SWAV
B = het bedrag X vanaf wanneer de inhouding volledig is
Als X ≤ A => geen inhouding
Als A < X > B => Inhouding = X - A
Als X ≥ B => Volledige inhouding = X x 6,5% (of 4,5%)
De waarden A en B variëren als volgt in functie van de indexering, de herwaarderingscoëfficiënt en de bijdragevoet.
Met gezinslast (drempel 1)
Vanaf | Geen inhouding onder (A) | Volledige inhouding van 6,5% vanaf (B) |
01/06/2016 | 1672,48 | 1788,75 |
01/06/2017 | 1705,91 | 1824,50 |
01/01/2018 | 1712,05 | 1831,07 |
01/09/2018 | 1746,22 | 1867,61 |
Zonder gezinslast (drempel 2)
Vanaf | Geen inhouding onder (A) | Volledige inhouding van 6,5% vanaf (B) |
01/06/2016 | 1388,51 | 1485,04 |
01/06/2017 | 1416,26 | 1514,72 |
01/01/2018 | 1421,35 | 1520,16 |
01/09/2018 | 1449,73 | 1550,51 |
Met gezinslast (drempel 3)
Vanaf | Geen inhouding onder (A) | Volledige inhouding van 6,5% vanaf (B) |
01/06/2016 | 836,24 | 875,64 |
01/06/2017 | 852,95 | 893,14 |
01/01/2018 | 856,02 | 896,36 |
01/09/2018 | 873,11 | 914,25 |
Zonder gezinslast (drempel 4)
Vanaf | Geen inhouding onder (A) | Volledige inhouding van 6,5% vanaf (B) |
01/06/2016 | 694,25 | 726,96 |
01/06/2017 | 708,13 | 741,50 |
01/01/2018 | 710,68 | 744,17 |
01/09/2018 | 724,86 | 759,02 |
Met gezinslast (drempel 3)
Vanaf | Geen inhouding onder (A) | Volledige inhouding van 6,5% vanaf (B) |
01/06/2016 | 836,24 | 894,37 |
01/06/2017 | 852,95 | 912,25 |
01/01/2018 | 856,02 | 915,53 |
01/09/2018 | 873,11 | 933,81 |
Zonder gezinslast (drempel 4)
Vanaf | Geen inhouding onder (A) | Volledige inhouding van 6,5% vanaf (B) |
01/06/2016 | 694,25 | 742,51 |
01/06/2017 | 708,13 | 757,36 |
01/01/2018 | 710,68 | 760,09 |
01/09/2018 | 724,86 | 775,25 |
De RSZ is belast met de inning van een procentuele maandelijkse bijzondere bijdrage op elk SWT, toegekend overeenkomstig de wetgeving betreffende het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag. Het percentage varieert in functie van de leeftijd van de werknemer en de sector waarin de onderneming actief is.
In principe geldt deze maatregel voor alle werkgevers die werknemers tewerkstellen die beantwoorden aan de voorwaarden om van het SWT te kunnen genieten. Het betreft de werkgevers van wie de werknemers onder het toepassingsgebied vallen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités. Samengevat zijn dit:
de werkgevers uit de private sector de openbare kredietinstellingen
de NV Nationale Loterij
de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek
de maatschappijen voor sociale huisvesting erkend overeenkomstig de huisvestingscodes van de Gewesten
de naamloze vennootschappen van publiek recht “Brussels South Charleroi Airport-Security” en “Liège-Airport-Security”.
Voor de openbare sector komen voorts ook de instellingen in aanmerking waarvoor een collectief akkoord bestaat dat goedgekeurd werd door de Ministerraad of door een Gemeenschaps- of Gewestregering.
In principe geldt deze maatregel voor alle debiteurs die in het kader van een SWT aanvullende vergoedingen moeten betalen. Dit geldt zowel voor de debiteurs van wettelijke verplichte aanvullende vergoedingen, als voor de debiteurs van door een CAO of individuele overeenkomst vastgestelde bijkomende aanvullende vergoedingen.
De bepalingen van deze bijzondere bijdrage zijn van toepassing op alle werknemers in SWT. Zijn uitgesloten:
buitenlandse werknemers die in België tewerkgesteld geweest zijn, hun recht op de aanvullende vergoeding doen gelden, op voorwaarde dat zij werkloosheidsuitkeringen genieten krachtens de wetgeving van hun binnen de Europese Economische Ruimte gelegen woonland (CAO nr. 17 vicies septies afgesloten in de Nationale Arbeidsraad op 17/12/2003).
enkel voor wat betreft de bijzondere werkgeversbijdragen, de werknemers die met hun werkgever overeenkomen een halftijds brugpensioen te nemen (uitdovend vanaf eind 2011), dit wil zeggen na 55 jaar hun arbeidsprestaties te verminderen tot halftijdse prestaties; er zijn nog wel inhoudingen verschuldigd.
De bijzondere werkgeversbijdrage is een percentage van de brutomaandbedragen van de aanvullende vergoedingen. Voor de SWT's in de profit ingegaan na 31 december 2015 én met het ontslag betekend na 10 oktober 2015 zijn de percentages als volgt:
sector | leeftijd op het moment van ingaan SWT | percentage | forfait in EUR |
andere | < 52 ≥ 52 en < 55 ≥ 55 en < 58 ≥ 58 en < 60 ≥ 60 | 125,00% 118,75% 62,50% 62,50% 31,25% | 50,00 50,00 50,00 50,00 37,60 |
andere tijdens periode erkend als in herstructurering | < 52 ≥ 52 en < 55 ≥ 55 en < 58 ≥ 58 en < 60 ≥ 60 | 93,75% 75,00% 50,00% 50,00% 25,00% | 50,00 50,00 50,00 50,00 37,60 |
andere tijdens periode erkend als in moeilijkheden (*) | < 52 ≥ 52 en < 55 ≥ 55 en < 58 ≥ 58 en < 60 ≥ 60 | 21,88% 16,88% 12,50% 8,13% 4,38% | 8,00 8,00 8,00 8,00 6,00 |
(*) Deze percentages gelden eveneens voor sommige bedrijven erkend als in herstructurering als (cumulatief): het een collectief ontslag van minstens 20 % van de werknemers betreft,
het alle werknemers van eenzelfde technische bedrijfseenheid of ondernemingsafdeling betref en
de technische bedrijfseenheid of ondernemingsafdeling minstens 2 jaar bestaat bij de aankondiging van het collectief ontslag.
Indien de aldus verkregen bedragen kleiner zijn dan een bepaald forfait, is het forfait het bedrag dat verschuldigd is. Opmerking:
Het percentage van de bijdrage en het minimumforfait voor de profit worden vastgelegd volgens de leeftijd die de werknemer bereikt heeft op het ogenblik van de aanvang van het SWT.
Voor de SWT's die ingaan tijdens een periode van erkenning als onderneming in moeilijkheden of in herstructurering, gelden tijdens de erkenning verlaagde bijdragen tot en met de maand van beëindiging van de erkenning. Het percentage dat daana wordt gebruikt, is het percentage overeenkomstig de leeftijd van de werknemer op het moment van beëindiging van de erkening
Hetzelfde geldt wanneer de debiteur een derde is.
Een overnemende onderneming wordt op dezelfde manier behandeld als een derde. In dat geval moet de werknemer echter
zijn ontslag gekregen hebben vóór de overname en moet het SWT ingaan (= op het einde van de periode gedekt door de verbrekingsvergoeding of nadat de werknemer zijn opzegtermijn uitgedaan heeft) tijdens de voorziene periode van 'in moeilijkheden' of 'in herstructurering' van de oorspronkelijke werkgever.
Het koninklijk besluit van 22 maart 2006 voerde in het kader van het generatiepact een bijzondere werkgeversbijdrage in op sommige aanvullende vergoedingen, analoog aan de aanvullende vergoedingen bij het SWT, met als doel deze te vermijden of te ontmoedigen. Door het toekennen van een aanvullende vergoeding bij de werkloosheid blijven de strikte regels met betrekking tot het SWT immers dode letter en zijn de werknemers die deze aanvullende vergoedingen bij hun uitkering ontvangen, minder geneigd het werk te hervatten.
De bepalingen in het generatiepact en in dit koninklijk besluit worden grotendeels overgenomen en voortgezet in de overkoepelende bepalingen van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I), titel XI, hoofdstuk VI: socialezekerheidsbijdragen en inhoudingen verschuldigd op brugpensioenen, op aanvullende vergoedingen bij sommige socialezekerheidsuitkeringen en op uitkeringen voor invaliditeit.
De RSZ is belast met de inning van een procentuele bijzondere bijdrage op de aanvullingen uitgekeerd in het kader van een SWAV.
De bijzondere werkgeversbijdrage SWAV is verschuldigd door elke werkgever die rechtstreeks of onrechtstreeks vergoedingen uitbetaalt aan een (vroegere) werknemer, als aanvulling bij een uitkering in geval van vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, tijdskrediet en loopbaanvermindering zoals voorzien in de herstelwet van 22 januari 1985, of bij een uitkering volledige werkloosheid. Het betreft de werkgevers van wie de werknemers onder het toepassingsgebied vallen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités. Samengevat zijn dit:
de werkgevers uit de private sector de openbare kredietinstellingen
de NV Nationale Loterij
de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek
de maatschappijen voor sociale huisvesting erkend overeenkomstig de huisvestingscodes van de Gewesten
de naamloze vennootschappen van publiek recht “Brussels South Charleroi Airport-Security” en “Liège-Airport-Security”.
De volgende werkgevers zijn echter uitgesloten uit het toepassingsveld:
de werkgevers die afhangen van het paritair comité voor het stads- en streekvervoer of van één van de subcomités hiervan (PC 328, 328.01, 328.02, 328.03);
de werkgevers die afhangen van het paritair comité voor de gesubsidieerde inrichtingen van het vrij onderwijs of van het paritair comité voor de bedienden van het gesubsidieerd vrij onderwijs (PC 152 of 225).
De bijzondere bijdrage SWAV is verschuldigd voor de werknemers die een aanvullende vergoeding krijgen, vanaf de maand dat de werknemer 50 jaar wordt tot de gewone pensioenleeftijd.
De bijzondere bijdrage is niet verschuldigd als de werknemer zich in de volgende situatie bevindt: de werknemer was nog geen 45 jaar bij de eerste toekenning.
Zijn eveneens uitgesloten:
buitenlandse werknemers die in België tewerkgesteld geweest zijn en hun recht op de aanvullende vergoeding doen gelden, op voorwaarde dat zij werkloosheidsuitkeringen genieten krachtens de wetgeving van hun woonland gelegen binnen de Europese Economische Ruimte.
Het betreft in algemene zin de aanvullende vergoedingen bij: de uitkeringen bij volledige werkloosheid
de uitkeringen in het geval van volledige loopbaanonderbreking
de uitkeringen in het geval van vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, tijdskrediet en loopbaanvermindering.
De bijzondere bijdrage is ook verschuldigd wanneer deze aanvullingen doorbetaald worden tijdens periodes van ziekte-uitkering of moederschapverzekering.
Vallen niet onder het toepassingsgebied, de aanvullende vergoedingen toegekend in het kader van: het stelsel werkloosheid met bedrijfstoeslag (SWT)
ouderschapsverlof, palliatief verlof of verlof voor bijstand of verzorging v an een zwaar ziek gezins- of familielid
bij akkoord vastgestelde eindeloopbaanmaatregelen (erkend door de federale Minister van Werk op vraag van de bevoegde Regering of van de sociale partners die het akkoord ondertekend hebben) bij werkgevers die vallen onder het toepassingsveld van de sociale maribel
een CAO gesloten in de schoot van de Nationale Arbeidsraad (NAR), van een paritair comité (PC) of subcomité (PSC) voor onbepaalde duur en die reeds van kracht was op 30 september 2005
een CAO gesloten in de schoot van de NAR, van PC of PSC voor bepaalde duur (die al dan niet een bepaling van stilzwijgende verlenging bevat) en
die reeds van kracht was op 30 september 2005 en ononderbroken werd verlengd
en waarvan vanaf de eerste verlenging van de overeenkomst na 30 september 2005 de werknemersdoelgroep niet meer werd uitgebreid en de bedragen van de aanvullingen niet meer werden verhoogd, behalve door indexaanpassingen of door het toepassen van een door de NAR vastgestelde herwaarderingscoëfficiënt
artikel 9 van de CAO nr. 46 (aanvullingen uitgekeerd in het kader van ontslag wegens het niet kunnen aanbieden of
beschikbaar zijn van een gepaste tewerkstelling in een andere arbeidsregeling dan ploegenarbeid met nachtprestaties) artikel 5 en artikel 6 § 1 van het koninklijke besluit van 12 december 2001 tot uitvoering van hoofdstuk IV van de wet van 10 augustus 2001 betreffende de verzoening van werkgelegenheid en kwaliteit van het leven wanneer de voltijdse werknemer die gewoonlijk minstens tewerkgesteld wordt in een 5-dagenregeling, zijn loopbaan per week vermindert met één dag of 2 halve dagen over dezelfde duur (CAO nr. 77 betreffende 1/5de loopbaanvermindering).
De bijzondere werkgeversbijdrage is een percentage van de brutomaandbedragen van de aanvullende vergoedingen. Een onderscheid wordt gemaakt tussen aanvullingen bij volledige loopbaanonderbreking, vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, tijdskrediet en loopbaanvermindering enerzijds en aanvullingen bij volledige werkloosheid anderzijds.
Aanvullingen bij loopbaanonderbreking, tijdskrediet en vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking: op de aanvullende vergoedingen voor de eerste keer toegekend vanaf 1 januari 2016, is een bijzondere maandelijkse werkgeversbijdrage van 48,53% verschuldigd.
Aanvullingen bij de werkloosheid na het verbreken van de arbeidsovereenkomst: voor de SWAV's in de profit ingegaan na 31 december 2015 én met het ontslag betekend na 10 oktober 2015 zijn de percentages als volgt:
sector | leeftijd op het moment waarop de werknemer voor de eerste keer een effectieve werkloosheidsuitkering krijgt | percentage | forfait in EUR |
andere | < 52 ≥ 52 en < 55 ≥ 55 en < 58 ≥ 58 en < 60 ≥ 60 | 125,00% 118,75% 62,50% 62,50% 48,53% | 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 |
Er is geen minimumforfait.
Opmerkingen:
Voor de profit wordt een percentage vastgelegd volgens de leeftijd waarop de werknemer voor de eerste keer een effectieve werkloosheidsuitkering krijgt (dus niet noodzakelijk het moment waarop hij voor de eerste keer een aanvullende vergoeding krijgt).
voorbeeld:
Een werknemer is 55 als hij kan genieten van een SWAV. Een Fonds van bestaanszekerheid geeft een aanvulling vanaf 58 jaar. Het te gebruiken percentage voor de bijzondere bijdrage is 62,50 % (% op het moment dat hij zijn eerste werkloosheidsuitkering krijgt),
Er zijn geen afwijkende percentages voor bedrijven in moeilijkheden of voor bedrijven in herstructurering.
Naast de bijzondere bijdrage SWT, SWAV en de compenserende bijdrage SWT, moet er ook een persoonlijke inhouding gebeuren op het totaal van de aanvullingen en op de uitkering aan de werknemer. Vanaf 1 april 2010 moeten ook deze bedragen aan de RSZ worden overgemaakt en niet langer aan de RVA en FPD .
In principe geldt deze maatregel voor alle werkgevers die werknemers tewerkstelden die kunnen genieten van een SWT, halftijds brugpensioen of SWAV. Het toepassingsgebied loopt parallel met dat van de bijzondere bijdragen.
De inhoudingen zijn verschuldigd voor alle werknemers in het SWT, halftijds brugpensioen of in een SWAV. Het toepassingsgebied loopt parallel met dat van de bijzondere bijdragen.
Op de aanvullingen wordt een sociale inhouding ingesteld die overeenkomt met een vastgesteld percentage op de som van de sociale uitkering en de aanvullende vergoedingen:
6,5 % voor de werknemers in een SWT en een SWAV
4,5 % voor de halftijds bruggepensioneerde (uitdovend vanaf eind 2011)
Berekening:
De inhouding gebeurt op de aanvullingen en wordt berekend voor een theoretische maand. Het is een percentage op de som van het theoretische maandbedrag van de sociale uitkering en het theoretisch bruto maandbedrag aan aanvullingen. Vervolgens gaat men na of de inhouding niet moet worden afgetopt om te verhinderen dat de werknemer te weinig ontvangt. Vervolgens vermenigvuldigt men de aldus berekende inhouding met het aantal maanden dat de aangifte dekt. Bij een maandelijkse uitbetaling tot aan het wettelijk pensioen of het einde van de periode van loopbaanonderbreking of tijdskrediet, zijn de maandelijkse uitkeringen en aanvullingen de theoretische maandbedragen en is het aantal maanden voor een volledig kwartaal gelijk aan 3.
Wanneer de betalingen niet maandelijks gebeuren tot aan het wettelijk pensioen, moeten dus een aantal regels in acht genomen worden. Volgende principes gelden:
De bijzondere bijdragen en inhouding voor de volledige periode worden gespreid over de perioden van effectieve uitbetaling van de aanvullingen via de vermelding op de aangifte hoeveel maand de betreffende aangifte dekt. Bij een zuivere kapitalisering van alle aanvullingen is dit dus het aantal maanden tot aan de wettelijke pensioenleeftijd.
Voor de nieuwe werklozen SWT en SWAV worden de aanvullingen per maand herrekend over de periode van eerste uitkering tot het moment van pensionering en worden de inhoudingen over de gehele periode in aanmerking genomen.
Voor het vaststellen van de sociale uitkering wordt het theoretisch maandbedrag van de sociale uitkering gebruikt:
Indien het een voltijdse, volledig werkloze betreft of een halftijds bruggepensioneerde, het dagbedrag van de werkloosheidsuitkering x 26
Indien het een vrijwillig deeltijdse, volledige werkloze betreft, het dagbedrag van de werkloosheidsuitkering x Q / S x 6 x 4,33 Indien het een halftijdse loopbaanonderbreking, tijdskrediet of prestatievermindering betreft, het maandbedrag van de onderbrekingsvergoeding
De dagbedragen worden aan de RSZ overgemaakt door de RVA en aan de debiteurs door de uitbetalingsinstellingen. Voor het vaststellen van de aanvullende vergoedingen wordt het theoretisch bruto maandbedrag als volgt verkregen:
Wanneer de aanvullende vergoeding SWT of SWAV maandelijks of met een korter interval wordt betaald vanaf de eerste uitbetaling van de aanvullende vergoeding tot de maand dat de begunstigde de wettelijke pensioenleeftijd bereikt, is het bruto maandbedrag gelijk aan het bruto bedrag van de vergoedingen uitgekeerd voor de maand.
Wanneer de aanvullende vergoeding SWT of SWAV met een andere periodiciteit wordt betaald door het totale bedrag aan aanvullende ve rgoedingen verschuldigd voor de volledige periode in oogschouw te nemen en te delen door het aantal maanden vanaf de eerste maand van uitbetaling van de aanvullende vergoeding tot en met de maand waarop de werknemer de leeftijd van 65 jaar bereikt.
Wanneer de aanvullende vergoedingen tijdens de periode van loopbaanonderbreking, tijdskrediet of prestatievermindering maandelijks of met een korter interval worden betaald, is het bruto maandbedrag gelijk aan het bruto bedrag van de vergoedingen uitgekeerd voor de maand;
Wanneer de aanvullende vergoedingen tijdens de periode van loopbaanonderbreking, tijdskrediet of prestatievermindering met een andere periodiciteit wordt betaald, door het totale bedrag aan aanvullende vergoedingen verschuldigd voor de volledige periode in oogschouw te nemen en te delen door het aantal begonnen kalendermaanden begrepen in de maximale periode voor dewelke een onderbrekingsaanvraag bij de RVA werd ingediend.
De aldus berekende inhouding op het SWT of het SWAV mag niet als gevolg hebben dat het resterende totaalbedrag aan socialezekerheidsuitkeringen en aanvullingen, lager zou zijn dan 938,50 EUR/maand voor gerechtigden zonder gezinslast of 1130,44 EUR/maand voor gerechtigden met gezinslast (grensbedrag per kalendermaand). De berekende inhouding moet dus telkens met dit grensbedrag worden vergeleken en moet desnoods worden beperkt of geannuleerd. Ook wanneer er geen inhoudingen mogelijk zijn, moet er een aangifte gebeuren. Voor de halftijdse brugpensioenen zijn deze grensbedragen gehalveerd.
Voor de SWAV's die niet maandelijks tot aan de pensioenleeftijd worden uitbetaald, moet enkel rekening gehouden worden met de theoretische maandbedragen die betrekking hebben op de leeftijd vanaf 50 jaar.
Grensbedragen na indexering en met toepassing van de herwaarderingscoëfficiënt:
(in EUR) | voltijds, met gezinslast | voltijds, zonder gezinslast | halftijds, met gezinslast | halftijds, zonder gezinslast |
basisbedrag | 1.130,44 | 938,50 | 565,22 | 469,25 |
vanaf 01-06-2016 | 1.672,48 | 1.388,51 | 836,24 | 694,25 |
vanaf 01-06-2017 | 1.705,91 | 1.416,26 | 852,95 | 708,13 |
vanaf 01-01-2018 | 1.712,05 | 1.421,35 | 856,02 | 710,68 |
vanaf 01-09-2018 | 1.746,22 | 1.449,73 | 873,11 | 724,86 |
In geval van teveel ontvangen inhoudingen stort de RSZ deze terug en is de debiteur van de aanvullende vergoeding ertoe gehouden deze terug te geven aan de begunstigde van de aanvullende vergoedingen.
In het geval dat de begunstigde van de aanvullende vergoedingen nalaat de debiteur op de hoogte te brengen van zijn gewijzigde gezinssituatie of tewerkstellingsstatus, mag de debiteur van de aanvullende vergoedingen de verschuldigde inhoudingen toch nog vorderen.
Als er een indexering is in de loop van een kwartaal is het verplicht om de zone 00829 "notie aanpassing van de bedragen" in te vullen met de waarde "1" indexering in het tweede blok aanvullende vergoeding bijdragen waarin de geïndexeerde bedragen zijn opgenomen. Dit laat toe om een correcte controle uit te voeren op basis van de nieuwe geïndexeerde drempelbedragen.
De Nationale Arbeidsraad heeft voor het jaar 2019 geen toe te passen herwaarderingscoëfficiënt voor de aanpassing van de bedragen van de toegekende aanvullende vergoedingen vastgelegd. Dit is ook van toepassing voor de herwaardering van de toepasbare drempels voor de berekening van de inhouding.
De berekeningsformule voor de inhouding varieert naar gelang de som van de maandelijkse aanvullende vergoeding en de sociale uitkering lager of hoger is dan bepaalde bedragen afhankelijk van het toegepaste type van drempel.
Aldus hebben we voor:
X = de som van de aanvullende vergoeding en de sociale uitkering voor één maand
A = de toepasbare drempel in functie van de gezinstoestand en het arbeidsregime van voor het SWT of SWAV
B = het bedrag X vanaf wanneer de inhouding volledig is
Als X ≤ A => geen inhouding
Als A < X > B => Inhouding = X - A
Als X ≥ B => Volledige inhouding = X x 6,5% (of 4,5%)
De waarden A en B variëren als volgt in functie van de indexering, de herwaarderingscoëfficiënt en de bijdragevoet.
Met gezinslast (drempel 1)
Vanaf | Geen inhouding onder (A) | Volledige inhouding van 6,5% vanaf (B) |
01/01/2016 | 1639,68 | 1753,67 |
01/06/2016 | 1672,48 | 1788,75 |
01/06/2017 | 1705,91 | 1824,50 |
01/01/2018 | 1712,05 | 1831,07 |
01/09/2018 | 1746,22 | 1867,61 |
Zonder gezinslast (drempel 2)
Vanaf | Geen inhouding onder (A) | Volledige inhouding van 6,5% vanaf (B) |
01/01/2016 | 1361,27 | 1455,90 |
01/06/2016 | 1388,51 | 1485,04 |
01/06/2017 | 1416,26 | 1514,72 |
01/01/2018 | 1421,35 | 1520,16 |
01/09/2018 | 1449,73 | 1550,51 |
Met gezinslast (drempel 3)
Vanaf | Geen inhouding onder (A) | Volledige inhouding van 6,5% vanaf (B) |
01/01/2016 | 819,84 | 858,47 |
01/06/2016 | 836,24 | 875,64 |
01/06/2017 | 852,95 | 893,14 |
01/01/2018 | 856,02 | 896,36 |
01/09/2018 | 873,11 | 914,25 |
Zonder gezinslast (drempel 4)
Vanaf | Geen inhouding onder (A) | Volledige inhouding van 6,5% vanaf (B) |
01/01/2016 | 680,64 | 712,71 |
01/06/2016 | 694,25 | 726,96 |
01/06/2017 | 708,13 | 741,50 |
01/01/2018 | 710,68 | 744,17 |
01/09/2018 | 724,86 | 759,02 |
Met gezinslast (drempel 3)
Vanaf | Geen inhouding onder (A) | Volledige inhouding van 6,5% vanaf (B) |
01/01/2016 | 819,84 | 876,83 |
01/06/2016 | 836,24 | 894,37 |
01/06/2017 | 852,95 | 912,25 |
01/01/2018 | 856,02 | 915,53 |
01/09/2018 | 873,11 | 933,81 |
Zonder gezinslast (drempel 4)
Vanaf | Geen inhouding onder (A) | Volledige inhouding van 6,5% vanaf (B) |
01/01/2016 | 680,64 | 727,96 |
01/06/2016 | 694,25 | 742,51 |
01/06/2017 | 708,13 | 757,36 |
01/01/2018 | 710,68 | 760,09 |
01/09/2018 | 724,86 | 775,25 |
De RSZ is belast met de inning van een procentuele maandelijkse bijzondere bijdrage op elk SWT, toegekend overeenkomstig de wetgeving betreffende het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag. Het percentage varieert in functie van de leeftijd van de werknemer en de sector waarin de onderneming actief is.
In principe geldt deze maatregel voor alle werkgevers die werknemers tewerkstellen die beantwoorden aan de voorwaarden om van het SWT te kunnen genieten. Het betreft de werkgevers van wie de werknemers onder het toepassingsgebied vallen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités. Samengevat zijn dit:
de werkgevers uit de private sector de openbare kredietinstellingen
de NV Nationale Loterij
de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek
de maatschappijen voor sociale huisvesting erkend overeenkomstig de huisvestingscodes van de Gewesten
de naamloze vennootschappen van publiek recht “Brussels South Charleroi Airport-Security” en “Liège-Airport-Security”.
Voor de openbare sector komen voorts ook de instellingen in aanmerking waarvoor een collectief akkoord bestaat dat goedgekeurd werd door de Ministerraad of door een Gemeenschaps- of Gewestregering.
In principe geldt deze maatregel voor alle debiteurs die in het kader van een SWT aanvullende vergoedingen moeten betalen. Dit geldt zowel voor de debiteurs van wettelijke verplichte aanvullende vergoedingen, als voor de debiteurs van door een CAO of individuele overeenkomst vastgestelde bijkomende aanvullende vergoedingen.
De bepalingen van deze bijzondere bijdrage zijn van toepassing op alle werknemers in SWT. Zijn uitgesloten:
buitenlandse werknemers die in België tewerkgesteld geweest zijn, hun recht op de aanvullende vergoeding doen gelden, op voorwaarde dat zij werkloosheidsuitkeringen genieten krachtens de wetgeving van hun binnen de Europese Economische Ruimte gelegen woonland (CAO nr. 17 vicies septies afgesloten in de Nationale Arbeidsraad op 17/12/2003).
enkel voor wat betreft de bijzondere werkgeversbijdragen, de werknemers die met hun werkgever overeenkomen een halftijds brugpensioen te nemen (uitdovend vanaf eind 2011), dit wil zeggen na 55 jaar hun arbeidsprestaties te verminderen tot halftijdse prestaties; er zijn nog wel inhoudingen verschuldigd.
De bijzondere werkgeversbijdrage is een percentage van de brutomaandbedragen van de aanvullende vergoedingen. Voor de SWT's in de non-profit ingegaan na 31 december 2015 én met het ontslag betekend na 10 oktober 2015, zijn de percentages als volgt:
sector | leeftijd bereikt in de loop van de maand | percentage | forfait in EUR |
non-profit | < 52 ≥ 52 en < 55 ≥ 55 en < 58 ≥ 58 en < 60 ≥ 60 | 22,50% 21,38% 19,13% 12,38% 0,00% | 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 |
Er is geen minimumforfait verschuldigd. Opmerking:
Voor de non-profit is een percentueel degressief systeem van toepassing, waarbij het percentage afhankelijk is van de
leeftijd van de werknemer bereikt in de loop van de betreffende maand.
Het koninklijk besluit van 22 maart 2006 voerde in het kader van het generatiepact een bijzondere werkgeversbijdrage in op sommige aanvullende vergoedingen, analoog aan de aanvullende vergoedingen bij het SWT, met als doel deze te vermijden of te ontmoedigen. Door het toekennen van een aanvullende vergoeding bij de werkloosheid blijven de strikte regels met betrekking tot het SWT immers dode letter en zijn de werknemers die deze aanvullende vergoedingen bij hun uitkering ontvangen, minder geneigd het werk te hervatten.
De bepalingen in het generatiepact en in dit koninklijk besluit worden grotendeels overgenomen en voortgezet in de overkoepelende bepalingen van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I), titel XI, hoofdstuk VI: socialezekerheidsbijdragen en inhoudingen verschuldigd op brugpensioenen, op aanvullende vergoedingen bij sommige socialezekerheidsuitkeringen en op uitkeringen voor invaliditeit.
De RSZ is belast met de inning van een procentuele bijzondere bijdrage op de aanvullingen uitgekeerd in het kader van een SWAV.
De bijzondere werkgeversbijdrage SWAV is verschuldigd door elke werkgever die aanvullingen rechtstreeks of onrechtstreeks uitbetaalt aan een (vroegere) werknemer, als aanvulling bij een uitkering in geval van vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, tijdskrediet en loopbaanvermindering zoals voorzien in de herstelwet van 22 januari 1985, of bij een uitkering volledige werkloosheid. Het betreft de werkgevers van wie de werknemers onder het toepassingsgebied vallen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités. Samengevat zijn dit:
de werkgevers uit de private sector de openbare kredietinstellingen
de NV Nationale Loterij
de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek
de maatschappijen voor sociale huisvesting erkend overeenkomstig de huisvestingscodes van de Gewesten
de naamloze vennootschappen van publiek recht “Brussels South Charleroi Airport-Security” en “Liège-Airport-Security”.
De volgende werkgevers zijn echter uitgesloten uit het toepassingsveld:
de werkgevers die afhangen van het paritair comité voor het stads- en streekvervoer of van één van de subcomités hiervan (PC 328, 328.01, 328.02, 328.03);
de werkgevers die afhangen van het paritair comité voor de gesubsidieerde inrichtingen van het vrij onderwijs of van het paritair comité voor de bedienden van het gesubsidieerd vrij onderwijs (PC 152 of 225).
De bijzondere bijdrage SWAV is verschuldigd voor de werknemers die een aanvullende vergoeding krijgen, vanaf de maand dat de werknemer 50 jaar wordt tot de gewone pensioenleeftijd.
De bijzondere bijdrage is niet verschuldigd als de werknemer zich in de volgende situatie bevindt: de werknemer was nog geen 45 jaar bij de eerste toekenning
Zijn eveneens uitgesloten:
buitenlandse werknemers die in België tewerkgesteld geweest zijn en hun recht op de aanvullende vergoeding doen gelden, op voorwaarde dat zij werkloosheidsuitkeringen genieten krachtens de wetgeving van hun woonland gelegen binnen de Europese Economische Ruimte.
Het betreft in algemene zin de aanvullende vergoedingen bij: de uitkeringen bij volledige werkloosheid
de uitkeringen in het geval van volledige loopbaanonderbreking
de uitkeringen in het geval van vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, tijdskrediet en loopbaanvermindering.
De bijzondere bijdrage is ook verschuldigd wanneer deze aanvullingen doorbetaald worden tijdens periodes van ziekte-uitkering of moederschapverzekering.
