Flexpensioenreglement
Stichting
Pensioenfonds voor de Woningcorporaties
Flexpensioenreglement
Inhoudsopgave
2
5
Artikel 1 - Begripsbepalingen 5
8
Artikel 4 - Pensioenaanspraken 9
Artikel 5 - Aanspraken bij een kortere of langere arbeidsduur 10
Artikel 6 - Pensioengrondslag 10
Artikel 7 - Karakter pensioenregeling 11
3 Ouderdoms- en nabestaandenpensioen
12
Artikel 8 - Ouderdomspensioen 12
Artikel 9 - Partnerpensioen 13
Artikel 10 - Bijzonder partnerpensioen 14
Artikel 12 - Geen aanspraak op (bijzonder) partner- en/of wezenpensioen 15
Artikel 13 - Aanspraken bij beëindiging van de deelneming anders dan door overlijden of het ingaan van het ouderdomspensioen 16
4 Keuzemogelijkheden ouderdoms- en partnerpensioen
17
Artikel 14 - Uitruil partnerpensioen voor ouderdomspensioen 17
Artikel 15 - Uitruil ouderdomspensioen voor partnerpensioen 17
Artikel 16 - Uitstel ouderdomspensioen 18
Artikel 17 - Vervroeging ouderdomspensioen 18
Artikel 18 - Deeltijdpensionering 19
Artikel 19A - Hoog/laag-uitkering 20
Artikel 19B - Bedrag ineens 21
5 Arbeidsongeschiktheids- pensioenen
23
Artikel 20 - Algemene bepalingen met betrekking tot de arbeidsongeschiktheids-pensioenen (WAO/WIA) 23
Artikel 20a - Algemene bepalingen met betrekking tot het WIA-pluspensioen en WIA-excedentpensioen (WIA) 24
Artikel 21 - Het WIA-pluspensioen (WIA) 24
Artikel 21a - Het WIA-excedentpensioen (WIA) 25
Artikel 22 - Het WGA-hiaatpensioen (WIA) 26
Artikel 23 - Het invaliditeitspensioen (WAO) 27
Artikel 24 - Het aanvullend arbeidsongeschiktheidspensioen (WAO) 28
Artikel 25 - Anticumulatie van vervroegd ouderdomspensioen en arbeidsongeschiktheidspensioenen 29
31
Artikel 27 - Anw-hiaatpensioen 31
33
Artikel 28 - Premievrije deelneming bij arbeidsongeschiktheid in de zin van de WIA (WIA) 33
Artikel 29 - Premievrije deelneming bij arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO (WAO) 35
Artikel 30 - FVP-Voortzetting (Vervallen) 37
Artikel 31 - Inkoop van pensioen voor nabestaanden van een werkloze werknemer 37
Artikel 32 - Onbetaald verlof en levensloopverlof 37
Artikel 33 - Demotie en verlaging arbeidsduur 38
Artikel 34 - Vrijwillige voortzetting ouderdoms- en nabestaandenpensioen 39
Artikel 35 - Vrijwillige voortzetting arbeidsongeschiktheidspensioenen 40
41
Artikel 37 - Verhoging pensioenaanspraken deelnemers 41
Artikel 38 - Verhoging pensioenaanspraken gewezen deelnemers en verhoging pensioenrechten van pensioengerechtigden 42
43
Artikel 39 - Verevening en conversie bij scheiding 43
Artikel 40 - Individuele waardeoverdracht 44
Artikel 41 - Collectieve waardeoverdracht 45
46
Artikel 42 - Premie ouderdoms- en nabestaandenpensioen 46
Artikel 43 - Premie arbeidsongeschiktheidspensioenen 46
Artikel 44 - Premie bij vrijwillige voortzetting 47
Artikel 45 - Premie bij een kortere of langere xxxxxxxxxxx 00
48
Artikel 46 - Aanvraag en toekenning 48
Artikel 47 - Uitbetaling periodieke uitkeringen 48
Artikel 48 - Afkoop algemeen 48
Artikel 49 - Afkoop klein ouderdomspensioen 49
Artikel 50 - Afkoop klein partner- en/of wezenpensioen 49
Artikel 51 - Afkoop klein bijzonder partnerpensioen 49
50
Artikel 52 - Verplichtingen van aangesloten werkgevers, (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden 50
Artikel 53 - Verplichte gegevensverstrekking bij ziekte en arbeidsongeschiktheid 50
Artikel 54 - Informatieverstrekking door het fonds algemeen 52
Artikel 55 - Informatieverstrekking door het fonds op verzoek 52
Artikel 56 - Informatie aan (gewezen) deelnemer bij aanvang of beëindiging deelneming 52
Artikel 57 - Informatie aan de deelnemer 53
Artikel 58 - Informatie aan de gewezen deelnemer 53
Artikel 59 - Informatie aan de pensioengerechtigde 53
Artikel 60 - Informatie aan de gewezen partner 54
Artikel 61 - Informatie aan het verantwoordingsorgaan 54
13 Vrijstelling wegens gemoedsbezwaren
55
Artikel 62 - Verlenen vrijstelling 55
Artikel 63 - Spaarbijdragen 55
Artikel 64 - Spaarrekening en spaartegoed 56
Artikel 65 - Van kracht worden pensioenregeling 56
Artikel 66 - Intrekking vrijstelling 57
58
Artikel 67 - Overgangsbepalingen 58
Artikel 68 - Overgangsbepaling 2006; voorwaardelijke regeling 59
61
Artikel 69 - Vermindering pensioenaanspraken en pensioenrechten 61
Artikel 70 - Fiscaal slotartikel 62
Artikel 73 - Gevallen waarin het reglement niet voorziet 63
Artikel 74 - Hardheidsclausule 63
Artikel 76 - Inwerkingtreding 63
1 Begripsbepalingen
Artikel 1 - Begripsbepalingen
In dit reglement wordt verstaan onder:
Aangesloten werkgever | 1. werkgever die verplicht is aangesloten bij het fonds op grond van de verplichtstellingsbeschikking, krachtens artikel 2 van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000, en aan wie geen vrijstelling is verleend; 2. werkgever die vrijwillig is aangesloten bij het fonds krachtens een uitvoeringsovereenkomst en die door de Commissie Gelijkstelling Werkgevers, als bedoeld in de cao, is gelijkgesteld met een verplicht aangesloten werkgever; 3. werkgever die vrijwillig is aangesloten bij het fonds krachtens een uitvoeringsovereenkomst en die niet door de Commissie Gelijkstelling Werkgevers, als bedoeld in de cao, is gelijkgesteld met een verplicht aangesloten werkgever. |
Afvloeiingsregeling | elke vorm van individuele of collectieve beëindiging van het dienstverband met de aangesloten werkgever waarbij een vergoeding (direct of indirect in financiële zin) ter compensatie van de gederfde inkomsten door de werkgever wordt betaald, waaronder mede wordt verstaan ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de rechter onder toekenning van een vergoeding. |
AO-grens | 261 maal het dagloon als bedoeld in artikel 17 lid 1 van de Wet financiering sociale verzekeringen, zoals dit bedrag per 1 januari van het kalenderjaar is vastgesteld. |
AOW-ingangsdatum | de eerste dag van de maand waarin het recht op de AOW-uitkering ontstaat. |
AOW-leeftijd | de leeftijd waarop de AOW-uitkering ingaat, als bedoeld in artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet. |
AOW-uitkering | het bruto ouderdomspensioen dat ingevolge de Xxxxxxxx Ouderdomswet jaarlijks aan een gehuwde wordt toegekend, zonder toeslag en vermeerderd met de ingevolge die wet op het moment van vaststelling van de pensioengrondslag geldende vakantietoeslag. |
Arbeidsongeschikt | de situatie waarin aanspraak bestaat op een uitkering ingevolge de WAO of de WIA, zodra de uitkering is toegekend door het UWV. |
Bestuur | het bestuur van het fonds. |
Cao | de collectieve arbeidsovereenkomst voor personeel in dienst van de woningcorporaties, alsmede de algemeen verbindend verklaarde bepalingen van die collectieve arbeidsovereenkomst. |
Dagloon, vervolgdagloon en maandloon | - dagloon zoals bedoeld in de WAO, dan wel WIA. - maandloon zoals bedoeld in de WIA. - vervolgdagloon zoals bedoeld in de WAO. De lonen zijn gemaximeerd, overeenkomstig artikel 17 lid 1 van de Wet financiering sociale verzekeringen. |
Deelnemer | (gewezen) werknemer die deelneemt aan de pensioenregeling van het fonds. |
Eerste ziektedag | de eerste dag van de wettelijke ziekteperiode waar de arbeidsongeschiktheid uit voortvloeit. |
Feitelijke pensioendatum | de eerste dag van de maand waarin het ouderdomspensioen van de (gewezen) deelnemer (gedeeltelijk) ingaat. |
Fonds | Stichting Pensioenfonds voor de Woningcorporaties. |
Gelegaliseerde handtekening | de handtekening die door een notaris of door de Burgemeester van de woonplaats van de ondertekenaar, is geverifieerd op echtheid dan wel digitale ondertekening door middel van DigiD. |
Gepensioneerde | pensioengerechtigde van wie het ouderdomspensioen is ingegaan. |
Gewezen deelnemer | (gewezen) werknemer van wie de deelneming aan de pensioenregeling van het fonds is beëindigd anders dan door overlijden of het bereiken van de feitelijke pensioendatum, doch uiterlijk de eerste dag van de maand waarin de 68-jarige leeftijd wordt bereikt en van wie de pensioenaanspraken niet zijn afgekocht of overgedragen. |
Gewezen partner | 1. degene van wie het huwelijk met de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde na het begin van diens deelneming aan het fonds is beëindigd door echtscheiding, dan wel door ontbinding na scheiding van tafel en bed; 2. degene van wie het geregistreerd partnerschap met de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde na het begin van diens deelneming bij het fonds is beëindigd, anders dan door dood, vermissing of omzetting in een huwelijk; 3. degene van wie het samenlevingscontract, zoals bepaald onder 3 van het begrip partner, met de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde na het begin van diens deelneming bij het fonds is beëindigd anders dan door dood, vermissing of omzetting in een huwelijk of geregistreerd partnerschap. De (gewezen) deelnemer meldt het einde van de samenleving direct aan het fonds, waarbij de datum waarop de gewezen partner volgens de Basisregistratie Personen (BRP) niet meer op hetzelfde adres woont, leidend is voor de kwalificatie als gewezen partner. Een afwijkende datum wordt enkel aangenomen indien er een schriftelijke respectievelijk digitale verklaring voorzien van gelegaliseerde handtekeningen van de gewezen partner en de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde wordt overlegd. |
IVA-uitkering | uitkering ingevolge de inkomensverzekering voor duurzaam en volledig arbeidsongeschikten ingevolge de WIA. |
Loon | het vaste maandelijkse loon dat voor de deelnemer op de datum van vaststelling van zijn pensioengrondslag geldt op basis van de normale arbeidsduur, vermeerderd met een evenredig gedeelte van de voor de betrokken deelnemer geldende vakantietoeslag. Vanaf 1 januari 2015 wordt als loon bedoeld in de eerste volzin van deze definitie ten hoogste het bedrag als genoemd in artikel 18ga van de Wet op de Loonbelasting 1964 in aanmerking genomen. De maximering van het loon zoals opgenomen in de vorige volzin geldt niet voor de arbeidsongeschiktheidspensioenen als bedoeld in hoofdstuk V en X van dit pensioenreglement. |
Mate van arbeidsongeschiktheid | de vaststelling van de omvang van de arbeidsongeschiktheid door het UWV. Indien de WAO-uitkering met toepassing van artikel 44 van de WAO, respectievelijk de uitkering ingevolge de WIA wegens verrekening van inkomen uit arbeid of wegens toepassing van een wettelijke bepaling, tijdelijk wordt gebaseerd op een lager uitkeringspercentage respectievelijk een lagere uitkering, wordt voor de toepassing van dit reglement uitgegaan van de mate van arbeidsongeschiktheid behorende bij het lagere uitkeringspercentage respectievelijk de lagere uitkering. |
Nabestaandenpensioen | partnerpensioen en wezenpensioen. |
Niet geregistreerd partnerschap | de partnerrelatie zoals bepaald onder 3 van het begrip partner. |
Non-activiteitsregeling | een regeling waarbij een werknemer is vrijgesteld van werkzaamheden voor de verdere duur van het dienstverband, terwijl de loonbetaling aan de werknemer wordt voortgezet. |
Partner | 1. degene die gehuwd is met de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde; 2. degene die overeenkomstig de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek een geregistreerd partnerschap is aangegaan met de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde; 3. degene die ongehuwd is en geen geregistreerd partnerschap is aangegaan en met wie de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde die eveneens ongehuwd is en geen geregistreerd partnerschap is aangegaan, samenwoont mits wordt voldaan aan de navolgende voorwaarden: • de partner is voorafgaand aan het overlijden van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde aangemeld als partner bij het fonds door de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde. Bij deze aanmelding is ook een notarieel verleden samenlevingscontract tussen beide partners overlegd; • uit de BRP moet blijken dat beide partners woonachtig zijn op hetzelfde woonadres; • de partner is geen bloed- of aanverwant in de eerste graad in de opgaande of neergaande lijn van de ongehuwde (gewezen) deelnemer of gepensioneerde. |
Pensioenaanspraak / Pensioenaanspraken | het recht op toekomstige pensioenuitkeringen. |
Pensioengerechtigde | persoon voor wie het pensioen is ingegaan. |
Pensioenrecht | het recht op ingegaan pensioen. |
Re-integratie | wanneer een (gedeeltelijk) arbeidsongeschikte werknemer terugkeert in het arbeidsproces naar ander werk dan vóór intreding van de arbeidsongeschiktheid. |
Re-integratie-aanvulling | een aanvulling in het tweede ziektejaar van 20% van het loon voorafgaand aan ziekte bij succesvolle re-integratie, zoals bepaald in de cao. |
Stijging van de cao-lonen | het percentage waarmee de lonen overeenkomstig de cao jaarlijks worden verhoogd in de periode tussen juli van het vorig kalenderjaar en juli van het daaraan voorafgaande kalenderjaar. |
UWV | Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, de instantie die ingevolge de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen uitvoering geeft aan de WIA en WAO. |
Xxxxxx | Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten. |
WAO | Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering. |
WAO-uitkering | loondervingsuitkering of vervolguitkering ingevolge de WAO. |
Werknemer | iedere man of vrouw waarmee een aangesloten werkgever een schriftelijke arbeidsovereenkomst heeft gesloten. |
Wettelijke ziekteperiode | de termijn van 104 weken zoals bedoeld in artikel 7:629 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 29 lid 5 van de Ziektewet. Ten tijde van de WAO gold de termijn van 52 weken. Als door het UWV een kortere of langere termijn wordt vastgesteld, gaat het fonds uit van deze afwijkende termijn. |
WGA-uitkering | werkhervattingsuitkering voor (gedeeltelijk) arbeidsgeschikten ingevolge de WIA. Er zijn drie soorten WGA-uitkeringen: loongerelateerde uitkering, vervolguitkering, loonaanvullinguitkering. |
WIA | Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. |
2 Algemene bepalingen
Artikel 2 - Werkingssfeer
1. Dit reglement is van toepassing op de (gewezen) werknemer die is geboren op of na
1 januari 1950 en waarmee een aangesloten werkgever een schriftelijke arbeidsovereenkomst heeft gesloten, met uitzondering van:
a. de werknemer die niet tot de groep werknemers behoort ten behoeve van wie de uitvoeringsovereenkomst door de aangesloten werkgever, als bedoeld onder 3 van het begrip aangesloten werkgever, met het fonds is gesloten; of
b. de vakantiewerker die niet langer dan 10 weken per kalenderjaar werkzaam is.
2. De werkingssfeer van het fonds is de branche woningcorporaties.
3. In dit pensioenreglement is de relatie tussen het fonds en de (gewezen) deelnemer en
pensioengerechtigde geregeld, met inachtneming van de Pensioenwet.
Artikel 3 - Deelneming
1. Tenzij uit de tekst van dit reglement anders volgt, wordt in dit reglement onder deelneming verstaan de deelneming bij het fonds voor zover deze is gelegen op of na 1 januari 2006.
2. De deelneming aan de pensioenregeling van het fonds vangt aan bij indiensttreding bij een
aangesloten werkgever, met inachtneming van het bepaalde in artikel 2 lid 1.
3. De deelneming aan de pensioenregeling van het fonds eindigt per de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de 68-jarige leeftijd bereikt, dan wel eerder in de navolgende gevallen:
x. xxxxx de deelnemer geen werknemer meer is ingevolge artikel 2 lid 1 van dit reglement, tenzij de deelneming wordt voortgezet ingevolge lid 4 van dit artikel;
b. door overlijden van de deelnemer;
c. bij het bereiken van de feitelijke pensioendatum.
4. De deelneming aan de pensioenregeling van het fonds eindigt niet (volledig) voor de deelnemer die geen werknemer meer is ingevolge artikel 2 lid 1 van dit reglement in de navolgende gevallen:
a. indien en zolang er sprake is van premievrije deelneming wegens arbeidsongeschiktheid door het fonds;
b. indien en zolang de pensioenregeling vrijwillig wordt voortgezet door de deelnemer;
c. indien en zolang er sprake is van (gedeeltelijke) premievrije deelneming verleend door het fonds ten behoeve van de deelnemer van wie de FVP-bijdrage is beëindigd wegens de ontvangst van een Ziektewetuitkering.
5. Het fonds registreert de deelnemingsjaren van de deelnemers, zoals bepaald in artikel 36 van de Pensioenwet.
Artikel 4 - Pensioenaanspraken
1. De deelneming geeft aanspraak op:
a. ouderdomspensioen aan de (gewezen) deelnemer;
b. partnerpensioen aan de partner van de (gewezen) deelnemer of
gepensioneerde;
c. bijzonder partnerpensioen aan de gewezen partner van de (gewezen) deelnemer of
gepensioneerde;
x. xxxxxxxxxxxxx aan:
• de kinderen beneden de 18-jarige leeftijd van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde, die tot deze (gewezen) deelnemer of gepensioneerde in familierechtelijke betrekking staan;
• de stief- en pleegkinderen beneden de 18-jarige leeftijd van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde, die ten tijde van zijn overlijden door hem werden onderhouden en opgevoed.
2. Met (stief- en pleeg-) kinderen beneden de 18-jarige leeftijd worden gelijkgesteld
(stief- en pleeg-) kinderen van 18 tot en met 26 jaar, indien de tijd voor het verrichten van werkzaamheden door deze (stief- en pleeg-) kinderen grotendeels in beslag wordt genomen door het volgen van dagonderwijs of een dagopleiding voor beroep.
3. De deelneming kan ook aanspraak geven op:
a. extra ouderdomspensioen aan de deelnemer en bijbehorend partnerpensioen, mits wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 68 van dit reglement;
b. extra partnerpensioen aan de partner van de zieke of arbeidsongeschikte deelnemer;
c. extra wezenpensioen aan het kind van de zieke of arbeidsongeschikte deelnemer;
d. aanvullend arbeidsongeschiktheidspensioen en invaliditeitspensioen aan de
arbeidsongeschikte deelnemer ingevolge de WAO;
e. WIA-pluspensioen, WGA-hiaatpensioen en WIA-excedentpensioen aan de arbeidsongeschikte deelnemer ingevolge de WIA;
f. Anw-hiaatpensioen aan de partner van de deelnemer, mits de deelnemer hierom verzoekt en hiervoor een verzekering afsluit bij het fonds;
g. nettopensioen als bedoeld in de Bijlage Nettopensioenregeling;
h. aanspraken op grond van aanvullende werkgeversmodulen die zijn afgesloten bij het fonds.
4. De pensioenaanspraken kunnen ingevolge dit reglement niet worden afgekocht, vervreemd of prijsgegeven, dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid worden, anders dan in de gevallen voorzien bij of krachtens de Pensioenwet.
5. Het fonds kan verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten uitsluitend verminderen met inachtneming van het bepaalde in artikel 69 van dit reglement.
Artikel 5 - Aanspraken bij een kortere of langere arbeidsduur
1. Onder de normale arbeidsduur wordt verstaan 36 arbeidsuren per week, zoals bepaald in de cao.
Bij een kortere arbeidsduur
2. Indien de tussen de deelnemer en zijn aangesloten werkgever overeengekomen wekelijkse arbeidsduur minder bedraagt dan de normale arbeidsduur, geldt voor de vaststelling van het ouderdomspensioen en partnerpensioen en de daaruit afgeleide pensioenen het navolgende:
• er wordt voor de betrokken deelnemer een parttime-breuk vastgesteld.
