VLAAMS PARLEMENT
Nr. 13
VLAAMS PARLEMENT
Zitting 1997-1998
2 december 1997
HANDELINGEN
PLENAIRE VERGADERING
DEBAT SITUATIE VLAMINGEN IN BRUSSEL
DECREET GOEDKEURING INTERREGIONALE SAMENWERKINGSOVEREENKOMST EG EN MERCOSUR
DECREET WIJZIGING ORGANIEKE WET OCMW
DECREET PENSIOENEN PERSONEELSLEDEN VLAAMSE MAATSCHAPPIJ VOOR WATERVOOR- ZIENING
MONDELINGE VRAGEN
Nr. 13 β omslag 2
Inhoud
Nr. 13 Dinsdag 2 december 1997
Berichten van verhindering 1
Ontwerpen van decreet
Indiening en verwijzing 1
Voorstel van bijzonder decreet
Indiening en verwijzing 1
Voorstellen van decreet
Indiening en verwijzing 1
Voorstellen van resolutie
Indiening en verwijzing 2
Moties van aanbeveling
Indiening 2
Verslagen
Indiening 3
Mededeling van de Vlaamse regering
Indiening 4
Moties van gemeenten
Indiening 5
Mededeling van de SERV
Indiening 5
Jaarverslag
Indiening 5
Arresten van het Arbitragehof
Indiening 5
Kennisgevingen van het Arbitragehof
Indiening 6
Samenstelling van een werkgroep
Wijzigingen onder de vaste en plaatsvervangende leden 6
Debat over de situatie van de Vlamingen in Brussel
Debat 6
Sprekers : de heren Xxxxxxx Xxx Xxxxxxxxxxx, Xxxxxxx Xxxxx, Xxx Xxxxxx, Xxxxxxxx Xxxxxxx- Xxxxx en Xxxxxx Xxxxxxxxxxxxx, xxxxxxx Xxxxx Xxxx, de heren Xxxx Xxx Xxxxxxxxxx, Xxxx Xxxxxxxx, Xxxxxxx Xxxxxxxxxxxxx, Xxxxx Xxxxxxxx, Xxxxxxx Xxxxxxxxx, Xxx Xxxxxxx, Xxx Xxxxxxx, Xxxxxx Xxxxxxxxxx, Xxxxx Xxx Xxxxxxx, minister Xxxxxxxx Xxxxxxxx en minister-president Xxx Xxx xxx Xxxxxx
Nr. 13 β omslag 3
Motie van orde
Voorstel tot spoedbehandeling 24
Spreker : de xxxx Xxxxxxx Xxx Xxxxxxxxxxx
Ontwerp van decreet houdende goedkeuring van de interregionale kaderovereenkomst voor samen- werking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten enerzijds, en de Mercado ComΓΊn del Sur (MERCOSUR) en zijn deelnemende staten, anderzijds, ondertekend in Madrid op 15 december 1995
β 745 (1996-1997) β Nrs. 1 en 2
Algemene bespreking 25
Sprekers : de xxxx Xxxxxxx Xxxxxxx, verslaggever, xxxxxxx Xxxxxx Xxxxxxx-Xxxxxx en minister-pre- sident Xxx Xxx xxx Xxxxxx
Artikelsgewijze bespreking 26
Ontwerp van decreet houdende wijziging van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openba- re centra voor maatschappelijk welzijn
β 751 (1996-1997) β Nrs. 1 tot 5
Algemene bespreking 26
Sprekers : xxxxxxx Xxxxxxxx Xxxxxxx, verslaggever, de heren Xxxx Xxxxxxxxxxxxxxx, Stefaan Plat- teau, Xxxxx Xxxxxxx en minister Xxx Xxxxxxx
Artikelsgewijze bespreking 28
Ontwerp van decreet betreffende de rustpensioenen toegekend aan de vastbenoemde en tot de stage toegelaten personeelsleden van de Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening en betreffende de overlevingspensioenen toegekend aan de rechtverkrijgenden van die personeelsleden
β 752 (1996-1997) β Nrs. 1 en 2
Algemene bespreking 40
Spreker : minister Xxx Xxxxxxx
Artikelsgewijze bespreking 40
Regeling van de werkzaamheden 43
Bijlage
Mondelinge vraag van de xxxx Xxxx Xxxxxxx tot de xxxx Xxxx Xxxxxxxxxx, Vlaams minister van Open- bare Werken, Vervoer en Ruimtelijke Ordening, over de verbreding van de autosnelweg E17 tussen
Kortrijk en Waregem 46
Mondelinge vraag van de xxxx Xxxxxx Xxxxxxx tot de xxxx Xxxx Xxxxxxxxxx, Vlaams minister van Openbare Werken, Vervoer en Ruimtelijke Ordening, over de invloed van het tracΓ© van de kusttram
op de mobiliteitsproblematiek in de kustgemeenten 48
Mondelinge vraag van de xxxx Xxxxxx Xxxxxxx tot de xxxx Xxxx Xxxxxxxxxx, Vlaams minister van Openbare Werken, Vervoer en Ruimtelijke Ordening, over de veiligheid van de kusttram 49
Mondelinge vraag van mevrouw Xxx Xxx Xxx Xxxxxx tot de xxxx Xxxx Xxxxxxxxxx, Vlaams minister van Openbare Werken, Vervoer en Ruimtelijke Ordening, over het bijkomend onderzoek door de
GIMV van de luchthaven van Deurne 50
Mondelinge vraag van de xxxx Xxxx Xxxxxxxx tot de xxxx Xxxx Xxxxxxxxxx, Vlaams minister van Openbare Werken, Vervoer en Ruimtelijke Ordening, over de bestrijding van vandalisme op het materiaal van De Lijn 51
Mondelinge vraag van de xxxx Xxxxxxx Xxxxxxxx tot de xxxx Xxxx Xxxxxxxxxx, Vlaams minister van Openbare Werken, Vervoer en Ruimtelijke Ordening, over de verantwoordelijkheden van gemeente-
lijke wegbeheerders 53
Mondelinge vraag van de xxxx Xxxxxx Xxxxxx tot de xxxx Xxxx Xxxxxxxxxx, Vlaams minister van Openbare Werken, Vervoer en Ruimtelijke Ordening, over de herstellingswerken aan de kanaalbrug-
gen van Riemst 54
Mondelinge vraag van de xxxx Xxxx Xxx Xxxxx tot de xxxx Xxxx Xxxxxxxxxx, Vlaams minister van Openbare Werken, Vervoer en Ruimtelijke Ordening, over een retributie voor het capteren van water
uit de waterwegen in het Vlaamse Gewest door de watergebonden industrie 56
Nr. 13 β omslag 4
Mondelinge vraag van xxxxxxx Xxxxx Xxx Xxxxx tot de xxxx Xxxx Xxxxxxxxxx, Vlaams minister van Openbare Werken, Vervoer en Ruimtelijke Ordening, over het opzetten van projecten telewerk in de
strijd tegen de files 58
Mondelinge vraag van de xxxx Xxxxx Xx Xxx tot de xxxx Xxx Xxxxxxx, Vlaams minister van Binnen- landse Aangelegenheden, Stedelijk Beleid en Huisvesting, over de uitbreiding van de doelgroep van
het Vlaams Woningfonds tot gezinnen met één kind ten laste 60
Mondelinge vraag van de xxxx Xxxxxx Xxxxxx tot de xxxx Xxx Xxxxxxx, Vlaams minister van Binnen- landse Aangelegenheden, Stedelijk Beleid en Huisvesting, over de investeringsbudgetten voor sociale
huisvesting in Limburg 62
Mondelinge vraag van de xxxx Xxxxxxx Xxxxxxxxx tot de xxxx Xxx Xxxxxxx, Vlaams minister van Bin- nenlandse Aangelegenheden, Stedelijk Beleid en Huisvesting, over de kritiek van de minister op de
werking van de sociale huisvestingsmaatschappij Intervilvoordse 63
Mondelinge vraag van xxxxxxx Xxxx Xxx tot de xxxx Xxx Xxxxxxx, Vlaams minister van Binnenland- se Aangelegenheden, Stedelijk Beleid en Huisvesting, over de belastingverlaging in de stad Gent in
relatie tot het Sociaal Impulsfonds 65
Mondelinge vraag van de xxxx Xxxx Xxxxxxxx tot de xxxx Xxx Xxxxxxx, Vlaams minister van Binnen- landse Aangelegenheden, Stedelijk Beleid en Huisvesting, over de uitvoeringsbesluiten van het
decreet houdende de kwaliteits- en veiligheidsnormen voor kamers en studentenkamers 67
Mondelinge vraag van de xxxx Xxxxx Xxxxxxxx tot de xxxx Xxxx Xxxxxxxxxxxx, Vlaams minister van Leefmilieu en Tewerkstelling, over de vervuiling van het Kanaal Kortrijk-Bossuit 68
Mondelinge vraag van de xxxx Xxxxx Xxxxxxxx tot de xxxx Xxxx Xxxxxxxxxxxx, Vlaams minister van Leefmilieu en Tewerkstelling, over de inzameling van papier door de vereniging De Ekker 72
Mondelinge vraag van xxxxxxx Xxxxxxx Xxxxxxxxxx tot de heer Xxx Xxx xxx Xxxxxxx, minister vice- president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Onderwijs en Ambtenarenzaken, over de registratie van leerlingengegevens 73
Mondelinge vraag van de xxxx Xxx Xxx Xxxxxxxxxxxxx tot de xxxx Xxxx Xxxxxxxxxxxx, Vlaams
minister van Leefmilieu en Tewerkstelling, over de geplande VLAR-recyclage-eenheid te Xxxxxxxxxx 00
Xxxxxxxxxx vraag van de xxxx Xxx Xxxxxxx tot de xxxx Xxxx Xxxxxxxxxxxx, Vlaams minister van Leef-
milieu en Tewerkstelling, over de kwaliteit van het oppervlaktewater in het Waasland 77
Mondelinge vraag van de heer Xxxx Xxx Xxxxxxxx tot de xxxx Xxxx Xxxxxxxxxxxx, Vlaams minister van Leefmilieu en Tewerkstelling, over de verontrustende vervuiling van de verkaveling Lievenshoek
te Kapellen 80
Mondelinge vraag van xxxxxxx Xxxxx Xxxx tot de heer Xxx Xxx xxx Xxxxxxx, minister vice-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Onderwijs en Ambtenarenzaken, over het voortbe-
staan van de cel Diversificatie van de VLOR 82
Mondelinge vraag van de xxxx Xxxxxx Xxxxxxxxxx aan de heer Xxx Xxx xxx Xxxxxxx, minister vice-pre- sident van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Onderwijs en Ambtenarenzaken, over het
gebruik van het Engels tijdens een studiedag van de Universiteit Antwerpen 84
Mondelinge vraag van xxxxxxx Xxxxx Xxxx tot de heer Xxx Xxx xxx Xxxxxxx, minister vice-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Onderwijs en Ambtenarenzaken, over het voorstel van de Vlaamse Hogescholenraad om betrokken te worden bij de discussie over de hervormingen van het
universitair landschap 85
Mondelinge vraag van de xxxx Xxxxx Xxxxxxx tot xxxxxxx Xxxxxx Xxxxxxxxx-Xx Xxxxx, Vlaams minister van FinanciΓ«n, Begroting en Gezondheidsbeleid, over de krachtlijnen betreffende een Vlaams gezondsheids- en gezinsbeleid, zoals op donderdag 6 maart 1997 goedgekeurd in de Commis-
sie voor Staatshervorming en Algemene Zaken 88
Mondelinge vraag van de xxxx Xxxxx Xxxxxxxxxxxx tot de heer Xxx Xxx xxx Xxxxxx, minister-presi- dent van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden,
Wetenschap en Technologie over de veroudering van het ZAP-kader aan de Vlaamse universiteiten 89
Mondelinge vraag van de xxxx Xxxxxxxx Xxxxxxx-Xxxxx tot xxxxxxx Xxxxxxxx Xxxxxxxx, Vlaams minister van Brusselse Aangelegenheden en Gelijke-Kansenbeleid, over de driemaandelijkse rappor- ten van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie omtrent de toepassing van de taalwetgeving
door de Brusselse OCMW's 91
Nr. 13 β omslag 5
Mondelinge vraag van de xxxx Xxxxxxxx Xxxxxxx-Xxxxx tot xxxxxxx Xxxxxxxx Xxxxxxxx, Vlaams minister van Brusselse Aangelegenheden en Gelijke-Kansenbeleid, over de rechtstreekse dialoog met
de Brusselse gemeentebesturen 92
Mondelinge vraag van de xxxx Xxxxxx Xxxxxx tot de xxxx Xxx Xxxxxxx, Vlaams minister voor Cul- tuur, Gezin en Welzijn, over het decreet van 5 april 1995 houdende erkenning en subsidiΓ«ring van de gemeentelijke sportdiensten, de provinciale sportdiensten en de sportdienst van de Vlaamse Gemeen-
schapscommissie 94
Mondelinge vraag van de xxxx Xxxxxx Xxxxxx tot de xxxx Xxx Xxxxxxx, Vlaams minister voor Cul-
xxxx, Gezin en Welzijn, over de erkenning van circussen 96
Mondelinge vraag van xxxxxxx Xxxxx Xxxx tot de xxxx Xxx Xxxxxxx, Vlaams minister voor Cultuur,
Gezin en Welzijn, over de toekomst van de multiculturele projecten in het landelijk jeugdwerk 97
Mondelinge vraag van de xxxx Xxxx Xxx Xxxxx tot de xxxx Xxx Xxxxxxx, Vlaams minister voor Cultuur, Gezin en Welzijn over de gevolgen van de dalende sportopbrengsten uit de Nationale Loterij op het
Vlaams Sportfonds en de subsidiΓ«ring van het Vlaamse sportbeleid 98
Mondelinge vraag van de xxxx Xxxxxxx Xxx Xxxxxxxxxxx tot de xxxx Xxx Xxxxxxx, Vlaams minister
voor Cultuur, Gezin en Welzijn, over het taalgebruik op het vlak van reclame 99
Mondelinge vraag van de xxxx Xxxx Xxx Xxxxx tot de xxxx Xxx Xxxxxxx, Vlaams minister voor Cultuur, Gezin en Welzijn, over de toepassing door sportfederaties van het decreet betreffende de niet-betaal-
de sportbeoefenaar 100
Mondelinge vraag van de xxxx Xxxxxxxx Xxxxxxx-Xxxxx tot de heer Xxx Xxx xxx Xxxxxx, minister- president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Buitenlands Beleid, Europese Aangelegen- heden, Wetenschap en Technologie, over de KVS als mogelijke vestigingsplaats voor een Vlaams--
Nederlands Huis te Brussel 101
Mondelinge vraag van xxxxxxx Xxxxx Xxxx tot de heer Xxx Xxx xxx Xxxxxx, minister-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Weten- schap en Technologie, over de toekenning van een contractuele subsidie aan de Stichting Vlamingen
in de Wereld 103
-1-
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
VOORZITTER : De xxxx Xxxxxxx Xx Xxxxxxxxx
β De notulen van de jongste vergadering worden ter tafel gelegd.
β De vergadering wordt geopend om 14.38 uur.
De voorzitter : Dames en heren, de vergadering is geopend.
BERICHTEN VAN VERHINDERING
Xxxxx Xxxxxx : buitenslands ;
Xxxxx Xxxxxxx : ambtsverplichtingen.
ONTWERPEN VAN DECREET
Indiening en verwijzing
De voorzitter : De volgende ontwerpen van decreet werden ingediend :
β Ontwerp van decreet betreffende het algemeen welzijnswerk
β 827 (1997-1998) β Nr. 1.
Verwezen naar de Commissie voor Welzijn, Gezondheid en Gezin.
β Ontwerp van decreet houdende wijziging van het decreet van 28 april 1993 houdende rege- ling, voor het Vlaamse Gewest, van het admini- stratief toezicht op de gemeenten
β 833 (1997-1998) β Nr. 1.
Verwezen naar de Commissie voor Binnenland- se Aangelegenheden, Stadsvernieuwing en Huisvesting.
β Ontwerp van decreet houdende machtiging van de Vlaamse regering om mee te werken aan de oprichting van de vereniging zonder winstge- vend doel Vlaams Omroeporkest en Kamer- koor
β 842 (1997-1998) β Nr. 1.
Verwezen naar de Commissie voor Cultuur en Sport.
VOORSTEL VAN BIJZONDER DECREET
Indiening en verwijzing
De voorzitter : Het volgende voorstel van bijzon- der decreet werd ingediend :
β Voorstel van bijzonder decreet xxx xx xxxxx Xxxxx Xxxxx, Xxxx Xxx Xxxxxxxxxx en Xxx Xxxxxxx houdende wijziging van artikel 24bis, Β§ 2 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen
β 844 (1997-1998) β Nr. 1.
Verwezen naar de Commissie voor Staats- hervorming en Algemene Zaken.
VOORSTELLEN VAN DECREET
Indiening en verwijzing
De voorzitter : De volgende voorstellen van decreet werden ingediend :
β Voorstel van decreet van de xxxx Xxxxxx Xxxxxx houdende wijziging van de artikelen 78 en 79 van de decreten betreffende de radio- omroep en de televisie, gecoΓΆrdineerd op 25 januari 1995
β 828 (1997-1998) β Nr. 1.
Verwezen naar de Commissie voor Mediabe- leid.
β Voorstel van decreet van xxxxxxx Xxxxxxx Xxxxxxxxxxxxx, xxxxxxx Xxxxx Xxx Xxxxx en de xxxx Xxxxxx Xxxxxxxx betreffende de gewaarborgde inspraak van leerlingen in het secundair onderwijs
β 831 (1997-1998) β Nr. 1.
Verwezen naar de Commissie voor Onderwijs, Vorming en Wetenschapsbeleid.
β Voorstel van decreet xxx xx xxxxx Xxxx San- nen en Xxxxxxx Xxxxxxxxxxx houdende oprich- ting van een Dienst voor Taaladvies
β 838 (1997-1998) β Nr. 1.
Verwezen naar de Commissie voor Staatsher- vorming en Algemene Zaken.
β Voorstel van decreet van de xxxx Xxx Xxxxxxx houdende de organisatie van de toekenning van dienstencheques aan zorgbehoevende ouderen
β 841 (1997-1998) β Nr. 1.
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
-2-
Voorzitter
Verwezen naar de Commissie voor Welzijn, Gezondheid en Gezin.
VOORSTELLEN VAN RESOLUTIE
Indiening en verwijzing
De voorzitter : De volgende voorstellen van resolu- tie werden ingediend :
β Voorstel van resolutie van de xxxx Xxx Xxx Xxxxxxxxxxxxx betreffende de toepassing van de taalwetgeving te Brussel en het voorstel om van Brussel een Europees district te maken
β 830 (1997-1998) β Nr. 1.
Verwezen naar de Commissie voor Staatsher- vorming en Algemene Zaken.
β Voorstel van resolutie van xxxxxxx Xxxxxxx Xxxxxxxxxxx betreffende het gebruik van iso- leer-, fixeer- en andere dwangmaatregelen in de
Verwezen naar de Commissie voor FinanciΓ«n en Begroting.
β Voorstel van resolutie van de heren Xxx Xxx Xxxxxxxxxxxxx en Xxxxxxxx Xxxxxxx-Xxxxx betreffende de taalkaders bij de federale over- heid
β 837 (1997-1998) β Nr. 1.
Verwezen naar de Commissie voor Staatsher- vorming en Algemene Zaken.
β Voorstel van resolutie van de heer Xxxx Xxxxxx betreffende de invoering van gemeentelijke inburgeringscontracten voor migranten
β 840 (1997-1998) β Nr. 1.
Verwezen naar de plenaire vergadering (Bureaubeslissing van 12 november 1997).
β Voorstel van resolutie van de heren Xxx Xx Xxxxx en Xxxx Xxxxxx, xxxxxxx Xxxxxxx Xxxxxxxxxxxxx, de heren Xxxxxx Xxxxxxxxxx, Xxxx Xxxxxxx en Xxxxx Xxxxxxxxxxxx, betreffende de studietoelagen
β 843 (1997-1998) β Nr. 1.
Verwezen naar de Commissie voor Onderwijs, Vorming en Wetenschapsbeleid.
Vlaamse psychiatrische ziekenhuizen en psy- Β Β Β Β Β Β Β Β Β Β chiatrische afdelingen van algemene ziekenhui-
zen
β 832 (1997-1998) β Nr. 1.
Verwezen naar de Commissie voor Welzijn, Gezondheid en Gezin.
β Voorstel van resolutie xxx xx xxxxx Xxxxx Xxxxx- ter, Xxxxx Xxxxxxxxx en Xxxxx Xxx Xxxxxxx betreffende het debat over de integratie van inwijkelingen
β 834 (1997-1998) β Nr. 1.
Verwezen naar de plenaire vergadering (Bureaubeslissing van 12 november 1997).
β Voorstel van resolutie xxx xx xxxxx Xxxxxxx Xxx Xxxxxxxxxxx en Xxxxx Xxxxx betreffende de institutionele situatie in de Brusselse instel- lingen
β 835 (1997-1998) β Nr. 1.
Verwezen naar het Advies- en OverlegcomitΓ© voor Brussel en Vlaams-Brabant.
β Voorstel van resolutie xxx xx xxxxx Xxxx Xxx- xxx, Xxxxxxx Xxxxxxxx, Xxxxxx Xxxxxxxx, Xxxxxx Xx Xxxxx, Xxxx-Xxxxx Xxxxxxx en Xxx Xxxxxxx betreffende de aanwending van de vastleggings- machtiging van het FEERR-MGO
β 836 (1997-1998) β Nr. 1.
MOTIES VAN AANBEVELING
Indiening
De voorzitter : De volgende moties van aanbeve- ling werden ingediend :
β Xxxxx xxx xxxxxxxxxxx van xxxxxxx Xxxxxxx Xxxxxxxxxx, xxxxxxx Xxxxxxxx Xxxxxxx en de heer Xxxxxxx Xx Xxxxx, tot besluit van het in commissie gehouden debat over de beleidsbrief Gezin en Welzijn, Beleidsprioriteiten 1998
β 801 (1997-1998) β Nr. 2.
β Motie van aanbeveling xxx xx xxxxx Xxxx Xxxxxxx, Xxxx Xxx Xxxxxxxx, Xxxxxxx Xxxxxx- xxxx, Xxxxx Xxxxxxxx en Xxxxx Xxxxxxx, tot besluit van het in commissie gehouden debat over de beleidsbrief Cultuur, Beleidsprioritei- ten 1998
β 802 (1997-1998) β Nr. 2.
β Motie van aanbeveling xxx xx xxxxx Xxxx Xxxx- xxxx, Xxxxxxx Xxxxx en Xxxxxx Xxxxxx, tot besluit van het in commissie gehouden debat
-3-
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
Voorzitter
over de beleidsbrief Openbare Werken, Vervoer en Ruimtelijke Ordening, Beleidsprioriteiten 1998
β 803 (1997-1998) β Nr. 2.
β Motie van aanbeveling van de heren Xxxxxxx Xxxxxxx, Xxxxxx Xxxxxxx en Xxxxx Xx Xxxxx, tot besluit van het in commissie gehouden debat over de beleidsbrief Tewerkstelling, Beleidsprioriteiten 1998
β 805 (1997-1998) β Nr. 2.
β Xxxxx xxx xxxxxxxxxxx van de heren Xxxxxxx Xxxxxxx en Xxxxxx Xxxxxxx, tot besluit van het in commissie gehouden debat over de beleids- brief Toerisme en landbouwpromotie in Vlaan- deren, Beleidsprioriteiten 1998
β 807 (1997-1998) β Nr. 2.
β Motie van aanbeveling van xxxxxxx Xxxxxxxx Xxxxxxx en mevrouw Xxx Xxx Xxx Xxxxxx, tot besluit van het in commissie gehouden debat over de beleidsbrief Gelijkekansenbeleid, Gelij-
bouw, Tuinbouw en Visserij, Beleidsprioriteiten 1998
β 818 (1997-1998) β Nr. 2.
β Xxxxx xxx xxxxxxxxxxx van de heren Xxxxxx Xxxxxxx en Xxxxxxx Xxxxxxx, tot besluit van het in commissie gehouden debat over de beleidsbrief Landbouw, Tuinbouw en Visserij, Beleidsprioriteiten 1998
β 818 (1997-1998) β Nr. 3.
β Motie van aanbeveling xxx xx xxxxx Xxxx Xxxx- luwΓ© en Xxxx Xxx Xxxxxxxxxx, tot besluit van het in commissie gehouden debat over de beleidsbrief Media, Beleidsprioriteiten 1998
β 819 (1997-1998) β Nr. 2.
β Motie van aanbeveling xxx xx xxxxx Xxxx Xxx- vier en Xxxxxxx Xxxxxxx, tot besluit van het in commissie gehouden debat over de beleidsbrief Huisvestingsbeleid. Recht op Wonen in Vlaan- deren, Beleidsprioriteiten 1997-1998
β 823 (1997-1998) β Nr. 2.
ke kansen in Vlaanderen voor Els en Xxx, Xxxx Β Β Β Β Β Β Β Β Β en Xxxxx, Xxx en Lies, Xxxxxx, Xxx, (Marleen), ...
Beleidsprioriteiten 1998
β 809 (1997-1998) β Nr. 2.
β Xxxxx xxx xxxxxxxxxxx van xxxxxxx Xxxxxxx Xxxxxxxxxx, xxxxxxx Xxxxxxxx Xxxxxxx en de heer Xxxxxxx Xx Xxxxx, tot besluit van het in commissie gehouden debat over de beleidsbrief Gezondheidsbeleid, Beleidsprioriteiten 1998
β 815 (1997-1998) β Nr. 2.
β Motie van aanbeveling van de heren Xxxxxxx Xxxxxxx, Xxxxxx Xxxxxxx en Xxxxx Xx Xxxxx, tot besluit van het in commissie gehouden debat over de beleidsbrief Economie. Vlaande- ren, Ondernemend Land : Van beleidsvisie naar realisatie. Een terugblik en een vooruitblik, Beleidsprioriteiten 1998
β 816 (1997-1998) β Nr. 2.
β Motie van aanbeveling van de heren Xxxxxxx Xxxxxxx, Xxxxxx Xxxxxxx en Xxxxx Xx Xxxxx, tot besluit van het in commissie gehouden debat over de beleidsbrief Energie, Beleidsprio- riteiten 1998
β 817 (1997-1998) β Nr. 2.
β Xxxxx xxx xxxxxxxxxxx xxx xx xxxxx Xxxxxx Xxxxxxx, Xxxx-Xxxxx Xxxxxxx en Xxxxxxx Xxxxxxx, tot besluit van het in commissie gehouden debat over de beleidsbrief Land-
VERSLAGEN
Indiening
De voorzitter : De volgende verslagen werden ingediend :
β Verslag namens de Commissie voor Welzijn, Gezondheid en Gezin uitgebracht door xxxxxxx Xxxx Xxx Xxxxxxxxxxxxx over het voorstel van decreet van de xxxx Xxxxxx Xxx- kerbuyk c.s. houdende vaststelling van de voor- waarden voor getroffenen van repressie en epu- ratie, en voor oorlogsslachtoffers om in aanmer- king te komen voor een financiΓ«le tegemoetko- ming
β 298 (1995-1996) β Nr. 8.