Vallen niet onder het toepassingsgebied, de aanvullende vergoedingen toegekend in het kader van: het stelsel werkloosheid met bedrijfstoeslag (SWT)
ouderschapsverlof, palliatief verlof of verlof voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid
bij akkoord vastgestelde eindeloopbaanmaatregelen (erkend door de federale Minister van Werk op vraag van de bevoegde Regering of van de sociale partners die het akkoord ondertekend hebben) bij werkgevers die vallen onder het toepassingsveld van de sociale maribel
een CAO gesloten in de schoot van de Nationale Arbeidsraad (NAR), van een paritair comité (PC) of subcomité (PSC) voor onbepaalde duur en die reeds van kracht was op 30 september 2005
een CAO gesloten in de schoot van de NAR, van PC of PSC voor bepaalde duur (die al dan niet een bepaling van stilzwijgende verlenging bevat) en
die reeds van kracht was op 30 september 2005 en ononderbroken werd verlengd
en waarvan vanaf de eerste verlenging van de overeenkomst na 30 september 2005 de werknemersdoelgroep niet meer werd uitgebreid en de bedragen van de aanvullingen niet meer werden verhoogd, behalve door indexaanpassingen of door het toepassen van een door de NAR vastgestelde herwaarderingscoëfficiënt
artikel 9 van de CAO nr. 46 (aanvullingen uitgekeerd in het kader van ontslag wegens het niet kunnen aanbieden of beschikbaar zijn van een gepaste tewerkstelling in een andere arbeidsregeling dan ploegenarbeid met nachtprestaties) artikel 5 en artikel 6 § 1 van het koninklijke besluit van 12 december 2001 tot uitvoering van hoofdstuk IV van de wet van 10 augustus 2001 betreffende de verzoening van werkgelegenheid en kwaliteit van het leven wanneer de voltijdse werknemer die gewoonlijk minstens tewerkgesteld wordt in een 5-dagenregeling, zijn loopbaan per week vermindert met één dag of 2 halve dagen over dezelfde duur (CAO nr. 77 betreffende 1/5de loopbaanvermindering).
De bijzondere werkgeversbijdrage is een percentage van de brutomaandbedragen van de aanvullende vergoedingen. Een onderscheid wordt gemaakt tussen aanvullingen bij volledige loopbaanonderbreking, vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, tijdskrediet en loopbaanvermindering enerzijds en aanvullingen bij volledige werkloosheid anderzijds.
Aanvullingen bij loopbaanonderbreking, tijdskrediet en vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking: op de aanvullende vergoedingen voor de eerste keer toegekend vanaf 1 januari 2016, is een bijzondere maandelijkse werkgeversbijdrage van 48,53% verschuldigd.
Aanvullingen bij de werkloosheid na het verbreken van de arbeidsovereenkomst: voor de SWAV's in de non-profit ingegaan na 31 december 2015 én met het ontslag betekend na 10 oktober 2015, zijn de percentages als volgt:
sector | leeftijd bereikt in de loop van de maand | percentage | forfait in EUR |
non-profit | < 52 ≥ 52 en < 55 ≥ 55 en < 58 ≥ 58 en < 60 ≥ 60 | 22,50% 21,38% 19,13% 12,38% 0,00% | 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 |
Er is geen minimumforfait.
Opmerkingen:
Voor de non-profit is een percentueel degressief systeem van toepassing.
Naast de bijzondere bijdrage SWT, SWAV en de compenserende bijdrage SWT, moet er ook een persoonlijke inhouding gebeuren op het totaal van de aanvullingen en op de uitkering aan de werknemer. Vanaf 1 april 2010 moeten ook deze bedragen aan de RSZ worden overgemaakt en niet langer aan de RVA en FPD
In principe geldt deze maatregel voor alle werkgevers die werknemers tewerkstelden die kunnen genieten van een SWT, halftijds brugpensioen of SWAV. Het toepassingsgebied loopt parallel met dat van de bijzondere bijdragen.
De inhoudingen zijn verschuldigd voor alle werknemers in het SWT, halftijds brugpensioen of in een SWAV. Het toepassingsgebied loopt parallel met dat van de bijzondere bijdragen.
Op de aanvullingen wordt een sociale inhouding ingesteld die overeenkomt met een vastgesteld percentage op de som van de sociale uitkering en de aanvullende vergoedingen:
6,5 % voor de werknemers in een SWT en een SWAV
4,5 % voor de halftijds bruggepensioneerde (uitdovend vanaf eind 2011)
Berekening:
De inhouding gebeurt op de aanvullingen en wordt berekend voor een theoretische maand. Het is een percentage op de som van het theoretische maandbedrag van de sociale uitkering en het theoretisch bruto maandbedrag aan aanvullingen. Vervolgens gaat men na of de inhouding niet moet worden afgetopt om te verhinderen dat de werknemer te weinig ontvangt. Vervolgens vermenigvuldigt men de aldus berekende inhouding met het aantal maanden dat de aangifte dekt. Bij een maandelijkse uitbetaling tot aan het wettelijk pensioen of het einde van de periode van loopbaanonderbreking of tijdskrediet, zijn de maandelijkse uitkeringen en aanvullingen de theoretische maandbedragen en is het aantal maanden voor een volledig kwartaal gelijk aan 3.
Wanneer de betalingen niet maandelijks gebeuren tot aan het wettelijk pensioen, moeten dus een aantal regels in acht genomen worden. Volgende principes gelden:
De bijzondere bijdragen en inhouding voor de volledige periode worden gespreid over de perioden van effectieve uitbetaling van de aanvullingen via de vermelding op de aangifte hoeveel maand de betreffende aangifte dekt. Bij een zuivere kapitalisering van alle aanvullingen is dit dus het aantal maanden tot aan de wettelijke pensioenleeftijd.
Voor de nieuwe werklozen SWT en SWAV worden de aanvullingen per maand herrekend over de periode van eerste uitkering tot het moment van pensionering en worden de inhoudingen over de gehele periode in aanmerking genomen.
Voor het vaststellen van de sociale uitkering wordt het theoretisch maandbedrag van de sociale uitkering gebruikt:
Indien het een voltijdse, volledig werkloze betreft of een halftijds bruggepensioneerde, het dagbedrag van de werkloosheidsuitkering x 26
Indien het een vrijwillig deeltijdse, volledige werkloze betreft, het dagbedrag van de werkloosheidsuitkering x Q / S x 6 x 4,33 Indien het een halftijdse loopbaanonderbreking, tijdskrediet of prestatievermindering betreft, het maandbedrag van de onderbrekingsvergoeding
De dagbedragen worden aan de RSZ overgemaakt door de RVA en aan de debiteurs door de uitbetalingsinstellingen. Voor het vaststellen van de aanvullende vergoedingen wordt het theoretisch bruto maandbedrag als volgt verkregen:
Wanneer de aanvullende vergoeding SWT of SWAV maandelijks of met een korter interval wordt betaald vanaf de eerste uitbetaling van de aanvullende vergoeding tot de maand dat de begunstigde de wettelijke pensioenleeftijd bereikt, is het bruto maandbedrag gelijk aan het bruto bedrag van de vergoedingen uitgekeerd voor de maand.
Wanneer de aanvullende vergoeding SWT of SWAV met een andere periodiciteit wordt betaald door het totale bedrag aan aanvullende vergoedingen verschuldigd voor de volledige periode in oogschouw te nemen en te delen door het aantal maanden vanaf de eerste maand van uitbetaling van de aanvullende vergoeding tot en met de maand waarop de werknemer de leeftijd van 65 jaar bereikt.
Wanneer de aanvullende vergoedingen tijdens de periode van loopbaanonderbreking, tijdskrediet of prestatievermindering maandelijks of met een korter interval worden betaald, is het bruto maandbedrag gelijk aan het bruto bedrag van de vergoedingen uitgekeerd voor de maand;
Wanneer de aanvullende vergoedingen tijdens de periode van loopbaanonderbreking, tijdskrediet of prestatievermindering met een andere periodiciteit wordt betaald, door het totale bedrag aan aanvullende vergoedingen verschuldigd voor de volledige periode in oogschouw te nemen en te delen door het aantal begonnen kalendermaanden begrepen in de maximale periode voor dewelke een onderbrekingsaanvraag bij de RVA werd ingediend.
De aldus berekende inhouding op het SWT of het SWAV mag niet als gevolg hebben dat het resterende totaalbedrag aan socialezekerheidsuitkeringen en aanvullingen, lager zou zijn dan 938,50 EUR/maand voor gerechtigden zonder gezinslast of 1130,44 EUR/maand voor gerechtigden met gezinslast (grensbedrag per kalendermaand). De berekende inhouding moet dus telkens worden vergeleken met dit grensbedrag en moet desnoods worden beperkt of geannuleerd. Ook wanneer er geen inhoudingen mogelijk zijn, moet er een aangifte gebeuren. Voor de halftijdse brugpensioenen zijn deze grensbedragen gehalveerd.
Voor de SWAV's die niet maandelijks tot aan de pensioenleeftijd worden uitbetaald, moet enkel rekening gehouden worden met de theoretische maandbedragen die betrekking hebben op de leeftijd vanaf 50 jaar.
Grensbedragen na indexering en met toepassing van de herwaarderingscoëfficiënt:
(in EUR) | voltijds, met gezinslast | voltijds, zonder gezinslast | halftijds, met gezinslast | halftijds, zonder gezinslast |
basisbedrag | 1.130,44 | 938,50 | 565,22 | 469,25 |
vanaf 01-06-2016 | 1.672,48 | 1.388,51 | 836,24 | 694,25 |
vanaf 01-06-2017 | 1.705,91 | 1.416,26 | 852,95 | 708,13 |
vanaf 01-01-2018 | 1.712,05 | 1.421,35 | 856,02 | 710,68 |
vanaf 01-09-2018 | 1.746,22 | 1.449,73 | 873,11 | 724,86 |
In geval van teveel ontvangen inhoudingen stort de RSZ deze terug en is de debiteur van de aanvullende vergoeding ertoe gehouden deze terug te geven aan de begunstigde van de aanvullende vergoedingen.
In het geval dat de begunstigde van de aanvullende vergoedingen nalaat de debiteur op de hoogte te brengen van zijn gewijzigde gezinssituatie of tewerkstellingsstatus, mag de debiteur van de aanvullende vergoedingen de verschuldigde inhoudingen toch nog vorderen.
Als er een indexering is in de loop van een kwartaal is het verplicht om de zone 00829 "notie aanpassing van de bedragen" in te vullen met de waarde "1" indexering in het tweede blok aanvullende vergoeding bijdragen waarin de geïndexeerde bedragen zijn opgenomen. Dit laat toe om een correcte controle uit te voeren op basis van de nieuwe geïndexeerde drempelbedragen.
De Nationale Arbeidsraad heeft voor het jaar 2019 geen toe te passen herwaarderingscoëfficiënt voor de aanpassing van de bedragen van de toegekende aanvullende vergoedingen vastgelegd. Dit is ook van toepassing voor de herwaardering van de toepasbare drempels voor
de berekening van de inhouding.
De berekeningsformule voor de inhouding varieert naar gelang de som van de maandelijkse aanvullende vergoeding en de sociale uitkering lager of hoger is dan bepaalde bedragen afhankelijk van het toegepaste type van drempel.
Aldus hebben we voor:
X = de som van de aanvullende vergoeding en de sociale uitkering voor één maand
A = de toepasbare drempel in functie van de gezinstoestand en het arbeidsregime van voor het SWT of SWAV
B = het bedrag X vanaf wanneer de inhouding volledig is
Als X ≤ A => geen inhouding
Als A < X > B => Inhouding = X - A
Als X ≥ B => Volledige inhouding = X x 6,5% (of 4,5%)
De waarden A en B variëren als volgt in functie van de indexering, de herwaarderingscoëfficiënt en de bijdragevoet.
Met gezinslast (drempel 1)
Vanaf | Geen inhouding onder (A) | Volledige inhouding van 6,5% vanaf (B) |
01/01/2016 | 1639,68 | 1753,67 |
01/06/2016 | 1672,48 | 1788,75 |
01/06/2017 | 1705,91 | 1824,50 |
01/01/2018 | 1712,05 | 1831,07 |
01/09/2018 | 1746,22 | 1867,61 |
Zonder gezinslast (drempel 2)
Vanaf | Geen inhouding onder (A) | Volledige inhouding van 6,5% vanaf (B) |
01/01/2016 | 1361,27 | 1455,90 |
01/06/2016 | 1388,51 | 1485,04 |
01/06/2017 | 1416,26 | 1514,72 |
01/01/2018 | 1421,35 | 1520,16 |
01/09/2018 | 1449,73 | 1550,51 |
Met gezinslast (drempel 3)
Vanaf | Geen inhouding onder (A) | Volledige inhouding van 6,5% vanaf (B) |
01/01/2016 | 819,84 | 858,47 |
01/06/2016 | 836,24 | 875,64 |
01/06/2017 | 852,95 | 893,14 |
01/01/2018 | 856,02 | 896,36 |
01/09/2018 | 873,11 | 914,25 |
Zonder gezinslast (drempel 4)
Vanaf | Geen inhouding onder (A) | Volledige inhouding van 6,5% vanaf (B) |
01/01/2016 | 680,64 | 712,71 |
01/06/2016 | 694,25 | 726,96 |
01/06/2017 | 708,13 | 741,50 |
01/01/2018 | 710,68 | 744,17 |
01/09/2018 | 724,86 | 759,02 |
Met gezinslast (drempel 3)
Vanaf | Geen inhouding onder (A) | Volledige inhouding van 6,5% vanaf (B) |
01/01/2016 | 819,84 | 876,83 |
01/06/2016 | 836,24 | 894,37 |
01/06/2017 | 852,95 | 912,25 |
01/01/2018 | 856,02 | 915,53 |
01/09/2018 | 873,11 | 933,81 |
Zonder gezinslast (drempel 4)
Vanaf | Geen inhouding onder (A) | Volledige inhouding van 6,5% vanaf (B) |
01/01/2016 | 680,64 | 727,96 |
01/06/2016 | 694,25 | 742,51 |
01/06/2017 | 708,13 | 757,36 |
01/01/2018 | 710,68 | 760,09 |
01/09/2018 | 724,86 | 775,25 |
De RSZ is belast met de inning van een procentuele maandelijkse bijzondere bijdrage op elk SWT, toegekend overeenkomstig de wetgeving betreffende het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag. Het percentage varieert in functie van de leeftijd van de werknemer en de sector waarin de onderneming actief is.
In principe geldt deze maatregel voor alle werkgevers die werknemers tewerkstellen die beantwoorden aan de voorwaarden om van het SWT te kunnen genieten. Het betreft de werkgevers van wie de werknemers onder het toepassingsgebied vallen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités. Samengevat zijn dit:
de werkgevers uit de private sector de openbare kredietinstellingen
de NV Nationale Loterij
de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek
de maatschappijen voor sociale huisvesting erkend overeenkomstig de huisvestingscodes van de Gewesten
de naamloze vennootschappen van publiek recht “Brussels South Charleroi Airport-Security” en “Liège-Airport-Security”.
Voor de openbare sector komen voorts ook de instellingen in aanmerking waarvoor een collectief akkoord bestaat dat goedgekeurd werd door de Ministerraad of door een Gemeenschaps- of Gewestregering.
In principe geldt deze maatregel voor alle debiteurs die in het kader van een SWT aanvullende vergoedingen moeten betalen. Dit geldt zowel voor de debiteurs van wettelijke verplichte aanvullende vergoedingen, als voor de debiteurs van door een CAO of individuele overeenkomst vastgestelde bijkomende aanvullende vergoedingen.
De bepalingen van deze bijzondere bijdrage zijn van toepassing op alle werknemers in SWT. Zijn uitgesloten:
buitenlandse werknemers die in België tewerkgesteld geweest zijn, hun recht op de aanvullende vergoeding doen gelden, op voorwaarde dat zij werkloosheidsuitkeringen genieten krachtens de wetgeving van hun binnen de Europese Economische Ruimte gelegen woonland (CAO nr. 17 vicies septies afgesloten in de Nationale Arbeidsraad op 17/12/2003).
enkel voor wat betreft de bijzondere werkgeversbijdragen, de werknemers die met hun werkgever overeenkomen een halftijds brugpensioen te nemen (uitdovend vanaf eind 2011), dit wil zeggen na 55 jaar hun arbeidsprestaties te verminderen tot halftijdse prestaties; er zijn nog wel inhoudingen verschuldigd.
De bijzondere werkgeversbijdrage is een percentage van de brutomaandbedragen van de aanvullende vergoedingen. Voor de SWT's in de profit ingegaan na 31 maart 2012 én met het ontslag betekend na 28 november 2011, maar vóór 1 januari 2016, zijn de percentages als volgt:
sector | leeftijd op het moment van ingaan SWT | percentage | forfait in EUR |
andere | < 52 ≥ 52 en < 55 ≥ 55 en < 58 ≥ 58 en < 60 ≥ 60 | 100,00% 95,00% 50,00% 50,00% 25,00% | 50,00 50,00 50,00 50,00 37,60 |
andere tijdens periode erkend als in herstructurering | < 52 ≥ 52 en < 55 ≥ 55 en < 58 ≥ 58 en < 60 ≥ 60 | 75,00% 60,00% 40,00% 40,00% 20,00% | 50,00 50,00 50,00 50,00 37,60 |
andere tijdens periode erkend als in moeilijkheden (*) | < 52 ≥ 52 en < 55 ≥ 55 en < 58 ≥ 58 en < 60 ≥ 60 | 17,50% 13,50% 10,00% 6,50% 3,50% | 8,00 8,00 8,00 8,00 6,00 |
(*) Deze percentages gelden eveneens voor sommige bedrijven erkend als in herstructurering als (cumulatief): het een collectief ontslag van minstens 20 % van de werkgevers betreft,
het alle werknemers van eenzelfde technische bedrijfseenheid of ondernemingsafdeling betref en
de technische bedrijfseenheid of ondernemingsafdeling minstens 2 jaar bestaat bij de aankondiging van het collectief ontslag.
Indien de aldus verkregen bedragen kleiner zijn dan een bepaald forfait, is het forfait het bedrag dat verschuldigd is. Opmerking:
Het percentage van de bijdrage en het minimumforfait voor de profit worden vastgelegd volgens de leeftijd die de werknemer bereikt heeft op het ogenblik van de aanvang van het SWT.
Voor de SWT's die ingaan tijdens een periode van erkenning als onderneming in moeilijkheden of in herstructurering, gelden tijdens de erkenning verlaagde bijdragen tot en met de maand van beëindiging van de erkenning. Het percentage dat daana wordt gebruikt, is het percentage overeenkomstig de leeftijd van de werknemer op het moment van beëindiging van de erkenning.
Hetzelfde geldt wanneer de debiteur een derde is.
Een overnemende onderneming wordt op dezelfde manier behandeld als een derde. In dat geval moet de werknemer echter zijn ontslag gekregen hebben vóór de overname en moet het SWT ingaan (= op het einde van de periode gedekt door de verbrekingsvergoeding of nadat de werknemer zijn opzegtermijn uitgedaan heeft) tijdens de voorziene periode van 'in moeilijkheden' of 'in herstructurering' van de oorspronkelijke werkgever.
Het koninklijk besluit van 22 maart 2006 voerde in het kader van het generatiepact een bijzondere werkgeversbijdrage in op sommige aanvullende vergoedingen, analoog aan de aanvullende vergoedingen bij het SWT, met als doel deze te vermijden of te ontmoedigen. Door het toekennen van een aanvullende vergoeding bij de werkloosheid blijven de strikte regels met betrekking tot het SWT immers dode letter en zijn de werknemers die deze aanvullende vergoedingen bij hun uitkering ontvangen, minder geneigd het werk te hervatten.
De bepalingen in het generatiepact en in dit koninklijk besluit worden grotendeels overgenomen en voortgezet in de overkoepelende bepalingen van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I), titel XI, hoofdstuk VI: socialezekerheidsbijdragen en inhoudingen verschuldigd op brugpensioenen, op aanvullende vergoedingen bij sommige socialezekerheidsuitkeringen en op uitkeringen voor invaliditeit.
De RSZ is belast met de inning van een procentuele bijzondere bijdrage op de aanvullingen uitgekeerd in het kader van een SWAV.
De bijzondere werkgeversbijdrage SWAV is verschuldigd door elke werkgever die rechtstreeks of onrechtstreeks vergoedingen uitbetaalt aan een (vroegere) werknemer, als aanvulling bij een uitkering in geval van vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, tijdskrediet en loopbaanvermindering zoals voorzien in de herstelwet van 22 januari 1985, of bij een uitkering volledige werkloosheid. Het betreft de werkgevers van wie de werknemers onder het toepassingsgebied vallen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités. Samengevat zijn dit:
de werkgevers uit de private sector de openbare kredietinstellingen
de NV Nationale Loterij
de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek
de maatschappijen voor sociale huisvesting erkend overeenkomstig de huisvestingscodes van de Gewesten
de naamloze vennootschappen van publiek recht “Brussels South Charleroi Airport-Security” en “Liège-Airport-Security”.
De volgende werkgevers zijn echter uitgesloten uit het toepassingsveld:
de werkgevers die afhangen van het paritair comité voor het stads- en streekvervoer of van één van de subcomités hiervan (PC 328, 328.01, 328.02, 328.03);
de werkgevers die afhangen van het paritair comité voor de gesubsidieerde inrichtingen van het vrij onderwijs of van het paritair comité voor de bedienden van het gesubsidieerd vrij onderwijs (PC 152 of 225).
De bijzondere bijdrage SWAV is verschuldigd voor de werknemers die een aanvullende vergoeding krijgen, vanaf de maand dat de werknemer 50 jaar wordt tot de gewone pensioenleeftijd.
De bijzondere bijdrage is niet verschuldigd als de werknemer zich in de volgende situatie bevindt: de werknemer was nog geen 45 jaar bij de eerste toekenning.
Zijn eveneens uitgesloten:
buitenlandse werknemers die in België tewerkgesteld geweest zijn en hun recht op de aanvullende vergoeding doen gelden, op voorwaarde dat zij werkloosheidsuitkeringen genieten krachtens de wetgeving van hun woonland gelegen binnen de Europese Economische Ruimte.
Het betreft in algemene zin de aanvullende vergoedingen bij: de uitkeringen bij volledige werkloosheid
de uitkeringen in het geval van volledige loopbaanonderbreking
de uitkeringen in het geval van vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, tijdskrediet en loopbaanvermindering.
De bijzondere bijdrage is ook verschuldigd wanneer deze aanvullingen doorbetaald worden tijdens periodes van ziekte-uitkering of moederschapverzekering.
Vallen niet onder het toepassingsgebied, de aanvullende vergoedingen toegekend in het kader van: het stelsel werkloosheid met bedrijfstoeslag (SWT)
ouderschapsverlof, palliatief verlof of verlof voor bijstand of verzorging v an een zwaar ziek gezins- of familielid
bij akkoord vastgestelde eindeloopbaanmaatregelen (erkend door de federale Minister van Werk op vraag van de bevoegde Regering of van de sociale partners die het akkoord ondertekend hebben) bij werkgevers die vallen onder het toepassingsveld van de sociale maribel
een CAO gesloten in de schoot van de Nationale Arbeidsraad (NAR), van een paritair comité (PC) of subcomité (PSC) voor onbepaalde duur en die reeds van kracht was op 30 september 2005
een CAO gesloten in de schoot van de NAR, van PC of PSC voor bepaalde duur (die al dan niet een bepaling van stilzwijgende verlenging bevat) en
die reeds van kracht was op 30 september 2005 en ononderbroken werd verlengd
en waarvan vanaf de eerste verlenging van de overeenkomst na 30 september 2005 de werknemersdoelgroep niet meer werd uitgebreid en de bedragen van de aanvullingen niet meer werden verhoogd, behalve door indexaanpassingen of door het toepassen van een door de NAR vastgestelde herwaarderingscoëfficiënt
artikel 9 van de CAO nr. 46 (aanvullingen uitgekeerd in het kader van ontslag wegens het niet kunnen aanbieden of beschikbaar zijn van een gepaste tewerkstelling in een andere arbeidsregeling dan ploegenarbeid met nachtprestaties) artikel 5 en artikel 6 § 1 van het koninklijke besluit van 12 december 2001 tot uitvoering van hoofdstuk IV van de wet van 10 augustus 2001 betreffende de verzoening van werkgelegenheid en kwaliteit van het leven wanneer de voltijdse werknemer die gewoonlijk minstens tewerkgesteld wordt in een 5-dagenregeling, zijn loopbaan per week vermindert met één dag of 2 halve dagen over dezelfde duur (CAO nr. 77 betreffende 1/5de loopbaanvermindering).
De bijzondere werkgeversbijdrage is een percentage van de brutomaandbedragen van de aanvullende vergoedingen. Een onderscheid wordt gemaakt tussen aanvullingen bij volledige loopbaanonderbreking, vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, tijdskrediet en loopbaanvermindering enerzijds en aanvullingen bij volledige werkloosheid anderzijds.
Aanvullingen bij loopbaanonderbreking, tijdskrediet en vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking: op de aanvullende vergoedingen voor de eerste keer toegekend vóór 1 januari 2016, blijft een bijzondere maandelijkse werkgeversbijdrage van 38,82 % verschuldigd.
Aanvullingen bij de werkloosheid na het verbreken van de arbeidsovereenkomst: voor de SWAV's in de profit ingegaan na 31 maart 2012 én met het ontslag betekend na 28 november 2011, maar vóór 1 januari 2016, zijn de percentages als volgt:
sector | leeftijd op het moment waarop de werknemer voor de eerste keer een effectieve werkloosheidsuitkering krijgt | percentage | forfait in EUR |
andere | < 52 ≥ 52 en < 55 ≥ 55 en < 58 ≥ 58 en < 60 ≥ 60 | 100,00% 95,00% 50,00% 50,00% 38,82% | 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 |
Er is geen minimumforfait.
Opmerkingen:
Voor de profit wordt een percentage vastgelegd volgens de leeftijd waarop de werknemer voor de eerste keer een effectieve werkloosheidsuitkering krijgt (dus niet noodzakelijk het moment waarop hij voor de eerste keer een aanvullende vergoeding krijgt).
voorbeeld:
Een werknemer is 55 als hij kan genieten van een SWAV. Een Fonds van bestaanszekerheid geeft een aanvulling vanaf 58 jaar. Het te gebruiken percentage voor de bijzondere bijdrage is 50 % (% op het moment dat hij zijn eerste werkloosheidsuitkering krijgt),
Er zijn geen afwijkende percentages voor bedrijven in moeilijkheden of voor bedrijven in herstructurering.
Naast de bijzondere bijdrage SWT, SWAV en de compenserende bijdrage SWT, moet er ook een persoonlijke inhouding gebeuren op het totaal van de aanvullingen en op de uitkering aan de werknemer. Vanaf 1 april 2010 moeten ook deze bedragen aan de RSZ worden overgemaakt en niet langer aan de RVA en FPD
In principe geldt deze maatregel voor alle werkgevers die werknemers tewerkstelden die kunnen genieten van een SWT, halftijds brugpensioen of SWAV. Het toepassingsgebied loopt parallel met dat van de bijzondere bijdragen.
De inhoudingen zijn verschuldigd voor alle werknemers in het SWT, halftijds brugpensioen of in een SWAV. Het toepassingsgebied loopt parallel met dat van de bijzondere bijdragen.
Op de aanvullingen wordt een sociale inhouding ingesteld die overeenkomt met een vastgesteld percentage op de som van de sociale uitkering en de aanvullende vergoedingen:
6,5 % voor de werknemers in een SWT en een SWAV
4,5 % voor de halftijds bruggepensioneerde (uitdovend vanaf eind 2011)
Berekening:
De inhouding gebeurt op de aanvullingen en wordt berekend voor een theoretische maand. Het is een percentage op de som van het theoretische maandbedrag van de sociale uitkering en het theoretisch bruto maandbedrag aan aanvullingen. Vervolgens gaat men na of de inhouding niet moet worden afgetopt om te verhinderen dat de werknemer te weinig ontvangt. Vervolgens vermenigvuldigt men de aldus berekende inhouding met het aantal maanden dat de aangifte dekt. Bij een maandelijkse uitbetaling tot aan het wettelijk pensioen of het einde van de periode van loopbaanonderbreking of tijdskrediet, zijn de maandelijkse uitkeringen en aanvullingen de theoretische maandbedragen en is het aantal maanden voor een volledig kwartaal gelijk aan 3.
Wanneer de betalingen niet maandelijks gebeuren tot aan het wettelijk pensioen, moeten dus een aantal regels in acht genomen worden. Volgende principes gelden:
De bijzondere bijdragen en inhouding voor de volledige periode worden gespreid over de perioden van effectieve uitbetaling van de aanvullingen via de vermelding op de aangifte hoeveel maand de betreffende aangifte dekt. Bij een zuivere kapitalisering van alle aanvullingen is dit dus het aantal maanden tot aan de wettelijke pensioenleeftijd.
Voor de nieuwe werklozen SWT en SWAV worden de aanvullingen per maand herrekend over de periode van eerste uitkering tot het moment van pensionering en worden de inhoudingen over de gehele periode in aanmerking genomen.
Voor het vaststellen van de sociale uitkering wordt het theoretisch maandbedrag van de sociale uitkering gebruikt:
Indien het een voltijdse, volledig werkloze betreft of een halftijds bruggepensioneerde, het dagbedrag van de werkloosheidsuitkering x 26
Indien het een vrijwillig deeltijdse, volledige werkloze betreft, het dagbedrag van de werkloosheidsuitkering x Q / S x 6 x 4,33 Indien het een halftijdse loopbaanonderbreking, tijdskrediet of prestatievermindering betreft, het maandbedrag van de onderbrekingsvergoeding
De dagbedragen worden aan de RSZ overgemaakt door de RVA en aan de debiteurs door de uitbetalingsinstellingen. Voor het vaststellen van de aanvullende vergoedingen wordt het theoretisch bruto maandbedrag als volgt verkregen:
Wanneer de aanvullende vergoeding SWT of SWAV maandelijks of met een korter interval wordt betaald vanaf de eerste uitbetaling van de aanvullende vergoeding tot de maand dat de begunstigde de wettelijke pensioenleeftijd bereikt, is het bruto maandbedrag gelijk aan het bruto bedrag van de vergoedingen uitgekeerd voor de maand.
Wanneer de aanvullende vergoeding SWT of SWAV met een andere periodiciteit wordt betaald door het totale bedrag aan aanvullende ve rgoedingen verschuldigd voor de volledige periode in oogschouw te nemen en te delen door het aantal maanden vanaf de eerste maand van uitbetaling van de aanvullende vergoeding tot en met de maand waarop de werknemer de leeftijd van 65 jaar bereikt.
Wanneer de aanvullende vergoedingen tijdens de periode van loopbaanonderbreking, tijdskrediet of prestatievermindering maandelijks of met een korter interval worden betaald, is het bruto maandbedrag gelijk aan het bruto bedrag van de vergoedingen uitgekeerd voor de maand;
Wanneer de aanvullende vergoedingen tijdens de periode van loopbaanonderbreking, tijdskrediet of prestatievermindering met een andere periodiciteit wordt betaald, door het totale bedrag aan aanvullende vergoedingen verschuldigd voor de volledige periode in oogschouw te nemen en te delen door het aantal begonnen kalendermaanden begrepen in de maximale periode voor dewelke een onderbrekingsaanvraag bij de RVA werd ingediend.
De aldus berekende inhouding op het SWT of het SWAV mag niet als gevolg hebben dat het resterende totaalbedrag aan socialezekerheidsuitkeringen en aanvullingen, lager zou zijn dan 938,50 EUR/maand voor gerechtigden zonder gezinslast of 1130,44 EUR/maand voor gerechtigden met gezinslast (grensbedrag per kalendermaand). De berekende inhouding moet dus telkens met dit grensbedrag worden vergeleken en moet desnoods worden beperkt of geannuleerd. Ook wanneer er geen inhoudingen mogelijk zijn, moet er een aangifte gebeuren. Voor de halftijdse brugpensioenen zijn deze grensbedragen gehalveerd.
Voor de SWAV's die niet maandelijks tot aan de pensioenleeftijd worden uitbetaald, moet enkel rekening gehouden worden met de theoretische maandbedragen die betrekking hebben op de leeftijd vanaf 50 jaar.
Grensbedragen na indexering en met toepassing van de herwaarderingscoëfficiënt:
(in EUR) | voltijds, met gezinslast | voltijds, zonder gezinslast | halftijds, met gezinslast | halftijds, zonder gezinslast |
basisbedrag | 1.130,44 | 938,50 | 565,22 | 469,25 |
vanaf 01-06-2016 | 1.672,48 | 1.388,51 | 836,24 | 694,25 |
vanaf 01-06-2017 | 1.705,91 | 1.416,26 | 852,95 | 708,13 |
vanaf 01-01-2018 | 1.712,05 | 1.421,35 | 856,02 | 710,68 |
vanaf 01-09-2018 | 1.746,22 | 1.449,73 | 873,11 | 724,86 |
In geval van teveel ontvangen inhoudingen stort de RSZ deze terug en is de debiteur van de aanvullende vergoeding ertoe gehouden deze terug te geven aan de begunstigde van de aanvullende vergoedingen.
In het geval dat de begunstigde van de aanvullende vergoedingen nalaat de debiteur op de hoogte te brengen van zijn gewijzigde gezinssituatie of tewerkstellingsstatus, mag de debiteur van de aanvullende vergoedingen de verschuldigde inhoudingen toch nog vorderen.
Als er een indexering is in de loop van een kwartaal is het verplicht om de zone 00829 "notie aanpassing van de bedragen" in te vullen met de waarde "1" indexering in het tweede blok aanvullende vergoeding bijdragen waarin de geïndexeerde bedragen zijn opgenomen. Dit laat toe om een correcte controle uit te voeren op basis van de nieuwe geïndexeerde drempelbedragen.
