VR 2022 1011 DOC.1196/2
VR 2022 1011 DOC.1196/2
Energiebeleidsovereenkomst voor Vlaamse energie-intensieve ondernemingen (VER-bedrijven)
zoals goedgekeurd door de Vlaamse Regering op _ _ / _ _ / 2022
Inhoudsopgave
Partijen
Artikel 1 – Definities
Artikel 2 – Doelstelling en toepassingsgebied Artikel 3 – Looptijd en inwerkingtreding Artikel 4 – Juridische vorm
Artikel 5 – Commissie EBO Artikel 6 – Verificatiebureau Artikel 7 – Toetreding
Artikel 8 – Engagement van de Onderneming Artikel 8.1 – Algemene bepalingen
Artikel 8.2 – Aanvaarding van energiedeskundigen en plan van aanpak Artikel 8.3 – Energieaudit en energieplan
Artikel 8.4 – Datacollectie warmtevraag en restwarmtepotentieel Artikel 8.5 – Klimaatroadmap
Artikel 9 – Verslaggeving door de Onderneming
Artikel 10 – Opvolging van de engagementen van de Onderneming Artikel 11 – Engagement van het Vlaamse Gewest
Artikel 12 – Engagement Sectorfederaties Artikel 13 – Verslaggeving
Artikel 13.1 – Verslaggeving van het Verificatiebureau aan de Commissie EBO Artikel 13.2 – Verslaggeving van de Commissie EBO aan de Ministers
Artikel 14 – Sancties: procedure tot schrapping Artikel 15 – Kosten
Artikel 16 – Openbaarheid en geheimhouding
Artikel 17 – Wijziging of opheffing energiebeleidsovereenkomst Artikel 18 – Opzegging
Bijlage 1 – Berekening van energiegrootheden Bijlage 2 – Plan van aanpak en energiedeskundigen Bijlage 3 – Het Verificatiebureau
Bijlage 4 – Datacollectie warmtevraag en restwarmtepotentieel Bijlage 5 – Economische pardonnabiliteit
Bijlage 6 – Berekening van IRR
Bijlage 7 – Lijst met flexibele maatregelen
Bijlage 8 – Stroomschema voor het detecteren van maatregelen voor het Energieplan Bijlage 9 – Energiebeheermaatregelen
Bijlage 10 – Klimaatroadmap
Partijen
Het Vlaams Gewest,
vertegenwoordigd door de Vlaamse Regering, en bij delegatie door de Vlaamse minister bevoegd voor Energie en de Vlaamse minister bevoegd voor Economie,
hierna te noemen: de Ministers; en
van de zijde van het bedrijfsleven:
a) de Ondernemingen, die voor hun in een Verklaring van Deelname genoemde energie-intensieve vestigingen zijn toegetreden tot de energiebeleidsovereenkomst,
hierna te noemen: de Ondernemingen;
b) de Sectororganisaties die zijn toegetreden tot de energiebeleidsovereenkomst, door het ondertekenen van een Verklaring van Deelname,
hierna te noemen: de Sectororganisaties.
Komen het volgende overeen
Artikel 1 – Definities
Onderneming: een al dan niet in Vlaanderen gevestigde rechtspersoon die tot deze energiebeleidsovereenkomst is toegetreden voor een of meer van haar vestigingen in Vlaanderen.
Sectororganisatie: vereniging zonder winstoogmerk die producenten van haar sector tot haar leden telt, ofwel vzw Vlaams netwerk van ondernemingen (“VOKA”) voor Ondernemingen die niet tot een sectororganisatie toegetreden zijn.
Vestiging: elke bedrijfseenheid van een rechtspersoon; ze wordt in principe gekenmerkt door een aaneengesloten ligging, maar kan evenwel uiteenlopende installaties omvatten.
Primair energiegebruik: het primair energetisch gebruik van energiedragers en niet het niet- energetisch gebruik van energiedragers in de vorm van als grondstof ingezette energiedragers; De verrekening van secundaire energiedragers wordt vastgelegd in bijlage 1.
Finaal energiegebruik: het energetische eindverbruik van energiedragers waarbij de energie-inhoud ervan benut wordt in een vestiging van een onderneming. Bijlage 1 geeft meer toelichting hoe het finaal energiegebruik voor een vestiging bepaald moet worden.
Energie-intensieve vestiging: een vestiging met een finaal energiegebruik van tenminste 0,1 PetaJoule (PJ) per jaar op het ogenblik van toetreding tot deze energiebeleidsovereenkomst.
Procesinstallatie: een volledige installatie om een bepaald product te maken of te behandelen.
Specifiek energiegebruik: het energiegebruik per eenheid product van een bepaalde kwaliteit.
Rendabele maatregel: maatregel die volgens een gedetailleerde rendabiliteitsberekening voldoet aan een interne rentevoet (Internal Rate of Return) van 12% na belastingen.
Potentieel rendabele maatregel: maatregel die volgens een rendabiliteitsberekening of een gedetailleerde rendabiliteitsberekening voldoet aan een interne rentevoet (Internal Rate of Return) tussen 10% en 12% na belastingen en waarvoor de interne rentevoet tweejaarlijks wordt herrekend aan geactualiseerde energieprijzen.
Studiemaatregel: maatregel waarvan de rendabiliteitsberekening of gedetailleerde rendabiliteitsberekening en/of technische haalbaarheid nog niet kan worden uitgevoerd in het kader van het opstellen van het Energieplan en waarvoor de interne rentevoet (Internal Rate of Return) en/of technische haalbaarheid zal worden bestudeerd tegen uiterlijk de monitoringrapportage over 2024.
Overige maatregel: maatregel die resulteert uit een Studiemaatregel in het Energieplan of een nieuwe maatregel die niet resulteert uit de energieaudit maar uit andere projecten binnen de vestiging en die leidt tot energiebesparing.
Gedetailleerde rendabiliteitsberekening: berekening van de interne rentevoet (Internal Rate of Return) met een onzekerheid van maximaal 10% in plus of min op de investering.
Rendabiliteitsberekening: berekening van de interne rentevoet (Internal Rate of Return) met een onzekerheid van maximaal 30% in plus of min op de investering.
VER-systeem: het Europese emissierechtenhandelsysteem, meer bepaald de Europese regelgeving voor de handel in emissierechten, zoals bepaald door Xxxxxxxxx 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003, zoals laatst gewijzigd 31/08/2021.
Energieplan: lijst van rendabele, potentieel rendabele en studiemaatregelen die resulteren uit de Energieaudit of hun vervanging door flexibele maatregelen.
Energieaudit: een systematische procedure met de volgende doelstellingen: toereikende informatie verzamelen over het huidige energiegebruiksprofiel van een gebouw of groep gebouwen, van een industriële of commerciële activiteit of installatie, of van private of publieke diensten, mogelijkheden voor kosteneffectieve energiebesparing signaleren en kwantificeren, en verslag uitbrengen van de resultaten.
Verklaring van Deelname: elektronische communicatie waarbij een Sectororganisatie of Onderneming zijn wens verklaart om toe te treden tot deze energiebeleidsovereenkomst.
CO2-eq:meeteenheid gebruikt om het opwarmend vermogen van broeikasgassen weer te geven. CO2 is het referentiegas waartegen andere broeikasgassen worden gemeten. Een ton CO2-eq is een
metrische ton CO2 of een hoeveelheid van één van de andere broeikasgassen met een gelijkwaardig aardopwarmingsvermogen.
Artikel 2 – Doelstelling en toepassingsgebied
1. Deze energiebeleidsovereenkomst is er op gericht dat zoveel mogelijk energie-intensieve eindgebruikers van energie vooraanstaand worden en blijven op gebied van energie-efficiëntie, zonder dat dit leidt tot gevolgen die in rede niet bedoeld zijn, zoals onder meer nader beschreven in bijlage 5. De energiebeleidsovereenkomst is er eveneens op gericht om ondernemingen te stimuleren om zich voor te bereiden op een klimaatneutraal Europa.
De Ondernemingen dragen daarmee bij aan de realisatie van de Vlaamse energie- efficiëntiedoelstellingen. De principes en implementatie van deze energiebeleidsovereenkomst moeten tevens voldoen aan de economische eisen om de groeikansen en continuïteit van de Ondernemingen te vrijwaren.
2. Deze energiebeleidsovereenkomst is gericht op energie-intensieve vestigingen die onderworpen zijn aan het VER-systeem en hun respectieve Sectororganisaties.
Artikel 3 – Looptijd en inwerkingtreding
Deze energiebeleidsovereenkomst treedt in werking voor de partijen op 1 januari 2023 en eindigt op 31 december 2026.
Voor vestigingen van Ondernemingen die toetreden na 1 januari 2023 geldt als datum van inwerkingtreding de datum van toetreding zoals vermeld op de Verklaring van deelname.
Artikel 4 – Juridische vorm
1. Deze energiebeleidsovereenkomst is een overeenkomst naar burgerlijk recht.
2. Deze energiebeleidsovereenkomst is een overeenkomst conform artikel 1.1.3, 37° van het Energiedecreet.
Artikel 5 – Commissie EBO
1. De Commissie EBO is het bestuursorgaan voor deze energiebeleidsovereenkomst.
2. De Commissie EBO bestaat uit een voorzitter en volgende leden:
- één vertegenwoordiger van de Vlaamse minister bevoegd voor Economie;
- één vertegenwoordiger van de Vlaamse minister bevoegd voor Energie;
- één vertegenwoordiger van elke toegetreden Sectororganisatie;
- één vertegenwoordiger van VOKA, als vertegenwoordiging van de Ondernemingen die niet tot een Sectororganisatie zijn toegetreden;
Het hoofd van het Verificatiebureau woont de Commissievergaderingen bij als waarnemer.
3. De leden van de Commissie EBO wijzen gezamenlijk een voorzitter aan. Dit kan een lid zijn van de Commissie EBO.
4. De Commissie EBO bepaalt haar eigen werkwijze en stelt zo nodig een huishoudelijk reglement op.
5. De Commissie EBO streeft naar consensus. Voor de artikelen waar dit vereist is, wordt er gestemd om de unanimiteit te controleren.
6. De Commissie EBO kan projectgroepen instellen, die de besluitvorming in de Commissie EBO voorbereiden of beslissingen van de Commissie EBO uitvoeren.
7. De taken van de Commissie EBO vloeien voort uit haar bestuursfunctie, worden in vorige paragrafen gedefinieerd of zullen tijdens de werking van de energiebeleidsovereenkomst verder worden gedefinieerd. Zij omvatten tenminste:
1° de coördinatie van werkzaamheden en activiteiten ter uitvoering van deze energiebeleidsovereenkomst;
2° de bespreking van knelpunten van algemene aard, die zich bij de implementatie van deze energiebeleidsovereenkomst in de praktijk voordoen, het bespreken van oplossingen en het zo nodig formuleren van richtlijnen hiervoor die gepubliceerd worden onder de vorm van toelichtingen en bindend zijn voor de partijen. Deze verduidelijkingen van de interpretatie van de energiebeleidsovereenkomst gelden niet als wijzigingen van de energiebeleidsovereenkomst in de zin van artikel 17, lid 1.
3° het bemiddelen in geval van conflicten tussen partijen of tussen Ondernemingen en het Verificatiebureau;
4° de controle op de voortgang van de uitvoering van deze energiebeleidsovereenkomst;
5° het doen van voorstellen tot wijziging van deze energiebeleidsovereenkomst, en het beoordelen van de gegrondheid van de aanvragen van de betrokken partijen om in overleg te treden op basis van wijzigingen van omstandigheden;
6° het adviseren aan de Ministers over het Verificatiebureau;
7° het onderhouden van contacten met maatschappelijke organisaties;
8° het opstellen en actualiseren van het in artikel 7, lid 5 bedoelde overzicht van Ondernemingen en Sectororganisaties die tot deze energiebeleidsovereenkomst zijn toegetreden;
9° het jaarlijks opstellen en publiceren van een verslag als bedoeld in artikel 13.2.