β Verslag namens de Commissie voor Ruimtelijke Ordening, Openbare Werken en Vervoer uitge- bracht door de xxxx Xxxxxx Xxxxxxx over het voorstel van decreet van de xxxx Xxxx Xxxxxxxx
c.s. betreffende de begeleiding van het Ruimte- lijk Structuurplan Vlaanderen
β 675 (1996-1997) β Nr. 2.
β Verslag namens de Commissie voor Buitenland- se en Europese Aangelegenheden uitgebracht
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
-4-
Voorzitter
door de xxxx Xxxxxxx Xxxxxxxx over het ontwerp van decreet houdende goedkeuring van de vol- gende internationale akten :
1Β° het verdrag inzake het Energiehandvest, met de bijlagen EM, NI, TRM, N, VC, ID, IA, P, G, TFU, D, B, PA en T, en de besluiten, ondertekend in Lissabon op 17 december 1994 ;
2Β° het protocol betreffende energie-efficiΓ«ntie en de daarmee samenhangende milieuaspec- ten, ondertekend in Lissabon op 17 decem- ber 1994
β 729 (1996-1997) β Nr. 2.
β Verslag namens de Commissie voor Ruimtelijke Ordening, Openbare Werken en Vervoer uitge- bracht door de xxxx Xxxxxxx Xxxxxxxxxx over het voorstel van decreet van de heer Ludo San- nen houdende aanpassing van het decreet van 24 juli 1996 houdende de ruimtelijke planning
β 737 (1996-1997) β Nr. 2.
β Verslag namens de Commissie voor Mediabe- leid uitgebracht door de xxxx Xxx Xxxxxxxx over het ontwerp van decreet betreffende het Vlaams Commissariaat voor de Media en de Vlaamse Mediaraad
β 742 (1996-1997) β Nr. 6.
β Verslag namens de Commissie voor Buitenland- se en Europese Aangelegenheden uitgebracht door de xxxx Xxx Xxxxxxxxx over het ontwerp van decreet houdende goedkeuring van de kaderovereenkomst voor samenwerking ter voorbereiding van een associatie van politieke en economische aard tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten enerzijds en de republiek Chili anderzijds als einddoel, en bijla- ge, ondertekend in Florence op 21 juni 1996
β 743 (1996-1997) β Nr. 2.
β Verslag namens de Commissie voor Buitenland- se en Europese Aangelegenheden uitgebracht
1988 ; het protocol tot wijziging van het proto- col van samenwerking inzake astrofysisch onderzoek in Spanje, ondertekend in Madrid op 18 april 1988 ; en het protocol tot wijziging van het addendum bij het protocol van samenwer- king inzake astrofysisch onderzoek in Spanje, ondertekend in Madrid op 18 april 1988
β 744 (1996-1997) β Nr. 2.
β Verslag namens de Commissie voor Buitenland- se en Europese Aangelegenheden uitgebracht door de xxxx Xxxxxxx Xxxxxxx over het ontwerp van decreet houdende goedkeuring van de interregionale kaderovereenkomst voor samen- werking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten enerzijds, en de Mercado ComΓΉn del Sur (MERCOSUR) en zijn deelnemende staten anderzijds, ondertekend in Madrid op 15 december 1995
β 745 (1996-1997) β Nr. 2.
β Verslag namens de Commissie voor Welzijn, Gezondheid en Gezin uitgebracht door xxxxxxx Xxxxxxxx Xxxxxxx over het ontwerp van decreet houdende wijziging van de organie- ke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn
β 751 (1996-1997) β Nr. 4.
β Verslag namens de Commissie voor FinanciΓ«n en Begroting uitgebracht door de xxxx Xxxxxx Xxxxxxxx over het ontwerp van decreet houden- de bepalingen inzake kas-, schuld- en waarborg- beheer van de Vlaamse Gemeenschap
β 771 (1997-1998) β Nr 4.
β Verslag namens de Commissie voor Welzijn, Gezondheid en Gezin uitgebracht door xxxxxxx Xxxxxx Xxxxxx over de gedachtewis- seling over het Beleidsplan VFSIPH 1997-2000
β 839 (1997-1998) β Nr. 1.
door de xxxx Xxx Xxxxxxxxx over het ontwerp Β Β Β Β Β Β Β Β Β van decreet houdende instemming met het
samenwerkingsakkoord inzake astrofysica met bijlage, ondertekend in Santa Cruz de la Palma
op 26 mei 1979 ; het protocol van samenwerking inzake astrofysisch onderzoek in Spanje, onder- tekend in Santa Cruz de la Palma op 26 mei 1979 ; het addendum bij het protocol van samenwerking inzake astrofysisch onderzoek in Spanje, ondertekend in Madrid op 8 april 1983 ; het protocol van samenwerkingsakkoord inzake astrofysica, ondertekend in Madrid op 18 april
MEDEDELING VAN DE VLAAMSE REGE- RING
Indiening
De voorzitter : De volgende mededeling van de Vlaamse regering werd ingediend :
-5-
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
Voorzitter
β Memorandum over de plaats van de Vlaamse landbouw in het geheel van het Europese Land- en tuinbouwbeleid
(DOC 21/1997-1998).
Deze mededeling van de Vlaamse regering ligt ter inzage op het Secretariaat van het Vlaams Parle- ment, afdeling Decreetgevend Secretariaat.
MOTIES VAN GEMEENTEN
Indiening
De voorzitter : De volgende moties van gemeenten werden ingediend :
β Motie van de gemeente Ranst houdende intrek- king van de omzendbrief d.d. 1 oktober 1975 betreffende oprichting van constructies ter ver- vanging van door brand of storm vernielde eigendommen, goedgekeurd door de gemeente- raad op 16 oktober 1996
(DOC 23/1997-1998) ;
β Motie van de gemeente Zwalm tegen de opheffing van de omzendbrief d.d. 1 oktober 1975 betreffende oprichting van constructies ter vervanging van door brand of storm vernielde eigendommen, goedgekeurd door de gemeente- raad op 10 november 1997
(DOC 24/1997-1998) ;
β Motie van het Openbaar Centrum voor Maat- schappelijk Welzijn van de gemeente Alken inzake verderzetting van steun aan uitgeproce- deerde asielzoekers, goedgekeurd door de Raad voor Maatschappelijk Welzijn op 4 november 1997
(DOC 25/1997-1998).
Deze moties van gemeenten liggen ter inzage op het Secretariaat van het Vlaams Parlement, afde- ling Decreetgevend Secretariaat
MEDEDELING VAN DE SOCIAAL-ECONO- MISCHE RAAD VAN VLAANDEREN (SERV)
Indiening
De voorzitter : De volgende mededeling van de SERV werd ingediend :
β Kaderakkoord Vlaamse sociale partners β
Werkgelegenheid 1998-2000 (DOC 22/1997-1998).
Deze mededeling van de SERV ligt ter inzage op het Secretariaat van het Vlaams Parlement, afde- ling Decreetgevend Secretariaat.
JAARVERSLAG
Indiening
De voorzitter : Het volgende jaarverslag werd inge- diend :
β Jaarverslag over de werking en het beheer van het Investeringsfonds voor grond- en woonbe- leid voor Vlaams-Brabant (Vlabinvest)
(DOC 20/1997-1998).
Dit jaarverslag ligt ter inzage op het Secretariaat van het Vlaams Parlement, afdeling Decreetgevend Secretariaat.
ARRESTEN VAN HET ARBITRAGEHOF
Indiening
De voorzitter : De volgende arresten van het Arbi- tragehof liggen ter inzage bij het Secretariaat van het Vlaams Parlement, afdeling Decreetgevend Secretariaat :
β Arrest 66/97 van 6 november 1997 ;
β Arrest 67/97 van 6 november 1997 ;
β Arrest 70/97 van 18 november 1997 ;
β Arrest 71/97 van 20 november 1997.
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
-6-
KENNISGEVINGEN VAN HET ARBITRAGE- HOF
Indiening
De voorzitter : De volgende kennisgevingen van het Arbitragehof betreffende beroepen tot vernie- tiging en prejudiciΓ«le vragen liggen ter inzage bij het Secretariaat van het Vlaams Parlement, afde- ling Decreetgevend Secretariaat :
β Rolnummers 1100 en 1160 (samengevoegde zaken) ;
β Xxxxxxxxxx 0000 xx 0000 (xxxxxxxxxxxxx xxxxx) ;
β Rolnummer 1170 ;
β Rolnummer 1168 ;
β Rolnummers 1101, 1106, 1113, 1116, 1120 en
1175 (samengevoegde zaken) ;
β Rolnummer 1164 ;
β Rolnummer 1165 ;
β Rolnummers 1166, 1173 en 1174 (samengevoeg- de zaken).
SAMENSTELLING VAN DE WERKGROEP
Wijzigingen onder de vaste en plaatsvervangende leden
De voorzitter : Voor de VLD-fractie is in de Werk- groep Gelijke Kansen voor Mannen en Vrouwen xxxxxxx Xxxxxxx Xxxxxxxxxxxxx als vast lid ver- vangen door xxxxxxx Xxxxxxxx Xxxxxxx en xxxxxxx Xxxxxxxx Xxxxxxx als plaatsvervangend lid vervangen door xxxxxxx Xxxxxxx Xxxxxxxxxxxxx.
DEBAT over de situatie van de Vlamingen in Brussel
Debat
De voorzitter : Dames en heren, aan de orde is het debat over de situatie van de Vlamingen in Brussel.
Het debat is geopend.
De heer Xxx Xxxxxxxxxxx heeft het woord.
De xxxx Xxxxxxx Xxx Xxxxxxxxxxx (Op de tribune) : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega's, in het Vlaams Parlement zijn we er allemaal van overtuigd dat Brussel voor Vlaan- deren belangrijk is. Reeds in de regeringsverklaring van deze Vlaamse regering stond uitdrukkelijk dat Brussel het ankerpunt bij uitstek is om ons bekend te maken in Europa en in de wereld. Brussel heeft ook een hoofdstedelijke functie. Een deel van de Vlaamse bevolking woont in Brussel, een nog aan- zienlijker deel gaat in Brussel werken. De verant- woordelijkheid van Vlaanderen en dit Vlaams Par- lement ten overstaan van Brussel is met andere woorden zeer groot.
Het lot van Brussel en de Brusselse Vlamingen bepaalt mede het lot en het gelaat van Vlaanderen. Een Vlaams spreekwoord zegt : 'Wie zijn neus schendt, schendt zijn aangezicht.' Wie in Brussel bepaalde situaties verknoeit, schendt de Brusselse neus en bijgevolg het hele Vlaamse gelaat. Dat is trouwens de reden waarom Brussel zo belangrijk is voor Vlaanderen.
Sinds er een Vlaamse regering bestaat, handelt een gedeelte van de regeringsverklaring over Brussel. Dit gold voor alle Vlaamse regeringen tot nu toe. De regering Van den Brande-II vormt daarop geen uitzondering. Brussel is daarenboven alomtegen- woordig in de verschillende hoofdstukken die we in de commissie voor Staatshervorming bespreken. We hebben zelfs extra tijd vrijgemaakt om Brussel apart te bespreken. Ik herinner u aan de hoofd- stukken over de ziekteverzekering en de gezinsbij- dragen, waarbij Brussel als thema uitdrukkelijk aanwezig was.
De Vlaamse regering heeft op 22 april 1997 een beleidsplan Brussel voorgelegd aan dit parlement. In dit beleidsplan staat het volgende : 'Brussel is een toetssteen voor het Belgisch samenlevingsmo- del. Deze bijzondere positie betekent dat de gelijk- waardige deelname van de Franstalige gemeen- schap aan de democratische besluitvorming op federaal vlak is gekoppeld aan de gelijkwaardige deelname van de Nederlandstalige gemeenschap op hoofdstedelijk vlak.' En verder : 'het hoofdste- delijk statuut impliceert dat de Brusselse Vlamin- gen volwaardig moeten participeren in de demo- cratische besluitvorming te Brussel en aan bod komen bij de gemeentelijke en hoofdstedelijke voorzieningen. In het kader van de verdere staats- hervorming zal de Vlaamse Gemeenschap garan- ties eisen vanuit de equivalentieregel die de bijzon- dere positie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in het kader van het tweeledig gemeen- schapsgegeven bevestigt.'
-7-
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
Xxx Xxxxxxxxxxx
De Vlaamse regering en de commissie die deze beleidsbrief heeft besproken, oordeelden dus dat Brussel en de situatie van de Brusselse Vlamingen was gekoppeld aan het gegeven van de federatie BelgiΓ«. Men moest in ieder geval de rechten van de Brusselse Vlamingen benadrukken. Zij waren ook van oordeel dat men in ieder geval op de rechten van de Brusselse Vlamingen moet staan.
Mevrouw de minister, xxxxx kennen wij de situatie in Brussel. Ik verwijs naar het onderzoek dat daar- over al werd gevoerd, voor een groot deel op vraag van de Vlaamse regering. Zo bestelde die het rap- port uit 1993 over de taaltoestanden in de zieken- huizen en de studie van xxxxxxx Xxxx Xxxxxx over de toepassing van de taalwetgeving in de Brusselse gemeentelijke instellingen. Die laatste studie bevat een aantal merkwaardige conclusies. Mevrouw Xxxxxx komt in haar wetenschappelijke
β en niet politieke β studie tot het besluit dat de Franstalige politiek geregeld pogingen onderneemt om de taalwetten te ontkrachten en hun praktische toepassing zoveel mogelijk te omzeilen. Op gere- gelde tijdstippen worden de voorschriften van de taalwetten in vraag gesteld en wordt er getracht door een minimale interpretatie de wetgeving in de praktijk maximaal uit te hollen.
Zo stellen de Franstaligen dat de taalwetten niet van toepassing zijn op contractuelen, zelfstandigen, vervangingscontracten, enzovoort. Ze beweren dat de taalexamens te streng zijn en dat het Vast Wer- vingssecretariaat ze niet meer zou mogen organise- ren. Mevrouw de minister, we weten toch allemaal dat de taalwet een wet van openbare orde is. Dat houdt in dat niemand kan of mag afwijken van de vastgestelde regels, zelfs niet bij onderlinge over- eenkomst. Er is geen interpretatie mogelijk. Recht- spraak, rechtsleer en de wet zelf zeggen dat wat in strijd is met de openbare orde, van rechtswege nie- tig is. Die nietigheid moet door iedereen ambtshal- ve worden ingeroepen.
Dat is een vaststelling van wat er in de wet staat. Het werd ook herhaaldelijk bevestigd door de Vaste Commissie voor Taaltoezicht en door de Raad van State. De Raad van State heeft geoor- deeld dat de overheid in Brussel verplicht is de Nederlands- en Franstaligen op gelijke voet te behandelen, zonder enige discriminatie. Dit bete- kent concreet dat iedere ambtenaar in de lokale besturen een aangepaste kennis van de tweede landstaal moet hebben en dat de betrekkingen van afdelingschef of hoger in gelijke mate dienen te worden verdeeld over beide taalgroepen.
De aangepaste kennis van de tweede taal moet worden bewezen vΓ³Γ³r de aanstelling, niet erna. Ze is een noodzakelijke voorwaarde om te worden benoemd. Zonder taalexamen en kennis van de tweede taal kan men niet worden benoemd. In tegenstelling tot wat de Franstaligen in het verle- den altijd beweerden, heeft de Raad van State ook geoordeeld dat het begrip benoeming ruim moet worden geΓ―nterpreteerd. Het kan zowel slaan op een statutaire benoeming, een bevordering als een aanstelling. In feite is het niet te interpreteren in de letterlijke zin van het woord maar als de aard van wat geschiedt. Het slaat met andere woorden op alles wat een aanstelling inhoudt. De Raad van State heeft in het verleden ook herhaaldelijk gezegd dat dit begrip van toepassing is op statutai- ren, tijdelijken, contractuelen, gesco's, DAC'ers, zelfstandigen, personeel van gemeentelijke VZW's, kortom op iedereen die een openbare functie bekleedt in Brussel.
Xxxxxxxx de minister-president, mevrouw de minis- ter, we moeten vaststellen dat dat in het verleden niet altijd het geval was. De bewijzen zijn er : een eigen wetenschappelijk onderzoek, bevolen en gevraagd door de Vlaamse regering.
Wat moeten we nog vaststellen ? Deze situatie was vorig jaar blijkbaar zo gortig geworden, dat de meerderheidspartijen in Brussel een taalhoffelijk- heidsakkoord hebben afgesloten. Hierin stond dat de taalwetten zouden worden toegepast en dat die- genen die niet waren geslaagd voor het taalexa- men, een periode kregen om alsnog te lukken. Men zou er bovendien voor zorgen dat zou worden geput uit een lijst die werd vastgelegd door een aantal instanties, waaronder het Vast Wervingsse- cretariaat. Dat was in 1996.
Een jaar later moesten we vaststellen dat de ver- schillende politieke fracties, zowel gezamenlijk als afzonderlijk, in de Brusselse hoofdstedelijke raad over dit onderwerp interpellaties indienden en persconferenties hielden. Ze zeiden dat er werk moest worden gemaakt van dit taalhoffelijkheids- akkoord. Ze vroegen dat de wet, die een wet van openbare orde is, zou worden toegepast en geres- pecteerd.
Naar aanleiding van die aandrang werd er dan opnieuw een akkoord afgesloten : het taalhoffelijk- heidsakkoord van 14 en 27 november 1997, dat werd gekoppeld aan de situatie van de Brusselse brandweer.
Ik kom tot een tweede gegeven. Bij de Brusselse brandweer, die ressorteert onder het hoofdstedelijk
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
-8-
Xxx Xxxxxxxxxxx
niveau, was tot einde november 1997 de verdeling grosso modo éénderde/tweederde, zoals bij alle betrekkingen in de administratie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Ook aan dat akkoord wordt nu getornd. Wat de Franstaligen hebben toe- gestaan in november 1996, hebben ze in november 1997 gekoppeld aan een ander dossier. Ook daar moeten de Vlamingen weer toegeven.
Xxxxxxxx de minister-president, mevrouw de minis- ter, collega's, het tijdschrift voor het gemeenterecht van september-oktober 1993, heeft een studie gemaakt over de benoemingen bij de lokale bestu- ren in Brussel. Men heeft vastgesteld dat tot het jaar 1986 ongeveer 75 tot 100 percent van alle benoemingen die door de vice-gouverneur van Brussel werden geschorst, ook vernietigd werden. Sinds 1987 stellen we vast dat er nog altijd wordt geschorst door de vice-gouverneur van Brussel, maar momenteel worden slechts 0 tot 3,6 percent van de geschorste benoemingen daadwerkelijk ver- nietigd. Er is hier dus sprake van een opmerkelijke daling.
Er is iets mis in Brussel. Er loopt iets verkeerd in Brussel. Daar moeten we iets aan doen. Ik ben niet de enige die dat zegt. Wat stel ik immers vast ? De verschillende politieke partijen hebben in de loop van de maand oktober en november van 1997 standpunten ingenomen over de situatie in Brussel. Ze hebben gezegd dat het zo niet verder kon. De regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest heeft toen een standpunt ingenomen dat te nemen of te laten was. Op een bepaald ogenblik zullen we misschien zelfs verplicht zijn de Gemeenschappelij- ke Gemeenschapscommissie te blokkeren. De frac- tieleider van de CVP in de Brusselse hoofdstedelij- ke raad stelt dat hij aan het Vlaams Parlement zal voorstellen om, indien het taalhoffelijkheidsak- koord niet wordt uitgevoerd, de subsidies voor Xxxxxxx 0000 β Brussel, Culturele Hoofdstad van Europa β te blokkeren.
De xxxx Xxxxxxx zei dat het aandeel van de Neder- landstaligen niet veel lager kan liggen dan de hui- dige 32 percent. Mevrouw de minister, u zei op dat- zelfde ogenblik dat de tweetaligheid van Brussel op het spel staat. Er bestond in Brussel een politiek akkoord over de verdeling in het ministerie van het Brussels Gewest, namelijk éénderde Nederlandsta- ligen en tweederde Franstaligen, maar deze verde- ling wordt nu ter discussie gesteld. Als het aandeel van de Nederlandstaligen onder eenderde zakt, is volgens u de tweetaligheid van Brussel niet langer gegarandeerd.
Velen zijn het ermee eens dat iets moet worden gedaan aan die Brusselse situatie. Ik citeer bijvoor- beeld de xxxx Xxxxxx Xxxxxxxxxxxxx : 'de Brussel- se Vlamingen zullen nooit aanvaarden dat zij jobs zullen moeten inleveren voor de toepassing van het taalhoffelijkheidsakkoord' en 'de onderhandelings- marge voor de Vlaamse ministers is dus onbestaan- de'.
De voorzitter : De heer Xxxxx heeft het woord.
De xxxx Xxxxxxx Xxxxx : Mijnheer Xxx Xxxxxx- xxxxx, ik kom niet uit Brussel en had daarom graag van u enige verduidelijking gekregen. Ik heb de voorbije weken de politieke actualiteit van nabij gevolgd en heb gezien hoe de Volksunie β en meer bepaald minister Xxxxxxx β tot op het laat- ste moment aanwezig bleef in de Brusselse rege- ring. De Volksunie heeft dit akkoord mede-onder- tekend en is dan met luide trom opgestapt omwille van de 'slechte sfeer'. De xxxx Xxxxxxx heeft zelfs gezegd β ik heb dit trouwens zondag nog gehoord in De Zevende Dag β dat het in wezen een goed akkoord is. Ben ik verkeerd geΓ―nformeerd of hoe moet ik uw uitspraken anders begrijpen ?
De xxxx Xxxxxxx Xxx Xxxxxxxxxxx : U bent juist geΓ―nformeerd als u zegt dat de sfeer verpest was en dat we onder de 30 percent zaten, want precies daarover gaat het.
De xxxx Xxx Xxxxxx : Xxxxxxxx Xxx Xxxxxxxxxxx, mag ik u even onderbreken ? De xxxx Xxxxxxx was inderdaad aanwezig tot het einde van de onderhan- delingen. Hij heeft zijn fiat gegeven aan het taal- hoffelijkheidsakkoord en de dag nadien verklaard dat het een goed akkoord was.
Men mag dus geen loopje nemen met de waarheid. U had het zonet ook over uitspraken van de Raad van State dat de contractuelen onder de taalwet vallen. De objectiviteit noopt mij te zeggen dat de Raad van State op dit vlak uitspraken heeft gedaan in beide richtingen, dus zowel ten gunste van de Nederlandstaligen als van de Franstaligen. In bepaalde gevallen is volgens de raad de taalwet op deze categorieΓ«n niet van toepassing.
Ik kan echter niet genoeg beklemtonen dat we voor het eerst in dertig jaar eindelijk een akkoord hebben met zowel Franstaligen als Nederlandstali- gen over de contractuelen in Brussel. Door de tegenstrijdige uitspraken van de Raad van State is het nooit eerder zo ver gekomen.
De xxxx Xxxxxxx Xxx Xxxxxxxxxxx : Xxxxxxxx Xxxxxx, u beroept er zich op dat voor het eerst een
-9-
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
Xxx Xxxxxxxxxxx
akkoord tot stand is gekomen met de Franstaligen. Toen de Franstaligen ons vroegen of de Vlamingen er zwaar aan zouden tillen als zij de akkoorden niet toepasten, antwoordde minister Xxxxx : 'wij eisen niets, wij geloven u'. U gelooft dus dat de Franstali- gen zullen toepassen wat zij nu hebben onderte- kend. Xxxxx heeft minister-president Xxxxx een beslissing die in strijd was met de taalwetgeving, vernietigd. Nooit heeft minister Xxxxxx een derge- lijke beslissing vernietigd.
De xxxx Xxx Xxxxxx : Xxxxxxxx Xxx Xxxxxxxxxxx, ook dat is niet correct.
De voorzitter : De xxxx Xxxxxxx-Stael heeft het woord.
De xxxx Xxxxxxxx Xxxxxxx-Xxxxx : Xxxxxxxx de voorzitter, deze leugen wordt al langer verteld door de CVP. De heer BΓ©ghin beweert dat er een akkoord zou bestaan over de contractuelen. Hij vergeet er echter bij te vertellen β en de heer Xxx Xxxxxxxxxxx heeft ons dat wel verteld β dat dit een overtreding op de taalwetgeving is en dat werd bepaald dat het akkoord pas na twee jaar in voege zal treden. Op dat moment zal er al een andere regering aan de macht zijn, die zal kunnen opperen dat ze niets met het akkoord te maken heeft en het dus niet moet naleven. Dat akkoord slaat dus ner- gens op.
De xxxx Xxx Xxxxxx : Xxxxxxxx Xxxxxxx-Stael, dat akkoord is reeds in voege getreden.
De voorzitter : De heer Xxx Xxxxxxxxxxx heeft het woord.
De xxxx Xxxxxxx Xxx Xxxxxxxxxxx : Xxxxxxxx de voorzitter, het is blijkbaar zo dat voor de Vlamin- gen een paar percentjes in verband met de benoe- mingen onbelangrijk zijn. Voor de Franstaligen zijn deze percenten echter wel belangrijk.
Ten tweede werden er tijdens de voorbije jaren honderden mensen benoemd in strijd met de taal- wet.
Ten derde stel ik vast dat minister Xxxxxxxx een brief heeft geschreven aan de voorzitter van de commissie voor Staatshervorming, waarin zij zegt dat moet worden onderzocht hoe het staat met de uitoefening van de taken van de raad van het Brus- sels Hoofdstedelijk Gewest, en of deze raad vol- doende eisen stelt voor en voldoende bezorgd is om de Brusselse Vlamingen.
Ten slotte moet ik de minister zeggen dat ik het standpunt van de VLD deel. Indien er iets gebeurt in Brussel, moet er ook een compensatie komen op het federaal niveau. Er moet iets gebeuren. Daar- om zijn we blij dat we samen met de VLD een resolutie hebben ingediend. Ik vraag het parlement en de Vlaamse regering om na te denken over de stappen die we kunnen ondernemen om onze belangen β van de Brusselse Vlamingen, maar ook van onszelf β in Brussel te verdedigen en te vrij- waren. We moeten ons afvragen of we de limiet van de toegeeflijkheid niet hebben overschreden. Dat is de kernvraag. (Applaus bij de VU, de VLD en de CVP)
Minister Xxxxxxxx Xxxxxxxx : Mijnheer de voorzit- ter, mijnheer Xxx Xxxxxxxxxxx, wat u vraagt, moet ook afdwingbaar kunnen worden gemaakt. Ik vraag daarom aan het Vlaams Parlement, en met name aan de leden van de commissie voor Staats- hervorming, om hierover goed na te denken. In de commissie zal binnenkort over Brussel worden gepraat. Hoe moet het grondwettelijk beginsel over de tweetaligheid worden ingevuld ? Hoe moe- ten de begrippen 'hoofdstedelijke functie' en 'internationale functie' worden ingevuld ? Deze termen worden gehanteerd om de financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest te regelen, maar tot nog toe werden ze nooit echt ingevuld.