De Nationale Arbeidsraad heeft voor het jaar 2019 geen toe te passen herwaarderingscoëfficiënt voor de aanpassing van de bedragen van de toegekende aanvullende vergoedingen vastgelegd. Dit is ook van toepassing voor de herwaardering van de toepasbare drempels voor de berekening van de inhouding.
De berekeningsformule voor de inhouding varieert naar gelang de som van de maandelijkse aanvullende vergoeding en de sociale uitkering lager of hoger is dan bepaalde bedragen afhankelijk van het toegepaste type van drempel.
Aldus hebben we voor:
X = de som van de aanvullende vergoeding en de sociale uitkering voor één maand
A = de toepasbare drempel in functie van de gezinstoestand en het arbeidsregime van voor het SWT of SWAV
B = het bedrag X vanaf wanneer de inhouding volledig is
Als X ≤ A => geen inhouding
Als A < X > B => Inhouding = X - A
Als X ≥ B => Volledige inhouding = X x 6,5% (of 4,5%)
De waarden A en B variëren als volgt in functie van de indexering, de herwaarderingscoëfficiënt en de bijdragevoet.
Met gezinslast (drempel 1)
Vanaf | Geen inhouding onder (A) | Volledige inhouding van 6,5% vanaf (B) |
01/01/2010 | 1505,13 | 1609,78 |
01/09/2010 | 1535,27 | 1642,00 |
01/01/2011 | 1538,95 | 1645,94 |
01/05/2011 | 1569,64 | 1678,76 |
01/02/2012 | 1601,08 | 1712,39 |
01/12/2012 | 1633,14 | 1746,67 |
01/01/2013 | 1637,06 | 1750,87 |
01/01/2016 | 1639,68 | 1753,67 |
01/06/2016 | 1672,48 | 1788,75 |
01/06/2017 | 1705,91 | 1824,50 |
01/01/2018 | 1712,05 | 1831,07 |
01/09/2018 | 1746,22 | 1867,61 |
Zonder gezinslast (drempel 2)
Vanaf | Geen inhouding onder (A) | Volledige inhouding van 6,5% vanaf (B) |
01/01/2010 | 1249,57 | 1336,44 |
01/09/2010 | 1274,59 | 1363,20 |
01/01/2011 | 1277,65 | 1366,47 |
01/05/2011 | 1303,14 | 1393,73 |
01/02/2012 | 1329,23 | 1421,64 |
01/12/2012 | 1355,84 | 1450,10 |
01/01/2013 | 1359,10 | 1453,58 |
01/01/2016 | 1361,27 | 1455,90 |
01/06/2016 | 1388,51 | 1485,04 |
01/06/2017 | 1416,26 | 1514,72 |
01/01/2018 | 1421,35 | 1520,16 |
01/09/2018 | 1449,73 | 1550,51 |
Met gezinslast (drempel 3)
Vanaf | Geen inhouding onder (A) | Volledige inhouding van 6,5% vanaf (B) |
01/01/2010 | 752,57 | 788,03 |
01/09/2010 | 767,63 | 803,80 |
01/01/2011 | 769,47 | 805,73 |
01/05/2011 | 784,82 | 821,80 |
01/02/2012 | 800,54 | 838,26 |
01/12/2012 | 816,57 | 855,05 |
01/01/2013 | 818,53 | 857,10 |
01/01/2016 | 819,84 | 858,47 |
01/06/2016 | 836,24 | 875,64 |
01/06/2017 | 852,95 | 893,14 |
01/01/2018 | 856,02 | 896,36 |
01/09/2018 | 873,11 | 914,25 |
Zonder gezinslast (drempel 4)
Vanaf | Geen inhouding onder (A) | Volledige inhouding van 6,5% vanaf (B) |
01/01/2010 | 624,79 | 654,23 |
01/09/2010 | 637,30 | 667,33 |
01/01/2011 | 638,83 | 668,93 |
01/05/2011 | 651,56 | 682,26 |
01/02/2012 | 664,61 | 695,93 |
01/12/2012 | 677,93 | 709,87 |
01/01/2013 | 679,55 | 711,57 |
01/01/2016 | 680,64 | 712,71 |
01/06/2016 | 694,25 | 726,96 |
01/06/2017 | 708,13 | 741,50 |
01/01/2018 | 710,68 | 744,17 |
01/09/2018 | 724,86 | 759,02 |
Met gezinslast (drempel 3)
Vanaf | Geen inhouding onder (A) | Volledige inhouding van 6,5% vanaf (B) |
01/01/2010 | 752,57 | 804,89 |
01/09/2010 | 767,63 | 820,99 |
01/01/2011 | 769,47 | 822,96 |
01/05/2011 | 784,82 | 839,38 |
01/02/2012 | 800,54 | 856,19 |
01/12/2012 | 816,57 | 873,34 |
01/01/2013 | 818,53 | 875,43 |
01/01/2016 | 819,84 | 876,83 |
01/06/2016 | 836,24 | 894,37 |
01/06/2017 | 852,95 | 912,25 |
01/01/2018 | 856,02 | 915,53 |
01/09/2018 | 873,11 | 933,81 |
Zonder gezinslast (drempel 4)
Vanaf | Geen inhouding onder (A) | Volledige inhouding van 6,5% vanaf (B) |
01/01/2010 | 624,79 | 668,22 |
01/09/2010 | 637,30 | 681,60 |
01/01/2011 | 638,83 | 683,24 |
01/05/2011 | 651,56 | 696,86 |
01/02/2012 | 664,61 | 710,81 |
01/12/2012 | 677,93 | 725,06 |
01/01/2013 | 679,55 | 726,79 |
01/01/2016 | 680,64 | 727,96 |
01/06/2016 | 694,25 | 742,51 |
01/06/2017 | 708,13 | 757,36 |
01/01/2018 | 710,68 | 760,09 |
01/09/2018 | 724,86 | 775,25 |
De RSZ is belast met de inning van een procentuele maandelijkse bijzondere bijdrage op elk SWT, toegekend overeenkomstig de wetgeving betreffende het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag. Het percentage varieert in functie van de leeftijd van de werknemer en de sector waarin de onderneming actief is.
In principe geldt deze maatregel voor alle werkgevers die werknemers tewerkstellen die beantwoorden aan de voorwaarden om van het SWT te kunnen genieten. Het betreft de werkgevers van wie de werknemers onder het toepassingsgebied vallen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités. Samengevat zijn dit:
de werkgevers uit de private sector de openbare kredietinstellingen
de NV Nationale Loterij
de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek
de maatschappijen voor sociale huisvesting erkend overeenkomstig de huisvestingscodes van de Gewesten
de naamloze vennootschappen van publiek recht “Brussels South Charleroi Airport-Security” en “Liège-Airport-Security”.
Voor de openbare sector komen voorts ook de instellingen in aanmerking waarvoor een collectief akkoord bestaat dat goedgekeurd werd door de Ministerraad of door een Gemeenschaps- of Gewestregering.
In principe geldt deze maatregel voor alle debiteurs die in het kader van een SWT aanvullende vergoedingen moeten betalen. Dit geldt zowel voor de debiteurs van wettelijke verplichte aanvullende vergoedingen, als voor de debiteurs van door een CAO of individuele overeenkomst vastgestelde bijkomende aanvullende vergoedingen.
De bepalingen van deze bijzondere bijdrage zijn van toepassing op alle werknemers in SWT. Zijn uitgesloten:
buitenlandse werknemers die in België tewerkgesteld geweest zijn, hun recht op de aanvullende vergoeding doen gelden, op voorwaarde dat zij werkloosheidsuitkeringen genieten krachtens de wetgeving van hun binnen de Europese Economische Ruimte gelegen woonland (CAO nr. 17 vicies septies afgesloten in de Nationale Arbeidsraad op 17/12/2003).
enkel voor wat betreft de bijzondere werkgeversbijdragen, de werknemers die met hun werkgever overeenkomen een halftijds brugpensioen te nemen (uitdovend vanaf eind 2011), dit wil zeggen na 55 jaar hun arbeidsprestaties te verminderen tot halftijdse prestaties; er zijn nog wel inhoudingen verschuldigd.
De bijzondere werkgeversbijdrage is een percentage van de brutomaandbedragen van de aanvullende vergoedingen. Voor de SWT's in de non-profit ingegaan na 31 maart 2012 én met het ontslag betekend na 28 november 2011, maar vóór 1 januari 2016, zijn de percentages als volgt:
sector | leeftijd bereikt in de loop van de maand | percentage | forfait in EUR |
non-profit | < 52 ≥ 52 en < 55 ≥ 55 en < 58 ≥ 58 en < 60 ≥ 60 | 10,00% 9,50% 8,50% 5,50% 0,00% | 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 |
Er is geen minimumforfait verschuldigd. Opmerking:
Voor de non-profit is een percentueel degressief systeem van toepassing, waarbij het percentage afhankelijk is van de
leeftijd van de werknemer bereikt in de loop van de betreffende maand.
Het koninklijk besluit van 22 maart 2006 voerde in het kader van het generatiepact een bijzondere werkgeversbijdrage in op sommige aanvullende vergoedingen, analoog aan de aanvullende vergoedingen bij het SWT, met als doel deze te vermijden of te ontmoedigen. Door het toekennen van een aanvullende vergoeding bij de werkloosheid blijven de strikte regels met betrekking tot het SWT immers dode letter en zijn de werknemers die deze aanvullende vergoedingen bij hun uitkering ontvangen, minder geneigd het werk te hervatten.
De bepalingen in het generatiepact en in dit koninklijk besluit worden grotendeels overgenomen en voortgezet in de overkoepelende bepalingen van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I), titel XI, hoofdstuk VI: socialezekerheidsbijdragen en inhoudingen verschuldigd op brugpensioenen, op aanvullende vergoedingen bij sommige socialezekerheidsuitkeringen en op uitkeringen voor invaliditeit.
De RSZ is belast met de inning van een procentuele bijzondere bijdrage op de aanvullingen uitgekeerd in het kader van een SWAV.
De bijzondere werkgeversbijdrage SWAV is verschuldigd door elke werkgever die aanvullingen rechtstreeks of onrechtstreeks uitbetaalt aan een (vroegere) werknemer, als aanvulling bij een uitkering in geval van vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, tijdskrediet en loopbaanvermindering zoals voorzien in de herstelwet van 22 januari 1985, of bij een uitkering volledige werkloosheid. Het betreft de werkgevers van wie de werknemers onder het toepassingsgebied vallen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités. Samengevat zijn dit:
de werkgevers uit de private sector de openbare kredietinstellingen
de NV Nationale Loterij
de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek
de maatschappijen voor sociale huisvesting erkend overeenkomstig de huisvestingscodes van de Gewesten
de naamloze vennootschappen van publiek recht “Brussels South Charleroi Airport-Security” en “Liège-Airport-Security”.
De volgende werkgevers zijn echter uitgesloten uit het toepassingsveld:
de werkgevers die afhangen van het paritair comité voor het stads- en streekvervoer of van één van de subcomités hiervan (PC 328, 328.01, 328.02, 328.03);
de werkgevers die afhangen van het paritair comité voor de gesubsidieerde inrichtingen van het vrij onderwijs of van het paritair comité voor de bedienden van het gesubsidieerd vrij onderwijs (PC 152 of 225).
De bijzondere bijdrage SWAV is verschuldigd voor de werknemers die een aanvullende vergoeding krijgen, vanaf de maand dat de werknemer 50 jaar wordt tot de gewone pensioenleeftijd.
De bijzondere bijdrage is niet verschuldigd als de werknemer zich in de volgende situatie bevindt: de werknemer was nog geen 45 jaar bij de eerste toekenning
Zijn eveneens uitgesloten:
buitenlandse werknemers die in België tewerkgesteld geweest zijn en hun recht op de aanvullende vergoeding doen gelden, op voorwaarde dat zij werkloosheidsuitkeringen genieten krachtens de wetgeving van hun woonland gelegen binnen de Europese Economische Ruimte.
Het betreft in algemene zin de aanvullende vergoedingen bij: de uitkeringen bij volledige werkloosheid
de uitkeringen in het geval van volledige loopbaanonderbreking
de uitkeringen in het geval van vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, tijdskrediet en loopbaanvermindering.
De bijzondere bijdrage is ook verschuldigd wanneer deze aanvullingen doorbetaald worden tijdens periodes van ziekte-uitkering of moederschapverzekering.
Vallen niet onder het toepassingsgebied, de aanvullende vergoedingen toegekend in het kader van: het stelsel werkloosheid met bedrijfstoeslag (SWT)
ouderschapsverlof, palliatief verlof of verlof voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid
bij akkoord vastgestelde eindeloopbaanmaatregelen (erkend door de federale Minister van Werk op vraag van de bevoegde Regering of van de sociale partners die het akkoord ondertekend hebben) bij werkgevers die vallen onder het toepassingsveld van de sociale maribel
een CAO gesloten in de schoot van de Nationale Arbeidsraad (NAR), van een paritair comité (PC) of subcomité (PSC) voor onbepaalde duur en die reeds van kracht was op 30 september 2005
een CAO gesloten in de schoot van de NAR, van PC of PSC voor bepaalde duur (die al dan niet een bepaling van stilzwijgende verlenging bevat) en
die reeds van kracht was op 30 september 2005 en ononderbroken werd verlengd
en waarvan vanaf de eerste verlenging van de overeenkomst na 30 september 2005 de werknemersdoelgroep niet meer werd uitgebreid en de bedragen van de aanvullingen niet meer werden verhoogd, behalve door indexaanpassingen of door het toepassen van een door de NAR vastgestelde herwaarderingscoëfficiënt
artikel 9 van de CAO nr. 46 (aanvullingen uitgekeerd in het kader van ontslag wegens het niet kunnen aanbieden of beschikbaar zijn van een gepaste tewerkstelling in een andere arbeidsregeling dan ploegenarbeid met nachtprestaties) artikel 5 en artikel 6 § 1 van het koninklijke besluit van 12 december 2001 tot uitvoering van hoofdstuk IV van de wet van 10 augustus 2001 betreffende de verzoening van werkgelegenheid en kwaliteit van het leven wanneer de voltijdse werknemer die gewoonlijk minstens tewerkgesteld wordt in een 5-dagenregeling, zijn loopbaan per week vermindert met één dag of 2 halve dagen over dezelfde duur (CAO nr. 77 betreffende 1/5de loopbaanvermindering).
De bijzondere werkgeversbijdrage is een percentage van de brutomaandbedragen van de aanvullende vergoedingen. Een onderscheid wordt gemaakt tussen aanvullingen bij volledige loopbaanonderbreking, vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, tijdskrediet en loopbaanvermindering enerzijds en aanvullingen bij volledige werkloosheid anderzijds.
Aanvullingen bij loopbaanonderbreking, tijdskrediet en vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking: op de aanvullende vergoedingen blijft een bijzondere maandelijkse werkgeversbijdrage van 38,82 % verschuldigd.
Aanvullingen bij de werkloosheid na het verbreken van de arbeidsovereenkomst: voor de SWAV's in de non-profit ingegaan na 31 maart 2012 én met het ontslag betekend na 28 november 2011, maar vóór 1 januar 2016, zijn de percentages als volgt:
sector | leeftijd bereikt in de loop van de maand | percentage | forfait in EUR |
non-profit | < 52 ≥ 52 en < 55 ≥ 55 en < 58 ≥ 58 en < 60 ≥ 60 | 10,00% 9,50% 8,50% 5,50% 0,00% | 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 |
Er is geen minimumforfait.
Opmerkingen:
Voor de non-profit is een percentueel degressief systeem van toepassing.
Naast de bijzondere bijdrage SWT, SWAV en de compenserende bijdrage SWT, moet er ook een persoonlijke inhouding gebeuren op het totaal van de aanvullingen en op de uitkering aan de werknemer. Vanaf 1 april 2010 moeten ook deze bedragen aan de RSZ worden overgemaakt en niet langer aan de RVA en FPD
In principe geldt deze maatregel voor alle werkgevers die werknemers tewerkstelden die werknemers tewerkstelden die kunnen genieten van een SWT, halftijds brugpensioen of SWAV. Het toepassingsgebied loopt parallel met dat van de bijzondere bijdragen.
De inhoudingen zijn verschuldigd voor alle werknemers in het SWT, halftijds brugpensioen of in een SWAV. Het toepassingsgebied loopt parallel met dat van de bijzondere bijdragen.
Op de aanvullingen wordt een sociale inhouding ingesteld die overeenkomt met een vastgesteld percentage op de som van de sociale uitkering en de aanvullende vergoedingen:
6,5 % voor de werknemers in een SWT en een SWAV
4,5 % voor de halftijds bruggepensioneerde (uitdovend vanaf eind 2011)
Berekening:
De inhouding gebeurt op de aanvullingen en wordt berekend voor een theoretische maand. Het is een percentage op de som van het theoretische maandbedrag van de sociale uitkering en het theoretisch bruto maandbedrag aan aanvullingen. Vervolgens gaat men na of de inhouding niet moet worden afgetopt om te verhinderen dat de werknemer te weinig ontvangt. Vervolgens vermenigvuldigt men de aldus berekende inhouding met het aantal maanden dat de aangifte dekt. Bij een maandelijkse uitbetaling tot aan het wettelijk pensioen of het einde van de periode van loopbaanonderbreking of tijdskrediet, zijn de maandelijkse uitkeringen en aanvullingen de theoretische maandbedragen en is het aantal maanden voor een volledig kwartaal gelijk aan 3.
Wanneer de betalingen niet maandelijks gebeuren tot aan het wettelijk pensioen, moeten dus een aantal regels in acht genomen worden. Volgende principes gelden:
De bijzondere bijdragen en inhouding voor de volledige periode worden gespreid over de perioden van effectieve uitbetaling van de aanvullingen via de vermelding op de aangifte hoeveel maand de betreffende aangifte dekt. Bij een zuivere kapitalisering van alle aanvullingen is dit dus het aantal maanden tot aan de wettelijke pensioenleeftijd.
Voor de nieuwe werklozen SWT en SWAV worden de aanvullingen per maand herrekend over de periode van eerste uitkering tot het moment van pensionering en worden de inhoudingen over de gehele periode in aanmerking genomen.
Voor het vaststellen van de sociale uitkering wordt het theoretisch maandbedrag van de sociale uitkering gebruikt:
Indien het een voltijdse, volledig werkloze betreft of een halftijds bruggepensioneerde, het dagbedrag van de werkloosheidsuitkering x 26
Indien het een vrijwillig deeltijdse, volledige werkloze betreft, het dagbedrag van de werkloosheidsuitkering x Q / S x 6 x 4,33 Indien het een halftijdse loopbaanonderbreking, tijdskrediet of prestatievermindering betreft, het maandbedrag van de onderbrekingsvergoeding
De dagbedragen worden aan de RSZ overgemaakt door de RVA en aan de debiteurs door de uitbetalingsinstellingen. Voor het vaststellen van de aanvullende vergoedingen wordt het theoretisch bruto maandbedrag als volgt verkregen:
Wanneer de aanvullende vergoeding SWT of SWAV maandelijks of met een korter interval wordt betaald vanaf de eerste uitbetaling van de aanvullende vergoeding tot de maand dat de begunstigde de wettelijke pensioenleeftijd bereikt, is het bruto maandbedrag gelijk aan het bruto bedrag van de vergoedingen uitgekeerd voor de maand.
Wanneer de aanvullende vergoeding SWT of SWAV met een andere periodiciteit wordt betaald door het totale bedrag aan aanvullende vergoedingen verschuldigd voor de volledige periode in oogschouw te nemen en te delen door het aantal maanden vanaf de eerste maand van uitbetaling van de aanvullende vergoeding tot en met de maand waarop de werknemer de leeftijd van 65 jaar bereikt.
Wanneer de aanvullende vergoedingen tijdens de periode van loopbaanonderbreking, tijdskrediet of prestatievermindering maandelijks of met een korter interval worden betaald, is het bruto maandbedrag gelijk aan het bruto
bedrag van de vergoedingen uitgekeerd voor de maand;
Wanneer de aanvullende vergoedingen tijdens de periode van loopbaanonderbreking, tijdskrediet of prestatievermindering met een andere periodiciteit wordt betaald, door het totale bedrag aan aanvullende vergoedingen verschuldigd voor de volledige periode in oogschouw te nemen en te delen door het aantal begonnen kalendermaanden begrepen in de maximale periode voor dewelke een onderbrekingsaanvraag bij de RVA werd ingediend.
De aldus berekende inhouding op het SWT of het SWAV mag niet als gevolg hebben dat het resterende totaalbedrag aan socialezekerheidsuitkeringen en aanvullingen, lager zou zijn dan 938,50 EUR/maand voor gerechtigden zonder gezinslast of 1130,44 EUR/maand voor gerechtigden met gezinslast (grensbedrag per kalendermaand). De berekende inhouding moet dus telkens worden vergeleken met dit grensbedrag en moet desnoods worden beperkt of geannuleerd. Ook wanneer er geen inhoudingen mogelijk zijn, moet er een aangifte gebeuren. Voor de halftijdse brugpensioenen zijn deze grensbedragen gehalveerd.
Voor de SWAV's die niet maandelijks tot aan de pensioenleeftijd worden uitbetaald, moet enkel rekening gehouden worden met de theoretische maandbedragen die betrekking hebben op de leeftijd vanaf 50 jaar.
Grensbedragen na indexering en met toepassing van de herwaarderingscoëfficiënt:
(in EUR) | voltijds, met gezinslast | voltijds, zonder gezinslast | halftijds, met gezinslast | halftijds, zonder gezinslast |
basisbedrag | 1.130,44 | 938,50 | 565,22 | 469,25 |
vanaf 01-06-2016 | 1.672,48 | 1.388,51 | 836,24 | 694,25 |
vanaf 01-06-2017 | 1.705,91 | 1.416,26 | 852,95 | 708,13 |
vanaf 01-01-2018 | 1.712,05 | 1.421,35 | 856,02 | 710,68 |
vanaf 01-09-2018 | 1.746,22 | 1.449,73 | 873,11 | 724,86 |
In geval van teveel ontvangen inhoudingen stort de RSZ deze terug en is de debiteur van de aanvullende vergoeding ertoe gehouden deze terug te geven aan de begunstigde van de aanvullende vergoedingen.
In het geval dat de begunstigde van de aanvullende vergoedingen nalaat de debiteur op de hoogte te brengen van zijn gewijzigde gezinssituatie of tewerkstellingsstatus, mag de debiteur van de aanvullende vergoedingen de verschuldigde inhoudingen toch nog vorderen.
Als er een indexering is in de loop van een kwartaal is het verplicht om de zone 00829 "notie aanpassing van de bedragen" in te vullen met de waarde "1" indexering in het tweede blok aanvullende vergoeding bijdragen waarin de geïndexeerde bedragen zijn opgenomen. Dit laat toe om een correcte controle uit te voeren op basis van de nieuwe geïndexeerde drempelbedragen.
De Nationale Arbeidsraad heeft voor het jaar 2019 geen toe te passen herwaarderingscoëfficiënt voor de aanpassing van de bedragen van de toegekende aanvullende vergoedingen vastgelegd. Dit is ook van toepassing voor de herwaardering van de toepasbare drempels voor de berekening van de inhouding.
De berekeningsformule voor de inhouding varieert naar gelang de som van de maandelijkse aanvullende vergoeding en de sociale uitkering lager of hoger is dan bepaalde bedragen afhankelijk van het toegepaste type van drempel.
Aldus hebben we voor:
X = de som van de aanvullende vergoeding en de sociale uitkering voor één maand
A = de toepasbare drempel in functie van de gezinstoestand en het arbeidsregime van voor het SWT of SWAV
B = het bedrag X vanaf wanneer de inhouding volledig is
Als X ≤ A => geen inhouding
Als A < X > B => Inhouding = X - A
Als X ≥ B => Volledige inhouding = X x 6,5% (of 4,5%)
De waarden A en B variëren als volgt in functie van de indexering, de herwaarderingscoëfficiënt en de bijdragevoet.
Met gezinslast (drempel 1)
Vanaf | Geen inhouding onder (A) | Volledige inhouding van 6,5% vanaf (B) |
01/01/2010 | 1505,13 | 1609,78 |
01/09/2010 | 1535,27 | 1642,00 |
01/01/2011 | 1538,95 | 1645,94 |
01/05/2011 | 1569,64 | 1678,76 |
01/02/2012 | 1601,08 | 1712,39 |
01/12/2012 | 1633,14 | 1746,67 |
01/01/2013 | 1637,06 | 1750,87 |
01/01/2016 | 1639,68 | 1753,67 |
01/06/2016 | 1672,48 | 1788,75 |
01/06/2017 | 1705,91 | 1824,50 |
01/01/2018 | 1712,05 | 1831,07 |
01/09/2018 | 1746,22 | 1867,61 |
Zonder gezinslast (drempel 2)
Vanaf | Geen inhouding onder (A) | Volledige inhouding van 6,5% vanaf (B) |
01/01/2010 | 1249,57 | 1336,44 |
01/09/2010 | 1274,59 | 1363,20 |
01/01/2011 | 1277,65 | 1366,47 |
01/05/2011 | 1303,14 | 1393,73 |
01/02/2012 | 1329,23 | 1421,64 |
01/12/2012 | 1355,84 | 1450,10 |
01/01/2013 | 1359,10 | 1453,58 |
01/01/2016 | 1361,27 | 1455,90 |
01/06/2016 | 1388,51 | 1485,04 |
01/06/2017 | 1416,26 | 1514,72 |
01/01/2018 | 1421,35 | 1520,16 |
01/09/2018 | 1449,73 | 1550,51 |
Met gezinslast (drempel 3)
Vanaf | Geen inhouding onder (A) | Volledige inhouding van 6,5% vanaf (B) |
01/01/2010 | 752,57 | 788,03 |
01/09/2010 | 767,63 | 803,80 |
01/01/2011 | 769,47 | 805,73 |
01/05/2011 | 784,82 | 821,80 |
01/02/2012 | 800,54 | 838,26 |
01/12/2012 | 816,57 | 855,05 |
01/01/2013 | 818,53 | 857,10 |
01/01/2016 | 819,84 | 858,47 |
01/06/2016 | 836,24 | 875,64 |
01/06/2017 | 852,95 | 893,14 |
01/01/2018 | 856,02 | 896,36 |
01/09/2018 | 873,11 | 914,25 |
Zonder gezinslast (drempel 4)
Vanaf | Geen inhouding onder (A) | Volledige inhouding van 6,5% vanaf (B) |
01/01/2010 | 624,79 | 654,23 |
01/09/2010 | 637,30 | 667,33 |
01/01/2011 | 638,83 | 668,93 |
01/05/2011 | 651,56 | 682,26 |
01/02/2012 | 664,61 | 695,93 |
01/12/2012 | 677,93 | 709,87 |
01/01/2013 | 679,55 | 711,57 |
01/01/2016 | 680,64 | 712,71 |
01/06/2016 | 694,25 | 726,96 |
01/06/2017 | 708,13 | 741,50 |
01/01/2018 | 710,68 | 744,17 |
01/09/2018 | 724,86 | 759,02 |
Met gezinslast (drempel 3)
Vanaf | Geen inhouding onder (A) | Volledige inhouding van 6,5% vanaf (B) |
01/01/2010 | 752,57 | 804,89 |
01/09/2010 | 767,63 | 820,99 |
01/01/2011 | 769,47 | 822,96 |
01/05/2011 | 784,82 | 839,38 |
01/02/2012 | 800,54 | 856,19 |
01/12/2012 | 816,57 | 873,34 |
01/01/2013 | 818,53 | 875,43 |
01/01/2016 | 819,84 | 876,83 |
01/06/2016 | 836,24 | 894,37 |
01/06/2017 | 852,95 | 912,25 |
01/01/2018 | 856,02 | 915,53 |
01/09/2018 | 873,11 | 933,81 |
Zonder gezinslast (drempel 4)
Vanaf | Geen inhouding onder (A) | Volledige inhouding van 6,5% vanaf (B) |
01/01/2010 | 624,79 | 668,22 |
01/09/2010 | 637,30 | 681,60 |
01/01/2011 | 638,83 | 683,24 |
01/05/2011 | 651,56 | 696,86 |
01/02/2012 | 664,61 | 710,81 |
01/12/2012 | 677,93 | 725,06 |
01/01/2013 | 679,55 | 726,79 |
01/01/2016 | 680,64 | 727,96 |
01/06/2016 | 694,25 | 742,51 |
01/06/2017 | 708,13 | 757,36 |
01/01/2018 | 710,68 | 760,09 |
01/09/2018 | 724,86 | 775,25 |
De RSZ is belast met de inning van een procentuele maandelijkse bijzondere bijdrage op elk SWT, toegekend overeenkomstig de wetgeving betreffende het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag. Het percentage varieert in functie van de leeftijd van de werknemer en de sector waarin de onderneming actief is.
In principe geldt deze maatregel voor alle werkgevers die werknemers tewerkstellen die beantwoorden aan de voorwaarden om van het SWT te kunnen genieten. Het betreft de werkgevers van wie de werknemers onder het toepassingsgebied vallen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités. Samengevat zijn dit:
de werkgevers uit de private sector de openbare kredietinstellingen
de NV Nationale Loterij
de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek
de maatschappijen voor sociale huisvesting erkend overeenkomstig de huisvestingscodes van de Gewesten
de naamloze vennootschappen van publiek recht “Brussels South Charleroi Airport-Security” en “Liège-Airport-Security”.
Voor de openbare sector komen voorts ook de instellingen in aanmerking waarvoor een collectief akkoord bestaat dat goedgekeurd werd door de Ministerraad of door een Gemeenschaps- of Gewestregering.
In principe geldt deze maatregel voor alle debiteurs die in het kader van een SWT aanvullende vergoedingen moeten betalen. Dit geldt zowel voor de debiteurs van wettelijke verplichte aanvullende vergoedingen, als voor de debiteurs van door een CAO of individuele overeenkomst vastgestelde bijkomende aanvullende vergoedingen.
De bepalingen van deze bijzondere bijdrage zijn van toepassing op alle werknemers in SWT. Zijn uitgesloten:
buitenlandse werknemers die in België tewerkgesteld geweest zijn, hun recht op de aanvullende vergoeding doen gelden, op voorwaarde dat zij werkloosheidsuitkeringen genieten krachtens de wetgeving van hun binnen de Europese Economische Ruimte gelegen woonland (CAO nr. 17 vicies septies afgesloten in de Nationale Arbeidsraad op 17/12/2003).
enkel voor wat betreft de bijzondere werkgeversbijdragen, de werknemers die met hun werkgever overeenkomen een halftijds brugpensioen te nemen (uitdovend vanaf eind 2011), dit wil zeggen na 55 jaar hun arbeidsprestaties te verminderen tot halftijdse prestaties; er zijn nog wel inhoudingen verschuldigd.
De bijzondere werkgeversbijdrage is een percentage van de brutomaandbedragen van de aanvullende vergoedingen. Voor de SWT's in de profit ingegaan na 31 maart 2010 én met het ontslag betekend na 15 oktober 2009 maar vóór 1 april 2012, zijn de percentages vanaf 1 april 2012 als volgt:
sector | leeftijd op het moment van ingaan SWT | percentage | forfait in EUR |
andere | < 52 ≥ 52 en < 55 ≥ 55 en < 58 ≥ 58 en < 60 ≥ 60 | 53,00% 42,40% 31,80% 21,20% 10,60% | 26,50 26,50 26,50 26,50 19,93 |
andere tijdens periode erkend als in herstructurering | < 52 ≥ 52 en < 55 ≥ 55 en < 58 ≥ 58 en < 60 ≥ 60 | 50,00% 30,00% 20,00% 20,00% 10,00% | 26,50 26,50 26,50 26,50 19,93 |
andere tijdens periode erkend als in moeilijkheden | < 52 ≥ 52 en < 55 ≥ 55 en < 58 ≥ 58 en < 60 ≥ 60 | 17,50% 13,50% 10,00% 6,50% 3,50% | 8,00 8,00 8,00 8,00 6,00 |
Indien de aldus verkregen bedragen kleiner zijn dan een bepaald forfait, is het forfait het bedrag dat verschuldigd is. Opmerking:
Het percentage van de bijdrage en het minimumforfait voor de profit worden vastgelegd volgens de leeftijd die de werknemer bereikt heeft op het ogenblik van de aanvang van het SWT.
Voor de SWT's die ingaan tijdens een periode van erkenning als onderneming in moeilijkheden of in herstructurering, gelden tijdens de erkenning verlaagde bijdragen tot en met de maand van beëindiging van de erkenning. Het percentage dat daana wordt gebruikt, is het percentage overeenkomstig de leeftijd van de werknemer op het moment van beëindiging van de erkenning.
In principe is de bijzondere compenserende bijdrage niet meer verschuldigd voor de SWT's ingegaan na 31 maart 2010 als gevolg van een ontslag betekend na 15 oktober 2009. Deze bijdrage is begrepen in de verhoogde bijdragepercentages voor de nieuwe SWT's.