De teller van deze breuk is gelijk aan de op de vaststellingsdatum voor de deelnemer
geldende wekelijkse arbeidsduur en de noemer aan de normale arbeidsduur;
• vervolgens wordt het in artikel 8 lid 1, 2 en 3 of artikel 9 lid 1, 2 en 3 vermelde percentage vermenigvuldigd met de parttime-breuk.
3. Voor de vaststelling van de arbeidsongeschiktheidspensioenen als bedoeld in hoofdstuk V geldt het navolgende:
• de verschillende pensioengrondslagen worden gebaseerd op het daadwerkelijk ontvangen
loon bij de kortere arbeidsduur;
• er wordt geen parttime-breuk toegepast.
Bij een langere arbeidsduur
4. Indien er sprake is van een arbeidsduur van meer dan de normale arbeidsduur per week, wordt uitgegaan van het hogere loon dat voor de deelnemer geldt tot een maximale arbeidsduur van 40 uur met inachtneming van artikel 18ga van de Wet op de Loonbelasting 1964.
Artikel 6 - Pensioengrondslag
1. Onder pensioengrondslag wordt verstaan het op de datum van vaststelling van de pensioengrondslag geldende, tot het jaarbedrag herleide en op een hele euro naar boven afgeronde loon verminderd met de franchise.
Indien het loon niet hoger is dan de franchise, wordt de pensioengrondslag gesteld op 0.
2. De franchise bedraagt 10/7 van de AOW-uitkering, geldend per 1 januari van ieder kalenderjaar.
3. De pensioengrondslag van de deelnemer wordt vastgesteld of opnieuw vastgesteld in de navolgende gevallen:
a. bij de aanvang van ieder kalenderjaar;
b. indien de deelneming in de loop van een kalenderjaar aanvangt of opnieuw aanvangt; bij de aanvang, dan wel de hernieuwde aanvang van de deelneming;
c. indien de deelnemer in de loop van een kalenderjaar aansluitend een ander dienstverband aangaat met een aangesloten werkgever; bij aanvang van het nieuwe dienstverband;
d. indien het tweede ziektejaar van de deelnemer aanvangt;
e. indien de zieke deelnemer in het tweede ziektejaar herstelt;
f. indien de deelnemer tijdens het tweede ziektejaar een re-integratie-aanvulling ontvangt van zijn aangesloten werkgever;
g. indien de mate van arbeidsongeschiktheid van een deelnemer in de loop van het kalenderjaar wijzigt.
4. Een collectieve wijziging van de lonen op grond van de cao gedurende een kalenderjaar heeft niet tot gevolg dat de pensioengrondslag vastgesteld op grond van lid 3 met terugwerkende kracht wordt aangepast.
Artikel 7 - Karakter pensioenregeling
De in dit pensioenreglement opgenomen pensioenregeling betreft een uitkeringsovereenkomst, zoals omschreven in artikel 10 van de Pensioenwet met uitzondering van de regeling zoals bedoeld in artikel 26.
3 Ouderdoms- en nabestaandenpensioen
Artikel 8 - Ouderdomspensioen
1. Over ieder kalenderjaar vanaf 1 januari 2015 waarin de deelnemer heeft deelgenomen aan de pensioenregeling van het fonds wordt ouderdomspensioen opgebouwd van 1,875% van de pensioengrondslag zoals bepaald in artikel 6.
2. Over het kalenderjaar 2014 waarin de deelnemer heeft deelgenomen aan de pensioenregeling van het fonds is ouderdomspensioen opgebouwd van 2,15% van de pensioengrondslag zoals bepaald in artikel 6.
3. Over de kalenderjaren vóór 1 januari 2014 waarin de deelnemer heeft deelgenomen aan de pensioenregeling van het fonds, is ouderdomspensioen opgebouwd van 2,25% van de pensioengrondslag zoals bepaald in artikel 6.
4. Ten aanzien van de voorgaande leden geldt het volgende:
Indien niet over het volledige kalenderjaar is deelgenomen, wordt er een evenredig gedeelte aan ouderdomspensioen opgebouwd in het kalenderjaar.
Het bepaalde in dit lid geldt ook indien er meerdere pensioengrondslagen zijn vastgesteld voor een
deelnemer in het betreffende kalenderjaar.
5. a. Het vóór 1 januari 2014 opgebouwde ouderdomspensioen is per 1 januari 2014 sekseonafhankelijk en collectief actuarieel neutraal omgezet naar ouderdomspensioen met een standaardingangsdatum zoals bepaald in lid 6 sub a.
b. Het in de periode van 1 januari 2014 en vóór 1 januari 2018 opgebouwde ouderdomspensioen is, inclusief het omgezette ouderdomspensioen als bedoeld onder sub a, per 1 januari 2018 sekseonafhankelijk en collectief actuarieel neutraal omgezet naar ouderdomspensioen met een standaardingangsdatum zoals bepaald in lid 6 sub b.
6. a. Het ouderdomspensioen gaat vanaf 1 januari 2014 standaard in op de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer de 67-jarige leeftijd bereikt.
b. Het ouderdomspensioen gaat vanaf 1 januari 2018 standaard in op de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer de 68-jarige leeftijd bereikt.
7. Het ouderdomspensioen eindigt op de laatste dag van de maand waarin de gepensioneerde
overlijdt.
8. De deelnemer en/of gewezen deelnemer heeft, onder de in hoofdstuk IV genoemde voorwaarden, de mogelijkheid tot:
• uitstel van het ouderdomspensioen;
• vervroeging van het ouderdomspensioen;
• deeltijdpensionering;
• uitruil van het partnerpensioen voor ouderdomspensioen;
• uitruil van het ouderdomspensioen voor partnerpensioen;
• een hoog/laag-uitkering van het ouderdomspensioen;
• opname van een bedrag ineens
Deze keuzemogelijkheden hebben invloed op de hoogte van het ouderdomspensioen.
Artikel 9 - Partnerpensioen
1. Over ieder kalenderjaar vanaf 1 januari 2015 waarin de deelnemer heeft deelgenomen aan de pensioenregeling van het fonds wordt partnerpensioen opgebouwd van 1,313% van de pensioengrondslag zoals bepaald in artikel 6.
2. Over het kalenderjaar 2014 waarin de deelnemer heeft deelgenomen aan de pensioenregeling van het fonds is partnerpensioen opgebouwd van 1,51% van de pensioengrondslag zoals bepaald in artikel 6.
3. Over de kalenderjaren vóór 1 januari 2014 waarin de deelnemer heeft deelgenomen aan de pensioenregeling van het fonds, bedroeg het jaarlijkse partnerpensioen 70% van het ouderdomspensioen zoals bepaald in artikel 8 lid 3, voordat het opgebouwde ouderdomspensioen met inachtneming van artikel 8 lid 5 sub a is omgezet.
Het opgebouwde partnerpensioen van de (gewezen) deelnemer is niet gewijzigd bij de omzetting van het ouderdomspensioen.
4. Ten aanzien van de voorgaande leden geldt het volgende:
Indien niet over het volledige kalenderjaar is deelgenomen, wordt er een evenredig gedeelte aan partnerpensioen opgebouwd in het kalenderjaar.
Het bepaalde in dit lid geldt ook indien er meerdere pensioengrondslagen zijn vastgesteld voor een
deelnemer in het betreffende kalenderjaar.
5. Als een gewezen partner van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde recht heeft op bijzonder partnerpensioen dan wordt het in lid 1, lid 2 en lid 3 genoemde partnerpensioen, verlaagd met dit bijzonder partnerpensioen.
6. Indien de deelnemer voor het ingaan van het ouderdomspensioen overlijdt, wordt het partnerpensioen zoals bepaald in lid 1 verhoogd met het bedrag waar nog aanspraak op zou zijn verkregen, indien:
• de deelneming zou hebben voortgeduurd van het tijdstip van overlijden tot de eerste dag van
de maand waarin de 68-jarige leeftijd zou zijn bereikt; en
• over die tijd als grondslag zou zijn gehanteerd de ten tijde van het overlijden voor de
deelnemer geldende pensioengrondslag.
7. Indien de deelnemer overlijdt gedurende het tweede ziektejaar, dan wel gedurende de periode waarin hij arbeidsongeschikt is ingevolge de WIA, wordt voor de hoogte van het partnerpensioen als bedoeld in lid 6 uitgegaan van de pensioengrondslag voor aanvang tweede ziektejaar verhoogd met de stijging van de cao-lonen nadien.
8. Het partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer of
gepensioneerde overlijdt.
Het partnerpensioen eindigt op de laatste dag van de maand waarin de partner overlijdt.
9. De (gewezen) deelnemer heeft, onder de in hoofdstuk IV genoemde voorwaarden, de mogelijkheid tot uitruil van het ouderdomspensioen voor partnerpensioen, dan wel uitruil van het partnerpensioen voor ouderdomspensioen.
Artikel 10 - Bijzonder partnerpensioen
1. Indien de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde na de aanvang van zijn deelneming één of meermalen gehuwd is geweest en/of een (niet) geregistreerd partnerschap is aangegaan, gelden met betrekking tot het bijzonder partnerpensioen de volgende bepalingen.
2. Voor de vaststelling van de aanspraken op bijzonder partnerpensioen en op partnerpensioen wordt de aanspraak op partnerpensioen van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde gesplitst op de volgende wijze:
a. aan de gewezen partner wordt toegerekend het deel opgebouwd tot de datum waarop het huwelijk of het (niet) geregistreerd partnerschap is beëindigd;
b. aan de volgende gewezen partner(s) wordt toegekend het deel opgebouwd tot de datum, waarop het huwelijk of het (niet) geregistreerd partnerschap met de deelnemer is beëindigd, onder aftrek van het deel dat reeds is toegekend aan de vorige gewezen partner(s) van de deelnemer;
c. aan de partner wordt toegerekend het resterende deel van het partnerpensioen.
3. Het bijzonder partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde overlijdt.
Het bijzonder partnerpensioen eindigt op de laatste dag van de maand waarin de gewezen partner
overlijdt.
4. De (gewezen) deelnemer of gepensioneerde en de gewezen partner kunnen anders overeenkomen dan het bepaalde in dit artikel:
a. bij huwelijkse voorwaarden, bij voorwaarden van een geregistreerd partnerschap of bij notariële akte in verband met het niet geregistreerd partnerschap; dan wel
b. bij schriftelijke overeenkomst met betrekking tot de scheiding. De handtekeningen op de overeenkomst moeten zijn gelegaliseerd.
5. De gewezen partner met een recht op bijzonder partnerpensioen heeft het recht dit te vervreemden aan een eerdere of latere partner van de overleden (gewezen) deelnemer of gepensioneerde onder de voorwaarden dat:
a. de vervreemding is overeengekomen bij notariële akte; en
b. de vervreemding onherroepelijk is; en
c. de gewezen partner zich akkoord verklaart met de wijze waarop het fonds uitvoering geeft aan het eventueel uit de overdracht voortvloeiende wijziging van het risico.
Artikel 11 - Wezenpensioen
1. Het jaarlijkse wezenpensioen bedraagt over ieder kalenderjaar vanaf 1 januari 2015 voor ieder kind, als bedoeld in artikel 4 lid 1 en 2, 20% van het partnerpensioen, zoals bepaald in
artikel 9 lid 1.
2. Het jaarlijkse wezenpensioen bedraagt over het kalenderjaar 2014 voor ieder kind, als bedoeld in artikel 4 lid 1 en 2, 20% van het partnerpensioen, zoals bepaald in artikel 9 lid 2.
3. Over de kalenderjaren vóór 1 januari 2014 waarin de deelnemer heeft deelgenomen aan de pensioenregeling van het fonds, bedroeg het jaarlijkse wezenpensioen voor ieder kind, als bedoeld in artikel 4 lid 1 en 2, 14% van het ouderdomspensioen, zoals bepaald in artikel 8 lid 3, voordat het opgebouwde ouderdomspensioen met inachtneming van artikel 8 lid 5 sub a is omgezet.
4. Indien de deelnemer voor het ingaan van het ouderdomspensioen overlijdt, wordt het wezenpensioen zoals bepaald in lid 1 verhoogd met het bedrag waar nog aanspraak op zou zijn verkregen, indien:
• de deelneming zou hebben voortgeduurd van het tijdstip van overlijden tot de eerste dag van
de maand waarin de 68-jarige leeftijd zou zijn bereikt; en
• over die tijd als grondslag zou zijn gehanteerd de ten tijde van het overlijden voor de
deelnemer geldende pensioengrondslag.
Het bepaalde in artikel 9 lid 7 is van overeenkomstige toepassing.
5. Het (extra) wezenpensioen wordt verdubbeld met ingang van de eerste dag van de maand, waarin het kind volle wees, als bedoeld in artikel 18c Wet op de loonbelasting 1964, wordt.
6. Het wezenpensioen gaat in op de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer of
gepensioneerde overlijdt.
Het wezenpensioen eindigt op de laatste dag van de maand waarin het kind de 18-jarige leeftijd bereikt.
Wanneer het kind voldoet aan de voorwaarden zoals bedoeld in artikel 4 lid 2 van dit reglement, eindigt het wezenpensioen op de laatste dag van de maand, waarin het kind de 27-jarige leeftijd bereikt, dan wel waarin voordien niet langer wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 4 lid 2 van dit reglement.
Het wezenpensioen eindigt uiterlijk op de laatste dag van de maand, waarin het kind overlijdt.
7. De in hoofdstuk IV genoemde keuzemogelijkheden met betrekking tot het partnerpensioen hebben geen invloed op de hoogte van het wezenpensioen.
Artikel 12 - Geen aanspraak op (bijzonder) partner- en/of wezenpensioen
1. Geen aanspraak op partner- en/of wezenpensioen bestaat indien het huwelijk, het (niet) geregistreerd partnerschap, dan wel de kindrelatie is ontstaan op of na de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer de 68-jarige leeftijd heeft bereikt dan wel op of na de eerdere feitelijke pensioendatum.
2. Geen aanspraak op partnerpensioen bestaat indien:
a. de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde binnen een half jaar na aanvang van het huwelijk, dan wel het (niet) geregistreerd partnerschap, anders dan door een ongeval, overlijdt; of
b. het partnerpensioen heeft uitgeruild voor ouderdomspensioen ingevolge artikel 14 van dit reglement.
3. Geen aanspraak op partnerpensioen heeft de partner die de (gewezen) deelnemer of
gepensioneerde opzettelijk van het leven heeft beroofd of daaraan medeplichtig is.
4. Geen aanspraak op bijzonder partnerpensioen heeft de gewezen partner die is aangemerkt als
partner op grond van een niet geregistreerd partnerschap in het geval dat:
a. de datum van beëindiging van het niet geregistreerd partnerschap is gelegen voor 1 januari 2007; of
b. de datum van overlijden van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde is gelegen voor 1 januari 2007; of
c. de datum van beëindiging van de deelneming van de deelnemer met het niet geregistreerd partnerschap bij het fonds voor 1 januari 2007 is beëindigd.
Voorts is het bepaalde in lid 1 en lid 3 van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een aanspraak op bijzonder partnerpensioen.
Artikel 13 - Aanspraken bij beëindiging van de deelneming anders dan door overlijden of het ingaan van het ouderdomspensioen
1. Indien de deelneming eindigt anders dan door overlijden of het ingaan van het ouderdomspensioen behoudt de deelnemer zijn aanspraken op ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen.
Van de in de vorige volzin bedoelde pensioenen zijn uitgezonderd het extra partnerpensioen en het extra wezenpensioen.
2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 vervallen met inachtneming van de Pensioenwet de aanspraken op ouderdomspensioen van een deelnemer - inclusief de bijbehorende aanspraken op (bijzonder) partnerpensioen en wezenpensioen - indien bij beëindiging van de deelneming de opgebouwde pensioenaanspraken op jaarbasis € 2 bruto of lager zijn. Het bepaalde in dit lid is van toepassing als er sprake is van beëindiging van de deelneming op of na 1 januari 2019. Aanspraken vervallen niet als de gewezen deelnemer verhuist naar een andere lidstaat van de EU en hij het fonds daarover bij beëindiging van de deelneming heeft geïnformeerd.
4 Keuzemogelijkheden ouderdoms- en partnerpensioen
Artikel 14 - Uitruil partnerpensioen voor ouderdomspensioen
1. De (gewezen) deelnemer kan op zijn feitelijke pensioendatum verzoeken het partnerpensioen geheel of gedeeltelijk uit te ruilen voor ouderdomspensioen, in gelijke mate als waarmee het ouderdomspensioen ingaat, met in achtneming van het bepaalde in dit artikel.
Onder het in de vorige volzin genoemde partnerpensioen wordt verstaan het partnerpensioen dat is opgebouwd tot de feitelijke pensioendatum, doch uiterlijk tot de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer de 68-jarige leeftijd heeft bereikt, verminderd met het bijzonder partnerpensioen.
2. Een schriftelijk verzoek om uitruil van de (gewezen) deelnemer dient ten minste twee maanden vóór zijn feitelijke pensioendatum in het bezit te zijn bij het fonds, met behulp van het daarvoor beschikbaar gestelde aanvraagformulier.
3. De uitruil vindt plaats aan de hand van een door het bestuur, gehoord de adviserend actuaris, vast te stellen sekseonafhankelijke en collectief actuarieel neutrale ruilvoet, geldend van 1 januari tot en met 31 december van een kalenderjaar. Deze tarieven kunnen jaarlijks per 1 januari worden herzien. In de bijlage van dit reglement is de geldende ruilvoet voor uitruil opgenomen.
4. Indien de (gewezen) deelnemer kiest voor uitruil is toestemming van de partner vereist. De toestemming van de partner moet blijken uit medeondertekening door de partner door middel van een gelegaliseerde handtekening op het (digitale) aanvraagformulier van de (gewezen) deelnemer. De gemaakte keuze is onherroepelijk.
5. Uitruil is uitsluitend mogelijk indien het partnerpensioen vanwege de uitruil niet onder de afkoopgrens komt.
Artikel 15 - Uitruil ouderdomspensioen voor partnerpensioen
1. De (gewezen) deelnemer kan op zijn feitelijke pensioendatum verzoeken het, tot de feitelijke pensioendatum, doch uiterlijk het tot de eerste dag van de maand waarin hij de 68-jarige leeftijd heeft bereikt, opgebouwde ouderdomspensioen uit te ruilen voor partnerpensioen, met in achtneming van het bepaalde in dit artikel.
Een schriftelijk verzoek om uitruil van de (gewezen) deelnemer dient ten minste twee maanden vóór zijn feitelijke pensioendatum in het bezit te zijn van het fonds.
2. De uitruil vindt plaats aan de hand van een door het bestuur, gehoord de adviserend actuaris, vast te stellen sekseonafhankelijke en collectief actuarieel neutrale ruilvoet, geldend van 1 januari tot en met 31 december van een kalenderjaar. Deze tarieven kunnen jaarlijks per 1 januari worden herzien. In de bijlage van dit reglement is de geldende ruilvoet voor uitruil opgenomen.
3. Het partnerpensioen na uitruil bedraagt niet meer dan het ouderdomspensioen dat na uitruil resteert.
4. Uitruil is uitsluitend toegestaan indien:
• dit niet leidt tot overschrijding van de fiscale begrenzingen van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals bepaald in artikel 70 van dit reglement; en
• het ouderdomspensioen vanwege de uitruil niet onder de afkoopgrens komt.
Artikel 16 - Uitstel ouderdomspensioen
1. De (gewezen) deelnemer kan verzoeken het ouderdomspensioen na de eerste dag van de maand waarin hij de 68-jarige leeftijd bereikt in te laten gaan, doch uiterlijk 5 jaar na de AOW- ingangsdatum, met inachtneming van het bepaalde in dit artikel.
2. Een schriftelijk verzoek om uitstel van het ouderdomspensioen van de (gewezen) deelnemer dient ten minste twee maanden vóór de eerste dag van de maand waarin hij de 68-jarige leeftijd bereikt in het bezit te zijn van het fonds, onder vermelding van de gewenste ingangsdatum.