De xxxx Xxxxxxx Xxx Xxxxxxxxxxx : Mevrouw de minister, uw zorg is ook onze zorg. Er bestaat een probleem in Brussel, er gaat iets mis, en daarom moeten we nadenken over oplossingen. We moeten een consequente houding aannemen ten aanzien van Brussel. We moeten nadenken over een manier om dit alles afdwingbaar te kunnen maken.
Minister Xxxxxxxx Xxxxxxxx : Xxxxxxxx Xxx Xxxxxx- xxxxx, we moeten hiervoor het juiste ogenblik kie- zen. We mogen niet over deze zaken beginnen op een ogenblik dat het zeer moeilijk is deze om te zetten in politieke feiten.
De xxxx Xxxxxxx Xxx Xxxxxxxxxxx : Mevrouw de minister, hierover zijn we het eens.
De voorzitter : De xxxx Xxxxxxxxxxxxx heeft het woord.
De xxxx Xxxxxx Xxxxxxxxxxxxx (Op de tribune) : Xxxxxxxx de voorzitter, mevrouw de minister, colle- ga's, de debatten over het beleidsplan voor Brussel zijn nog maar net voorbij, en opnieuw worden we geconfronteerd met een discussie over de hoofd- stad. De invalshoek is echter verschillend.
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
-10-
Vandenbossche
We hebben het onlangs gehad over het sociaal drama dat zich in Brussel heeft afgespeeld : het probleem van Kuregem en de maatschappelijke gevolgen ervan. Nu spreken we over een commu- nautair dispuut, het ontslag van de xxxx Xxxxxxx en de gevolgen daarvan voor de Vlaamse gemeen- schap in Brussel. We kunnen de vraag stellen of dit wel de juiste invalshoek is om een politiek debat over Brussel te heropenen. Het is in elk geval dui- delijk dat de sociaal-economische en communau- taire benadering van Brussel een duidelijke beves- tiging vraagt van het standpunt van de christen- democraten.
Brussel is de tweetalige hoofdstad van het federale BelgiΓ« en de gemeenschappen van dit land. Als men het statuut van de tweetalige hoofdstad aan- vaardt, dan kunnen we in Vlaanderen vragen om loyaal mee te werken aan de levensgrote proble- men die zich in het Hoofdstedelijk Gewest stellen. We kunnen echter nooit aanvaarden dat we in dit Hoofdstedelijk Gewest worden beschouwd als tweederangsburgers. De Vlaams-vijandige houding van sommige Franstalige politici en partijen moet worden opgeheven om samen eendrachtig hoofd- stedelijke problemen aan te pakken.
Vanuit het beginsel van de tweetaligheid van de hoofdstad kan mijn inziens een consensusmodel worden uitgebouwd. Dat consensusmodel mag de buitenwacht echter niet storen. Het streven naar oplossingen en compromissen vanuit een samenho- righeidsgevoel, verdraagzaamheid en zin voor samenlevingsopbouw stuit al te dikwijls op onbe- grip. Dat heeft vele oorzaken : het probleem van de terreinkennis, het gemis aan lokaal maatschappe- lijk gevoel, het gemis aan mensenkennis en het gemis aan kennis van de Franstalige medestander. Franstaligen zijn niet de facto tegenstrevers en vij- anden, met Franstaligen kan men samenleven en samenwerken.
Het conflict trekt echter aan en wordt gevoed door het obstinate gedrag van een aantal Franstalige fundi's, zoals Maingain en zijn FDF-bende. Deze mensen hebben een nefaste invloed op de beeld- vorming van Vlamingen over Brussel. Uit de tegen- stelling groeit een vatbaar solidariteitsgevoel tegenover een goed omlijnde tegenstrever. Het conflictmatige stimuleert de groep : men vindt gemakkelijker breuklijnen, dan men samenlevings- modellen weet op te bouwen.
De Brusselse Vlamingen moeten permanent zorg dragen voor de verwezenlijking en instandhouding
van de basisvoorwaarden van een goede samenle- ving. Van daaruit kunnen ze binnen Brusselse instellingen functioneren met het oog op het oplos- sen van de Brusselse maatschappelijke uitdagin- gen. Deze basisvoorwaarden zijn : de uitbouw van een dynamische en sterke Vlaamse Gemeenschap in de hoofdstad, de zorg voor de naleving van de grondrechten van de Vlamingen vervat in de taal- wetgeving, de zorg voor de eenstemmige besluit- vorming binnen het Brusselse model en ten slotte het waarborgen van de fundamentele sociale, eco- nomische en culturele belangen van de Vlaamse Gemeenschap.
Daarnaast moeten er nog een aantal niet-verwe- zenlijkte grondrechten voor de Vlaamse Gemeen- schap in de hoofdstad worden waargemaakt : de wettelijke vastlegging van de rechten van de Vla- mingen op lokaal niveau, de noodzakelijke gewaar- borgde vertegenwoordiging van de Vlamingen op diverse politieke beleidsniveaus via mechanismen zoals minimumvertegenwoordiging en stemmingen met dubbele meerderheid en tot slot de concrete invulling van de hoofdstedelijke functie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
De Brusselse hoofdstedelijke regering heeft een taalhoffelijkheidsakkoord gesloten dat de toepas- sing van de taalwetgeving waarborgt op het lokale niveau, op het niveau van de brandweer en op het niveau van de gewestelijke administratie. Ik zal me hierin niet verdiepen. Ik ga ervan uit dat u hier al kennis van hebt genomen. Het taalhoffelijkheids- akkoord is totstandgekomen in overleg met alle Vlaamse meerderheidspartijen. Ik citeer de xxxx Xxx Xxxxxxx : 'Het taalhoffelijkheidsakkoord is goed maar ik twijfel aan de uitvoering ervan.'
Het moet me van het hart dat het zeer pijnlijk was voor de xxxx Xxxxxxx om het Brussels halfrond op vraag van zijn zoon te moeten verlaten. De nekslag die u hem hier vandaag toebrengt, mijnheer Xxx Xxxxxxxxxxx, verdient hij niet.
Xxxxxxx Xxxxx Xxxx : Dat is pertinent onwaar !
De xxxx Xxxxxx Xxxxxxxxxxxxx : Het taalhoffelijk- heidsakkoord voorziet in een brede, Vlaamsgunsti- ge interpretatie van de taalwetgeving. Stellen dat de minimumaanwezigheid van eenderde Vlamin- gen moet worden vastgelegd in de administratie, veronderstelt een wijziging van de taalwetgeving. Dit is een federale materie.
De Brusselse crisis laat zich moeilijk omschrijven. Het is geen institutionele crisis. Het Brussels model heeft gewerkt, de meerderheid van Vlamingen en
-11-
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
Vandenbossche
Franstaligen hebben namelijk een akkoord geslo- ten. Het is geen communautaire crisis. (Rumoer)
Het is ook geen maatschappelijke crisis : het taal- hoffelijkheidsakkoord moet en zal worden uitge- voerd.
De voorzitter : De heer Xxx Xxxxxxxxxx heeft het woord.
De xxxx Xxxx Xxx Xxxxxxxxxx : Dit zou een belangrijk debat moeten zijn over de partijgrenzen heen over de positie van de Vlamingen in Brussel, over de aanwezigheid van Vlamingen in bestuurs- structuren, over het respect dat Brusselse Vlamin- gen krijgen, en over de invulling van jarenoude afspraken. De basis voor dat debat bestaat. Toch hebben al twee sprekers van de CVP het nodig gevonden insinuaties te spuien. Ik kan hetzelfde doen en het hele parlement in vuur en vlam zetten met louter insinuaties. Ik betreur dit ten zeerste. (Applaus bij de VU)
De xxxx Xxxxxx Xxxxxxxxxxxxx : De grond van dit debat is het al dan niet werken van het Brusselse consensusmodel.
Het consensusmodel moet worden gevrijwaard indien in de toekomst kan worden aangetoond dat het taalhoffelijkheidsakkoord β dat wordt gedra- gen door een meerderheid van de Vlaamse partijen en dat het resultaat is van de eisen van een Vlaams minister β wordt uitgevoerd. Het huidige politieke probleem, met name het ontslag van de staatsse- cretaris en diens vervanging, moet binnen de Brus- selse instellingen worden opgelost.
Het consensusmodel moet worden verdiept. Bin- nen het Brussels Gewest moet de doorleefde tweetaligheid worden doorgetrokken. Niet alleen de openbare sector, maar ook de privΓ©-sector moet de tweetaligheid hoog in het vaandel dragen. De basisrechten van de Vlaamse Gemeenschap moe- ten worden doorgetrokken tot op het gemeentelijk niveau.
Ik wil nog even iets anders kwijt. We hebben in Brussel een belangrijk signaal gekregen van de heer Moureau. Zijn bereidheid om de Vlamingen een vertegenwoordiging in de Brusselse hoofdste- delijke raad te verzekeren, moet voorzichtig posi- tief worden onthaald. De Vlaamse democratische partijen kunnen hierover op Brussels niveau een standpunt bepalen. Een eensluidende besluitvor- ming kan leiden tot een nieuwe doorbraak op het
vlak van de politieke minimumvertegenwoordiging van de Brusselse Vlamingen in de Brusselse hoofd- stedelijke raad. In alle omstandigheden is een frontvorming niet noodzakelijk, omdat de besluit- vorming van de Brusselse hoofdstedelijke regering alle garanties in zich draagt om de rechten van de Vlamingen te vrijwaren. (Rumoer)
De zorg om het taalhoffelijkheidsakkoord zou rond de uitvoering moeten draaien. Indien dat akkoord niet wordt uitgevoerd, ontstaat overduide- lijk een probleem.
Xxxxxxx Xxxxx Xxxx : Men heeft al jaren de tijd gehad om het akkoord uit te voeren.
De xxxx Xxxxxxxx Xxxxxxx-Xxxxx : Waarom was er dan een nieuw akkoord nodig ? Er was al een akkoord in november 1996.
De xxxx Xxxxxx Xxxxxxxxxxxxx : Bij de uitvoe- ringsmodaliteiten van het akkoord van 1996, mijn- xxxx Xxxxxxx-Stael, heb ik als eerste geΓ«ist dat deze op de vervaldatum klaar moesten zijn. De Brusselse regering heeft hiertoe dan ook het nodi- ge gedaan. Het is duidelijk dat alleen het respecte- ren van de grondrechten van de Vlamingen voor de uitbouw van een doorleefde tweetalige stad de toekomst van Brussel als hoofdstad kan vrijwaren.
De huidige minicrisis heeft dan ook als enige voor- deel dat de Vlaamse Gemeenschap meer dan ooit zal toekijken op de naleving van de rechten van de Vlamingen in de hoofdstad. De toekomst van de Brusselse instellingen zal in dit licht worden beoor- deeld. (Applaus bij de CVP en de SP)
De voorzitter : De xxxx Xxxxxxxx heeft het woord.
De xxxx Xxxx Xxxxxxxx (Op de tribune) : Xxxxxxxx de voorzitter, geachte collega's, op de vraag of we ons als Vlaams Parlement moeten buigen over de politieke crisis in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest kan men op verschillende manieren reage- ren. De federale premier zei in de Kamer op de hem eigen brutale manier : 'het gaat u niet aan. Brussel is politiek autonoom. U kent uw dossier over de staatshervorming niet'. SP-voorzitter Xxxxx Xxxxxxx nam een vlucht vooruit en zei dat men de problemen niet zelf kan oplossen en dus van Brus- sel een Europees district moet maken.
Onze visie sluit aan bij de houding die minister- president Xxx xxx Xxxxxx heeft te kennen gegeven op de Belgische RTL : de Vlaamse Gemeenschap moet zich kunnen blijven herkennen in het Brus- sels beleid. Er is een wonde geslagen. Het gaat niet
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
-12-
Gabriels
xxxxxx om het bereikte akkoord maar wel om de context.
Precies daarover gaat het inderdaad. De diepere grond van de politieke crisis moet ons als Vlaming raken. Als we beweren dat Brussel de hoofdstad is van Vlaanderen, en dat we Brussel niet zullen los- laten, moet Vlaanderen de maatschappelijke en politieke evolutie in onze hoofdstad nauwgezet volgen. Dit is geen pleidooi voor een inmenging in het Brusselse regeringsbeleid, maar wel voor het vastleggen van een afsprakennota met de Vlaamse Gemeenschapscommissie over de strategische oriΓ«ntaties in Brussel. Dit is trouwens een beleids- intentie van de Vlaamse regering die tot dusver spijtig genoeg op het veld niet of nauwelijks werd uitgevoerd.
De Vlaamse Brusselaars staan op politiek vlak te zwak. We kunnen hen niet aan hun lot overlaten. Het huidige model voor Brussel faalde vroeger en faalt nog steeds. Het wordt eigenlijk een bedreiging voor de Vlaamse aanwezigheid in onze hoofdstad. Dat komt door het onderscheid tussen het statuut en de politieke vertaling ervan. Het statuut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is weliswaar tweetalig maar inzake de politieke vertegenwoor- diging is dat karakter te ongelijk verdeeld. De Brusselse structuren hebben een te eenzijdig Franstalig overwicht en er zijn te weinig garanties voor een behoorlijke Vlaamse aanwezigheid. Een overdonderende Franstalige politieke meerder- heid, die bovendien over een soort vetorecht beschikt bij de uitoefening van de voogdij over de Brusselse gemeenten en OCMW's, is een perma- nent gevaar voor de correcte uitoefening van de taalwetten.
Bij de voorbereidende besprekingen van de Brus- selwet werd hier reeds op gewezen. De verdedigers van de wet hadden maar één antwoord : ze reken- den op de wederzijdse wil tot samenwerking en het streven naar een consensus tussen Franstaligen en Nederlandstaligen in Brussel. Met de recente erva- ringen voor ogen is het duidelijk dat het om een verkeerde berekening gaat. Het ingewikkelde mechanisme van diverse gemeenschapscommissies leidt tot blokkeringen die zowel langs Frans- als Nederlandstalige zijde kunnen worden misbruikt.
De radicale Franstaligen gebruiken hun onmisbare positie om een alliantie te sluiten met de Franstali- gen in de rand. Zij werken een politiek-strategisch spel uit om de toepassing van de tweetaligheid in Brussel afhankelijk te maken van een toepassing
van de tweetaligheid in de Vlaamse rand rond Brussel. Onder druk van de aanhoudende anti- Vlaamse agitatie van het FDF-PRL-kartel, weige- ren de Franstaligen te aanvaarden dat Brussel tweetalig is en dat de Vlaamse rand rond Brussel een eentalig gebied met faciliteiten is.
Ook langs Nederlandstalige zijde wil men van het Brussels mechanisme een breekpunt maken voor het realiseren van doelstellingen op andere niveaus. Het Vlaams Blok heeft al duidelijk laten weten dat het in Brussel een Vlaamse meerderheid beoogt om het voortbestaan van het land in vraag te stellen. Politieke macht in de Brusselse instellin- gen gebruiken voor andere dan Brusselse doelstel- lingen, betekent het politiek gijzelen van de inwo- ners van Brussel. Dat is verwerpelijk.
Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest staat voor immense urbanistische, sociale en economische uit- dagingen. Het oplossen van deze zware maatschap- pelijke problemen, en het garanderen van het tweetalig karakter van Brussel en van de positie van de Vlamingen daarin, is voor de VLD van essentieel belang. Daarom pleiten we voor funda- mentele oplossingen en zijn we allesbehalve onder de indruk van het huidige akkoord.
Wat moet minimaal worden gewaarborgd om te kunnen spreken van een tweetalige samenleving ? Ten eerste moeten de Franstaligen zonder omwe- gen en zonder enige mogelijkheid tot interpretatie de tweetaligheid in Brussel aanvaarden.
Ten tweede moet de politieke aanwezigheid van de Vlamingen in Brussel worden gewaarborgd. Dat moet niet alleen in het Brussels hoofdstedelijk gebied gebeuren, maar ook in de gemeenten en OCMW's. We rekenen daarvoor op solidariteit bij de bespreking van de aanpassing van de wet die in uitvoering van een Europese resolutie noodzake- lijk is.
Ten derde moet de voogdij over de toepassing van de taalwetten opnieuw worden bekeken, zodat het onmogelijk wordt dat door de onwil van één of meer Franstalige ministers de toepassing van de taalwetgeving wordt verhinderd.
Ten vierde moet het taalkader voor alle adminis- traties worden vastgelegd, met respect voor de taalwetgeving en het tweetalig statuut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Door onderling Vlaams communautair opbod zul- len deze vier punten nooit worden gerealiseerd. We doen dan ook een oproep aan alle Vlaamse demo-
-13-
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
Gabriels
cratische partijen. Ze zouden zich rond de tafel moeten zetten om deze vier punten in een mini- mumprogramma uit te werken. De Vlaamse rege- ring kan hieraan meehelpen door in samenwerking met het Vlaams Parlement en de Vlaamse Gemeenschapscommissie een afsprakennota op te stellen. Die nota moet verder gaan dan de typische bevoegdheden van deze gemeenschapscommissie. Die nota moet steunen op duidelijke afspraken tus- sen het Vlaams Parlement enerzijds, en de Vlaamse verkozenen in Brussel anderzijds. Er moet een gemeenschappelijke strategie totstandkomen waar- bij het tweetalige Brussel als hoofdstad van Vlaan- deren wordt herkend en erkend.
Het gaat dus om politieke aanwezigheid en om ondubbelzinnige vastlegging van deze principes, weliswaar op federaal niveau. De besprekingen in de commissie voor Staatshervorming hebben er wellicht op gewezen dat we in de toekomst opnieuw moeten durven sleutelen aan de drie gewesten. We moeten uit ervaring durven getuigen dat dit een noodzaak is om de tweeledigheid con- creet en duidelijk gestalte te geven. We kunnen niet aan de kant gaan staan. We kunnen Brussel niet aan zijn eigen lot overlaten, hoewel sommigen dit misschien hopen of wensen.
Daarom doet de VLD een oproep aan alle partijen van het Vlaams Parlement, om vastberaden en in gezamenlijk overleg de fundamentele Vlaamse belangen in onze hoofdstad veilig te stellen. (Applaus bij de VU, de VLD en de CVP)
De voorzitter : De xxxx Xxxxxxxxxxxxx heeft het woord.
De xxxx Xxxxxxx Xxxxxxxxxxxxx (Op de tribune) : Xxxxxxxx de voorzitter, mijnheer de minister-presi- dent, mevrouw de minister, geachte collega's, ik heb met bijzondere aandacht geluisterd naar het betoog van mijn voorganger. Ik las immers van- daag in de krant dat de VLD onderhandelt over een meerderheid in het Brussels Parlement. Ik had gedacht dat we er nu iets meer over zouden horen.
Xxxxxxx Xxxxx Xxxx : En hebt u niets gehoord ? Ik wel.
De xxxx Xxxxxxx Xxxxxxxxxxxxx : Ik heb gehoord dat over die onderhandelingen nog niet veel is geweten en dat de Volksunie de VLD blijkbaar in de steek heeft gelaten. Ik heb eveneens vernomen dat het vierpuntenprogramma eigenlijk niet zoveel inhoudt. Ik stel me dan ook de vraag waar we van-
daag over praten. Naar aanleiding van de rege- ringscrisis in Brussel, van het taalakkoord in Brus- sel en van het ontslag van een staatssecretaris, is er een actualiteitsdebat aan de gang over de positie van de Vlamingen in Brussel.
Maar wat is nu eigenlijk de kern van dat debat ? Ik moet in alle eerlijkheid toegeven dat ik het niet onmiddellijk zie. Tijdens een heel grondige bespre- king in de commissie en in de plenaire vergadering is over het beleidsplan Brussel gepraat. De relatie tussen Vlaanderen en Brussel houdt een aantal dubbelzinnigheden in. Hoe vaak werden we tijdens discussies in Vlaanderen en Brussel niet geconfron- teerd met opmerkingen zoals : het brandt in Brus- sel, Brussel ligt in puin, enzovoort. Ik verwijs onder andere naar de gebeurtenissen van een paar weken geleden in de Kuregemwijk.
Ondertussen houden de Brusselse excellenties zich bezig met taalkaders en taalhoffelijkheidsakkoor- den. In dezelfde lijn wordt gesteld dat de modale Brusselaar van deze problemen niet wakker ligt. Leven, werken en wonen, daar is het de Brusselaar om te doen. Daartegenover staat dat de Vlaamse pers, de dag na het afsluiten van een nieuw taalak- koord in Brussel, er brandhout zou van maken. Wat er ook gebeurt, de Vlamingen zijn op communau- tair vlak veel te voorzichtig. De houding van de xxxx Xxxxxxx is zowat de enige verdedigbare.
Volgens ons dragen dergelijke commentaren niet bij tot een beter begrip tussen Vlaanderen en Brus- sel. Het toont ook aan dat problemen, zoals werk- gelegenheid, waarvoor de Brusselaren echt interes- se tonen, heel snel kunnen worden gekoppeld aan al dan niet goede taalakkoorden. Door Brussel voor te stellen als een slecht beheerd gewest met een verloederde politieke cultuur en met instellin- gen die niet functioneren, verhevigt men de toren- hoge aversie ten aanzien van Brussel.
De voorzitter : De heer Xxx Xxxxxxxxxxx heeft het woord.
De xxxx Xxxxxxx Xxx Xxxxxxxxxxx : Xxxxxxxx Xxx- xxxxxxxxxx, ik ben heel blij van u te vernemen dat Brussel veel belangstelling toont voor werkgele- genheid. Wij tonen daar trouwens allemaal veel belangstelling voor. Ik vermoed dat ook de werk- gelegenheid van de Nederlandstaligen in Brussel u interesseert.
Ik wil twee opmerkingen formuleren. U weet dat de taalwet bepaalt dat de afdelingshoofden fifty- fifty moeten worden verdeeld ook voor de OCMW's van Brussel en Oudergem. Dat is echter
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 0000
-00-
Xxx Xxxxxxxxxxx
niet het geval in deze twee gemeenten. Minstens een vierde van de personeelsleden bij de gemeen- ten en OCMW's moeten Nederlandstaligen zijn. Dat is niet het geval bij de OCMW's van Ukkel, Sint-Gillis, Oudergem en Elsene. Ook in de gemeenten Watermaal-Bosvoorde en Elsene wordt die basisregel niet toegepast. Hoe kan men dan verwachten dat men in de toekomst vertrouwen heeft in dergelijke zaken ?
De voorzitter : De xxxx Xxxxxxxxxxxxx heeft het woord.
De xxxx Xxxxxxx Xxxxxxxxxxxxx : Xxxxxxxx Xxx Xxxxxxxxxxx, ik kan enkel antwoorden dat de dagelijkse strijd die we op dat vlak leveren u waar- schijnlijk niet onbekend is. U zult mij niet horen beweren dat in Brussel alles goed gaat ten aanzien van de Vlamingen. Opkomen voor de echte proble- men van Brussel Γ©n voor goede taalakkoorden zijn volgens ons twee gelijkwaardige aangelegenheden. We proberen dan ook aan beide te werken.
Er is alom dubbelzinnigheid. De huidige crisis afdoen als een louter Brussels probleem is een mogelijkheid die niet lang stand houdt. Hetzelfde geldt wanneer men de discussies over taalakkoor- den voor Brussel louter op het vlak van het Brus- sels Hoofdstedelijk Gewest situeert. De taalver- houdingen in Brussel houden immers rechtstreeks verband met de federale structuren. De garanties voor de Vlamingen in Brussel vinden hun tegenge- wicht in de garanties voor de Franstaligen op fede- raal vlak. Wanneer men de discussies alleen maar op het niveau van Brussel situeert, werkt men de marginalisering van de Vlamingen in de hand. Vlaanderen moet zich in dit dossier veel duidelij- ker laten gelden, in de plaats van om de haverklap te verkondigen dat de Vlamingen in Brussel andere signalen wensen dan dat ze een verdrukte minder- heid vormen en dat ze over meer financiΓ«le midde- len willen beschikken.
De werkbaarheid van het Brusselse model is al even belangrijk. Staat of valt dit niet met de part- ners die het al dan niet willen doen functioneren ? Vanmiddag woonde ik nog een vergadering bij waarop ook FDF-parlementsleden aanwezig waren. Ik kan u verzekeren dat dit niet eenvoudig is : hoe moet dit namelijk met een partij zoals het FDF, die de tweetaligheid van de hoofdstad niet aanvaardt. Aangezien de Franstaligen hun eigen partners kiezen, zijn we nochtans verplicht met hen samen te werken.
Om de uitvoering van een compromisakkoord dat al een verzwakking van de taalwet inhield, te kun- nen bewerkstelligen, moest er opnieuw een com- promis worden aanvaard. Ik ben niet bang om dat toe te geven. De uitvoering van het taalhoffelijk- heidsakkoord moest worden afgedwongen door opnieuw over de taalkaders te spreken en bij de brandweer een schitterende verhouding van 29,48 percent en 70,52 percent te aanvaarden. Het gaat hier inderdaad over cijfers na de komma, dus nog niet eens over vijf brandweermannen. Speelt dat echter ook niet in de andere richting, namelijk als teken van goodwill van de Franstaligen om Brussel echt als een tweetalige stad te beschouwen ? Het akkoord zoals het tot stand is gekomen, is een eer- baar akkoord. Daarom verdedigen we het.
Men mag ook niet vergeten dat er sinds 1989 heel wat is veranderd in Brussel. Vergeet niet dat er tien jaar geleden voor Brussel nog geen enkele wetge- ving tot stand was gekomen, en dat er sinds het Sint-Michielsakkoord en de nieuwe Brusselse structuren heel wat is veranderd met het nieuwe Brusselse model, onder andere door de inzet van de Vlamingen. Er is een gewestelijk ontwikkelings- plan, er is een afvalstoffenplan dat wellicht nog niet goed genoeg is, maar toch. In Brussel bestaat een behoorlijk openbaar vervoer, behoorlijke gezond- heidsvoorzieningen en een redelijk goed cultureel aanbod. Laat me dit duidelijk stellen : het tijdperk van laissez faire, laissez passer dat we kenden in de jaren zeventig en tachtig is gelukkig voorbij. Daar dragen ook wij, de Vlaamse partijen die aan de meerderheid hebben deelgenomen, de jongste jaren toe bij.
Ik geef grif toe dat de vorige Brusselse regering beter was dan de huidige. Maar dat kan ook van andere regeringen worden gezegd. (Gelach)
Ook onder deze regering zijn zeer goede zaken gebeurd. Zo is er bijvoorbeeld opnieuw de herver- deling van het Gemeentefonds. Hierbij hebben we zeer duidelijk de criteria voor de armere en zwak- kere gemeenten kunnen ombuigen. Dit is funda- menteel. Er is geen sprake meer van laissez faire, laissez passer.
Laten we dat ook eens stellen voor het beheer van een grote stad, van een hoofdstad. Het voortbe- staan van de negentien gemeenten is inderdaad niet steeds even efficiΓ«nt voor het beleid. Ook bij een fusie tot bijvoorbeeld een gemeente moeten we echter binnen de huidige politieke cultuur toch opnieuw binnengemeentelijk decentraliseren, ten behoeve van de efficiΓ«ntie en de betrokkenheid
-15-
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
Vandenbussche
van burgers en beleidsvoerders. Het debat daar- over blijft open.