Het koninklijk besluit van 22 maart 2006 voerde in het kader van het generatiepact een bijzondere werkgeversbijdrage in op sommige aanvullende vergoedingen, analoog aan de aanvullende vergoedingen bij het SWT, met als doel deze te vermijden of te ontmoedigen. Door het toekennen van een aanvullende vergoeding bij de werkloosheid blijven de strikte regels met betrekking tot het SWT immers dode letter en zijn de werknemers die deze aanvullende vergoedingen bij hun uitkering ontvangen, minder geneigd het werk te hervatten.
De bepalingen in het generatiepact en in dit koninklijk besluit worden grotendeels overgenomen en voortgezet in de overkoepelende bepalingen van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I), titel XI, hoofdstuk VI: socialezekerheidsbijdragen en inhoudingen verschuldigd op brugpensioenen, op aanvullende vergoedingen bij sommige socialezekerheidsuitkeringen en op uitkeringen voor invaliditeit.
De RSZ is belast met de inning van een procentuele bijzondere bijdrage op de aanvullingen uitgekeerd in het kader van een SWAV.
De bijzondere werkgeversbijdrage SWAV is verschuldigd door elke werkgever die rechtstreeks of onrechtstreeks vergoedingen uitbetaalt aan een (vroegere) werknemer, als aanvulling bij een uitkering in geval van vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, tijdskrediet en loopbaanvermindering zoals voorzien in de herstelwet van 22 januari 1985, of bij een uitkering volledige werkloosheid. Het betreft de werkgevers van wie de werknemers onder het toepassingsgebied vallen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités. Samengevat zijn dit:
de werkgevers uit de private sector de openbare kredietinstellingen
de NV Nationale Loterij
de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek
de maatschappijen voor sociale huisvesting erkend overeenkomstig de huisvestingscodes van de Gewesten
de naamloze vennootschappen van publiek recht “Brussels South Charleroi Airport-Security” en “Liège-Airport-Security”.
De volgende werkgevers zijn echter uitgesloten uit het toepassingsveld:
de werkgevers die afhangen van het paritair comité voor het stads- en streekvervoer of van één van de subcomités hiervan (PC 328, 328.01, 328.02, 328.03);
de werkgevers die afhangen van het paritair comité voor de gesubsidieerde inrichtingen van het vrij onderwijs of van het paritair comité voor de bedienden van het gesubsidieerd vrij onderwijs (PC 152 of 225).
De bijzondere bijdrage SWAV is verschuldigd voor de werknemers die een aanvullende vergoeding krijgen, vanaf de maand dat de werknemer 50 jaar wordt tot de gewone pensioenleeftijd.
De bijzondere bijdrage is niet verschuldigd als de werknemer zich in de volgende situatie bevindt: de werknemer was nog geen 45 jaar bij de eerste toekenning.
Zijn eveneens uitgesloten:
buitenlandse werknemers die in België tewerkgesteld geweest zijn en hun recht op de aanvullende vergoeding doen gelden, op voorwaarde dat zij werkloosheidsuitkeringen genieten krachtens de wetgeving van hun woonland gelegen binnen de Europese Economische Ruimte.
Het betreft in algemene zin de aanvullende vergoedingen bij: de uitkeringen bij volledige werkloosheid
de uitkeringen in het geval van volledige loopbaanonderbreking
de uitkeringen in het geval van vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, tijdskrediet en loopbaanvermindering.
De bijzondere bijdrage is ook verschuldigd wanneer deze aanvullingen doorbetaald worden tijdens periodes van ziekte-uitkering of moederschapverzekering.
Vallen niet onder het toepassingsgebied, de aanvullende vergoedingen toegekend in het kader van: het stelsel werkloosheid met bedrijfstoeslag (SWT)
ouderschapsverlof, palliatief verlof of verlof voor bijstand of verzorging v an een zwaar ziek gezins- of familielid
bij akkoord vastgestelde eindeloopbaanmaatregelen (erkend door de federale Minister van Werk op vraag van de bevoegde Regering of van de sociale partners die het akkoord ondertekend hebben) bij werkgevers die vallen onder het toepassingsveld van de sociale maribel
een CAO gesloten in de schoot van de Nationale Arbeidsraad (NAR), van een paritair comité (PC) of subcomité (PSC) voor onbepaalde duur en die reeds van kracht was op 30 september 2005
een CAO gesloten in de schoot van de NAR, van PC of PSC voor bepaalde duur (die al dan niet een bepaling van stilzwijgende verlenging bevat) en
die reeds van kracht was op 30 september 2005 en ononderbroken werd verlengd
en waarvan vanaf de eerste verlenging van de overeenkomst na 30 september 2005 de werknemersdoelgroep niet meer werd uitgebreid en de bedragen van de aanvullingen niet meer werden verhoogd, behalve door indexaanpassingen of door het toepassen van een door de NAR vastgestelde herwaarderingscoëfficiënt
artikel 9 van de CAO nr. 46 (aanvullingen uitgekeerd in het kader van ontslag wegens het niet kunnen aanbieden of beschikbaar zijn van een gepaste tewerkstelling in een andere arbeidsregeling dan ploegenarbeid met nachtprestaties) artikel 5 en artikel 6 § 1 van het koninklijke besluit van 12 december 2001 tot uitvoering van hoofdstuk IV van de wet van 10 augustus 2001 betreffende de verzoening van werkgelegenheid en kwaliteit van het leven wanneer de voltijdse werknemer die gewoonlijk minstens tewerkgesteld wordt in een 5-dagenregeling, zijn loopbaan per week vermindert met één dag of 2 halve dagen over dezelfde duur (CAO nr. 77 betreffende 1/5de loopbaanvermindering).
De bijzondere werkgeversbijdrage is een percentage van de brutomaandbedragen van de aanvullende vergoedingen. Een onderscheid wordt gemaakt tussen aanvullingen bij volledige loopbaanonderbreking, vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, tijdskrediet en loopbaanvermindering enerzijds en aanvullingen bij volledige werkloosheid anderzijds.
Aanvullingen bij loopbaanonderbreking, tijdskrediet en vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking: op de aanvullende vergoedingen blijft een bijzondere maandelijkse werkgeversbijdrage verschuldigd die vanaf 1 april 2012 38,82 % bedraagt.
Aanvullingen bij de werkloosheid na het verbreken van de arbeidsovereenkomst: voor de SWAV's in de profit ingegaan na 31 maart 2010 én met het ontslag betekend na 15 oktober 2009 maar vóór 1 april 2012, zijn de percentages vanaf 1 april
2012 als volgt:
sector | leeftijd op het moment van het verkrijgen van het recht op een aanvullende vergoeding | percentage | forfait in EUR |
andere | < 52 ≥ 52 en < 55 ≥ 55 en < 58 ≥ 58 en < 60 ≥ 60 | 53,00% 42,40% 38,82% 38,82% 38,82% | 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 |
Er is geen minimumforfait.
Opmerkingen:
Voor de profit wordt een percentage vastgelegd volgens de leeftijd die de werknemer bereikt heeft op het ogenblik van het verkrijgen van het recht op de aanvullende uitkering (dus niet noodzakelijk het moment waarop hij voor de eerste keer een aanvullende vergoeding krijgt).
voorbeeld:
Een werknemer is 55 als hij kan genieten van een SWAV. Een Fonds van bestaanszekerheid geeft een aanvulling vanaf 58 jaar. Het te gebruiken percentage voor de bijzondere bijdrage is 38,82 % (% op het moment van het openen van het recht), Er zijn geen afwijkende percentages voor bedrijven in moeilijkheden of voor bedrijven in herstructurering.
Naast de bijzondere bijdrage SWT, SWAV en de compenserende bijdrage SWT, moet er ook een persoonlijke inhouding gebeuren op het totaal van de aanvullingen en op de uitkering aan de werknemer. Vanaf 1 april 2010 moeten ook deze bedragen aan de RSZ worden overgemaakt en niet langer aan de RVA en FPD
In principe geldt deze maatregel voor alle werkgevers die werknemers tewerkstelden die kunnen genieten van een SWT, halftijds brugpensioen of SWAV. Het toepassingsgebied loopt parallel met dat van de bijzondere bijdragen.
De inhoudingen zijn verschuldigd voor alle werknemers in het SWT, halftijds brugpensioen of in een SWAV. Het toepassingsgebied loopt parallel met dat van de bijzondere bijdragen.
Op de aanvullingen wordt een sociale inhouding ingesteld die overeenkomt met een vastgesteld percentage op de som van de sociale uitkering en de aanvullende vergoedingen:
6,5 % voor de werknemers in een SWT en een SWAV
4,5 % voor de halftijds bruggepensioneerde (uitdovend vanaf eind 2011)
Berekening:
De inhouding gebeurt op de aanvullingen en wordt berekend voor een theoretische maand. Het is een percentage op de som van het theoretische maandbedrag van de sociale uitkering en het theoretisch bruto maandbedrag aan aanvullingen. Vervolgens gaat men na of de inhouding niet moet worden afgetopt om te verhinderen dat de werknemer te weinig ontvangt. Vervolgens vermenigvuldigt men de aldus berekende inhouding met het aantal maanden dat de aangifte dekt. Bij een maandelijkse uitbetaling tot aan het wettelijk pensioen of het einde van de periode van loopbaanonderbreking of tijdskrediet, zijn de maandelijkse uitkeringen en aanvullingen de theoretische maandbedragen en is het aantal maanden voor een volledig kwartaal gelijk aan 3.
Wanneer de betalingen niet maandelijks gebeuren tot aan het wettelijk pensioen, moeten dus een aantal regels in acht genomen worden. Volgende principes gelden:
De bijzondere bijdragen en inhouding voor de volledige periode worden gespreid over de perioden van effectieve uitbetaling van de aanvullingen via de vermelding op de aangifte hoeveel maand de betreffende aangifte dekt. Bij een zuivere kapitalisering van alle aanvullingen is dit dus het aantal maanden tot aan de wettelijke pensioenleeftijd.
Voor de nieuwe werklozen SWT en SWAV worden de aanvullingen per maand herrekend over de periode van eerste uitkering tot het moment van pensionering en worden de inhoudingen over de gehele periode in aanmerking genomen.
Voor het vaststellen van de sociale uitkering wordt het theoretisch maandbedrag van de sociale uitkering gebruikt: Indien het een voltijdse, volledig werkloze betreft of een halftijds bruggepensioneerde, het dagbedrag van de
werkloosheidsuitkering x 26
Indien het een vrijwillig deeltijdse, volledige werkloze betreft, het dagbedrag van de werkloosheidsuitkering x Q / S x 6 x 4,33 Indien het een halftijdse loopbaanonderbreking, tijdskrediet of prestatievermindering betreft, het maandbedrag van de onderbrekingsvergoeding
De dagbedragen worden aan de RSZ overgemaakt door de RVA en aan de debiteurs door de uitbetalingsinstellingen. Voor het vaststellen van de aanvullende vergoedingen wordt het theoretisch bruto maandbedrag als volgt verkregen:
Wanneer de aanvullende vergoeding SWT of SWAV maandelijks of met een korter interval wordt betaald vanaf de eerste uitbetaling van de aanvullende vergoeding tot de maand dat de begunstigde de wettelijke pensioenleeftijd bereikt, is het bruto maandbedrag gelijk aan het bruto bedrag van de vergoedingen uitgekeerd voor de maand.
Wanneer de aanvullende vergoeding SWT of SWAV met een andere periodiciteit wordt betaald door het totale bedrag aan aanvullende ve rgoedingen verschuldigd voor de volledige periode in oogschouw te nemen en te delen door het aantal maanden vanaf de eerste maand van uitbetaling van de aanvullende vergoeding tot en met de maand waarop de werknemer de leeftijd van 65 jaar bereikt.
Wanneer de aanvullende vergoedingen tijdens de periode van loopbaanonderbreking, tijdskrediet of prestatievermindering maandelijks of met een korter interval worden betaald, is het bruto maandbedrag gelijk aan het bruto bedrag van de vergoedingen uitgekeerd voor de maand;
Wanneer de aanvullende vergoedingen tijdens de periode van loopbaanonderbreking, tijdskrediet of prestatievermindering met een andere periodiciteit wordt betaald, door het totale bedrag aan aanvullende vergoedingen verschuldigd voor de volledige periode in oogschouw te nemen en te delen door het aantal begonnen kalendermaanden begrepen in de maximale periode voor dewelke een onderbrekingsaanvraag bij de RVA werd ingediend.
De aldus berekende inhouding op het SWT of het SWAV mag niet als gevolg hebben dat het resterende totaalbedrag aan socialezekerheidsuitkeringen en aanvullingen, lager zou zijn dan 938,50 EUR/maand voor gerechtigden zonder gezinslast of 1130,44 EUR/maand voor gerechtigden met gezinslast (grensbedrag per kalendermaand). De berekende inhouding moet dus telkens met dit grensbedrag worden vergeleken en moet desnoods worden beperkt of geannuleerd. Ook wanneer er geen inhoudingen mogelijk zijn, moet er een aangifte gebeuren. Voor de halftijdse brugpensioenen zijn deze grensbedragen gehalveerd.
Voor de SWAV's die niet maandelijks tot aan de pensioenleeftijd worden uitbetaald, moet enkel rekening gehouden worden met de theoretische maandbedragen die betrekking hebben op de leeftijd vanaf 50 jaar.
Grensbedragen na indexering en met toepassing van de herwaarderingscoëfficiënt:
(in EUR) | voltijds, met gezinslast | voltijds, zonder gezinslast | halftijds, met gezinslast | halftijds, zonder gezinslast |
basisbedrag | 1.130,44 | 938,50 | 565,22 | 469,25 |
vanaf 01-06-2016 | 1.672,48 | 1.388,51 | 836,24 | 694,25 |
vanaf 01-06-2017 | 1.705,91 | 1.416,26 | 852,95 | 708,13 |
vanaf 01-01-2018 | 1.712,05 | 1.421,35 | 856,02 | 710,68 |
vanaf 01-09-2018 | 1.746,22 | 1.449,73 | 873,11 | 724,86 |
In geval van teveel ontvangen inhoudingen stort de RSZ deze terug en is de debiteur van de aanvullende vergoeding ertoe gehouden deze terug te geven aan de begunstigde van de aanvullende vergoedingen.
In het geval dat de begunstigde van de aanvullende vergoedingen nalaat de debiteur op de hoogte te brengen van zijn gewijzigde gezinssituatie of tewerkstellingsstatus, mag de debiteur van de aanvullende vergoedingen de verschuldigde inhoudingen toch nog vorderen.
Als er een indexering is in de loop van een kwartaal is het verplicht om de zone 00829 "notie aanpassing van de bedragen" in te vullen met de waarde "1" indexering in het tweede blok aanvullende vergoeding bijdragen waarin de geïndexeerde bedragen zijn opgenomen. Dit laat toe om een correcte controle uit te voeren op basis van de nieuwe geïndexeerde drempelbedragen.
De Nationale Arbeidsraad heeft voor het jaar 2019 geen toe te passen herwaarderingscoëfficiënt voor de aanpassing van de bedragen van de toegekende aanvullende vergoedingen vastgelegd. Dit is ook van toepassing voor de herwaardering van de toepasbare drempels voor de berekening van de inhouding.
De berekeningsformule voor de inhouding varieert naar gelang de som van de maandelijkse aanvullende vergoeding en de sociale uitkering lager of hoger is dan bepaalde bedragen afhankelijk van het toegepaste type van drempel.
Aldus hebben we voor:
X = de som van de aanvullende vergoeding en de sociale uitkering voor één maand
A = de toepasbare drempel in functie van de gezinstoestand en het arbeidsregime van voor het SWT of SWAV
B = het bedrag X vanaf wanneer de inhouding volledig is
Als X ≤ A => geen inhouding
Als A < X > B => Inhouding = X - A
Als X ≥ B => Volledige inhouding = X x 6,5% (of 4,5%)
De waarden A en B variëren als volgt in functie van de indexering, de herwaarderingscoëfficiënt en de bijdragevoet.
Met gezinslast (drempel 1)
Vanaf | Geen inhouding onder (A) | Volledige inhouding van 6,5% vanaf (B) |
01/01/2010 | 1505,13 | 1609,78 |
01/09/2010 | 1535,27 | 1642,00 |
01/01/2011 | 1538,95 | 1645,94 |
01/05/2011 | 1569,64 | 1678,76 |
01/02/2012 | 1601,08 | 1712,39 |
01/12/2012 | 1633,14 | 1746,67 |
01/01/2013 | 1637,06 | 1750,87 |
01/01/2016 | 1639,68 | 1753,67 |
01/06/2016 | 1672,48 | 1788,75 |
01/06/2017 | 1705,91 | 1824,50 |
01/01/2018 | 1712,05 | 1831,07 |
01/09/2018 | 1746,22 | 1867,61 |
Zonder gezinslast (drempel 2)
Vanaf | Geen inhouding onder (A) | Volledige inhouding van 6,5% vanaf (B) |
01/01/2010 | 1249,57 | 1336,44 |
01/09/2010 | 1274,59 | 1363,20 |
01/01/2011 | 1277,65 | 1366,47 |
01/05/2011 | 1303,14 | 1393,73 |
01/02/2012 | 1329,23 | 1421,64 |
01/12/2012 | 1355,84 | 1450,10 |
01/01/2013 | 1359,10 | 1453,58 |
01/01/2016 | 1361,27 | 1455,90 |
01/06/2016 | 1388,51 | 1485,04 |
01/06/2017 | 1416,26 | 1514,72 |
01/01/2018 | 1421,35 | 1520,16 |
01/09/2018 | 1449,73 | 1550,51 |
Met gezinslast (drempel 3)
Vanaf | Geen inhouding onder (A) | Volledige inhouding van 6,5% vanaf (B) |
01/01/2010 | 752,57 | 788,03 |
01/09/2010 | 767,63 | 803,80 |
01/01/2011 | 769,47 | 805,73 |
01/05/2011 | 784,82 | 821,80 |
01/02/2012 | 800,54 | 838,26 |
01/12/2012 | 816,57 | 855,05 |
01/01/2013 | 818,53 | 857,10 |
01/01/2016 | 819,84 | 858,47 |
01/06/2016 | 836,24 | 875,64 |
01/06/2017 | 852,95 | 893,14 |
01/01/2018 | 856,02 | 896,36 |
01/09/2018 | 873,11 | 914,25 |
Zonder gezinslast (drempel 4)
Vanaf | Geen inhouding onder (A) | Volledige inhouding van 6,5% vanaf (B) |
01/01/2010 | 624,79 | 654,23 |
01/09/2010 | 637,30 | 667,33 |
01/01/2011 | 638,83 | 668,93 |
01/05/2011 | 651,56 | 682,26 |
01/02/2012 | 664,61 | 695,93 |
01/12/2012 | 677,93 | 709,87 |
01/01/2013 | 679,55 | 711,57 |
01/01/2016 | 680,64 | 712,71 |
01/06/2016 | 694,25 | 726,96 |
01/06/2017 | 708,13 | 741,50 |
01/01/2018 | 710,68 | 744,17 |
01/09/2018 | 724,86 | 759,02 |
Met gezinslast (drempel 3)
Vanaf | Geen inhouding onder (A) | Volledige inhouding van 6,5% vanaf (B) |
01/01/2010 | 752,57 | 804,89 |
01/09/2010 | 767,63 | 820,99 |
01/01/2011 | 769,47 | 822,96 |
01/05/2011 | 784,82 | 839,38 |
01/02/2012 | 800,54 | 856,19 |
01/12/2012 | 816,57 | 873,34 |
01/01/2013 | 818,53 | 875,43 |
01/01/2016 | 819,84 | 876,83 |
01/06/2016 | 836,24 | 894,37 |
01/06/2017 | 852,95 | 912,25 |
01/01/2018 | 856,02 | 915,53 |
01/09/2018 | 873,11 | 933,81 |
Zonder gezinslast (drempel 4)
Vanaf | Geen inhouding onder (A) | Volledige inhouding van 6,5% vanaf (B) |
01/01/2010 | 624,79 | 668,22 |
01/09/2010 | 637,30 | 681,60 |
01/01/2011 | 638,83 | 683,24 |
01/05/2011 | 651,56 | 696,86 |
01/02/2012 | 664,61 | 710,81 |
01/12/2012 | 677,93 | 725,06 |
01/01/2013 | 679,55 | 726,79 |
01/01/2016 | 680,64 | 727,96 |
01/06/2016 | 694,25 | 742,51 |
01/06/2017 | 708,13 | 757,36 |
01/01/2018 | 710,68 | 760,09 |
01/09/2018 | 724,86 | 775,25 |
De RSZ is belast met de inning van een procentuele maandelijkse bijzondere bijdrage op elk SWT, toegekend overeenkomstig de wetgeving betreffende het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag. Het percentage varieert in functie van de leeftijd van de werknemer en de sector waarin de onderneming actief is.
In principe geldt deze maatregel voor alle werkgevers die werknemers tewerkstellen die beantwoorden aan de voorwaarden om van het SWT te kunnen genieten. Het betreft de werkgevers van wie de werknemers onder het toepassingsgebied vallen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités. Samengevat zijn dit:
de werkgevers uit de private sector de openbare kredietinstellingen
de NV Nationale Loterij
de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek
de maatschappijen voor sociale huisvesting erkend overeenkomstig de huisvestingscodes van de Gewesten
de naamloze vennootschappen van publiek recht “Brussels South Charleroi Airport-Security” en “Liège-Airport-Security”.
Voor de openbare sector komen voorts ook de instellingen in aanmerking waarvoor een collectief akkoord bestaat dat goedgekeurd werd door de Ministerraad of door een Gemeenschaps- of Gewestregering.
In principe geldt deze maatregel voor alle debiteurs die in het kader van een SWT aanvullende vergoedingen moeten betalen. Dit geldt zowel voor de debiteurs van wettelijke verplichte aanvullende vergoedingen, als voor de debiteurs van door een CAO of individuele overeenkomst vastgestelde bijkomende aanvullende vergoedingen.
De bepalingen van deze bijzondere bijdrage zijn van toepassing op alle werknemers in SWT. Zijn uitgesloten:
buitenlandse werknemers die in België tewerkgesteld geweest zijn, hun recht op de aanvullende vergoeding doen gelden, op voorwaarde dat zij werkloosh e idsuitkeringen genieten krachtens de wetgeving van hun binnen de Europese Economische Ruimte gelegen woonland (CAO nr. 17 vicies septies afgesloten in de Nationale Arbeidsraad op 17/12/2003).
enkel voor wat betreft de bijzondere werkgeversbijdragen, de werknemers die met hun werkgever overeenkomen een halftijds brugpensioen te nemen (uitdovend vanaf eind 2011), dit wil zeggen na 55 jaar hun arbeidsprestaties te verminderen tot halftijdse prestaties; er zijn nog wel inhoudingen verschuldigd.
De bijzondere werkgeversbijdrage is een percentage van de brutomaandbedragen van de aanvullende vergoedingen. Voor de SWT's in de non-profit ingegaan na 31 maart 2010 én met het ontslag betekend na 15 oktober 2009 maar vóór 1 april 2012, zijn de percentages vanaf 1 april 2012 als volgt:
sector | leeftijd bereikt in de loop van de maand | percentage | forfait in EUR |
non-profit | < 52 ≥ 52 en < 55 ≥ 55 en < 58 ≥ 58 en < 60 ≥ 60 | 5,30% 4,24% 3,18% 2,12% 0,00% | 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 |
Er is geen minimumforfait verschuldigd. Opmerking:
Voor de non-profit is een percentueel degressief systeem van toepassing, waarbij het percentage afhankelijk is van de
leeftijd van de werknemer bereikt in de loop van de betreffende maand.
In principe is de bijzondere compenserende bijdrage niet meer verschuldigd voor de SWT's ingegaan na 31 maart 2010 als gevolg van een ontslag betekend na 15 oktober 2009.
Het koninklijk besluit van 22 maart 2006 voerde in het kader van het generatiepact een bijzondere werkgeversbijdrage in op sommige aanvullende vergoedingen, analoog aan de aanvullende vergoedingen bij het SWT, met als doel deze te vermijden of te ontmoedigen. Door het toekennen van een aanvullende vergoeding bij de werkloosheid blijven de strikte regels met betrekking tot het SWT immers dode letter en zijn de werknemers die deze aanvullende vergoedingen bij hun uitkering ontvangen, minder geneigd het werk te hervatten.
De bepalingen in het generatiepact en in dit koninklijk besluit worden grotendeels overgenomen en voortgezet in de overkoepelende bepalingen van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I), titel XI, hoofdstuk VI: socialezekerheidsbijdragen en inhoudingen verschuldigd op brugpensioenen, op aanvullende vergoedingen bij sommige socialezekerheidsuitkeringen en op uitkeringen voor invaliditeit.
De RSZ is belast met de inning van een procentuele bijzondere bijdrage op de aanvullingen uitgekeerd in het kader van een SWAV.
De bijzondere werkgeversbijdrage SWAV is verschuldigd door elke werkgever die aanvullingen rechtstreeks of onrechtstreeks uitbetaalt aan een (vroegere) werknemer, als aanvulling bij een uitkering in geval van vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, tijdskrediet en loopbaanvermindering zoals voorzien in de herstelwet van 22 januari 1985, of bij een uitkering volledige werkloosheid. Het betreft de werkgevers van wie de werknemers onder het toepassingsgebied vallen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités. Samengevat zijn dit:
de werkgevers uit de private sector de openbare kredietinstellingen
de NV Nationale Loterij
de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek
de maatschappijen voor sociale huisvesting erkend overeenkomstig de huisvestingscodes van de Gewesten
de naamloze vennootschappen van publiek recht “Brussels South Charleroi Airport-Security” en “Liège-Airport-Security”.
De volgende werkgevers zijn echter uitgesloten uit het toepassingsveld:
de werkgevers die afhangen van het paritair comité voor het stads- en streekvervoer of van één van de subcomités hiervan (PC 328, 328.01, 328.02, 328.03);
de werkgevers die afhangen van het paritair comité voor de gesubsidieerde inrichtingen van het vrij onderwijs of van het paritair comité voor de bedienden van het gesubsidieerd vrij onderwijs (PC 152 of 225).
De bijzondere bijdrage SWAV is verschuldigd voor de werknemers die een aanvullende vergoeding krijgen, vanaf de maand dat de werknemer 50 jaar wordt tot de gewone pensioenleeftijd.
De bijzondere bijdrage is niet verschuldigd als de werknemer zich in de volgende situatie bevindt: de werknemer was nog geen 45 jaar bij de eerste toekenning
Zijn eveneens uitgesloten:
buitenlandse werknemers die in België tewerkgesteld geweest zijn en hun recht op de aanvullende vergoeding doen gelden, op voorwaarde dat zij werkloosheidsuitkeringen genieten krachtens de wetgeving van hun woonland gelegen binnen de Europese Economische Ruimte.
Het betreft in algemene zin de aanvullende vergoedingen bij: de uitkeringen bij volledige werkloosheid
de uitkeringen in het geval van volledige loopbaanonderbreking
de uitkeringen in het geval van vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, tijdskrediet en loopbaanvermindering.
De bijzondere bijdrage is ook verschuldigd wanneer deze aanvullingen doorbetaald worden tijdens periodes van ziekte-uitkering of moederschapverzekering.
Vallen niet onder het toepassingsgebied, de aanvullende vergoedingen toegekend in het kader van: het stelsel werkloosheid met bedrijfstoeslag (SWT)
ouderschapsverlof, palliatief verlof of verlof voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid
bij akkoord vastgestelde eindeloopbaanmaatregelen (erkend door de federale Minister van Werk op vraag van de bevoegde Regering of van de sociale partners die het akkoord ondertekend hebben) bij werkgevers die vallen onder het toepassingsveld van de sociale maribel
een CAO gesloten in de schoot van de Nationale Arbeidsraad (NAR), van een paritair comité (PC) of subcomité (PSC) voor onbepaalde duur en die reeds van kracht was op 30 september 2005
een CAO gesloten in de schoot van de NAR, van PC of PSC voor bepaalde duur (die al dan niet een bepaling van stilzwijgende verlenging bevat) en
die reeds van kracht was op 30 september 2005 en ononderbroken werd verlengd
en waarvan vanaf de eerste verlenging van de overeenkomst na 30 september 2005 de werknemersdoelgroep niet meer werd uitgebreid en de bedragen van de aanvullingen niet meer werden verhoogd, behalve door indexaanpassingen of door het toepassen van een door de NAR vastgestelde herwaarderingscoëfficiënt
artikel 9 van de CAO nr. 46 (aanvullingen uitgekeerd in het kader van ontslag wegens het niet kunnen aanbieden of
beschikbaar zijn van een gepaste tewerkstelling in een andere arbeidsregeling dan ploegenarbeid met nachtprestaties) artikel 5 en artikel 6 § 1 van het koninklijke besluit van 12 december 2001 tot uitvoering van hoofdstuk IV van de wet van 10 augustus 2001 betreffende de verzoening van werkgelegenheid en kwaliteit van het leven wanneer de voltijdse werknemer die gewoonlijk minstens tewerkgesteld wordt in een 5-dagenregeling, zijn loopbaan per week vermindert met één dag of 2 halve dagen over dezelfde duur (CAO nr. 77 betreffende 1/5de loopbaanvermindering).
De bijzondere werkgeversbijdrage is een percentage van de brutomaandbedragen van de aanvullende vergoedingen. Een onderscheid wordt gemaakt tussen aanvullingen bij volledige loopbaanonderbreking, vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, tijdskrediet en loopbaanvermindering enerzijds en aanvullingen bij volledige werkloosheid anderzijds.
Aanvullingen bij loopbaanonderbreking, tijdskrediet en vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking: op de aanvullende vergoedingen blijft een bijzondere maandelijkse werkgeversbijdrage verschuldigd die vanaf 1 april 2012 38,82 % bedraagt.
Aanvullingen bij de werkloosheid na het verbreken van de arbeidsovereenkomst: voor de SWAV's in de non-profit ingegaan na 31 maart 2010 én met het ontslag betekend na 15 oktober 2009 maar vóór 1 april 2012, zijn de percentages vanaf 1 april 2012 als volgt:
sector | leeftijd bereikt in de loop van de maand | percentage | forfait in EUR |
non-profit | < 52 ≥ 52 en < 55 ≥ 55 en < 58 ≥ 58 en < 60 ≥ 60 | 5,30% 4,24% 3,18% 2,12% 0,00% | 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 |
Er is geen minimumforfait.
Opmerkingen:
Voor de non-profit is een percentueel degressief systeem van toepassing.
Naast de bijzondere bijdrage SWT, SWAV en de compenserende bijdrage SWT, moet er ook een persoonlijke inhouding gebeuren op het totaal van de aanvullingen en op de uitkering aan de werknemer. Vanaf 1 april 2010 moeten ook deze bedragen aan de RSZ worden overgemaakt en niet langer aan de RVA en FPD.
In principe geldt deze maatregel voor alle werkgevers die werknemers tewerkstelden die werknemers tewerkstelden die kunnen genieten van een SWT, halftijds brugpensioen of SWAV. Het toepassingsgebied loopt parallel met dat van de bijzondere bijdragen.
De inhoudingen zijn verschuldigd voor alle werknemers in het SWT, halftijds brugpensioen of in een SWAV. Het toepassingsgebied loopt parallel met dat van de bijzondere bijdragen.
Op de aanvullingen wordt een sociale inhouding ingesteld die overeenkomt met een vastgesteld percentage op de som van de sociale uitkering en de aanvullende vergoedingen:
6,5 % voor de werknemers in een SWT en een SWAV
4,5 % voor de halftijds bruggepensioneerde (uitdovend vanaf eind 2011)
Berekening:
De inhouding gebeurt op de aanvullingen en wordt berekend voor een theoretische maand. Het is een percentage op de som van het theoretische maandbedrag van de sociale uitkering en het theoretisch bruto maandbedrag aan aanvullingen. Vervolgens gaat men na of de inhouding niet moet worden afgetopt om te verhinderen dat de werknemer te weinig ontvangt. Vervolgens vermenigvuldigt men de aldus berekende inhouding met het aantal maanden dat de aangifte dekt. Bij een maandelijkse uitbetaling tot aan het wettelijk pensioen of het einde van de periode van loopbaanonderbreking of tijdskrediet, zijn de maandelijkse uitkeringen en aanvullingen de theoretische maandbedragen en is het aantal maanden voor een volledig kwartaal gelijk aan 3.
Wanneer de betalingen niet maandelijks gebeuren tot aan het wettelijk pensioen, moeten dus een aantal regels in acht genomen worden. Volgende principes gelden:
De bijzondere bijdragen en inhouding voor de volledige periode worden gespreid over de perioden van effectieve uitbetaling van de aanvullingen via de vermelding op de aangifte hoeveel maand de betreffende aangifte dekt. Bij een zuivere kapitalisering van alle aanvullingen is dit dus het aantal maanden tot aan de wettelijke pensioenleeftijd.
Voor de nieuwe werklozen SWT en SWAV worden de aanvullingen per maand herrekend over de periode van eerste uitkering tot het moment van pensionering en worden de inhoudingen over de gehele periode in aanmerking genomen.