De aldus gekozen ingangsdatum van het ouderdomspensioen kan door de (gewezen) deelnemer worden gewijzigd, met dien verstande dat zijn verzoek hiertoe dan ten minste één maand vóór de gewenste ingangsdatum in het bezit dient te zijn van het fonds.
3. Bij uitstel van het ouderdomspensioen wordt het opgebouwde ouderdomspensioen verhoogd. Bij de verhoging wordt uitgegaan van de contante waarde van het ouderdomspensioen ingaand op de eerste dag van de maand waarin hij de 68-jarige leeftijd bereikt, alsmede van de uitgestelde ingangsdatum van het ouderdomspensioen.
Het bestuur stelt, gehoord de adviserend actuaris, sekseonafhankelijke en collectief actuarieel neutrale tarieven vast voor de verhoging van het ouderdomspensioen, geldend van 1 januari tot en met 31 december van een kalenderjaar. Deze tarieven kunnen jaarlijks per 1 januari worden herzien. In de bijlage van dit reglement zijn de geldende tarieven voor uitstel opgenomen.
Uitstel van het ouderdomspensioen heeft geen invloed op de hoogte van het bijbehorende partner- (en wezen)pensioen.
Artikel 17 - Vervroeging ouderdomspensioen
1. De (gewezen) deelnemer kan verzoeken het ouderdomspensioen voor de eerste dag van de maand waarin hij de 68-jarige leeftijd bereikt in te laten ingaan, doch niet voor de eerste dag van de maand waarin hij de 55-jarige leeftijd bereikt, met inachtneming van het bepaalde in dit artikel.
2. Een schriftelijk verzoek om vervroeging van het ouderdomspensioen van de (gewezen) deelnemer dient ten minste twee maanden vóór zijn gewenste ingangsdatum van het ouderdomspensioen in het bezit te zijn van het fonds, onder vermelding van de gewenste ingangsdatum.
3. Bij vervroeging van het ouderdomspensioen wordt het opgebouwde ouderdomspensioen verlaagd. Bij de verlaging wordt uitgegaan van de contante waarde van het tot de vervroegde ingangsdatum opgebouwde ouderdomspensioen (ingaand op de eerste dag van de maand waarin de 68-jarige leeftijd wordt bereikt), alsmede van de vervroegde ingangsdatum van het ouderdomspensioen.
Het bestuur stelt, gehoord de adviserend actuaris, sekseonafhankelijke en collectief actuarieel neutrale tarieven vast voor de verlaging van het ouderdomspensioen, geldend van 1 januari tot en met 31 december van een kalenderjaar. Deze tarieven kunnen jaarlijks per 1 januari worden herzien. In de bijlage van dit reglement zijn de geldende tarieven voor vervroeging opgenomen.
Vervroeging van het ouderdomspensioen heeft geen invloed op de hoogte van het bijbehorende partner- (en wezen)pensioen.
4. Vervroeging van het ouderdomspensioen kan uitsluitend plaatsvinden indien en zolang de
(gewezen) deelnemer voldoet aan de navolgende voorwaarden:
• vervroeging leidt niet tot een jaarlijks ouderdomspensioen dat lager is dan het bij of krachtens de Pensioenwet vastgestelde bedrag voor afkoop; en
• in geval van vervroeging naar een datum die ligt vóór vijf jaar vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet, verklaart de (gewezen) deelnemer schriftelijk dat hij zijn arbeidzame leven beëindigt en dat hij per de vervroegde ingangsdatum van het ouderdomspensioen niet voornemens is de arbeid weer te hervatten.
Artikel 18 - Deeltijdpensionering
Gedeeltelijke uitstel ouderdomspensioen
1. De (gewezen) deelnemer kan verzoeken het ouderdomspensioen na de eerste dag van de maand waarin hij de 68-jarige leeftijd bereikt gedeeltelijk in te laten gaan, doch uiterlijk 5 jaar na de AOW- ingangsdatum, met inachtneming van het bepaalde in lid 1 tot en met 3 en lid 8 van dit artikel.
Gedeeltelijke ingang is mogelijk voor minimaal 10% en voor ieder gewenst geheel percentage vanaf 10%. De mate van ingang van het ouderdomspensioen kan één keer wijzigen, waarvan deze laatste mate van ingang volledige pensioeningang betreft.
2. Het bepaalde in artikel 16 lid 2 is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de wijze waarop de (gewezen) deelnemer kan verzoeken om gedeeltelijke uitstel van het ouderdomspensioen.
3. Het gedeelte van het ouderdomspensioen dat niet ingaat, wordt herrekend conform het bepaalde in artikel 16 lid 3, naar rato van het gedeelte waarvoor het ouderdomspensioen wordt uitgesteld.
Gedeeltelijke vervroeging ouderdomspensioen
4. De (gewezen) deelnemer kan verzoeken het ouderdomspensioen voor de eerste dag van de maand waarin hij de 68-jarige leeftijd bereikt gedeeltelijk in te laten gaan, doch niet voor de eerste dag van de maand waarin hij de 55-jarige leeftijd bereikt, met inachtneming van het bepaalde in dit lid tot en met lid 8 van dit artikel.
5. Gedeeltelijke ingang is mogelijk voor minimaal 10% en voor ieder gewenst geheel percentage vanaf 10%. Na ingang kan de hoogte van het ouderdomspensioen maximaal twee keer wijzigen, waarvan de laatste uitkering een volledige ouderdomspensioenuitkering betreft.
6. Het bepaalde in artikel 17 lid 2 is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de wijze waarop de (gewezen) deelnemer kan verzoeken om gedeeltelijke vervroeging van het ouderdomspensioen.
7. Het gedeelte van het ouderdomspensioen dat ingaat, wordt herrekend conform het bepaalde in artikel 17 lid 3, naar rato van het gedeelte waarvoor het ouderdomspensioen ingaat.
8. Gedeeltelijke vervroeging van het ouderdomspensioen kan uitsluitend plaatsvinden indien en zolang de (gewezen) deelnemer voldoet aan de navolgende voorwaarden:
• gedeeltelijke vervroeging leidt niet tot een jaarlijks ouderdomspensioen dat lager is dan het bij of krachtens de Pensioenwet vastgestelde bedrag voor afkoop; en
• in geval van vervroeging naar een datum die ligt vóór vijf jaar vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet verklaart de (gewezen) deelnemer schriftelijk dat hij zijn arbeidzame leven per de gedeeltelijke vervroegde ingangsdatum beëindigt in dezelfde mate als waarin hij vervroegd met ouderdomspensioen gaat en dat hij niet voornemens is de arbeid weer te hervatten.
Algemeen
9. Bij iedere deeluittreding mag de (gewezen) deelnemer nieuwe (andere) keuzes maken aangaande de keuzemogelijkheden als omschreven in Hoofdstuk IV ‘Keuzemogelijkheden ouderdoms- en partnerpensioen.
Artikel 19A - Hoog/laag-uitkering
1. De (gewezen) deelnemer kan op:
- de feitelijke pensioendatum; of
- bij een wijziging van de mate van gedeeltelijke ingang van het ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 18,
verzoeken om het ouderdomspensioen dat wordt uitgekeerd in een bepaalde periode hoger of lager vast te stellen dan het ouderdomspensioen dat wordt uitgekeerd in de periode die hierop volgt, waarbij de eerstgenoemde periode uiterlijk eindigt per de
AOW-ingangsdatum + 5 jaar, dan wel de AOW-ingangsdatum, met inachtneming van het bepaalde in dit artikel.
Het is niet mogelijk om te kiezen voor een tijdelijk hogere- of lagere pensioenuitkering in combinatie met de opname van een bedrag ineens als omschreven in artikel 19B.
2. Een schriftelijk verzoek om een hoog/laag-uitkering van het ouderdomspensioen van de (gewezen) deelnemer dient ten minste twee maanden vóór zijn feitelijke pensioendatum in het bezit te zijn van het fonds.
3. De uitkeringen worden vastgesteld aan de hand van een door het bestuur, gehoord de adviserend actuaris, vast te stellen sekseonafhankelijke en collectief actuarieel neutrale ruilvoet, geldend van 1 januari tot en met 31 december van een kalenderjaar. Deze tarieven kunnen jaarlijks per 1 januari worden herzien. In de bijlage van dit reglement is de geldende ruilvoet voor hoog/laag-uitkering opgenomen.
4. Indien het ouderdomspensioen voor de AOW-ingangsdatum ingaat, loopt de tijdelijk hogere of lagere uitkering tot de eerste dag van de maand van de AOW-ingangsdatum. De hoogste uitkering kan maximaal 33 1/3 % hoger zijn dan de laagste uitkering, met inachtneming van artikel 18d lid 3 Wet op de loonbelasting 1964 ter zake het buiten beschouwing laten van een bedrag gelijk aan tweemaal de AOW-uitkering tot de AOW-ingangsdatum van de (gewezen) deelnemer in gelijke mate als waarmee het ouderdomspensioen ingaat. Bij gedeeltelijke ingang van het ouderdomspensioen geldt het voorgaande in gelijke mate als waarin wordt uitgetreden.
5. Indien het ouderdomspensioen op of na de AOW-ingangsdatum ingaat, loopt de tijdelijke hogere of lagere uitkering uiterlijk tot 5 jaar na de AOW-ingangsdatum. De hoogste uitkering kan maximaal 33 1/3 % hoger zijn dan de laagste uitkering. Bij gedeeltelijke ingang van het ouderdomspensioen geldt het voorgaande in gelijke mate als waarin wordt uitgetreden.
6. Indien er meer dan één verzoek voor een berekening van een hoog/laag-uitkering wordt gedaan, kan het fonds vanaf de tweede berekening kosten in rekening brengen bij de (gewezen) deelnemer, mits het fonds de (gewezen) deelnemer hierover vooraf informeert.
Artikel 19B - Bedrag ineens
1. De (gewezen) deelnemer kan op:
- de feitelijke pensioendatum; of
- bij een wijziging van de mate van gedeeltelijke ingang van het ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 18,
kiezen voor afkoop van een deel van zijn opgebouwde ouderdomspensioen, mits wordt voldaan aan de in dit artikel vermelde voorwaarden. Deze keuze voor opname van een bedrag ineens is onherroepelijk.
2. De (gewezen) deelnemer kan kiezen voor uitbetaling van een bedrag ineens ter hoogte van maximaal 10% van het tot de feitelijke pensioendatum opgebouwde ouderdomspensioen. De ruilvoet voor de vervanging van een deel van de aanspraken op ouderdomspensioen wordt bepaald op basis van de geldende Flexfactoren zoals opgenomen in de bijlage van dit reglement. Deze tarieven kunnen jaarlijks per 1 januari worden herzien.
3. Door de opname van een bedrag ineens wordt het resterende jaarlijks ouderdomspensioen lager. De keuze voor een bedrag ineens mag niet leiden tot een jaarlijks ouderdomspensioen dat lager is dan de afkoopgrens. En de keuze voor een bedrag ineens mag niet worden gecombineerd met een hoog/laag-uitkering (of een laag/hoog- uitkering) als bedoeld in artikel 19A.
4. De afkoop als bedoeld in dit artikel vindt plaats ná uitruil als omschreven in artikel 14 en 15 en ná uitstel of vervroeging van de ingangsdatum van het ouderdomspensioen als omschreven in artikel 16 en 17.
5. Het bedrag ineens wordt uitgekeerd aan de gepensioneerde na vermindering door het fonds met de wettelijk voorgeschreven inhoudingen.
6. In geval van afkoop als bedoeld in dit artikel vervallen alle bij de afkoop betrokken pensioenaanspraken van de
(gewezen) deelnemer jegens het fonds.
7. Het schriftelijk verzoek tot uitbetaling van een bedrag ineens dient ten minste twee maanden vóór de feitelijke pensioendatum in het bezit te zijn van het fonds.
Uitgestelde uitbetaling
8. De uitbetaling in verband met de afkoop als bedoeld in dit artikel wordt op verzoek van de (gewezen) deelnemer uitgesteld tot de maand januari volgend op het jaar waarin de AOW-leeftijd is bereikt, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. de (gewezen) deelnemer is in leven op de eerste dag van die maand;
b. het schriftelijk verzoek is tenminste twee maanden vóór de feitelijke pensioendatum in bezit van het fonds; en
c. de ingangsdatum van het ouderdomspensioen is gelegen in de maand waarin de AOW-leeftijd wordt bereikt of in de daaropvolgende maand.
9. Bij overlijden van de gepensioneerde na de ingangsdatum van het ouderdomspensioen, maar voor de eerste dag van de maand januari, als bedoeld in lid 8, keert het fonds eenmalig een bedrag uit ten gunste van de nalatenschap van de gepensioneerde, indien de gepensioneerde overeenkomstig het bepaalde in lid 8 heeft verzocht om uitstel van de betaling. De uitgestelde betaling van het oorspronkelijke bedrag ineens vervalt.
10. Het bedrag als bedoeld in lid 9 is gelijk aan het verschil tussen de som van de termijnen van het ouderdomspensioen dat zou worden uitgekeerd wanneer geen verzoek tot afkoop was gedaan en de som van de feitelijk uitgekeerde termijnen van het ouderdomspensioen, berekend over de periode vanaf de ingangsdatum van het ouderdomspensioen tot de laatste dag van de maand waarin het overlijden plaatsvindt.
5 Arbeidsongeschiktheids- pensioenen
Gedurende de WIA en WAO
Artikel 20 - Algemene bepalingen met betrekking tot de arbeidsongeschiktheids- pensioenen (WAO/WIA)
1. Het bepaalde in de artikelen 21 lid 1, 21a lid 1, 22 lid 1, 23 lid 1 en 24 lid 1 vindt geen toepassing voor de deelnemer die reeds op de datum waarop de deelneming aanving bij het fonds, arbeidsongeschikt was en/of indien de eerste ziektedag zich heeft voorgedaan voorafgaand aan de aanvang van de deelneming.
2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 vinden de daarin genoemde artikelen wel toepassing voor de deelnemer, indien na aanvang van de deelneming sprake is van herleving van de WGA- of IVA- uitkering respectievelijk de WAO-uitkering en deze herleving 4 weken of langer plaatsvindt na intrekking van de uitkering.
3. Indien de WGA- of IVA-uitkering respectievelijk de WAO-uitkering wordt ingetrokken, maar het recht op de uitkering ingevolge de WIA respectievelijk de WAO binnen 4 weken herleeft, herleven de rechten op de arbeidsongeschiktheidspensioenen volgend uit de direct aan de intrekking voorafgaande arbeidsongeschiktheid.
4. Indien de mate van arbeidsongeschiktheid wordt gewijzigd, leidt dit tot een overeenkomstige aanpassing van het recht op de arbeidsongeschiktheidspensioenen. Een verhoging van de mate van arbeidsongeschiktheid na beëindiging van het dienstverband met de aangesloten werkgever leidt tot een overeenkomstige verhoging van het recht op de arbeidsongeschiktheidspensioenen indien de eerste ziektedag zich heeft voorgedaan tijdens het dienstverband met de aangesloten werkgever bestaande op of na 1 januari 2014,
5. In geval van verhoging(en) van de mate van arbeidsongeschiktheid van de deelnemer gedurende het dienstverband bij de aangesloten werkgever, kan de deelnemer die is uitgesloten van het recht op de arbeidsongeschiktheidspensioenen op grond van het eerste lid en die geen aanspraak kan maken op een arbeidsongeschiktheidsverzekering bij een andere pensioenuitvoerder, het fonds verzoeken arbeidsongeschiktheidspensioen toe te kennen overeenkomstig de verhoging van de mate van arbeidsongeschiktheid. De mate van arbeidsongeschiktheid die reeds op de datum waarop de deelneming laatstelijk aanving bij het fonds bestond, komt niet in aanmerking voor toekenning van de arbeidsongeschiktheidspensioenen. De deelnemer verstrekt de benodigde inlichtingen of gegevens en machtigingen aan het fonds ter beoordeling van het verzoek.
6. De arbeidsongeschiktheidspensioenen worden maandelijks aan de (gewezen) deelnemer uitgekeerd. Bij de uitkering van de arbeidsongeschiktheidspensioenen wordt een jaar gesteld op 360 dagen en een maand op 30 dagen.
7. Een verlaging van het loon van de arbeidsongeschikte deelnemer na 1 januari van enig jaar, leidt tot een wijziging van de grondslag voor de arbeidsongeschiktheidspensioenen.
Artikel 20a - Algemene bepalingen met betrekking tot het WIA-pluspensioen en WIA-excedentpensioen (WIA)
1. Het recht op het WIA-pluspensioen en WIA-excedentpensioen vangt aan op de dag waarop de (gewezen) deelnemer een WGA- of IVA-uitkering ontvangt en eindigt met ingang van de dag dat de WGA- of IVA-uitkering stopt, doch uiterlijk per de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de 68-jarige leeftijd dan wel de eerdere AOW-ingangsdatum bereikt, met inachtneming van het bepaalde in dit artikel en de artikelen 20, 21 lid 1 en 21a lid 1.
2. Indien een (gewezen) deelnemer gedeeltelijk arbeidsongeschikt is in de zin van de WIA, wordt de uitkering van het WIA-pluspensioen en WIA-excedentpensioen, als bedoeld in de artikelen 21 lid 2 eerste volzin en 21a lid 2 eerste volzin, vermenigvuldigd met de uitkeringspercentages uit de onderstaande tabel:
Mate van arbeidsongeschiktheid | Uitkeringspercentage |
35 - 45% | 40% |
45 – 55% | 50% |
55 – 65% | 60% |
65 – 80% | 72,5% |
3. In het geval de mate van arbeidsongeschiktheid van de (gewezen) deelnemer op grond van de WIA gewijzigd wordt vastgesteld, wordt de hoogte van het recht op het WIA-pluspensioen of WIA- excedentpensioen opnieuw vastgesteld met ingang van de dag dat de mate van arbeidsongeschiktheid ingevolge de WIA gewijzigd is vastgesteld, met inachtneming van het in de leden 1 en 2 van dit artikel en artikelen 21 en 21a bepaalde.
4. Bij overlijden van de (gewezen) deelnemer die een WIA-pluspensioen en/of WIA-excedentpensioen ontvangt van het fonds, wordt door het fonds aan de nabestaanden een slotuitkering verstrekt ter hoogte van één maand van het WIA-pluspensioen en/of WIA-excedentpensioen. Indien de in dit lid genoemde nabestaanden een overlijdensuitkering op grond van artikel 2.11.2 van de cao ontvangen, wordt ingevolge de cao de in dit lid genoemde slotuitkering door de werkgever in mindering gebracht op voornoemde overlijdensuitkering.
Artikel 21 - Het WIA-pluspensioen (WIA)
1. De (gewezen) deelnemer van wie de eerste ziektedag zich heeft voorgedaan tijdens de deelneming bestaande op of na 1 januari 2014, heeft op verzoek recht op WIA-pluspensioen, met inachtneming van het bepaalde in dit artikel en de artikelen 20, 20a en 53.
2. Het WIA-pluspensioen is een aanvulling op de WGA- of IVA-uitkering en bedraagt bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 – 100%, 5% van de in lid 3 bedoelde uitkeringsgrondslag. Indien de (gewezen) deelnemer gedeeltelijk arbeidsongeschikt is in de zin van de WIA, is artikel 20a lid 2 van toepassing.
3. De grondslag voor de uitkering van het WIA-pluspensioen wordt voor de eerste keer vastgesteld op de eerste dag, waarop er recht bestaat op een WGA- of IVA-uitkering.
Als grondslag voor het WIA-pluspensioen wordt in aanmerking genomen:
• het tot een jaarbedrag herleide loon dat gold per 1 januari van het jaar waarin de eerste ziektedag zich heeft voorgedaan; dan wel
• bij herleving van het recht op een uitkering ingevolge de WIA: het tot een jaarbedrag herleide loon dat gold per 1 januari van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin het recht ingevolge de WIA is herleefd; en
• per 1 januari verhoogd met de stijging van de cao-lonen nadien; en
• voor zover de uit bovenstaande elementen bestaande grondslag minder is dan of gelijk is aan de AO-grens.
4. Indien de (gewezen) deelnemer onafgebroken een uitkering van het WIA-pluspensioen ontvangt en het uitkeringspercentage, overeenkomstig artikel 20a lid 2, tussentijds wordt verhoogd, wordt voor elke verhoging van de uitkering van het WIA-pluspensioen de in dat jaar geldende grondslag gehanteerd.