Men heeft het in de analyse te weinig over de hoofdstedelijke rol en de verantwoordelijkheid die de federale overheid en de gemeenschappen heb- ben ten aanzien van Brussel. Het is al te gemakke- lijk om de zwarte piet alleen naar het Brussels Hoofdstedelijk β ik benadruk dat laatste woord β Gewest door te spelen. Alle grootsteden in Europa en de rest van de wereld kampen met soortgelijke stedelijke problemen. In Brussel valt een en ander mijns inziens overigens nogal mee, als je het verge- lijkt met bijvoorbeeld de buitenwijken van Parijs, Londen en Marseille.
Het negatieve discours is overigens koren op de molen van extreem-rechts. Deze partijen gaan ook uit van een apocalyptisch beeld van Brussel, om dan met hun racistische recepten uit te pakken. Dat is wat wij niet wensen. (Applaus bij de SP en de CVP)
De voorzitter : De xxxx Xxxxxxx-Stael heeft het woord.
De xxxx Xxxxxxxx Xxxxxxx-Xxxxx (Op de tribune) : Mijnheer de voorzitter, dames en heren, toen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in 1989 werd opgericht hebben het Vlaams Blok en meteen de hele Vlaamse beweging ervoor gewaarschuwd dat hiermee de Brusselse Vlamingen de doodsteek werd toegediend. Door van Brussel een volwaardi- ge deelstaat te maken, naast Vlaanderen en Wallo- niΓ«, werd Brussel onttrokken aan de toenmalige bescherming van het federale niveau, waar de Vlaamse meerderheid nog een zekere waarborg vormde voor de Vlaamse minderheid in Brussel.
Deze relatieve waarborg voor de Brusselse Vla- mingen werd met een klap weggevaagd bij de oprichting van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. In de plaats daarvan kwam immers een volledig op zichzelf staande Brusselse entiteit met wetgevende bevoegdheden. De zwakke minder- heid van Brusselse Vlamingen werd overgeleverd aan een verdrukkende meerderheid van Franstali- gen. Men moest in 1989 geen helderziende zijn om te voorspellen dat het francofiele imperialisme deze geweststructuren spoedig zou gaan domine- ren en gebruiken om de Brusselse Vlamingen zoveel mogelijk te elimineren. Jammer genoeg ziet het er nu naar uit dat onze voorspellingen van 1989 worden bevestigd.
De voorbije acht jaar hebben we in de eerste plaats kunnen vaststellen dat de Brussels-Vlaamse excel- lenties van de traditionele partijen uiterst zwakke figuren zijn. Ze zijn absoluut niet opgewassen tegen het francofone geweld. Ze zijn voortdurend bereid de ene nederlaag na de andere te incasse- ren. Tegen beter weten in beroepen ze zich daar- voor op het zogenaamde Brusselse pacificatiemo- del, al komt dat model in de praktijk voor de Brus- selse Vlamingen neer op een voortdurend capitula- tiemodel.
De taaltoestanden waardoor onlangs de Brusselse regeringscrisis is ontstaan, zijn hiervoor tekenend. Sinds het uitvaardigen van de huidige taalwetten in 1963 wordt bepaald dat de Brusselse plaatselijke besturen, met uitzondering van het vak- en werk- liedenpersoneel, alleen personeel mogen aanwer- ven dat zijn tweetaligheid heeft bewezen via een examen bij het VWS.
Xxxxxxxx Xxxxxx, de vaste rechtspraak van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht en de Raad van State is daarbij zeer duidelijk : deze voorwaarden en vereisten gelden voor alle personeelsleden, ongeacht hun statuut. Deze vereiste geldt dus voor vastbenoemden, contractuelen, stagiairs, vervan- gers voor loopbaanonderbrekers, enzovoort.
Desondanks hebben de Franstalige gemeenten en OCMW's sinds 1963 daar feestelijk hun voeten aan geveegd. Tot 1988 werd hun incivisme wel danig getemperd door de opeenvolgende ministers van Binnenlandse Zaken. Als voogdijminister van de gemeenten en de OCMW's maakten ze deze onwettige benoemingen aan de lopende band ongedaan. Ik geef enkele cijfers. Van 1980 tot 1986 werd nog 60,7 percent van de onwettige benoemin- gen van de Brusselse gemeenten vernietigd. Voor de Brusselse OCMW's bedroeg dit zelfs 84,2 per- cent.
De zaak liep echter uit de hand toen in 1989 de voogdij overging naar de nieuw gecreΓ«erde Brus- selse regeringsinstanties. De cijfers zijn hallucinant. Van de 1.906 onwettige benoemingen die de Brus- selse gemeenten van 1989 tot 1994 deden, werden er slechts drie β zijnde 0,15 percent β door de Brusselse regering ongedaan gemaakt. Voor dezelf- de periode werden er door de Brusselse OCMW's 920 onwettige benoemingen verricht. Hiervan ver- nietigde de regering er 26 β zijnde 2,8 percent.
De reden voor dit ongehoord lakse optreden is niet ver te zoeken : de voogdij lag steeds mee in handen van de Franstalige ministers. De Vlaams-Brusselse excellenties, inclusief staatssecretaris Anciaux,
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
-16-
Lootens-Stael
stonden erbij en keken ernaar. De xxxx Xxxxxxx heeft meer dan acht jaar lang deze onwettige toe- standen zonder noemenswaardige protesten geduld. Xxxxxxxx Xxx Xxxxxxxxxxx, uw apologie over de xxxx Xxxxxxx als groot verdediger van de Brusselse taalwetgeving is dus volledig onterecht.
De xxxx Xxxxxxx Xxx Xxxxxxxxxxx : Xxxxxxxx Xxxxxxx-Xxxxx, x weet toch ook wel dat alleen de xxxx Xxxxxxx, samen met minister Xxxxx, via de omweg van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht alle onwettige benoemingen heeft aangevochten bij de Raad van State.
De xxxx Xxxxxxxx Xxxxxxx-Xxxxx : Xxxxxxxx Xxx Xxxxxxxxxxx, u weet toch ook dat de xxxx Xxxxxxx acht jaar in de Brusselse regering heeft gezeten. Hij wist toch ook dat de Franstalige Brusselse minister Xxxxxx geen enkele vernietiging heeft onderte- kend van een door de vice-gouverneur geschorste benoeming. De Nederlandstalige Brusselse minis- ter Grijp daarentegen, deed dit nu en dan wel.
Alle Nederlandstalige ministers in de Brussels regering hebben al die jaren onvoorwaardelijk voorrang gegeven aan het behoud van hun porte- feuille. Dit vonden ze veel belangrijker dan de ver- dediging van de Vlaamse belangen. De collaboratie met de francofilie van de xxxx Xxxxxxx en kon- soorten is dan ook verantwoordelijk voor het fail- liet van de taalwetgeving in Brussel Γ©n voor de ondergang van de Vlaams-Brusselse gemeenschap. Daarmee zijn ze meteen ook verantwoordelijk voor het failliet van het zo geprezen Brusselse samenlevingsmodel.
Dat de xxxx Xxxxxxx uiteindelijk toch ontslag heeft genomen, heeft niks te maken met een vorm van protest tegen het francofiele imperialisme dat hij acht jaar heeft geduld. Xxxxxxx heeft het te maken met enige zorg voor de Vlaamse belangen. Zijn ontslag heeft alles te maken met het feit dat het Vlaams Blok de voorbije twee jaar voortdurend heeft gehamerd op deze ongehoorde taaltoestan- den. De traditionele partijen hebben in 1996 en 1997 een crisis uitgelokt, uitsluitend omdat het Vlaams Blok hen voor zich heeft uitgejaagd. Het Vlaams Blok heeft hun ongehoorde laksheid onon- derbroken aangeklaagd.
Het zijn dus uitsluitend electorale motieven, name- lijk de schrik voor het Vlaams Blok in 1999, die hen tot het uitlokken van twee regeringscrisissen heeft aangezet en die de Volksunie zopas heeft doen beslissen om in de oppositie te stappen. Dit is een
doorzichtig electoraal manoeuvre. De Volksunie keert nu terug naar de oppositie om zich aldus communautair sterker te kunnen profileren. De partij hoopt daardoor in 1999 een fikse electorale sprong vooruit te maken.
De voorzitter : Xxxxxxx Xxxx heeft het woord.
Xxxxxxx Xxxxx Xxxx : Ik wil de geachte collega erop wijzen dat hij zichzelf tegenspreekt. Diegenen die in de regering blijven, verwijt hij de voorkeur te geven aan hun portefeuille boven de verdediging van de Vlamingen. Diegenen die eruit stappen, ver- wijt hij electorale manoeuvres. Dat is de logica van het Vlaams Blok.
De xxxx Xxxxxxxx Xxxxxxx-Xxxxx : Xxxxxxx Xxxx, ik spreek mezelf niet tegen. Hetgeen de xxxx Xxxxxxx doet, is een interessant manoeuvre. Hij is acht jaar lang blijven zitten, heeft acht jaar lang een vette ministerwedde op zak gestoken en heeft op geen enkel ogenblik geprotesteerd.
Xxxxxxx Xxxxx Xxxx : Hij heeft nooit opgehouden met protesteren.
De xxxx Xxxxxxxx Xxxxxxx-Xxxxx : Hij is niet opge- houden te dreigen met regeringscrisissen, maar heeft dat dreigement nooit in daden omgezet, tot op het ogenblik dat hij op pensioengerechtigde leeftijd was gekomen. Bovendien kwam dit goed uit op partijstrategisch vlak.
Xxxxxxx Xxxxx Xxxx : Hij was al veel vroeger pen- sioengerechtigd.
De xxxx Xxxxxxxx Xxxxxxx-Xxxxx : Het Vlaams Blok zal in elk geval niet nalaten deze doorzichtige ballon van de Volksunie bij de publieke opinie te doorprikken.
Xxxxxxx Xxxxx Xxxx : Dat zijn we gewoon, mijn- xxxx Xxxxxxx.
De xxxx Xxx Xxxxxx : Xxxxxxxx Xxxxxxx, u vindt het misschien vervelend dat de Volksunie uw tactiek heeft overgenomen.
De xxxx Xxxxxxxx Xxxxxxx-Xxxxx : Ik niet, mijn- heer BΓ©ghin.
Laten we terugkeren naar het taalakkoord dat zopas werd afgesloten. De voorzitter van de CVP, de heer Xxx Xxxx, beweert dat dit een goed akkoord is. Daarmee bewijst hij ofwel niets af te weten van de taalwetten en van de situatie in Brus- sel ofwel het voortbestaan van de Brusselse struc-
-17-
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 0000
Xxxxxxx-Xxxxx
turen belangrijker te vinden dan het lot van de Brusselse Vlamingen.
Dit akkoord is immers over de hele lijn een Vlaam- se capitulatie. Voor de taalkaders duikt men onder de 30 percent voor de Vlamingen, wat uiteraard een achteruitgang is ten aanzien van de bestaande toestand. Ook inzake de taalkennis van het perso- neel gaan we erop achteruit. De wet zegt duidelijk dat de kennis van de tweede taal op alle statuten van toepassing is. Toch hebben de Vlaams-Brussel- se excellenties ermee ingestemd om in uitzonderin- gen te voorzien voor contractuelen, stagiairs, loop- baanonderbrekers en anderen. Bovendien kunnen de eerste eventuele sancties in verband met dit akkoord en de onwettige benoemingen, pas over twee jaar worden getroffen, wanneer er een andere regering aan de macht zal zijn. De Brussels-Vlaam- se excellenties hebben hiermee de francofiele plaatselijke besturen en de Brusselse regering een vrijgeleide gegeven om de komende twee jaar ongestoord onwettige benoemingen te verrichten. In feite hebben ze alle pogingen opgegeven om nog tijdens deze regeerperiode de taalwet te doen naleven.
Wat de voorbije acht jaar met de taalwetgeving is gebeurd, is symptomatisch voor de machtsverhou- dingen en voor de steeds verder afkalvende positie van de Brusselse Vlamingen in het Brussels Gewest. In ruil voor concrete Vlaamse toegevingen spiegelen de machtshebbers van de PRL en het FDF de Brussels-Vlaamse bewindslieden de nale- ving van de wettige en terechte Vlaamse verzuch- tingen voor, die ze vervolgens aan hun laars lap- pen. Na een jaar gaan ze opnieuw allemaal aan tafel zitten. De Vlamingen doen opnieuw toegevin- gen en krijgen in ruil opnieuw beloftes, die weer niet worden nageleefd. Zo gaat dat altijd maar door. De Brussels-Vlaamse gemeenschap wordt langzaam maar zeker verder achteruit geslagen.
De ervaring van acht jaar Brussels Gewest heeft geleerd dat deze francofiele imperialistische poli- tiek haar vruchten heeft afgeworpen. De francofo- nen weten immers dat de tijd in hun voordeel speelt. De stadsvlucht van de Brusselse Vlamingen gaat onverminderd door, zodat de numeriek reeds veel kleinere Vlaamse gemeenschap in Brussel in een snel tempo verder afbrokkelt. De traditionele Vlaamse partijen gaan ondertussen in hun multi- culturele verdwazing zelfs zo ver dat ze stemrecht willen toekennen aan de vreemdelingen. Door dit alles wordt de toestand van de Brusselse Vlamin- gen helemaal onhoudbaar.
Op een bepaald ogenblik β en dat ogenblik nadert snel β belandt men in een situatie waarin het demografisch draagvlak van de Brusselse Vlamin- gen dermate smal wordt dat het onvoldoende is om nog een democratische vertegenwoordiging te ver- antwoorden. Niet alleen zullen de francofonen op dat ogenblik de Vlaamse politieke aanwezigheid in vraag stellen, deze aanwezigheid zelf zal ook onvoldoende sterk zijn om zich te handhaven. Op deze wijze zal de Vlaamse aanwezigheid vredig, zij het met flinke steun van Franstalige en Brussels- Vlaamse excellenties, uitgestorven zijn, en heeft het francofiele imperialisme bereikt wat het wilde bereiken.
Voor deze helse neerwaartse spiraal dragen de tra- ditionele partijen, die mee de nodige stemmen heb- ben geleverd om dit derde Brussels Gewest op te richten, een verpletterende verantwoordelijkheid. Dat geldt ook voor de Volksunie. Het is mede door hun onverschilligheid en dwaasheid dat het alle- maal zover is kunnen komen.
Onbegrijpelijk genoeg dreigt de VLD, die vorige week nog een stoere borst opzette en zelfs een Vlaams front vormde met de Volksunie, ermee nu te zullen optreden als reservewiel. Ik verneem her en der dat de Brusselse fractie van de VLD met plezier zou toetreden tot de Brusselse regering. Ik weet overigens niet om welke fractie het gaat, want bij mijn weten zijn er twee eenmansfracties bij de VLD in het Brussels Gewest. (Gelach bij het VB)
Dus ook de VLD wil zich, omwille van het smeer, laten gebruiken als huisdweil van de Brusselse instellingen. Als zij dan al de illusie koesteren dat zij het tij kunnen doen keren β ik zeg het in voor- waardelijke wijs β dan zal de ontnuchtering des te harder aankomen. Hoe moet het nu verder ?
De heer Xxxxx Xxxxxxxx : Waar zijn die VLD'ers nu ? Zijn ze aan het onderhandelen ?
De voorzitter : De xxxx Xxxxxxxxx heeft het woord.
De xxxx Xxxxxxx Xxxxxxxxx : Mijnheer de voorzit- ter, de eminente spreker is zeer goed geplaatst om over illusies te spreken. Xxxxxxxx Xxxxxxx, u zegt dat u her en der een en ander hebt gehoord en de xxxx Xxxxxxxx vraagt waar de mensen die onder- handelen, zijn. Ze zijn uiteraard niet hier. (Gelach bij het VB)
Ik betreur dat tijdens een dergelijke ernstige dis- cussie, waarbij iedereen de mond vol heeft van soli- dariteit met de Vlamingen in Brussel, men bij het
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
-18-
Vermeiren
Vlaams Blok niets anders kan bedenken dan te proberen de vrede, waarvoor sommigen van ons pleiten, te verstoren. Dat is een illusie die u hebt. (Rumoer bij het VB)
De voorzitter : De xxxx Xxxxxxxx heeft het woord.
De xxxx Xxxx Xxxxxxxx : Xxxxxxxx Xxxxxxx, ik weet niet wat u met 'her en der' bedoelt. Het enige wat u misschien weet, is wat vandaag in een Vlaamse krant is verschenen. Ik hoop dat u straks ook het communiquΓ© leest en dat u goed gehoord hebt welke vier grote krachtlijnen wij hebben aangege- ven. Xxx weet u exact waar het over gaat. We wen- sen daaromtrent een debat in Vlaanderen op gang te brengen en ik hoop dat we daar gezamelijk kun- nen achter staan. Een vertoning van forse spierbal- len om daarna terug in het eigen getto te kruipen, betekent niets.
De xxxx Xxxxxxx Xxxxxxxxx : Dat maakt de zaak van het Vlaams Blok niet, collega.
De voorzitter : De heer Xxx Xxxxxxxxxx heeft het woord.
De xxxx Xxxx Xxx Xxxxxxxxxx : Ik heb de vier voorwaarden van de VLD gelezen. Ik onthoud er vooral één van, namelijk dat een minimale verte- genwoordiging van Vlamingen in de Brusselse assemblee moet worden vastgelegd. Deze stringen- te voorwaarde kan slechts op het federale niveau worden ingevuld. Ik heb dat goed begrepen, en ook de politieke betekenis daarvan.
Uiteraard zullen we zien wat de consequenties daarvan zijn en welke consequenties de volledige VLD β vooralsnog in elk geval de voorzitter β daaraan verbindt. Dit signaal is ons niet ontgaan.
De voorzitter : De heer Xxxxxxx heeft het woord.
De xxxx Xxx Xxxxxxx : Ik ben niet veel met Brussel bezig, dat geef ik eerlijk toe. Maar u hebt het over de Vlaamse basis in Brussel die alsmaar smaller wordt. Is dat de reden waarom het Vlaams Blok een Franstalige campagne voert in Brussel ?
De xxxx Xxxxxxxx Xxxxxxx-Xxxxx : Dat hebt u goed begrepen, mijnheer Sleeckx. We voeren inderdaad een tweetalige campagne om zoveel mogelijk verfranste Vlamingen terug te winnen voor de Vlaamse Gemeenschap.
Xxxxxxxx Xxxxxxxxx, u streeft blijkbaar vrede na. De huidige vrede is een kerkhofvrede en bestaat al sinds 1989. Die vrede is er de oorzaak van dat de Brusselse Vlamingen andermaal en altijd opnieuw bedrogen worden en de dupe zijn.
De xxxx Xxxxxxx Xxxxxxxxx : Mijnheer de voorzit- ter, ik kan goed begrijpen dat de spreker niet ver- trouwd is met rust en vrede.
De xxxx Xxxxxxxx Xxxxxxx-Xxxxx : Xxxxxxxx Xxxxxxxx, u hebt het over de vier grote voorwaar- den die gekoppeld zijn aan regeringsdeelname. Twee van die voorwaarden schuif ik onmiddellijk opzij omdat ze zo vaag en onduidelijk zijn, dat ze in feite geen voorwaarden zijn. Ik schuif ze opzij omdat ze zo voor onderhandeling vatbaar zijn.
In de twee andere voorwaarden wordt duidelijk gemaakt waarover het gaat. Als u de illusie koes- tert om hiermee het tij te doen keren, wens ik u veel succes met het FDF in de regering. Ik herhaal : de ontnuchtering zal des te harder aankomen.
De xxxx Xxxx Xxxxxxxx : Xxxxxxxx Xxxxxxx-Stael, laat toe dat de publieke opinie daarover oordeelt. Het is nog altijd beter om uitdrukkelijk te zeggen waarvoor men staat en om daarvoor in Vlaanderen een front te vinden. Uiteindelijk is de strijd nog niet gestreden. In de commissie voor Staatshervor- ming denken we verder na over een manier om in de richting van tweeledigheid te gaan. Deze con- structie heeft ons geleerd dat we daar in de toe- komst vanaf moeten. Hierover zijn we het eens over de grenzen van heel wat partijen heen.
Het komt erop aan om op cruciale momenten een aantal duidelijke voorwaarden uit te stippelen en daarover een consensus te bereiken. We wensen op een politiek realistische wijze onze positie tegen- over de anderen duidelijk te maken en die ook samen met de anderen waar te maken. Dit vind ik veel vruchtbaarder voor de positie van de Vlamin- gen in Brussel, dan weg te vluchten in de Brusselse maquis.
De xxxx Xxxxxxxx Xxxxxxx-Xxxxx : U hebt het her- haaldelijk over 'duidelijke voorwaarden'. Ik zeg dat uw voorwaarden geen duidelijke voorwaarden zijn.
Hoe moet het nu verder, collega's ? Dat de huidige Brusselse geweststructuren hun failliet hebben aangetoond, begint langzaam maar zeker door te dringen, zelfs tot mensen van de traditionele partij- en. De enige mogelijkheid die het Vlaams Blok ziet om de meubels van de Brusselse Vlamingen in het
-19-
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 0000
Xxxxxxx-Xxxxx
Belgisch staatsverband nog te redden, zijn onmid- dellijke gesprekken van gemeenschap tot gemeen- schap, vertrekkend vanuit de tweeledigheid van dit land en met als doel de ondergeschiktheid te beko- men van de Brusselse bestuursvormen, uiteraard ingebed in Vlaamse structuren.
Xxxxxxxx Xxxxxxxx, wanneer we Brussel gebruiken om dit Belgisch model in vraag te stellen, doen we dat in het belang van de Brusselaars. Zij hebben er geen belang bij om gegijzeld te worden door een staat die uiteindelijk wordt beheerd door corpora- tisten van de Waalse PS.
De xxxx Xxxx Xxxxxxxx : Als ik de xxxx Xxxxxxx- Stael bezig hoor, pleit hij voor tweeledigheid. Ik dacht tot nu toe dat hij voor onafhankelijkheid pleitte. Dit is een heel belangrijke progressie in de richting van wat men in Vlaanderen wil.
De xxxx Xxxxxxxx Xxxxxxx-Xxxxx : U hebt dit niet goed begrepen of u wilt dit niet goed begrijpen, xxxxxxxx Xxxxxxxx. We zullen misschien maar tot die onafhankelijkheid komen via gesprekken, en die moeten in een sfeer van tweeledigheid verlo- pen. Aangezien premier Xxxxxxx vorige week de boot op dat vlak volledig heeft afgehouden, ligt het initiatief daartoe nu uitsluitend in het kamp van de Vlaamse regering. Vlaanderen moet daarom zijn politieke, economische en financiΓ«le macht gebrui- ken om de Franse Gemeenschap aan de onderhan- delingstafel te dwingen en om de Brusselse franco- filie te dwingen terdege rekening te houden met de fundamentele belangen van de Vlaamse Gemeen- schap in Brussel. Wil men dit niet of lukt dit niet, dan is de Brussels-Vlaamse gemeenschap in de hui- dige Belgische context gedoemd ten onder te gaan. In dat geval kan alleen nog een onafhankelijk Vlaanderen Brussel opnieuw voor Vlaanderen win- nen.
De verantwoordelijkheid van de Vlaamse regering is in de huidige omstandigheden dan ook zeer groot, niet alleen ten opzichte van de Brusselse Vlamingen, maar ook ten opzichte van Vlaanderen in het algemeen. Nu moet worden beslist of Vlaan- deren zijn hoofdstad wil behouden of niet. Daar- mee wordt ook beslist of Vlaanderen ooit een echte natie wil worden, dan wel of het zichzelf zal veroordelen om altijd een rompnatie te blijven. Indien Vlaanderen immers toestaat dat zijn hoofd- stad, Brussel, zomaar uit Vlaanderen wordt wegge- sneden, dan wordt elke volwaardige Vlaamse natie- vorming geblokkeerd. De historische verantwoor-
delijkheid van de Vlaamse regering is dan ook bij- zonder groot. (Applaus bij het VB)
De voorzitter : De heer Xxxxxxx heeft het woord.
De xxxx Xxx Xxxxxxx (Op de tribune) : Xxxxxxxx de voorzitter, mijnheer de minister-president, dames en heren van de regering, collega's, ik behoor, zoals velen hier, tot de groep mensen die dagelijks naar Brussel pendelen voor hun werk, maar voor de rest eigenlijk weinig van deze stad afweten β in mijn geval helaas zelfs te weinig. Vanuit die optiek wil ik hier vier opmerkingen formuleren met betrekking tot de Brusselse crisis zoals die nu is geagendeerd.
Op de eerste plaats wil ik stellen dat we veel begrip kunnen opbrengen voor wat de xxxx Xxxxxxx heeft gedaan. De moeilijkheden inzake de uitvoering van het taalhoffelijkheidsakkoord zijn reeds lang aan de gang. Het feit dat de xxxx Xxxxxxx die stap heeft gezet, heeft eigenlijk weinig te maken met politie- ke rekenkunde of communautaire mathematica. Het was de druppel die de emmer deed overlopen en wij kunnen daar begrip voor opbrengen.
We weten niet of diegene die de xxxx Xxxxxxx zal opvolgen β wie en wanneer dat ook moge zijn β dezelfde bekommernis aan de dag zal leggen voor het sociale middenveld. Ik hoor die vrees bij men- sen die in Brussel werken, bij migranten, bij men- sen die in armoedeorganisaties actief zijn, xxxx- xxxxx. Het eerbiedigen van het taalhoffelijkheids- akkoord heeft op alle vlakken te maken met het sociale aspect van de communautaire problema- tiek. Iemand die ziek is en daardoor in een afhan- kelijkheidspositie terecht komt ten opzichte van het medisch apparaat, moet in zijn of haar taal aan- gesproken en behandeld te worden. Xxxxxxx dit niet, dan doet men die persoon oneer aan. Ik durf hierbij zelfs het woord diergeneeskunde in de mond te nemen. In dit concrete geval heeft het communautaire dus wel degelijk iets te maken met het sociale aspect, en dat mag niet zomaar onder de tafel worden geveegd. U weet dat de xxxx Xxxx Xxxxxxxxx, voormalig volksvertegenwoordiger van onze fractie in de Brusselse Hoofdstedelijke Raad, daar jaren voor heeft geijverd en dit dan voortdu- rend heeft aangkaart. Het zou dus inconsequent van ons zijn om geen begrip te tonen voor de stap die de xxxx Xxxxxxx heeft gezet.
Xxxxxxxx de voorzitter, mijn tweede opmerking heeft te maken met wat we kunnen lezen, horen en zien over de Brusselse crisis. Wat me opviel, was dat de verklaringen van de Vlaamse Brusselaars een heel andere teneur hadden dan die van men- sen die niet in Brussel wonen. Ik heb het over de
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
-20-
Geysels
verklaringen van minister Grouwels in het pro- gramma Mise au Point, en die van de xxxx Xxxx Xxxx en andere politici uit democratische fracties in De Morgen. In al hun woede belichtten zij ook heel andere aspecten dan de niet-Brusselaars. Mis- schien heeft dit te maken met wat sommigen de Brusselse microkosmos noemen, maar zeker ook met het feit dat deze mensen ook de nadruk leggen op het stedelijk aspect van Brussel en niet enkel op de taal. Zij benadrukken de leefbaarheid van de stad. Brussel moet een stad zijn waarin kan worden gewoond. De xxxx Xxx Xxxxxxx heeft vorig week- end in een interview met De Morgen heel duidelijk aangegeven dat het oprollen van de Vlaamse spier- ballen soms contraproductief kan werken voor de situatie van Brussel, voor de Vlamingen in die stad en voor de algemene leef- en woonkwaliteit ter plaatse. We moeten hier benadrukken dat de Brus- selse Vlamingen misschien wel in een microkosmos leven, maar soms toch veel realistischer ideeΓ«n for- muleren dan de denkkaders die bepaalde Vlamin- gen buiten Brussel volgen.