Voor het vaststellen van de sociale uitkering wordt het theoretisch maandbedrag van de sociale uitkering gebruikt:
Indien het een voltijdse, volledig werkloze betreft of een halftijds bruggepensioneerde, het dagbedrag van de werkloosheidsuitkering x 26
Indien het een vrijwillig deeltijdse, volledige werkloze betreft, het dagbedrag van de werkloosheidsuitkering x Q / S x 6 x 4,33 Indien het een halftijdse loopbaanonderbreking, tijdskrediet of prestatievermindering betreft, het maandbedrag van de onderbrekingsvergoeding
De dagbedragen worden aan de RSZ overgemaakt door de RVA en aan de debiteurs door de uitbetalingsinstellingen. Voor het vaststellen van de aanvullende vergoedingen wordt het theoretisch bruto maandbedrag als volgt verkregen:
Wanneer de aanvullende vergoeding SWT of SWAV maandelijks of met een korter interval wordt betaald vanaf de eerste uitbetaling van de aanvullende vergoeding tot de maand dat de begunstigde de wettelijke pensioenleeftijd bereikt, is het bruto maandbedrag gelijk aan het bruto bedrag van de vergoedingen uitgekeerd voor de maand.
Wanneer de aanvullende vergoeding SWT of SWAV met een andere periodiciteit wordt betaald door het totale bedrag aan aanvullende vergoedingen verschuldigd voor de volledige periode in oogschouw te nemen en te delen door het aantal maanden vanaf de eerste maand van uitbetaling van de aanvullende vergoeding tot en met de maand waarop de werknemer de leeftijd van 65 jaar bereikt.
Wanneer de aanvullende vergoedingen tijdens de periode van loopbaanonderbreking, tijdskrediet of prestatievermindering maandelijks of met een korter interval worden betaald, is het bruto maandbedrag gelijk aan het bruto bedrag van de vergoedingen uitgekeerd voor de maand;
Wanneer de aanvullende vergoedingen tijdens de periode van loopbaanonderbreking, tijdskrediet of prestatievermindering met een andere periodiciteit wordt betaald, door het totale bedrag aan aanvullende vergoedingen verschuldigd voor de volledige periode in oogschouw te nemen en te delen door het aantal begonnen kalendermaanden begrepen in de maximale periode voor dewelke een onderbrekingsaanvraag bij de RVA werd ingediend.
De aldus berekende inhouding op het SWT of het SWAV mag niet als gevolg hebben dat het resterende totaalbedrag aan socialezekerheidsuitkeringen en aanvullingen, lager zou zijn dan 938,50 EUR/maand voor gerechtigden zonder gezinslast of 1130,44 EUR/maand voor gerechtigden met gezinslast (grensbedrag per kalendermaand). De berekende inhouding moet dus telkens worden vergeleken met dit grensbedrag en moet desnoods worden beperkt of geannuleerd. Ook wanneer er geen inhoudingen mogelijk zijn, moet er een aangifte gebeuren. Voor de halftijdse brugpensioenen zijn deze grensbedragen gehalveerd.
Voor de SWAV's die niet maandelijks tot aan de pensioenleeftijd worden uitbetaald, moet enkel rekening gehouden worden met de theoretische maandbedragen die betrekking hebben op de leeftijd vanaf 50 jaar.
Grensbedragen na indexering en met toepassing van de herwaarderingscoëfficiënt:
(in EUR) | voltijds, met gezinslast | voltijds, zonder gezinslast | halftijds, met gezinslast | halftijds, zonder gezinslast |
basisbedrag | 1.130,44 | 938,50 | 565,22 | 469,25 |
vanaf 01-06-2016 | 1.672,48 | 1.388,51 | 836,24 | 694,25 |
vanaf 01-06-2017 | 1.705,91 | 1.416,26 | 852,95 | 708,13 |
vanaf 01-01-2018 | 1.712,05 | 1.421,35 | 856,02 | 710,68 |
vanaf 01-09-2018 | 1.746,22 | 1.449,73 | 873,11 | 724,86 |
In geval van teveel ontvangen inhoudingen stort de RSZ deze terug en is de debiteur van de aanvullende vergoeding ertoe gehouden deze terug te geven aan de begunstigde van de aanvullende vergoedingen.
In het geval dat de begunstigde van de aanvullende vergoedingen nalaat de debiteur op de hoogte te brengen van zijn gewijzigde gezinssituatie of tewerkstellingsstatus, mag de debiteur van de aanvullende vergoedingen de verschuldigde inhoudingen toch nog vorderen.
Als er een indexering is in de loop van een kwartaal is het verplicht om de zone 00829 "notie aanpassing van de bedragen" in te vullen met de waarde "1" indexering in het tweede blok aanvullende vergoeding bijdragen waarin de geïndexeerde bedragen zijn opgenomen. Dit laat toe om een correcte controle uit te voeren op basis van de nieuwe geïndexeerde drempelbedragen.
De Nationale Arbeidsraad heeft voor het jaar 2019 geen toe te passen herwaarderingscoëfficiënt voor de aanpassing van de bedragen van de toegekende aanvullende vergoedingen vastgelegd. Dit is ook van toepassing voor de herwaardering van de toepasbare drempels voor de berekening van de inhouding.
De berekeningsformule voor de inhouding varieert naar gelang de som van de maandelijkse aanvullende vergoeding en de sociale uitkering lager of hoger is dan bepaalde bedragen afhankelijk van het toegepaste type van drempel.
Aldus hebben we voor:
X = de som van de aanvullende vergoeding en de sociale uitkering voor één maand
A = de toepasbare drempel in functie van de gezinstoestand en het arbeidsregime van voor het SWT of SWAV
B = het bedrag X vanaf wanneer de inhouding volledig is
Als X ≤ A => geen inhouding
Als A < X > B => Inhouding = X - A
Als X ≥ B => Volledige inhouding = X x 6,5% (of 4,5%)
De waarden A en B variëren als volgt in functie van de indexering, de herwaarderingscoëfficiënt en de bijdragevoet.
Met gezinslast (drempel 1)
Vanaf | Geen inhouding onder (A) | Volledige inhouding van 6,5% vanaf (B) |
01/01/2010 | 1505,13 | 1609,78 |
01/09/2010 | 1535,27 | 1642,00 |
01/01/2011 | 1538,95 | 1645,94 |
01/05/2011 | 1569,64 | 1678,76 |
01/02/2012 | 1601,08 | 1712,39 |
01/12/2012 | 1633,14 | 1746,67 |
01/01/2013 | 1637,06 | 1750,87 |
01/01/2016 | 1639,68 | 1753,67 |
01/06/2016 | 1672,48 | 1788,75 |
01/06/2017 | 1705,91 | 1824,50 |
01/01/2018 | 1712,05 | 1831,07 |
01/09/2018 | 1746,22 | 1867,61 |
Zonder gezinslast (drempel 2)
Vanaf | Geen inhouding onder (A) | Volledige inhouding van 6,5% vanaf (B) |
01/01/2010 | 1249,57 | 1336,44 |
01/09/2010 | 1274,59 | 1363,20 |
01/01/2011 | 1277,65 | 1366,47 |
01/05/2011 | 1303,14 | 1393,73 |
01/02/2012 | 1329,23 | 1421,64 |
01/12/2012 | 1355,84 | 1450,10 |
01/01/2013 | 1359,10 | 1453,58 |
01/01/2016 | 1361,27 | 1455,90 |
01/06/2016 | 1388,51 | 1485,04 |
01/06/2017 | 1416,26 | 1514,72 |
01/01/2018 | 1421,35 | 1520,16 |
01/09/2018 | 1449,73 | 1550,51 |
Met gezinslast (drempel 3)
Vanaf | Geen inhouding onder (A) | Volledige inhouding van 6,5% vanaf (B) |
01/01/2010 | 752,57 | 788,03 |
01/09/2010 | 767,63 | 803,80 |
01/01/2011 | 769,47 | 805,73 |
01/05/2011 | 784,82 | 821,80 |
01/02/2012 | 800,54 | 838,26 |
01/12/2012 | 816,57 | 855,05 |
01/01/2013 | 818,53 | 857,10 |
01/01/2016 | 819,84 | 858,47 |
01/06/2016 | 836,24 | 875,64 |
01/06/2017 | 852,95 | 893,14 |
01/01/2018 | 856,02 | 896,36 |
01/09/2018 | 873,11 | 914,25 |
Zonder gezinslast (drempel 4)
Vanaf | Geen inhouding onder (A) | Volledige inhouding van 6,5% vanaf (B) |
01/01/2010 | 624,79 | 654,23 |
01/09/2010 | 637,30 | 667,33 |
01/01/2011 | 638,83 | 668,93 |
01/05/2011 | 651,56 | 682,26 |
01/02/2012 | 664,61 | 695,93 |
01/12/2012 | 677,93 | 709,87 |
01/01/2013 | 679,55 | 711,57 |
01/01/2016 | 680,64 | 712,71 |
01/06/2016 | 694,25 | 726,96 |
01/06/2017 | 708,13 | 741,50 |
01/01/2018 | 710,68 | 744,17 |
01/09/2018 | 724,86 | 759,02 |
Met gezinslast (drempel 3)
Vanaf | Geen inhouding onder (A) | Volledige inhouding van 6,5% vanaf (B) |
01/01/2010 | 752,57 | 804,89 |
01/09/2010 | 767,63 | 820,99 |
01/01/2011 | 769,47 | 822,96 |
01/05/2011 | 784,82 | 839,38 |
01/02/2012 | 800,54 | 856,19 |
01/12/2012 | 816,57 | 873,34 |
01/01/2013 | 818,53 | 875,43 |
01/01/2016 | 819,84 | 876,83 |
01/06/2016 | 836,24 | 894,37 |
01/06/2017 | 852,95 | 912,25 |
01/01/2018 | 856,02 | 915,53 |
01/09/2018 | 873,11 | 933,81 |
Zonder gezinslast (drempel 4)
Vanaf | Geen inhouding onder (A) | Volledige inhouding van 6,5% vanaf (B) |
01/01/2010 | 624,79 | 668,22 |
01/09/2010 | 637,30 | 681,60 |
01/01/2011 | 638,83 | 683,24 |
01/05/2011 | 651,56 | 696,86 |
01/02/2012 | 664,61 | 710,81 |
01/12/2012 | 677,93 | 725,06 |
01/01/2013 | 679,55 | 726,79 |
01/01/2016 | 680,64 | 727,96 |
01/06/2016 | 694,25 | 742,51 |
01/06/2017 | 708,13 | 757,36 |
01/01/2018 | 710,68 | 760,09 |
01/09/2018 | 724,86 | 775,25 |
De RSZ is belast met de inning van een procentuele maandelijkse bijzondere bijdrage op elk SWT, toegekend overeenkomstig de wetgeving betreffende het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag. Het percentage varieert in functie van de leeftijd van de werknemer en de sector waarin de onderneming actief is.
In principe geldt deze maatregel voor alle werkgevers die werknemers tewerkstellen die beantwoorden aan de voorwaarden om van het SWT te kunnen genieten. Het betreft de werkgevers van wie de werknemers onder het toepassingsgebied vallen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités. Samengevat zijn dit:
de werkgevers uit de private sector de openbare kredietinstellingen
de NV Nationale Loterij
de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek
de maatschappijen voor sociale huisvesting erkend overeenkomstig de huisvestingscodes van de Gewesten
de naamloze vennootschappen van publiek recht “Brussels South Charleroi Airport-Security” en “Liège-Airport-Security”.
Voor de openbare sector komen voorts ook de instellingen in aanmerking waarvoor een collectief akkoord bestaat dat goedgekeurd werd door de Ministerraad of door een Gemeenschaps- of Gewestregering.
In principe geldt deze maatregel voor alle debiteurs die in het kader van een SWT aanvullende vergoedingen moeten betalen. Dit geldt zowel voor de debiteurs van wettelijke verplichte aanvullende vergoedingen, als voor de debiteurs van door een CAO of individuele overeenkomst vastgestelde bijkomende aanvullende vergoedingen.
De bepalingen van deze bijzondere bijdrage zijn van toepassing op alle werknemers in SWT voor wie de debiteur nog aanvullende vergoedingen moet betalen na 31 maart 2010.
Zijn uitgesloten:
buitenlandse werknemers die in België tewerkgesteld geweest zijn, hun recht op de aanvullende vergoeding doen gelden, op voorwaarde dat zij werkloosheidsuitkeringen genieten krachtens de wetgeving van hun binnen de Europese Economische Ruimte gelegen woonland (CAO nr. 17 vicies septies afgesloten in de Nationale Arbeidsraad op 17/12/2003).
enkel voor wat betreft de bijzondere werkgeversbijdragen, de werknemers die met hun werkgever overeenkomen een halftijds brugpensioen te nemen (uitdovend vanaf eind 2011), dit wil zeggen na 55 jaar hun arbeidsprestaties te verminderen tot halftijdse prestaties; er zijn nog wel inhoudingen verschuldigd.
De bijzondere werkgeversbijdrage is een percentage van de brutomaandbedragen van de aanvullende vergoedingen. Voor de SWT's in de profit ingegaan vóór 1 april 2010 of met het ontslag betekend vóór 16 oktober 2009 zijn de percentages vanaf 1 april 2012 als volgt:
sector | leeftijd bereikt in de loop van de maand | percentage | forfait in EUR |
andere | < 52 ≥ 52 en < 55 ≥ 55 en < 58 ≥ 58 en < 60 ≥ 60 | 31,80% 25,44% 19,08% 12,72% 6,36% | 26,50 26,50 26,50 26,50 19,93 |
andere tijdens periode erkend als in herstructurering | < 52 ≥ 52 en < 55 ≥ 55 en < 58 ≥ 58 en < 60 ≥ 60 | 31,80% 25,44% 19,08% 12,72% 6,36% | 26,50 26,50 26,50 26,50 19,93 |
andere tijdens periode erkend als in moeilijkheden | < 52 ≥ 52 en < 55 ≥ 55 en < 58 ≥ 58 en < 60 ≥ 60 | zie nieuw systeem voor SWT's profit die ingaan vanaf 1 april 2010 |
Indien de aldus verkregen bedragen kleiner zijn dan een bepaald forfait, is het forfait het bedrag dat verschuldigd is. Opmerking:
Het percentage van de bijdrage wordt niet bepaald op het ogenblik van de aanvang van het SWT van de werknemer maar wordt bepaald door de leeftijd bereikt in de loop van de maand waarop de aanvullende vergoeding betrekking heeft.
Voor SWT's die ingaan tijdens een periode van erkenning als onderneming in moeilijkheden, gelden tijdens de erkenning dezelfde bijdragen als deze voorzien voor SWT's ingegaan vanaf 1 april 2010. Na deze periode (meer bepaald vanaf de maand volgend op de maand van beëindiging van de erkenning) vallen ze terug op de regeling voor SWT's ingegaan vóór 1 april 2010.
Paritaire (sub)comités kunnen collectieve arbeidsovereenkomsten afsluiten die voorzien in de algemene verlaging van de leeftijdsgrens voor de invoering van het SWT. Om de kost van deze maatregel te compenseren, werd, bovenop de hierboven beschreven bijdrage, een bijzondere compenserende bijdrage ingesteld ten laste van de werkgevers die van deze mogelijkheid gebruik maken.
In principe geldt deze maatregel voor alle debiteurs die in het kader van een SWT ingesteld door een (sub)sectorale CAO, aanvullende vergoedingen moeten betalen. Hij geldt enkel voor de in de (sub)sectorale CAO opgenomen aanvullende vergoedingen.
De bijdrage is verschuldigd voor de werknemers die ingevolge de bedoelde CAO's van het SWT genieten. Om daarvoor in aanmerking te komen moeten zij op het moment van beëindiging van de arbeidsovereenkomst 33 jaar beroepsverleden als loontrekkende kunnen rechtvaardigen (bepaalde periodes zijn gelijkgesteld met gewerkte periodes).
De werknemer moet 56 jaar of ouder zijn bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Tevens moet het gaan om werknemers die ofwel: tewerkgesteld zijn door een werkgever uit de bouwsector en die een attest bezitten, afgeleverd door de arbeidsgeneesheer,
waaruit blijkt dat zij ongeschikt zijn om hun beroepsactiviteit verder te zetten;
kunnen aantonen dat zij ten minste 20 jaar werkten in een arbeidsregime bedoeld bij artikel 1 van de CAO nr. 46 gesloten op 23 maart 1990 in de Nationale Arbeidsraad (= nachtarbeid);
De bepalingen van deze bijzondere compenserende bijdrage zijn van toepassing op alle werknemers in SWT voor wie de debiteur nog aanvullende vergoedingen moet betalen na 31 maart 2010.
Zijn uitgesloten:
buitenlandse werknemers die in België tewerkgesteld geweest zijn, hun recht op de aanvullende vergoeding doen gelden, op voorwaarde dat zij werkloosheidsuitkeringen genieten krachtens de wetgeving van hun binnen de Europese Economische Ruimte gelegen woonland (CAO nr. 17 vicies septies afgesloten in de Nationale Arbeidsraad op 17/12/2003).
de SWT's ingegaan na 31 maart 2010 én met het ontslag betekend na 15 oktober 2009; dit systeem is dus uitdovend omdat nieuwe werklozen onder het systeem van de verhoogde bijdragen vallen.
Voor ieder SWT gesloten krachtens een bedoelde CAO, is een maandelijkse compenserende bijdrage verschuldigd tot en met de maand waarin de werknemer 58 jaar wordt.
De bijdrage is per werknemer gelijk aan 50% van de aanvullende vergoeding voorzien in de (sub)sectorale CAO. Zij wordt verlaagd tot 33% voor de werknemers die worden vervangen door een uitkeringsgerechtigde volledig werkloze die sedert 1 jaar volledig uitkeringsgerechtigd werkloos is.
Het koninklijk besluit van 22 maart 2006 voerde in het kader van het generatiepact een bijzondere werkgeversbijdrage in op sommige aanvullende vergoedingen, analoog aan de aanvullende vergoedingen bij het SWT, met als doel deze te vermijden of te ontmoedigen. Door het toekennen van een aanvullende vergoeding bij de werkloosheid blijven de strikte regels met betrekking tot het SWT immers dode letter en zijn de werknemers die deze aanvullende vergoedingen bij hun uitkering ontvangen, minder geneigd het werk te hervatten.
De bepalingen in het generatiepact en in dit koninklijk besluit worden grotendeels overgenomen en voortgezet in de overkoepelende bepalingen van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I), titel XI, hoofdstuk VI: socialezekerheidsbijdragen en inhoudingen verschuldigd op brugpensioenen, op aanvullende vergoedingen bij sommige socialezekerheidsuitkeringen en op uitkeringen voor invaliditeit.
De RSZ is belast met de inning van een procentuele bijzondere bijdrage op de aanvullingen uitgekeerd in het kader van een SWAV.
De bijzondere werkgeversbijdrage SWAV is verschuldigd door elke werkgever die rechtstreeks of onrechtstreeks vergoedingen uitbetaalt aan een (vroegere) werknemer, als aanvulling bij een uitkering in geval van vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, tijdskrediet en loopbaanvermindering zoals voorzien in de herstelwet van 22 januari 1985, of bij een uitkering volledige werkloosheid. Het betreft de werkgevers van wie de werknemers onder het toepassingsgebied vallen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités. Samengevat zijn dit:
de werkgevers uit de private sector de openbare kredietinstellingen
de NV Nationale Loterij
de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek
de maatschappijen voor sociale huisvesting erkend overeenkomstig de huisvestingscodes van de Gewesten
de naamloze vennootschappen van publiek recht “Brussels South Charleroi Airport-Security” en “Liège-Airport-Security”.
De volgende werkgevers zijn echter uitgesloten uit het toepassingsveld:
de werkgevers die afhangen van het paritair comité voor het stads- en streekvervoer of van één van de subcomités hiervan (PC 328, 328.01, 328.02, 328.03);
de werkgevers die afhangen van het paritair comité voor de gesubsidieerde inrichtingen van het vrij onderwijs of van het paritair comité voor de bedienden van het gesubsidieerd vrij onderwijs (PC 152 of 225).
De bijzondere bijdrage SWAV is verschuldigd voor de werknemers die een aanvullende vergoeding krijgen, vanaf de maand dat de werknemer 50 jaar wordt tot de gewone pensioenleeftijd.
De bijzondere bijdrage is niet verschuldigd als de werknemer zich in één van de volgende situaties bevindt: de werknemer was nog geen 45 jaar bij de eerste toekenning
hij genoot de aanvullende vergoeding voor het eerst vóór 1 januari 2006
hij werd ontslagen vóór 1 oktober 2005 Zijn eveneens uitgesloten:
buitenlandse werknemers die in België tewerkgesteld geweest zijn en hun recht op de aanvullende vergoeding doen gelden, op voorwaarde dat zij werkloosheidsuitkeringen genieten krachtens de wetgeving van hun woonland gelegen binnen de Europese Economische Ruimte.
Het betreft in algemene zin de aanvullende vergoedingen bij: de uitkeringen bij volledige werkloosheid
de uitkeringen in het geval van volledige loopbaanonderbreking
de uitkeringen in het geval van vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, tijdskrediet en loopbaanvermindering.
De bijzondere bijdrage is ook verschuldigd wanneer deze aanvullingen doorbetaald worden tijdens periodes van ziekte-uitkering of moederschapver zekering.
Vallen niet onder het toepassingsgebied, de aanvullende vergoedingen toegekend in het kader van: het stelsel werkloosheid met bedrijfstoeslag (SWT)
ouderschapsverlof, palliatief verlof of verlof voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid
bij akkoord vastgestelde eindeloopbaanmaatregelen (erkend door de federale Minister van Werk op vraag van de bevoegde Regering of van de sociale partners die het akkoord ondertekend hebben) bij werkgevers die vallen onder het toepassingsveld van de sociale maribel
een CAO gesloten in de schoot van de Nationale Arbeidsraad (NAR), van een paritair comité (PC) of subcomité (PSC) voor onbepaalde duur en die reeds van kracht was op 30 september 2005
een CAO gesloten in de schoot van de NAR, van PC of PSC voor bepaalde duur (die al dan niet een bepaling van stilzwijgende verlenging bevat) en
die reeds van kracht was op 30 september 2005 en ononderbroken werd verlengd
en waarvan vanaf de eerste verlenging van de overeenkomst na 30 september 2005 de werknemersdoelgroep niet meer werd uitgebreid en de bedragen van de aanvullingen niet meer werden verhoogd, behalve door indexaanpassingen of door het toepassen van een door de NAR vastgestelde herwaarderingscoëfficiënt
artikel 9 van de CAO nr. 46 (aanvullingen uitgekeerd in het kader van ontslag wegens het niet kunnen aanbieden of beschikbaar zijn van een gepaste tewerkstelling in een andere arbeidsregeling dan ploegenarbeid met nachtprestaties) artikel 5 en artikel 6 § 1 van het koninklijke besluit van 12 december 2001 tot uitvoering van hoofdstuk IV van de wet van 10 augustus 2001 betreffende de verzoening van werkgelegenheid en kwaliteit van het leven wanneer de voltijdse werknemer die gewoonlijk minstens tewerkgesteld wordt in een 5-dagenregeling, zijn loopbaan per week vermindert met één dag of 2 halve dagen over dezelfde duur (CAO nr. 77 betreffende 1/5de loopbaanvermindering).
De bijzondere werkgeversbijdrage is een percentage van de brutomaandbedragen van de aanvullende vergoedingen. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen aanvullingen bij volledige loopbaanonderbreking, vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, tijdskrediet en loopbaanvermindering en aanvullingen bij volledige werkloosheid.
Op de aanvullende vergoedingen is een bijzondere maandelijkse werkgeversbijdrage verschuldigd dat vanaf 1 april 2012 38,82% bedraagt.
Naast de bijzondere bijdrage SWT, SWAV en de compenserende bijdrage SWT, moet er ook een persoonlijke inhouding gebeuren op het totaal van de aanvullingen en op de uitkering aan de werknemer. Vanaf 1 april 2010 moeten ook deze bedragen aan de RSZ worden overgemaakt en niet langer aan de RVA en FPD
In principe geldt deze maatregel voor alle werkgevers die werknemers tewerkstelden die kunnen genieten van een SWT, halftijds brugpensioen of SWAV. Het toepassingsgebied loopt parallel met dat van de bijzondere bijdragen.
De inhoudingen zijn verschuldigd voor alle werknemers in SWT, halftijds brugpensioen of SWAV, voor wie de debiteur nog aanvullende vergoedingen moet betalen na 31 maart 2010. Indien alle verplichtingen tegenover de RSZ en RVP vóór 1 april 2010 vervuld werden naar aanleiding van een gekapitaliseerde uitkering van de aanvullingen vóór 1 april 2010, zal de RVA verder de inhoudingen op de
werkloosheidsuitkering verrichten.
Het toepassingsgebied loopt parallel met dat van de bijzondere bijdragen.
Op de aanvullingen wordt een sociale inhouding ingesteld die overeenkomt met een vastgesteld percentage op de som van de sociale uitkering en de aanvullende vergoedingen:
6,5 % voor de werknemers in een SWT en een SWAV
4,5 % voor de halftijds bruggepensioneerde (uitdovend vanaf november 2011) 4,5 % voor de werknemers
waarvan het SWT is ingegaan vóór 1 januari 1997
of die op de hoogte zijn gebracht van hun ontslag vóór 1 november 1996
of die ontslagen werden in het kader van een reorganisatie als bedrijf in moeilijkheden of herstructurering overeenkomstig afdeling III van het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van de werkloosheids uitkeringen in geval van SWT en voor zover de werkgever erkend werd als onderneming in moeilijkheden of herstructurering vóór 1 november 1996
Berekening:
De inhouding gebeurt op de aanvullingen en wordt berekend voor een theoretische maand. Het is een percentage op de som van het theoretische maandbedrag van de sociale uitkering en het theoretisch bruto maandbedrag aan aanvullingen. Vervolgens gaat men na of de inhouding niet moet worden afgetopt om te verhinderen dat de werknemer te weinig ontvangt. Vervolgens vermenigvuldigt men de aldus berekende inhouding met het aantal maanden dat de aangifte dekt. Bij een maandelijkse uitbetaling tot aan het wettelijk pensioen of het einde van de periode van loopbaanonderbreking of tijdskrediet, zijn de maandelijkse uitkeringen en aanvullingen de theoretische maandbedragen en is het aantal maanden voor een volledig kwartaal gelijk aan 3.
Wanneer de betalingen niet maandelijks gebeuren tot aan het wettelijk pensioen, moeten dus een aantal regels in acht genomen worden. Volgende principes gelden:
De bijzondere bijdragen en inhouding voor de volledige periode worden gespreid over de perioden van effectieve uitbetaling van de aanvullingen via de vermelding op de aangifte hoeveel maand de betreffende aangifte dekt. Bij een zuivere kapitalisering van alle aanvullingen is dit dus het aantal maanden tot aan de wettelijke pensioenleeftijd.
Voor de lopende SWT's en SWAV's wordt/worden voor de inhouding de maand/maanden in aanmerking genomen overeenkomstig de berekening van het theoretisch bruto maandbedrag van de aanvullende vergoedingen.
Voor het vaststellen van de sociale uitkering wordt het theoretisch maandbedrag van de sociale uitkering gebruikt:
Indien het een voltijdse, volledig werkloze betreft of een halftijds bruggepensioneerde, het dagbedrag van de werkloosheidsuitkering x 26
Indien het een vrijwillig deeltijdse, volledige werkloze betreft, het dagbedrag van de werkloosheidsuitkering x Q / S x 6 x 4,33 Indien het een halftijdse loopbaanonderbreking, tijdskrediet of prestatievermindering betreft, het maandbedrag van de onderbrekingsvergoeding
De dagbedragen worden aan de RSZ overgemaakt door de RVA en aan de debiteurs door de uitbetalingsinstellingen. Voor het vaststellen van de aanvullende vergoedingen wordt het theoretisch bruto maandbedrag als volgt verkregen:
Wanneer de aanvullende vergoeding SWT of SWAV maandelijks of met een korter interval wordt betaald vanaf de eerste uitbetaling van de aanvullende vergoeding tot de maand dat de begunstigde de wettelijke pensioenleeftijd bereikt, is het bruto maandbedrag gelijk aan het bruto bedrag van de vergoedingen uitgekeerd voor de maand.
Wanneer de aanvullende vergoeding SWT of SWAV met een andere periodiciteit wordt betaald wanneer het een volledige kapitalisatie betreft, door het totale bedrag aan aanvullende vergoedingen dat nog betaald moet worden te delen door het aantal maanden dat nog gedekt wordt door de aanvullende vergoedingen, anders is het theoretisch bruto maandbedrag gelijk aan de voor die maand uitgekeerde aanvullingen.
Wanneer de aanvullende vergoedingen tijdens de periode van loopbaanonderbreking, tijdskrediet of prestatievermindering maandelijks of met een korter interval worden betaald, is het bruto maandbedrag gelijk aan het bruto bedrag van de vergoedingen uitgekeerd voor de maand;
Wanneer de aanvullende vergoedingen tijdens de periode van loopbaanonderbreking, tijdskrediet of prestatievermindering met een andere periodiciteit wordt betaald, door het totale bedrag aan aanvullende vergoedingen verschuldigd voor de volledige periode in oogschouw te nemen en te delen door het aantal begonnen kalendermaanden begrepen in de maximale periode voor dewelke een onderbrekingsaanvraag bij de RVA werd ingediend.
De aldus berekende inhouding op het SWT of het SWAV mag niet als gevolg hebben dat het resterende totaalbedrag aan socialezekerheidsuitkeringen en aanvullingen, lager zou zijn dan 938,50 EUR/maand voor gerechtigden zonder gezinslast of 1130,44 EUR/maand voor gerechtigden met gezinslast (grensbedrag per kalendermaand). De berekende inhouding moet dus telkens worden vergeleken met dit grensbedrag en moet desnoods worden beperkt of geannuleerd. Ook wanneer er geen inhoudingen mogelijk zijn, moet er een aangifte gebeuren. Voor de halftijdse brugpensioenen zijn deze grensbedragen gehalveerd.
(in EUR) | voltijds, met gezinslast | voltijds, zonder gezinslast | halftijds, met gezinslast | halftijds, zonder gezinslast |
basisbedrag | 1.130,44 | 938,50 | 565,22 | 469,25 |
vanaf 01-06-2016 | 1.672,48 | 1.388,51 | 836,24 | 694,25 |
vanaf 01-06-2017 | 1.705,91 | 1.416,26 | 852,95 | 708,13 |
vanaf 01-01-2018 | 1.712,05 | 1.421,35 | 856,02 | 710,68 |
vanaf 01-09-2018 | 1.746,22 | 1.449,73 | 873,11 | 724,86 |
In geval van teveel ontvangen inhoudingen stort de RSZ deze terug en is de debiteur van de aanvullende vergoeding ertoe gehouden deze terug te geven aan de begunstigde van de aanvullende vergoedingen.
In het geval dat de begunstigde van de aanvullende vergoedingen nalaat de debiteur op de hoogte te brengen van zijn gewijzigde gezinssituatie of tewerkstellingsstatus, mag de debiteur van de aanvullende vergoedingen de verschuldigde inhoudingen toch nog vorderen.
Als er een indexering is in de loop van een kwartaal is het verplicht om de zone 00829 "notie aanpassing van de bedragen" in te vullen met de waarde "1" indexering in het tweede blok aanvullende vergoeding bijdragen waarin de geïndexeerde bedragen zijn opgenomen. Dit laat toe om een correcte controle uit te voeren op basis van de nieuwe geïndexeerde drempelbedragen.
De Nationale Arbeidsraad heeft voor het jaar 2019 geen toe te passen herwaarderingscoëfficiënt voor de aanpassing van de bedragen van de toegekende aanvullende vergoedingen vastgelegd. Dit is ook van toepassing voor de herwaardering van de toepasbare drempels voor de berekening van de inhouding.
De berekeningsformule voor de inhouding varieert naar gelang de som van de maandelijkse aanvullende vergoeding en de sociale uitkering lager of hoger is dan bepaalde bedragen afhankelijk van het toegepaste type van drempel.
Aldus hebben we voor:
X = de som van de aanvullende vergoeding en de sociale uitkering voor één maand
A = de toepasbare drempel in functie van de gezinstoestand en het arbeidsregime van voor het SWT of SWAV
B = het bedrag X vanaf wanneer de inhouding volledig is
Als X ≤ A => geen inhouding
Als A < X > B => Inhouding = X - A
Als X ≥ B => Volledige inhouding = X x 6,5% (of 4,5%)
De waarden A en B variëren als volgt in functie van de indexering, de herwaarderingscoëfficiënt en de bijdragevoet.