Artikel 6 – Verificatiebureau
1. Het Verificatiebureau is een onafhankelijke en neutrale organisatie die door de Ministers wordt aangesteld om de correcte uitvoering van de energiebeleidsovereenkomst te bewaken, hierover adviezen te verstrekken en verslag uit te brengen. Het is de enige instantie die over individuele
gevallen oordeelt, te weten, de aanvaarding van de energiedeskundige en het plan van aanpak (artikel 8.2), het Energieplan (artikel 8.3), de datacollectie warmtevraag en restwarmtepotentieel (artikel 8.4), de klimaatroadmap (artikel 8.5) en de verslaggeving (artikel 9).
2. De Ministers kunnen de aanstelling van het Verificatiebureau slechts wijzigen na advies van de Commissie EBO.
3. De eisen die gesteld worden aan het Verificatiebureau worden weergegeven in bijlage 3.
4. De Commissie EBO kan in het kader van artikel 5, lid 7, 2° en 4° en bij unanieme beslissing bijkomende eisen en taken van het Verificatiebureau definiëren, onverminderd de bepalingen van lid 1. Deze bijkomende eisen en taken gelden niet als wijzigingen van de energiebeleidsovereenkomst in de zin van artikel 17, lid 1.
Artikel 7 – Toetreding
1. Ondernemingen kunnen voor hun energie-intensieve vestigingen toetreden tot de energiebeleidsovereenkomst vanaf de datum van definitieve goedkeuring door de Vlaamse Regering van deze energiebeleidsovereenkomst, voor zover zij voldoen aan de criteria van artikel 2, lid 2.
2. Ondernemingen en hun Sectororganisaties kunnen tot deze energiebeleidsovereenkomst als partij toetreden, als zij de uit deze energiebeleidsovereenkomst voor hen voortvloeiende verplichtingen zonder voorbehoud aanvaarden.
3. De in lid 2 bedoelde Sectororganisaties bezorgen hun Verklaring van Deelname aan de Ministers. De in lid 1 bedoelde Ondernemingen bezorgen hun Verklaring van Deelname aan de Commissie EBO. Een Onderneming verklaart daarbij tevens voor welke vestigingen zij wenst toe te treden.
4. Voor de in lid 2 bedoelde Ondernemingen en de Sectororganisaties gelden de rechten en de verplichtingen die voor de betrokken partijen uit deze energiebeleidsovereenkomst voortvloeien, vanaf de datum van inwerkingtreding.
5. De Commissie EBO houdt een overzicht bij van Ondernemingen en Sectororganisaties, die tot deze energiebeleidsovereenkomst zijn toegetreden. Per Onderneming worden de betrokken vestigingen aangegeven. Dit overzicht is openbaar.
6. Een Onderneming kan tijdens de looptijd van deze energiebeleidsovereenkomst alsnog via de indiening van een Verklaring van Deelname toetreden, indien zij zich engageert om binnen een termijn van zes maanden een Energieaudit uit te voeren en een Energieplan op te stellen en binnen een termijn van twaalf maanden een eenmalige datacollectie warmtevraag en restwarmtepotentieel, zoals bepaald in artikel 8 en een klimaatroadmap zoals bepaald in artikel 8 op te stellen.
Artikel 8 – Engagement van de Onderneming
Artikel 8.1 – Algemene bepalingen
De Ondernemingen engageren zich ertoe:
1° Om zich op energetisch vlak te laten doorlichten via de uitvoering van een Energieaudit.
2° Om op basis van de resultaten uit de Energieaudit een Energieplan op te stellen en gefaseerd uit te voeren binnen de looptijd van de energiebeleidsovereenkomst. Indien de uitvoeringsplanning niet evenwichtig is gespreid, zal de voorgestelde fasering worden gemotiveerd.
3° Om jaarlijks verslag uit te brengen aan het Verificatiebureau over de in het voorafgaande kalenderjaar uitgevoerde maatregelen en studies, en tweejaarlijks verslag uit te brengen over de herrekeningen van potentieel rendabele maatregelen.
4° Om jaarlijks te rapporteren aan het Verificatiebureau over het energiegebruik per vestiging, de daarmee samenhangende CO2-eq-emissies en de evoluties hiervan.
5° Om in de ondernemingsraad en het Comité voor Preventie en Bescherming op het Werk of bij onstentenis van deze organen, aan de vakbondsafvaardiging, de geboekte vooruitgang bij de uitvoering van het Energieplan, jaarlijks toe te lichten.
6° Om eenmalig data aan te leveren over de warmtevraag en het restwarmtepotentieel, zoals beschreven in bijlage 4, artikel 1 en artikel 2, en gaat het engagement aan om gedetailleerde info aan te leveren zoals beschreven in bijlage 4, artikel 3.
7° Om energiebeheermaatregelen op maat van de Onderneming uit te werken en uit te voeren. Het betreffen onder meer maatregelen die de bewustmaking, het engagement en sensibilisering rond efficiënt energiegebruik van medewerkers van de Onderneming, over de verschillende departementen heen, verbeteren. De onderneming engageert zich om tegen uiterlijk drie jaar na datum van inwerkingtreding ofwel ISO50001 ofwel de energiebeheermaatregelen zoals opgenomen in bijlage 9 uit te voeren en hierover jaarlijks te rapporteren.
8° Om een klimaatroadmap op te stellen, zoals beschreven in bijlage 10.
Artikel 8.2 – Aanvaarding van het plan van aanpak, inclusief energiedeskundigen
1. De Onderneming stelt tegen uiterlijk 1 april 2023 een plan van aanpak op en stelt daarbij een energiedeskundige aan, verleent de nodige medewerking en stelt hem alle nodige informatie ter beschikking. Ondernemingen die na 1 januari 2023 toetreden tot deze energiebeleidsovereenkomst, dienen hun plan van aanpak en hun aanstelling van een energiedeskundige in, samen met hun Verklaring van Deelname. De Onderneming kan hierbij opteren voor:
1° Hetzij één of meerdere externe energiedeskundige(n) die voldoen aan de voorwaarden van artikel 2 van bijlage 2, en die door het Verificatiebureau worden aanvaard volgens de procedure beschreven in artikel 1 van bijlage 2.
2° Hetzij één of meerdere interne energiedeskundige(n), aangesteld binnen de Onderneming, die voldoen aan de voorwaarden van artikel 3 van bijlage 2 en die door het Verificatiebureau worden aanvaard volgens de procedure beschreven in artikel 1 van bijlage 2.
3° Hetzij een combinatie van externe en interne energiedeskundige(n) die voldoen aan de voorwaarden van artikel 2, respectievelijk artikel 3 van bijlage 2 en die door het Verificatiebureau worden aanvaard volgens de procedure van artikel 1 van bijlage 2.
2. De Commissie EBO kan bij unanieme beslissing wijzigingen aanbrengen aan bijlage 2. Dergelijke wijzigingen gelden niet als wijzigingen van de energiebeleidsovereenkomst in de zin van artikel 17, lid 1.
3. Het plan van aanpak bevat een voorstel inhoud van de Energieaudit inclusief werkwijze.
Artikel 8.3 – Energieaudit en energieplan
1. Nadat door een externe of interne energiedeskundige een Energieaudit is uitgevoerd, wordt op initiatief en onder de verantwoordelijkheid van de Onderneming een Energieplan opgesteld.
2. Het Energieplan bevat volgende elementen:
1° de naam en contactgegevens van de verantwoordelijke van de Onderneming die het Energieplan ondertekent en van de contactpersoon binnen de Onderneming;
2° een technische beschrijving van de vestiging met opdeling van de belangrijkste deelprocessen en meetinstrumenten;
3° het gemeten totale jaarlijks energiegebruik van de vestiging;
4° het gemeten jaarlijks energiegebruik van de energetisch relevante proces- en neveninstallaties;
5° de naam van de externe en/of interne energiedeskundige(n) betrokken bij het opstellen van het Energieplan indien van toepassing;
6° de resultaten van een analyse van het specifiek energiegebruik van de vestiging en haar procesinstallaties en de identificatie van studiemaatregelen, rendabele en potentieel rendabele maatregelen om dit specifiek energiegebruik te verminderen voor zover zij niet leiden tot gevolgen die in rede niet bedoeld kunnen zijn;
7° een oplijsting en planning van alle energiebeheermaatregelen bedoeld in artikel 8.1, 7° die geïmplementeerd zullen worden of in voege zijn;
8° een oplijsting van de rendabele maatregelen zoals gesteld onder 6°, met voor elk van deze maatregelen volgende elementen:
a) een technische beschrijving;
b) de verwachte investeringskost;
c) de verwachte jaarlijkse exploitatiekost;
d) de verwachte energie- en CO2-eq-besparing en jaarlijkse financiële opbrengst door deze energiebesparing;
e) de ingeschatte interne rentevoet na belastingen, berekend volgens bijlage 6;
9° een chronologisch stappenplan met timing van de gefaseerde implementatie van de rendabele maatregelen en van de uitwerking van de studiemaatregelen die opgenomen zijn in het Energieplan;
10° een overzicht van het verloop van het specifiek energiegebruik over de laatste vijf jaren, indien de onderneming tijdens die periode niet toegetreden was tot de energiebeleidsovereenkomsten voor de verankering van en voor blijvende energie-efficiëntie in de Vlaamse energie-intensieve industrie (2015 – 2022) of bij ontstentenis hiervan, over de jaren waarvan er gegevens beschikbaar zijn;
3. De Commissie kan in het kader van artikel 5, lid 7, 2° en bij unanieme beslissing bijkomende elementen en vereisten definiëren die in de te aanvaarden Energieplannen moeten worden opgenomen. Deze bijkomende elementen en vereisten gelden niet als wijzigingen in de zin van artikel 17, lid 1.
4. Een Energieplan wordt, ten laatste negen maanden na de goedkeuring of aanvaarding van de energiedeskundige, elektronisch voor aanvaarding ingediend bij het Verificatiebureau. Ondernemingen die na 1 januari 2023 toetreden tot deze energiebeleidsovereenkomst, dienen hun Energieplan elektronisch voor aanvaarding in bij het Verificatiebureau, conform de termijn zoals bepaald in artikel 7, lid 6.
5. Een energieplan is ontvankelijk als het aan volgende vereisten voldoet: 1° het Energieplan is ondertekend en gedateerd door de Onderneming;
2° het Energieplan is ondertekend door de aanvaarde energiedeskundige(n); 3° het Energieplan is opgesteld volgens de in lid 2 voorgeschreven structuur; 4° het Energieplan voldoet inhoudelijk aan de bepalingen gesteld in lid 2.
6. Het Verificatiebureau kan bij onontvankelijkheid van het dossier en binnen drie weken na de dag van de ontvangst van het dossier de Onderneming via elektronische communicatie vragen om het Energieplan aan te vullen. De Onderneming bezorgt deze informatie aan het Verificatiebureau uiterlijk binnen één maand na ontvangst van de elektronische communicatie.
7. Het Verificatiebureau bezorgt haar gemotiveerde beslissing over de al dan niet aanvaarding van het Energieplan binnen zeventig dagen, na de dag van ontvangst van het volledig Energieplan, aan de Onderneming. Het Verificatiebureau zal aftoetsen of het Energieplan werd opgesteld conform
het aanvaarde plan van aanpak zoals bedoeld in artikel 8.2 en in artikel 1 van bijlage 2. Het Verificatiebureau zal bij niet-aanvaarding aanbevelingen doen en de Onderneming een aanpassing vragen van het Energieplan. Binnen de twee maanden bezorgt de Onderneming haar aangepaste Energieplan aan het Verificatiebureau. Binnen de dertig dagen bezorgt het Verificatiebureau haar beslissing aan de Onderneming.