Ten derde hebben een aantal mensen in de rand van dit debat institutioneel nieuwe constructies gelanceerd. Ik denk hierbij aan de verklaringen van de xxxx Xxxxx Xxxxxxx en van minister-presi- dent PiquΓ©. Het zou intellectueel oneerlijk zijn om beiden op gelijke voet te plaatsen, maar hun ver- klaringen gingen dezelfde richting uit. Volgens ons bieden dergelijke verklaringen geen garanties om de situatie van Brussel en van de Vlamingen in die stad te verstevigen. We moeten oppassen met nieu- we ideeΓ«n, indien in de onderliggende visie niet wordt geformuleerd hoe Brussel leefbaar zal wor- den gemaakt en hoe het evenwicht tussen de Franstalige en Nederlandstalige gemeenschappen in Brussel kan worden gegarandeerd. De voorstel- len waren wel intellectueel begrijpbaar, want in Brussel wonen inderdaad niet enkel Nederlands- en Franstaligen. De bestaande evenwichten moe- ten in Brussel gegarandeerd blijven.
Er moet absoluut worden vermeden wat in het ver- leden is gebeurd : dat bepaalde overheden autowe- gen door de stad lieten aanleggen en wijken lieten platgooien. Deze boodschap hebben wij op 7 mei samen met de Volksunie en de SP verkondigd. We hebben toen gepleit voor een gegarandeerde verte- genwoordiging van de Vlamingen in de Brusselse instellingen. We pleitten tevens voor het invullen van alle essentiΓ«le elementen van het stadsproject, de situatie van de migranten, de situatie in de gezondheidszorg en van het onderwijs. We blijven achter onze ideeΓ«n van 7 mei staan en hopen dat
deze verder zullen worden ontwikkeld. In tegen- stelling tot anderen, lanceer ik dit voorstel niet in een electorale sfeer. Ik heb het over concrete ideeΓ«n rond samenwerking.
Xxxxxxxx de voorzitter, laat ons ten eerste geen wegen bewandelen die weliswaar blijk geven van intellectuele creativiteit, maar er in feite op neer- komen dat Vlaanderen de Brusselse Vlamingen loslaat. Ten tweede mag wat er nu in Brussel gebeurt, geen uiting worden van partijpolitieke manoeuvres of van verrottingsstrategieΓ«n. Wij zijn bereid om de voorstellen van anderen te onderzoe- ken, maar xxxxxxxx Xxxxxxxx, mijn fractie zal zich niet laten misbruiken om uw onderhandelingen te ondersteunen.
Om 13.00 uur hoorde ik een vertegenwoordiger van de VLD tijdens Actueel zeggen dat het zijn onderhandelingspunten zijn. Als we die voorwaar- den vandaag goedkeuren, dan zit ik in een manoeuvre waarin ik niet wil zitten.
Brussel berust op evenwichten. Als die in gevaar komen, zal er federaal moeten worden gearbi- treerd. We hopen dat dit akkoord zal worden uitge- voerd, want anders zal het federale niveau moeten arbitreren. Daar kan men dan niet onderuit.
Wij blijven pleiten, in tegenstelling tot anderen, voor een verfijning van het statuut van Brussel als taalgemeenschap, maar vooral ook als leefgemeen- schap. In Brussel zijn er problemen die iedereen treffen, ongeacht de leeftijd, taal of afkomst.
Ten slotte willen we aan de Vlaamse regering vra- gen om in het kader van de recente gebeurtenissen het Beleidsplan Brussel te actualiseren en in een meer uitgebreide financiering te voorzien. (Applaus)
De voorzitter : De xxxx Xxxxxxxxxx heeft het woord.
De xxxx Xxxxxx Xxxxxxxxxx (Op de tribune) : Mijnheer de voorzitter, mevrouw en mijnheer de minister, collega's, ik wil enkele korte opmerkingen maken. Brussel is een woon-, werk- en hoofdstad, en deze problematiek belangt ons allemaal aan. Ik sluit me dan ook aan bij alle sprekers, maar speci- aal bij de heer Geysels.
Ik wil een oproep doen tot zelfbezinning. De poli- tieke belangstelling van Vlaanderen voor Brussel is er een naar omstandigheden. Ik verwijs naar mijn ervaringen in het AdviescomitΓ© Brussel en Vlaams- Brabant. De belangstelling van het Vlaamse bin-
-21-
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 0000
Xxxxxxxxxx
xxxxxxx is niet erg groot. Om het Beleidsplan Brussel te bespreken, moeten alle vakministers ten tonele verschijnen. Dat zorgt ervoor dat men maar traag vordert. We zullen de Brusselse problemen dan ook niet kunnen oplossen in een debat van enkele uren.
Het Vlaams Parlement en de Vlaamse regering hebben een verantwoordelijkheid en moeten deze ook opnemen. We moeten in alle bescheidenheid onderzoeken hoe we tot remedies kunnen komen. Ik geloof dat het Vlaams Parlement de Brusselse Vlamingen de laatste jaren of in de kou heeft laten staan, of hun gang heeft laten gaan. Daarmee druk ik geen wantrouwen uit, maar ik stel vast dat onze Vlaamse betrokkenheid te wensen overlaat.
Ik heb de indruk dat heel wat Vlamingen en Vlaamse instellingen Brussel vervelend vinden. De houding komt erbij, en zorgt alleen maar voor moeilijkheden. Dat is de verkeerde instelling. Alle aanwezigen zullen me gelijk geven. Ik richt me tot onze Brusselse collega's. Die houding ligt toch enigszins aan hen omdat ze te vlug alles zelf willen oplossen. Ze vinden dat we te weinig op de hoogte zijn.
Ofwel is Brussel belangrijk als hoofdstad, werk- plaats en leefplaats, en in dat geval is het de plicht van de hele Vlaamse Gemeenschap om achter Brussel te staan. Dat is ook de plicht van de rege- ring. Het is alleen maar logisch dat we meer belangstelling beginnen te tonen voor Brussel.
Dan is er het fameuze akkoord. Ik vind het bijzon- der vreemd dat men een akkoord moet sluiten over een taalwetgeving die al jaren bestaat.
De voorzitter : Xxxxxxx Xxxx heeft het woord.
Xxxxxxx Xxxxx Xxxx : Xxxxxxxx Xxxxxxxxxx, u begon een redenering met 'Ofwel is Brussel ... ', maar u ging niet verder met de tweede ofwel. Ik zou u graag het tweede deel horen zeggen.
De xxxx Xxxxxx Xxxxxxxxxx : Xxxxxxx Xxxx, ik weet het, ik maak mijn zinnen β in de hellenisti- sche traditie β te lang.
Xxxxxxx Xxxxx Xxxx : Ik kan u nog altijd volgen, hoor.
De xxxx Xxxxxx Xxxxxxxxxx : Ik kan mezelf niet meer volgen. (Gelach)
Xxxxxxx Xxxxx Xxxx : Zal ik u even helpen ? U zei : 'Ofwel is Brussel onze hoofdstad en dan zijn we er allemaal bij betrokken', en nu zou ik graag die tweede ofwel horen.
De xxxx Xxxxxx Xxxxxxxxxx : Ik kan de woorden van de heer Xxxxxxx herhalen : ofwel is Brussel een microkosmos. En dat is het dus niet. Het gevaar bestaat wel dat men zich in de kleinheid van het Brusselse Gewest opsluit. Ik bedoel dat echter niet denigrerend, maar dat is de tweede ofwel.
Xxxxxxx Xxxxx Xxxx : Ik vermoedde dat het zoiets zou worden maar ik hoor het u toch graag zeggen.
De xxxx Xxxxxx Xxxxxxxxxx : Ik had nog één opmerking over het akkoord zelf. Dit sluit aan bij de oproep die ik hier doe om de zaken binnen het Vlaams Parlement op een praktische manier te behandelen. Het akkoord bestaat. Het is vreemd dat men een overeenkomst afsluit over een taal- wetgeving die men jaren geleden heeft goedge- keurd. Deze regeling is overigens niet de eerste. Het is dus normaal dat dit akkoord bij een aantal mensen, waaronder mezelf, twijfels oproept inzake de uitvoerbaarheid. Ik ben het eens met de xxxx Xxxxxxxxxxxxx dat de inzet die uitvoerbaarheid is. Dat is de test. Inzake de voogdij kan men op zeer duidelijke manier aanwijzen wanneer het niet wordt nageleefd.
Xxxxxxx Xxxxx Xxxx : Maar sommige vervaldagen vallen pas na de verkiezingen en na het aantreden van de volgende regering. Dat is toch wel een merkwaardige manier om constructies te maken met vervaldagen.
De xxxx Xxxxxx Xxxxxxxxxx : U hebt het terecht over sommige vervaldagen. Ik zal een eenvoudig, concreet voorbeeld geven. Het probleem van de aanwervingen past in het kader van de voogdij. Er zijn slechts drie mogelijkheden : binnen de gestelde termijnen wordt er vernietigd, niet vernietigd of er wordt vernietigd onder bepaalde voorwaarden. Die voorwaarden zijn nogal subjectief waardoor er een leemte ontstaat in het akkoord. Daarover ben ik het met u eens.
Men moet geen twee jaar wachten om te zien of dit op het terrein werkt. Regering en parlement zijn verplicht dit dossier te volgen. Het adviescomitΓ© is samen met het VGC bereid en klaar om dit akkoord en de uitvoering ervan van zeer dichtbij te volgen. (Applaus)
De voorzitter : Minister-president Xxx xxx Xxxxxx heeft het woord.
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
-22-
Minister-president Xxx Xxx xxx Xxxxxx (Op de tri- bune) : Xxxxxxxx de voorzitter, geachte collega's, het moet u niet verwonderen dat ik het woord vraag. De beleefdheid vereist dat men het woord vraagt voor men het neemt. Ten gronde kan de Vlaamse regering echter niet afwezig blijven in dit debat over Brussel.
Ik maak enkele beschouwingen die te maken heb- ben met zowel de gebeurtenissen van de afgelopen weken, die de aanleiding zijn voor dit debat, als de dieperliggende oorzaken. Soms β en dat geldt niet enkel voor dit thema β worden die twee door elkaar gehaald. Het is de vergissing die men maakt om een strategie te ontwikkelen.
Hoewel eenieder binnen de eigen verantwoorde- lijkheid moet blijven, benadruk ik dat het toegela- ten is een evaluatie te maken van het taalakkoord. Het heeft in een ruimer verband vanzelfsprekend te maken met de plaats van en de voorwaarden voor de Vlamingen en van het Nederlands in Brus- sel. Het is positief dat de regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en het verenigd college van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie via omzendbrieven aan de Brusselse gemeentebe- sturen, OCMW's en ziekenhuizen β en dat leunt dicht aan bij de bezorgdheid die naar voren werd gebracht in de Schrikkelnota β ervoor zorgt dat het vorig jaar afgesloten taalakkoord in het dage- lijks leven in Brussel en op het lokale vlak wordt uitgevoerd.
Men had dit natuurlijk beter eerder gedaan en het onmiddellijk uitgevoerd. Op deze wijze zullen ook de contractuelen van de Brusselse lokale besturen worden onderworpen aan de taalwetgeving. Het ware wellicht beter geweest om dat op een strin- gentere wijze te regelen.
Toch denk ik dat het akkoord positief moet wor- den beoordeeld. De toetssteen moet de concrete uitvoering op het terrein zijn. De xxxx Xxxxxxxxx- sche, maar ook anderen, hebben dat hier ook bena- drukt. Het kon misschien allemaal wel wat concre- ter en wat vlugger. Maar als we zelfs in Vlaanderen het al moeilijk hebben om het ideaal te bereiken, dan is dat wellicht nog meer het geval in Brussel zelf.
De concrete uitvoering moet op een eerlijke wijze gebeuren. De daadwerkelijke en integrale toepas- sing van de taalwetgeving op lokaal vlak moet onze maatstaf zijn. Dat heeft niets te maken met extre- misme. We mogen die toepassing evenmin als een gunst opvatten. De tweetaligheid van Brussel moet zichtbaar worden. Vlamingen maken dikwijls de
fout Brussel op te vatten als een Franstalige stad. Het is echt niet zo moeilijk om in Brussel conse- quent Nederlands te praten. Dat geldt niet enkel voor de politici, maar voor iedereen die in Brussel leeft en werkt.
Het actuele probleem van de Brusselse instellingen is een gevolg van het feit dat de kleinste regerings- partner zich uit de meerderheidscoalitie heeft teruggetrokken. Daardoor bestaat er binnen de Nederlandse taalgroep geen meerderheid meer. In theorie kan dus de werking van zowel de Gemeen- schappelijke Gemeenschapscommissie als van de Vlaamse Gemeenschapscommissie worden lamge- legd.
Alhoewel de regering van het Brussels Hoofdste- delijk Gewest theoretisch gewoon verder kan wer- ken, rijst op termijn onbetwistbaar een ernstig poli- tiek probleem. Dit is niet enkel het gevolg van het ontbreken van een werkbare meerderheid in beide taalgroepen. Het gaat eigenlijk om een kneuzing van de dubbele evenwichten die nu en in de toe- komst een basis moeten vormen voor een goede Brusselse werking. Op korte termijn is dit pro- bleem beheersbaar, op langere termijn is het onhoudbaar. Als hier geen verantwoordelijkheden worden opgenomen, dan vrees ik voor blokkerin- gen.
De werking van de Brusselse instellingen is natuur- lijk in de eerste plaats een zaak van de beleidsver- antwoordelijken van het Brussels niveau. De Vlaamse regering rekent er derhalve op dat de Brusselse politici in staat zijn om zelf zo spoedig mogelijk stabiele oplossingen te vinden. We heb- ben immers belang bij het goed functioneren van de instellingen van onze eigen hoofdstad.
De Vlaamse Gemeenschapscommissie speelt een essentiΓ«le rol voor de Vlaamse Gemeenschap in Brussel. De Gemeenschappelijke Gemeenschaps- commissie en de regering van het Brussels Hoofd- stedelijk Gewest zijn gegrondvest op een gelijk- waardig gemeenschappelijk beheer. Een en ander illustreert de broosheid van het huidige bestaande institutionele kader. Het evenwicht op Brussels niveau moet een weerspiegeling vormen van het evenwicht op federaal niveau. Er is geen enkele andere parallel mogelijk. Al degenen die refereren aan evenwichten tussen Brussel en de rand, dwalen niet enkel, maar zijn bovendien niet loyaal, verte- kenen de werkelijkheid en schenden de afspraken. We wensen dus dat dit afgesproken dubbel even- wicht voldoende gewaarborgd is.
-23-
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
Van den Brande
Ik ben van mening dat het Brussels model in de toekomst moet worden verfijnd. Indien door een gebrek aan evenwicht tussen de gemeenschappen op Brussels niveau, het goed functioneren van de Brusselse instellingen en de Vlaamse Gemeen- schapscommissie wordt gehypothekeerd, dan is dit vanzelfsprekend een fundamenteel institutioneel probleem waarvoor een oplossing moet worden gevonden.
De discussienota over de verdere staatshervorming geeft de uitgangspunten van de Vlaamse regering weer met betrekking tot de plaats van Brussel bin- nen het Belgische institutionele kader. Het alge- meen uitgangspunt blijft de tweeledigheid. Brussel bekleedt een bijzondere herkenbare positie als hoofdstad en als internationaal knooppunt, waarbij de gemeenschappen gelijkwaardige partners zijn.
Ook op institutioneel vlak blijft Vlaanderen vast- houden aan de band met zijn hoofdstad. In het bestek van de verdere staatshervorming moet de Vlaamse Gemeenschap samen met de Brusselse Vlamingen bijkomende waarborgen verwerven voor het volwaardig medebestuur van de hoofd- stad, ook op lokaal vlak. Dit prioritair aandachts- punt zal worden uitgewerkt bij de bespreking van de zogenaamde Schrikkelnota door de commissie voor Staatshervorming.
Ten derde willen we de Vlaamse participatie in Brussel versterken. De xxxx Xxxxxxxxxx heeft in dat opzicht groot gelijk. Er schijnt een wiskundige zekerheid te bestaan : hoe verder men van Brussel woont, hoe minder men zich voor die stad interes- seert. Gekoppeld aan een flexibele en selectieve interesse betekent dit dat wij allen, als Vlamingen, een grotere verantwoordelijkheid moeten opne- men.
We beschikken over een degelijk beleidsplan voor de hoofdstad. Er zijn zeven sporen die we gecoΓΆr- dineerd willen invullen. Zoals in de Septemberver- klaring is meegedeeld, engageert de Vlaamse rege- ring zich om dit plan actief uit te voeren. Ik stel vast dat dit volgens sommigen nog sneller en krachtiger moet gebeuren. Laten we het echter in de eerste plaats eens zijn over de hoofdlijnen. De zes, zeven of acht sporen zijn eigenlijk de ontwik- kelingsassen van een versterkt engagement voor Brussel. De ingediende begroting maakt duidelijk dat Vlaanderen het belangrijk vindt om intensief te investeren in zijn hoofdstad. Vlaanderen wil de Brusselse uitdagingen aanpakken met de nodige assertiviteit, en niet met agressiviteit.
Er wordt werk gemaakt van de uitbouw van Nederlandstalige sociale voorzieningen. Belangrij- ke investeringen voor de culturele infrastructuur en voor Xxxxxxx 0000 staan op stapel. Er wordt een extra impuls gegeven om in te spelen op de grote vraag naar cursussen Nederlands voor anderstali- gen. De aantrekkingskracht van de hoofdstad voor de jeugd en voor jonge gezinnen wordt vergroot door een versterkt beleid op het vlak van onthaal en informatie, cultuur en welzijn en door een meer- jarenprogramma voor de sportbeoefening van de Brusselse Vlamingen.
Ik wil heel duidelijk vooropstellen dat we niet enkel onze bezorgdheid moeten tonen, maar ook rekening moeten houden met de specificiteit van Brussel en met wie er leeft en wil samenleven. We willen niet enkel de Vlaamse aanwezigheid verster- ken, maar ook een actieve inbreng leveren voor de hele Brusselse samenleving. Om aan de sociale uit- daging te beantwoorden, is zowel een Vlaamse als een Brusselse bezorgdheid nodig.
Ten vierde willen we een grotere Vlaamse aanwe- zigheid en participatie in Brussel. We willen ons op een onbevangen en assertieve wijze tot Brussel richten. Vlaanderen speelt immers een belangrijke rol in de positieve uitbouw van de Brusselse toe- komst. De toekomst van Brussel en al zijn inwo- ners is van essentieel belang voor de hele Vlaamse gemeenschap. We kunnen ons dus geen aftocht uit Brussel veroorloven, ook al zou de verleiding soms groot zijn. Dat zou immers nefast zijn, in eerste instantie voor de Brusselse Vlamingen, maar ook voor alle Brusselaars en voor de hele Vlaamse gemeenschap. We moeten daarentegen op het ter- rein aantonen dat het ons menens is. Ik citeer iets dat onder meer in de Warande naar voren wordt gebracht : ' Een Vlaamse presentie en een partici- patie die versterkt is, is ons objectief '.
Ik wil hiermee duidelijk maken dat dit niet enkel een zaak is van politici, maar ook van de economi- sche verantwoordelijken, van personen uit de ver- zorgingssector en van al wie in het dagelijkse leven een antwoord probeert te geven. Het is dus niet alleen een verantwoordelijkheid van de Brusselse Vlamingen en van de Vlaamse verkozenen in de Brusselse instellingen, maar ook van de Vlaamse overheid, het bedrijfsleven, de Vlaamse sociaal-cul- turele instellingen, de universiteiten, de verenigin- gen en de hele Vlaamse gemeenschap, zonder uit- zonderingen. Allemaal samen hebben we zoveel aan Brussel te bieden, dat we onmisbaar zijn. Als grootste gemeenschap van dit land moeten we actief participeren in Brussel. De paradox is dat we het al wonderlijk zouden vinden als we in Brussel
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
-24-
Van den Brande
mochten deelnemen aan een gezamenlijk bestuur. We zijn echter de grootste gemeenschap in BelgiΓ« en hebben dus ook de grootste verantwoordelijk- heid.
Onze positie is er dus ten minste één van even- waardigheid. Ik ben ervan overtuigd dat Brussel niet kan zonder zijn Vlamingen. Ze zijn een essen- tiële component in het evenwicht dat Brussel toe- laat hoofdstad te zijn en/of te blijven van een fede- raal land. Ze zijn ook essentiële actoren in het soci- aal-culturele en economische leven van Brussel, in welvaart en welzijn, de twee eenvoudige begrippen waarmee dit gewoonlijk wordt uitgedrukt.
Ik ben ervan overtuigd dat de Vlaamse aanwezig- heid in Brussel aan versterking toe is. Die kan slechts plaatsgrijpen door een grotere participatie van de hele Vlaamse Gemeenschap in Brussel. Zoals gezegd vormt het beleidsplan Brussel een uitstekend vertrekpunt. Laten we dus vooral onze verantwoordelijkheid niet ontvluchten, maar ze integendeel ten volle opnemen. Ik deel volledig de mening van de xxxx Xxxxxxxxxx dat we elkaar gewoon nodig hebben.
We moeten wellicht wat meer vertrouwen hebben in de Brusselse Vlamingen. Maar hen zou ik ook rustig durven zeggen : heb ook vertrouwen in alle Vlamingen die niet in Brussel wonen. Laten we niet in afzondering van elkaar de zaken bekijken, maar trachten dit samen te doen. Dan ben ik ervan overtuigd dat in deze zaak een plus een niet twee is, maar wellicht drie.
Xxxxxxxx de voorzitter, dames en heren, Brussel zal herkenbaar en tastbaar tweetalig moeten zijn en blijven. Dat moet niet louter gewogen op de weeg- schaal, in termen van quasi-pariteit zo zijn : de stad moet ook mee de Vlaamse cultuur ademen en uit- ademen. Sprekers hier hebben vermeld dat men ook aan Franstalige kant uitdrukkelijk zegt dat Brussel slechts een toekomst heeft wanneer het niet enkel een gewaarborgde, maar ook een eerlij- ke tweetalige benadering heeft, in gedeelde verant- woordelijkheid. Als we de aanleiding en de oor- zaak samen nemen, dan is het gewoon onze plicht het gesprek goed en open voor te bereiden, om die ene gemeenschap in Brussel tastbaar aanwezig te houden en te versterken. (Applaus bij de CVP en de VLD)
De voorzitter : Vraagt nog iemand het woord ?
(Neen)
Het debat is gesloten.
Zoals werd afgesproken in het Bureau, kan men over dit debat een resolutie indienen. Daartoe beschikt men over vijf dagen. Deze resoluties zul- len de eerstkomende plenaire vergadering worden besproken, samen met de resoluties betreffende de vorige debatten.
De heer Van Hauthem heeft het woord.
De xxxx Xxxxx Xxx Xxxxxxx : Mijnheer de voorzit- ter, moeten deze resoluties ook worden aangekon- digd ?
De voorzitter : Ze moeten niet worden aangekon- digd, maar ze moeten wel binnen de termijn van vijf dagen na het verstrijken van dit debat worden ingediend.
MOTIE VAN ORDE
Voorstel tot spoedbehandeling
De voorzitter : Met toepassing van artikel 44 van ons Reglement heeft de heer Xxx Xxxxxxxxxxx bij motie van orde het woord gevraagd.
De heer Xxx Xxxxxxxxxxx heeft het woord.
De xxxx Xxxxxxx Xxx Xxxxxxxxxxx : Mijnheer de voorzitter, bij motie van orde wil ik de spoedbe- handeling vragen van het voorstel van resolutie betreffende de institutionele situatie in de Brussel- se instellingen (stuk 835) dat ik deze week samen met de heer Xxxxx heb ingediend.
De voorzitter : We zullen morgen vΓ³Γ³r de stemmin- gen hierover beslissen.
Het incident is gesloten.
ONTWERP VAN DECREET houdende goedkeu- ring van de interregionale kaderovereenkomst voor samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten enerzijds, en de Mercado ComΓΊn del Sur (MERCOSUR) en zijn deelnemende sta-
-25-
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
ten, anderzijds, ondertekend in Madrid op 15 december 1995
β 745 (1996-1997) β Nrs. 1 en 2
Algemene bespreking
De voorzitter : Dames en heren, aan de orde is het ontwerp van decreet houdende goedkeuring van de interregionale kaderovereenkomst voor samen- werking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten enerzijds, en de Mercado ComΓΊn del Sur (MERCOSUR) en zijn deelnemende staten, anderzijds, ondertekend in Madrid op 15 december 1995.
De algemene bespreking is geopend.
De xxxx Xxxxxxx, verslaggever, heeft het woord.
De xxxx Xxxxxxx Xxxxxxx, verslaggever (Op de tri- bune) : Xxxxxxxx de voorzitter, collega's, dit ont- werp van decreet is niet onbelangrijk. Het gaat om een associatie tussen een deel van Zuid-Amerika en de Europese Unie. De Mercosur is een in 1991 gestichte handelsassociatie tussen verschillende landen, waaronder BraziliΓ«, ArgentiniΓ«, Uruguay en Paraguay. Deze handelsassociatie werd in 1996 aangevuld met Chili.
De Europese Unie is een van de belangrijkste han- delspartners van de Mercosur. Het akkoord heeft als basisdoelstelling de banden tussen de Europese Unie en de Mercosur te verstevigen met als doel de totstandbrenging van een interregionale associatie. De eerbiediging van de democratische beginselen en van de fundamentele mensenrechten is een essentieel onderdeel van deze overeenkomst. Ook zullen de regels van de vrije handel worden nage- leefd.
De geplande samenwerking omvat de volgende aspecten : economische samenwerking, samenwer- king op het gebied van handel, institutionele samenwerking en samenwerking op het gebied van onderwijs, opvoeding, vorming, communicatie, informatie, cultuur en strijd tegen drugs. Tijdens de bespreking werden er vragen gesteld over het samengaan met de kaderovereenkomst met Chili, het inter-Belgische samenwerkingsakkoordprinci- pe, de sociale en ecologische correcties, het belang van deze handelsrelatie, de mensenrechten, de pro- blematiek van de inheemse volkeren, de culturele verbondenheid van Zuid-Amerika met Europa en de drugsproblematiek.
Het ontwerp van decreet werd goedgekeurd met negen stemmen voor en één onthouding. (Applaus bij de CVP en de VLD)
De voorzitter : Mevrouw Xxxxxxx heeft het woord.
Xxxxxxx Xxxxxx Xxxxxxx-Xxxxxx (Op de tribune) : Xxxxxxxx de voorzitter, collega's, als wereldburgers zijn we uiteraard voorstander van samenwerkings- overeenkomsten tussen landen en landengroepen. De voorwaarde is evenwel dat de mensen, en voor- al de zwaksten, er beter van worden. Collega's, dit is niet het geval met de voorliggende overeen- komst, die duidelijk op maat is gesneden van de multinationale ondernemingen.