Met gezinslast (drempel 1)
Vanaf | Geen inhouding onder (A) | Volledige inhouding van 6,5% vanaf (B) |
01/01/2010 | 1505,13 | 1609,78 |
01/09/2010 | 1535,27 | 1642,00 |
01/01/2011 | 1538,95 | 1645,94 |
01/05/2011 | 1569,64 | 1678,76 |
01/02/2012 | 1601,08 | 1712,39 |
01/12/2012 | 1633,14 | 1746,67 |
01/01/2013 | 1637,06 | 1750,87 |
01/01/2016 | 1639,68 | 1753,67 |
01/06/2016 | 1672,48 | 1788,75 |
01/06/2017 | 1705,91 | 1824,50 |
01/01/2018 | 1712,05 | 1831,07 |
01/09/2018 | 1746,22 | 1867,61 |
Zonder gezinslast (drempel 2)
Vanaf | Geen inhouding onder (A) | Volledige inhouding van 6,5% vanaf (B) |
01/01/2010 | 1249,57 | 1336,44 |
01/09/2010 | 1274,59 | 1363,20 |
01/01/2011 | 1277,65 | 1366,47 |
01/05/2011 | 1303,14 | 1393,73 |
01/02/2012 | 1329,23 | 1421,64 |
01/12/2012 | 1355,84 | 1450,10 |
01/01/2013 | 1359,10 | 1453,58 |
01/01/2016 | 1361,27 | 1455,90 |
01/06/2016 | 1388,51 | 1485,04 |
01/06/2017 | 1416,26 | 1514,72 |
01/01/2018 | 1421,35 | 1520,16 |
01/09/2018 | 1449,73 | 1550,51 |
Met gezinslast (drempel 3)
Vanaf | Geen inhouding onder (A) | Volledige inhouding van 6,5% vanaf (B) |
01/01/2010 | 752,57 | 788,03 |
01/09/2010 | 767,63 | 803,80 |
01/01/2011 | 769,47 | 805,73 |
01/05/2011 | 784,82 | 821,80 |
01/02/2012 | 800,54 | 838,26 |
01/12/2012 | 816,57 | 855,05 |
01/01/2013 | 818,53 | 857,10 |
01/01/2016 | 819,84 | 858,47 |
01/06/2016 | 836,24 | 875,64 |
01/06/2017 | 852,95 | 893,14 |
01/01/2018 | 856,02 | 896,36 |
01/09/2018 | 873,11 | 914,25 |
Zonder gezinslast (drempel 4)
Vanaf | Geen inhouding onder (A) | Volledige inhouding van 6,5% vanaf (B) |
01/01/2010 | 624,79 | 654,23 |
01/09/2010 | 637,30 | 667,33 |
01/01/2011 | 638,83 | 668,93 |
01/05/2011 | 651,56 | 682,26 |
01/02/2012 | 664,61 | 695,93 |
01/12/2012 | 677,93 | 709,87 |
01/01/2013 | 679,55 | 711,57 |
01/01/2016 | 680,64 | 712,71 |
01/06/2016 | 694,25 | 726,96 |
01/06/2017 | 708,13 | 741,50 |
01/01/2018 | 710,68 | 744,17 |
01/09/2018 | 724,86 | 759,02 |
Met gezinslast (drempel 3)
Vanaf | Geen inhouding onder (A) | Volledige inhouding van 6,5% vanaf (B) |
01/01/2010 | 752,57 | 804,89 |
01/09/2010 | 767,63 | 820,99 |
01/01/2011 | 769,47 | 822,96 |
01/05/2011 | 784,82 | 839,38 |
01/02/2012 | 800,54 | 856,19 |
01/12/2012 | 816,57 | 873,34 |
01/01/2013 | 818,53 | 875,43 |
01/01/2016 | 819,84 | 876,83 |
01/06/2016 | 836,24 | 894,37 |
01/06/2017 | 852,95 | 912,25 |
01/01/2018 | 856,02 | 915,53 |
01/09/2018 | 873,11 | 933,81 |
Zonder gezinslast (drempel 4)
Vanaf | Geen inhouding onder (A) | Volledige inhouding van 6,5% vanaf (B) |
01/01/2010 | 624,79 | 668,22 |
01/09/2010 | 637,30 | 681,60 |
01/01/2011 | 638,83 | 683,24 |
01/05/2011 | 651,56 | 696,86 |
01/02/2012 | 664,61 | 710,81 |
01/12/2012 | 677,93 | 725,06 |
01/01/2013 | 679,55 | 726,79 |
01/01/2016 | 680,64 | 727,96 |
01/06/2016 | 694,25 | 742,51 |
01/06/2017 | 708,13 | 757,36 |
01/01/2018 | 710,68 | 760,09 |
01/09/2018 | 724,86 | 775,25 |
De RSZ is belast met de inning van een procentuele maandelijkse bijzondere bijdrage op elk SWT, toegekend overeenkomstig de wetgeving betreffende het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag. Het percentage varieert in functie van de leeftijd van de werknemer en de sector waarin de onderneming actief is.
In principe geldt deze maatregel voor alle werkgevers die werknemers tewerkstellen die beantwoorden aan de voorwaarden om van het SWT te kunnen genieten. Het betreft de werkgevers van wie de werknemers onder het toepassingsgebied vallen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités. Samengevat zijn dit:
de werkgevers uit de private sector de openbare kredietinstellingen
de NV Nationale Loterij
de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek
de maatschappijen voor sociale huisvesting erkend overeenkomstig de huisvestingscodes van de Gewesten
de naamloze vennootschappen van publiek recht “Brussels South Charleroi Airport-Security” en “Liège-Airport-Security”.
Voor de openbare sector komen voorts ook de instellingen in aanmerking waarvoor een collectief akkoord bestaat dat goedgekeurd werd door de Ministerraad of door een Gemeenschaps- of Gewestregering.
In principe geldt deze maatregel voor alle debiteurs die in het kader van een SWT aanvullende vergoedingen moeten betalen. Dit geldt zowel voor de debiteurs van wettelijke verplichte aanvullende vergoedingen, als voor de debiteurs van door een CAO of individuele overeenkomst vastgestelde bijkomende aanvullende vergoedingen.
De bepalingen van deze bijzondere bijdrage zijn van toepassing op alle werknemers in SWT voor wie de debiteur nog aanvullende vergoedingen moet betalen na 31 maart 2010.
Zijn uitgesloten:
buitenlandse werknemers die in België tewerkgesteld geweest zijn, hun recht op de aanvullende vergoeding doen gelden, op voorwaarde dat zij werkloosheidsuitkeringen genieten krachtens de wetgeving van hun binnen de Europese Economische Ruimte gelegen woonland (CAO nr. 17 vicies septies afgesloten in de Nationale Arbeidsraad op 17/12/2003).
enkel voor wat betreft de bijzondere werkgeversbijdragen, de werknemers die met hun werkgever overeenkomen een halftijds brugpensioen te nemen (uitdovend vanaf eind 2011), dit wil zeggen na 55 jaar hun arbeidsprestaties te verminderen tot halftijdse prestaties; er zijn nog wel inhoudingen verschuldigd.
De bijzondere werkgeversbijdrage is een percentage van de brutomaandbedragen van de aanvullende vergoedingen. Voor de SWT's in de non-profit ingegaan vóór 1 april 2010 of met het ontslag betekend vóór 16 oktober 2009 zijn de percentages vanaf 1 april 2012 als volgt:
sector | leeftijd bereikt in de loop van de maand | percentage | forfait in EUR |
non-profit | < 52 ≥ 52 en < 55 ≥ 55 en < 58 ≥ 58 en < 60 ≥ 60 | 5,30% 4,24% 3,18% 2,12% 0,00% | 6,57 6,57 6,57 6,57 0,00 |
Indien de aldus verkregen bedragen kleiner zijn dan een bepaald forfait, is het forfait het bedrag dat verschuldigd is. Opmerking:
Het percentage van de bijdrage wordt niet bepaald op het ogenblik van de aanvang van het SWT voor de werknemer maar wordt bepaald door de leeftijd bereikt in de loop van de maand waarop de aanvullende vergoeding betrekking heeft.
Paritaire (sub)comités kunnen collectieve arbeidsovereenkomsten afsluiten die voorzien in de algemene verlaging van de leeftijdsgrens voor de invoering van het SWT. Om de kost van deze maatregel te compenseren, werd, bovenop de hierboven beschreven bijdrage, een bijzondere compenserende bijdrage ingesteld ten laste van de werkgevers die van deze mogelijkheid gebruik maken.
In principe geldt deze maatregel voor alle debiteurs die in het kader van een SWT ingesteld door een (sub)sectorale CAO, aanvullende vergoedingen moeten betalen. Hij geldt enkel voor de in de (sub)sectorale CAO opgenomen aanvullende vergoedingen.
De bijdrage is verschuldigd voor de werknemers die ingevolge de bedoelde CAO's van het SWT genieten. Om daarvoor in aanmerking te komen moeten zij op het moment van beëindiging van de arbeidsovereenkomst 33 jaar beroepsverleden als loontrekkende kunnen rechtvaardigen (bepaalde periodes zijn gelijkgesteld met gewerkte periodes).
De werknemer moet 56 jaar of ouder zijn bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Tevens moet het gaan om werknemers die ofwel:
tewerkgesteld zijn door een werkgever uit de bouwsector en die een attest bezitten, afgeleverd door de arbeidsgeneesheer, waaruit blijkt dat zij ongeschikt zijn om hun beroepsactiviteit verder te zetten;
kunnen aantonen dat zij ten minste 20 jaar werkten in een arbeidsregime bedoeld bij artikel 1 van de CAO nr. 46 gesloten op 23 maart 1990 in de Nationale Arbeidsraad (= nachtarbeid);
De bepalingen van deze bijzondere bijdrage zijn van toepassing op alle werknemers in SWT voor wie de debiteur nog aanvullende vergoedingen moet betalen na 31 maart 2010.
Zijn uitgesloten:
buitenlandse werknemers die in België tewerkgesteld geweest zijn, hun recht op de aanvullende vergoeding doen gelden, op voorwaarde dat zij werkloosheidsuitkeringen genieten krachtens de wetgeving van hun binnen de Eu ropese Economische Ruimte gelegen woonland (CAO nr. 17 vicies septies afgesloten in de Nationale Arbeidsraad op 17/12/2003).
de SWT's ingegaan na 31 maart 2010 én met het ontslag betekend na 15 oktober 2009; dit systeem is dus uitdovend omdat nieuwe werklozen onder het systeem van de verhoogde bijdragen vallen.
Voor ieder SWT gesloten krachtens een bedoelde CAO, is een maandelijkse compenserende bijdrage verschuldigd tot en met de maand waarin de werknemer 58 jaar wordt.
De bijdrage is per werknemer gelijk aan 50% van de aanvullende vergoeding voorzien in de (sub)sectorale CAO. Zij wordt verlaagd tot 33% voor de werknemers die worden vervangen door een uitkeringsgerechtigde volledig werkloze die sedert 1 jaar volledig uitkeringsgerechtigd werkloos is.
Het koninklijk besluit van 22 maart 2006 voerde in het kader van het generatiepact een bijzondere werkgeversbijdrage in op sommige aanvullende vergoedingen, analoog aan de aanvullende vergoedingen bij het SWT, met als doel deze te vermijden of te ontmoedigen. Door het toekennen van een aanvullende vergoeding bij de werkloosheid blijven de strikte regels met betrekking tot het SWT immers dode letter en zijn de werknemers die deze aanvullende vergoedingen bij hun uitkering ontvangen, minder geneigd het werk te hervatten.
De bepalingen in het generatiepact en in dit koninklijk besluit worden grotendeels overgenomen en voortgezet in de overkoepelende bepalingen van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I), titel XI, hoofdstuk VI: socialezekerheidsbijdragen en inhoudingen verschuldigd op brugpensioenen, op aanvullende vergoedingen bij sommige socialezekerheidsuitkeringen en op uitkeringen voor invaliditeit.
De RSZ is belast met de inning van een procentuele bijzondere bijdrage op de aanvullingen uitgekeerd in het kader van een SWAV.
De bijzondere werkgeversbijdrage SWAV is verschuldigd door elke werkgever die rechtstreeks of onrechtstreeks vergoedingen uitbetaalt aan een (vroegere) werknemer, als aanvulling bij een uitkering in geval van vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, tijdskrediet en loopbaanvermindering zoals voorzien in de herstelwet van 22 januari 1985, of bij een uitkering volledige werkloosheid. Het betreft de werkgevers van wie de werknemers onder het toepassingsgebied vallen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités. Samengevat zijn dit:
de werkgevers uit de private sector de openbare kredietinstellingen
de NV Nationale Loterij
de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek
de maatschappijen voor sociale huisvesting erkend overeenkomstig de huisvestingscodes van de Gewesten
de naamloze vennootschappen van publiek recht “Brussels South Charleroi Airport-Security” en “Liège-Airport-Security”.
De volgende werkgevers zijn echter uitgesloten uit het toepassingsveld:
de werkgevers die afhangen van het paritair comité voor het stads- en streekvervoer of van één van de subcomités hiervan (PC 328, 328.01, 328.02, 328.03);
de werkgevers die afhangen van het paritair comité voor de gesubsidieerde inrichtingen van het vrij onderwijs of van het paritair comité voor de bedienden van het gesubsidieerd vrij onderwijs (PC 152 of 225).
De bijzondere bijdrage SWAV is verschuldigd voor de werknemers die een aanvullende vergoeding krijgen, vanaf de maand dat de werknemer 50 jaar wordt tot de gewone pensioenleeftijd.
De bijzondere bijdrage is niet verschuldigd als de werknemer zich in één van de volgende situaties bevindt:
de werknemer was nog geen 45 jaar bij de eerste toekenning
hij genoot de aanvullende vergoeding voor het eerst vóór 1 januari 2006 hij werd ontslagen vóór 1 oktober 2005
Zijn eveneens uitgesloten:
buitenlandse werknemers die in België tewerkgesteld geweest zijn en hun recht op de aanvullende vergoeding doen gelden, op voorwaarde dat zij werkloosheidsuitkeringen genieten krachtens de wetgeving van hun woonland gelegen binnen de Europese Economische Ruimte.
Het betreft in algemene zin de aanvullende vergoedingen bij: de uitkeringen bij volledige werkloosheid
de uitkeringen in het geval van volledige loopbaanonderbreking
de uitkeringen in het geval van vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, tijdskrediet en loopbaanvermindering.
De bijzondere bijdrage is ook verschuldigd wanneer deze aanvullingen doorbetaald worden tijdens periodes van ziekte-uitkering of moederschapverzekering.
Vallen niet onder het toepassingsgebied, de aanvullende vergoedingen toegekend in het kader van: het stelsel werkloosheid met bedrijfstoeslag (SWT)
ouderschapsverlof, palliatief verlof of verlof voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid
bij akkoord vastgestelde eindeloopbaanmaatregelen (erkend door de federale Minister van Werk op vraag van de bevoegde Regering of van de sociale partners die het akkoord ondertekend hebben) bij werkgevers die vallen onder het toepassingsveld van de sociale maribel
een CAO gesloten in de schoot van de Nationale Arbeidsraad (NAR), van een paritair comité (PC) of subcomité (PSC) voor onbepaalde duur en die reeds van kracht was op 30 september 2005
een CAO gesloten in de schoot van de NAR, van PC of PSC voor bepaalde duur (die al dan niet een bepaling van stilzwijgende verlenging bevat) en
die reeds van kracht was op 30 september 2005 en ononderbroken werd verlengd
en waarvan vanaf de eerste verlenging van de overeenkomst na 30 september 2005 de werknemersdoelgroep niet meer werd uitgebreid en de bedragen van de aanvullingen niet meer werden verhoogd, behalve door indexaanpassingen of door het toepassen van een door de NAR vastgestelde herwaarderingscoëfficiënt
artikel 9 van de CAO nr. 46 (aanvullingen uitgekeerd in het kader van ontslag wegens het niet kunnen aanbieden of
beschikbaar zijn van een gepaste tewerkstelling in een andere arbeidsregeling dan ploegenarbeid met nachtprestaties) artikel 5 en artikel 6 § 1 van het koninklijke besluit van 12 december 2001 tot uitvoering van hoofdstuk IV van de wet van 10 augustus 2001 betreffende de verzoening van werkgelegenheid en kwaliteit van het leven wanneer de voltijdse werknemer die gewoonlijk minstens tewerkgesteld wordt in een 5-dagenregeling, zijn loopbaan per week vermindert met één dag of 2 halve dagen over dezelfde duur (CAO nr. 77 betreffende 1/5de loopbaanvermindering).
De bijzondere werkgeversbijdrage is een percentage van de brutomaandbedragen van de aanvullende vergoedingen. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen aanvullingen bij volledige loopbaanonderbreking, vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, tijdskrediet en loopbaanvermindering en aanvullingen bij volledige werkloosheid.
Op de aanvullende vergoedingen is een bijzondere maandelijkse werkgeversbijdrage verschuldigd die vanaf 1 april 2012 38,82 %
bedraagt.
Naast de bijzondere bijdrage SWT, SWAV en de compenserende bijdrage SWT, moet er ook een persoonlijke inhouding gebeuren op het totaal van de aanvullingen en op de uitkering aan de werknemer. Vanaf 1 april 2010 moeten ook deze bedragen aan de RSZ worden overgemaakt en niet langer aan de RVA en FPD
In principe geldt deze maatregel voor alle werkgevers die werknemers tewerkstelden die kunnen genieten van een SWT, halftijds brugpensioen of SWAV. Het toepassingsgebied loopt parallel met dat van de bijzondere bijdragen.
De inhoudingen zijn verschuldigd voor alle werknemers in het SWT, halfijds brugpensioen of een SWAV, voor wie de debiteur nog aanvullende vergoedingen moet betalen na 31 maart 2010. Indien alle verplichtingen tegenover de RSZ en RVP vóór 1 april 2010 vervuld werden naar aanleiding van een gekapitaliseerde uitkering van de aanvullingen vóór 1 april 2010, zal de RVA verder de inhoudingen op de werkloosheidsuitkering verrichten.
Het toepassingsgebied loopt parallel met dat van de bijzondere bijdragen.
Op de aanvullingen wordt een sociale inhouding ingesteld die overeenkomt met een vastgesteld percentage op de som van de sociale uitkering en de aanvullende vergoedingen:
6,5 % voor de werknemers in een SWT en een SWAV
4,5 % voor de halftijds bruggepensioneerde (uitdovend vanaf eind november 2011) 4,5 % voor de werknemers
waarvan het SWT is ingegaan vóór 1 januari 1997
of die op de hoogte zijn gebracht van hun ontslag vóór 1 november 1996
of die ontslagen werden in het kader van een reorganisatie als bedrijf in moeilijkheden of herstructurering overeenkomstig afdeling III van het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van de werkloosheidsuit keringen in geval van SWT en voor zover de werkgever erkend werd als onderneming in moeilijkheden of herstructurering vóór 1 november 1996.
Berekening:
De inhouding gebeurt op de aanvullingen en wordt berekend voor een theoretische maand. Het is een percentage op de som van het theoretische maandbedrag van de sociale uitkering en het theoretisch bruto maandbedrag aan aanvullingen. Vervolgens gaat men na of de inhouding niet moet worden afgetopt om te verhinderen dat de werknemer te weinig ontvangt. Vervolgens vermenigvuldigt men de aldus berekende inhouding met het aantal maanden dat de aangifte dekt. Bij een maandelijkse uitbetaling tot aan het wettelijk pensioen of het einde van de periode van loopbaanonderbreking of tijdskrediet, zijn de maandelijkse uitkeringen en aanvullingen de theoretische maandbedragen en is het aantal maanden voor een volledig kwartaal gelijk aan 3.
Wanneer de betalingen niet maandelijks gebeuren tot aan het wettelijk pensioen, moeten dus een aantal regels in acht genomen worden. Volgende principes gelden:
De bijzondere bijdragen en inhouding voor de volledige periode worden gespreid over de perioden van effectieve uitbetaling van de aanvullingen via de vermelding op de aangifte hoeveel maand de betreffende aangifte dekt. Bij een zuivere kapitalisering van alle aanvullingen is dit dus het aantal maanden tot aan de wettelijke pensioenleeftijd.
Voor de lopende SWT's en SWAV's wordt/worden voor de inhoudingen de maand(en) in aanmerking genomen overeenkomstig de berekening van het theoretisch bruto maandbedrag van de aanvullende vergoedingen.
Voor het vaststellen van de sociale uitkering wordt het theoretisch maandbedrag van de sociale uitkering gebruikt:
Indien het een voltijdse, volledig werkloze betreft of een halftijds bruggepensioneerde, het dagbedrag van de werkloosheidsuitkering x 26
Indien het een vrijwillig deeltijdse, volledige werkloze betreft, het dagbedrag van de werkloosheidsuitkering x Q / S x 6 x 4,33 Indien het een halftijdse loopbaanonderbreking, tijdskrediet of prestatievermindering betreft, het maandbedrag van de onderbrekingsvergoeding
De dagbedragen worden aan de RSZ overgemaakt door de RVA en aan de debiteurs door de uitbetalingsinstellingen. Voor het vaststellen van de aanvullende vergoedingen wordt het theoretisch bruto maandbedrag als volgt verkregen:
Wanneer de aanvullende vergoeding SWT of SWAV maandelijks of met een korter interval wordt betaald vanaf de eerste uitbetaling van de aanvullende vergoeding tot de maand dat de begunstigde de wettelijke pensioenleeftijd bereikt, is het bruto maandbedrag gelijk aan het bruto bedrag van de vergoedingen uitgekeerd voor de maand.
Wanneer de aanvullende vergoeding SWT of SWAV met een andere periodiciteit wordt betaald wanneer het een volledige kapitalisatie betreft, door het totale bedrag aan aanvullende vergoedingen dat nog betaald moet worden te delen door het aantal maanden dat nog gedekt wordt door de aanvullende vergoedingen, anders is het theoretisch bruto maandbedrag gelijk
aan de voor die maand uitgekeerde aanvullingen.
Wanneer de aanvullende vergoedingen tijdens de periode van loopbaanonderbreking, tijdskrediet of prestatievermindering maandelijks of met een korter interval worden betaald, is het bruto maandbedrag gelijk aan het bruto bedrag van de vergoedingen uitgekeerd voor de maand;
Wanneer de aanvullende vergoedingen tijdens de periode van loopbaanonderbreking, tijdskrediet of prestatievermindering met een andere periodiciteit wordt betaald, door het totale bedrag aan aanvullende vergoedingen verschuldigd voor de volledige periode in oogschouw te nemen en te delen door het aantal begonnen kalendermaanden begrepen in de maximale periode waarvoor een onderbrekingsaanvraag bij de RVA werd ingediend.
De aldus berekende inhouding op het SWT of het SWAV mag niet als gevolg hebben dat het resterende totaalbedrag aan socialezekerheidsuitkeringen en aanvullingen, lager zou zijn dan 938,50 EUR/maand voor gerechtigden zonder gezinslast of 1130,44 EUR/maand voor gerechtigden met gezinslast (grensbedrag per kalendermaand). De berekende inhouding moet dus telkens worden vergeleken met dit grensbedrag en moet desnoods worden beperkt of geannuleerd. Ook wanneer er geen inhoudingen mogelijk zijn, moet er een aangifte gebeuren. Voor de halftijdse brugpensioenen zijn deze grensbedragen gehalveerd.
(in EUR) | voltijds, met gezinslast | voltijds, zonder gezinslast | halftijds, met gezinslast | halftijds, zonder gezinslast |
basisbedrag | 1.130,44 | 938,50 | 565,22 | 469,25 |
vanaf 01-06-2016 | 1.672,48 | 1.388,51 | 836,24 | 694,25 |
vanaf 01-06-2017 | 1.705,91 | 1.416,26 | 852,95 | 708,13 |
vanaf 01-01-2018 | 1.712,05 | 1.421,35 | 856,02 | 710,68 |
vanaf 01-09-2018 | 1.746,22 | 1.449,73 | 873,11 | 724,86 |
In geval van teveel ontvangen inhoudingen stort de RSZ deze terug en is de debiteur van de aanvullende vergoeding ertoe gehouden deze terug te geven aan de begunstigde van de aanvullende vergoedingen.
In het geval dat de begunstigde van de aanvullende vergoedingen nalaat de debiteur op de hoogte te brengen van zijn gewijzigde gezinssituatie of tewerkstellingsstatus, mag de debiteur van de aanvullende vergoedingen de verschuldigde inhoudingen toch nog vorderen.
Als er een indexering is in de loop van een kwartaal is het verplicht om de zone 00829 "notie aanpassing van de bedragen" in te vullen met de waarde "1" indexering in het tweede blok aanvullende vergoeding bijdragen waarin de geïndexeerde bedragen zijn opgenomen. Dit laat toe om een correcte controle uit te voeren op basis van de nieuwe geïndexeerde drempelbedragen.
De Nationale Arbeidsraad heeft voor het jaar 2019 geen toe te passen herwaarderingscoëfficiënt voor de aanpassing van de bedragen van de toegekende aanvullende vergoedingen vastgelegd. Dit is ook van toepassing voor de herwaardering van de toepasbare drempels voor de berekening van de inhouding.
De berekeningsformule voor de inhouding varieert naar gelang de som van de maandelijkse aanvullende vergoeding en de sociale uitkering lager of hoger is dan bepaalde bedragen afhankelijk van het toegepaste type van drempel.
Aldus hebben we voor:
X = de som van de aanvullende vergoeding en de sociale uitkering voor één maand
A = de toepasbare drempel in functie van de gezinstoestand en het arbeidsregime van voor het SWT of SWAV
B = het bedrag X vanaf wanneer de inhouding volledig is
Als X ≤ A => geen inhouding
Als A < X > B => Inhouding = X - A
Als X ≥ B => Volledige inhouding = X x 6,5% (of 4,5%)
De waarden A en B variëren als volgt in functie van de indexering, de herwaarderingscoëfficiënt en de bijdragevoet.
Met gezinslast (drempel 1)
Vanaf | Geen inhouding onder (A) | Volledige inhouding van 6,5% vanaf (B) |
01/01/2010 | 1505,13 | 1609,78 |
01/09/2010 | 1535,27 | 1642,00 |
01/01/2011 | 1538,95 | 1645,94 |
01/05/2011 | 1569,64 | 1678,76 |
01/02/2012 | 1601,08 | 1712,39 |
01/12/2012 | 1633,14 | 1746,67 |
01/01/2013 | 1637,06 | 1750,87 |
01/01/2016 | 1639,68 | 1753,67 |
01/06/2016 | 1672,48 | 1788,75 |
01/06/2017 | 1705,91 | 1824,50 |
01/01/2018 | 1712,05 | 1831,07 |
01/09/2018 | 1746,22 | 1867,61 |
Zonder gezinslast (drempel 2)
Vanaf | Geen inhouding onder (A) | Volledige inhouding van 6,5% vanaf (B) |
01/01/2010 | 1249,57 | 1336,44 |
01/09/2010 | 1274,59 | 1363,20 |
01/01/2011 | 1277,65 | 1366,47 |
01/05/2011 | 1303,14 | 1393,73 |
01/02/2012 | 1329,23 | 1421,64 |
01/12/2012 | 1355,84 | 1450,10 |
01/01/2013 | 1359,10 | 1453,58 |
01/01/2016 | 1361,27 | 1455,90 |
01/06/2016 | 1388,51 | 1485,04 |
01/06/2017 | 1416,26 | 1514,72 |
01/01/2018 | 1421,35 | 1520,16 |
01/09/2018 | 1449,73 | 1550,51 |
Met gezinslast (drempel 3)
Vanaf | Geen inhouding onder (A) | Volledige inhouding van 6,5% vanaf (B) |
01/01/2010 | 752,57 | 788,03 |
01/09/2010 | 767,63 | 803,80 |
01/01/2011 | 769,47 | 805,73 |
01/05/2011 | 784,82 | 821,80 |
01/02/2012 | 800,54 | 838,26 |
01/12/2012 | 816,57 | 855,05 |
01/01/2013 | 818,53 | 857,10 |
01/01/2016 | 819,84 | 858,47 |
01/06/2016 | 836,24 | 875,64 |
01/06/2017 | 852,95 | 893,14 |
01/01/2018 | 856,02 | 896,36 |
01/09/2018 | 873,11 | 914,25 |
Zonder gezinslast (drempel 4)
Vanaf | Geen inhouding onder (A) | Volledige inhouding van 6,5% vanaf (B) |
01/01/2010 | 624,79 | 654,23 |
01/09/2010 | 637,30 | 667,33 |
01/01/2011 | 638,83 | 668,93 |
01/05/2011 | 651,56 | 682,26 |
01/02/2012 | 664,61 | 695,93 |
01/12/2012 | 677,93 | 709,87 |
01/01/2013 | 679,55 | 711,57 |
01/01/2016 | 680,64 | 712,71 |
01/06/2016 | 694,25 | 726,96 |
01/06/2017 | 708,13 | 741,50 |
01/01/2018 | 710,68 | 744,17 |
01/09/2018 | 724,86 | 759,02 |
Met gezinslast (drempel 3)
Vanaf | Geen inhouding onder (A) | Volledige inhouding van 6,5% vanaf (B) |
01/01/2010 | 752,57 | 804,89 |
01/09/2010 | 767,63 | 820,99 |
01/01/2011 | 769,47 | 822,96 |
01/05/2011 | 784,82 | 839,38 |
01/02/2012 | 800,54 | 856,19 |
01/12/2012 | 816,57 | 873,34 |
01/01/2013 | 818,53 | 875,43 |
01/01/2016 | 819,84 | 876,83 |
01/06/2016 | 836,24 | 894,37 |
01/06/2017 | 852,95 | 912,25 |
01/01/2018 | 856,02 | 915,53 |
01/09/2018 | 873,11 | 933,81 |
Zonder gezinslast (drempel 4)
Vanaf | Geen inhouding onder (A) | Volledige inhouding van 6,5% vanaf (B) |
01/01/2010 | 624,79 | 668,22 |
01/09/2010 | 637,30 | 681,60 |
01/01/2011 | 638,83 | 683,24 |
01/05/2011 | 651,56 | 696,86 |
01/02/2012 | 664,61 | 710,81 |
01/12/2012 | 677,93 | 725,06 |
01/01/2013 | 679,55 | 726,79 |
01/01/2016 | 680,64 | 727,96 |
01/06/2016 | 694,25 | 742,51 |
01/06/2017 | 708,13 | 757,36 |
01/01/2018 | 710,68 | 760,09 |
01/09/2018 | 724,86 | 775,25 |
Een bijzondere werkgeversbijdrage is verschuldigd op alle stortingen die werkgevers verrichten om aan hun personeelsleden of aan hun rechtverkrijgenden extra-legale voordelen inzake ouderdom of vroegtijdige dood te verlenen.
Het gaat om alle voordelen die ofwel rechtstreeks toegekend worden aan de gewezen werknemers (of aan hun rechtverkrijgenden in geval van vroegtijdige dood), ofwel onrechtstreeks, als premies of bijdragen verricht aan een verzekeringsmaatschappij (bijvoorbeeld in het kader van een groepsverzekering), een pensioenfonds of aan elke andere instelling opgericht om aanvullende voordelen bij het wettelijk pensioen (pensioen eerste pijler) der werknemers toe te kennen.
In bepaalde gevallen kan er een bijkomende bijdrage van 3% verschuldigd zijn, naast de hier uitgelegde bijdrage van 8,86%.
Alle werkgevers die aan hun personeelsleden of de rechtverkrijgenden ervan, extra-legale voordelen inzake ouderdom of vroegtijdige dood verlenen, zijn deze bijdrage verschuldigd.
Onder personeelsleden wordt verstaan, de (ex)werknemers onderworpen aan het sociale zekerheidsstelsel voor werknemers.
Het gaat om elk extra-legaal voordeel, ongeacht de vorm (geld of natura) en ongeacht of het voorgefinancierd is (intern of extern) of niet, dat de werkgever rechtstreeks toekent aan:
ofwel zijn werknemers wanneer die met pensioen gaan of tijdens hun pensioen; ofwel aan de rechtverkrijgende(n) wanneer een werknemer vroegtijdig overlijdt.
In dit geval moet voor de berekening van de bijdrage alleen rekening worden gehouden met de stortingen of het gedeelte van de stortingen van de extra-legale voordelen inzake ouderdom of vroegtijdige dood die betrekking hebben op dienstjaren die na 31 december 1988 werden gepresteerd.
Wanneer deze stortingen zowel betrekking hebben op dienstjaren die vóór 1 januari 1989 als na 31 december 1988 gepresteerd werden, verkrijgt men de berekeningsbasis van de bijdrage door voor elke werknemer het totale voordeel te vermenigvuldigen met een breuk waarvan:
de teller overeenstemt met het aantal volledige dienstjaren gelegen tussen de leeftijd van de werknemer op 31 december 1988 en de leeftijd van 65 jaar; dit aantal mag evenwel niet groter zijn dan 45;
de noemer overeenstemt met het totaal aantal dienstjaren, d.w.z. 45.
Voor vrouwen die met pensioen gingen voor 2009 kan een iets andere berekening gelden. Daarvoor wordt verwezen naar de vroegere versies van de instructies.
Voorbeeld:
In september 2011 gaat een vrouwelijke bediende van 65 jaar op wettelijk pensioen. Op het ogenblik van haar aanwerving, had haar werkgever er zich toe verbonden haar een aanvulling van 75 EUR per maand te storten bij het wettelijk pensioen. Deze aanvulling zou worden betaald onder de vorm van kapitaal op basis van een duur van 30 jaar, hetzij 27.000 EUR (=30 x 12 x 75 EUR).