8. 1° Ingeval van een tweede niet-aanvaarding van (het deel van) het Energieplan dat werd opgesteld door een externe energiedeskundige, start de Commissie EBO overleg op en bemiddelt ze tussen het Verificatiebureau, de Onderneming en de energiedeskundige teneinde op zo kort mogelijke termijn het Energieplan in overeenstemming te brengen met het aanvaarde plan van aanpak. Indien er geen overeenstemming kan worden bereikt binnen de door de Commissie EBO vooropgestelde termijn, neemt de Commissie EBO een beslissing over het al dan niet aanvaarden van (het deel van) het Energieplan op basis van een bindend advies van een externe energiedeskundige die wordt aangesteld door de Commissie EBO, de betrokken Onderneming en het Verificatiebureau. Bij niet aanvaarding van het Energieplan moet het Energieplan opnieuw binnen de drie maanden worden ingediend. In dit laatste geval zal de procedure van lid 7 worden gevolgd.
2° Ingeval van een tweede niet-aanvaarding van (het deel van) het Energieplan dat werd opgesteld door een interne energiedeskundige, start de Commissie EBO overleg op en bemiddelt ze tussen het Verificatiebureau, de Onderneming en de energiedeskundige teneinde op zo kort mogelijke termijn het Energieplan in overeenstemming te brengen met het aanvaarde plan van aanpak. Indien er geen overeenstemming kan worden bereikt binnen de door de Commissie EBO vooropgestelde termijn, verplicht het Verificatiebureau de Onderneming om met een externe energiedeskundige conform artikel 8.2, lid 1, 1° te werken en het Energieplan opnieuw binnen de drie maanden in te dienen. In dit laatste geval zal de procedure van lid 7 worden gevolgd.
9. Indien het Verificatiebureau binnen de termijn van lid 7 geen beslissing heeft genomen, wordt het ingediende Energieplan als aanvaard beschouwd.
10. Na aanvaarding van het Energieplan volgens de bepalingen van de leden 6 tot en met 8, informeert de Onderneming de ondernemingsraad en het Comité voor Preventie en Bescherming op het Werk of bij ontstentenis van deze organen, de vakbondsafvaardiging, over de openbare samenvatting van het Energieplan. Dit Energieplan dient door hen als vertrouwelijke informatie behandeld te worden (cfr. art 6.1. van EU-richtlijn 2002/14).
Artikel 8.4 – Datacollectie warmtevraag en restwarmtepotentieel
1. De Onderneming levert eenmalig data aan over de warmtevraag en het restwarmtepotentieel tegen uiterlijk 1 oktober 2023, volgens de bepalingen opgenomen in bijlage 4, en dient deze
elektronisch in bij het Verificatiebureau ter validering. Ondernemingen die na 1 januari 2023 toetreden tot deze energiebeleidsovereenkomst, dienen hun datacollectie warmtevraag en restwarmtepotentieel volgens de bepalingen in bijlage 4 elektronisch in bij het Verificatiebureau ter validering, conform de termijn zoals bepaald in artikel 7, lid 6.
2. Uiterlijk 31 oktober 2023 bezorgt het Verificatiebureau de niet gevalideerde datacollectie van alle Ondernemingen elektronisch aan het Vlaams Energie- en Klimaatagentschap.
3. Het Verificatiebureau kan, indien de datacollectie niet voldoet aan de bepalingen opgenomen in bijlage 4, binnen één maand na de dag van de ontvangst van de datacollectie de Onderneming via elektronische communicatie vragen om de datacollectie aan te vullen. De Onderneming bezorgt deze informatie aan het Verificatiebureau uiterlijk binnen één maand na ontvangst van de elektronische communicatie.
4. Het Verificatiebureau bezorgt haar gemotiveerde beslissing over de al dan niet validering van de datacollectie binnen de drie maanden, na de dag van ontvangst van de volledige datacollectie, aan de Onderneming. Het Verificatiebureau zal bij niet-validering aanbevelingen doen en de Onderneming een aanpassing vragen van de datacollectie. Binnen de twee maanden bezorgt de Onderneming haar aangepaste datacollectie aan het Verificatiebureau. Binnen de maand bezorgt het Verificatiebureau haar beslissing over de validering aan de Onderneming.
5. Ingeval van een tweede niet-validering van (een deel van) de datacollectie, start de Commissie EBO overleg op en bemiddelt ze tussen het Verificatiebureau en de Onderneming teneinde op zo kort mogelijke termijn de datacollectie in overeenstemming te brengen met de bepalingen van bijlage
4. Indien er geen overeenstemming kan worden bereikt binnen de door de Commissie EBO vooropgestelde termijn, neemt de Commissie EBO een beslissing over het al dan niet valideren van (een deel van) de datacollectie op basis van een bindend advies van een externe energiedeskundige die wordt aangesteld door de Commissie EBO, de betrokken Onderneming en het Verificatiebureau. Bij niet-validering van de datacollectie moet de datacollectie opnieuw binnen de drie maanden worden ingediend. In dit laatste geval zal de procedure van lid 4 worden gevolgd.
6. Indien het Verificatiebureau binnen de termijn van lid 4 geen beslissing heeft genomen, wordt de ingediende datacollectie als gevalideerd beschouwd.
7. Uiterlijk één maand na validering van de datacollectie door het Verificatiebureau, bezorgt het Verificatiebureau de gevalideerde datacollectie van de Onderneming elektronisch aan het Vlaams Energie- en Klimaatagentschap.
Artikel 8.5 – Klimaatroadmap
1. De Onderneming stelt binnen de 24 maanden na datum van inwerkingtreding een klimaatroadmap op, volgens de bepalingen opgenomen in bijlage 10, en dient deze elektronisch in bij het Verificatiebureau, dat valideert of de klimaatroadmap opgesteld is conform de bepalingen in bijlage 10. Ondernemingen die na 1 januari 2023 toetreden tot deze energiebeleidsovereenkomst, dienen hun klimaatroadmap volgens de bepalingen in bijlage 10 elektronisch in bij het Verificatiebureau ter validering, conform de termijn zoals bepaald in artikel 7, lid 6.
2. Het Verificatiebureau kan, indien de klimaatroadmap niet voldoet aan de bepalingen opgenomen in bijlage 10, binnen één maand na de dag van de ontvangst van de klimaatroadmap de Onderneming via elektronische communicatie vragen om de klimaatroadmap aan te vullen. De Onderneming bezorgt deze informatie aan het Verificatiebureau uiterlijk binnen één maand na ontvangst van de elektronische communicatie.
3. Het Verificatiebureau bezorgt haar gemotiveerde beslissing over de al dan niet validering van de klimaatroadmap binnen de drie maanden, na de dag van ontvangst van de volledige klimaatroadmap, aan de Onderneming. Het Verificatiebureau zal bij niet-validering aanbevelingen doen en de Onderneming een aanpassing vragen van de klimaatroadmap. Binnen de twee maanden bezorgt de Onderneming haar aangepaste klimaatroadmap aan het Verificatiebureau. Binnen de maand bezorgt het Verificatiebureau beslissing over de validering aan de Onderneming.
4. Ingeval van een tweede niet-validering van (een deel van) de klimaatroadmap, start de Commissie EBO overleg op en bemiddelt ze tussen het Verificatiebureau en de Onderneming teneinde op zo kort mogelijke termijn de klimaatroadmap in overeenstemming te brengen met de bepalingen van bijlage 10. Indien er geen overeenstemming kan worden bereikt binnen de door de Commissie EBO vooropgestelde termijn, neemt de Commissie EBO een beslissing over het al dan niet valideren van de klimaatroadmap op basis van een bindend advies van een externe deskundige die wordt aangesteld door de Commissie EBO, de betrokken Onderneming en het Verificatiebureau. Bij niet- validering van de klimaatroadmap moet de klimaatroadmap opnieuw binnen de drie maanden worden ingediend. In dit laatste geval zal de procedure van lid 3 worden gevolgd.
5. Indien het Verificatiebureau binnen de termijn van lid 3 geen beslissing heeft genomen, wordt de ingediende klimaatroadmap als gevalideerd beschouwd.
Artikel 9 – Verslaggeving door de Onderneming
1. Iedere Onderneming brengt jaarlijks, uiterlijk op 1 mei, aan het Verificatiebureau verslag uit over de voortgang aangaande:
- de in het voorgaande jaar geïmplementeerde rendabele maatregelen alsmede de hiermee samenhangende herrekende en/of gemeten energie- en CO2-eq-besparing of hun vervanging door flexibele maatregelen. Daarbij wordt tevens aangegeven in hoeverre het resultaat van de
gerealiseerde rendabele maatregelen in overeenstemming is met de verwachte energie- efficiëntieverbeteringen voorzien in het Energieplan;
- de in het voorgaande jaar voorziene studiemaatregelen en hun gevolg voor het Energieplan;
- de in het voorgaande jaar geïmplementeerde energiebeheermaatregelen;
- de in het voorgaande jaar gerealiseerde overige maatregelen voor zover relevant.
2. Iedere Onderneming brengt tweejaarlijks, uiterlijk op 1 mei, en een eerste maal op 1 mei 2025, aan het Verificatiebureau verslag uit over de voortgang aangaande:
- de actualisaties van de potentieel rendabele maatregelen en hun gevolg voor het Energieplan;
3. Maatregelen die na studie of (gedetailleerde) rendabiliteitsberekening een IRR na belastingen kleiner dan 12% maar groter dan 10% hebben, worden weerhouden in de lijst van potentieel rendabele maatregelen. Potentieel rendabele maatregelen die na herrekening een IRR na belastingen bereiken van 12% of hoger dienen als rendabele maatregel ingepland en geïmplementeerd te worden.
4. Maatregelen die na een (gedetailleerde) rendabiliteitsberekening een IRR na belastingen lager dan 10% na belasting hebben, worden als niet rendabel beschouwd en hoeven niet herrekend te worden. Zij maken geen deel uit van het engagement van de Onderneming en hoeven niet vervangen te worden door flexibele maatregelen zoals bedoeld in bijlage 7.
5. De planning van het Energieplan wordt jaarlijks waar relevant geactualiseerd in overleg met het Verificatiebureau volgens uitkomst van de studies en gedetailleerde rendabiliteitsberekeningen.
6. De Onderneming rapporteert eveneens over het energiegebruik en de CO2-eq-emissies van het voorgaande jaar.
7. De verslaggeving vindt plaats overeenkomstig de vereisten zoals opgenomen in artikel 13.1 en eventueel bijkomende vereisten opgesteld door de Commissie EBO.
8. Het Verificatiebureau verifieert de verslaggeving en deelt het resultaat daarvan mede aan de Onderneming. Het Verificatiebureau kan voor deze verificatie beroep doen op controles ter plaatse in de betrokken vestigingen.
Artikel 10 – Opvolging van de engagementen van de Onderneming
1. Het engagement binnen het Energieplan van de Onderneming wordt jaarlijks door het Verificatiebureau nagegaan aan de hand van volgend stappenplan:
1° Er wordt nagegaan of de Onderneming alle studies en implementatie van rendabele maatregelen zoals bepaald in artikel 8.3, lid 2, 8° gepland in het betreffende jaar volgens het Energieplan heeft uitgevoerd. Zo ja, dan voldoet de Onderneming aan de verplichtingen in het kader van deze energiebeleidsovereenkomst.
2° Indien aan 1° niet voldaan is dan wordt er nagegaan of de Onderneming gebruik heeft gemaakt van flexibele maatregelen om tot eenzelfde resultaat te komen als vooropgesteld in het Energieplan. Maatregelen met een equivalente energie- of CO2-eq-besparing die in aanmerking komen op vlak van flexibiliteit zijn omschreven in bijlage 7. In dit geval wordt de rendabele maatregel vervangen door een flexibele maatregel en voldoet de Onderneming aan de verplichtingen in het kader van deze energiebeleidsovereenkomst.
3° Indien aan 1° of 2° niet voldaan is, dan wordt er nagegaan of er voldaan is aan de criteria van economische pardonnabiliteit zoals opgenomen in bijlage 5 voor het niet uitvoeren van een rendabele of flexibele maatregel. Zo nee, dan voldoet de Onderneming niet aan de verplichtingen in kader van deze energiebeleidsovereenkomst en wordt de procedure in artikel 14 opgestart.