De driehoek Chili-Mercosur-EU zal de grootse vrijhandelszone ter wereld worden. Wie zal de han- delsvrijheid van deze vrijhandelaars controleren ? Het akkoord biedt allerminst garanties op demo- cratische controle. De clausules over mensenrech- ten, respect voor de inheemse bevolking, hulp aan de armsten, sociale maatregelen en milieubescher- ming zijn louter opsmuk of klatergoud.
Dit komt nu al duidelijk tot uiting in de briefwisse- ling die bij de overeenkomst werd gevoegd. In afwachting van de inwerkingtreding van deze over- eenkomst stellen de EU en de Mercosur voor om alvast de bepalingen over de handelssamenwerking toe te passen. Dit impliceert dat de sociaal-econo- mische en ecologische artikelen voorlopig β we weten niet hoelang β in de koelkast belanden.
De minister heeft deze zorg in de commissie gere- lativeerd met de stelling dat de EU ook als een economische groepering is begonnen. De situatie in de Zuid-Amerikaanse landen is wel enigszins verschillend van deze in de Europese landen. In de landen van de Mercosur bestaan er immense tegenstellingen tussen arm en rijk.
β De xxxx Xxxxxxx Xxxxxxxxx, ondervoorzitter, xxxxxx als voorzitter op.
Ook tussen de landen onderling zijn er grote tegenstellingen. Er is een onevenwicht tussen de grote en kleine landen. Export vanuit BraziliΓ« ver- dringt bijna volledig de lokale productie in de klei- ne landen.
De voorliggende overeenkomst bevat ook hele- maal geen garanties om deze verdringing tegen te gaan ten voordele van de gewone Zuid-Ameri- kaan. Wij zullen morgen deze overeenkomst dan ook niet goedkeuren.
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
-26-
De voorzitter : Minister-president Xxx xxx Xxxxxx heeft het woord.
Minister-president Xxx Xxx xxx Xxxxxx : Xxxxxxxx de voorzitter, collega's, democratie is uiteraard dynamisch. Het is altijd een kwestie van hoe we een bijdrage kunnen leveren. Ik heb dat ook nog op andere momenten gezegd en het is de mening van velen, over de grenzen van meerderheid en oppositie heen. Met de leden van de commissie geloven we dat het niet alleen een proces is dat op zichzelf nuttig is om een sterkere economische en commerciΓ«le interactie tot stand te brengen, maar
lidstaten enerzijds, en de Mercado ComΓΊn del Sur (MERCOSUR) en zijn deelnemende staten, an- derzijds, ondertekend in Madrid op 15 december 1995, zal volkomen uitwerking hebben.
β Aangenomen.
De artikelsgewijze bespreking is gesloten.
We zullen morgen om 16 uur de hoofdelijke stem- ming over het ontwerp van decreet houden.
ook dat het een democratische bijdrage inhoudt. Β Β Β Β
Ten tweede moet u geloven in de instellingen die er zijn. Democratie heeft vele meanders en wordt niet
eenduidig opgebouwd. Als er zich flagrante proble- men voordoen, kunnen de commissie, het Euro- pees Parlement, de parlementen van de lidstaten en wij, die ook ons fiat moeten geven, onze morele en democratische stem laten horen. Het is een goede zaak om dergelijke overeenkomsten te slui- ten, niet enkel omwille van de specifieke doelstel- ling van de kaderovereenkomst, maar ook als democratische bijdrage.
De voorzitter : Vraagt nog iemand het woord ?
(Neen)
De algemene bespreking is gesloten.
Artikelsgewijze bespreking
De voorzitter : Dames en heren, aan de orde is de artikelsgewijze bespreking van het ontwerp van decreet houdende goedkeuring van de interregio- nale kaderovereenkomst voor samenwerking tus- sen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten enerzijds, en de Mercado ComΓΊn del Sur (MER- COSUR) en zijn deelnemende staten, anderzijds, ondertekend in Madrid op 15 december 1995.
Artikel 1
Dit decreet regelt gemeenschaps- en gewestaange- legenheden.
β Aangenomen.
Artikel 2
De interregionale kaderovereenkomst voor samen- werking tussen de Europese Gemeenschap en haar
ONTWERP VAN DECREET houdende wijziging van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn
β 751 (1996-1997) β Nrs. 1 tot 5
Algemene bespreking
De voorzitter : Dames en heren, aan de orde is het ontwerp van decreet houdende wijziging van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de open- bare centra voor maatschappelijk welzijn.
De algemene bespreking is geopend.
Mevrouw Xxxxxxx, verslaggever, heeft het woord.
Xxxxxxx Xxxxxxxx Xxxxxxx, verslaggever : Xxxxxxxx de voorzitter, ik wil verwijzen naar het schriftelijk verslag. Het gaat hier om een vrij technisch ont- werp van decreet dat daarenboven door de com- missie unaniem werd aanvaard.
Ik moet alleen wijzen op een amendement dat nog op de banken werd rondgedeeld en werd onderte- kend door meerdere partijen. Het initiatief daartoe werd genomen door de heer Platteau.
De voorzitter : De heer Vandendriessche heeft het woord.
De xxxx Xxxx Xxxxxxxxxxxxxxx (Op de tribune) : Xxxxxxxx de voorzitter, mijnheer de minister, colle- ga's, ik zou toch een aantal opmerkingen willen maken over het voorliggend ontwerp.
Dit ontwerp van decreet is ons inziens een belang- rijke stap in de modernisering van de OCMW's. Zoals ook terecht is gezegd door de verslaggever, zijn zowel de deskundigen als de mensen uit het veld het erover eens dat het een zeer belangrijke
-27-
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
Vandendriessche
stap is. Over de inhoud is er heel wat overeenstem- ming. Bij de opmaak van dit ontwerp hebben de ontvangers van de OCMW's een bijzonder actieve inbreng gehad. Het uiteindelijke uitgangspunt van het OCMW bij het begin van volgende eeuw blijft het garanderen van een menswaardig bestaan voor iedereen door een kwaliteitsvolle dienstverlening. In deze maatschappelijke opdracht moet de cliΓ«nt centraal staan.
Het OCMW zal zich meer dan ooit slagvaardig moeten opstellen in de strijd tegen armoede en uit- sluiting. Het OCMW-beleid zal het zich niet kun- nen permitteren te blijven steken in casuΓ―stiek of in energieverslindende, oubollige formaliteiten of in controles waarvan de bestaansgrond is weggeval- len. Met dit decreet neemt het OCMW alleszins het voortouw in het voeren van een modern open- baar management.
In normale omstandigheden hadden de OCMW's de nieuwe gemeentelijke boekhouding moeten toe- passen vanaf 1 januari 1995. De federale minister had echter nagelaten de aanpassingen in de OCMW-regelgeving om te zetten. Dit was mis- schien een geluk voor de Vlaamse Gemeenschap. De voorgestelde OCMW-boekhouding is ongetwij- feld beter geslaagd : ze bestaat uit één geïntegreerd systeem en het is een kosten-analytische boekhou- ding die de klemtoon legt op nieuw overheidsma- nagement en op responsabilisering.
Het zou echter onjuist zijn dit ontwerp van decreet louter als van technische aard te beschouwen. Inte- gendeel, dit decreet is de vertaling van een nieuwe politieke en ambtelijke cultuur op lokaal vlak. Het gaat om de vernieuwde relatie tussen provincie en OCMW, tussen gemeente en OCMW, tussen bestuur en ambtenaren en tussen de ambtenaren onderling. In dit opzicht is het sterk vernieuwend doch ook consequent met het invullen van een nieuw type overheidsadministratie. Een aantal begrippen klinken dan ook vertrouwd vanuit een andere recente regelgeving, zoals strategisch management, prestatiebegroting, doelgerichtheid en meerjarenplanning.
De verhouding tussen bestuur en ambtenaar wordt ingevuld vanuit een nieuwe ambtelijke en politieke cultuur. Een bestuur wordt geschapen, in casu een OCMW-raad, dat strategisch denkt, beleidslijnen trekt op termijn, een kader schept, maar zich niet verliest in details en niet rechtstreeks tussenbeide komt in het uitvoeringsproces. Daarnaast wordt de ambtenaar via een budgethouderschap geresponsa-
biliseerd. Hij draagt verantwoordelijkheden in uit- voerende taken en doet ook beleidsvoorbereidend werk. Overleg en evaluatiemomenten worden inge- bouwd tussen de twee niveaus, onder meer in de budgetcommissie. Gezamenlijke sturing kan ook gebeuren via de budgetcommissie en de op te rich- ten auditcommissie. Het dagelijks administratief beleid gebeurt door de topambtenaren.
Er komt een vernieuwde verhouding tussen gemeente en OCMW. De gemeente oefent nog wel een administratief toezicht uit maar focust zich daarbij op het meerjarenplan. Dit wordt geaccentu- eerd door het amendement van de heer Platteau, dat we volledig kunnen steunen. De gemeente gedraagt zich daarbij als een moderne schoonmoe- der met oog voor de zaken waarover het echt gaat, zonder bevoogdende relatie. Ook bij de provincie zal het eerder gaan om kwaliteitsbegeleiding door middel van externe audit, eerder dan om bevoog- ding.
De taken en bevoegdheden van de OCMW-top- ambtenaren worden duidelijk uitgeklaard en de opdrachten en verantwoordelijkheden worden geherformuleerd en vernieuwd. De ontvanger krijgt de rol van financieel manager in de plaats van een kassiersfunctie.
Niet in het minst introduceert dit decreet een nieu- we boekhouding die een modern publiek manage- ment moet ondersteunen. De boekhouding is geba- seerd op het model dat ondernemingen reeds sinds 1975 aanhouden en dat een sterk analytisch karak- ter heeft. Dat maakt balans en resultatenrekening per activiteitencentrum mogelijk. De OCMW-zie- kenhuizen zijn trouwens reeds vertrouwd met dit Minimum Genormaliseerd Stelsel. Daardoor is een betere kostprijsberekening mogelijk en zijn de financiΓ«le ratio's onderling vergelijkbaar. Accuraat cijfermateriaal is het fundament van elk eigentijds beleid.
Xxxxxxxx de voorzitter, met dit decreet is een belangrijke stap gezet in de richting van wat in uw OCMW-beleidsbrief 'het evolueren van een bevels- naar een onderhandelingshuishouding' werd genoemd. Het regeerakkoord noemde het 'via strategisch management naar een nieuw type overheidsadministratie'. We zullen dit decreet dan ook goedkeuren. (Applaus bij de CVP)
De voorzitter : De heer Xxxxxxxx heeft het woord.
De xxxx Xxxxxxx Xxxxxxxx (Op de tribune) : Geach- te collega's, in 1993 heb ik een voorstel van decreet ingediend tot invoering van het meerjarenplan in
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
-28-
Platteau
de OCMW-wetgeving. Dit voorstel werd echter doorkruist door een ontwerp van decreet van de regering dat buitengewoon belangrijk is en een his- torische stap betekent in de OCMW-boekhouding. Deze opmerking was ook terug te vinden in het betoog van de heer Vandendriessche en het verslag van mevrouw Xxxxxxx, waarvoor ik haar feliciteer.
In 1995 kregen we een nieuwe gemeenteboekhou- ding. Gelukkig is dit niet aan de regeling voor de OCMW's gekoppeld, want wat hier nu voorligt, is veel beter. Het kan worden vergeleken met de boekhouding van privΓ©-ondernemingen en die weten uiteraard wel wat ze doen wanneer ze moe- ten cijferen en planmatig werken.
Wat het meerjarenplan betreft, moet ik zeggen dat ik genade heb gevonden bij de minister. Ik wens hem daarvoor nogmaals publiek te danken. De algemene vernieuwing zou ingaan in 2001. De facto wordt dit dus 2002. Xxxxxxxx de minister, dit meer- jarenplan is in uw ontwerp van decreet zeer netjes uitgewerkt. Het is werkelijk een boekhoudkundig juweeltje. Het wordt hierdoor een fantastisch in- strument om de begroting onder de loep te nemen en het OCMW te enten op de gemeente en haar bestuur. Op dit vlak bestaan nog heel wat wrijvin- gen. Ik ben er echter stellig van overtuigd dat dit ontwerp van decreet een toenadering zal teweeg- brengen tussen beide, en dat het gemakkelijker zal worden voor de overlegcomitΓ©s om een begroting en een consensus te bereiken en vooral om de boekhouding ook voor niet-ingewijden doorzichti- ger te maken.
De evolutie van deze zaak kan mij dus alleen maar gelukkig maken. Zoals de verslaggever al zei, xxx- xxx xxx dit ontwerp van decreet met zeer veel enthousiasme goedkeuren. (Applaus bij de CVP en de VLD)
De voorzitter : Minister Xxxxxxx heeft het woord.
Minister Xxx Xxxxxxx : Xxxxxxxx de voorzitter, ik kan bijzonder kort antwoorden om de eenvoudige reden dat het verslag en de interventies zeer duide- lijk waren.
Het ontwerp van decreet houdt een echte omme- keer van het financieel en budgettair beleid van de OCMW's in, en zal voor nieuwe mogelijkheden zorgen om zeer resultaatgericht te werk te gaan. Het decreet voorziet in een goede taakverdeling. Het amendement van de heer Xxxxxxxx zorgt ervoor dat degenen die niet meteen in het nieuwe
systeem kunnen worden opgenomen, al een vinger- oefening kunnen doen.
Ik bedank iedereen voor de constructieve houding tijdens de bespreking van dit belangrijk ontwerp van decreet.
De voorzitter : Xxxxxxxx Xxxxxxx heeft het woord.
De xxxx Xxxxx Xxxxxxx : Xxxxxxxx de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, tijdens de bespre- kingen in de commissie heb ik mijn bezorgdheid over de technische kant van de nieuwe OCMW- begroting geuit. Deze zal immers een grote belas- ting voor de kleinere OCMW's tot gevolg hebben. De minister heeft toen gezegd dat hij mijn bezorgdheid deelde, maar dat de ingelaste over- gangsperiode ruim voldoende zou zijn om dit pro- bleem te overbruggen. Nu wordt een amendement ingediend waardoor een aantal bepalingen van het decreet sneller ingang zullen vinden. De eventuele goedkeuring van dit amendement zal een weerslag hebben op onze houding ten opzichte van het geheel. We willen hiervoor verder beraadslagen.
De voorzitter : Vraagt nog iemand het woord ?
(Neen)
De algemene bespreking is gesloten.
Artikelsgewijze bespreking
De voorzitter : Dames en heren, aan de orde is de artikelsgewijze bespreking van het ontwerp van decreet houdende wijziging van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.
De door de commissie aangenomen tekst wordt als basis voor de bespreking genomen.
Artikel 1
Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegen- heid.
β Aangenomen.
Artikel 2
Artikel 26bis van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappe- lijk welzijn, gewijzigd bij de wet van 5 augustus
-29-
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
Voorzitter
1992 en de wet van 12 januari 1993, wordt gewij- zigd als volgt :
1Β° in Β§ 1 worden 1Β° en 7Β° respectievelijk vervangen door wat volgt :
"1Β° het meerjarenplan en de budgetten van het centrum, alsook het budget van de ziekenhuizen die onder het centrum ressorteren ;
7Β° de budgetwijzigingen zodra deze van dien aard zijn dat ze de gemeentelijke bijdrage ver- hogen of verminderen, alsook de beslissingen met betrekking tot de ziekenhuizen waardoor hun tekort toeneemt." ;
2Β° in Β§ 2 wordt 1 Β° vervangen door wat volgt :
"1Β° het vaststellen of wijzigen van het admini- stratieve en geldelijke statuut van het personeel, voor zover deze beslissingen een weerslag kun- nen hebben op de budgetten en het beheer van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn ;" ;
3Β° Β§ 5 wordt opgeheven.
β Aangenomen.
Artikel 3
In artikel 27 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet 16 juni 1989, de wet van 5 augustus 1992 en de wet van 12 januari 1993, wordt Β§ 1 gewijzigd als volgt :
1Β° tussen het tweede en het derde lid wordt het volgende lid ingevoegd :
"Onverminderd de toepassing van de artikelen 28, Β§ 3 en 84, Β§ 2 kan de raad, het vast bureau of de bijzondere comitΓ©s eveneens wel omschre- ven bevoegdheden tot het beheer van een bud- get overdragen aan budgethouders. De budget- houder keurt de facturen goed die betrekking hebben op het krediet dat hij beheert. " ;
2Β° in het derde lid worden de woorden "aan het vast bureau of aan de bijzondere comitΓ©s" geschrapt ;
3Β° het derde lid, 4Β° en het vierde lid worden opge- heven.
β Aangenomen.
Artikel 4
In artikel 28 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 5 augustus 1992 en de wet van 12 januari 1993, wordt Β§ 2 vervangen door wat volgt :
"§ 2. Alle beslissingen van de raad voor maatschap- pelijk welzijn, van het vast bureau en van de bij- zondere comités, alsook alle akten en bekendma- kingen van het centrum worden ondertekend door de voorzitter en medeondertekend door de secre- taris. De voorzitter kan de ondertekening van die documenten opdragen aan één of meer leden van de raad voor maatschappelijk welzijn. De secretaris kan de medeondertekening van die beslissingen opdragen aan één of meer ambtenaren van het centrum, voor zover de raad voor maatschappelijk welzijn hem daartoe machtigt.
In afwijking van het eerste lid worden de beslissin- gen genomen in het kader van de in artikel 84, Β§ 2 overgedragen bevoegdheden, en de ermee verband houdende documenten, ondertekend door de amb- tenaren die budgethouder zijn.
De documenten van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn die niet vermeld zijn in het eerste en het tweede lid, worden ondertekend overeenkomstig de door de raad voor maatschap- pelijk welzijn vastgestelde modaliteiten. Voor zover hij de medeondertekening noodzakelijk acht, stelt de raad eveneens de modaliteiten van medeonder- tekening van deze documenten vast
De door de raad vastgestelde modaliteiten inzake ondertekening en medeondertekening worden ver- meld in het huishoudelijk reglement. Bij gebreke aan door de raad vastgestelde modaliteiten geschiedt de ondertekening en medeondertekening overeenkomstig het eerste lid.
Diegenen die bevoegd zijn stukken te onderteke- nen dienen boven hun handtekening hun naam en functie te vermelden en, in voorkomend geval, mel- ding te maken van de opdracht.
De opdrachten tot ondertekenen of medeonderte- kenen geschieden schriftelijk en zijn te allen tijde herroepbaar. De raad voor maatschappelijk welzijn wordt daarvan op de hoogte gebracht tijdens zijn eerstvolgende vergadering.".
β Aangenomen.
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
-30-
Voorzitter
Artikel 5
opmaken van de notulen van de vergaderingen. Hij herinnert in voorkomend geval aan de geldende rechtsregels, vermeldt de feitelijke gegevens waar- van hij kennis heeft en zorgt ervoor dat de door de
In artikel 40 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 5 augustus 1992, worden het tweede en derde lid opgeheven.
β Aangenomen.
Artikel 6
Aan artikel 42 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 31 juli 1984, het koninklijk besluit nr. 430 van 5 augustus 1986 en de wet van 5 augustus 1992, wordt een elfde lid toegevoegd, dat xxxxx als volgt :
"De raad stelt de secretaris, de ontvanger en alle personeelsleden de middelen ter beschikking die noodzakelijk zijn om hun bevoegdheden uit te oefenen.".
β Aangenomen.
Artikel 7
In artikel 43 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 5 augustus 1992, wordt het derde lid vervangen door wat volgt :
"Op deze regels wordt echter volgende uitzonde- ring gemaakt : in de openbare centra voor maat- schappelijk welzijn waar het uitoefenen van het ambt van ontvanger geen volledige dagtaak vereist, wordt dit ambt aan een gewestelijk of een deeltijds ontvanger gegeven, onverminderd de toepassing van artikel 52, Β§ 2, van de nieuwe gemeentewet. De Vlaamse regering bepaalt de voorwaarden en de modaliteiten waaronder dit ambt aan deze ontvan- gers wordt gegeven.".
β Aangenomen.
Artikel 8
In artikel 45 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 5 augustus 1992, wordt Β§ 1 vervangen door wat volgt :
"Β§ 1. De secretaris woont zonder beraadslagende stem de vergaderingen bij van de raad en het vast bureau. Hij is in het bijzonder belast met het
wet voorgeschreven vermeldingen in de beslissing worden opgenomen.
Hij is verantwoordelijk voor het overbrengen van de notulen van die vergaderingen en van de beslis- singen van die organen in de daartoe bestemde registers. De notulen en de beslissingen worden ondertekend door de voorzitter en de secretaris.
De secretaris kan de vergaderingen bijwonen van alle bijzondere comitΓ©s.
Onder het gezag van de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn onderzoekt de secre- taris de zaken, leidt hij de administratie en is hij hoofd van het personeel. De secretaris is verant- woordelijk voor de administratieve organisatie en het opzetten van interne controleprocedures aan- gaande de materies die tot zijn bevoegdheid beho- ren.
Hij bewaart het archief.
De secretaris maakt het voorontwerp van het meerjarenplan, van de budgetten, en van de bud- getwijzigingen op. Hij legt deze voorontwerpen en de lijst van de interne kredietaanpassingen voor aan de budgetcommissie
De secretaris is verantwoordelijk voor het opma- ken van de uitgaande facturen en het registreren hiervan. Hij is tevens verantwoordelijk voor het registreren van de bestellingen.
De secretaris is verplicht de richtlijnen te volgen die hij van de voorzitter, de raad en het vast bureau krijgt.".
β Aangenomen.
Artikel 9
Artikel 46 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 5 augustus 1992, wordt vervangen door wat volgt :
"Artikel 46
Β§ 1. Onder het gezag van de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn leidt de ontvanger de
-31-
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
Voorzitter
financiΓ«le dienst van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn met uitzondering van de bevoegdheden van de secretaris in dit verband. De ontvanger is verantwoordelijk voor de administra- tieve organisatie en het opzetten van interne con- troleprocedures aangaande de materies waarvoor hij bevoegd is.
Β§ 2. De ontvanger heeft tot taak om, onder zijn ver- antwoordelijkheid :
β de geregistreerde uitgaande facturen te innen ;
β elke andere ontvangst te registreren ;
β de bestellingen te viseren, binnen de perken bepaald in dit artikel ;
β uitgaven te betalen die door de budgethouders zijn goedgekeurd, op voorwaarde dat ze wette- lijk en regelmatig zijn.
De ontvanger of een door hem daartoe gemachtigd persoon viseert, binnen de perken in dit artikel bepaald, de bestellingen voor opdrachten van aan- neming van werken, leveringen en diensten en elk stuk dat aanleiding geeft tot een uitgave, die regel- matig en in overeenstemming met de wet zijn opgesteld, ondertekend zijn door een daartoe gemachtigd persoon, en die rΔ±iet leiden tot over- schrijding, hetzij van het bedrag bepaald in de daartoe vastgestelde enveloppe van het budget waarvan de gemeenteraad kennis genomen heeft of dat hij goedgekeurd heeft, hetzij van een bijzon- der krediet of een voorlopig krediet.
De visering van de ontvanger is verplicht in geval van investeringsuitgaven. De voorafgaande vise- ring door de ontvanger is niet vereist in het kader van artikel 84, Β§ 3.
Indien de ontvanger, bij gemotiveerde beslissing, een door de budgethouder goedgekeurde bestel- ling waarvoor er nog voldoende kredieten zijn, weigert te viseren, beslist de raad op eigen verant- woordelijkheid. De beslissing van de raad vervangt de visering door de ontvanger.
Indien de ontvanger bij gemotiveerde beslissing een door de budgethouder goedgekeurde uitgave waarvoor er nog voldoende kredieten zijn, weigert te betalen, kan de raad de betaling bevelen.
Indien de ontvanger, na beslissing van de raad, een uitgave weigert te betalen, wordt de betaling ervan vervolgd zoals inzake directe belastingen, door de rijksontvanger, nadat de Vlaamse regering, de ont- vanger vooraf gehoord, de bevelschriften uitvoer-
baar heeft verklaard. De beslissing van de Vlaamse regering geldt als een regelmatig en door de ont- vanger ambtshalve uit te voeren bevelschrift.
De beslissingen vermeld in het vierde en het vijfde lid worden bij de rekening gevoegd.
Β§ 3. De ontvanger is verantwoordelijk voor het voeren en afsluiten van de boekhouding en bereidt de jaarrekening voor.
Hij dient alle handelingen tot stuiting van verjaring en verval te verrichten, tot alle beslagleggingen te doen overgaan, de inschrijving, de herinschrijving, de vernieuwing, de doorhaling of de rangafstand van elke titel die daarvoor vatbaar is ten kantore der hypotheken te vorderen, aan de leden van de raad kennis te geven van het vervallen van de huurovereenkomsten, van de achterstallen en van elk feit dat de rechten van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn schaadt.
De ontvanger is verantwoordelijk voor het thesau- riebeheer van het openbaar centrum voor maat- schappelijk welzijn. Hij wordt voor de instellingen met afzonderlijk beheer die onder het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn ressorteren, van deze verantwoordelijkheid ontslagen indien er voor deze instellingen een bijzondere ontvanger wordt aangesteld.
De beschikbare kasmiddelen worden gestort op de lopende rekeningen geopend bij in BelgiΓ« gevestig- de en erkende kredietinstellingen, of worden bij of via die instellingen op minder dan een jaar belegd.
Β§ 4. Elk kwartaal overhandigt de ontvanger een financieel rapport aan de raad voor maatschappe- lijk welzijn. Dit rapport omvat minstens een over- zicht van de thesaurietoestand, de liquiditeitsprog- nose alsook de evolutie van de budgetten en de uit- voering van het budgethouderschap zoals bepaald door de raad.
De ontvanger krijgt de agenda en de notulen van de vergaderingen van de raad, het vast bureau en de bijzondere comitΓ©s. Hij kan bovendien uitgeno- digd worden om met raadgevende stem deel te nemen aan de besprekingen van de raad, van het vast bureau en van de bijzondere comitΓ©s, telkens als over problemen gehandeld wordt die de organi- satie van de financiΓ«le dienst aanbelangen of die een belangrijke invloed hebben op de financiΓ«n van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
-32-
Voorzitter
Op gemotiveerd verzoek van de ontvanger, neemt de raad, het vast bureau of het bijzonder comitΓ© niet eerder een beslissing dan na de ontvanger gehoord te hebben.
§ 5. De plaatselijk ontvanger is verplicht tot waar- borg van zijn beheer, een zekerheid in geld, in effecten of in de vorm van één of meerdere hypo- theken te stellen.
De Vlaamse regering bepaalt het minimum- en het maximumbedrag van de zekerheid, volgens de categorie van gemeenten bedoeld in artikel 28, Β§ 1, van de nieuwe gemeentewet.
De raad voor maatschappelijk welzijn stelt, op de eerste vergadering na de eedaflegging en binnen de grenzen bepaald met toepassing van vorig lid, het bedrag vast van de zekerheid die de ontvanger moet stellen, alsmede de termijn waarover hij daar- toe beschikt.