Om het bedrag van de verschuldigde bijdrage te bepalen, maakt men de volgende berekening: 27.000 EUR x (22/45) = 13.200 EUR x 8,86 % = 1169,52 EUR.
Het getal 22 stemt overeen met het aantal in aanmerking te nemen jaren, nl. het aantal volledige dienstjaren tussen 31 december 1988 en de leeftijd van 65 jaar (september 2011).
De Wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid (BS van 15/05/2003), kortweg WAP genoemd, heeft vele initiatieven losgemaakt om pensioenplannen in te stellen om het wettelijk pensioen aan te vullen. Deze worden gewoonlijk aangeduid als "pensioen tweede pijler" of ook "groepsverzekeringen".
Hoofdstuk IX van Titel II van deze wet voorziet dat in het geval zo een pensioenplan ingesteld wordt op het niveau van een sector of een onderneming, er verplicht een solidariteitstoezegging moet zijn. Deze toezegging stemt overeen met 4,40% van de stortingen die de werkgever verricht voor het pensioenengagement.
Voor verdere informatie over de WAP kunt u best contact opnemen met de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten (FSMA), Xxxxxxxxxxxxx 00-00 0000 Xxxxxxx - Tel: 00 000 00 00 - Fax: 00 000 00 00 of surfen naar xxx.xxxx.xx/xx.xxxx (xxxx://xxx.xxxx.xx
/nl.aspx).
Aangezien aanvullende pensioenplannen kunnen ingesteld worden ofwel op het niveau van een onderneming (of een groep van ondernemingen), dan wel op het niveau van een paritair comité, geldt volgend onderscheid.
In dit geval is de bijdrage van 8,86% verschuldigd op de totaliteit van het werkgeversaandeel en wordt ze apart aangegeven.
Indien de storting echter tegelijkertijd dient om een aanvullend pensioen te garanderen en om bij hospitalisatie een tussenkomst te voorzien (" hospitalisatieverzekering"), dan is de bijdrage alleen verschuldigd op het gedeelte van de storting dat betrekking heeft op de aanvullende voordelen inzake ouderdom of vroegtijdige dood.
De bijdrage van de 8,86% is evenmin verschuldigd op de bedragen betaald in het kader van een verzekering premievrijstelling. Een dergelijke verzekering zorgt ervoor dat indien een verzekerde afwezig is ten gevolge van bepaalde omstandigheden (bv ziekte of ongeval) de premies voor de pensioenopbouw tijdens deze periode worden doorbetaald. Gedurende de arbeidsongeschiktheid, worden de betalingen voor het aanvullend pensioen dus gedaan door de verzekeraar i.p.v. de werkgever. Deze verzekering premievrijstelling is in feite een individueel systeem equivalent aan het solidariteitsluik in het kader van de WAP.
Opgelet: werkgevers die ervoor kiezen om ook tijdens de periode van arbeidsongeschiktheid zelf het extra-legale pensioen van de werknemer verder op te bouwen, moeten uiteraard wel de bijzondere bijdrage van 8,86% betalen.
Voor alle stortingen vanaf 1 januari 2014, ongeacht de periode waarop de stortingen betrekking hebben, wordt de inrichter van een sectoraal aanvullend pensioenstelsel debiteur van de bijzondere bijdrage van 8,86% in plaats van de werkgever die deelneemt aan dit stelsel. Voor deze bijdrage wordt die inrichter gelijkgesteld met de werkgever wat betreft de verplichtingen ten opzichte van de RSZ, met name voor de aangifte en de betaling van deze bijdrage.
In dat geval zijn er twee mogelijkheden:
In dat geval wordt de bijdrage van 8,86% berekend op het totaal van de werkgeversbijdrage, en vanaf het 1ste kwartaal 2014 moet zij worden aangegeven en betaald door de inrichter van het sectoraal stelsel.
Voor een aantal sectoren die een collectieve arbeidsovereenkomst hebben afgesloten om een aanvullend pensioenplan in het kader van de WAP in te stellen, gebeurt de inning van de bijdragen door de XXX.Xx voordelen van zo een sectorplan waarvoor de RSZ de bijdragen int zijn:
administratieve vereenvoudiging: alles gebeurt op één aangifte, samen met de gewone sociale zekerheidsbijdragen;
de bijdrage van 8,86% is ingesloten in de geïnde bijdragen (de werkgever moet ze dus niet apart berekenen en aangeven).
Een sectorale collectieve arbeidsovereenkomst kan de mogelijkheid voorzien dat een werkgever niet deelneemt aan het sectorstelsel, maar voor de betrokken werknemers een minstens gelijkwaardig voordeel op ondernemingsniveau toekent. De werkgever moet in dat geval de bijdrage van 8,86% berekenen en ze apart aangeven.
Het is eveneens mogelijk dat naast de inning door de RSZ van bijdragen in het kader van een sectoraal aanvullend pensioen, dat bijvoorbeeld alleen toepasselijk is op arbeiders, de werkgever op ondernemingsniveau een plan heeft afgesloten, bijvoorbeeld voor zijn bedienden. In dat geval moet de werkgever voor de stortingen in het kader van zijn ondernemingsplan, de bijdrage van 8,86% apart berekenen en aangeven.
De bijdrage 8.86% wordt ook toegepast op de financiering uit de algemene reserves van de sectorale inrichters die bestemd zijn voor het pensioenstelsel, tenzij de sectorale inrichter bewijst dat hij voldoet aan de voorwaarden onder "FAQ-> Deposit->Welke financiering dienen sectorale inrichters mee te delen via de Deposit-aangifte?" op de site DB2P - aangifte - instructies. (xxxx://xxx.xx0x.xx
/nl/Instructions_de_declaration?change_locale=nl_BE)
Aanvullende pensioenen voor sportbeoefenaars vallen onder de Wet Aanvullende Pensioenen (WAP) en dienen aan alle bepalingen van de WAP te voldoen. De enige afwijkende bepaling voor deze categorie is artikel 27 §3 van de WAP waarin de specifieke pensioenleeftijd wordt vastgesteld. Betalingen aan betaalde sportbeoefenaars op grond van een aanvullend pensioenstelsel zijn dus aanvullende pensioenen in de zin van de WAP. Uitbetalingen vanaf de leeftijd van 35 jaar zijn toegelaten op grond van de WAP. Op de bedragen die de werkgever betaalt om het voordeel te financieren, is dus de bijdrage van 8,86% verschuldigd.
De bijdrage bedraagt 8,86 % van alle bedragen die door de werkgever gestort werden om het extra-legale voordeel te financieren. Worden uitgesloten van de in aanmerking te nemen bedragen:
het eventueel aandeel van de werknemer in de samenstelling van dit voordeel; de jaarlijkse belasting op de verzekeringscontracten;
het gedeelte dat betrekking heeft op loopbaanjaren gepresteerd voor 1 januari 1989, wanneer het gaat:
om stortingen van buitenwettelijke voordelen inzake ouderdom of vroegtijdige dood die de werkgever rechtstreeks heeft verricht aan zijn werknemers of hun rechtverkrijgende(n),
om stortingen die overeenkomstig de artikel 515septies en 515novies van het Wetboek van inkomstenbelastingen 1992 worden verricht bij een verzekeringsonderneming of pensioeninstelling;
het gedeelte van de storting in het kader van het solidariteitsluik bedoeld in Hoofdstuk IX van Titel II van de WAP;
de bedragen betaald in het kader van een verzekering premievrijstelling.
De werkgever geeft deze bijdrage globaal aan voor het geheel van zijn onderneming (dus niet voor elke werknemer apart), in het kwartaal waarin hij de stortingen om het extra-legaal pensioen op te bouwen verricht, en moet ze dus betalen uiterlijk de laatste dag van de maand die op dat kwartaal volgt..
Vanaf het 1ste kwartaal 2014 heeft de werkgever in zijn aangifte slechts de keuze tussen 2 codes die toelaten een onderscheid te maken tussen stortingen voor een extra-legaal pensioen, naargelang ze rechtstreeks gebeurden aan de gepensioneerde werknemers of hun rechtverkrijgenden, dan wel in het kader van een plan afgesloten op het niveau van de onderneming. De 3de code is voortaan voorbehouden voor de bijdrage aan te geven door de organisator van een sectoraal plan (zie de bijkomende informatie hieronder).
De werkgever moet op eigen initiatief geen bewijsstukken aan de RSZ overmaken, maar moet uiteraard wel in staat zijn de op de aangifte vermelde bedragen te verantwoorden, indien de RSZ hem dat vraagt.
In DMFA wordt de bijdrage voor extra legale pensioenen globaal aangegeven per werkgeverscategorie in blok 90002 “Bijdrage niet gebonden aan een natuurlijk persoon” met werknemerskengetallen . 864, 865 of 866 naargelang het geval.
864: voor rechtstreekse stortingen aan gepensioneerde werknemer of zijn rechthebbende;
865: voor stortingen bestemd voor de financiering van een aanvullend pensioen in het kader van een ondernemingsplan;
866: voor stortingen bestemd voor de financiering van een aanvullend pensioen in het kader van een sectorplan. vanaf 1/2014 wordt bijdrage 866 enkel aangegeven door de organisator van het sectoraal stelsel (categorie X99)
Tot en met het 3de kwartaal 2011 was het werknemerskengetal 851 van toepassing, maar dit is niet meer toegestaan voor latere kwartalen. De berekeningsbasis van het totaal van de toegekende voordelen voor de onderneming per type storting moet vermeld worden.
Als DMFA wordt ingediend via web moet de berekeningsbasis vermeld worden bij de bijdragen verschuldigd voor het geheel van de onderneming en de bijdrage wordt automatisch berekend.
Het voordeel van het gebruik van een voertuig ter beschikking gesteld door de werkgever, is uit het loonbegrip uitgesloten. Op dat voordeel is een solidariteitsbijdrage ten laste van de werkgever verschuldigd.
Deze bijdrage is verschuldigd door iedere werkgever die aan bepaalde van zijn werknemers een voertuig ter beschikking stelt, dat zij voor andere dan louter beroepsdoeleinden gebruiken:
zowel voor de woon-werkverplaatsing
als voor ander privégebruik
als het collectief vervoer van werknemers.
De bijdrage is eveneens verschuldigd wanneer de bedrijfsvoertuigen gebruikt worden door personen die door de wet van 27 juni 1969 zijn uitgesloten, maar die in het kader van een arbeidsovereenkomst of onder gelijkaardige voorwaarden als die van een arbeidsovereenkomst worden tewerkgesteld (bvb. studenten, ...).
Er geldt een wettelijk vermoeden dat ieder voertuig dat op naam van de werkgever is ingeschreven of dat het voorwerp uitmaakt van een huur- of leasingcontract of van gelijk welk ander contract voor het gebruik van het voertuig, ter beschikking is van een werknemer voor andere dan louter beroepsdoeleinden, tenzij de werkgever aantoont dat:
het gebruik voor ander dan beroepsgebruik uitsluitend gebeurt door een persoon die niet valt onder de sociale zekerheid voor werknemers (bv. de bedrijfsleider zelf);
het voertuig louter voor beroepsdoeleinden wordt gebruikt.
Werkgevers die dus voor bepaalde voertuigen deze bijzondere bijdrage niet betalen, zullen wanneer de RSZ hen daarover uitleg vraagt,
moeten kunnen aantonen dat aan één van de voorwaarden hiervoor is voldaan.
Bij de beoordeling wordt een onderscheid gemaakt tussen utilitaire voertuigen en andere:
utilitaire voertuigen zijn voertuigen die vallen onder het toepassingsgebied van de solidariteitsbijdrage maar die de fiscus kwalificeert als lichte vracht. Deze voertuigen worden fiscaal belast op basis van de werkelijke waarde van het voordeel, en niet op basis van een CO2 percentage toegepast op 6/7 van de cataloguswaarde.
gewone voertuigen zijn al de andere voertuigen die behoren tot de klasse M1 en N1 (personenauto, auto voor dubbel gebruik, minibus, monovolume/luxueus terreinvoertuig):
M1 = voor het vervoer van passagiers ontworpen en gebouwde voertuigen met ten hoogste 8 zitplaatsen, die van de chauffeur niet meegerekend;
N1 = voor het vervoer van goederen bestemde voertuigen met een maximale massa van ten hoogste 3,5 ton.
Een voertuig met achterin een passagiersruimte die kan omgevormd worden tot laadruimte is in deze typologie een gewoon voertuig (auto voor dubbel gebruik), een voertuig met een laadruimte achterin zonder ruiten waarin dus (wettelijk) geen passagiers mogen vervoerd worden, is een utilitair voertuig.
Privé-gebruik
Als een door de werkgever ter beschikking gesteld voertuig privé mag worden gebruikt, is de solidariteitsbijdrage verschuldigd ongeacht het aantal privé-kilometers dat afgelegd wordt. Alleen zeer occasioneel gebruik, bv. de werknemer leent een voertuig voor een weekend om een aantal meubels te verhuizen en brengt het onmiddellijk nadien terug, geeft geen aanleiding tot aanrekening van de bijdrage.
Indien een bedrijfsvoertuig buiten de werkuren ter beschikking blijft van de werknemer, en de werkgever beweert dat het voertuig niet voor privédoeleinden wordt gebruikt, zal de RSZ dat niet zonder meer aanvaarden. Het louter bestaan van een verbod op het gebruik van bedrijfswagens voor privégebruik binnen de onderneming is onvoldoende.
De werkgever zal moeten kunnen aantonen dat er voor het gebruik van de bedrijfsvoertuigen een coherent systeem wordt gehanteerd (o.a. rekening houdend met de functieomschrijving van de betrokken werknemers,...) waarbij er tevens effectief wordt gecontroleerd op eventueel misbruik van de bedrijfswagens en waarbij de vastgestelde inbreuken voldoende zwaar worden gesanctioneerd. Dit impliceert ook dat de werkgever ervoor moet zorgen dat wanneer de werknemer voor een langere periode ( = meer dan één week) geen arbeidsprestaties moet leveren (bv. vakantie, ziekte), het voertuig in principe tijdens die periode niet ter beschikking van de werknemer mag blijven.
Voor wat betreft utilitaire voertuigen, wordt het privé-gebruik niet verondersteld, maar kan uiteraard wel vastgesteld worden door de inspectiediensten.
Woon-werkverkeer
Als een ter beschikking gesteld voertuig gebruikt wordt om de woon-werkverplaatsing af te leggen, is de CO2 bijdrage verschuldigd, zelfs als er een verbod is op privé-gebruik van het voertuig, en dat verbod effectief wordt gerespecteerd.
Xxxxxx niet beschouwd als woon-werkverplaatsingen, de verplaatsingen van de woonplaats naar de werkplaats met een utilitair voertuig. Het maakt daarbij niet uit of de werknemer het voertuig gebruikt om te gaan werken op zijn bedrijf, op een werf, bij een klant, …., en zelfs niet dat hij het ganse jaar ‘s morgens naar eenzelfde plaats rijdt en ’s avonds van die plaats terug naar huis komt, zonder dat hij tijdens de dag zijn voertuig moet gebruiken.
Zijn wel woon-werkverplaatsingen, de verplaatsingen met een gewoon voertuig om zich van zijn woonplaats naar een vaste plaats van tewerkstelling te begeven. Een vaste plaats van tewerkstelling in deze zin beantwoordt aan beide volgende voorwaarden:
de werknemer levert effectief prestaties van enige omvang op die plaats (zijn eigen bedrijf, een werf, een klant, …)
Een technicus die ’s morgens naar zijn bedrijf rijdt, daar tijdens de voormiddag toestellen repareert, en deze tijdens de namiddag bij klanten installeert, heeft een woon-werkverplaatsing, zelfs als hij aan het einde van zijn dagtaak niet terugkeert naar het bedrijf maar rechtstreeks van bij de laatste klant naar huis rijdt.
Echter, iemand die naar het bedrijf rijdt alleen maar om goederen op te laden, en dan gedurende de ganse dag deze goederen levert en nadien met dit voertuig naar huis rijdt, heeft geen woon-werkverplaatsing, want hij levert geen prestaties van enige omvang op het bedrijf.
het voertuig rijdt tijdens het jaar ten minste 40 dagen naar eenzelfde plaats, ongeacht of deze dagen op elkaar volgen of
niet; van zodra de 40 dagen bereikt zijn op één plaats is de solidariteitsbijdrage verschuldigd voor het ganse jaar (eventueel beperkt tot de periode dat het voertuig werd ter beschikking gesteld, bv. een tijdens het jaar aangekocht voertuig).
Collectief vervoer
Indien een woon-werkverplaatsing in de zin zoals hierboven uitgelegd wordt afgelegd in groep, is de solidariteitsbijdrage verschuldigd, behalve indien aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:
Het gaat om een systeem overeengekomen door de sociale partners waarin gebruik wordt gemaakt van een voertuig behorend tot de categorie N1 en M1. Het systeem moet dus het voorwerp uitmaken van een CAO op ondernemings- of sectoraal vlak of van andere reglementering overeengekomen tussen werkgever en werknemers.
Voor de voertuigen behorend tot de categorie N1 moeten er naast de chauffeur minstens twee andere werknemers van de onderneming meerijden gedurende minstens 80% van het afgelegde traject van en naar de woonplaats van de chauffeur. Wanneer het voertuig minder dan drie plaatsen bevat of wanneer de ruimte voorbehouden voor het vervoer van personen uit één enkele zitbank of slechts één rij zitplaatsen bestaat, volstaat het dat naast de chauffeur minstens één andere werknemer van de onderneming aanwezig is gedurende minstens 80 % van het traject.
Voor de voertuigen behorend tot de categorie M1 geldt dat de bijdrage niet verschuldigd is wanneer het voertuig beschikt over minstens 5 plaatsen, de zetel van de chauffeur niet inbegrepen, en maximum 8 plaatsen, de zetel van de chauffeur niet inbegrepen. Bovendien moeten er naast de chauffeur gewoonlijk 3 werknemers van de onderneming aanwezig zijn gedurende minstens 80 % van het afgelegde traject van en naar de woonplaats van de chauffeur.
De werkgever moet kunnen bewijzen dat er geen ander privégebruik van het voertuig wordt gemaakt.
De solidariteitsbijdrage op het gebruik van een bedrijfsvoertuig voor persoonlijke doeleinden of voor woon-werkverkeer, wordt berekend als een maandelijks forfaitair bepaald bedrag per voertuig dat de werkgever rechtstreeks of onrechtstreeks aan zijn werknemer(s) ter beschikking stelt. Deze forfaitaire solidariteitsbijdrage is verschuldigd voor de gewone voertuigen van de klasse M1 of N1, ongeacht of de werknemer zelf financieel tussenkomt en ongeacht de hoogte van de werknemerstussenkomst.
Deze maandelijkse bijdrage, die niet minder dan 20,83 EUR mag bedragen, is afhankelijk van het CO2-uitstootgehalte en het type brandstof en wordt als volgt forfaitair vastgesteld (niet geïndexeerde bedragen):
voor benzinevoertuigen: [(Y x 9) – 768] : 12 = bijdrage (in EUR) voor dieselvoertuigen: [(Y x 9) – 600] : 12 = bijdrage (in EUR) voor voertuigen op LPG: [(Y x 9) – 990] : 12 = bijdrage (in EUR) voor elektrisch aangedreven voertuigen: 20,83 EUR
waarbij Y het CO2-uitstootgehalte in gram per kilometer is, zoals vermeld in het gelijkvormigheidsattest of in het proces-verbaal van de gelijkvormigheid van het voertuig of in de gegevensbank van de dienst voor inschrijving van de voertuigen (DIV).
Voor 2019 moeten de bedragen vermenigvuldigd worden met 147,73 en vervolgens gedeeld door 114,08.
Voorgaande jaren
Voor 2014 moeten de bedragen vermenigvuldigd worden met 137,45 en vervolgens gedeeld door 114,08. Voor 2015 moeten de bedragen vermenigvuldigd worden met 137,48 en vervolgens gedeeld door 114,08. Voor 2016 moeten de bedragen vermenigvuldigd worden met 139,94 en vervolgens gedeeld door 114,08. Voor 2017 moeten de bedragen vermenigvuldigd worden met 142,46 en vervolgens gedeeld door 114,08. Voor 2018 moeten de bedragen vermenigvuldigd worden met 144,97 en vervolgens gedeeld door 114,08.
Deze bijdrage is verschuldigd voor iedere bedrijfswagen en dit ongeacht of de wagen een ganse maand of slechts een gedeelte van een maand wordt gebruikt. Indien een werknemer tijdens de maand van voertuig verandert en het nieuwe voertuig de eerste wagen vervangt, moet het voertuig dat het meest gebruikt werd in de loop van de maand in rekening worden gebracht. Indien de werknemer met verscheidene bedrijfsvoertuigen rijdt en het betreft geen vervanging, moet er voor elke gebruikte wagen een bijdrage worden betaald.
De DIV beschikt over twee verschillende CO2-uitstootgehaltes bij nieuwere voertuigen (een NEDC-waarde en een WLTP-waarde). Op het inschrijvingsbewijs wordt slechts één CO2-uitstootgehalte vermeld dat afhankelijk van de inschrijvingsdatum van het voertuig de
WLTP-waarde of de NEDC-waarde is. In een overgangsperiode tot eind 2020 is het de NEDC-waarde vermeld in de tabel (code 49.1) van het gelijkvormigheidsattest van het voertuig (gecombineerde CO2-waarde) en niet de WLTP-waarde (code 49.4), die gebruikt moet worden. Hetzelfde geldt voor de berekening van het voordeel van het persoonlijk gebruik van een bedrijfswagen (DmfA-looncode 10 of DmfAPPL-looncode 770 (xxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxx/xxxxxxxxxxxx/xxxxxxx/xx/xxxxxx/xxxxxxxxxxxx/xxxx_xx_xxxx/xxxxxxxxxx
/remunerationcode/indemnities_specialcontribution.html)).
Voor voertuigen waarvoor geen gegevens met betrekking tot het CO2-uitstootgehalte voorhanden zijn (met uitzondering van de voertuigen die omgevormd zijn van M1 naar N1 waar de solidariteitsbijdrage wordt berekend op basis van het CO2-uitstootgehalte van het voertuig behorend tot de categorie M1), moet de berekening worden uitgevoerd op basis van:
een CO2-uitstootgehalte van 182 g/km (benzinevoertuigen) een CO2-uitstootgehalte van 165 g/km (dieselvoertuigen).
Een forfaitaire sanctie, gelijk aan het dubbele van de verschuldigde bijzondere bijdrage voor bedrijfsvoertuigen, is verschuldigd wanneer de werkgever één of meerdere voertuigen niet heeft aangegeven of één of meerdere foutieve aangiften heeft ingediend om de bijzondere bijdrage geheel of gedeeltelijk te omzeilen.
De forfaitaire sanctie wordt toegepast als de werkgever of zijn mandataris wijzigingen doorvoert na het einde van het kwartaal volgend op het kwartaal waarop de aangifte betrekking heeft. Indien de wijzigingen op initiatief van de inspectiediensten worden uitgevoerd, zijn zowel de forfaitaire sanctie als bijdrageopslagen (10 %) en intresten (7 %) verschuldigd.
Op voorwaarde dat alle vooraf vervallen socialezekerheidsbijdragen zijn betaald en de aangifte daartoe is ingediend, kan de werkgever of de curator een vermindering van 50% van de forfaitaire vergoeding aanvragen indien men het bewijs levert van uitzonderlijke omstandigheden die het niet indienen van de aangifte of het indienen van een onvolledige of onjuiste aangifte voor één of meerdere voertuigen, onderworpen aan de solidariteitsbijdrage, kan rechtvaardigen.
De werkgever waarvan de vervallen socialezekerheidsbijdragen zijn betaald, kan dwingende redenen van billijkheid aanhalen en deze kenbaar maken aan de RSZ. Wanneer het Beheerscomité de motivatie verantwoord vindt, kan men met een eenparigheid van stemmen beslissen om de voornoemde vermindering van 50% van de forfaitaire vergoeding naar 100% te brengen.
Het totaal van deze bijdragen moet worden meegedeeld bij de aangifte van de gegevens voor het geheel van de onderneming. Het 'voordeel' daarentegen moet worden aangegeven per werknemer onder DmfA-looncode 10 (xxxxx://xxxxxx.xxxxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxx
/instructions/dmfa/nl/nextquarter/instructions/fill_in_dmfa/dmfa_fillinrules/salarydata/remunerationcode-.html) of DmfAPPL-looncode 770 (xxxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxx/xxxxxxxxxxxx/xxxxxxx/xx/xxxxxx/xxxxxxxxxxxx/xxxx_xx_xxxx/xxxxxxxxxx/xxxxxxxxxxxxxxxx
/indemnities_specialcontribution.html).
Zoals elders toegelicht, worden utilitaire voertuigen door de fiscus gekwalificeerd als lichte vracht. Deze voertuigen worden fiscaal belast (xxxx://xxxxxxxxx.xxxxxxx.xx/xx/Xxxxxxx
/120131_update_faq_voordeel_van_alle_aard_bedrijfswagen_wijziging_faq_9_11.jsp?referer=tcm:306-163089-64) op basis van de werkelijke waarde van het voordeel, en niet op basis van een CO2 percentage toegepast op 6/7 van de cataloguswaarde. Dit voordeel moet ook als dusdanig worden aangegeven onder deze specifieke looncode. Om technische redenen kan die echter enkel gebruikt worden als in de aangifte van de werkgever een solidariteitsbijdrage bedrijfsvoertuig aanwezig is. Indien er enkel utilitaire voertuigen ter beschikking worden gesteld, moet een solidariteitsbijdrage gelijk aan 0,00 EUR worden aangegeven.
Vanaf 1 januari 2018 krijgen sommige werknemers die gebruik maken van een bedrijfsvoertuig, de mogelijkheid deze in te ruilen voor een mobiliteitsvergoeding. Naar bijdragen toe geldt hetzelfde systeem als bij de bedrijfswagen: de mobiliteitsvergoeding zelf is vrijgesteld, maar de werkgever is een solidariteitsbijdrage verschuldigd. Die is even hoog als de solidariteitsbijdrage die de werkgever verschuldigd was voor de ingeruilde bedrijfswagen en wordt op dezelfde manier berekend zolang de mobiliteitsvergoeding wordt toegekend.
In tegenstelling tot de gewone solidariteitsbijdrage, die wordt meegedeeld bij de aangifte van de gegevens voor het geheel van de onderneming, wordt de solidariteitsbijdrage voor degene die hun bedrijfsvoertuig hebben omgeruild tegen een mobiliteitsvergoeding aangegeven op het niveau van de natuurlijke persoon. Een fiscaal voordeel moet verder worden aangegeven onder DmfA-looncode 10 (xxxxx://xxxxxx.xxxxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxx/xxxxxxxxxxxx/xxxx/xx/xxxxxxxxxxx/xxxxxxxxxxxx/xxxx_xx_xxxx/xxxx_xxxxxxxxxxx/xxxxxxxxxx
/remunerationcode-.html) of DmfAPPL-looncode 770 (xxxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxx/xxxxxxxxxxxx/xxxxxxx/xx/xxxxxx/xxxxxxxxxxxx
/fill_in_dmfa/salarydata/remunerationcode/indemnities_specialcontribution.html).
Vanaf 1 maart 2019 krijgen sommige werknemers die gebruik maken van een bedrijfsvoertuig, de mogelijkheid deze in te ruilen voor een mobiliteitsbudget. Op het vlak van bijdragen geldt hetzelfde systeem als bij de vroegere bedrijfswagen wat de berekening betreft, maar dan gebaseerd op de CO2-uitstoot van de nieuwe (milieuvriendelijkere) bedrijfswagen.
In tegenstelling tot de gewone solidariteitsbijdrage, die wordt meegedeeld bij de aangifte van de gegevens voor het geheel van de onderneming, wordt de solidariteitsbijdrage voor degene die hun bedrijfsvoertuig hebben omgeruild tegen een milieuvriendelijkere bedrijfswagen aangegeven op het niveau van de natuurlijke persoon. Een fiscaal voordeel moet verder worden aangegeven onder DmfA-looncode 10 (xxxxx://xxxxxx.xxxxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxx/xxxxxxxxxxxx/xxxx/xx/xxxxxxxxxxx/xxxxxxxxxxxx/xxxx_xx_xxxx/xxxx_xxxxxxxxxxx
/salarydata/remunerationcode-.html) of DmfAPPL-looncode 770 (xxxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxx/xxxxxxxxxxxx/xxxxxxx/xx/xxxxxx
/instructions/fill_in_dmfa/salarydata/remunerationcode/indemnities_specialcontribution.html). De solidariteitsbijdrage wordt in mindering gebracht van het mobiliteitsbudget.
In DMFA wordt de solidariteitsbijdrage voor privé-gebruik van een bedrijfsvoertuig globaal aangegeven per werkgeverscategorie in blok 90002 “Bijdrage niet gebonden aan een natuurlijk persoon” met werknemerskengetal 862.
Bijkomend is de vermelding van de nummerplaten van de betrokken voertuigen verplicht in blok 90294 “Bedrijfsvoertuig”. Opm.: een zelfde nummerplaat kan slechts 1 maal voorkomen.
Als DMFA wordt ingediend via web moet het globale bedrag van deze bijdrage worden vermeld bij de bijdragen verschuldigd voor het geheel van de onderneming en de nummerplaten van de betrokken voertuigen moeten ingevuld worden in het voorziene scherm.
PS.: het is toegelaten om de gegevens voor het geheel van de onderneming aan te geven onder 1 werkgeverscategorie.
In DmfA wordt de solidariteitsbijdrage op de mobiliteitsvergoeding aangegeven per werknemerslijn in het blok 90001 "bijdrage verschuldigd voor werknemerslijn" onder werknemerskengetal 860 met het type 0.
Enkel het bedrag van de bijdrage moet vermeld worden.
Als DmfA wordt ingediend via de webtoepassing moet het bedrag van deze bijdrage vermeld worden bij de bijdragen verschuldigd voor de
betrokken werknemer.
In DmfA, worden de verschuldigde bijdragen in het kader van het mobiliteitsbudget per werknemerslijn in het blok 90001 “bijdrage verschuldigd per werknemerslijn” als volgt aangegeven :
de solidariteitsbijdrage verschuldigd door de werkgever op de milieuvriendelijke bedrijfswagen onder het werknemerskengetal 868 met type 0 met vermelding van het bedrag van de bijdrage.
Tezelfdertijd wordt het voordeel van alle aard aangegeven onder de DmfA-looncode 10 of de DmfAPPL-looncode 770. De vermelding van de nummerplaat van de milieuvriendelijke bedrijfswagen gebeurt in het blok 90294 met in de zone 01217 (waarde 1) of het gaat om een milieuvriendelijk voertuig dat ter beschikking gesteld wordt in het kader van het mobiliteitsbudget.
De bijzondere werknemersbijdrage verschuldigd op het saldo van het mobiliteitsbudget in het kwartaal dat dit saldo wordt uitbetaald aan de werknemer onder het werknemerskengetal 869 met type 0 met vermelding van het bedrag van de bijdrage. Het bedrag van het saldo van het mobiliteitsbudget dat wordt uitbetaald aan de werknemer wordt aangegeven onder de looncode 29. Indien het saldo gelijk is aan nul, wordt 0,00 vermeld.
Tezelfdertijd wordt het totale bedrag van het toegekende mobiliteitsbudget waar de werknemer recht op had, vermeld in de zone 01216 “Mobiliteitsbudget” van het blok Tewerkstelling – Inlichtingen (90313).
Indien DmfA via web gebeurt, moeten dezelfde gegevens meegedeeld worden, maar wordt de bijdrage verschuldigd op het saldo van het mobiliteitsbudget automatisch berekend.
Een bijzondere bijdrage van 38,07 % ten laste van de werknemer is verschuldigd op het saldo. Dit moet enkel aangegeven worden wanneer het saldo uitbetaald wordt of zou moeten uitbetaald worden in het geval van een saldo '0' EUR, dus met een bijzondere bijdrage '0' EUR.
In DmfA, wordt de bijzondere werknemersbijdrage bijdrage saldo mobiliteitsbudget per werknemerslijn in het blok 90001 “bijdrage verschuldigd per werknemerslijn” als volgt aangegeven :
In het kwartaal dat dit saldo wordt uitbetaald aan de werknemer, onder het werknemerskengetal 869 met type 0 met vermelding van het bedrag van de bijdrage.
Het bedrag van het saldo van het mobiliteitsbudget dat wordt uitbetaald aan de werknemer wordt aangegeven onder de looncode 29. Indien het saldo gelijk is aan nul, wordt 0,00 vermeld.
Tezelfdertijd wordt het totale bedrag van het toegekende mobiliteitsbudget waar de werknemer recht op had, vermeld in de zone 01216 “Mobiliteitsbudget” van het blok Tewerkstelling – Inlichtingen (90313).
Indien DmfA via web gebeurt, moeten dezelfde gegevens meegedeeld worden, maar wordt de bijdrage verschuldigd op het saldo van het mobiliteitsbudget automatisch berekend.