Het voorgaande geldt eveneens voor een tussentijdse verhoging naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 – 100%.
Artikel 21a - Het WIA-excedentpensioen (WIA)
1. De (gewezen) deelnemer van wie de eerste ziektedag zich heeft voorgedaan tijdens de deelneming bestaande op of na 1 januari 2014 en zijn tot een jaarbedrag herleide loon hoger is dan de AO-grens, heeft op verzoek recht op WIA-excedentpensioen, met inachtneming van het bepaalde in dit artikel en de artikelen 20, 20a en 53.
2. Bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 – 100%, bedraagt de uitkering van het WIA- excedentpensioen 75% van de in lid 3 bedoelde uitkeringsgrondslag. Indien de (gewezen) deelnemer gedeeltelijk arbeidsongeschikt is in de zin van de WIA, is artikel 20a lid 2 van toepassing.
3. De grondslag voor de uitkering van het WIA-excedentpensioen wordt voor de eerste keer vastgesteld op de eerste dag, waarop er recht bestaat op een WGA- of IVA-uitkering.
Als grondslag voor de uitkering van het WIA-excedentpensioen wordt in aanmerking genomen:
• het tot een jaarbedrag herleide loon dat gold per 1 januari van het jaar waarin de eerste ziektedag zich heeft voorgedaan; dan wel
• bij herleving van het recht op een uitkering ingevolge de WIA: het tot een jaarbedrag herleide loon dat gold per 1 januari van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin het recht ingevolge de WIA is herleefd; en
• per 1 januari verhoogd met de stijging van de cao-lonen nadien.
Vervolgens wordt de grondslag bepaald door het in de vorige volzin vermelde, tot een jaarbedrag herleide loon te verminderen met de AO-grens.
4. Indien de (gewezen) deelnemer onafgebroken een uitkering van het WIA-excedentpensioen ontvangt en het uitkeringspercentage, overeenkomstig artikel 20a lid 2, tussentijds wordt verhoogd, wordt voor elke verhoging van de uitkering van het WIA-excedentpensioen de in dat jaar geldende grondslag gehanteerd.
Het voorgaande geldt eveneens voor een tussentijdse verhoging naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 – 100%.
Artikel 22 - Het WGA-hiaatpensioen (WIA)
1. De (gewezen) deelnemer die een WGA vervolguitkering ontvangt van wie de eerste ziektedag zich heeft voorgedaan tijdens de deelneming bestaande op of na 1 januari 2014, heeft op verzoek recht op WGA-hiaatpensioen, met inachtneming van het bepaalde in dit artikel en de artikelen 20 en 53.
2. Met inachtneming van het in lid 1 bepaalde vangt het recht op WGA-hiaatpensioen aan op de dag waarop de (gewezen) deelnemer een WGA vervolguitkering ontvangt en eindigt met ingang van de dag dat de WGA vervolguitkering stopt, doch uiterlijk per de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer de 68-jarige leeftijd dan wel de eerdere AOW-ingangsdatum bereikt.
3. De WGA-hiaatpensioengrondslag wordt voor de eerste keer vastgesteld op de eerste arbeidsongeschiktheidsdag, waarop er recht bestaat op een WGA vervolguitkering.
Als grondslag voor het recht op WGA-hiaatpensioen wordt in aanmerking genomen het maandloon verminderd met het minimum maandloon dat het UWV hanteert voor de vaststelling van de uitkeringen ingevolge de WIA.
4. De hoogte van het WGA-hiaatpensioen wordt vastgesteld door de WGA-hiaatpensioengrondslag te vermenigvuldigen met het uitkeringspercentage, behorende bij de mate van arbeidsongeschiktheid zoals weergegeven in onderstaande tabel.
Mate van arbeidsongeschiktheid | Uitkeringspercentage |
35 - 45% | 28% |
45 – 55% | 35% |
55 – 65% | 42% |
65 – 80% | 50,75% |
5. In het geval de mate van arbeidsongeschiktheid van de deelnemer op grond van de WIA gewijzigd wordt vastgesteld, wordt de hoogte van het WGA-hiaatpensioen opnieuw vastgesteld, zoals bepaald in lid 4 met inachtneming van het in lid 3 bepaalde.
De hoogte van het recht op WGA-hiaatpensioen wordt niet gewijzigd, in het geval de inkomsten uit arbeid toenemen en de mate van arbeidsongeschiktheid van de deelnemer niet lager wordt vastgesteld gedurende de WGA vervolguitkering.
6. Indien een WGA vervolguitkering wordt verstrekt na overlijden van de deelnemer ingevolge artikel 74 van de WIA, wordt aan de nabestaanden die deze vervolguitkering ontvangen, door het fonds een uitkering ter hoogte van één maand WGA-hiaatpensioen verstrekt. Indien de in dit lid genoemde nabestaanden een overlijdensuitkering op grond van artikel 2.11.2 van de cao ontvangen, wordt ingevolge de cao de in dit lid genoemde slotuitkering door de werkgever in mindering gebracht op voornoemde overlijdensuitkering.
7. De hoogte van de uitkering ingevolge het WGA-hiaatpensioen wordt herzien met ingang van de dag en de mate waarin de daglonen worden herzien ingevolge artikel 14 van de WIA.
Gedurende de WAO
Artikel 23 - Het invaliditeitspensioen (WAO)
1. De deelnemer die een WAO-uitkering ontvangt en zijn tot een jaarbedrag herleide loon hoger is dan de AO-grens, heeft op verzoek recht op invaliditeitspensioen, met inachtneming van het bepaalde in dit artikel en de artikelen 20 en 53.
2. Het recht op invaliditeitspensioen vangt aan op de dag waarop de deelnemer een WAO-uitkering ontvangt en eindigt met ingang van de dag dat de WAO-uitkering stopt, doch uiterlijk per de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de 68-jarige leeftijd dan wel de eerdere AOW- ingangsdatum bereikt.
3. De jaarlijkse uitkering ingevolge het invaliditeitspensioen wordt vastgesteld door:
• het uitkeringspercentage behorende bij de mate van arbeidsongeschiktheid van de deelnemer, zoals bepaald in dit lid; te vermenigvuldigen met
• de grondslag, zoals bepaald in lid 4.
In het geval de deelnemer een arbeidsongeschiktheidspensioen als bedoeld in artikel 67 lid 4 ontvangt, wordt tabel I gehanteerd op basis waarvan het uitkeringspercentage voor het invaliditeitspensioen wordt bepaald.
TABEL I | |
Mate van arbeidsongeschiktheid | Uitkeringspercentage |
15 - 25% | 8,75% |
25 - 35% | 17,5% |
35 - 45% | 26,25% |
45 - 55% | 35% |
55 - 65% | 43,75% |
65 - 80% | 56,88% |
80 - 100% | 70% |
In het geval tabel I niet langer van toepassing is, is tabel II van toepassing, indien en voor zover de
deelnemer een WAO-uitkering ontvangt.
TABEL II | |
Mate van arbeidsongeschiktheid | Uitkeringspercentage |
15 - 25% | 10% |
25 - 35% | 20% |
35 - 45% | 30% |
45 - 55% | 40% |
55 - 65% | 50% |
65 - 80% | 65% |
80 - 100% | 80% |
4. De grondslag voor de uitkering van het invaliditeitspensioen wordt voor de eerste keer vastgesteld op de eerste arbeidsongeschiktheidsdag, waarop er recht bestaat op een WAO-uitkering, mits wordt voldaan aan de overige voorwaarden van lid 1.
Voor de vaststelling van de grondslag van het invaliditeitspensioen wordt uitgegaan van het tot het jaarbedrag herleide loon zoals laatstelijk voor de ingang van het invaliditeitspensioen voor de deelnemer vastgesteld verminderd met de AO-grens.
Indien de deelnemer onafgebroken een uitkering van het invaliditeitspensioen ontvangt en het uitkeringspercentage, bedoeld in lid 3, tussentijds wordt verhoogd, wordt voor elke verhoging van de uitkering van het invaliditeitspensioen de in dat jaar geldende grondslag gehanteerd.
5. Gedurende de periode waarin de deelnemer een invaliditeitspensioen ontvangt, wordt het tot het jaarbedrag herleide loon dat voor de vaststelling van de grondslag van het invaliditeitspensioen wordt gehanteerd, jaarlijks per 1 januari verhoogd met de stijging van de cao-lonen nadien. Vervolgens wordt de grondslag vastgesteld door het in de vorige volzin bepaalde tot het jaarbedrag herleide loon te verminderen met de AO-grens.
6. In het geval de mate van arbeidsongeschiktheid van de deelnemer gewijzigd wordt vastgesteld ingevolge de WAO, wordt de hoogte van het invaliditeitspensioen opnieuw vastgesteld. De wijziging van het invaliditeitspensioen gaat in op de ingangsdatum van de wijziging van de WAO- uitkering.
De wijziging van het invaliditeitspensioen als gevolg van de overgang naar tabel II, zoals weergegeven in lid 3, gaat in op de eerste dag van het vierde WAO-jaar, dan wel bij toepassing van artikel 43a van de WAO, het vijfde WAO-jaar.
7. Bij overlijden van de deelnemer die een invaliditeitspensioen van het fonds ontvangt, wordt door het fonds aan de nabestaanden een slotuitkering verstrekt ter hoogte van één maand invaliditeitspensioen. Indien de in dit lid genoemde nabestaanden een overlijdensuitkering op grond van artikel 2.11.2 van de cao ontvangen, wordt ingevolge de cao de in dit lid genoemde slotuitkering door de werkgever in mindering gebracht op voornoemde overlijdensuitkering.
Artikel 24 - Het aanvullend arbeidsongeschiktheidspensioen (WAO)
1. De deelnemer die een WAO vervolguitkering ontvangt, heeft op verzoek recht op aanvullend arbeidsongeschiktheidspensioen, met inachtneming van het bepaalde in dit artikel en de artikelen 20 en 53.
2. Het recht op aanvullend arbeidsongeschiktheidspensioen vangt aan op de dag waarop de deelnemer een WAO vervolguitkering ontvangt en eindigt met ingang van de dag dat de WAO vervolguitkering stopt, doch uiterlijk per de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de 68- jarige leeftijd dan wel de eerdere AOW-ingangsdatum bereikt.
3. De uitkering ingevolge het aanvullend arbeidsongeschiktheidspensioen bestaat uit een aanvulling op de WAO vervolguitkering.
De hoogte van de uitkering van het aanvullend arbeidsongeschiktheidspensioen wordt bepaald door het verschil tussen:
a. de hoogte van de loondervingsuitkering die de deelnemer ontvangt of zou ontvangen indien hij 33 jaar of ouder zou zijn geweest, waarvoor het WAO dagloon als maatstaf geldt; en
b. de hoogte van de vervolguitkering die de deelnemer ontvangt, waarvoor het WAO vervolgdagloon als maatstaf geldt.
4. In het geval de vervolguitkering niet of tijdelijk niet wordt uitbetaald door het UWV, kan het fonds de betaling van de uitkering ingevolge het aanvullend arbeidsongeschiktheidspensioen (tijdelijk) stopzetten.
5. In het geval de deelnemer die een WAO vervolguitkering ontvangt inkomsten uit arbeid of zelfstandig beroep geniet, brengt het fonds, indien deze inkomsten door het UWV in mindering worden gebracht op de WAO vervolguitkering en genoemde inkomsten deze uitkering te boven gaan, de inkomsten voor zover deze uitgaan boven de WAO vervolguitkering in mindering op de uitkering ingevolge het aanvullend arbeidsongeschiktheidspensioen.
6. Indien een WAO vervolguitkering wordt verstrekt ingevolge artikel 53 van de WAO na overlijden van de deelnemer die een aanvullend arbeidsongeschiktheidspensioen ontvangt van het fonds, wordt aan de nabestaanden die deze vervolguitkering ontvangen, door het fonds een uitkering verstrekt ter hoogte van één maand aanvullend arbeidsongeschiktheidspensioen. Indien de in dit lid genoemde nabestaanden een overlijdensuitkering op grond van artikel 2.11.2 van de cao ontvangen, wordt ingevolge de cao de in dit lid genoemde slotuitkering door de werkgever in mindering gebracht op voornoemde overlijdensuitkering.
7. De hoogte van de uitkering ingevolge het aanvullend arbeidsongeschiktheidspensioen wordt herzien met ingang van de dag en de mate waarin de daglonen worden herzien ingevolge artikel 15 van de WAO.
Artikel 25 - Anticumulatie van vervroegd ouderdomspensioen en arbeidsongeschiktheidspensioenen
1. Op de (gewezen) deelnemer die:
a. arbeidsongeschikt is en een WGA-, IVA-, of WAO-uitkering ontvangt; en
b. recht heeft op een of meer arbeidsongeschiktheidspensioenen ingevolge dit hoofdstuk, dan wel ingevolge de pensioenvoorziening bij een vrijgestelde werkgever; en
c. (gedeeltelijk) vervroegd met ouderdomspensioen gaat; en/of
d. vóór 1 januari 2014 met vroegpensioen is gegaan dat is verkregen door premievrije deelneming bij arbeidsongeschiktheid door het fonds;
is dit artikel van toepassing.
2. Zolang de arbeidsongeschiktheid voortduurt, wordt het vervroegde ouderdomspensioen, dan wel het voor 1 januari 2014 ingegane vroegpensioen als bedoeld in lid 1 sub d verminderd met de ontvangen WGA-, IVA-, of WAO-uitkering (mits deze betrekking heeft op loon verdiend bij een aangesloten werkgever) en de arbeidsongeschiktheidspensioenen die worden uitgekeerd door het fonds.
3. Het vervroegd ouderdomspensioen en het voor 1 januari 2014 ingegane vroegpensioen zal tezamen met de WGA-, IVA-, of WAO-uitkering (mits deze betrekking heeft op loon verdiend bij een aangesloten werkgever) en de arbeidsongeschiktheidspensioenen die worden uitgekeerd door het fonds niet hoger zijn dan het tot het jaarbedrag herleide loon als bedoeld in artikel 28 lid 6, dan wel artikel 29 lid 6.
4. Xxxxxxx van vermindering van de uitkering ingevolge de WAO of WIA wegens het niet voldoen aan de voorschriften van het UWV, wordt door het fonds de anticumulatie toegepast alsof er geen sprake is van vermindering van de WGA-, IVA-, of WAO-uitkering.
5. Indien op enig moment uitkeringen van vervroegd ouderdomspensioen of vroegpensioen, hoe genaamd ook, in mindering worden gebracht op de WGA-, IVA-, of WAO-uitkering ingevolge de WIA of WAO zal het bepaalde in dit artikel niet langer van toepassing zijn.
6. Voor zover een gedeeltelijk arbeidsongeschikte deelnemer voor en verband houdende met het dienstverband bij de aangesloten werkgever, gebruik maakt van de mogelijkheid tot deeltijdpensioen als bedoeld in artikel 18 lid 4 tot en met lid 8, vindt geen anti-cumulatie plaats wat betreft het vervroegde ouderdomspensioen.
6 Aanvullende regelingen
Artikel 26 - Nettopensioen
1. Het fonds biedt de deelnemer die hiervoor in aanmerking komt, de mogelijkheid om voor de pensioenopbouw boven het loon, deel te nemen aan een nettopensioenregeling. De voorwaarden en condities van (deelname aan) deze nettopensioenregeling staan uitgewerkt in de bijlage van dit reglement.
2. De salaris-plusmodule is vervallen per 1 januari 2015.
Artikel 27 - Anw-hiaatpensioen
1. Op verzoek kan de deelnemer ten behoeve van zijn partner, een Anw-hiaatpensioen verzekeren op zijn leven ter grootte van € 18.920,- per jaar (bedrag 2023).
Het hier genoemde bedrag wordt jaarlijks per 1 januari verhoogd met het percentage waarmee de uitkeringen ingevolge de Algemene Nabestaandenwet (Anw) worden verhoogd.
2. Het in het eerste lid genoemde Anw-hiaatpensioen gaat in op de eerste dag van de maand waarin de deelnemer overlijdt en eindigt per de eerste dag van de maand volgend op het overlijden van de partner, doch in ieder geval per de eerste dag van de maand waarin de partner de 68-jarige leeftijd bereikt dan wel de eerdere AOW-ingangsdatum.
De uitkering wordt maandelijks achteraf uitbetaald.
3. De verzekering van het Anw-hiaatpensioen wordt vastgelegd in een pensioenbrief.
4. Het bestuur stelt, gehoord de adviserend actuaris, de premie vast voor het
Anw-hiaatpensioen. Het bestuur is bevoegd, gehoord de adviserend actuaris, deze premie te wijzigen. Een gewijzigde premie is ook van toepassing op de vóór de wijziging van de premie afgesloten verzekering. Een gewijzigd tarief kan niet eerder dan drie maanden na het tijdstip waarop het nieuwe tarief aan de belanghebbende is medegedeeld worden toegepast.
Het nieuwe tarief kan niet met terugwerkende kracht gelden.
5. De deelnemer heeft volgens onderstaande tabel recht op (gedeeltelijke) premievrije deelneming aan de Anw-hiaatpensioenverzekering in geval van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO van ten minste 15%, dan wel arbeidsongeschiktheid in de zin van de WIA van ten minste 35%, indien deze arbeidsongeschiktheid ten minste twee jaar na de ingangsdatum van de verzekering aanvangt:
Mate van arbeidsongeschiktheid WAO | Uitkeringspercentage |
15 - 25% | 20% |
25 - 35% | 30% |
35 - 45% | 40% |
45 - 55% | 50% |
55 - 65% | 60% |
65 - 80% | 72,5% |
80 - 100% | 100% |
Mate van arbeidsongeschiktheid WIA | Uitkeringspercentage |
35 - 45% | 40% |
45 - 55% | 50% |
55 - 65% | 60% |
65 - 80% | 72,5% |
80 - 100% | 100% |
6. De ingegane uitkering van het Anw-hiaatpensioen wordt op dezelfde wijze verhoogd als het partnerpensioen, en wel overeenkomstig het bepaalde in artikel 38 van dit reglement.
7. Een door de deelnemer te treffen Anw-hiaatpensioenverzekering als bedoeld in dit artikel kan ingaan vanaf de eerste dag van enige maand.
8. De verzekering eindigt:
a. indien de deelnemer vóór de eerste dag van de maand waarin hij de 68-jarige leeftijd zou hebben bereikt, overlijdt: op de dag van overlijden;
b. per de datum waarop de deelneming van de deelnemer aan de pensioenregeling van het
fonds eindigt;
c. per de eerste dag van de maand waarin de partner de 68-jarige leeftijd bereikt dan wel de eerdere AOW-ingangsdatum;
d. per de datum waarop het huwelijk, dan wel het (niet) geregistreerd partnerschap met de partner vóór de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer de 68-jarige leeftijd bereikt, wordt beëindigd door overlijden van de partner of anderszins;
e. per de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de verzekering door de
deelnemer schriftelijk is opgezegd.
9. De gewezen deelnemer kan op verzoek de verzekering van het Anw-hiaatpensioen vrijwillig voortzetten indien en zolang deze ervoor kiest zijn deelneming aan de regeling vrijwillig voort te zetten, overeenkomstig artikel 34.
Het bepaalde in artikel 34 lid 2 is van overeenkomstige toepassing op de vrijwillige voortzetting van het Anw-hiaatpensioen.
10. Het fonds kan aan de deelnemer vragen een gezondheidsverklaring in te vullen en eventueel zijn medewerking te verlenen aan een geneeskundig onderzoek als:
a. de deelnemer een wijziging wil aanbrengen in de gekozen hoogte van het Anw–hiaatpensioen;
b. een deelnemer later dan drie maanden na aanvang van de deelname aan de pensioenregeling of na aanvang van een relatie met de partner zoals omschreven in artikel 1 zich voor het eerst aanmeldt voor verzekering van het Anw-hiaatpensioen.
Als ingangsdatum van de wijziging of verzekering geldt de dag waarop het fonds de aanmelding of wijziging ontvangt.
7 Bijzondere pensioen- opbouw
Artikel 28 - Premievrije deelneming bij arbeidsongeschiktheid in de zin van de WIA (WIA)
1. De (gewezen) deelnemer van wie de eerste ziektedag zich heeft voorgedaan tijdens de deelneming bestaande op of na 1 januari 2014 en die vanaf het bereiken van de wettelijke ziekteperiode onafgebroken 35% of meer arbeidsongeschikt is, heeft op verzoek recht op premievrije deelneming bij het fonds, met inachtneming van het bepaalde in dit artikel en artikel 53.