Indien blijkt dat voldaan is aan de criteria van economische pardonnabiliteit zoals onder meer bepaald in bijlage 5 voor het niet uitvoeren van een bepaalde rendabele maatregel uit het Energieplan of een flexibele maatregel uit de lijst van bijlage 7 dan wordt het uitvoeren van deze maatregel uitgesteld met één jaar en voldoet de Onderneming aan de verplichtingen in kader van deze energiebeleidsovereenkomst.
2. Alle tot deze energiebeleidsovereenkomst toegetreden ondernemingen dienen uiterlijk 1 oktober 2023 de datacollectie warmtevraag en restwarmtepotentieel zoals aangehaald in artikel 8.4 ingediend te hebben bij het Verificatiebureau ter validering. Bij toetreding tot deze energiebeleidsovereenkomst na 01/01/2023 wordt de datacollectie zoals aangehaald in artikel 8.4 ingediend conform de termijn zoals bepaald in artikel 7, lid 6.
Alle tot deze energiebeleidsovereenkomst toegetreden ondernemingen dienen uiterlijk 31 december 2024 de klimaatroadmap zoals aangehaald in artikel 8.5 opgesteld te hebben en overgemaakt te hebben aan het Verificatiebureau. Bij toetreding na 01/01/2023 wordt de klimaatroadmap zoals aangehaald in artikel 8.5 ingediend conform de termijn zoals bepaald in artikel 7, lid 6.
3. De Commissie EBO kan bij unanieme beslissing en na advies van het Verificatiebureau wijzigingen aanbrengen aan bijlagen 5 en 7. Dergelijke wijzigingen gelden niet als wijzigingen van de energiebeleidsovereenkomst in de zin van artikel 17, lid 1.
Artikel 11 – Engagement van het Vlaamse Gewest
1. Het Vlaamse Gewest zal, in zover de Ondernemingen voldoen aan hun verplichtingen uit hoofde van deze energiebeleidsovereenkomst, aan de Ondernemingen voor wat betreft hun betrokken vestigingen geen specifieke bijkomende Vlaamse maatregelen opleggen gericht op verdere verbetering van de energie-efficiëntie of CO2-reductie met betrekking tot hun activiteiten die
binnen deze energiebeleidsovereenkomst vallen. Daaronder wordt in deze energiebeleidsovereenkomst in ieder geval, maar niet limiterend verstaan: geen aanvullende verplichte energie-efficiëntie- of CO2-emissiereductiedoelen, geen aanvullende energiebesparingsverplichtingen, geen aanvullende energie-eisen, geen energie- of CO2-taks of heffing voor de Ondernemingen en geen aanvullende verplichting rond lokale energieproductie behalve de definitief goedgekeurde versie van de PV-verplichtingen die op 21 oktober 2022 een tweede keer door de Vlaamse Regering principieel werden goedgekeurd. Enkel in het geval wanneer Europa verplichtingen oplegt inzake energie-efficiëntie of een CO2- en/of energietaks of verplichtingen rond lokale energieproductie op de doelgroep van deze Energiebeleidsovereenkomst, die verder reiken dan bestaande of analoge maatregelen die reeds van toepassing zijn op deze doelgroep, kan het Vlaams Gewest maatregelen nemen om zich eraan te conformeren. In geen geval neemt het Vlaamse Gewest bijkomende maatregelen die verder gaan/strenger zijn dan de Europese verplichtingen inzake energie-efficiëntie of CO2-reducties van toepassing op deze doelgroep.
2. Het Vlaamse Gewest zal de Vlaamse regelgeving zodanig vorm geven dat Ondernemingen aan hun uit deze energiebeleidsovereenkomst voortvloeiende verplichtingen kunnen voldoen en dat het overheidsbeleid dienaangaande consistent is. Hierbij zal het Vlaamse Gewest de administratieve werklast voor de Ondernemingen minimaliseren door alle gegevens die Ondernemingen rapporteren in het kader van deze energiebeleidsovereenkomst en die toegankelijk zijn voor het Vlaamse Gewest, niet bijkomend te laten rapporteren in het deelformulier ‘Energiegegevens’ van het integrale milieujaarverslag of in enige andere rapportering.
3. Het Vlaamse Gewest bevestigt dat, in zover de Ondernemingen voldoen aan hun verplichtingen uit hoofde van deze energiebeleidsovereenkomst, Ondernemingen die deze Energiebeleidsovereenkomst ondertekenen, automatisch voldoen aan alle bepalingen vastgelegd in Hoofdstuk V, Titel VI van het Besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010 houdende algemene bepalingen over het energiebeleid of de regelgeving die deze bepalingen zou vervangen;
4. Het Vlaamse Gewest zal in de communicatie rond energie-efficiëntie aandacht besteden aan de positieve medewerking van de Ondernemingen en de Sectororganisaties aan de energiebeleidsovereenkomst.
5. Het Vlaams Gewest erkent dat de datacollectie warmtevraag en restwarmtepotentieel, zoals vermeld in artikel 8.4 voldoet aan de bepalingen van artikel 14 en bijlage VIII van de energie- efficiëntierichtlijn, waarin lidstaten verplicht worden om de warmtevraag en het potentieel voor restwarmte van industriële installaties (in GWh/jaar) in kaart te brengen.
6. Het Vlaams Gewest erkent dat de klimaatroadmap, zoals vermeld in artikel 8.5 ook gebruikt kan worden als een klimaatplan voor Indirect Carbon Leakage-steun en tevens deels gebruikt kan
worden voor de innovatiesteun projecten, alsook voor andere domeinen waar sprake is van een klimaatplan of klimaatroadmap. Meer specifiek geldt dit voor projecten met directe steun aan bedrijven bij de ontwikkelingsprojecten, onderzoeksprojecten ICON-projecten en mandaten inclusief gelijkaardige clusterprojecten.
Het Vlaamse Gewest engageert zich om de randvoorwaarden en drempels die resulteren uit artikel 5 van bijlage 10, geaggregeerd door te geven aan het permanent overlegorgaan zoals opgericht volgens het decreet van 25 maart 2022 tot wijziging van het decreet van 30 april 2009 betreffende de organisatie en financiering van het wetenschaps- en innovatiebeleid (B.S.30/05/2022).
Artikel 12 – Engagement Sectorfederaties
De Sectororganisaties verplichten zich om:
1. hun leden te stimuleren om deel te nemen en uitvoering te geven aan deze energiebeleidsovereenkomst;
2. deel te nemen aan de activiteiten van de Commissie EBO;
3. hun leden actief voor te lichten over het onderwerp van deze energiebeleidsovereenkomst;
4. namens het bedrijfsleven als aanspreekpunt te fungeren voor de partijen van de zijde van de overheid.
5. nuttige gegevens over maatregelen uit de Energieplannen en over het energiegebruik ter beschikking stellen van het Vlaamse Gewest met het oog op de opmaak van broeikasgasprognoses en de Energiebalans Vlaanderen en mits de vertrouwelijkheid van gegevens wordt gegarandeerd.
Artikel 13 – Verslaggeving
Artikel 13.1 – Verslaggeving van het Verificatiebureau aan de Commissie EBO
1. Het Verificatiebureau rapporteert jaarlijks uiterlijk op 31 oktober, voor het eerst op 31 oktober 2023, aan de Commissie over de uitvoering van deze energiebeleidsovereenkomst. In geaggregeerde vorm wordt een overzichtsrapport opgesteld over de uitvoering van de Energieplannen en over het energiegebruik, CO2-eq-emissies en de gerealiseerde energiebesparing door het uitvoeren van maatregelen van de betrokken vestigingen per sector alsmede de hiermee samenhangende vermeden CO2-eq emissies.
2. Het overzichtsrapport bevat per sector in geaggregeerde vorm minstens ook nog de volgende elementen:
1° het totaal aantal beoordeelde Energieplannen tijdens het vorige kalenderjaar; 2° een overzicht van het aantal bedrijven dat voldoet aan zijn verplichtingen;
3° de voortgang van het uitvoeren van de rendabele of flexibele maatregelen.;
4° de gerealiseerde energiebesparing.
3. Het overzichtsrapport bedoeld in lid 2 is louter informatief en maakt een vergelijking tussen de jaarlijkse realisaties en de verwachtingen.
4. Het Verificatiebureau rapporteert jaarlijks uiterlijk op 31 oktober en voor het eerst op 31 oktober 2023, voor elke deelnemende vestiging volgende gegevens:
• Naam, adres, sector, lidmaatschap sectorfederatie;
• Contactpersoon van de vestiging;
• Het energiegebruik, totaal en opgesplitst in brandstoffen en elektriciteit, incl. energiestromen die de vestiging binnenkomen of verlaten;
• De totale warmte- of stoomproductie;
• De totale elektriciteitsproductie, totaal en opgesplitst hernieuwbaar en andere.
De Sectororganisaties ontvangen de rapportage van de toegetreden vestigingen die lid zijn van hun Sectororganisatie. XXXX ontvangt de rapportage van de toegetreden vestigingen die niet tot een Sectororganisatie zijn toegetreden. De vertegenwoordiger van de Vlaamse minister bevoegd voor Energie en de vertegenwoordiger van de Vlaamse minister bevoegd voor Economie ontvangen de rapportage van alle toegetreden vestigingen. Deze rapportage zal alleen gebruikt worden voor doeleinden in het kader van deze energiebeleidsovereenkomst en voor het opstellen van de Energiebalans Vlaanderen. Het gebruik van deze rapportage voor andere doeleinden moet eerst goedgekeurd worden door de Commissie EBO.
5. Bij de rapportage van 31 oktober 2024 wordt in geaggregeerde vorm een overzichtsrapport opgesteld over de maatregelen opgenomen in het Energieplan en hun uitvoering.
Het overzichtsrapport bevat per sector in geaggregeerde vorm minstens het totaal aantal maatregelen opgenomen in de Energieplannen, alsmede een korte beschrijving van de groepen van maatregelen. Voor elke sector met vier of minder ondernemingen, moeten om redenen van vertrouwelijkheid van gegevens, de gegevens van één sector bij een andere sector worden geaggregeerd.
6. Het Verificatiebureau rapporteert jaarlijks in geaggregeerde vorm de gerealiseerde energiebesparing door de uitvoering van maatregelen t.o.v. het referentiejaar gecorrigeerd voor gewijzigde productie opgesplitst in energiebesparing door verminderd elektriciteitsverbruik en verminderd brandstofverbruik.
7. De Commissie kan in het kader van artikel 5, lid 7, 2° en 4° en bij unanieme beslissing bijkomende elementen definiëren die in de verslaggeving van lid 2 dienen te worden opgenomen. Deze bijkomende elementen gelden niet als wijzigingen van de energiebeleidsovereenkomst in de zin van artikel 17, lid 1.
Artikel 13.2 – Verslaggeving van de Commissie EBO aan de Ministers
1. De Commissie EBO brengt jaarlijks over het voorgaande jaar aan de partijen verslag uit. Dit verslag wordt bezorgd uiterlijk op 30 november en betreft een verslaggeving in geaggregeerde vorm per sector. De Ministers zullen het Vlaams Parlement daarover informeren. Het verslag is openbaar.
2. De Commissie EBO moet voor elke sector met vier of minder ondernemingen, om redenen van vertrouwelijkheid van gegevens, de gegevens van één sector bij een andere sector aggregeren.
Artikel 14 – Sancties: procedure tot schrapping
1. Indien een Onderneming haar Plan van aanpak of Energieplan niet tijdig (artikel 8.2, lid 1 en artikel 8.3, lid 4) voor aanvaarding indient bij het Verificatiebureau, zal het Verificatiebureau op de eerstvolgende vergadering van de Commissie EBO deze Onderneming aanmelden aan de Commissie EBO.
2. Indien een Onderneming haar jaarlijkse monitoringsverslag zoals beschreven in artikel 9, lid 1 niet tijdig indient bij het Verificatiebureau, zal het Verificatiebureau op de eerstvolgende vergadering van de Commissie EBO deze Onderneming aanmelden aan de Commissie EBO.
3. Indien bij de jaarlijkse monitoring blijkt dat de Onderneming volgens artikel 10, lid 1, 3° en lid 2 niet voldoet aan haar verplichtingen uit hoofde van deze energiebeleidsovereenkomst, dan zal het Verificatiebureau op de eerstvolgende vergadering van de Commissie EBO deze Onderneming aanmelden aan de Commissie EBO.