De vaststelling van het niet respecteren van de DIMONA verplichting door een controleur, een sociaal inspecteur of een officier van de gerechtelijke politie, heeft tot gevolg dat de werkgever een solidariteitsbijdrage moet betalen.
Elke werkgever die verplicht, voor de aanwerving van één of meerdere werknemers, een Dimona IN moet verrichten, is beoogd. Algemeen kan men stellen dat dit het geval is voor alle werknemers voor wie sociale documenten moeten worden bijgehouden.
De bijdrage is verschuldigd voor alle werknemers die in de DmfA moeten worden gemeld, maar voor wie de Dimona-aangifte niet is ingediend.
Het bedrag van de solidariteitsbijdrage is berekend op een forfaitaire basis en is gelijk aan 3 maal de basisbijdragen op het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen, maar kan niet minder dan 2.500,00 EUR bedragen. Dit minimumbedrag volgt de evolutie van de gezondheidsindex. Voor 2019 bedraagt het minimumbedrag 2.920,60 EUR.
Het bekomen bedrag wordt vervolgens verminderd:
met het totaal aan verschuldigde bijdragen, verminderd met de bijdrageverminderingen, voor de effectieve prestaties die voor de betrokken werknemer zijn aangegeven. Het betreft naast de gewone bijdragen, de driemaandelijkse en jaarlijkse bijdragen voor de financiering van de jaarlijkse vakantie voor arbeiders, de loonmatigingsbijdrage, de bijdragen voor de Fondsen voor bestaanszekerheid, ...)
in verhouding met deeltijdse prestaties, indien de werkgever de materiële onmogelijkheid om voltijdse prestaties te verrichten kan aantonen en hiervoor de nodige bewijzen levert.
Het definitieve bedrag wordt door de RSZ bevestigd door middel van een wijziging gekoppeld aan het kwartaal waarin de prestaties van de werknemer werden vastgesteld.
Er zijn geen formaliteiten voor de werkgever. Het te betalen bedrag zal per aangetekende brief worden meegedeeld.
Deze bijdrage wordt gewoonlijk ook “bijdrage artikel 22quater” genoemd.
In DMFA wordt de bijdrage voor nalatigheid van de Dimona-aangifte enkel aangegeven door de RSZ die een notificatie van wijziging verstuurt en een apart bericht van wijziging der bijdragen opstelt met enkel de wijzigingen betreffende artikel 22quater van de wet van 27 juni 1969.
Deze bijdrage verschijnt per werknemerslijn in blok 90001 “Bijdrage verschuldigd voor de werknemerslijn” met werknemerskengetal bijdragen 863 en type 0.
Alleen het bedrag van de verschuldigde bijdrage wordt vermeld.
In bepaalde activiteitssectoren kennen fondsen voor bestaanszekerheid vergoedingen, premies of aanvullende sociale voordelen toe aan de werknemers. Deze fondsen zijn opgericht binnen de paritaire comités en worden gefinancierd door bijdragen ten laste van de werkgevers die tot hun bevoegdheid behoren.
De paritaire comités kunnen bevoegd zijn voor de arbeiders, voor de bedienden, of voor arbeiders en bedienden samen, van een bepaalde sector.
Heel wat sectoren hebben de RSZ belast met de inning van de bijdragen die voor de fondsen voor bestaanszekerheid bestemd zijn.
De betrokken werkgevers behoren, voor hun werknemers of voor een deel van hen, tot een paritair comité waarin een fonds voor bestaanszekerheid is opgericht. Of de werkgevers door deze bijdragen worden beoogd, hangt dus af van het feit of zij voor (bepaalde van) hun werknemers onder één of ander paritair comité vallen. Elke inlichting daarover bekomt u bij de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, Dienst van de Collectieve Arbeidsbetrekkingen, Afdeling Bevoegdheid van de Paritaire Comités (tel. 00 000 00 00).
Vanaf het tweede kwartaal 2011 hanteert de RSZ het principe dat er op één werkgeverscategorie maximum één paritair comité voor de arbeiders en één paritair comité voor de bedienden van toepassing is (ofwel één paritair comité dat zowel voor de arbeiders als de bedienden bevoegd is).
Zo worden de werkgeversbijdragen voor bestaanszekerheid voor de bedienden van het paritair comité nr. 201 geïnd via de DMFA aangiften met werkgeverscategorie '100' . Het betreft een bijdrage bestemd voor het 'Sociaal Fonds voor de zelfstandige kleinhandel'. Deze bijdrage is ook voorzien op volgende werkgevenscategorieën: 057 - 067 – 169 – 077 – 078 en 091. Als de economische activiteit van de werkgevers van de categorieën 057 - 067 – 169 – 077 – 078 en 091 bestaat uit 'verkoop detailhandel' is er op de DMFA aangifte voor alle bedienden een bijdrage voor het 'sociaal fonds voor de zelfstandige kleinhandel PC 201' verschuldigd. De hoofdactiviteit van de werkgever bepaalt immers het bevoegd paritair comité.
Als de economische activiteit van de werkgevers van deze categorieën 057 - 067 – 169 – 077 – 078 en 091 geen kleinhandel betreft, is er voor de eventuele bedienden een bestaanszekerheidsbijdrage voor het 'sociaal fonds PC 200' verschuldigd. Vanaf het tweede kwartaal 2011 wordt deze werkgevers (zo nodig) een bijkomende categorie '010' toegekend waarin ze de bijdrage voor het 'sociaal fonds PC 200' kunnen aangeven.
Voor de werkgeverscategorie '058' zal voor de bedienden enkel nog het PC 201 gelden.
In principe zijn de bijdragen verschuldigd voor alle werknemers die onder een bepaald paritair comité vallen.
Ze worden niet geïnd voor de 'leerlingen - alternerend leren' en dit tijdens de volledige duur van hun overeenkomsten.
De bijdragen (xxxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxxx.xx/xxxx_xx/xxxxxxxx/xxxxxxx/xxxx/xxxxx.xxx) die de RSZ int voor de verschillende fondsen voor bestaanszekerheid zijn vastgesteld in functie van de werkgeverscategorie en worden berekend als een percentage van de brutolonen (aan 108 % voor de handarbeiders) of als een forfaitair bedrag per werknemer.
Hun bedrag varieert niet enkel volgens de bedrijfstak of de categorie werknemers (hand- of hoofdarbeiders), maar ook volgens de uitgeoefende activiteit binnen eenzelfde bedrijfstak en/of volgens het aantal tewerkgestelde werknemers (zie bijvoorbeeld de bouwsector, waar deze twee laatste criteria een invloed hebben op het percentage en op het forfaitair bedrag).
Geen bijzondere formaliteiten.
Wie meent dat hij ondergebracht is in een verkeerde werkgeverscategorie, kan zijn redenen schriftelijk meedelen aan de Directie Identificatie van de RSZ.
In DMFA worden de bijdragen voor de fondsen voor bestaanszekerheid aangegeven per werknemerslijn in blok 90001 " Bijdrage verschuldigd voor de werknemerslijn " met volgende werknemerskengetallen:
Bijdrage bestemd voor | Werknemer | Werkgever | Kengetal | Type | Berekenings- basis |
Fonds voor bestaanszekerheid - procentuele bijdrage | Handarbeider | Categorie met één bijdragevoet | 820 | 0 | ja |
BC < limiet (in betrokken categoriën) | 820 | 0 | ja | ||
BC ≥ limiet (in betrokken categoriën) | 820 | 5 | ja | ||
Bediende | Categorie met één bijdragevoet | 830 | 0 | ja | |
BC < limiet (in de betrokken categoriën) | 830 | 0 | ja | ||
BC ≥ limiet (in de betrokken categoriën) | 830 | 5 | ja | ||
Sociaal fonds voor bedienden (APCB –PC 200) | Bediende | Alle werkgevers die ressorteren onder PC 200 | 831 | 0 | ja |
Sociaal fonds van de zelfstandige kleinhandel (PC 201) | Bediende | Categorie met één bijdragevoet | 832 | 0 | ja |
BC < limiet (in de betrokken categoriën) | 832 | 0 | ja | ||
BC ≥ limiet (in de betrokken categoriën) | 832 | 5 | ja | ||
Sociaal fonds van de socio-culturele sector van de Franse en Duitstalige Gemeenschap 5 (PC 329.02 – – ) | Bediende | Enkel categorie 076 (sportbeoefenaars) | 833 | 0 | ja |
Fonds voor bestaanszekerheid – forfaitaire bijdrage1 | Handarbeider | Alle sectoren behalve uitzonderingen | 826 | 0 | neen |
Handarbeider van minstens 58 jaar (tot 30/6/2015) | Bouwsector | 826 | 1 | neen | |
Handarbeider jonger dan 25 jaar | Bouwsector | 826 | 2 | neen | |
Bediende | Alle betrokken sectoren | 836 | 0 | neen | |
Sectoraal pensioenfonds – procentuele bijdrage | Handarbeider | Werkgever die volledige bijdrage verschuldigd is | 825 | 0 | ja |
Vrijgestelde werkgever2/6 | 825 | 8 | ja | ||
Werkgever die de solidariteitsbijdrage3 verschuldigd is | 825 | 2 | ja | ||
Werkgever die volledige verhoogde 4 bijdrage verschuldigd is | 825 | 1 | ja | ||
Bediende | Werkgever die volledige bijdrage verschuldigd is | 835 | 0 | ja | |
Vrijgestelde werkgever2/6 | 835 | 8 | ja | ||
Sectoraal pensioenfonds – forfaitaire bijdrage1 | Handarbeider | Werkgever die volledige bijdrage verschuldigd is | 827 | 0 | neen |
Vrijgestelde werkgever2 | 827 | 8 | neen | ||
Bediende | Werkgever die volledige bijdrage verschuldigd is | 837 | 0 | neen | |
Vrijgestelde werkgever2 | 837 | 8 | neen |
1 De verschuldigde bijdrage wordt bekomen door het forfait te vermenigvuldigen met een prestatiebreuk (µ(x)) waarvan de definitie verschilt per betrokken sector (de toepasbare formule wordt gepreciseerd in de tabel met bijdragen voor de fondsen voor bestaanszekerheid (xxxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxxx.xx/xxxx_xx/xxxxxxxx/xxxxxxx/xxxx/xxxxx.xxx)).
² De werkgevers die een aanvullend pensioenplan voor de onderneming hadden voor de afsluiting van een pensioenplan op niveau van de sector zijn vrijgesteld van de bijdrage. De bijdragevoet is dan 0%.
³ In bepaalde sectoren kunnen de werkgevers een aanvullend pensioenplan voor de onderneming afsluiten op het moment of na de invoering van een systeem van aanvullend pensioenplan op het niveau van de sector. Deze werkgevers zijn een solidariteitsbijdrage “opting-out” verschuldigd.
4 In de sector voedingsnijverheid kunnen de werkgevers opteren voor de toepassing van een verhoogde bijdrage.
5
Vanaf 3/2013 moeten de werkgevers met categorie 076 die afhangen van sub-PC 329.03, franstalige taalrol, gebruik maken van werknemerskengetal 830.
6 Vanaf 1/2014 zijn de gelegenheidswerknemers in de Horeca die worden aangegeven onder categorie 017 met vermelding van de notie
"E" vrijgesteld van de bijdrage.
Als de DMFA wordt ingediend via web wordt deze bijdrage automatisch berekend voor de werknemers voor wie ze verschuldigd is.
Voor elk werknemerskengetal in een gegeven categorie kan men nakijken of een bijdrage bestemd voor een Fonds voor bestaanszekerheid verschuldigd is door het betrokken werknemerskengetal te selecteren en door de klikken op de knop “verschuldigdheid” in het bijdragevoetenbestand (xxxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxxx.xx/xxxx_xx/xxxxxxxx/xxxxxxx/xxxx/xxxxx.xxx).
In de sector scheikunde (categorie 087 en 187) is bovendien een minimum kwartaalforfait van 62,50 euro van toepassing. De minimumbijdrage wordt gecontroleerd op niveau van de werknemerslijn zodra een bezoldiging met codes 1 tot en met 7 aanwezig is en zonder rekening te houden met het volume van de aangegeven prestaties.
In de sector transport (PC 140.03 - categorie 083) is een minimum kwartaalforfait van 80 euro van toepassing vanaf 1/2019. Deze minimumbijdrage wordt vermenigvuldigd met de tewerkstellingsbreuk µ(t).
Sommige openbare besturen organiseren voor hun contractuelen in het kader van de tweede pensioenpijler een aanvullende pensioenregeling. Hiertoe sluiten zij een overeenkomst met een verzekeringinstelling of richten zij een organisme ter financiering van de pensioenen (OFP) op waaraan de pensioenbijdragen voor de opbouw van het aanvullend pensioen betaald worden.
De bijzondere bijdrage van 8,86% op de stortingen van de werkgever voor extra-legale pensioenen is verschuldigd op de bijdrage voor het aanvullend pensioen van de contractuelen van de openbare sector.
De RSZ kan voor één of meerdere openbare besturen de pensioenbijdragen voor de opbouw van het aanvullend pensioen en de bijzondere bijdrage 8,86 % innen. De RSZ berekent de bijdrage van 8,86% automatisch op de pensioenbijdragen en int de twee bijdragen samen. Zij stort vervolgens de pensioenbijdragen door aan de verzekeringsinstelling of het OFP.
Voor de provinciale en plaatselijke besturen int de RSZ de bijdrage voor de groepsverzekering ‘tweede pensioenpijler contractanten lokale besturen’ die ingericht wordt door ‘BI-Ethias’. Meer informatie over de aansluitingsprocedure en de voorwaarden van de groepsverzekering ‘BI-Ethias’ vindt men op de website van de FPD (xxxx://xxxx-xxxxx.xxxx.xx/xx/xxxxxxxxx/xxxxxxxxx_0000.xxx).
De bijdrage voor de ‘tweede pensioenpijler contractuele werknemers BI-Ethias’ wordt geïnd voor de werkgevers, aangegeven met de werkgeverscategorieën 951, 952, 981 en 982, en de werknemers, aangegeven met:
• de werknemerskengetallen 101 en 201 (contractuele werknemers);
• de werknemerskengetallen 102 en 202 (vervangers van een werknemer die gekozen heeft voor de vrijwillige vierdagenweek);
• de werknemerskengetallen 104 en 204 (mindervaliden, tewerkgesteld in een beschutte werkplaats);
• de werknemerskengetallen 114 en 214 (gesubsidieerde contractuelen).
Een aantal personeelsleden behoren niet tot het toepassingsgebied van de groepsverzekering BI-Ethias en worden in de DmfAPPL automatisch uitgesloten van de inning van de bijdrage in het kader van de tweede pensioenpijler. Het betreft:
• de werknemerskengetallen 121 en 221 of de waarde TW in de zone "statut" (werknemers tewerkgesteld op basis van artikel 60, § 7 van de ocmw-wet);
• de werknemerskengetallen 131 en 231 (deeltijds leerplichtigen);
• de werknemerskengetallen 133 en 233 (leerlingen tot 31 december van het jaar waarin zij de leeftijd van 18 jaar bereiken);
• het werknemerskengetal 251 (geneesheren in opleiding tot geneesheer-specialist);
• het werknemerskengetal 252 (contractuele geneesheren vrijgesteld)
• de werknemerskengetallen 731 en 732 (vrijwillige brandweerlieden en vrijwillige ambulanciers);
• de waarde SP (beroepsbrandweerlieden) in de zone ‘statuut’;
• de waarde P of PC (politiepersoneel) in de zone ‘statuut’.
Een beperkt aantal personeelsleden behoort evenmin tot het toepassingsgebied van de groepsverzekering BI-Ethias, maar wordt niet automatisch uitgesloten van de pensioenbijdrage voor de tweede pensioenpijler. Zij worden aangeduid in de zone 'vrijstelling van de aanvullende pensioenregeling van de contractuelen'.
De bijdrage voor het aanvullend pensioen wordt in de DmfAPPL automatisch berekend en geïnd op basis van de pensioenbijdrage van de aangesloten werkgever en de toepasselijke looncodes.
De inhaaltoelage dient rechtstreeks betaald te worden aan BI-Ethias, maar moet in de DmfAPPL aangegeven worden met de looncode 793 in functie van de berekening en inning van de bijzondere bijdrage van 8,86% door de RSZ.
De bonusbijdrage voor de contractanten tewerkgesteld in de Vlaamse welzijnssectoren en waarvoor de werkgever in het kader van het 'Vlaams intersectoraal Akkoord 2011-2015' middelen ontvangt van de GSD-V, wordt aangegeven en geïnd op basis van het werknemerskengetal bijdrage 844. De bijzondere bijdrage van 8,86% is verschuldigd aan de RSZ en wordt automatisch berekend en geïnd.
De verzekeringsmaatschappij BI-Ethias staat in voor alle technische en inhoudelijke aspecten inzake de groepsverzekering. Eventuele vragen kunnen gesteld worden op het e-mail adres:
Ethias: xxxxxx_xxxxxxxxxxxxxx@xxxxxx.xx Belfius Insurance: xx.xxxxxx@xxxxxx.xx
Behalve de 'gewone' socialezekerheidsbijdragen, is er tevens een bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid ten laste van de werknemers. Deze bijdrage varieert naargelang de grootte van het loon van de werknemer, en zijn gezinstoestand (alleenstaand of een gezin met twee inkomens). Het bedrag van de bijdrage staat in verhouding tot het jaarlijks belastbare gezinsinkomen. De administratie der directe belastingen doet jaarlijks de definitieve afrekening bij de belastingheffing. De aan de RSZ betaalde bedragen zijn dus voorschotten op de jaarlijks verschuldigde bijdrage.
De berekeningsbasis van de bijdrage is het kwartaalloon onderworpen aan bijdrageberekening; de inhouding gebeurt op het maandloon van elke werknemer. Omdat het kwartaalloon in de praktijk slechts op het einde van het kwartaal gekend is, kan het bedrag van de maandelijkse inhoudingen van maand tot maand variëren.
Het zijn alle personen, geheel of gedeeltelijk onderworpen aan de sociale zekerheid voor werknemers.
Het bedrag van de inhouding varieert in functie van het totale bedrag van het brutoloon van de werknemer (aan 108 % voor de handarbeiders) dat bij de RSZ per kwartaal wordt aangegeven. Als de werknemer tevens bij een andere werkgever werkt, houdt men geen rekening met het loon betaald door die andere werkgever(s).
Aangezien het dubbel vakantiegeld geen loon is voor de berekening van de gewone socialezekerheidsbijdragen, komt het niet in aanmerking om uit te maken in welke schijf van de bijzondere bijdrage de werknemer valt.
Nochtans houdt men, om het bedrag van de inhouding te bepalen, rekening met het gedeelte van het loon uitbetaald door een derde (het gaat hier in hoofdzaak over fondsen voor bestaanszekerheid).
Loongedeelten waarvan de werkgever het bedrag niet kon vaststellen op het moment dat hij zijn aangifte indiende (bv. loonachterstallen), komen evenmin in aanmerking.
Op kwartaalbasis bedraagt de inhouding:
27,90 EUR per kwartaal voor de werknemer van wie de echtgenoot eveneens beroepsinkomsten heeft en van wie het aan te geven kwartaalloon begrepen is in de schijf van 3.285,29 EUR tot 5.836,14 EUR;
7,60 % van het gedeelte van ieder maandloon dat 1.945,38 EUR overschrijdt en dat begrepen is in de schijf van 1.945,38 EUR tot 2.190,18 EUR en voor zover het aan te geven kwartaalloon begrepen is in de schijf van 5.836,14 EUR tot 6.570,54 EUR. Voor werknemers van wie de echtgenoot eveneens beroepsinkomsten heeft bedraagt de inhouding echter minimum 27,90 EUR;
55,80 EUR per kwartaal, verhoogd met 1,10 % van het gedeelte van ieder maandloon dat 2.190,18 EUR overschrijdt en dat begrepen is in de schijf van 2.190,19 EUR tot 6.038,82 EUR en voor zover het aan te geven kwartaalloon begrepen is in de schijf van 6.570,55 EUR tot 18.116,46 EUR. Voor de werknemer van wie de echtgenoot eveneens beroepsinkomsten heeft, mag de totale inhouding evenwel niet meer dan 154,92 EUR per kwartaal belopen;
154,92 EUR per kwartaal voor de werknemer van wie de echtgenoot eveneens beroepsinkomsten heeft en van wie het aan te geven kwartaalloon meer dan 18.116,46 EUR bedraagt;
182,82 EUR per kwartaal voor de alleenstaande werknemer of voor de werknemer van wie de echtgenoot geen beroepsinkomsten heeft en van wie het kwartaalloon meer dan 18.116,46 EUR bedraagt.
Het begrip 'echtgenoot die beroepsinkomsten heeft' moet als volgt worden toegepast. Het betreft de echtgenoot die, overeenkomstig de reglementering inzake bedrijfsvoorheffing, beroepsinkomsten geniet waarvan het bedrag de grens overschrijdt die is vastgesteld in verband met de vermindering op de bedrijfsvoorheffing ingevolge andere familiale lasten en die wordt toegekend wanneer de echtgenoot eigen beroepsinkomsten heeft. De wettelijk samenwonenden worden volledig gelijkgesteld met gehuwden, en beschouwd als echtgenoot.
Voor een vergoeding wegens onrechtmatige beëindiging van de dienstbetrekking, verricht men bij de uitbetaling de inhouding met betrekking tot de volledige erdoor gedekte periode. Daartoe moet deze vergoeding gekoppeld worden aan de kwartalen waarop zij
betrekking heeft.
Eerst voegt men bij de gewone lonen van het kwartaal van verbreking, het gedeelte van de verbrekingsvergoeding dat op dat kwartaal betrekking heeft.
Vervolgens, naargelang de duur van de gedekte periode, wordt de verbrekingsvergoeding in kwartalen verdeeld. Op basis van de aldus bekomen kwartaalbedragen, houdt men de overeenstemmende bijdrage in.
Hoe in de praktijk te werk gaan?
Aangezien het kwartaalloon het bedrag van de inhouding bepaalt, kan men slechts bij de laatste loonbetaling van het kwartaal het juiste bedrag van de inhouding kennen.
Bij de (laatste) loonbetaling van de eerste en tweede maand van het kwartaal, gaat u na of het totale loon voor die maand ten minste één derde bedraagt van de ondergrens van één der bovengenoemde schijven. Is dit het geval, dan wordt voor die maand het met die schijf overeenstemmende maandbedrag ingehouden.
Concreet moet u voor die maanden één van de volgende bedragen inhouden:
9,30 EUR voor de werknemer van wie de echtgenoot eveneens beroepsinkomsten heeft en van wie het maandloon begrepen is in de schijf van 1.095,10 EUR tot 1.945,38 EUR;
7,60 % van het gedeelte van het maandloon dat 1.945,38 EUR overschrijdt en dat begrepen is in de schijf van 1.945,38 EUR tot 2.190,18 EUR. Voor de werknemer van wie de echtgenoot eveneens beroepsinkomsten heeft bedraagt de inhouding echter minimum 9,30 EUR;
18,60 EUR verhoogd met 1,10 % van het gedeelte van het maandloon dat 2.190,18 EUR overschrijdt en voor zover dit maandloon begrepen is in de schijf van 2.190,19 EUR tot 6.038,82 EUR. Voor de werknemer van wie de echtgenoot eveneens beroepsinkomsten heeft, mag de totale inhouding evenwel niet meer dan 51,64 EUR per maand belopen; 51,64 EUR voorzover het maandloon meer dan 6.038,82 EUR bedraagt en voor zover de echtgenoot van de werknemer eveneens beroepsinkomsten heeft;
60,94 EUR voorzover het maandloon meer dan 6.038,82 EUR bedraagt en voor zover de werknemer alleenstaande is of zijn echtgenoot geen beroepsinkomsten heeft.
Bij de laatste loonuitbetaling van het kwartaal, dit wil zeggen, op het ogenblik dat het totale kwartaalloon definitief gekend is, moet het juiste bedrag bepaald worden dat voor het kwartaal verschuldigd is. Daartoe gaat men als volgt tewerk.
Men stelt het totale bedrag van de inhouding voor het kwartaal vast zoals hierboven aangegeven.
Indien blijkt dat men voor de eerste twee maanden te veel inhield, betaalt men het te veel ingehouden bedrag (eventueel dus de volledige inhouding) aan de werknemer terug.
Indien men voor de eerste twee maanden samen minder heeft ingehouden dan het berekende bedrag, houdt men bij de derde maandbetaling het verschil in.
Merken we ook op dat elke inhouding gebeurt na aftrek van de werknemersbijdragen voor sociale zekerheid en na aftrek van de bedrijfsvoorheffing.
Geen bijzondere formaliteiten.
Het totale bedrag van de bijzondere bijdrage vermeldt u op de fiscale fiche van de werknemer.
In DMFA wordt de bijzondere bijdrage voor sociale zekerheid aangegeven per werknemerslijn in blok 90001 “Bijdrage verschuldigd voor de werknemerslijn” met werknemerskengetal 856 met type 0.
Als DMFA wordt ingediend via web moet het bedrag van de bijdragen ingehouden tijdens het kwartaal vermeld worden bij de verschuldigde bijdragen voor de betrokken werknemer.
Een bijzondere werknemersbijdrage werd ingesteld op het gedeelte van het wettelijk vakantiegeld dat niet overeenstemt met het normale loon voor de vakantiedagen (doorgaans dubbel vakantiegeld genoemd; het gedeelte dat overeenstemt met het normale loon voor de vakantiedagen is het enkel vakantiegeld). Hoewel het dubbel vakantiegeld geen loon is waarop de "gewone" sociale zekerheidsbijdragen berekend worden, is het percentage van de inhouding identiek aan dat van de door de werknemers verschuldigde socialezekerheidsbijdragen (13,07%).
Deze bijzondere werknemersbijdrage van 13,07% is ook verschuldigd op het vakantiegeld bij activiteitsaanvang of -hervatting.
Alle werknemers onderworpen aan de wetgeving inzake de jaarlijkse vakantie van de privésector, zijn deze bijdrage verschuldigd. Zijn dus uitgesloten:
de betaalde sportbeoefenaars;
de geneesheren in opleiding tot geneesheer-specialist; de gelegenheidsarbeiders in de land- en tuinbouw;
sommige personeelsleden van sommige onderwijsinrichtingen;
sommige personeelsleden van de diensten voor school- en beroepsoriëntering of van de psycho-medico-sociale centra; de meeste personen die in de openbare sector tewerkgesteld zijn.
Sommige personeelsleden van de provinciale en plaatselijke besturen volgen eveneens de regeling van de privésector. Handarbeiders worden aangegeven aan 100%.
Deze inhouding bedraagt momenteel 13,07 % van het gedeelte van het wettelijk vakantiegeld dat niet overeenstemt met het normale loon voor de vakantiedagen.
Opmerkingen:
De inhouding moet niet gebeuren op het gedeelte van het wettelijk dubbel vakantiegeld dat overeenstemt met het loon vanaf de derde dag van de vierde vakantieweek.
Het dubbel vertrekvakantiegeld voor een bediende bedraagt 7,67% van het brutoloon van het lopende en eventueel van het voorbije jaar. De bijzondere bijdrage wordt berekend op 6,80% van het brutoloon.
Deze inhouding dient aan de RSZ te worden gestort uiterlijk de laatste dag van de maand die volgt op het kwartaal waarin het vakantiegeld werd betaald. Het ingehouden bedrag voor het totaal van de onderneming vermeldt men in DmfA globaal bij de aangifte en niet voor iedere werknemer afzonderlijk. In DmfAPPL wordt het ingehouden bedrag bij voorkeur op het niveau van de werknemer aangegeven.
Voor de handarbeiders van een private werkgever wordt het bedrag van het vakantiegeld berekend en gestort door het vakantiefonds van de sector of, bij gebrek daaraan, door de RJV. Het zijn deze instellingen die de inhouding verrichten en doorstorten aan de RSZ.
De werkgevers die moeilijkheden ondervinden om het bedrag van het dubbel vakantiegeld van bedienden of handarbeiders van een openbare werkgever te berekenen, kunnen alle inlichtingen daarover krijgen bij de FOD Sociale Zekerheid - Algemene Directie der Sociale Zekerheid - Dienst Jaarlijkse Vakantie, Administratief Centrum Kruidtuin - Finance Tower, Xxxxxxxxxxxxx 00, xxx 0 xx 0000 Xxxxxxx (tel. 00 000 00 00).
In DMFA wordt deze bijdrage globaal aangegeven per werkgeverscategorie in blok 90002 “Bijdrage niet gebonden aan een natuurlijk persoon” met werknemerskengetal 870.
De berekeningsbasis, die overeenstemt met het totaal aan dubbel vakantiegeld dat gestort werd in de onderneming, moet vermeld worden
Als DMFA wordt ingediend via web moet de berekeningsbasis vermeld worden bij de bijdragen verschuldigd voor het geheel van de onderneming en de bijdrage wordt automatisch berekend.
Een egalisatiebijdrage of inhouding van 13,07% ten laste van de werknemer is verschuldigd op de vakantiegelden toegekend aan de personeelsleden van de overheidssector in de ruime zin van het woord.
De inhouding van 13,07% is verschuldigd door de volgende openbare diensten:
het federaal administratief openbaar ambt, de federale openbare instellingen, de regieën, de geïntegreerde politiediensten en het leger;
de federale autonome overheidsbedrijven; de Hoven en rechtbanken;
de Raad van State, het Rekenhof en het Grondwettelijk Hof; de provinciale en plaatselijke besturen.
De inhouding is verschuldigd voor zowel de contractuele als de statutaire ambtenaren.
De inhouding is eveneens verschuldigd op het vakantiegeld van de provinciegouverneurs, de burgemeesters, de schepenen, de voorzitters van de Openbare Centra voor maatschappelijk welzijn en de bedienaars van de eredienst.
Sommige personeelsleden van de provinciale en plaatselijke besturen volgen de regeling van de privésector. Handarbeiders worden
aangegeven aan 100%.
De door de RSZ geïnde bijdrage is vastgesteld op 13,07%. Ze wordt berekend op:
het vakantiegeld toegekend aan de bij de RSZ aangegeven contractuele en statutaire personeelsleden; de Copernicuspremie toegekend aan sommige contractuele en statutaire personeelsleden;
de herstructureringspremie toegekend aan sommige contractuele en statutaire militairen.
De inhouding dient aan de RSZ te worden gestort uiterlijk de laatste dag van de maand die volgt op het kwartaal waarin het vakantiegeld werd betaald. Het ingehouden bedrag voor het totaal van de betreffende openbare dienst vermeldt men in DmfA globaal bij de aangifte en niet voor iedere werknemer afzonderlijk. In DmfAPPL gebeurt de aangifte van het ingehouden bedrag bij voorkeur op het niveau van iedere werknemer.
Informatie betreffende de egalisatiebijdrage voor de statutaire ambtenaren kan worden bekomen bij Xxxx Xxxxx, dienst begroting, boekhouding & statistiek, Federale Pensioendienst (FPD), Xxxxxx Xxxxxxxxxx 00 xxx 00, 0000 Xxxxxxx, tel. 00 000 00 00, xxxx.xxxxx@xxx.xxxx.xx.
In DMFA wordt de egalisatiebijdrage voor pensioenen verschuldigd op het vakantiegeld van de personeelsleden in de openbare sector, globaal aangegeven per werkgeverscategorie in blok 90002 “Bijdrage niet gebonden aan een natuurlijk persoon” met
het werknemerskengetal bijdragen 870 voor de contractuele personeelsleden; het werknemerskengetal bijdragen 817 voor de statutaire personeelsleden.
De berekeningsbasis, die overeenstemt met het totaal aan vakantiegeld dat gestort werd door de werkgever, moet vermeld worden.
Als DMFA wordt ingediend via web moet de berekeningsbasis vermeld worden bij de bijdragen verschuldigd voor het geheel van de onderneming en de bijdrage wordt automatisch berekend.
Deze bijzondere bijdrage is verschuldigd door de werkgevers die onder de wet van 10 april 1971 betreffende de arbeidsongevallen vallen.
De bijzondere bijdrage is verschuldigd voor de werknemers voor wie de basisbijdrage 'arbeidsongevallen' verschuldigd is.
Deze bijdrage bedraagt 0,02 % van de brutolonen van de werknemers (verhoogd tot 108 % voor de handarbeiders).
Geen bijzondere formaliteiten moeten worden vervuld. De bijzondere bijdrage is opgenomen in het percentage van de basisbijdragen.
In DMFA is de bijzondere bijdrage voor arbeidsongevallen geïntegreerd in de globale bijdragevoet voor socialezekerheidsbijdragen voor alle betrokken werknemers.
Toch gaat het om een specifieke bijdrage en niet om een gewone verhoging van de bijdragevoet. Daarom:
• wordt deze bijdrage niet in aanmerking genomen voor de berekening van de loonmatigingsbijdrage,
• wordt deze bijdrage niet in aanmerking genomen voor de bepaling van het plafond voor de verminderingen en voor de berekening van de verminderingen. Dit heeft tot gevolg dat de bijdragevoet voor de verminderingen voor wetenschappelijk onderzoek ongewijzigd blijven.