Het recht op premievrije deelneming ontstaat vanaf het einde van de wettelijke ziekteperiode.
2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 heeft de deelnemer van wie de eerste ziektedag zich heeft voorgedaan voor aanvang van de deelneming maar voldoet aan de overige in lid 1 gestelde voorwaarden, recht op premievrije deelneming bij het fonds, indien na aanvang van de deelneming sprake is van herleving van de WGA- of IVA-uitkering en deze herleving 4 weken of langer plaatsvindt na intrekking van de uitkering.
3. In afwijking van het bepaalde in lid 1 heeft de deelnemer die bij aanvang van de deelneming gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, op of na 1 januari 2014 in dienst is bij een aangesloten werkgever en voor het overige voldoet aan de in lid 1 gestelde voorwaarden, recht op gedeeltelijke premievrije deelneming bij het fonds, indien en voor zover na aanvang van de deelneming sprake is van verhoging van de mate van arbeidsongeschiktheid. Recht op gedeeltelijke premievrije deelneming bestaat vanaf dat moment voor zover de gewijzigde mate van arbeidsongeschiktheid hoger is dan die gold bij het einde van het dienstverband waar de eerste ziektedag zich heeft voorgedaan, dan wel de eerst na einde dienstverband oorspronkelijk vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid in de pensioenregeling bij een andere pensioenuitvoerder. Met inachtneming van artikel 10a, lid 1 onder c van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965.
4. Indien de WGA- of IVA-uitkering wordt ingetrokken, maar het recht op de uitkering ingevolge de WIA binnen 4 weken herleeft, herleven de rechten volgend uit de direct aan de intrekking voorafgaande arbeidsongeschiktheid.
5. Voor (gewezen) deelnemers die arbeidsongeschikt worden ingevolge de WIA of van wie de mate van arbeidsongeschiktheid wijzigt, wordt volgens onderstaande tabel het percentage van de premievrije deelneming vastgesteld of met ingang van de dag dat de mate van arbeidsongeschiktheid wijzigt opnieuw vastgesteld.
Mate van arbeidsongeschiktheid | Percentage premievrije deelneming |
35 – 45% | 40% |
45 – 55% | 50% |
55 – 65% | 60% |
65 – 80% | 72,5% |
80 – 100% | 100% |
6. Bij aanvang van de (gedeeltelijke) premievrije deelneming wordt de pensioengrondslag voor de premievrije deelneming als volgt vastgesteld:
• uitgegaan wordt van 70% van het tot een jaarbedrag herleide loon dat gold per
1 januari van het jaar waarin de eerste ziektedag zich heeft voorgedaan; dan wel
• bij herleving van het recht op een uitkering ingevolge de WIA: 70% van het tot een jaarbedrag herleide loon dat gold per 1 januari van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin het recht ingevolge de WIA is herleefd; en
• dit jaarbedrag wordt per 1 januari verhoogd met de stijging van de cao-lonen nadien en vervolgens verminderd met de op de datum van vaststelling geldende franchise.
Zolang de premievrije deelneming voortduurt, wordt vervolgens de pensioengrondslag per 1 januari van elk kalenderjaar opnieuw vastgesteld.
Daarbij wordt het loon waarnaar de laatste pensioengrondslag in het voorafgaande kalenderjaar was vastgesteld, verhoogd met de stijging van de cao-lonen nadien.
Voor een (gewezen) deelnemer van wie de mate van arbeidsongeschiktheid ingevolge de WIA in een kalenderjaar tussentijds toeneemt, wordt voor elke verhoging van het recht op premievrije deelneming, met inachtneming van het bepaalde in lid 8, de pensioengrondslag opnieuw vastgesteld.
De wijze waarop de pensioengrondslag wordt bepaald, is vastgelegd in door het bestuur
vastgestelde richtlijnen.
7. De pensioenaanspraken waarop de premievrije deelneming recht geeft, worden vastgesteld op basis van de pensioengrondslag, zoals omschreven in lid 6, vermenigvuldigd met het percentage premievrije deelneming, zoals vastgesteld volgens lid 5.
8. Indien na beëindiging van het dienstverband met de aangesloten werkgever de mate van arbeidsongeschiktheid wordt verhoogd leidt dit tot een overeenkomstige verhoging van het recht op premievrije deelneming tot maximaal de mate van arbeidsongeschiktheid zoals die gold bij het einde van het dienstverband bij de aangesloten werkgever, dan wel de eerst na einde dienstverband oorspronkelijk vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid. Met inachtneming van artikel 10a, lid 1 onder c van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965.
9. Het bepaalde in lid 1 tot en met 8 vindt geen toepassing in de navolgende gevallen:
a. indien de gegevens zoals weergegeven in artikel 53 niet worden verstrekt, welke het bestuur
voor de toekenning van de premievrije deelneming noodzakelijk acht;
b. indien de arbeidsongeschiktheid van de deelnemer leidt tot herleving of verhoging van de premievrije deelneming in een pensioenregeling bij een andere pensioenuitvoerder dan wel voor zover recht is op premievrije deelneming in een pensioenregeling bij een andere pensioenuitvoerder.
10. Het bepaalde in lid 1 tot en met 8 is niet langer van toepassing op de betrokken deelnemer, indien:
a. door hem de feitelijke pensioendatum is bereikt; of
b. hij niet langer ten minste 35% of meer arbeidsongeschikt is; of
c. hij niet de inlichtingen verstrekt, welke het bestuur voor de verdere toepassing van het in dit artikel bepaalde nodig acht.
Het bepaalde onder sub b. is niet van toepassing indien de verlaagde arbeidsongeschiktheid wordt veroorzaakt door eenmalige hogere inkomsten van de betrokken deelnemer gedurende één maand en de betrokken deelnemer vervolgens weer ten minste 35% of meer arbeidsongeschikt is. In de onder sub b tot en met c bedoelde gevallen bepaalt het bestuur de datum met ingang waarvan het bepaalde in lid 1 tot en met 8 ten aanzien van de deelnemer niet langer van toepassing is.
11. De in dit artikel vervatte regeling kan worden ingetrokken of gewijzigd met inachtneming van het bepaalde in artikel 22 van de statuten. Dan kan ook worden bepaald, dat met ingang van de datum waarop de regeling vervalt of gewijzigd wordt, het bepaalde in dit artikel niet langer of niet langer ongewijzigd van toepassing is ten aanzien van deelnemers van wie de volledige of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid vóór bedoelde datum was ingetreden.
Artikel 29 - Premievrije deelneming bij arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO (WAO)
1. De deelnemer die vanaf het bereiken van de wettelijke ziekteperiode onafgebroken 15% of meer arbeidsongeschikt is en een WAO-uitkering ontvangt, heeft op verzoek recht op premievrije deelneming bij het fonds, met inachtneming van het bepaalde in dit artikel en artikel 53.
Het recht op premievrije deelneming ontstaat vanaf het einde van de wettelijke ziekteperiode.
2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 heeft de deelnemer van wie de eerste ziektedag zich heeft voorgedaan voor aanvang van de deelneming maar voldoet aan de overige in lid 2 gestelde voorwaarden, recht op premievrije deelneming bij het fonds, indien na aanvang van de deelneming sprake is van herleving van de WAO-uitkering en deze herleving 4 weken of langer plaatsvindt na intrekking van de uitkering.
3. In afwijking van het bepaalde in lid 1 heeft de deelnemer die bij aanvang van de deelneming gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, op of na 1 januari 2014 in dienst is bij een aangesloten werkgever en voor het overige voldoet aan de in lid 1 gestelde voorwaarden, recht op gedeeltelijke premievrije deelneming bij het fonds, indien en voor zover na aanvang van de deelneming sprake is van verhoging van de mate van arbeidsongeschiktheid. Recht op gedeeltelijke premievrije deelneming bestaat vanaf dat moment voor zover de gewijzigde mate van arbeidsongeschiktheid hoger is dan die gold bij het einde van het dienstverband waar de eerste ziektedag zich heeft voorgedaan, dan wel de eerst na einde dienstverband oorspronkelijk vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid in de pensioenregeling bij een andere pensioenuitvoerder.
4. Indien de WAO-uitkering wordt ingetrokken, maar het recht op de uitkering ingevolge de WAO binnen 4 weken herleeft, herleven de rechten volgend uit de direct aan de intrekking voorafgaande arbeidsongeschiktheid.
5. Voor de deelnemer die op of na 1 januari 2003 arbeidsongeschikt is geworden ingevolge de WAO of van wie de mate van arbeidsongeschiktheid nadien wijzigt, wordt volgens onderstaande tabel het percentage van de premievrije deelneming vastgesteld of met ingang van de dag dat de mate van arbeidsongeschiktheid wijzigt opnieuw vastgesteld.
Mate van arbeidsongeschiktheid | Percentage premievrije deelneming |
15 – 25% | 20% |
25 – 35% | 30% |
35 – 45% | 40% |
45 – 55% | 50% |
55 – 65% | 60% |
65 – 80% | 72,5% |
80 – 100% | 100% |
Voor deelnemers die voor 1 januari 2003 arbeidsongeschikt zijn geworden ingevolge de WAO en van wie de mate van arbeidsongeschiktheid nadien niet is gewijzigd, wordt volgens onderstaande tabel het percentage van de premievrije deelneming vastgesteld.
Mate van arbeidsongeschiktheid | Percentage premievrije deelneming |
15 – 45% | 25% |
45 – 65% | 50% |
65 – 100% | 100% |
Voor deelnemers die voor 1 januari 2003 arbeidsongeschikt zijn geworden ingevolge de WAO en van wie de mate van arbeidsongeschiktheid nadien wijzigt, wordt met ingang van de dag dat de mate van arbeidsongeschiktheid wijzigt volgens de eerste tabel in dit artikellid het percentage van de premievrije deelneming opnieuw vastgesteld.
6. Bij aanvang van de (gedeeltelijke) premievrije deelneming wordt de pensioengrondslag voor de premievrije deelneming als volgt vastgesteld:
• uitgegaan wordt van het tot een jaarbedrag herleide loon dat gold per 1 januari van het jaar
waarin de eerste ziektedag zich heeft voorgedaan; dan wel
• bij herleving van het recht op een uitkering ingevolge de WAO: het tot een jaarbedrag herleide loon dat gold per 1 januari van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin het recht ingevolge de WAO is herleefd; en
• dit jaarbedrag wordt per 1 januari verhoogd met de stijging van de cao-lonen nadien en vervolgens verminderd met de op de datum van vaststelling geldende franchise.
Zolang de premievrije deelneming voortduurt, wordt vervolgens de pensioengrondslag per 1 januari van elk kalenderjaar opnieuw vastgesteld.
Daarbij wordt het loon waarnaar de laatste pensioengrondslag in het voorafgaande kalenderjaar was vastgesteld, verhoogd met de stijging van de cao-lonen nadien.
Voor een deelnemer van wie de mate van arbeidsongeschiktheid ingevolge de WAO in een kalenderjaar tussentijds toeneemt, wordt, met inachtneming van het bepaalde in lid 8, voor elke verhoging van het recht op premievrije deelneming, de pensioengrondslag opnieuw vastgesteld. De wijze waarop de pensioengrondslag wordt bepaald, is vastgelegd in door het bestuur vastgestelde richtlijnen.
7. De pensioenaanspraken waarop de premievrije deelneming recht geeft, worden vastgesteld op basis van de pensioengrondslag als bedoeld in lid 6, vermenigvuldigd met het percentage premievrije deelneming, zoals vastgesteld volgens lid 5.
8. Indien na beëindiging van het dienstverband met de aangesloten werkgever de mate van arbeidsongeschiktheid wordt verhoogd, de eerste ziektedag zich heeft voorgedaan tijdens het dienstverband en waarbij op of na 1 januari 2014 sprake was van een dienstverband met de aangesloten werkgever, leidt dit tot een overeenkomstige verhoging van het recht op premievrije deelneming tot maximaal de mate van arbeidsongeschiktheid zoals die gold bij het einde van het dienstverband bij de aangesloten werkgever, dan wel de eerst na einde dienstverband oorspronkelijk vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid.
9. Het bepaalde in lid 1 tot en met 8 vindt geen toepassing in de navolgende gevallen:
a. indien de gegevens zoals weergegeven in artikel 53 niet worden verstrekt, welke het bestuur
voor de toekenning van de premievrije deelneming noodzakelijk acht;
b. indien de arbeidsongeschiktheid van de deelnemer leidt tot herleving of verhoging van de premievrije deelneming in een pensioenregeling bij een andere pensioenuitvoerder dan wel voor zover recht is op premievrije deelneming in een pensioenregeling bij een andere pensioenuitvoerder.
10. Het bepaalde in lid 1 tot en met 8 is niet langer van toepassing op de betrokken deelnemer, indien:
a. door hem de feitelijke pensioendatum is bereikt; of
b. hij niet langer ten minste 15% of meer arbeidsongeschikt is; of
c. hij niet de inlichtingen verstrekt, welke het bestuur voor de verdere toepassing van het in dit artikel bepaalde nodig acht.
Het bepaalde onder sub b. is niet van toepassing indien de verlaagde arbeidsongeschiktheid wordt veroorzaakt door eenmalige hogere inkomsten van de betrokken deelnemer gedurende één maand en de betrokken deelnemer vervolgens weer ten minste 15% of meer arbeidsongeschikt is. In de onder sub b tot en met c bedoelde gevallen bepaalt het bestuur de datum met ingang waarvan het bepaalde in lid 1 tot en met 8 ten aanzien van de deelnemer niet langer van toepassing is.
11. De in dit artikel vervatte regeling kan worden ingetrokken of gewijzigd met inachtneming van het bepaalde in artikel 22 van de statuten. Dan kan ook worden bepaald, dat met ingang van de datum waarop de regeling vervalt of gewijzigd wordt, het bepaalde in dit artikel niet langer of niet langer ongewijzigd van toepassing is ten aanzien van deelnemers van wie de volledige of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid vóór bedoelde datum was ingetreden.
Artikel 30 - FVP-Voortzetting (Vervallen)
(Vervallen)
Artikel 31 - Inkoop van pensioen voor nabestaanden van een werkloze werknemer
(Vervallen)
Artikel 32 - Onbetaald verlof en levensloopverlof
1. Voor de periode van onbetaald verlof, dan wel levensloopverlof gedurende het dienstverband wordt de pensioenopbouw bij het fonds gecontinueerd, tenzij de deelnemer kenbaar maakt dat het doorbetalen van de bijbehorende premie voor de opbouw van het ouderdoms- en partnerpensioen, als bedoeld in de artikelen 8 en 9, voor hem op bezwaren stuit.
Als het doorbetalen van bovengenoemde premie op bezwaren stuit, wordt de opbouw van het ouderdoms- en partnerpensioen onderbroken.
Voor de periode van onbetaald verlof, dan wel levensloopverlof blijft het risico
van overlijden en het risico van arbeidsongeschiktheid verzekerd bij het fonds. Hiervoor wordt de premie in rekening gebracht, overeenkomstig het bepaalde in lid 5.
2. Het verzoek om onderbreking van het ouderdoms- en partnerpensioen dient schriftelijk één maand voor de ingang van het onbetaald verlof, dan wel levensloopverlof door de deelnemer bij het fonds te zijn ingediend.
Dit verzoek dient medeondertekend te zijn door diens partner. De gemaakte keuze is onherroepelijk.
3. Bij onbetaald verlof, dan wel levensloopverlof wordt voor de vaststelling van de pensioengrondslag uitgegaan van het loon dat gold per 1 januari voorafgaand aan het onbetaald verlof, dan wel levensloopverlof.
Het loon wordt vervolgens per 1 januari verhoogd met de stijging van de cao-lonen nadien en verminderd met de op de datum van vaststelling geldende franchise.
Tijdens het onbetaald verlof, dan wel levensloopverlof wordt bij wijziging van het bovenbeschreven
loon en per 1 januari van elk kalenderjaar de pensioengrondslag opnieuw vastgesteld.
4. De opbouw van het ouderdoms- en partnerpensioen tijdens onbetaald verlof, dan wel levensloopverlof is uitsluitend toegestaan:
• indien en voor zover er geen cumulatie met pensioenopbouw plaatsvindt in een
andere pensioenvoorziening; en
• wanneer er wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 10a lid 1 sub a Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965.
5. Het risico van overlijden en het risico van arbeidsongeschiktheid worden bij het fonds verzekerd tegen een deel van de door het bestuur vast te stellen doorsneepremie. Deze premies worden bij de aangesloten werkgever in rekening gebracht.
6. Indien en voor zover de aangesloten werkgever geen loon aan de deelnemer verschuldigd is, maken deelnemer en aangesloten werkgever afspraken over de premieverdeling tijdens het verlof.
Artikel 33 - Demotie en verlaging arbeidsduur
1. Indien de deelnemer 58 jaar of ouder is en in het kader van demotie een lager betaalde functie aanvaardt waardoor zijn pensioengrondslag daalt, kan hij verzoeken om zijn pensioengrondslag op het niveau direct voorafgaand aan de daling als gevolg van demotie te handhaven. Het loon waarnaar de pensioengrondslag is vastgesteld wordt daarna jaarlijks per 1 januari verhoogd met de stijging van de cao-lonen.
2. Indien de deelnemer 58 jaar of ouder is en zijn overeengekomen wekelijkse arbeidsduur heeft verlaagd, waardoor zijn parttime-breuk conform het bepaalde in artikel 5 lid 2 wordt vastgesteld of daalt, dan kan hij verzoeken om zijn deelneming aan de pensioenregeling op het niveau direct voorafgaand aan de vaststelling of daling van zijn parttime-breuk als gevolg van demotie te handhaven.
De deelnemer kan hiertoe uitsluitend verzoeken voor zover de omvang van het dienstverband na het aanvaarden van de deeltijdfunctie niet lager is dan 50% van de omvang van het dienstverband aan het eind van de direct hieraan voorafgaande periode en indien en voor zover hij geen gebruik maakt van de in artikel 18 opgenomen mogelijkheid tot deeltijdpensionering.
3. Het verzoek als bedoeld in de voorgaande leden dient tenminste één maand voordat de demotie aanvangt, bij het fonds schriftelijk te worden ingediend.
Artikel 34 - Vrijwillige voortzetting ouderdoms- en nabestaandenpensioen
1. Indien de deelneming eindigt anders dan door overlijden of het ingaan van het ouderdomspensioen kan de gewezen deelnemer op verzoek zijn deelneming aan de pensioenregeling direct aansluitend vrijwillig voortzetten voor maximaal drie jaar, met inachtneming van het bepaalde in dit artikel.
2. Het verzoek om vrijwillige voortzetting dient de gewezen deelnemer binnen negen maanden na beëindiging van het dienstverband in te dienen bij het fonds.
Om de vrijwillige voortzetting te effectueren, dient de gewezen deelnemer de door het fonds ter beschikking gestelde verklaring voor vrijwillige voortzetting te ondertekenen en te retourneren aan het fonds.
3. Vrijwillige voortzetting is uitsluitend toegestaan als wordt voldaan aan de navolgende voorwaarden:
a. de gewezen deelnemer is ten minste drie jaar deelnemer geweest aan de pensioenregeling van het fonds; en
b. de gewezen deelnemer neemt niet deel aan een andere pensioenvoorziening of Fiscale oudedagsreserve; en
c. de vrijwillige voortzetting vangt niet aan in de periode van drie jaar voorafgaand aan de eerste dag van de maand waarin de 68-jarige leeftijd wordt bereikt.
Gedurende de vrijwillige voortzetting wordt de deelneming aan de pensioenregeling gecontinueerd en in elk geval niet verbeterd.
4. Bij aanvang van de vrijwillige voortzetting wordt de pensioengrondslag voor de vrijwillige voortzetting als volgt vastgesteld:
• uitgegaan wordt van het tot een jaarbedrag herleide loon dat gold per
1 januari van het jaar waarin het dienstverband werd beëindigd;
• dit jaarbedrag wordt vervolgens verminderd met de per 1 januari van dat jaar geldende franchise; en
• de uitkomst is de pensioengrondslag van dat jaar.
Zolang de vrijwillige voortzetting voortduurt, wordt vervolgens de pensioengrondslag per 1 januari van elk kalenderjaar opnieuw vastgesteld. Daarbij wordt het loon waarnaar de laatste pensioengrondslag in het voorafgaande kalenderjaar was vastgesteld, verhoogd met de stijging van de cao-lonen nadien.