4. Indien een Onderneming haar datacollectie warmtevraag en restwarmtepotentieel zoals beschreven in artikel 8.4 of haar klimaatroadmap zoals beschreven in artikel 8.5 niet tijdig indient bij het Verificatiebureau, zal het Verificatiebureau op de eerstvolgende vergadering van de Commissie EBO deze Onderneming aanmelden aan de Commissie EBO. Indien een Onderneming haar engagement onder bijlage 4 niet nakomt, zal deze onderneming aangemeld worden op de eerstvolgende vergadering van de Commissie EBO.
5. In de gevallen beschreven onder leden 1, 2, 3, 4 zal de Commissie EBO een termijn stellen voor het alsnog voldoen aan de verplichtingen van de tekortgeschoten Onderneming.
6. Indien een Onderneming binnen deze termijn niet voldoet aan haar verplichtingen zal het Verificatiebureau dit melden op de eerstvolgende vergadering van de Commissie EBO volgend op het aflopen van de termijn.
7. De Vlaamse minister bevoegd voor Energie en de Vlaamse minister bevoegd voor Economie gaan volgend op de aanmelding, zoals vermeld in lid 6, over tot de schrapping van de Onderneming als toegetreden lid tot de energiebeleidsovereenkomst. Alle in het kader van deze energiebeleidsovereenkomst ontstane voordelen voor de Onderneming, zoals genoemd in artikel
11, komen hierdoor te vervallen vanaf de datum van de schrapping. Als datum van de schrapping geldt de datum van de vergadering van de Commissie EBO waarop het Verificatiebureau de Onderneming heeft aangemeld volgens de bepalingen in artikel 14, lid 1 of lid 2 of lid 3 of lid 4.
8. Een vestiging van een Onderneming die via de procedure beschreven in lid 7 geschrapt wordt als toegetreden lid tot de energiebeleidsovereenkomst, kan gedurende de looptijd van deze energiebeleidsovereenkomst niet meer opnieuw toetreden tot deze energiebeleidsovereenkomst.
Artikel 15 – Kosten
1. De Ondernemingen dragen de kosten voor het uitvoeren van de energiebeleidsovereenkomst voor hun installaties, het opstellen en uitvoeren van hun Energieplan, de energiebeheermaatregelen, de datacollectie warmtevraag en restwarmtepotentieel, alsook het invullen van het engagement uit bijlage 4 en de klimaatroadmap.
2. De partijen dragen hun eigen kosten, verbonden aan hun activiteiten en verplichtingen van deze energiebeleidsovereenkomst.
3. Het Vlaams Gewest draagt de kosten van het Verificatiebureau en de Commissie EBO.
Artikel 16 – Openbaarheid en geheimhouding
1. De partijen zijn, behoudens voor zover wettelijke bepalingen of deze energiebeleidsovereenkomst tot mededeling verplichten, verplicht tot geheimhouding ten aanzien van alle vertrouwelijke gegevens.
2. De Ministers dragen er zorg voor dat het Verificatiebureau, de vertegenwoordiger van de Vlaamse minister bevoegd voor Economie en de vertegenwoordiger van de Vlaamse minister bevoegd voor Energie zich verplichten tot geheimhouding van de vertrouwelijke gegevens, die hen in het kader van de uitvoering van deze energiebeleidsovereenkomst zijn verstrekt.
Artikel 17 – Wijziging of opheffing energiebeleidsovereenkomst
1. De Commissie EBO zal een overleg opstarten uit eigen initiatief of binnen vier weken nadat een partij haar wens daartoe schriftelijk heeft medegedeeld over het al dan niet wijzigen of al dan niet verderzetten van deze energiebeleidsovereenkomst indien zich een of meer van de volgende wijzigingen van omstandigheden voordoen die wezenlijke gevolgen hebben voor de uitvoering van deze energiebeleidsovereenkomst:
a) wezenlijke wijziging van het energie- of leefmilieubeleid;
b) wijziging van de Vlaamse wetgeving met betrekking tot het leefmilieu en het energieverbruik en de daaraan gerelateerde kosten;
c) het in betekenende mate achterblijven van de als gevolg van de uitvoering van deze energiebeleidsovereenkomst feitelijk gerealiseerde resultaten op vlak van de realisatie van energie-efficiëntieverbetering;
d) het achterblijven of het gedeeltelijk of volledig wegvallen van de tegenprestaties, bijvoorbeeld als gevolg van wijzigende wetgeving;
e) wijziging van de economische groei, de internationale concurrentiepositie en de ontwikkeling van de bedrijfsrendementen;
f) onvoorziene omstandigheden, die een invloed kunnen hebben op deze energiebeleidsovereenkomst, bij voorbeeld verplichtingen van het Vlaams Gewest die om externe redenen niet kunnen waargemaakt worden.
2. In de gevallen genoemd in lid 1 kunnen de bij deze energiebeleidsovereenkomst betrokken partijen een voorstel tot wijziging van deze energiebeleidsoverenkomst indienen bij de Commissie EBO. Indien de Commissie EBO unaniem beslist tot formulering van een advies aan de partijen tot wijziging van de energiebeleidsovereenkomst, dan is het de minister bevoegd voor het energiebeleid die, op basis van dit advies, het initiatief neemt om een voorstel tot wijziging in te leiden bij de Vlaamse Regering binnen de twee maanden en voor te leggen aan de partijen.
3. In de gevallen genoemd in lid 1 kunnen de bij deze energiebeleidsovereenkomst betrokken partijen een verzoek tot opheffing van de energiebeleidsovereenkomst neerleggen bij de Commissie EBO. Indien het verzoek uitgaat van de zijde van het bedrijfsleven zal de Commissie EBO nagaan of het unaniem wordt ondersteund door de vertegenwoordigers van de Sectorfederaties. De Commissie EBO zal deze aanvraag tot opheffing van de energiebeleidsovereenkomst overmaken aan de minister van Energie en de minister van Economie, die de vraag tot opheffing binnen de twee maanden zal inleiden bij de Vlaamse Regering. Indien het verzoek uitgaat van de Ministers zal de vraag tot opheffing binnen twee maanden worden ingeleid bij de Vlaamse Regering.
Artikel 18 – Opzegging
1. Elke Onderneming en Sectororganisatie mag deze energiebeleidsovereenkomst gemotiveerd en met onmiddellijke ingang schriftelijk opzeggen.
2. De Commissie EBO wordt met een aangetekend schrijven van de gemotiveerde opzegging in kennis gesteld.
3. Alle in het kader van deze energiebeleidsovereenkomst ontstane voordelen voor de Ondernemingen (artikel 11) en engagement van de Onderneming (artikel 8), komen hierdoor vanaf de datum van opzegging te vervallen. Als datum van de opzegging geldt de datum van het aangetekend schrijven.
Opgemaakt te Brussel op …
Vlaamse Regering , vertegenwoordigd door:
Xxxxx XXXXX
Vlaams minister van Justitie en Handhaving, Omgeving, Energie en Toerisme
Xx XXXXXX
Vlaams minister van Economie, Innovatie, Werk, Sociale economie en Landbouw
BIJLAGEN bij EBO VER
BIJLAGE 1 – Energiegrootheden
Artikel 1 – Bepaling van de doelgroep aan de hand van het finaal energiegebruik
Het finaal energiegebruik wordt gedefinieerd als het finaal energetisch gebruik van energiedragers en niet het niet-energetisch gebruik van energiedragers in de vorm van als grondstof ingezette energiedragers.
Dit finaal energiegebruik wordt gebruikt om de doelgroep van deze EBO af te bakenen. Vestigingen van ondernemingen met een finaal energiegebruik groter dan 0,1 PJ zijn energie-intensieve vestigingen en behoren tot de doelgroep van deze EBO.
Onderstaand voorbeeld geeft aan hoe het finaal energiegebruik voor een vestiging bepaald moet worden.
[A] + [B]: energievectoren die gebruikt worden voor opwekking van warmte en/of elektriciteit, die gebruikt wordt binnen de vestiging, wordt in rekening gebracht.
– [C]: het deel aan zelf opgewekte elektriciteit dat niet intern de vestiging wordt gebruikt, maar op het net wordt gezet, wordt in mindering gebracht.
+ [G]: zelf opgewekte elektriciteit uit zon en/of wind, die gebruikt wordt binnen de vestiging, wordt in rekening gebracht.
[H]: zelf opgewekte elektriciteit uit zon en/of wind, die niet gebruikt wordt binnen de vestiging maar op het net wordt gezet, wordt niet in mindering gebracht.
+ [I]: elektriciteit van het net, die intern de vestiging gebruikt wordt, wordt in rekening gebracht.
+ [J]: energievectoren, rechtstreeks gebruikt in processen, gebouwen, transport van de vestiging, worden in rekening gebracht.
+ [K]: aangekochte warmte, wordt in rekening gebracht.
Artikel 2 – Berekening van energiegrootheden
Waar de doelgroep bepaald wordt op het finaal energiegebruik, zullen de energieaudit, het energieplan en de maatregelen primair uitgedrukt worden. Dit om toe te laten alle maatregelen die een verbetering van de energie-efficiëntie beogen, primair en/of finaal, in rekening te brengen1.
De Ondernemingen zullen eveneens willen inzetten op technologieën (bv. elektrificatie, …) om de transitie naar klimaatneutraliteit te realiseren. Deze technologieën zullen niet steeds leiden tot primaire of finale energiebesparing. De Ondernemingen mogen niet verhinderd worden om deze technologieën in te zetten door deze energiebeleidsovereenkomst (door de energieaudit en de hierbij horende energiebesparende maatregelen).
1. Brandstoffen: voor de als brandstof ingezette energiedragers wordt de onderste verbrandingswaarde (stookwaarde) aangerekend.
2. Secundaire energiedragers, geleverd door derden (exclusief WKK): warmte (warme lucht, warm water, stoom, thermische olie) die aan een proces wordt toegevoerd of er van wordt afgevoerd, wordt teruggerekend naar primaire energie met een vast omzettingsrendement van 90 %. Elektriciteit wordt teruggerekend naar primaire energie met een vast omzettingsrendement van 40 %2.
Indien er om bedrijfsredenen met een ander omrekeningsrendement gewerkt wordt in het kader van het energieplan, dient dit gemotiveerd voorgelegd te worden aan het Verificatiebureau. Deze afwijkende omrekeningsfactor wordt gedurende de volledige looptijd van het convenant gehanteerd.
Andere secundaire energiedragers (perslucht, …) worden teruggerekend met een
omzettingsrendement dat van toepassing is voor de betrokken installatie.
3. Secundaire energiedragers binnen de Onderneming (exclusief WKK): secundaire energiedragers, centraal opgewekt binnen de Onderneming en geleverd aan de procesinstallaties, worden teruggerekend naar primaire energie, met de omzettingsrendementen zoals gemeten. Back-up
1 De energiebesparing gerealiseerd door de uitvoering van maatregelen uit de EBO worden volgens de huidige Europese regelgeving gerapporteerd, startend vanuit de gerealiseerde primaire energiebesparing. Van zodra in uitvoering van Europese regelgeving andere rapportering vereist is, zal dit aangepast worden.
2 Door te rekenen met een omzettingsrendement van 40% wordt een primaire energiefactor (PEF) van elektriciteitsopwekking aangenomen van 2,5. Van zodra in uitvoering van Europese regelgeving de PEF wijzigt, zal met deze gewijzigde PEF gerekend worden.
boilers horend bij een WKK worden behandeld onder 4. Wanneer een vereenvoudigde procedure aangewezen is, bij voorbeeld voor koeling of perslucht, kan op de primaire energie een verdeelsleutel worden toegepast voor de betrokken processen, zonder metingen uit te voeren aan de secundaire energiedragers.