De zekerheid wordt bij de deposito- en consigna- tiekas gedeponeerd ; de rente die ze opbrengt komt aan de ontvanger toe.
De akten van zekerheidsstelling worden zonder kosten voor het centrum, voor de burgemeester van de gemeente waar het centrum is gelegen, ver- leden.
Indien er registratiekosten verschuldigd zijn, wor- den deze teruggebracht tot het algemeen vast recht.
De ontvanger mag de zekerheidsstelling vervangen door hetzij een bankwaarborg of verzekering die beantwoordt aan de modaliteiten door de Vlaamse regering bepaald, hetzij de hoofdelijke borgstelling van een vereniging die door de Vlaamse regering erkend is.
Deze erkende vereniging moet de vorm van een coΓΆperatieve vennootschap aannemen en de voor- schriften van boek I, titel IX, afdeling 7, van het wetboek van koophandel naleven ; ze behoudt niettemin haar burgerlijk karakter. Het besluit tot erkenning van de vereniging alsmede de goedge- keurde statuten worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. De vereniging kan de kas en de boekhouding controleren van de ontvanger voor wie ze zich borg heeft gesteld, mits de raad voor maatschappelijk welzijn instemt met de con- tractuele bepalingen waarbij dit recht wordt geves- tigd en met de wijze waarop dit recht wordt uitge- oefend.
De voorzitter zorgt dat de zekerheid van de ont- vanger werkelijk gesteld en te bekwamer tijd ver- nieuwd wordt.
De ontvanger die zijn zekerheid niet binnen de voorgeschreven termijn verschaft en dit verzuim niet voldoende verantwoordt, is ambtshalve ontsla- gen en wordt vervangen.
Alle kosten betreffende de vestiging der zekerheid komen ten laste van de ontvanger.
Is er een tekort in de kas van het centrum, dan heeft het centrum een voorrecht op de zekerheid van de ontvanger.
Β§ 6. In geval van gewettigde afwezigheid kan de plaatselijk ontvanger, onder zijn eigen verantwoor- delijkheid, binnen drie dagen voorzien in zijn ver- vanging en te dien einde, voor een periode van maximum dertig dagen, een door de raad voor maatschappelijk welzijn erkende plaatsvervanger aanstellen. Die maatregel kan voor eenzelfde afwe- zigheid tweemaal worden verlengd.
In alle andere gevallen kan de raad voor maat- schappelijk welzijn een waarnemend plaatselijk ontvanger aanstellen. Hij is daartoe verplicht wan- neer de afwezigheid een termijn van drie maanden overschrijdt
De waarnemend plaatselijk ontvanger moet vol- doen aan de voorwaarden vereist voor het uitoefe- nen van het ambt van plaatselijk ontvanger. De bepalingen van Β§ 5 en van artikel 44, eerste lid, zijn ook op hem van toepassing.
De waarnemend plaatselijk ontvanger oefent alle bevoegdheden uit van de plaatselijk ontvanger.
Bij zijn ambtsaanvaarding en zijn ambtsneerleg- ging wordt een eindrekening opgemaakt en wor- den de kas en de boeken overgedragen, onder toe- zicht van de raad voor maatschappelijk welzijn.".
β Aangenomen.
Artikel 10
In artikel 79 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 5 augustus l992, worden de woorden "het kapi- taal" vervangen door de woorden "de middelen".
β Aangenomen.
-33-
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
Voorzitter
Artikel 11
ervan alsook het inzetten van de procedure en de toewijzing ervan, blijft wat investeringen betreft aan de raad voorbehouden wanneer het om opdrachten gaat voor rekening van andere overhe-
Artikel 84 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 5 augustus 1992, wordt vervangen door wat volgt :
"Artikel 84
Β§ 1. De raad voor maatschappelijk welzijn kiest de wijze waarop de opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten worden toegewe- zen en stelt de voorwaarden ervan vast. Hij zet de procedure in en wijst de opdracht toe.
Β§ 2. De raad voor maatschappelijk welzijn kan de in Β§ 1 bedoelde bevoegdheden overdragen aan budgethouders.
Voor wat betreft de investeringen kan de raad voor maatschappelijk welzijn die bevoegdheden, onder zijn verantwoordelijkheid en binnen de perken van de daartoe op het investeringsbudget ingeschreven kredieten, overdragen aan het vast bureau en/of een bijzonder comitΓ©.
Voor wat betreft de exploitatie kan de raad voor maatschappelijk welzijn die bevoegdheden, onder zijn verantwoordelijkheid en binnen de perken van de daartoe op het exploitatiebudget ingeschreven kredieten, overdragen aan het vast bureau en/of een bijzonder comitΓ© alsook aan de secretaris en/of, na advies van de secretaris, aan andere amb- tenaren.
De raad kan eveneens beslissen dat het vast bureau en het bijzonder comitΓ© de hun toegewezen bevoegdheden inzake opdrachten die betrekking hebben op de exploitatie, onder hun verantwoor- delijkheid en binnen de perken van de daartoe op het exploitatiebudget ingeschreven kredieten, kun- nen delegeren aan de secretaris, en/of na advies van de secretaris, aan andere ambtenaren.
Β§ 3. In gevallen van dringende spoed die voort- vloeien uit niet te voorziene omstandigheden, kan het vast bureau op eigen initiatief de in Β§ 1 bedoel- de bevoegdheden uitoefenen. Zijn besluit wordt meegedeeld aan de raad voor maatschappelijk wel- zijn die er op zijn eerstvolgende vergadering akte van neemt.
Β§ 4. De wijze waarop de opdrachten voor aanne- ming van werken, leveringen en diensten worden gegund, en het vaststellen van de voorwaarden
den of die door andere overheden worden gesubsi- dieerd.".
β Aangenomen.
Artikel 12
Artikel 86 van dezelfde wet wordt vervangen door wat volgt :
"Artikel 86
Het boekjaar van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn begint op 1 januari en ein- digt op 31 december van hetzelfde jaar.".
β Aangenomen.
Artikel 13
Artikel 87 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 5 augustus 1992, wordt vervangen door wat volgt :
"Artikel 87
Β§ 1. Elk openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn voert een voor de aard en de omvang van zijn activiteiten passende boekhouding en volgt daarbij de methode van het dubbel boekhouden.
De boekhouding van elk openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn omvat al zijn transacties, bezittingen, vorderingen, schulden en verplichtin- gen, van welke aard ook.
Β§ 2. Elk openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wordt beheerd met behulp van onder meer de volgende instrumenten :
1Β° budgethouderschap : de aan een ambtenaar, die deze heeft aanvaard, of orgaan toegekende bevoegdheid tot beheer van een budget dat taakstellend is in die zin dat het een norm inhoudt waarvan de budgethouder de realisatie nastreeft ;
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
-34-
Voorzitter
2Β° activiteitencentrum : een entiteit binnen het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn die instaat voor een verzameling van afzonder- bare taken of activiteiten ;
3Β° meerjarenplan : het jaarlijks geactualiseerd plan dat steeds een periode van minimum drie en maximum zes boekjaren bestrijkt ;
4Β° budget : een financieel plan dat een wel omschreven periode bestrijkt ;
5Β° investeringsbudget : het budget van uitgaven en ontvangsten, en kosten en opbrengsten verbon- den aan de aanschaf en vervreemding van duur- zame middelen ;
6Β° exploitatiebudget : het budget van kosten en opbrengsten van het centrum in zijn geheel en van ieder van zijn activiteitencentra ;
7Β° liquiditeitenbudget : het budget van de geldstro- men.
Β§ 3. De Vlaamse regering stelt de nadere voor- schriften vast inzake het budgettair en financieel beheer van de openbare centra voor maatschappe- lijk welzijn.".
β Aangenomen.
Artikel 14
In dezelfde wet wordt een artikel 87bis ingevoegd, dat luidt als volgt :
"Artikel 87bis
De budgetcommissie adviseert schriftelijk over het voorontwerp van het meerjarenplan, van de bud- getten, en van de budgetwijzigingen en over de lijst van de interne kredietaanpassingen. Zij verleent haar advies vooraleer deze documenten aan enig orgaan worden voorgelegd.
De budgetcommissie bestaat minimaal uit de voor- zitter, de secretaris en de ontvanger. De raad voor maatschappelijk welzijn bepaalt in zijn huishoude- lijk reglement de nadere voorwaarden voor de samenstelling van de commissie.
De budgetcommissie komt samen op verzoek van de voorzitter of de secretaris.".
β Aangenomen.
Artikel 15
Artikel 88 van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 244 van 31 december 1983, de wet van 29 december 1988 en de wet van 5 augus- tus 1992, wordt vervangen door wat volgt :
"Artikel 88
Β§ 1. Minstens in het jaar van zijn volledige vernieu- wing stelt de raad voor maatschappelijk welzijn een meerjarenplan vast.
Voor zover het meerjarenplan werd gewijzigd, wordt het vΓ³Γ³r 15 september aan de gemeenteraad overgezonden. De voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn licht het toe op de gemeenteraadsvergadering waarop het geagen- deerd is. Indien de voorzitter geen deel uitmaakt van de gemeenteraad, wordt hij ten minste zeven vrije dagen voor de dag van die vergadering, door het college van burgemeester en schepenen hier- van verwittigd.
Indien het meerjarenplan zoals het door de raad wordt vastgesteld, in consensus positief werd gead- viseerd in het overlegcomitΓ© bedoeld in artikel 26,
Β§ 2, neemt de gemeenteraad er kennis van. Indien het overlegcomitΓ© geen positief advies in consensus omtrent het meerjarenplan heeft uitgebracht, wordt het meerjarenplan ter goedkeuring voorge- legd aan de gemeenteraad ; in dit laatste geval kan de gemeenteraad het meerjarenplan aanpassen.
Β§ 2. Jaarlijks stelt de raad voor maatschappelijk welzijn de budgetten voor het volgend boekjaar vast van het centrum en van elk ziekenhuis dat onder zijn beheer staat.
De budgetten worden jaarlijks vΓ³Γ³r 15 november aan de gemeenteraad overgezonden. De voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn licht ze toe op de gemeenteraadsvergadering waarop ze geagendeerd zijn. Indien de voorzitter geen deel uitmaakt van de gemeenteraad, wordt hij ten min- ste zeven vrije dagen voor de dag van die vergade- ring, door het college van burgemeester en schepe- nen hiervan verwittigd.
-35-
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
Voorzitter
Wanneer een budget binnen de grenzen blijft van de gemeentelijke bijdrage die opgenomen is in het meerjarenplan, neemt de gemeenteraad er kennis van. Wanneer een budget de grenzen van de gemeentelijke bijdrage die opgenomen is in het meerjarenplan te buiten gaat, kan de gemeente- raad deze afwijking vaststellen en op deze punten het budget aan het meerjarenplan aanpassen.
Indien de raad voor maatschappelijk welzijn geen meerjarenplan of budget heeft vastgesteld, stelt de gemeenteraad eenzijdig het budget vast.
Bij gebreke aan regelmatig vastgesteld budget kan de ontvanger betalen binnen de grenzen van een voorlopig krediet toegestaan onder de voorwaar- den en binnen de grenzen die de Vlaamse regering bepaalt.
Β§ 3. Enkel een herziening van het totale bedrag van een activiteitencentrum of van een op een bepaald investeringsproject betrekking hebbende investe- ringsenveloppe of een wijziging in de financierings- wijze van een investeringsproject wordt als een budgetwijziging aangezien. Dergelijke budgetwijzi- ging volgt dezelfde procedure als bepaald in Β§ 2, tweede en derde lid.
Interne kredietaanpassingen binnen de exploitatie- uitgaven van eenzelfde activiteitencentrum die de betreffende enveloppe voor het betreffende activi- teitencentrum niet wijzigen of binnen een investe- ringsenveloppe, worden vastgesteld door het vast bureau en aan de raad voor maatschappelijk wel- zijn meegedeeld.
De interne kredietaanpassingen worden zonder verwijl aan de ontvanger bezorgd, die daarover driemaandelijks rapporteert in het verslag bepaald in artikel 46, Β§ 4. De lijsten van de gedurende een- zelfde boekjaar gedane interne kredietaanpassin- gen worden ter verantwoording als bijlage opgeno- men bij de jaarrekening van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.
Een investeringsenveloppe blijft als ze eenmaal in het budget werd goedgekeurd, drie jaar geldig wanneer de investering nog niet in uitvoering is. Eenmaal de investering in uitvoering is, blijft het budget geldig tot 31 december van het boekjaar na dat waarin de investering definitief opgeleverd wordt. Verlenging van deze termijnen is mogelijk voor zover de raad voor maatschappelijk welzijn die goedkeurt.
Β§ 4. In de gevallen waar de geringste vertraging onbetwistbaar schade zou berokkenen en slechts na budgetwijziging in de uitgave kan worden voor- zien, kan de raad voor maatschappelijk welzijn met toestemming van het college van burgemeester en schepenen, in de uitgave voorzien onder verplich- ting om zonder verwijl de nodige kredieten door een budgetwijziging in te schrijven. In dat geval zal de ontvanger onverwijld de betaling doen zonder de budgetwijziging af te wachten.
Β§ 5. De gemeenteraad neemt de beslissingen bedoeld in dit artikel binnen een termijn van zestig dagen, ingaande de dag na het inkomen van de beslissing van de raad voor maatschappelijk wel- zijn bij het gemeentebestuur. Het gemeentebestuur verstuurt zijn besluit naar het centrum uiterlijk de laatste dag van deze termijn. Indien binnen die ter- mijn geen beslissing naar het centrum is verstuurd, wordt de gemeenteraad geacht, naargelang het geval, kennis te hebben genomen van het meerja- renplan of het budget of er zijn goedkeuring te hebben aan verleend.".
β Aangenomen.
Artikel 16
Artikel 89 van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 244 van 31 december 1983, de wet van 29 december 1988, de wet van 5 augustus 1992 en de wet van 12 januari 1993, wordt vervan- gen door wat volgt :
"Artikel 89
Β§ 1. Elk openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn verricht, omzichtig en te goeder trouw, op 31 december van ieder jaar de nodige opnemingen, verificaties, opzoekingen en waarderingen om de inventaris op te maken van al zijn bezittingen, vor- deringen, schulden en verplichtingen van welke aard ook.
Nadat de rekeningen in overeenstemming zijn gebracht met de gegevens van de inventaris wor- den ze samengevat en beschreven in een staat, zijn- de de jaarrekening.
De raad voor maatschappelijk welzijn stelt elk jaar de jaarrekening van het voorgaande boekjaar vast van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn en van elk ziekenhuis dat onder zijn beheer valt.
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
-36-
Voorzitter
Tijdens de vergadering waarop de raad voor maat- schappelijk welzijn deze jaarrekeningen vaststelt, brengt de voorzitter verslag uit over de toestand van het centrum en over het gevoerde beheer tij- dens het voorafgaande boekjaar, inzake de uitvoe- ring van het budget alsook wat betreft de ontvang- sten en het gebruik van de toelagen toegekend door de Staat in het kader van de wet van 7 augus- tus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum en de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun ver- leend door de openbare centra voor maatschappe- lijk welzijn. Het ontwerp van de jaarrekening wordt ten minste zeven vrije dagen vΓ³Γ³r de verga- dering aan elk lid meegedeeld.
Β§ 2. De door de raad voor maatschappelijk welzijn vastgestelde jaarrekeningen worden vΓ³Γ³r 1 mei volgend op het sluiten van het boekjaar ter goed- keuring aan de provinciegouverneur overgezon- den. Zij worden terzelfder tijd overgezonden aan de gemeenteraad, die binnen vijftig dagen na de overzending zijn opmerkingen ter kennis kan bren- gen van de provinciegouverneur.
Binnen driehonderd dagen na ontvangst van de jaarrekeningen spreekt de provinciegouverneur zich uit over de goedkeuring en stelt hij de bedra- gen ervan vast. Hij verstuurt zijn besluit uiterlijk de laatste dag van deze termijn. Indien binnen de voormelde termijn geen besluit naar het centrum is verstuurd wordt de provinciegouverneur geacht zijn goedkeuring te hebben verleend. Hij deelt zijn beslissing samen met zijn eventuele opmerkingen en met het verslag van de externe auditcommissie mee aan de gemeenteraad, de raad voor maat- schappelijk welzijn en de ontvanger. De raad voor maatschappelijk welzijn verleent in de eerstvolgen- de vergadering na het verstrijken van de termijn bedoeld in artikel 90, Β§ 2, kwijting aan de ontvan- ger over de afgelegde rekening. De kwijting is rechtsgeldig voor zover de ware toestand niet werd verborgen door enige weglating of onjuiste opgave in de jaarrekening.
Het niet-verlenen van kwijting aan de ontvanger kan alleen bij gemotiveerd besluit. De ontvanger en de provinciegouverneur worden zonder verwijl en gelijktijdig van deze beslissing in kennis gesteld.
Is er blijkens een definitief geworden beslissing inzake de kwijting een tekort vastgesteld, dan ver- zoekt de raad voor maatschappelijk welzijn de ont- vanger, bij een ter post aangetekende brief, een
gelijkwaardig bedrag in de kas van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn te storten.
Β§ 3. De plaatselijke ontvanger brengt de raad voor maatschappelijk welzijn zonder verwijl op de hoog- te van elk tekort dat toe te schrijven is aan diefstal of verlies.
Er worden zonder verwijl de nodige opnemingen gedaan teneinde het bedrag van het tekort vast te stellen. Hiervan wordt proces-verbaal opgesteld met een toelichting van de omstandigheden en de bewarende maatregelen die de ontvanger heeft genomen. Dit proces-verbaal wordt ondertekend door de voorzitter van de raad voor maatschappe- lijk welzijn en de ontvanger. Het wordt zonder ver- wijl aan de raad voor maatschappelijk welzijn over- gelegd.
In zijn eerstvolgende vergadering na de overleg- ging van het proces-verbaal stelt de raad voor maatschappelijk welzijn vast of en in hoeverre de ontvanger voor de diefstal of het verlies aansprake- lijk gesteld moet worden en waarin het bedrag van het daaruit volgende tekort wordt bepaald dat hij moet vereffenen.
De ontvanger en de provinciegouverneur worden zonder verwijl en gelijktijdig van deze beslissing in kennis gesteld.
Β§ 4. Wanneer de functie van ontvanger eindigt, wordt een eindrekening opgesteld. Na vaststelling door de raad voor maatschappelijk welzijn, wordt de eindrekening ter goedkeuring aan de provincie- gouverneur gezonden en wordt de in Β§ 2, tweede tot vierde lid, bedoelde procedure gevolgd.
De beslissing waarbij de eindrekening wordt afge- sloten en kwijting wordt verleend, brengt van rechtswege de teruggave van de zekerheid mee.".
β Aangenomen.
Artikel 17
Artikel 90 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 5 augustus 1992, wordt vervangen door wat volgt :
"Artikel 90
Β§ 1. De raad voor maatschappelijk welzijn en de gemeenteraad kunnen bij de provinciegouverneur
-37-
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
Voorzitter
gemotiveerd beroep instellen tegen de besluiten van respectievelijk de gemeenteraad en de raad voor maatschappelijk welzijn genomen met toepas- sing van artikel 88. Een afschrift van dit beroep wordt zonder verwijl en gelijktijdig aan respectie- velijk het gemeentebestuur of het centrum verzon- den.
Het beroep moet worden ingediend binnen een termijn van dertig dagen ingaande de dag na het versturen van het betwiste besluit.
De provinciegouverneur spreekt zich over het ingesteld beroep uit binnen een termijn van vijftig dagen ingaande de dag na het inkomen ervan. Indien de provinciegouverneur binnen die termijn geen uitspraak heeft gedaan, wordt het betwiste besluit uitvoerbaar.
Een afschrift van het meerjarenplan en de budget- ten wordt aan de gouverneur gezonden binnen vijf- tien dagen.
Β§ 2. De raad voor maatschappelijk welzijn, de gemeenteraad en de ontvanger kunnen bij de Vlaamse regering beroep instellen tegen de in arti- kel 89, Β§ 2, bedoelde besluiten van de provincie- gouverneur.
Het beroep moet worden ingediend binnen een termijn van dertig dagen ingaande de dag na het versturen van het betwiste besluit.
De Vlaamse regering spreekt zich over het inge- steld beroep uit binnen een termijn van vijftig dagen ingaande de dag na het inkomen ervan en stelt de bedragen van de jaarrekeningen vast.
§ 3. De ontvanger kan beroep instellen bij de bestendige deputatie tegen de in artikel 89, §§ 2, 3 en 4, bedoelde besluiten inzake het verlenen van kwijting en inzake het tekort dat toe te schrijven is aan diefstal of verlies.
Het beroep moet worden ingediend binnen een termijn van dertig dagen ingaande de dag na het versturen van het betwiste besluit. Het beroep schorst de tenuitvoerlegging .
De bestendige deputatie doet als administratief rechtscollege uitspraak over de aansprakelijkheid van de ontvanger, en bepaalt het bedrag van het tekort dat dientengevolge te zijnen laste wordt gelegd of verleent definitief kwijting.
De ontvanger wordt van elke aansprakelijkheid ontheven wanneer het tekort ontstaan is door het afwijzen van uitgaven bij het definitief goedkeuren van de rekeningen, indien hij die vereffend heeft overeenkomstig artikel 46, Β§ 2.
Indien het tekort toe te schrijven is aan het defini- tief afwijzen van bepaalde uitgaven, kan de ontvan- ger de personen die op onregelmatige wijze deze uitgaven goedgekeurd of bevolen hebben, ter ver- antwoording roepen teneinde de beslissing voor hen bindend en tegenstelbaar te laten verklaren. In dat geval doet de bestendige deputatie ook uit- spraak over de aansprakelijkheid van de ter ver- antwoording geroepen personen.
De beslissing van de bestendige deputatie wordt hoe dan ook eerst ten uitvoer gelegd na het ver- strijken van de termijn bedoeld in artikel 4, derde lid, van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling administratie van de Raad van State ; indien de ontvanger op dat ogenblik niet tot vrij- willige uitvoering is overgegaan, wordt de beslis- sing ten uitvoer gelegd op de zekerheid en, voor het eventueel resterend gedeelte, op de persoonlij- ke goederen van de ontvanger, op voorwaarde evenwel dat tegen de beslissing geen beroep is ingesteld, zoals bedoeld in artikel 14 van de gecoΓΆrdineerde wetten op de Raad van State.
Wanneer de ontvanger geen beroep instelt bij de bestendige deputatie en bij het verstrijken van de daartoe vastgestelde termijn niet heeft voldaan aan het verzoek om te betalen, wordt op dezelfde wijze overgegaan tot de tenuitvoerlegging, door de rijks- ontvanger, bij door de bestendige deputatie uit- voerbaar verklaard dwangbevel.".
β Aangenomen.
Artikel 18
Artikel 91 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 5 augustus 1992, wordt vervangen door wat volgt :
"Artikel 91
Geen betaling uit de kas van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn mag geschieden dan op grond van een behoorlijk goedgekeurde op het budget voorkomende post of op grond van een bij- zonder krediet of een voorlopig krediet.
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
-38-
Voorzitter
Binnen eenzelfde activiteitencentrum mag de enveloppe voor de uitgaven niet overschreden worden, met uitzondering van de ambtshalve uitga- ven en de door de Vlaamse regering bepaalde uit- gaven.
Ambtshalve uitgaven behoeven geen visering van de ontvanger of goedkeuring van de budgethou- der.".
β Aangenomen.
Artikel 19
Artikel 92 van dezelfde wet wordt vervangen door wat volgt :
"Artikel 92
Bij weigering of onverschoonbare vertraging door de budgethouder of door de raad om een factuur goed te keuren, kan de ontvanger niet betalen. In zulk geval kan de gouverneur de betaling bevelen, na de budgethouder en/of de raad te hebben gehoord. Dit bevel geldt als visum en bevelschrift tot betalen voor de ontvanger van het centrum. Indien de ontvanger na dit bevel weigert te beta- len, kan hij persoonlijk verantwoordelijk worden gesteld en kan tegen hem worden opgetreden door middel van een dwangbevel overeenkomstig arti- kel 46, Β§ 2, voorlaatste lid.".
β Aangenomen.
Artikel 20
Artikel 93 van dezelfde wet wordt vervangen door wat volgt :
"Artikel 93
Β§ 1. In elk openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wordt een interne audit georganiseerd, bestaande uit een nakomingsaudit en een operatio- nele audit.
Β§ 2. De ontvanger zorgt voor de nakomingsaudit.
Onder nakomingsaudit wordt verstaan de controle op :
β de wettelijkheid en de regelmatigheid van de uitgaven ;
β de procedures van interne controle ;
β de uitgaande facturatie ;
β de inventarislijsten van de activa ;
β de betrouwbaarheid van de informatica.
De ontvanger brengt hierover ten minste eenmaal per jaar schriftelijk verslag uit bij de raad.
Β§ 3. De operationele audit wordt uitgevoerd door een interne auditcommissie die minimaal bestaat uit de voorzitter, de secretaris en de ontvanger.
Onder operationele audit wordt verstaan :
β het beoordelen van de mate waarin de uitoefe- ning van de activiteiten of bestaande toestanden in overeenstemming is met de vastgestelde doelstellingen of met andere vastgestelde crite- ria ;
β het identificeren van mogelijkheden tot verbe- tering van de effectiviteit en de efficiΓ«ntie van de werking van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.
De secretaris brengt hierover ten minste eenmaal per jaar schriftelijk verslag uit bij de raad.".
β Aangenomen.
Artikel 21
In dezelfde wet wordt een artikel 93bis ingevoegd, dat luidt als volgt :
"Artikel 93bis
Β§ 1. Per openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wordt door de gouverneur een uit ambte- naren bestaande externe auditcommissie opgericht.
Deze oefent controle uit op de getrouwheid van de boekhouding van het centrum, inzonderheid op de jaarrekening en op de driemaandelijkse rapporta- ge.
Β§ 2. De auditcommissie kan te allen tijde ter plaat- se inzage nemen van de boeken, brieven, notulen en in het algemeen van alle documenten en
-39-
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
Voorzitter
geschriften van het openbaar centrum voor maat- schappelijk welzijn. Ze kan van het openbaar cen- trum voor maatschappelijk welzijn alle ophelderin- gen en inlichtingen vorderen en alle verificaties verrichten die het nodig acht.
De auditcommissie kan vorderen in de zetel van de instelling in het bezit te worden gesteld van inlich- tingen betreffende verbonden instellingen, voor zover ze deze inlichtingen nodig acht om de finan- ciΓ«le toestand te controleren.".
β Aangenomen.
Artikel 22
In artikel 94 van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 244 van 31 december 1983,
het koninklijk besluit nr. 430 van 5 augustus 1986, de wet van 29 december 1988 en de wet van 30 december 1988, wordt het derde lid van Β§ 6 opge- heven en worden in het tweede lid van Β§ 6 de woorden "de algemene beleidsnota en de verkla- rende en stavende nota waarvan sprake is in artikel 88, par. 1 en 3," geschrapt.
β Aangenomen.
Artikel 24
Artikel 106 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 5 augustus 1992, wordt vervangen door wat volgt :
"Artikel 106
Wanneer het openbaar centrum voor maatschap- pelijk welzijn niet over voldoende middelen beschikt om de uitgaven te dekken die voortkomen uit de vervulling van zijn opdracht, wordt het ver- schil gedragen door de gemeente.