5. De deelnemer is voor de vrijwillige voortzetting de in artikel 44 bedoelde premie verschuldigd over de pensioengrondslag. In afwijking hiervan is het bestuur bevoegd andere premiepercentages vast te stellen.
Het bestuur bepaalt op welke wijze, in welke termijnen en op welke tijdstippen de ter zake van de vrijwillige voortzetting verschuldigde premie aan het fonds moet worden voldaan.
6. De vrijwillige voortzetting van de deelneming eindigt in de navolgende gevallen:
a. indien de verschuldigde premie niet op de vervaldag is voldaan, met inachtneming van een door het bestuur te bepalen tijdstip;
b. indien de deelnemer na aanvang van de vrijwillige voortzetting bij het fonds, een nieuw dienstverband is aangegaan en ten gevolge daarvan is opgenomen in een andere pensioenvoorziening;
c. door overlijden van de deelnemer.
7. Indien de deelneming eindigt wegens inkrimping van het personeel of door interne reorganisatie en de deelnemer in aansluiting op de beëindiging van het dienstverband met een aangesloten werkgever in aanmerking komt voor een volledige schadeloosstelling, kan de deelneming aan de pensioenregeling gedurende de periode van volledige schadeloosstelling worden voortgezet overeenkomstig het in de cao bepaalde. Tevens kan de verzekering van het invaliditeitspensioen of WIA-excedentpensioen vrijwillig worden voortgezet.
Hierbij dient het bepaalde in de cao en de fiscale en wet- en regelgeving daaromtrent in acht genomen te worden.
Het verzoek om vrijwillige voortzetting dient door de gewezen deelnemer, dan wel aangesloten werkgever binnen negen maanden na beëindiging van het dienstverband ingediend te worden bij het fonds.
Artikel 35 - Vrijwillige voortzetting arbeidsongeschiktheidspensioenen
1. Indien een verzoek om voortzetting van de deelneming in de pensioenregeling van het fonds, zoals bedoeld in artikel 34 van dit reglement, door het bestuur van het fonds wordt ingewilligd, wordt, indien de gewezen deelnemer dit heeft verzocht, ook de verzekering inzake het WGA- hiaatpensioen, het WIA-pluspensioen en het WIA-excedentpensioen voortgezet.
2. De voortzetting van de verzekering, zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel, geschiedt op basis van de premiegrondslag. De premiegrondslag wordt bij aanvang van de vrijwillige voortzetting als volgt vastgesteld.
Voor het WGA-hiaatpensioen en het WIA-plus:
• uitgegaan wordt van het tot een jaarbedrag herleide loon dat gold per 1 januari van het jaar waarin het dienstverband werd beëindigd.
Voor het WIA-excedentpensioen:
• uitgegaan wordt van het tot een jaarbedrag herleide loon dat gold per 1 januari van het jaar waarin het dienstverband werd beëindigd; en
• dit jaarbedrag wordt vervolgens verminderd met de per 1 januari van dat jaar geldende AO- grens.
3. De deelnemer is voor de voortzetting van de verzekering inzake het WGA-hiaatpensioen, het WIA- pluspensioen en het WIA-excedentpensioen een premie verschuldigd overeenkomstig het in artikel 43 lid 1 van dit reglement bedoelde percentage van de grondslag.
4. De bepalingen van artikel 34, alsmede van de artikelen 46, 47 en 52 zijn met betrekking tot de in dit artikel geregelde voortzetting zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing.
8 Toeslagverlening
Artikel 36 - Algemeen
1. Het bestuur voert het toeslagbeleid van het fonds uit, gehoord de adviserend actuaris, en in overeenstemming met het bepaalde in de actuariële en bedrijfstechnische nota (ABTN) van het fonds en in het pensioenreglement.
2. Het bestuur heeft de bevoegdheid om het beleid inzake toeslagverlening aan te passen. Een wijziging van het beleid inzake toeslagverlening heeft betrekking op alle (gewezen) deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden bij het fonds.
3. Dit hoofdstuk is van toepassing op de pensioenen zoals vastgelegd in dit reglement, met uitzondering van:
a. het WGA-hiaatpensioen en het aanvullend arbeidsongeschiktheidspensioen; deze pensioenen worden herzien overeenkomstig de herziening van de daglonen die worden gehanteerd voor de vaststelling van de WIA- en WAO-uitkering.
b. het wegens gemoedsbezwaren aanwezige spaarsaldo; dit saldo wordt verhoogd met rente als bepaald in artikel 64.
c. op aanvullende werkgeversmodulen, mits dit schriftelijk is overeengekomen.
Artikel 37 - Verhoging pensioenaanspraken deelnemers
1. Het fonds heeft de ambitie om op de pensioenaanspraken van de deelnemer jaarlijks toeslag te verlenen ter hoogte van maximaal de loonontwikkeling van de branche Woningcorporaties in de periode van 31 juli van het voorafgaande jaar tot 31 juli van het daaraan voorafgaande jaar. Het bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre pensioenaanspraken worden aangepast.
2. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd, maar deze wordt gefinancierd uit beleggingsrendement.
3. De toeslagverlening vindt jaarlijks op 1 januari achteraf plaats, indien en voor zover de middelen van het fonds dit naar het oordeel van het bestuur – gehoord de adviserend actuaris – toelaat. Het bestuur kan besluiten om op een ander moment dan het in de vorige volzin genoemde tijdstip toeslag te verlenen. Toeslagverlening in enig kalenderjaar biedt geen garantie voor toeslagverlening in een volgend kalenderjaar.
4. Het bestuur kan besluiten tot het verlenen van extra toeslag over die pensioenaanspraken indien en voor zover in enig kalenderjaar sprake is geweest van een niet volledige toeslagverlening over die pensioenaanspraken, zoals bepaald in lid 1.
Artikel 38 - Verhoging pensioenaanspraken gewezen deelnemers en verhoging pensioenrechten van pensioengerechtigden
1. Het fonds heeft de ambitie om op de pensioenaanspraken van de gewezen deelnemer en op de pensioenrechten van pensioengerechtigden jaarlijks toeslag te verlenen ter hoogte van maximaal de prijsontwikkeling (de afgeleide consumentenprijsindex alle huishoudens) in de periode van juli van het afgelopen kalenderjaar tot juli van het daaraan voorafgaande kalenderjaar. Het bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre pensioenaanspraken en pensioenrechten worden aangepast.
2. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd, maar deze wordt gefinancierd uit beleggingsrendement.
3. De toeslagverlening vindt jaarlijks op 1 januari achteraf plaats, indien en voor zover de middelen van het fonds dit naar het oordeel van het bestuur – gehoord de adviserend actuaris – toelaat. Het bestuur kan besluiten om op een ander moment dan het in de vorige volzin genoemde tijdstip toeslag te verlenen.
Toeslagverlening in enig kalenderjaar biedt geen garantie voor toeslagverlening in een volgend kalenderjaar.
4. Het bestuur kan besluiten tot het verlenen van extra toeslag over die pensioenaanspraken en pensioenrechten indien en voor zover in enig kalenderjaar sprake is geweest van een niet volledige toeslagverlening over die pensioenaanspraken en pensioenrechten, zoals bepaald in lid 1. Het bestuur kan besluiten om op een ander moment dan het in de vorige volzin genoemde tijdstip toeslag te verlenen.
9 Overige mogelijkheden
Artikel 39 - Verevening en conversie bij scheiding
1. In geval van echtscheiding, scheiding van tafel en bed of beëindiging van het geregistreerd partnerschap anders dan wegens dood of vermissing kan verevening van pensioen plaatsvinden, indien en voor zover de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (WVPS) van toepassing is, met inachtneming van de voorwaarden in de WVPS en het bepaalde in dit artikel.
De verevening heeft betrekking op het tijdens het huwelijk of het geregistreerde partnerschap opgebouwde ouderdomspensioen.
Het in dit artikel bepaalde is niet van toepassing bij beëindiging van het niet geregistreerd partnerschap.
2. De gewezen partner verkrijgt uitsluitend een recht op uitbetaling van het te verevenen pensioen jegens het fonds, indien het fonds binnen twee jaar na het tijdstip van scheiding het wettelijk voorgeschreven meldingsformulier van de (gewezen) deelnemer, gepensioneerde of de gewezen partner heeft ontvangen. In afwijking van het hiervoor bepaalde neemt het fonds het verzoek tot verevening na twee jaar alleen in behandeling indien het wettelijk voorgeschreven meldingsformulier door zowel de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde als de gewezen partner is ondertekend.
3. Het recht op uitbetaling betreft de helft van het tijdens het huwelijk of geregistreerde partnerschap opgebouwde ouderdomspensioen en vroegpensioen, tenzij de partners anders zijn overeengekomen of de partners verevening van pensioenrechten hebben uitgesloten bij huwelijkse voorwaarden of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding.
4. Naast de mogelijkheid tot verevening van pensioen, kan, in geval van echtscheiding of beëindiging van het geregistreerd partnerschap, het recht op uitbetaling tezamen met het aan de gewezen partner toekomende bijzonder partnerpensioen ook worden geconverteerd in een eigen recht op ouderdomspensioen voor de gewezen partner, mits wordt voldaan aan de navolgende voorwaarden:
a. binnen twee jaar na het tijdstip van scheiding is het wettelijk voorgeschreven meldingsformulier, ondertekend door beide partners, in het bezit gesteld van het fonds; en
b. met het meldingsformulier genoemd in sub a is meegezonden een gewaarmerkt afschrift of uittreksel van de huwelijkse voorwaarden of de bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding die betrekking heeft op de conversie; en
c. het fonds heeft ingestemd met de conversie.
In aanvulling op het in dit lid onder sub a bepaalde, kan het fonds het verzoek tot conversie ook na twee jaar in behandeling nemen.
Conversie is niet van toepassing bij beëindiging van het niet geregistreerd partnerschap.
5. Het fonds zal slechts instemmen met de conversie indien het recht op ouderdomspensioen van de gewezen partner ingaat op de eerste dag van de maand waarin de gewezen partner de 68-jarige leeftijd bereikt.
6. Het fonds brengt de kosten voor conversie in rekening.
Artikel 40 - Individuele waardeoverdracht
1. Bij individuele beëindiging van de deelneming bij het fonds, anders dan door overlijden of het bereiken van de feitelijke pensioendatum, zal op verzoek van de gewezen deelnemer de waarde van de pensioenaanspraken door het fonds worden overgedragen aan een andere pensioenuitvoerder, met inachtneming van de geldende voorwaarden en termijnen bij of krachtens de Pensioenwet.
Indien het fonds niet verplicht is tot de uitgaande waardeoverdracht, kan het fonds aanvullende voorwaarden stellen.
2. Indien na de beëindiging van de deelneming op jaarbasis sprake is van een klein ouderdomspensioen, zoals bepaald in artikel 48 lid 2, heeft het fonds het recht om de overdrachtswaarde van de pensioenaanspraken van de gewezen deelnemer over te dragen aan de andere pensioenuitvoerder onder de voorwaarden als omschreven in artikel 70a van de Pensioenwet. Het bepaalde in dit lid is van toepassing als er sprake is van beëindiging van de deelneming op of na 1 januari 2018.
3. Bij uitgaande waardeoverdracht wordt de waarde rechtstreeks overgedragen naar de andere pensioenuitvoerder. De overdrachtswaarde wordt vastgesteld op grond van de voorgeschreven (reken)regels uit de Pensioenwet.
4. Nadat de uitgaande waardeoverdracht is geëffectueerd, kan door betrokkene geen enkel recht meer worden ontleend aan de periode van deelneming, waarop de overgedragen pensioenaanspraken betrekking hadden.
Bij hernieuwde deelneming wordt met die periode ook geen rekening gehouden.
5. Op verzoek van de deelnemer werkt het fonds mee aan waardeoverdracht naar het fonds, met inachtneming van de geldende voorwaarden en termijnen krachtens de Pensioenwet.
Indien het fonds niet verplicht is tot de inkomende waardeoverdracht, kan het fonds aanvullende voorwaarden stellen. Lid 2 van dit artikel is voor het fonds als ontvangende pensioenuitvoerder van overeenkomstige toepassing.
6. De deelnemer dient het verzoek tot inkomende waardeoverdracht na aanvang van de deelneming schriftelijk bij het fonds in te dienen.
7. Bij inkomende waardeoverdracht wordt de inkomende waarde aangewend ter verkrijging van ouderdoms- en partnerpensioenaanspraken, overeenkomstig de verhouding in dit reglement. De in de vorige volzin beschreven verhouding is anders in het geval er bij de vorige pensioenuitvoerder bijzonder partnerpensioen is achtergebleven.
Indien er vroegpensioenaanspraken worden overgedragen, zal het fonds deze
pensioenaanspraken aanwenden ter verkrijging van ouderdoms- en partnerpensioenaanspraken.
Bij de vaststelling van de waarde van de pensioenaanspraken worden de krachtens de Pensioenwet voorgeschreven (reken)regels in acht genomen.
8. De pensioenaanspraken die de deelnemer als gevolg van inkomende waardeoverdracht verkrijgt, worden verhoogd overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk VIII.
Artikel 41 - Collectieve waardeoverdracht
1. Bij een verzoek van een (niet) aangesloten werkgever tot collectieve waardeoverdracht krachtens artikel 83 (en 90) Pensioenwet, beslist het bestuur van het fonds of de overdracht kan worden geëffectueerd, met inachtneming van de geldende voorwaarden en termijnen krachtens de Pensioenwet.
Het fonds kan aanvullende voorwaarden stellen aan de collectieve waardeoverdracht.
2. Uitgangspunt van het fonds is dat een collectieve waardeoverdracht niet mag leiden tot verslechtering van de financiële positie van het fonds.
10 Premie
Artikel 42 - Premie ouderdoms- en nabestaandenpensioen
1. De aangesloten werkgever is de premie voor de in zijn dienst zijnde deelnemer verschuldigd aan het fonds. De premie wordt vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in het uitvoeringsreglement.
2. De verdeling van de premie tussen aangesloten werkgever en werknemer wordt jaarlijks vastgesteld door partijen betrokken bij de cao.
3. In afwijking van het bepaalde in lid 1 is voor de arbeidsongeschikte deelnemer geen premie verschuldigd indien en zolang artikel 28 of 29 van toepassing is, voor dat deel van de premie dat betrekking heeft op de arbeidsongeschiktheid. Wel is premie verschuldigd over de re-integratie- aanvulling tijdens het tweede ziektejaar.
4. De deelnemer is zijn werknemersdeel in de premie verschuldigd aan zijn aangesloten werkgever. De aangesloten werkgever is verplicht bij elke loonbetaling het in de eerste volzin genoemde werknemersdeel van de premie in te houden op het loon.
5. Bij de premieheffing wordt een kalenderjaar gesteld op 360 dagen en een kalendermaand op 30 dagen.
6. De wijze van premiebetaling door de aangesloten werkgever is verder geregeld in het uitvoeringsreglement van het fonds.
Artikel 43 - Premie arbeidsongeschiktheidspensioenen
1. De aangesloten werkgever is de premie ten behoeve van het WIA-pluspensioen, het WGA- hiaatpensioen en het WIA-excedentpensioen voor zijn dienst zijnde deelnemer verschuldigd aan het fonds.
De voor een deelnemer verschuldigde premie bedraagt een jaarlijks door het bestuur, gehoord de adviserend actuaris, vast te stellen percentage van de grondslag, zoals bepaald in lid 3. Voor een gedeelte van een jaar wordt de premie berekend over een evenredig gedeelte van de grondslag.
2. De verdeling van de premie tussen aangesloten werkgever en werknemer wordt jaarlijks vastgesteld door partijen betrokken bij de cao.
Ten behoeve van de premie voor het WIA-excedentpensioen is de aangesloten werkgever niet verplicht een gedeelte in rekening te brengen bij de werknemer.
3. Als premiegrondslag voor het WIA-pluspensioen en het WGA-hiaatpensioen geldt het tot het jaarbedrag herleide en op een hele euro naar boven afgeronde loon.
Als premiegrondslag voor het WIA-excedentpensioen geldt het tot een jaarbedrag herleide en op een hele euro naar boven afgeronde loon zoals dit laatstelijk bij deelneming in de pensioenregeling is of zou zijn vastgesteld, minus de AO-grens.
4. Het bepaalde in artikel 42 lid 4 tot en met 6 is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 44 - Premie bij vrijwillige voortzetting
1. Bij vrijwillige voortzetting van de deelneming aan de pensioenregeling is de deelnemer de premie ten behoeve van de vrijwillige voortzetting verschuldigd aan het fonds.
2. De deelnemer kan de deelneming aan de pensioenregeling voortzetten, met uitzondering van de arbeidsongeschiktheidspensioenen als bedoeld in hoofdstuk V.
De verschuldigde premie is dan gelijk aan de premie bedoeld in artikel 42, tenzij het bestuur gebruik maakt van zijn bevoegdheid andere premiepercentages vast te stellen. Bij afwijking van de premie als bedoeld in artikel 42 wordt betrokken deelnemer vooraf geïnformeerd.
3. In het geval de deelnemer tevens de navolgende arbeidsongeschiktheidspensioenen – het WIA- pluspensioen, het WIA-excedentpensioen en het WGA-hiaatpensioen vrijwillig voortzet, is de deelnemer mede de premie verschuldigd als bedoeld in artikel 43.
4. Het bestuur bepaalt op welke wijze, in welke termijnen en op welke tijdstippen de ter zake van de vrijwillige voortzetting verschuldigde premie aan het fonds moet worden voldaan.
Artikel 45 - Premie bij een kortere of langere arbeidsduur
1. Onder de normale arbeidsduur wordt verstaan 36 arbeidsuren per week, zoals bepaald in de cao.
Bij een kortere arbeidsduur
2. Indien de tussen de deelnemer en zijn aangesloten werkgever overeengekomen wekelijkse arbeidsduur minder bedraagt dan de normale arbeidsduur, wordt voor de vaststelling van de premie het premiepercentage vermenigvuldigd met een parttime-breuk.
De teller van deze breuk is gelijk aan de op de vaststellingsdatum voor de deelnemer geldende wekelijkse arbeidsduur en de noemer aan de normale arbeidsduur.
3. Voor de vaststelling van premie voor de arbeidsongeschiktheidspensioenen als bedoeld in hoofdstuk V geldt het navolgende:
• de verschillende pensioengrondslagen worden gebaseerd op het daadwerkelijk ontvangen
loon bij de kortere arbeidsduur;
• er wordt geen parttime-breuk toegepast.
Bij een langere arbeidsduur
4. Indien er sprake is van een arbeidsduur van meer dan de normale arbeidsduur per week, wordt voor de vaststelling van de premie uitgegaan van het hogere loon dat voor de deelnemer geldt tot een maximale arbeidsduur van 40 uur.
11 Uitkeren pensioenen
Artikel 46 - Aanvraag en toekenning
1. Toekenning van pensioen geschiedt door het fonds na schriftelijke aanvraag door of vanwege de rechthebbende.
2. De aanvraag dient te worden gedaan met behulp van het daarvoor beschikbare aanvraagformulier en onder bijvoeging van de door het bestuur nodig geoordeelde stukken.
De aanvraag dient ten minste twee maanden voor de beoogde feitelijke pensioendatum in het bezit te zijn van het fonds.
3. Het bestuur is bevoegd een pensioen uit eigener beweging toe te kennen indien de aanvraag van pensioen achterwege is gebleven.
Artikel 47 - Uitbetaling periodieke uitkeringen
1. Het jaarlijkse pensioen inclusief vakantietoeslag wordt aan de pensioengerechtigde door het fonds uitgekeerd in twaalf gelijke maandelijkse termijnen. Het jaarlijkse pensioen wordt in veelvouden van 12 eurocent naar boven afgerond.
2. Het pensioen gaat in op de eerste van de maand en de uitkering vindt voor het eerst plaats aan het einde van de kalendermaand waarin het pensioen is ingegaan.
3. In afwijking van de voorgaande leden in dit artikel kan het fonds onder voorwaarden overgaan tot afkoop, zoals bepaald in de artikelen 48 tot en met 51. Hierdoor worden de periodieke uitkeringen van het pensioen vervangen door de uitkering van een bedrag ineens.
4. Een rechtsvordering tegen het bestuur van het fonds tot het doen van een uitkering van pensioen verjaart niet bij leven van de pensioengerechtigde.