4. Warmtekrachtkoppeling (WKK): warmte en elektriciteit opgewekt in een WKK-installatie wordt, ongeacht de eigendomsformule, teruggerekend naar primaire energie aan de hand van vaste omzettingsrendementen, zijnde 90% voor warmte en 40% voor elektriciteit. Warmte opgewekt in de back-up boilers van de WKK wordt eveneens omgerekend aan een rendement van 90%. Bijkomende primaire energie besparingen die het gevolg zijn van investeringen in of beheermaatregelen op een WKK kunnen in het energieplan worden opgenomen. Deze besparingen worden berekend ten opzichte van de werkelijke rendementen van de WKK- installatie.
5. Duurzame energie: de energiebeleidsovereenkomst is gericht op het verbruik van energie in procesinstallaties. Er wordt derhalve geen onderscheid gemaakt tussen fossiel opgewekte of duurzame energie bij de bepaling van het specifiek energieverbruik. Duurzame energie kan wel als flexibele maatregel ingezet worden zoals beschreven in bijlage 7.
6. Exotherme processen: exotherme processen worden onderworpen aan een audit zoals alle andere processen, weliswaar is hun energiegebruik negatief. Energie-output wordt verrekend indien hij geleverd wordt aan een ander proces, en wordt dan teruggerekend naar primaire energie met de omzettingsrendementen van 90% voor warmte en van 40 % voor elektriciteit.
BIJLAGE 2 – Energiedeskundigen en plan van aanpak
Artikel 1 – Procedure van aanvaarding
1. Het Verificatiebureau aanvaardt de energiedeskundigen op basis van een gedocumenteerde evaluatie van de voorwaarden zoals gesteld in artikel 2 voor de externe energiedeskundigen en/of artikel 3 voor de interne energiedeskundigen. Op vraag kan dit evaluatierapport worden voorgelegd aan de Commissie EBO.
Het Verificatiebureau kan een interne of externe energiedeskundige aanvaarden: 1° ofwel voor één vestiging;
2° ofwel voor meerdere vestigingen waarvoor een Onderneming tot deze energiebeleidsovereenkomst is toegetreden;
3° ofwel voor meerdere vestigingen van Ondernemingen die ressorteren onder één Sectororganisatie of meerdere Sectororganisaties.
2. Het Verificatiebureau kan een interne of externe energiedeskundige enkel aanvaarden indien de aanvraag tot aanvaarding als energiedeskundige vergezeld is van een plan van aanpak dat minstens aan volgende eisen voldoet:
- Het beschrijft de methodiek volgens xxxxxxx men de Onderneming en haar processen zal opdelen en auditeren. Deze methodiek is op maat van de Onderneming en houdt het evenwicht tussen verwachte kosten en baten.
- Het geeft informatie omtrent de beschikbaarheid en het gebruik van reële data, geeft zo nodig aan welke meetcampagnes er minimaal zullen uitgevoerd worden en/of welke permanente metingen er bijkomend geïnstalleerd zullen worden.
- Indien van toepassing geeft het aan of er een studie van energetische integratie zal gebeuren.
- Het geeft tenslotte een overzicht van de medewerkers – met voldoende en aantoonbare ervaring met de te onderzoeken processen – die betrokken zullen zijn bij het opstellen van het Energieplan.
- Het Verificatiebureau stelt voor het plan van aanpak een sjabloon ter beschikking.
3. Indien er geen overeenstemming wordt bereikt tussen het Verificatiebureau en het bedrijf rond het plan van aanpak van een energiedeskundige, zal een bemiddeling plaatsvinden tussen de betrokken partijen, de voorzitter van de Commissie EBO en de Sectorvertegenwoordiger van de Onderneming. Indien nodig, wordt een validatie van het plan van aanpak voorzien door een derde partij, goedgekeurd door de Onderneming en het Verificatiebureau. De kosten voor de validatie worden gedeeld door de Onderneming en het Verificatiebureau.
Artikel 2 – Voorwaarden voor externe energiedeskundigen
De externe energiedeskundige voldoet aan de volgende voorwaarden:
1° Een grondige technische kennis bezitten van de te onderzoeken procesinstallaties en nutsvoorzieningen.
2° Minstens 5 jaar ervaring hebben als energiemanager, -verantwoordelijke of –expert /of actief zijn in het domein van energiebeheer en –audits.
3° Over voldoende interne middelen en competenties op engineering- en procesvlak beschikken om de technische processen te analyseren en de rendabiliteit van de energiebesparende maatregelen te kunnen bepalen.
4° Bereid zijn te werken volgens de eisen van het Verificatiebureau: kunnen voldoen aan diverse praktische uitvoeringseisen, zoals levertijd, wijze van rapporteren en tussentijdse rapportering. Deze eisen worden voorafgaandelijk ter goedkeuring aan de Commissie voorgelegd.
5° Neutraal zijn en in volledige onafhankelijkheid werken van partijen.
6° Waarborgen geven voor de stabiliteit van de werking tijdens de volledige duur van de auditopdracht.
7° Gebruik van (bij voorkeur internationale) professionele standaarden voor te verrichten werkzaamheden (bijvoorbeeld ISO 9000) genieten de voorkeur.
8° Een strenge vertrouwelijkheidsplicht respecteren, met dien verstande dat zij de gegevens waartoe zij toegang hebben en die hun eigendom niet zijn, niet voor eigen doeleinden mogen gebruiken.
9° Geen deel uitmaken van het bedrijfspersoneel van de Onderneming waarvoor een Energieplan wordt opgesteld.
Artikel 3 – Voorwaarden voor interne energiedeskundigen
De interne energiedeskundige voldoet aan de volgende voorwaarden:
1° Een grondige technische kennis bezitten van de te onderzoeken procesinstallaties en nutsvoorzieningen.
2° Aantoonbare ervaring hebben als energiemanager, -verantwoordelijke of -expert en/of actief zijn in het domein van energiebeheer.
3° Over voldoende middelen beschikken en competenties op engineering- en procesvlak binnen de Onderneming kunnen raadplegen om de technische processen te analyseren en de rendabiliteit van de energiebesparende maatregelen te kunnen bepalen.
4° Bereid zijn te werken volgens de eisen van het Verificatiebureau: kunnen voldoen aan diverse praktische uitvoeringseisen zoals levertijd, wijze van rapporteren en tussentijdse rapportering. Deze eisen worden voorafgaandelijk ter goedkeuring aan de Commissie voorgelegd.
5° Bereid zijn voldoende neutraliteit en onafhankelijkheid aan de dag te leggen.
6° Waarborgen geven voor de stabiliteit van de werking tijdens de volledige duur van de auditopdracht.
7° Indien er meerdere interne energiedeskundigen betrokken zijn bij de Audit dient een verantwoordelijke van dit team aangesteld te worden. Deze fungeert tevens als formele interne energiedeskundige en tevens als contactpersoon van de Onderneming voor het Verificatiebureau.
BIJLAGE 3 – Het Verificatiebureau
Artikel 1 – Eisen waaraan het Verificatiebureau moet voldoen
Het Verificatiebureau voldoet aan volgende vereisten: 1° Onafhankelijke en neutrale organisatie.
2° Het vertrouwen hebben van de partijen van de energiebeleidsovereenkomst.
3° Garanties bieden voor een stabiele werking tijdens de volledige uitvoering van de energiebeleidsovereenkomst.
4° Werken volgens zeer strikte richtlijnen.
5° Werken met een gecertificeerd kwaliteitszorgsysteem.
6° Beschikken over experts in de te behandelen procestechnologieën.
7° Kunnen voldoen aan de diverse praktische uitvoeringseisen zoals levertijd en wijze van uitvoering van alle taken die in de energiebeleidsovereenkomst beschreven zijn.
Artikel 2 – De taken van het Verificatiebureau
Het Verificatiebureau adviseert, controleert en oordeelt over het plan van aanpak, de energiedeskundigen, het Energieplan en de monitoring zoals weergegeven in artikels 8, 9, 10 en 14 en rapporteert zoals weergegeven in artikel 13.1. Het Verificatiebureau valideert de datacollectie warmtevraag en restwarmtepotentieel volgens de bepalingen van bijlage 4 en valideert de conformiteit van de klimaatroadmap volgens de bepalingen van bijlage 10.
Het Verificatiebureau kan aan de Commissie EBO tevens Toelichtingen ter ondersteuning van de uitvoering van deze energiebeleidsovereenkomst ter goedkeuring voorleggen.
BIJLAGE 4 – Datacollectie warmtevraag en restwarmtepotentieel
Artikel 1 – Bijdrage aan warmtekaart
1. De Ondernemingen verbinden zich er toe om hun warmtevraag en hun restwarmteaanbod te onderzoeken. Aan de hand van een analyse wordt het potentieel voor interne restwarmtereductie in kaart gebracht. De relevante hoeveelheden restwarmte die niet intern ingezet kunnen worden, vormt het restwarmteaanbod.
2. Deze gegevens van de warmtevraag en het restwarmteaanbod worden aangeleverd in klassen en op jaarbasis:
- < 0,2 GWh/jaar
- 0,2 – 1 GWh/jaar
- 1 – 20 GWh/jaar
- 20 – 200 GWh/jaar
- > 200 GWh/jaar
3. De geleverde gegevens zullen publiek gemaakt worden via de warmtekaart en zo ter beschikking gesteld worden aan andere gebruikers zoals bedrijven met restwarmte-aanbod, warmtevraag, lokale besturen, projectontwikkelaars of studiebureaus. Het opstellen van de warmtekaart gebeurt in kader van artikel 14 en bijlage VIII van de energie-efficiëntierichtlijn, waarin lidstaten verplicht worden om de warmtevraag en het potentieel voor restwarmte van industriële installaties (in GWh/jaar) in kaart te brengen.
Artikel 2 – Datacollectie
1. Elke Onderneming zal voor elke vestiging waarvoor zij toegetreden is tot deze energiebeleidsovereenkomst volgende datacollectie rapporteren:
- Naam vestiging
- Adres vestiging
- Sector vestiging
- Range warmtevraag vestiging
- Range restwarmteaanbod vestiging
- Restwarmtemedium (stoom/warm water)
2. Bij het indienen van het energieplan kan de datacollectie gecorrigeerd worden en, na verificatie door het verificatiebureau, ter correctie bezorgd worden aan het Vlaams Energie- en Klimaatagentschap.
Artikel 3 – Engagement aanleveren gedetailleerde info
Gedurende de looptijd van deze energiebeleidsovereenkomst verleent de onderneming haar medewerking en data over de warmtevraag en het restwarmte-aanbod en wordt indien nodig een restwarmtepotentieelstudie uitgevoerd:
1. Op vraag van het lokaal bestuur (of aangesteld studiebureau) van de gemeente waar de Onderneming gevestigd is, zodat het lokaal bestuur deze gegevens kan gebruiken bij de opmaak van een lokaal warmteplan, dat de potentieel interessante zones voor warmtenetten detecteert.
2. Op vraag van een projectontwikkelaar (of aangesteld studiebureau) bij de opstelling van een haalbaarheidsstudie voor een warmtenet of voor een concrete warmtenet-projectvraag in de gemeente waar de onderneming gevestigd is of in een aanpalende gemeente.
3. Op vraag van een energiemakelaar die lokaal (rest)energie van bedrijven koppelt aan potentiële energieklanten gevestigd in de gemeente waar de onderneming gevestigd is of in een aanpalende gemeente.
Indien de Onderneming een vraag van bovenstaande partijen ontvangt die zij onredelijk beschouwt, legt zij deze voor aan het Verificatiebureau die de vraag zal beoordelen binnen twee maanden na ontvangst van de melding van de Onderneming of de Onderneming haar medewerking moet verlenen aan deze vraag.
Ondernemingen die reeds deelnemen aan lokale projecten, inclusief in studie of operationele fase, worden vrijgesteld van dit artikel.
BIJLAGE 5 – Economische pardonnabiliteit
Artikel 1 – Definitie
Indien rendabele maatregelen of hun vervanging door flexibele maatregelen tot gevolgen leiden die de internationale concurrentiepositie of de ondernemingsrendementen, in het gedrang brengen, zullen mitigerende maatregelen genomen worden. Dit kan onder de vorm van:
- Uitstel van maatregelen gedurende 1 jaar
- Definitief niet moeten uitvoeren van de maatregelen.