Artikel 48 - Afkoop algemeen
1. In afwijking van artikel 4 lid 4 kan het fonds een klein ouderdomspensioen, een klein (bijzonder) partnerpensioen, dan wel klein wezenpensioen afkopen, met inachtneming van het bepaalde in dit artikel en de artikelen 49 tot en met 51 en het bepaalde in de Pensioenwet.
2. Afkoop vindt uitsluitend plaats indien desbetreffende pensioenuitkering op jaarbasis minder bedraagt dan het bij of krachtens de Pensioenwet vastgestelde afkoopbedrag (jaarbedrag 2023:
€ 594,89) en er ter zake van het bedrag bedoeld in artikel 49 geen procedure tot waardeoverdracht is gestart. De afkoopsom is gelijk aan de contante waarde van het pensioen welke wordt berekend op grond van de actuariële grondslagen en methoden die op het moment van afkoop van de pensioenaanspraken, op de pensioenuitkering bij het fonds in gebruik zijn, aan de hand van door het fonds vast te stellen formules.
3. Na de betaling van de afkoopsom zijn alle pensioenaanspraken en/of pensioenrechten die in de afkoop zijn betrokken, vervallen.
Artikel 49 - Afkoop klein ouderdomspensioen
1. Bij afkoop van de aanspraak op ouderdomspensioen wordt eveneens de bijbehorende aanspraak op partner- en wezenpensioen afgekocht.
2. Het fonds koopt een klein ouderdomspensioen af op de feitelijke pensioendatum indien de
(gewezen) deelnemer daarmee instemt.
3. Het fonds koopt een klein ouderdomspensioen af indien het fonds gedurende vijf jaar na einde deelneming ieder jaar zonder succes heeft geprobeerd om een klein pensioen overeenkomstig artikel 40 over te dragen naar een andere pensioenuitvoerder en de gewezen deelnemer daarmee instemt.
4. Het fonds informeert de (gewezen) deelnemer voor de feitelijke pensioendatum over de afkoop. Het fonds gaat over tot uitbetaling van het afkoopbedrag binnen een termijn van zes maanden na de feitelijke pensioendatum. Na afloop van genoemde termijn van zes maanden kan het fonds ook nog overgaan tot afkoop als de gepensioneerde hiervoor toestemming verleent.
5. Het fonds informeert de gewezen deelnemer over de afkoop indien het fonds gedurende vijf jaar na einde deelneming ieder jaar zonder succes heeft geprobeerd om een klein pensioen over te dragen naar een andere pensioenuitvoerder.
Artikel 50 - Afkoop klein partner- en/of wezenpensioen
1. Het fonds informeert de partner over de afkoop van het partnerpensioen binnen zes maanden na de ingangsdatum van het partnerpensioen en gaat over tot uitbetaling van het afkoopbedrag binnen genoemde termijn van zes maanden.
Na afloop van genoemde termijn van zes maanden kan het fonds uitsluitend nog overgaan tot afkoop als de partner hiervoor toestemming verleend.
2. Het fonds informeert (de ouder, dan wel voogd van) de wees over het voornemen tot afkoop van het wezenpensioen binnen zes maanden na de ingangsdatum van het wezenpensioen en biedt (de ouder, dan wel voogd van) de wees de mogelijkheid hiertegen bezwaar te maken binnen een door het fonds gestelde termijn.
In het geval er geen bezwaar wordt gemaakt, gaat het fonds over tot uitbetaling van het afkoopbedrag binnen genoemde termijn van zes maanden.
Na afloop van genoemde termijn van zes maanden kan het fonds ook nog overgaan tot afkoop als de (de ouder, dan wel voogd van) de wees hiervoor toestemming verleend.
Artikel 51 - Afkoop klein bijzonder partnerpensioen
Het fonds informeert de gewezen partner over de afkoop binnen zes maanden na de melding van de scheiding en gaat over tot uitbetaling van het afkoopbedrag binnen genoemde termijn van zes maanden.
Na afloop van genoemde termijn van zes maanden kan het fonds uitsluitend nog overgaan tot afkoop als de gewezen partner hiervoor toestemming verleent.
12 Informatieverstrekking
Artikel 52 - Verplichtingen van aangesloten werkgevers, (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden
1. De (aangesloten) werkgevers, de (gewezen) deelnemers, en degenen die op grond van de statuten en dit pensioenreglement aanspraak op pensioen of een uitkering hebben, zijn verplicht aan het fonds de door het bestuur voor een goede uitvoering van de statuten en van dit pensioenreglement nodig geachte inlichtingen te verstrekken, respectievelijk bescheiden te overleggen. Dit moet geschieden binnen de door het bestuur gestelde termijn. Bij overschrijding van gestelde termijn kan het fonds administratiekosten in rekening brengen.
2. De aangesloten werkgevers zijn verplicht aan een door het bestuur aan te wijzen persoon inzage te verlenen van boeken en bescheiden, waarvan de inzage door het bestuur nodig wordt geoordeeld voor een goede uitvoering van de statuten en van dit pensioenreglement.
3. Bij niet voldoening aan het bepaalde in de leden 1 en 2 is het fonds bevoegd de nodige gegevens naar beste weten vast te stellen en zijn de betrokkenen aan deze vaststelling gebonden.
Artikel 53 - Verplichte gegevensverstrekking bij ziekte en arbeidsongeschiktheid
1. Bij ziekte en arbeidsongeschiktheid van de werknemer is de aangesloten werkgever verplicht om opgave te doen van:
• de eerste ziektedag, de ingangsdatum van het tweede ziektejaar en de hersteldatum in het
tweede ziektejaar;
• de hoogte en de periode van de re-integratie-aanvulling in het tweede ziektejaar;
• het loon van de werknemer, exclusief eventuele structurele bereikbaarheidsdienstvergoedingen;
• overige informatie die van belang kan zijn bij het bepalen van het recht op en de hoogte van de arbeidsongeschiktheidspensioenen, respectievelijk de premievrije deelneming.
2. De werknemer is verantwoordelijk voor het tijdig aanvragen van de arbeidsongeschiktheidspensioenen zoals bedoeld in hoofdstuk V en/of (gedeeltelijke) premievrije deelneming zoals bepaald in artikel 28 of 29 bij het fonds.
De aanvraag dient plaats te vinden met behulp van het beschikbare aanvraagformulier.
Steeds dient het aanvraagformulier van de werknemer binnen één maand in het bezit van het fonds te zijn, nadat de deelnemer de schriftelijke beslissing van het UWV heeft ontvangen inzake de toekenning van een uitkering ingevolge de WAO, respectievelijk de WIA.
3. Bij de in lid 2 bedoelde aanvraag verstrekt de werknemer achtereenvolgens de volgende gegevens:
• de mate van arbeidsongeschiktheid van de werknemer;
• het dagloon, het vervolgdagloon of het maandloon;
• de hoogte van de loondervings- en/of vervolguitkering ingevolge de WAO, dan wel de hoogte van de WGA-uitkering of IVA-uitkering ingevolge de WIA van de werknemer;
• de ingangsdatum van genoemde uitkeringen van de werknemer;
• inkomsten uit arbeid of zelfstandig beroep welke de werknemer geniet tijdens zijn arbeidsongeschiktheid;
• overige informatie die van belang kan zijn bij het bepalen van het recht op en de hoogte van de arbeidsongeschiktheidspensioenen, respectievelijk de premievrije deelneming;
• een kopie van de schriftelijke beslissing van het UWV inzake de toekenning van een uitkering ingevolge de WAO, respectievelijk de WIA.
4. Nadat het fonds de aanvraag inwilligt, wordt aan de werknemer de van toepassing zijnde arbeidsongeschiktheidspensioenen zoals bedoeld in hoofdstuk V en/of (gedeeltelijke) premievrije deelneming zoals bepaald in artikel 28 of 29 toegekend.
5. De werknemer doet opgave van elke wijziging van de in dit artikel genoemde gegevens.
6. De werknemer is verplicht op eerste verzoek van het fonds inlichtingen of gegevens te verstrekken die nodig zijn voor het bepalen van het recht op en de hoogte van een uitkering ingevolge de arbeidsongeschiktheidspensioenen en/of de premievrije deelneming.
7. De arbeidsongeschiktheidspensioenen, zoals weergegeven in hoofdstuk V, kunnen pas tot uitbetaling komen nadat het fonds op grond van de hiervoor genoemde gegevens heeft vastgesteld dat de werknemer hierop recht heeft.
8. Ingeval van te late gegevensverstrekking is het fonds in bijzondere gevallen bevoegd te bepalen dat de uitkering pas wordt uitbetaald vanaf het moment dat alle benodigde gegevens zijn verstrekt.
9. Indien de werknemer en/of aangesloten werkgever onjuiste of onvolledige gegevens aan het fonds heeft verstrekt, zal het fonds de uitkering opnieuw berekenen en in overeenstemming brengen met de juiste gegevens.
Indien op grond van onvolledige of onjuiste gegevensverstrekking het recht op een uitkering ingevolge de arbeidsongeschiktheidspensioenen en/of de premievrije deelneming in het verleden verkeerd is vastgesteld, en op basis daarvan te veel aan de werknemer is betaald, is het fonds bevoegd het ten onrechte te veel betaalde terug te vorderen van de werknemer.
Het ten onrechte te weinig betaalde zal door het fonds alsnog aan de werknemer worden betaald.
10. De deelnemer is verantwoordelijk voor de tijdigheid en juistheid van de aanvraag en de opgave(n) van elke wijziging in de gegevens, welke de deelnemer aan de aangesloten werkgever en het fonds verstrekt.
Artikel 54 - Informatieverstrekking door het fonds algemeen
1. Het fonds zorgt ervoor dat de (gewezen) deelnemer, de (gewezen) partner, de pensioengerechtigde en overige belanghebbenden kennis kunnen nemen van de statuten, de pensioenreglementen en het uitvoeringsreglement van het fonds.
2. De informatieverstrekking van het fonds aan de (gewezen) deelnemer en gepensioneerde die zich in een andere EU-lidstaat vestigen, komt ten minste overeen met de informatieverstrekking aan de (gewezen) deelnemer en gepensioneerde die in Nederland blijven.
3. Het fonds kan kosten in rekening brengen indien de (gewezen) deelnemer tussentijds verzoekt om een opgave van zijn opgebouwde pensioenaanspraken, mits het fonds de (gewezen) deelnemer hierover vooraf informeert.
De opgave wordt binnen drie maanden nadat het verzoek is ontvangen, verstrekt.
Artikel 55 - Informatieverstrekking door het fonds op verzoek
1. Op verzoek van de (gewezen) deelnemer, gewezen partner of de pensioengerechtigde verstrekt het fonds in ieder geval het voor hem geldende pensioenreglement, het uitvoeringsreglement, het jaarverslag en de jaarrekening, de verklaring inzake beleggingsbeginselen, informatie over de dekkingsgraad van het fonds of een tussentijdse opgave van zijn opgebouwde pensioenaanspraken, overeenkomstig artikel 46 Pensioenwet.
2. Het fonds kan kosten in rekening brengen indien de (gewezen) deelnemer tussentijds verzoekt om een opgave van zijn opgebouwde pensioenaanspraken, mits het fonds de (gewezen) deelnemer hierover vooraf informeert.
De opgave wordt binnen drie maanden nadat het verzoek is ontvangen, verstrekt.
Artikel 56 - Informatie aan (gewezen) deelnemer bij aanvang of beëindiging deelneming
1. Binnen drie maanden na aanvang van de deelneming informeert het fonds de deelnemer over de kenmerken van de pensioenregeling en over persoonlijke omstandigheden die een actie van de deelnemer kunnen vergen.
De voorgaande volzin is niet van toepassing indien de deelnemer binnen zes maanden na het einde zijn deelneming opnieuw als deelnemer wordt aangemeld.
In dat geval informeert het fonds de deelnemer over zijn aanmelding en eventuele tussentijdse relevante wijzigingen die hebben plaatsgevonden.
2. Bij beëindiging van de deelneming bij het fonds verstrekt het fonds aan de gewezen deelnemer een opgave van de tot dat moment opgebouwde pensioenaanspraken op grond van het pensioenreglement, informatie over toeslagverlening, informatie die van belang is in het kader van de beëindiging van de deelneming, informatie die betrekking heeft op het functioneren van het fonds en informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 134 Pensioenwet.
Artikel 57 - Informatie aan de deelnemer
1. Jaarlijks verstrekt het fonds een krachtens artikel 38 van de Pensioenwet voorgeschreven uniform pensioenoverzicht aan de deelnemer, dat in ieder geval informatie bevat over:
• zijn opgebouwde pensioenaanspraken;
• de pensioenleeftijd, de premie en de dekkingsgraad;
• toeslagverlening;
• de waardeaangroei van de pensioenaanspraken van het voorafgaande kalenderjaar vanaf het jaar 2001 als bedoeld in artikel 3.127 Wet op de inkomstenbelasting 2001 en de daarop berustende bepalingen; en
• informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 134 Pensioenwet.
2. Het fonds informeert de deelnemer binnen drie maanden na een relevante wijziging in het pensioenreglement over de wijziging en de mogelijkheid om het gewijzigde pensioenreglement op te vragen bij het fonds.
3. Het fonds verstrekt aan de deelnemer voorafgaand aan de deelneming in een vrijwillige pensioenregeling bij het fonds informatie inzake de (vrijwillige) aanvullende regeling.
Artikel 58 - Informatie aan de gewezen deelnemer
1. Na afloop van ieder kalenderjaar verstrekt de Stichting de gewezen deelnemer ingevolge artikel 40 van de Pensioenwet informatie over:
• een opgave van zijn opgebouwde pensioenaanspraken;
• de pensioenleeftijd en de dekkingsgraad;
• toeslagverlening;
• een opgave van de waardeaangroei van de pensioenaanspraken van het voorafgaande kalenderjaar vanaf het jaar 2001 als bedoeld in artikel 3.127 Wet op de inkomstenbelasting 2001 en de daarop berustende bepalingen; en
• vermindering van de pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 134 van de Pensioenwet.
2. Het fonds informeert de gewezen deelnemer binnen drie maanden na een wijziging van het toeslagbeleid over die wijziging.
Artikel 59 - Informatie aan de pensioengerechtigde
1. Op de feitelijke pensioendatum verstrekt het fonds aan de pensioengerechtigde een opgave van zijn pensioenrecht en de opgebouwde aanspraak op nabestaandenpensioen, informatie over toeslagverlening, informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 134 Pensioenwet en informatie die voor degene die pensioengerechtigde wordt in het kader van zijn of haar pensioeningang van belang is.
De in de vorige volzin genoemde informatie verstrekt het fonds vervolgens jaarlijks aan de
pensioengerechtigde.
2. Het fonds informeert de pensioengerechtigde binnen drie maanden na een wijziging van het toeslagbeleid over die wijziging.
Artikel 60 - Informatie aan de gewezen partner
1. Bij scheiding verstrekt het fonds aan de gewezen partner een opgave van de opgebouwde aanspraak op bijzonder partnerpensioen, informatie over toeslagverlening, informatie die van belang is in het kader van de scheiding en informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 134 Pensioenwet.
De in de vorige volzin genoemde opgave en informatie over toeslagverlening verstrekt het fonds
vervolgens ten minste één keer in de vijf jaar.
2. Het fonds verstrekt aan de gewezen partner tevens een opgave van de ouderdomspensioenaanspraken die tijdens het huwelijk of het geregistreerde partnerschap zijn opgebouwd, mits verevening heeft plaatsgevonden.
3. In het geval conversie heeft plaatsgevonden op grond van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding verstrekt het fonds aan de gewezen partner een opgave van het eigen recht op ouderdomspensioen.
4. Het fonds informeert de gewezen partner binnen drie maanden na een wijziging van het toeslagbeleid over die wijziging.
Artikel 61 - Informatie aan het verantwoordingsorgaan
Het fonds informeert elk kwartaal schriftelijk het verantwoordingsorgaan wanneer er sprake is van een premieachterstand ter grootte van 5% van het totale door het fonds te ontvangen jaarpremie en tevens niet wordt voldaan aan de bij of krachtens artikel 131 Pensioenwet geldende eisen inzake het minimaal vereist eigen vermogen van het fonds.
13 Vrijstelling wegens gemoedsbezwaren
Artikel 62 - Verlenen vrijstelling
1. De deelnemer die gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekering, kan op zijn verzoek door het bestuur worden vrijgesteld van de verplichting tot naleving van het bij of krachtens de statuten en dit pensioenreglement te zijnen aanzien bepaalde. Dit geldt ook voor de aangesloten werkgever met rechtspersoonlijkheid, waarbij natuurlijke personen betrokken zijn die zodanige bezwaren hebben.
2. Bij de indiening van het verzoek moet gebruik worden gemaakt van een door het bestuur vastgestelde modelverklaring. Uit deze verklaring blijkt, dat degene die de verklaring indient overwegende gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekering en daarom noch zichzelf noch iemand anders, noch zijn eigendommen heeft verzekerd.
3. Het verzoek om vrijstelling van een aangesloten werkgever met rechtspersoonlijkheid moet worden ingediend door het daartoe bevoegde orgaan van de rechtspersoon onder overlegging van een verklaring, waaruit blijkt dat de natuurlijke personen, die deel uitmaken van dat orgaan, in meerderheid overwegende gemoedsbezwaren hebben. Bij het verzoek moet een gewaarmerkt afschrift worden overgelegd van de statuten van de rechtspersoon en van de notulen van de vergadering waarin het besluit tot het aanvragen van de vrijstelling is genomen.
4. De vrijstelling wordt door het bestuur verleend, indien de verklaring naar zijn mening overeenkomstig de waarheid is. Aan degene, die heeft verklaard geen gemoedsbezwaren te hebben tegen de nakoming van de hem als werkgever opgelegde verplichtingen, kan op die grond een vrijstelling van de hem anders dan in zijn hoedanigheid van werkgever opgelegde verplichtingen niet worden geweigerd. Van de verleende vrijstelling wordt een bewijs uitgereikt.
5. Aan de vrijstelling kunnen voorwaarden worden verbonden, welke noodzakelijk zijn in verband met de administratie van het fonds. Een vrijgestelde werkgever is verplicht te zorgen, dat (een afschrift van) de hem verleende vrijstelling wordt en blijft opgehangen op een plaats, welke vrij toegankelijk is voor alle in zijn dienst zijnde werknemers, zodat door hen op gemakkelijke wijze kan worden kennis genomen van de verleende vrijstelling.
Artikel 63 - Spaarbijdragen
1. Ieder, die vrijstelling heeft wegens gemoedsbezwaren, is de bijdrage welke hij zonder vrijstelling zou moeten betalen aan het fonds verschuldigd in de vorm van spaarbijdragen. Dat geldt ook voor een aangesloten werkgever, die geen vrijstelling heeft en die een deelnemer in dienst heeft die wel een vrijstelling heeft.
2. Een deelnemer, die geen vrijstelling heeft en in dienst is van een aangesloten werkgever, die wel vrijstelling heeft, is de door hemzelf verschuldigde premiebijdragen rechtstreeks aan het fonds verschuldigd. Deze bijdragen geven recht op een evenredig deel van de pensioenaanspraken, waarop recht zou hebben bestaan, indien aan zijn werkgever geen vrijstelling zou zijn verleend. Voor een dergelijke deelnemer wordt de pensioenregeling volledig van kracht, indien hij aan het fonds heeft gevraagd om ook de door zijn werkgever voor hem betaalde en nog te betalen spaarbijdragen aan te merken als premiebijdragen in plaats van als spaarbijdragen.
Artikel 64 - Spaarrekening en spaartegoed
1. De ingevolge artikel 63 voor een deelnemer betaalde spaarbijdragen, met uitzondering van de spaarbijdragen bedoeld in lid 2 van genoemd artikel, worden geboekt op een op naam van de deelnemer gestelde spaarrekening. Dit betreft een pensioen vervangende spaarregeling voor gemoedsbezwaarden met een ontheffing als bedoeld in artikel 64 van de Wet financiering sociale verzekeringen.