Artikel 2 – Criteria voor economische pardonnabiliteit
1. Marktconforme interestvoet voor investeringskredieten
Wanneer Ondernemingen er niet in slagen, omwille van hetzij onderneming- hetzij project specifieke kenmerken, de investeringen tot verbetering van de energie-efficiëntie te financieren door middel van investeringskredieten aan marktconforme maatregelen, dan worden deze projecten aanzien als maatregelen die leiden tot gevolgen die in redelijkheid niet bedoeld kunnen zijn, zoals bepaald in artikel 2 van het convenant.
Investeringen ter verbetering van de energie-efficiëntie van de Onderneming die niet kunnen worden gefinancierd met vreemd vermogen aan een kost lager dan een OLO op 10 jaar + 4,4% worden aanzien als een maatregel die leidt tot gevolgen die in redelijkheid niet bedoeld kunnen zijn, zoals bepaald in artikel 2 van de energiebeleidsovereenkomst.
2. Bedrijfsspecifieke criteria
Economische omstandigheden waaronder het bedrijf functioneert, kunnen een impact hebben op de realisatie van de energie-efficiëntieverbeteringen. Hierbij gaat het onder andere om:
- Geplande grootschalige investeringen in nieuwe installaties.
- Geplande nieuwbouw.
- Geplande sluiting.
Bedrijfsspecifieke gegevens hebben een invloed op de investeringsruimte beschikbaar voor het verbeteren van de energie-efficiëntie of investeren in flexibele maatregelen.
Indien deze aspecten niet gekend zijn bij de aanvang van de energiebeleidsovereenkomst kunnen ze in een later stadium bij het Verificatiebureau worden aangemeld.
Artikel 3 – Maatregelen ter bescherming van de Onderneming
1. Uitstel van de maatregelen
Afwijkingsmogelijkheden ten opzichte van de engagementen in de energiebeleidsovereenkomst moeten beperkt zijn en moeten – indien ze noodzakelijk zijn - zo uniform mogelijk toegepast
worden. Een uitstel van uitvoering van maatregelen met één jaar kan in bepaalde gevallen op basis van economische criteria worden bekomen.
De elementen opgenomen ter staving van de vraag tot uitstel moeten meetbaar en verifieerbaar zijn. Mogelijkheden hiertoe zijn:
- Herrekende IRR na belastingen van een project waarbij als gevolg van een stilgelegde of sterk verlaagde productie de IRR na belastingen van een project niet meer kan beschouwd worden als rendabel.
- Weigering van de financiering van het project door een financiële instelling.
- Financiering van het project enkel te realiseren aan niet-marktconforme voorwaarden.
- Verslag van bedrijfsrevisor waaruit een onaanvaardbare invloed op de financiële structuur van de Onderneming, bepalend voor de kredietwaardigheid van de Onderneming, blijkt.
- Overige gegronde, meetbare en verifieerbare economische of financiële redenen.
Indien de economische situatie niet voldoende verbetert gedurende het jaar waarvoor het uitstel gevraagd werd, kan de Onderneming een nieuw uitstel aanvragen.
2. Definitief niet moeten uitvoeren van maatregelen
In uitzonderlijke omstandigheden kan het Verificatiebureau op basis van hogervermelde criteria beslissen dat een Onderneming de in het Energieplan voorgestelde maatregelen niet moet uitvoeren. Dit kan bijvoorbeeld in geval van een Onderneming die werkt onder de wet op de continuïteit van de ondernemingen.
De Onderneming richt hiertoe een verzoek aan het Verificatiebureau. Het verzoek wordt behandeld in een hoorzitting met vertegenwoordigers van de Onderneming, hun sectororganisatie, de Ministers en het Verificatiebureau.
Indien wordt ingegaan op het verzoek tot definitief niet uitvoeren van maatregelen kan het Verificatiebureau hieraan voorwaarden koppelen op vlak van opvolging.
BIJLAGE 6 – Berekening van IRR
Het criterium om een maatregel "rendabel" te noemen is binnen deze energiebeleidsovereenkomst gedefinieerd als een IRR groter dan of gelijk aan 12% na belastingen.
Aan de berekening van de IRR liggen enkele aannamen ten grondslag. Niet alle aannamen zullen overeenkomen met die van het bedrijf. Als een bedrijf gegronde redenen heeft om af te wijken van de gebruikte aannamen, dient dat aangetoond te worden, waarbij tevens wordt aangegeven op welke wijze er wordt afgeweken.
Een energiebesparingsmaatregel bereikt het gevraagde criterium van 12% grotendeels op basis van energiebesparing. Steeds moeten voor een energiebesparingsmaatregel alle positieve en negatieve effecten van een maatregel tegenover de bestaande toestand in de berekening worden betrokken.
Behoudens de financiële impact van het gewijzigde energiegebruik, moet bijvoorbeeld ook rekening worden gehouden met het buiten gebruik stellen van een installatie, de te verwerven subsidies en premies, de gewijzigde energie- of milieuheffingen, de verminderde belastingen, de gegarandeerde opbrengst van de te verkopen WKK- en groenestroomcertificaten en de voorziene aan- of verkoop van emissierechten aan realistisch ingeschatte prijzen.
Begrippen:
NCW: Netto contante waarde (NPV, Net Present Value in het Engels). Dit is het verschil tussen opbrengsten en kosten over de levensduur van een project. Omdat de kosten en opbrengsten afhangen van de rentestand worden deze posten met behulp van een (interne) rentevoet teruggerekend naar bedragen in het beginjaar van de investering, de netto contante waarde.
IRR : Intern Rendement ofwel Internal Rate of Return in het Engels. Het interne rendement of IRR van een investering is die rentevoet waarbij op het einde van de looptijd van het project de NCW =
0. De berekening ervan is een iteratief proces. Als deze rentevoet groter dan of gelijk is aan 12% dan wordt in de energiebeleidsovereenkomst de investering "rendabel" genoemd.
Investering: Hieronder vallen alle kosten die te maken hebben met het verwerven van de installatie en die over meerdere jaren worden afgeschreven. Bij de gedetailleerde en ruwe rendabiliteitsberekening wordt met een onzekerheid van respectievelijk 10% en 30% op de investering gewerkt.
Restwaarde: Dit is de waarde van de investering die overblijft op het einde van de levensduur.
Installatiekosten: Hieronder vallen de kosten van het project die eenmalig voorkomen en die niet worden afgeschreven. Bijvoorbeeld additionele personeelskosten en opstartkosten.
Energieprijzen: Hieronder vallen realistisch ingeschatte en aan het Verificatiebureau onderbouwde prijzen.
Netto besparing: Dit is de totale jaarlijkse besparing zijnde de opbrengsten minus de exploitatiekosten, die gerealiseerd worden ten gevolge van deze investering. Ook andere wijzigende factoren dan de zuivere energiefactoren dienen hierbij in rekening te worden gebracht zoals bijvoorbeeld het buiten gebruik stellen van installaties, overheidsmaatregelen (cf. infra) en de voorziene verkoop (of zelfs eventueel aankoop) van emissierechten.
Levensduur: Hiermee wordt bedoeld de technische levensduur van het project, het is de termijn tijdens dewelke het project een netto-besparing oplevert.
Afschrijvingstermijn: Hier wordt bedoeld de boekhoudkundige termijn waarover de investering wordt afgeschreven. Soms wordt een minimumtermijn door de fiscus opgelegd. Er kan op verschillende manieren worden afgeschreven: lineair, exponentieel, etc. Bij de standaardberekening in het sjabloon is aangenomen dat er lineair wordt afgeschreven over een termijn van 5 jaar.
Vennootschapsbelasting: Hiermee wordt bedoeld de vigerende vennootschapsbelastingsvoet, i.e.
25%.
BIJLAGE 7 – Lijst met flexibele maatregelen
Artikel 1 – Toepassing
Een onderneming kan gebruik maken van flexibele maatregelen zoals hieronder beschreven om tot eenzelfde resultaat te komen als vooropgesteld met de interne maatregelen op vlak van energie- efficiëntie of CO2-eq-reductie. Naast de in deze lijst opgenomen maatregelen kan de Onderneming opteren om andere maatregelen in te zetten met equivalente energiebesparing of CO2-eq-reductie, op voorwaarde dat deze eerst door het Verificatiebureau werden goedgekeurd.
Energiebesparing of CO2-eq-reductie: Vermindering in energiegebruik of CO2-eq-uitstoot per eenheid product (specifiek gebruik) t.o.v. specifiek gebruik of specifieke uitstoot voor de implementatie van de maatregel.
De flexibele maatregelen kunnen worden ingezet ter vervanging van één of meerdere maatregelen. De manier van omrekenen zal verder worden uitgewerkt door de Commissie EBO in een Toelichting.
Artikel 2 – Toegelaten maatregelen die energiebesparend of CO2-eq-reducerend kunnen zijn:
1. Ketenefficiëntie:
- Grondstof: Vervanging van een grondstof door een ander type met een lagere energie of CO2- eq-inhoud. Ook het niet-energetisch gebruik in de vorm van als grondstof ingezette energiedragers kan hierbij een rol spelen.
- Processen in de keten: aanpassingen in de productieprocessen in de productieketen (zowel intern als extern).
- Transport en logistiek: besparingen op vlak van transport (exclusief vervanging van wagenpark) en logistiek van grondstoffen, tussenproducten en eindproducten.
2. Concernbenadering: uitwisseling of verevening van maatregelen tussen vestigingen in het Vlaamse Gewest.
3. Eigen hernieuwbare energieproductie, inclusief eventueel verplicht aandeel hernieuwbare energie.
Artikel 3 – Voorwaarden waaraan deze flexibele maatregelen dienen te voldoen:
1. Het betreft een nieuwe energiebesparende of CO2-eq-reducerende maatregel of een verbeteringsmaatregel ten opzichte van het referentiejaar. Het besparend effect van de maatregel(en) is/zijn te kwantificeren en groter dan of gelijk aan het effect van de maatregel(en) die word(t)(en) ‘vervangen’.
2. De maatregel kan worden gemonitord.
3. De maatregel is robuust en kan niet zo maar worden teruggedraaid.
4. De maatregel kan niet tot dubbeltelling leiden in de rapportering van deze energiebeleidsovereenkomst.
BIJLAGE 8 – Stroomschema voor het detecteren van energie-efficiëntiemaatregelen voor het Energieplan
1. Indien op een maatregel onmiddellijk een gedetailleerde rendementsbepaling kan gebeuren, zal de maatregel worden ingepland in het Energieplan voor implementatie indien de IRR na belastingen van de maatregel groter dan of gelijk is aan 12%. Indien de IRR na belastingen van de maatregel kleiner is dan 12% maar groter dan of gelijk aan 10%, wordt de maatregel beschouwd als een potentieel rendabele maatregel en tweejaarlijks herrekend aan geactualiseerde energieprijzen. Indien de IRR na belastingen van de maatregel kleiner is dan 10% dient deze maatregel niet in het Energieplan opgenomen te worden en maakt deze ook geen voorwerp meer uit van latere herberekeningen.
2. Indien er meer informatie vereist is, wordt de maatregel een studiemaatregel. Indien uit de studie via een rendabiliteitsberekening blijkt dat de IRR na belastingen van de maatregel groter dan of gelijk is aan 12%, wordt de gedetailleerde rendabiliteitsberekening uitgevoerd die de IRR na belastingen van de maatregel moet bevestigen. Hierna wordt de procedure onder punt 1 gevolgd.
3. Indien uit de studie via een rendabiliteitsberekening een IRR na belastingen van de maatregel kleiner dan 12% maar groter dan of gelijk aan 10% naar voren komt, dan zal deze maatregel als potentieel rendabele maatregel tweejaarlijks herrekend worden aan geactualiseerde energieprijzen.
4. Indien uit de studie via een rendabiliteitsberekening een IRR na belastingen van de maatregel kleiner dan 10% naar voren komt, dient deze maatregel niet in het Energieplan opgenomen worden en maakt deze ook geen voorwerp meer uit van latere herberekeningen.
BIJLAGE 9 – Energiebeheermaatregelen
Artikel 1 – Opmaak van een energiebeleidsverklaring door het management
Een energiebeleidsverklaring wordt opgesteld door het management. In deze verklaart het haar engagement om een actief beleid op vlak van energie-efficiëntie te voeren. De energiebeleidsverklaring heeft volgende kenmerken:
- Is op maat van de Onderneming en van haar energiegebruik en verbruik.
- Bevat een engagement om de communicatiestroom naar de diverse partijen te verzekeren.
- Houdt rekening met een energiebeleid op lange termijn.
- Bevat een engagement om de middelen te voorzien om energiezorg te implementeren, te onderhouden en te verbeteren.
- Ondersteunt de aankoop van energie-efficiënte producten en diensten.
- Is gedocumenteerd en gecommuniceerd naar alle niveaus binnen de Onderneming.
Artikel 2 – Aanstelling van een energiecoördinator
De energiecoördinator wordt door het management aangesteld. Deze persoon heeft de nodige competenties en bekwaamheden om de verantwoordelijkheid en de autoriteit op zich te nemen om de taken die voortvloeien uit de energiebeleidsovereenkomst te kunnen uitvoeren.
De energiecoördinator heeft de mogelijkheid om een energieteam samen te stellen vanuit de verschillende departementen uit de Onderneming. In voorkomend geval kan dit team optreden als interne energiedeskundige die de Energieaudit voor het opstellen van het Energieplan uitvoert. Op die manier wordt voldaan aan de vraag aan voldoende capaciteiten en neutraliteit bij de opmaak van die Energieaudit.
De energiecoördinator heeft onder andere volgende doelstellingen:
- Binnen de Onderneming werkgroepen installeren om projecten rond energie-efficiëntie mee uit te werken.
- Als kenniscentrum dienen ter ondersteuning van de diverse activiteiten binnen de Onderneming ter verbetering van de energie-efficiëntie.
- Regelmatig aan het management rapporteren over de energieprestaties van de Onderneming.
- Verzekeren dat het Energieplan is opgemaakt in overeenstemming met het energiebeleid van de Onderneming, zowel op korte als lange termijn.
- De door het management gedefinieerde verantwoordelijkheden en bevoegdheden communiceren zodat binnen de Onderneming een efficiënt energiebeleid gevoerd kan worden.
- Een bewustmaking rond efficiënt energiegebruik creëren en dat in de gehele Onderneming.
- Een vormingsplan inzake verbeterde energiezorg in de Onderneming uitwerken en de uitvoering ervan opvolgen.
Artikel 3 – Sensibilisering – informatieverstrekking - medewerkersbetrokkenheid
De medewerkers worden bewust gemaakt van hun rol en impact binnen het energiebeleid van de Onderneming en hun betrokkenheid bij het behalen van de doelstellingen van de energiebeleidsovereenkomst.
Via sensibilisering en opleidingsinitiatieven op maat van de Onderneming wordt actief gewerkt aan een energie-efficiënt bewustzijn bij de medewerkers in functie van de impact van hun eigen activiteiten op de totale (of globale) energie-efficiëntie van de Onderneming. Dit moet bijdragen tot een versterkt energiebewustzijn van de medewerker bij de uitvoering van zijn activiteiten binnen de Onderneming.
De Onderneming zorgt dat medewerkers verbetersuggesties kunnen aanreiken via diverse communicatiekanalen die misschien niet direct uit de Audit naar voren zullen komen.
Regelmatige communicatie met de klanten en toeleveranciers over de energiebeleidsovereenkomst zal ook bij deze een bewustmaking teweegbrengen
BIJLAGE 10 – Individuele of cluster-klimaatroadmap
Artikel 1 – Beschrijving
1. VER-bedrijven die toetreden tot de EBO moeten een klimaatroadmap opstellen, met als horizon “een koolstofarm 2050: wat betekent dit voor uw onderneming?”. Belangrijke context daarbij is het geplande reductiepad van EU-ETS en de ETS-benchmarks en de regiospecifieke mogelijkheden voor emissiereducties (beschikbaarheden energie, infrastructuur, …). Hierbij wordt de keuze aan de bedrijven gelaten om hun klimaatroadmap op vestigingsniveau of geografisch clusterniveau op te stellen en om verschillende verkennende scenario’s op te stellen die inspelen op een combinatie van transitiepaden (technologieën) volgens technologische evoluties en beschikbaarheden en prijzen van verschillende energiedragers. Elk verkennend scenario bevat een (vork van) langetermijn streefdoel(en) tegen 2050 en een tussenliggende (vork van) streefdoelen tegen 2030 en de belangrijkste maatregelen om deze streefdoelen te realiseren alsook de randvoorwaarden om deze scenario’s technisch en economisch haalbaar te maken.
2. De klimaatroadmaps vallen onder de bepalingen zoals opgenomen in artikel 16 van de EBO-tekst. Het Verificatiebureau maakt ten laatste 36 maanden na start van de EBO een rapport dat de geaggregeerde output bevat. Het rapport bevat ook een overzicht van gemelde noodzakelijke randvoorwaarden en drempels (zie Art.5). De Commissie EBO kan bijkomende analyses van de data vragen. Dit rapport van het Verificatiebureau wordt door de Vlaamse Overheid verwerkt tot een publiek rapport met geaggregeerd cijfermateriaal en geaggregeerde randvoorwaarden en drempels.
3. De Vlaamse overheid zal een sjabloon ter beschikking stellen volgens dewelke de klimaatroadmap opgesteld moet worden. Dit sjabloon wordt in nauw overleg met de Sectororganisaties uitgewerkt. Het sjabloon bevat volgende elementen:
- Actuele broeikasgasemissies,
- Klimaatvisie en strategie van de onderneming,
- Emissiestreefdoelen voor 2030,
- Scenario’s en mogelijke acties tot 2030,
- Randvoorwaarden,
- Emissiestreefdoelen voor 2050,
- Scenario’s en mogelijke technologieën tot 2050,
- Bedrijfsgovernance rond klimaat,
- Samenvatting beleidsmatige knelpunten en behoeften voor de klimaattransitie.
4. De ondernemingen die ervoor kiezen een klimaatroadmap op te stellen op vestigingsniveau, moeten op basis van een evaluatie van hun productieprocessen één of meerdere scenario’s
opstellen alsook een overzicht van de randvoorwaarden om deze maatregelen technisch en economisch haalbaar te maken. Overheden krijgen op deze manier inzicht in nood aan infrastructuur en overkoepelende vraag naar grondstoffen en energiedragers.
5. Als alternatief kunnen ondernemingen ervoor kiezen een klimaatroadmap op te stellen op het niveau van een geografische cluster, om eveneens op basis van een evaluatie van hun productieprocessen één of meerdere scenario’s opstellen alsook een overzicht van de randvoorwaarden om deze maatregelen technisch en economisch haalbaar te maken. Het voordeel van zo’n clusteraanpak is dat hierdoor meer potentiële synergiën geïdentificeerd worden tussen verschillende ondernemingen onderling. Door dit clusterperspectief wordt een silobenadering en louter focus op het eigen productieproces vermeden. Belangrijke samenwerkingsopportuniteiten tussen bedrijven worden gedetecteerd die globaal tot een hogere CO2-reductie zullen leiden. Ondernemingen evalueren op die manier hun productieprocessen op lange termijn, maken innovatieplannen op en identificeren potentiëlen buiten hun eigen processen. Overheden krijgen op deze manier inzicht in nood aan infrastructuur en overkoepelende vraag naar grondstoffen en energiedragers
6. Een klimaatroadmap geeft weer van welke actuele toestand een onderneming vertrekt, welke streefdoelen ze zich stelt met betrekking tot een koolstofarme toekomst en hoe ze daar denkt te geraken. De onderneming bouwt ook een langetermijnperspectief uit binnen de Europese ambitie van klimaatneutraliteit in 2050.
Artikel 2 – Basisprincipes van een klimaatroadmap
1. De focus van de klimaatroadmap moet liggen op het identificeren van acties en technologieën en verkennende scenario’s voor het behalen van emissiereducties in de onderneming/geografische cluster zelf en het evolueren naar een koolstofarm productieproces alsook de randvoorwaarden om deze scenario’s technisch en economisch haalbaar te maken.
2. Het opstellen van de klimaatroadmap houdt geen verplichtingen in tot het uitvoeren van maatregelen die in deze klimaatroadmap gedefinieerd worden. Er wordt dus geen resultaatsverbintenis afgesloten in het kader van deze EBO.
3. De onderneming bepaalt zelf de kortetermijn- en verkennende langetermijn streefdoelen die aangeven wat de onderneming begrijpt onder een koolstofarm productieproces in 2050.
4. De klimaatroadmap mag niet gebruikt worden voor andere doeleinden dan deze in deze energiebeleidsovereenkomst, tenzij mits expliciete goedkeuring van de betrokken Onderneming, en uitgezonderd de geaggregeerde data die het Verificatiebureau opstelt. De Commissie EBO kan bijkomende analyses van de data vragen.
Artikel 3 – Streefdoelen stellen
1. De klimaatroadmap definieert per verkennend scenario een (vork van) langetermijn streefdoel(en) tegen 2050.
2. Daarnaast moet de klimaatroadmap ook (een vork van) tussenliggende streefdoelen bevatten voor
tenminste 2030 voor de verschillende scenario’s.
3. De klimaatroadmap en de vooropgestelde streefdoelen voor zowel de tussenliggende als lange termijn moeten minstens het volgende toepassingsgebied hebben:
- Scope 1 emissies (directe emissies van broeikasgassen door eigen bronnen binnen de organisatie)
- Scope 2 emissies (indirecte emissies van broeikasgassen door opwekking van door hen ingekochte en verbruikte elektriciteit of warmte)
Optioneel kunnen ondernemingen met strategisch belangrijke scope 3 emissies (alle indirecte emissies van broeikasgassen die niet onder scope 2 emissies vallen binnen de waardeketen van het bedrijf, en dit zowel upstream als downstream) apart vermelden hoe ze hun risico op dat vlak plannen te mitigeren.
4. De kwantitatieve waarden voor broeikasgasemissies worden zowel geformuleerd in een reductiepercentage als in een absoluut emissiecijfer. Het reductiepercentage wordt geformuleerd ten opzichte van het gemiddelde van de jaarlijkse emissies in de basisperiode 2016-2019. Deze basisperiode moet gebruikt worden voor alle streefdoelen.
5. De streefdoelen worden vastgesteld op vestigingsniveau, voor een roadmap op clusterniveau wordt een inschatting gemaakt van de streefdoelen voor de eigen vestiging.
Artikel 4 – Beschrijving scenario’s
1. Inventarisatie van huidige scope 1 en scope 2 emissies.
2. Per scenario: definiëren van (een vork van) langetermijnstreefdoel(en), alsook de tussenliggende (vork van) streefdoelen, minstens voor 2030.
3. Per scenario: oplijsten van technologieën om het langetermijnstreefdoel en de tussenliggende streefdoelen te realiseren. Voor scope 2 emissies worden de internationale standaarden gehanteerd voor maatregelen die indirecte emissies reduceren zoals bijvoorbeeld maar niet limitatief het afsluiten van PPA’s en de aankoop van garanties van oorsprong. Bij deze oplijsting worden per technologie steeds volgende elementen opgenomen:
- Beschrijving van de technologie;
- Inschatting van de emissiereducties;
- Inschatting van de timing (2030 of 2050). Verder worden ook noodzakelijke randvoorwaarden en drempels voor de implementatie aangegeven.
Artikel 5 – Randvoorwaarden en drempels
Voor elk verkennend scenario worden de randvoorwaarden om deze scenario’s technisch en
economisch haalbaar te maken. Hierbij kan worden gekeken naar:
1. Beschikbaarheid van energiedragers
2. Kostprijs van energiedragers, technologie, …
3. Infrastructuurvereisten
4. Technologische ontwikkelingen 5. …