2. Het saldo daarvan wordt verhoogd met rente. Deze rente is gelijk aan het 10-jaars gemiddeld voortschrijdend rendement van het vermogen van het fonds tot en met het voorafgaande boekjaar, waarover de rentebijschrijving plaats heeft, verminderd met een half procent en daarna naar beneden afgerond op een veelvoud van een decimaal. Indien de in de vorige volzin omschreven renteberekening in enig jaar leidt tot een negatieve rentevergoeding, wordt deze op nihil gesteld. Een negatieve rentevergoeding van enig jaar wordt verrekend met de rentevergoeding in het dan wel de daarop volgende ja(a)r(en).
Het spaartegoed wordt aangewend voor ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen.
3. Het bestuur kan bij een laag spaartegoed, aan het maandelijks uit te keren bedrag een minimum verbinden dat is afgeleid van het grensbedrag voor afkoop wegens een klein pensioen als bedoeld in Pensioenwet.
4. Het voor ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen bestemde spaartegoed wordt in maandelijkse termijnen uitgekeerd, vanaf de eerste dag van de maand, waarin de deelnemer 68 jaar wordt gedurende 25 jaar. Bij overlijden van de deelnemer worden de resterende uitkeringen gedurende de resterende periode uitgekeerd aan de partner, dan wel bij diens afwezigheid aan de wezen als bedoeld in en overeenkomstig artikel 18, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, van de Wet op de Loonbelasting. Indien er geen partner en geen wezen zijn, wordt het nog niet tot uitkering gekomen spaartegoed aangewend voor een eenmalige uitkering aan de erfgenamen.
5. Bij overlijden van de deelnemer voordat de uitkeringen zijn ingegaan, worden de spaartegoeden in maandelijkse termijnen gedurende de perioden genoemd in lid 4 van dit artikel aan de partner, dan wel bij diens afwezigheid aan de wezen. Indien er geen partner en geen wezen zijn, worden de spaartegoeden aangewend voor een eenmalige uitkering aan de erfgenamen.
Artikel 65 - Van kracht worden pensioenregeling
Indien de deelnemer, die geen vrijstelling heeft en die geen verzoek had gedaan als bedoeld in
artikel 62 lid 2 uit dienst treedt van de aangesloten werkgever die wel vrijstelling heeft, wordt voor hem de pensioenregeling volledig van kracht. Hetzelfde geldt als een dergelijke deelnemer overlijdt of de feitelijke pensioendatum bereikt. Het op zijn naam geboekte spaarsaldo vervalt en de voor hem betaalde spaarbijdragen worden als voor hem betaalde premie beschouwd.
Artikel 66 - Intrekking vrijstelling
1. Het bestuur is verplicht de vrijstelling in te trekken:
a. indien de betrokkene dit verzoekt;
b. indien naar zijn oordeel de gemoedsbezwaren op grond waarvan de vrijstelling is verleend niet langer geacht kunnen worden te bestaan.
Het bestuur is bevoegd een vrijstelling in te trekken, indien de betrokkene de daarbij gestelde voorwaarden niet of niet behoorlijk naleeft.
2. Onverminderd het bepaalde in het vorige lid vervalt de vrijstelling, welke is verleend aan een rechtspersoon, na verloop van vijf jaar na de datum van ingang van de vrijstelling. Met ingang van de datum, waarop een vrijstelling is vervallen kan een nieuwe vrijstelling worden verleend.
3. Door de intrekking of het wegvallen van de vrijstelling wordt voor de betrokkene de pensioenregeling volledig van kracht. Het op zijn naam geboekte spaarsaldo vervalt en de voor hem betaalde spaarbijdragen worden beschouwd als voor hem betaalde premie.
14 Overgangsbepalingen
Artikel 67 - Overgangsbepalingen
Overgangsbepaling 2006
1. Voor deelnemers die deelnemer waren in de zin van het pensioenreglement dat vóór 1 januari 2006 van toepassing was en die op 1 januari 2006 nog niet de leeftijd van 20 jaar hebben bereikt, vangt de deelneming bij het fonds aan per 1 januari 2006.
Dit pensioenreglement is van toepassing vanaf 1 januari 2006 en heeft betrekking op de pensioenopbouw vanaf 1 januari 2006, met inachtneming van het bepaalde in de volgende leden en artikel 68.
2. De aanspraken op vroegpensioen die de (gewezen) deelnemer tot en met
31 december 2005 heeft opgebouwd uit hoofde van het (Vroeg)pensioenreglement 2003, inclusief de opgebouwde aanspraken op vroegpensioen uit hoofde van een aanvullende werkgeversmodule of pensioensparen, en die per 1 januari 2006 niet zijn uitgeruild voor een ouderdomspensioen en partnerpensioen, zijn per 1 januari 2014 sekseonafhankelijk en collectief actuarieel neutraal omgezet naar aanspraken op ouderdomspensioen met een standaardingangsdatum zoals bepaald in artikel 8 lid 6 sub a en partnerpensioen.
Deze uitruil mag ertoe leiden dat de fiscale begrenzingen voor het ouderdomspensioen en partnerpensioen als bedoeld in de Wet op de loonbelasting 1964 worden overschreden.
De uit de uitruil verkregen aanspraken op ouderdomspensioen en partnerpensioen worden behandeld als opgebouwde aanspraken in de zin van dit pensioenreglement en worden conform het bepaalde in hoofdstuk VIII verhoogd.
3. Voor de deelnemer die in 2005 de 55-jarige leeftijd bereikte en die in 2005 (een deel van) het vroegpensioen conform het (Vroeg)pensioenreglement 2003 heeft laten ingaan, zal de voortzetting van de opbouw van ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen met ingang van 1 januari 2006 jaarlijks plaatsvinden op basis van 2,25% van de pensioengrondslag, met ingang van 1 januari 2014 voor het ouderdomspensioen respectievelijk het partnerpensioen op basis van 2,15% respectievelijk 1,51% van de pensioengrondslag, met ingang van 1 januari 2015 op basis van 1,875% respectievelijk 1,313% van de pensioengrondslag De voortzetting eindigt per de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de 65-jarige leeftijd bereikt of eerder bij overlijden.
In afwijking van het bepaalde in artikel 42 lid 4 zal het aandeel van de deelnemer in de premie door het fonds worden ingehouden op het vroegpensioen. Het resterende deel van de premie komt voor rekening van het fonds.
Voor het overige zijn de bepalingen van dit pensioenreglement - zoveel mogelijk – van overeenkomstige toepassing.
Overgangsbepaling 2009
4. De regeling inzake het arbeidsongeschiktheidspensioen, zoals vastgelegd in het tot 19 juni 2009 geldende artikel 21 van het Pensioenreglement Flexpensioenregeling 2007 blijft van kracht voor de arbeidsongeschikte deelnemers die onder de WAO vallen en die nog aanspraak maken of kunnen maken op arbeidsongeschiktheidspensioen en/of eindejaarsuitkering uit hoofde van bovengenoemde regeling. Per 1 januari 2015 is artikel 21 lid 9 van het Pensioenreglement Flexpensioenregeling 2007 niet langer van kracht voor de in de eerste volzin genoemde deelnemers.
Artikel 68 - Overgangsbepaling 2006; voorwaardelijke regeling
1. De deelnemer die op grond van de tot en met 31 december 2005 van toepassing zijnde Ingroei- VUT-regeling als bedoeld in het Reglement van Stichting VUT-fonds voor de Woningcorporaties voor uittreding in aanmerking kon komen, heeft recht op een voorwaardelijke aanspraak op extra ouderdomspensioen en partnerpensioen, met inachtneming van het bepaalde in dit artikel.
2. Uitsluitend bij een onafgebroken dienstverband op 31 december 2020 of, indien de deelnemer aan de voorwaarden daartoe voldoet, op de eerdere feitelijke pensioendatum van de in lid 1 bedoelde deelnemer, wordt de voorwaardelijke aanspraak op extra ouderdomspensioen en partnerpensioen ingekocht. Dit gebeurt op basis van de fiscale ruimte over diensttijd gelegen vóór 31 december 2005, waaronder begrepen extra (fictieve) diensttijd uit waardeoverdracht.
Indien de feitelijke pensioendatum als gevolg van toepassing van artikel 17 of 18 van dit reglement zich voordoet vóór de eerste van de maand waarin de 68-jarige leeftijd wordt bereikt dan wel de eerdere AOW-ingangsdatum, wordt de voorwaardelijke aanspraak enkel vervroegd ingekocht voor dat deel dat het dienstverband wordt beëindigd, overeenkomstig de bedoeling van de tot en met 31 december 2005 van toepassing zijnde Ingroei-VUT-regeling als bedoeld in lid 1 van dit artikel.
Hiertoe verklaart de deelnemer schriftelijk dat hij het arbeidzame leven per de vervroegde datum beëindigt in dezelfde mate als waarin hij het pensioen vervroegd laat ingaan en niet voornemens is de arbeid weer te hervatten. Voor zover de aanspraak niet op de feitelijke pensioendatum is ingekocht, wordt de voorwaardelijke aanspraak ingekocht op het moment dat en voor zover de deelnemer het arbeidzame leven beëindigt, op de eerste van de maand waarin de 68-jarige leeftijd wordt bereikt, of uiterlijk op 31 december 2020.
Voor het onafgebroken dienstverband gelden de voorwaarden van artikel 6 en 15 van de in lid 1 genoemde Ingroei-VUT-regeling. Met dien verstande dat indien de deelneming weer wordt hervat binnen drie maanden na de beëindiging van de deelneming, de beide deelnemingsperioden als één worden samengevoegd.
3. Er bestaat niet langer recht op een voorwaardelijke aanspraak op extra ouderdomspensioen en partnerpensioen voor de betrokken deelnemer indien op de feitelijke pensioendatum waarbij inbegrepen het latere moment van inkoop en ingang, dan wel op 31 december 2020 een van de volgende situaties van toepassing is:
• de deelnemer valt onder een afvloeiingsregeling, waaronder mede wordt verstaan ontslag met
tussenkomst van de kantonrechter;
• de deelnemer valt onder een non-activiteitsregeling;
• de deelnemer is op staande voet ontslagen.
Indien de deelnemer op de feitelijke pensioendatum een uitkering ontvangt op grond van de WIA of WAO, is artikel 25 inzake anticumulatie bij arbeidsongeschiktheid van dit reglement van toepassing op het in lid 2 bedoelde ingekochte pensioen.
4. De voorwaardelijke aanspraak op extra ouderdomspensioen en partnerpensioen wordt gebaseerd op maximaal 75% van de waarde van het ingroeirecht dat de deelnemer op zijn 60-jarige leeftijd zou zijn toegekend - op basis van de uitgangspunten per 31 december 2005 - omgerekend voor extra ouderdomspensioen en partnerpensioen. De voorwaardelijke aanspraak op extra ouderdomspensioen is per 1 januari 2014 sekseonafhankelijk en collectief actuarieel neutraal omgezet naar een voorwaardelijke aanspraak op extra ouderdomspensioen met een standaardingangsdatum zoals bedoeld in artikel 8 lid 6 sub a en vervolgens per 1 januari 2018 sekseonafhankelijk en collectief actuarieel neutraal omgezet naar een voorwaardelijke aanspraak op extra ouderdomspensioen met een standaardingangsdatum zoals bepaald in artikel 8 lid 6 sub
b. De voorwaardelijke aanspraak op extra partnerpensioen is niet gewijzigd door de omzetting van de voorwaardelijke aanspraak op ouderdomspensioen.
De hoogte van de voorwaardelijke aanspraak op extra ouderdomspensioen en partnerpensioen wordt in vier stappen van 10% van de voorwaardelijke pensioenaanspraak op 1 januari 2016 - eventueel nadien met toeslagen verhoogd- verminderd per 1 april 2016, 1 april 2017,1 april 2018 en 1 april 2019. De per 1 januari van enig jaar resterende voorwaardelijke aanspraak wordt jaarlijks verhoogd conform het bepaalde in hoofdstuk VIII.
5. De wettelijk voorgeschreven tekst inzake de voorwaardelijke aanspraken als bedoeld in dit artikel luidt als volgt:
Het pensioen dat voor de deelnemer zal worden ingekocht omdat hij in het verleden gedurende de dienstverband(en) een of meer perioden heeft gehad waarin minder pensioen is opgebouwd dan op grond van de fiscale regelgeving mogelijk is, wordt pas opgebouwd op het moment dat en voor zover de toegezegde aanspraken zijn gefinancierd. Wanneer de deelname aan de pensioenregeling eindigt voordat deze aanspraken (volledig) zijn gefinancierd, heeft de deelnemer alleen recht op het op dat moment gefinancierde en opgebouwde deel van deze pensioenaanspraken. Indien bij beëindiging van de deelname aan de pensioenregeling nog geen toegezegd pensioen over verstreken dienstjaren voor de deelnemer is ingekocht en opgebouwd, heeft hij dus ook geen recht op dit deel van de toezegging. Als aan de deelnemer is toegezegd dat pensioenaanspraken over verstreken dienstjaren worden ingekocht, dan moeten deze uiterlijk binnen vijftien jaren nadat de toezegging is gedaan, zijn gefinancierd. Wanneer de deelnemer binnen die vijftien jaar met pensioen zou gaan, moeten de in te kopen pensioenaanspraken al eerder zijn gefinancierd, namelijk uiterlijk op het moment van pensionering. Een eenmaal gedane toezegging tot inkoop van aanspraken over het verleden kan in beginsel niet worden ingetrokken of gewijzigd.
6. Het bestuur heeft, ten aanzien van de deelnemers als bedoeld in lid 1 van dit artikel die voldoen aan de voorwaarden als omschreven in lid 2 van dit artikel, besloten het extra ouderdomspensioen en partnerpensioen definitief toe te kennen op 31 december 2020. De hoogte van het extra ouderdomspensioen en partnerpensioen is (mede) bepaald door de omvang van de deelneming op 31 december 2020.
15 Slotbepalingen
Artikel 69 - Vermindering pensioenaanspraken en pensioenrechten
1. Indien wordt voldaan aan de voorwaarden, zoals vastgelegd in lid 2, kan het bestuur, gehoord de adviserend actuaris, besluiten tot vermindering van de bij het fonds opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten.
2. Het fonds kan opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten uitsluitend verminderen indien:
a. het fonds gezien de beleidsdekkingsgraad niet voldoet aan de bij of krachtens artikel 131 Pensioenwet gestelde eisen ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen of de bij of krachtens artikel 132 Pensioenwet gestelde eisen ten aanzien van het vereist eigen vermogen;
b. het fonds niet in staat is binnen een redelijke termijn te voldoen aan artikel 131 of artikel 132 Pensioenwet zonder dat de belangen van (gewezen) deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden of de (aangesloten) werkgever onevenredig worden geschaad; en
c. alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet zoals uitgewerkt in het herstelplan, bedoeld in artikel 138 of artikel 139 Pensioenwet.
3. Een vermindering van de pensioenaanspraken zoals bedoeld in lid 1 zal voor iedere (gewezen) deelnemer en overige belanghebbenden worden bepaald naar evenredigheid van hun aanspraken ten tijde van de vermindering.
Het bestuur is bevoegd de pensioenrechten geheel of ten dele van de vermindering uit te zonderen.
4. Bij de vermindering van de pensioenaanspraken en/of pensioenrechten behartigt het bestuur de belangen van de (gewezen) deelnemers, pensioengerechtigden en overige belanghebbenden op evenwichtige wijze.
5. Het fonds informeert de (gewezen) deelnemers, pensioengerechtigden en de (aangesloten) werkgever onverwijld schriftelijk over het besluit tot vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten, als bedoeld in lid 1.
6. De vermindering, bedoeld in lid 1, kan op zijn vroegst drie maanden nadat de pensioengerechtigden hierover zijn geïnformeerd en een maand nadat (gewezen) deelnemers, pensioengerechtigden, de (aangesloten) werkgever en De Nederlandsche Bank hierover zijn geïnformeerd, worden gerealiseerd.
7. Het bestuur is bevoegd de vermindering van de pensioenaanspraken en pensioenrechten geheel of gedeeltelijke ongedaan te maken.
Artikel 70 - Fiscaal slotartikel
1. De pensioenregeling van het fonds, zoals vastgelegd in dit pensioenreglement, is opgesteld in overeenstemming met de voorgeschreven voorwaarden en binnen de (kwantitatieve) begrenzingen van de Wet op de loonbelasting 1964.
2. In de pensioenregeling van het fonds, zoals vastgelegd in dit pensioenreglement, kunnen niet meer pensioenaanspraken worden opgebouwd dan binnen de begrenzingen van de Wet op de loonbelasting 1964 mogelijk is.
3. Indien vast komt te staan dat de pensioenregeling van het fonds niet voldoet aan het bepaalde in de Wet op de loonbelasting 1964 zal de regeling onverwijld en met terugwerkende kracht worden aangepast, zodat de regeling wel voldoet.
Aan de onderdelen van de pensioenregeling zoals die luidden voor de aanpassing van de regeling, kunnen geen rechten of aanspraken worden ontleend.
Artikel 71 - Klachten
Een (gewezen) deelnemer, pensioengerechtigde of andere belanghebbende die een klacht heeft over de administratie van het pensioen of over de dienstverlening van de administrateur van het fonds, heeft het recht een klacht hierover in te dienen, geadresseerd aan de administrateur.
Artikel 72 - Geschillen
1. Een (gewezen) deelnemer, pensioengerechtigde of andere belanghebbende die zich niet kan verenigen met de interpretatie van de regelingen, zoals vastgelegd in de statuten en dit pensioenreglement van het fonds, heeft het recht een geschil aanhangig te maken bij de geschillencommissie van het fonds.
De geschillenprocedure van het fonds is vastgelegd in het Reglement Geschillenprocedure van het
fonds.
2. Het geschil dient schriftelijk te worden omschreven. Dit document moet worden ingediend bij de secretaris van de geschillencommissie, binnen drie maanden nadat het besluit of de uitvoeringshandeling, waarop het geschil is gericht, kenbaar is voor de betrokken (gewezen) deelnemer, pensioengerechtigde of andere belanghebbende.
3. Het document moet bevatten:
a. de naam en het adres van betrokkene;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van het geschil;
d. de argumenten voor het standpunt van betrokkene;
e. het verzochte besluit;
f. een kopie van het besluit van het fonds ten aanzien van de interpretatie van de bepalingen van de statuten en/of de reglementen, waarop het geschil is gericht.
Artikel 73 - Gevallen waarin het reglement niet voorziet
In de gevallen waarin dit reglement niet voorziet, beslist het bestuur.
Artikel 74 - Hardheidsclausule
1. Het bestuur is bevoegd om in bijzondere gevallen af te wijken van dit reglement, indien en voor zover de toepassing van een bepaling naar zijn oordeel leidt tot een onredelijke uitkomst, gelet op het doel of de strekking van die bepaling.
2. Een beroep op de hardheidsclausule dient schriftelijk te worden ingediend bij het bestuur.
3. Het beroep op de hardheidsclausule moet bevatten:
a. de naam en het adres van de betrokkene;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van het beroep op de hardheidsclausule;
d. de redenen voor het standpunt van betrokkene inclusief bijzondere omstandigheden; en
e. het verzochte besluit.
4. Indien de (gewezen) deelnemer, pensioengerechtigde of andere belanghebbende verzoekt om gehoord te worden bij een beroep op de hardheidsclausule, zal het bestuur besluiten door wie de betrokken (gewezen) deelnemer, pensioengerechtigde of andere belanghebbende gehoord zal worden.
Artikel 75 - Wajong
1. De uitkering die de deelnemer ontvangt op grond van de Wajong wordt voor de toepassing van dit reglement voor zover mogelijk gelijkgesteld met een WGA- of IVA-uitkering ingevolge de WIA.
2. Voor een deelnemer die een uitkering op grond van de Wajong ontvangt wordt de mate van arbeidsongeschiktheid die reeds op de datum waarop de deelneming laatstelijk aanving bij het fonds in aanmerking genomen, tenzij dan wel voor zover, er recht is op premievrije deelneming en/of arbeidsongeschiktheidspensioen in een pensioenregeling bij een andere pensioenuitvoerder.
Artikel 76 - Inwerkingtreding
1. Dit reglement is in werking getreden op 1 januari 2006 en is laatstelijk gewijzigd per 1 januari 2023 naar aanleiding van het bestuursbesluit van 15 november 2022 en het bestuursbesluit van 20 december 2022.
2. In afwijking van lid 1 treedt de wijziging van artikel 8, artikel 19A en het nieuwe artikel 19B van dit reglement in werking per 1 juli 2023, dan wel op de latere datum van inwerkingtreding van de Wet herziening bedrag ineens.