Deze gemeentelijke bijdrage wordt in de uitgaven van de gemeentebegroting ingeschreven. Maande- lijks wordt minstens een twaalfde van de bijdrage aan het centrum uitbetaald.
De Vlaamse regering bepaalt hoe deze bijdrage geraamd en verrekend wordt.".
β Aangenomen.
β Aangenomen.
Artikel 23
Artikel 25
Artikel 107 van dezelfde wet wordt opgeheven.
Artikel 96 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 5 augustus 1992, wordt vervangen door wat volgt :
β Aangenomen.
Artikel 26
"Artikel 96
Het openbaar centrum voor maatschappelijk wel- zijn kan een bijzondere ontvanger benoemen voor diensten en inrichtingen met afzonderlijk beheer.
De bijzondere ontvanger staat onder het gezag van de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn.
De bepalingen van artikel 46, § 2, met uitzondering van de bepalingen betreffende de visering, artikel 46, § 3, behalve het eerste lid, artikel 46, § 4, behal- ve de bepalingen inzake de evolutie van de budget- ten en de uitvoering van het budgethouderschap en artikel 46, §§ 5 en 6, zijn op hem van toepassing.".
Aan dezelfde wet wordt een artikel 152 toege- voegd, dat luidt als volgt :
"Artikel 152
De kwijting verleend voor de eerste jaarrekening afgelegd onder toepassing van het decreet van [...] houdende wijziging van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maat- schappelijk welzijn, geldt tevens als kwijting voor alle voorgaande door de bevoegde organen goed- gekeurde jaarrekeningen.".
β Aangenomen.
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
-40-
Voorzitter
Artikel 27
ONTWERP VAN DECREET betreffende de rust- pensioenen toegekend aan de vastbenoemde en tot de stage toegelaten personeelsleden van de Vlaam- se Maatschappij voor Watervoorziening en
Β§ 1. Dit decreet treedt in werking op een door de Vlaamse regering vast te stellen datum die niet vroeger kan zijn dan 1 januari 2001 onverminderd :
1Β° de eventuele toepassing van zijn bepalingen in het kader van de budgettaire maatregelen geno- men voor de inwerkingtreding ervan, maar behorend tot het jaar van zijn inwerkingtreding ;
2Β° de toepassing van de bepalingen die het decreet wijzigt of opheft inzake boekhoudkundige transacties volgend op zijn inwerkingtreding, maar behorend tot een van de voorafgaande dienstjaren.
Β§ 2. Indien de betrokken raden voor maatschappe- lijk welzijn daarmee instemmen, kan de Vlaamse regering voor een beperkt aantal centra een datum van inwerkingtreding vaststellen voor het geheel of een gedeelte van de bepalingen van dit decreet. Deze datum kan uitwerking hebben met ingang van 1 januari 1998.
Op dit artikel is er een amendement van de heren Xxxxxxxx, Xx Xxxxxx, Xxx Xxxxxxxxxxx, xxxxxxx Xxxxxx en mevrouw Xxx Xxx Xxxxxx dat luidt als volgt :
Aan Β§ 1 een 3Β° toevoegen, dat luidt als volgt :
"3Β° de inwerkingtreding van artikel 15 van dit decreet, wat de vervanging van het in dit arti- kel bedoelde artikel 88, Β§ 1 en Β§ 2, betreft, met betrekking tot het dienstjaar 1999 en volgende, waarbij "budget" desgevallend dient te wor- den gelezen als "begroting", op de dag van de bekendmaking van dit decreet in het Belgisch Staatsblad.".
De stemmingen over het amendement en het arti- kel worden aangehouden.
De artikelsgewijze bespreking is gesloten.
We zullen morgen om 16 uur de hoofdelijke stem- ming over het ontwerp van decreet houden.
betreffende de overlevingspensioenen toegekend aan de rechtverkrijgenden van die personeelsleden
β 752 (1996-1997) β Nrs. 1 en 2
Algemene bespreking
De voorzitter : Dames en heren, aan de orde is het ontwerp van decreet betreffende de rustpensioe- nen toegekend aan de vastbenoemde en tot de stage toegelaten personeelsleden van de Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening en betreffen- de de overlevingspensioenen toegekend aan de rechtverkrijgenden van die personeelsleden.
De algemene bespreking is geopend.
De heer De Vilder, verslaggever, verwijst naar het verslag.
Minister Xxxxxxx heeft het woord.
Minister Xxx Xxxxxxx : Xxxxxxxx de voorzitter, ik heb begrepen dat er geen echte problemen omtrent dit ontwerp van decreet bestaan.
De voorzitter : Vraagt nog iemand het woord ?
(Neen)
De algemene bespreking is gesloten.
Artikelsgewijze bespreking
De voorzitter : Dames en heren, aan de orde is de artikelsgewijze bespreking van het ontwerp van decreet betreffende de rustpensioenen toegekend aan de vastbenoemde en tot de stage toegelaten personeelsleden van de Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening en betreffende de overle- vingspensioenen toegekend aan de rechtverkrij- genden van die personeelsleden.
HOOFDSTUK I
Algemene bepalingen
Artikel 1
Dit decreet regelt een gewestaangelegenheid.
β Aangenomen.
-41-
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
Voorzitter
HOOFDSTUK II
Organieke regeling
Artikel 2
HOOFDSTUK III
Financiering van de pensioenen
Artikel 5
Β§ 1. De Vlaamse Maatschappij voor Watervoorzie- ning waarborgt de uitbetaling van de in artikel 2
De Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening
verleent een rustpensioen aan haar vastbenoemde en tot de stage toegelaten personeelsleden en een overlevingspensioen aan de rechtverkrijgenden van die personeelsleden.
β Aangenomen.
Artikel 3
De in artikel 2 bedoelde pensioenen worden toege- kend onder de voorwaarden en op de wijze bepaald in de pensioenregeling die van toepassing is en zal zijn op de ambtenaren van het federale bestuur van de Staat, behoudens de afwijkingen opgenomen in dit decreet.
β Aangenomen.
Artikel 4
Voor de berekening van het rustpensioen worden de diensten en de ermee gelijkgestelde perioden bij de vroegere Nationale Maatschappij der Waterlei- dingen, de Vlaamse Maatschappij voor Watervoor- ziening of een door hen overgenomen waterlei- dingsdienst in aanmerking genomen voor 1/55ste per jaar.
De bevoegdheden die in de pensioenregeling voor de ambtenaren van het federale bestuur van de Staat toegewezen zijn aan de Administratieve Gezondheidsdienst worden ten aanzien van het personeel van de Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening uitgeoefend door een genees- kundige dienst, aangesteld door de raad van bestuur van de Vlaamse Maatschappij voor Water- voorziening.
β Aangenomen.
bedoelde pensioenen.
Β§ 2. Ter nakoming van het bepaalde in Β§ 1, reser- veert de Maatschappij als volgt de nodige financiΓ«- le middelen :
1Β° een persoonlijke bijdrage van de vastbenoemde of tot de stage toegelaten personeelsleden van de Vlaamse Maatschappij voor Watervoorzie- ning, die ingehouden wordt op de bezoldiging ten belope van de wettelijk vastgestelde bijdra- gevoet ;
2Β° een bijdrage ten laste van de werkingskosten van de Vlaamse Maatschappij voor Watervoor- ziening. Deze bijdrage wordt berekend op de bezoldiging en de bijdragevoet ervan wordt door de raad van bestuur van de Vlaamse Maat- schappij voor Watervoorziening vastgesteld aan de hand van actuariΓ«le berekeningen, derwijze dat de gereserveerde middelen steeds in een voldoende dekkingsgraad voorzien van de lopende en toekomstige pensioenen ;
3Β° de persoonlijke stortingen van personeelsleden ter uitvoering van door hen aangegane verbin- tenissen ;
4Β° diverse ontvangsten.
Β§ 3. De Vlaamse Maatschappij voor Watervoorzie- ning staat eveneens in voor het beheer van de financiΓ«le middelen, inclusief de uitbetaling van de in artikel 2 bedoelde pensioenen.
Β§ 4. De Vlaamse Maatschappij voor Watervoorzie- ning wordt gemachtigd om deel te nemen aan de door de wet van 14 april 1965 ingestelde regeling tot vaststelling van een zeker verband tussen de onderscheiden pensioenregelingen van de openba- re sector.
β Aangenomen.
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
-42-
Voorzitter
Artikel 6
Op verzoek van minstens twee afgevaardigden moet de voorzitter binnen de vijftien dagen een bijzondere vergadering beleggen.
De raad van bestuur van de Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening kan het beheer van de financiΓ«le middelen en de uitbetaling van de in artikel 2 bedoelde pensioenen toevertrouwen aan een voorzorgsinstelling.
β Aangenomen.
Artikel 10
β Aangenomen.
Artikel 7
De consultatieve commissie kan maar geldig beraadslagen als de meerderheid van de leden aan- wezig is.
Als na een tweede regelmatige oproeping het quo- rum nog niet is bereikt, beraadslaagt ze geldig,
Bij de Vlaamse Maatschappij voor Watervoorzie- ning wordt een commissie opgericht met advise- rende bevoegdheden inzake de reservatie en het beheer van de in artikel 5, Β§ 2, bedoelde financiΓ«le middelen, hierna te noemen "de consultatieve commissie". Dit advies is verplicht.
β Aangenomen.
Artikel 8
De consultatieve commissie is paritair samenge- steld uit twee afgevaardigden per representatieve vakorganisatie en evenveel afgevaardigden aange- wezen door de raad van bestuur van de Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening. De raad van bestuur wijst onder haar afgevaardigden de voor- zitter aan.
De raad van bestuur van de Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening wijst een personeelslid van de Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening aan als secretaris.
De leidend ambtenaar van de Vlaamse Maatschap- pij voor Watervoorziening woont de vergaderingen van de consultatieve commissie ambtshalve bij met raadgevende stem.
β Aangenomen.
Artikel 9
De consultatieve commissie vergadert minstens tweemaal per jaar op uitnodiging van de voorzitter, die tevens de agenda bepaalt.
ongeacht het aantal aanwezige leden, over de pun- ten die tweemaal na elkaar op de agenda stonden.
β Aangenomen.
Artikel 11
De adviezen van de consultatieve commissie wor- den uitgebracht bij meerderheid van stemmen van de aanwezige leden ; bij staking van stemmen is het voorstel verworpen.
β Aangenomen.
Artikel 12
De consultatieve commissie stelt haar huishoude- lijk reglement op dat ter goedkeuring aan de raad van bestuur van de Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening wordt voorgelegd.
β Aangenomen.
HOOFDSTUK IV
Inwerkingtreding
Artikel 13
Dit decreet heeft uitwerking met ingang op 1 janu- ari 1987, met uitzondering van artikel 4, 2Β° lid dat in werking treedt op 1 januari 1996.
β Aangenomen.
-43-
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
Voorzitter
De artikelsgewijze bespreking is gesloten.
We zullen morgen om 16 uur de hoofdelijke stem- ming over het ontwerp van decreet houden.
REGELING VAN DE WERKZAAMHEDEN
De voorzitter : Dames en heren, hiermede zijn wij aan het einde gekomen van onze werkzaamheden voor vandaag.
Wij komen morgen om 10 uur en 14 uur opnieuw bijeen om onze agenda verder af te handelen.
De vergadering is gesloten.
β De vergadering wordt gesloten om 17.05 uur.
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
-44-
-45-
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
BIJLAGE
MONDELINGE VRAGEN
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
-46-
MONDELINGE VRAAG (Regl. art. 79)
Commissie voor Ruimtelijke Ordening, Openbare Werken en Vervoer
Vergadering van dinsdag 4 november 1997
Vaste verslaggever : de xxxx Xxx Xxxxxx, secretaris van de commissie
Mondelinge vraag van de xxxx Xxxx Xxxxxxx tot de xxxx Xxxx Xxxxxxxxxx, Vlaams minister van Open- bare Werken, Vervoer en Ruimtelijke Ordening, over de verbreding van de autosnelweg E17 tussen Kortrijk en Waregem
1. Uiteenzetting door de vraagsteller
De reden voor deze mondelinge vraag situeert spreker in zijn bekommernis voor de veiligheid van de weggebruiker, tegen de achtergrond van een verwachte groei van het vrachtverkeer. De auto- snelweg E17 vormt voor wat de regio Zuid-West- Vlaanderen betreft een knelpunt in de infrastruc- tuur. In de rijrichting Franse grens-Waregem zijn er momenteel slechts twee rijstroken ter beschikking. In de omgekeerde richting zijn er drie rijstroken beschikbaar. In de omgeving van de Franse grens telt de autosnelweg in beide rijrichtingen slechts twee rijstroken.
Ruim één derde van het verkeer op de E17 bestaat uit vrachtvervoer. Op basis van tellingen uitge- voerd in oktober 1995 werd vastgesteld dat tijdens de weekdagen tussen 7 uur en 19 uur de rechterrij- strook voor 55 % en de linkerrijstrook voor 85 % bezet was door vrachtwagens. Sinds oktober 1995 is er daarenboven een duidelijke toename van het vrachtvervoer tussen de twee economische groei- polen Nord-Pas-de-Calais en de regio Zuid-West- Vlaanderen.
Sinds de invoering van de snelheidsbegrenzers bij vrachtwagens vormt de aanwezigheid van slechts twee rijstroken een onmiskenbaar probleem op vermeld traject. De inhaalmanoeuvres van vracht- wagens hinderen niet alleen het achterliggend ver- keer maar creΓ«ren een onmiskenbare verkeerson- veilige toestand die kan leiden tot zware ongeval- len.
In een schriftelijke parlementaire vraag heeft vraagsteller verzocht een inhaalverbod op vermeld traject in te voeren. Het is echter duidelijk dat een dergelijk verbod slechts tijdelijk kan zijn en dat zich op lange termijn meer ingrijpende maatrege- len opdringen, met name de aanleg van een derde
rijstrook. Volgens de administratie wordt de kost- prijs van deze verbreding van het wegvak geraamd op 150 miljoen frank.
In een brief van 15 januari van dit jaar heeft de minister aan vraagsteller gemeld dat hij deze ver- breding niet als prioritair aanziet en pas na 1999 in overweging wenst te nemen. Deze opvatting staat in schril contrast met de eisen van alle socio-econo- mische drukkingsgroepen uit de regio. Zij staat ook haaks op het in de regeringsverklaring genomen engagement om te werken aan een beter omge- vingsklimaat voor de economische ontwikkeling.
Xxxxx had vraagsteller van de minister vernomen of hij in het belang van de verkeersveiligheid en de economische ontwikkeling van de regio vooralsnog prioriteit zal geven aan de uitvoering van deze wer- ken.
2. Antwoord van de xxxx Xxxx Xxxxxxxxxx, Vlaams minister van Openbare Werken, Vervoer en Ruimte- lijke Ordening
De minister bevestigt zijn antwoord van 15 januari 1997, waarbij meegedeeld werd dat op basis van metingen uitgevoerd in oktober 1995 tijdens de weekdagen de rechterrijstrook voor ongeveer 55% en de linkerrijstrook voor 85% bezet was tussen
7.00 uur en 19.00 uur. De bezettingsgraad slaat ech- ter op voertuigen en niet alleen op vrachtwagens.
Als gevolg van de gemiddelde intensiteitstoename van 2,5% per jaar op de autosnelwegen mag aange- nomen worden dat de bezetting op de rechterrij- strook met 2% en op de linkerrijstrook met 3% is toegenomen en dat er een theoretische reserveca- paciteit van 27% beschikbaar blijft. In functie van de werkelijk gemeten intensiteiten in de loop van 1997 kan de aanleg van een derde rijstrook eventu- eel naar voor geschoven worden.
Hoe dan ook zal de aanleg van een derde rijstrook steeds afgewogen worden ten opzichte van projec- ten die erop gericht zijn om de verkeersafwikkeling rond Antwerpen en Brussel te verbeteren. Objec- tief gezien zijn dit de grootste knelpunten, zo ver- duidelijkt de minister.
De hinder op de linkerrijstrook die personenwa- gens ondervinden, kan maximaal leiden tot een vertraging van ongeveer 3,5 minuten over het vol- ledige twee-rijstrooktraject. Dit heeft gedurende 1997 niet geleid tot een grotere objectieve onveilig- heid.
-47-
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
Dit sluit volgens de minister niet uit dat de metin- gen van het hele jaar 1997 moeten bekeken wor- den om na te gaan of een derde rijstrook kan over- wogen worden.
β Het incident is gesloten.
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
-48-
MONDELINGE VRAAG (Regl. art. 79)
Commissie voor Ruimtelijke Ordening, Openbare Werken en Vervoer
Vergadering van dinsdag 4 november 1997
Vaste verslaggever : de xxxx Xxx Xxxxxx, secretaris van de commissie
Mondelinge vraag van de xxxx Xxxxxx Xxxxxxx tot de xxxx Xxxx Xxxxxxxxxx, Vlaams minister van Openbare Werken, Vervoer en Ruimtelijke Orde- ning, over de invloed van het tracΓ© van de kusttram op de mobiliteitsproblematiek in de kustgemeen- ten
1. Uiteenzetting door de vraagsteller
Op 29 oktober 1996 ontspoorde een tramstel in het centrum van Oostende met aanzienlijke verkeers- hinder tot gevolg. Op deze plaats heeft de tram geen eigen bedding. In tal van andere kustgemeen- ten is dit eveneens het geval en loopt het tracΓ© door de drukste straten van de badplaatsen.
De tramstellen aan de kust zijn van een oudere generatie en ze zullen binnen een tiental jaar aan vervanging toe zijn. Dit schept ruimte om het volle- dige concept van de kusttram aan een evaluatie te onderwerpen en in de toekomst hierover een ande- re visie te ontwikkelen. De spreker verwijst hierbij naar het vervangen van het tracΓ© door een mono- rail zoals die reeds operationeel is in tal van wereldsteden in de Verenigde Staten en Japan of op kleinere schaal in sommige middelgrote steden in Duitsland. Een monorail heeft naast de voorde- len op het gebied van mobiliteit en veiligheid, tevens een zeer grote toegevoegde waarde op toe- ristisch vlak. Spreker is ervan overtuigd dat de monorail een meerwaarde zou betekenen voor de kust, die onder druk staat van het buitenland.
Xxxxx xxxxxx de vraagsteller van de minister :
1. Wanneer worden de huidige tramstellen vervan- gen ? Wat is hiervoor de investeringsplanning ?
2. Beschikt de minister over studie- en/of cijferge- gevens met betrekking tot het bouwen, exploite- ren, exploitatiekosten, toeristische meerwaarde, gebruiksvriendelijkheid voor gehandicapten, enzo- voort van alternatieve mogelijkheden voor de hui- dige kusttram, zoals bijvoorbeeld een monorail ?
3. Indien niet, zijn er in het kader van De Lijn opdrachten gegeven om ter verbetering van de vei- ligheid en ter bevordering van de mobiliteit aan de kust, dergelijke informatie in te winnen en er een sluitende marktstudie mee te laten uitvoeren, gekoppeld aan een investeringsplan met betrek- king tot de haalbaarheid van alternatieven zoals de monorail aan de kust ? Zo niet, waarom niet ?
2. Antwoord van de xxxx Xxxx Xxxxxxxxxx, Vlaams minister van Openbare Werken, Vervoer en Ruimte- lijke Ordening
De vervanging van de huidige tramstellen kadert, zo verduidelijkt de minister, in het geheel van het investeringsplan van De Lijn voor spoormaterieel. Dit plan voorziet in een geleidelijke en gespreide vernieuwing van het trampark van de drie tramex- ploitaties : Gent, Antwerpen en de Kust.
De levensduur van de kusttram bedraagt normaal dertig jaar. De huidige tramstellen zijn momenteel ongeveer halverwege hun levensduur. Aldus is in dit plan voorzien dat de vervanging van de kust- tram aanvangt in het jaar 2010 en loopt tot 2046.
De Lijn beschikt niet over studie- en/of cijfergege- vens m.b.t. het exploiteren van een monorail. De Lijn bestudeert momenteel geen alternatieven, zoals een monorail, vermits zij de exploitatie van trams als het meest aangewezen beschouwt. Hier- uit volgt dat er ook geen plannen voor plaatsstudie van reeds operationele systemen bestaan. Even- eens volgt hieruit dat er nog geen contacten wer- den genomen met constructeurs.
Voor de volledigheid deelt de minister mee dat de oppervlakte van de eigen bedding van de kusttram ongeveer 36 ha bedraagt.
3. Repliek
De vraagsteller dringt erop aan dat De Lijn zich de moeite zou getroosten om de mogelijkheden van een monorail aan een onderzoek te onderwerpen, omdat dit volgens hem een toegevoegde waarde biedt voor het openbaar vervoer Γ©n voor de attrac- tiviteit van de kust. De minister antwoordt dat hij De Lijn zal vragen dit te onderzoeken.
β Het incident is gesloten.
-49-
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 0000
XXXXXXXXXX VRAAG (Regl. art. 79)
Commissie voor Ruimtelijke Ordening, Openbare Werken en Vervoer
Vergadering van dinsdag 4 november 1997
Vaste verslaggever : de xxxx Xxx Xxxxxx, secretaris van de commissie
Mondelinge vraag van de xxxx Xxxxxx Xxxxxxx tot de xxxx Xxxx Xxxxxxxxxx, Vlaams minister van Openbare Werken, Vervoer en Ruimtelijke Orde- ning, over de veiligheid van de kusttram
1. Uiteenzetting door de vraagsteller
Net zoals de vorige zomerseizoenen deden zich aan de kust opnieuw tal van ongevallen voor met de kusttram, waarvan een aantal met dodelijke slacht- offers en zwaargewonden. Dit ondanks de maatre- gelen die de minister herhaaldelijk heeft aange- kondigd.
Graag vernam de vraagsteller dan ook van de minister :
1. Wat zal de minister op korte termijn, aanvullend bij de reeds genomen maatregelen, doen om de veiligheid van de andere weggebruikers ten opzich- te van de kusttram te verhogen ?
2. Hoeveel is er in de afgelopen drie jaar reeds besteed aan maatregelen ter bevordering van de veiligheid van de kusttram ?
3. In hoeveel voorziet de minister op korte termijn voor aanvullende maatregelen ?
2. Antwoord van de xxxx Xxxx Xxxxxxxxxx, Vlaams minister van Openbare Werken, Vervoer en Ruimte- lijke Ordening
De minister deelt de bezorgdheid van de vraagstel- ler en merkt op dat er al heel wat initiatieven zijn genomen om de veiligheid te verhogen. De minis- ter geeft een overzicht :
β na een analyse van lokalisatie en gebruik van de weg werd beslist 31 doorsteken te sluiten ;
β waarschuwingslichten zullen geplaatst worden op de 46 doorsteken van de kusttramlijn met de N34, die er nog niet mee uitgerust waren ;
β een studie is aan de gang om na te gaan welke doorsteken voor voetgangers dienen behouden te worden en of de inplanting veilig is ;
β het effect van de bestaande afsluiting met paal- tjes tussen de zeedijk en de trambaan van Xxxxx- kerke tot Middelkerke is verhoogd door die paal- tjes te verbinden met een roestvrije ketting. Men kan over de afsluiting heen stappen. Op de perrons wordt stelselmatig overgeschakeld op een nieuw type afsluiting dat veiliger is ;
β de verlenging van de tramlijn Adinkerke-De Panne wordt uitgevoerd met overwegsignalisatie en extra beveiliging van de spoorovergangen.
β jaarlijks organiseert De Lijn voor zijn chauffeurs een opfrissingscursus "defensief rijden".
In totaal werden sinds 1993 reeds voor 24,3 miljoen beveiligingswerken uitgevoerd. In de toekomst worden de veiligheidsinspanningen verdergezet : op korte termijn wordt voor 64,6 miljoen in aanvul- lende veiligheidsmaatregelen voorzien.
β Het incident is gesloten.
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
-50-
MONDELINGE VRAAG (Regl. art. 79)
Commissie voor Ruimtelijke Ordening, Openbare Werken en Vervoer
Vergadering van dinsdag 4 november 1997
Vaste verslaggever : de xxxx Xxx Xxxxxx, secretaris van de commissie
Mondelinge vraag van mevrouw Xxx Xxx Xxx Xxxxxx tot de xxxx Xxxx Xxxxxxxxxx, Vlaams minister van Openbare Werken, Vervoer en Ruim- telijke Ordening, over het bijkomend onderzoek door de GIMV van de luchthaven van Deurne
1. Uiteenzetting door de vraagsteller
Op 1 oktober 1996 besliste de Vlaamse regering de GIMV opdracht te geven binnen zes maanden een bijkomend onderzoek te voeren β op basis van de resultaten van een eerste onderzoek door de admi- nistratie β waarbij diverse mogelijke scenario's inzake privatisering en valorisering van de luchtha- ven Deurne worden onderzocht.
De spreker wijst op het belang van het antwoord van de minister, al was het maar om de speculaties over de toekomst van de luchthaven de kop in te drukken. Zo verschenen in de pers berichten dat een onafhankelijk studiebureau zou onderzoeken of de luchthaven tot industrieterrein kan worden heringericht. Zo zou de Vlaamse regering bereid zijn terug te komen op haar beslissing tot verlen- ging van de startbaan.
Voor de investeerders is het levensnoodzakelijk op zeer korte termijn hierover uitsluitsel te hebben.
De vraagsteller wil van de minister vernemen tot welke onderzoeksresultaten de GIMV is gekomen,
,en welke conclusies hij daaruit trekt in verband met het Vlaamse beleid ten aanzien van de regio- nale luchthaven Deurne.
2. Antwoord van de xxxx Xxxx Xxxxxxxxxx, Vlaams minister van Openbare Werken, Vervoer en Ruimte- lijke Ordening
De minister stelt dat op 31 maart 1997 de Vlaamse regering aan de Participatiemaatschappij Vlaande- ren (PMV) de opdracht gegeven heeft om een onderzoek uit te voeren over het huidige beheer, de financiΓ«le impact van de luchthaven voor de Vlaamse overheid, de verder ontwikkelingsmoge- lijkheden en mogelijke vormen van privatisering van de luchthaven. Daarnaast maakt ook een stu- die van de milieu-impact, vooral wat de geluidshin- der betreft, deel uit van de studie.
PMV heeft vervolgens een aantal deelopdrachten voor deze studie uitgeschreven. Deze opdrachten zijn thans in uitvoering.
De minister verwacht dat de hele studieopdracht in de loop van de maand maart 1998 zal zijn voltooid.
Op het vlak van de infrastructuur zijn de voorziene werken beperkt tot de vernieuwing van de vertrek- zalen, de aanpassing van de naderingsverlichting en een aantal kleinere renovatie- en verfraaiΓ―ngswer- ken aan de gebouwen en de omgeving van de luchthaven.
Wat het personeelsbeleid betreft werft de luchtha- ven voorlopig alleen nog contractueel personeel aan voor taken van onderhoud en bewaking. Dit personeel heeft hetzelfde statuut als de externe contractuele personeelsleden van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.
β Het incident is gesloten.
-51-
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 0000
XXXXXXXXXX VRAAG (Regl. art. 79)
Commissie voor Ruimtelijke Ordening, Openbare Werken en Vervoer
Vergadering van dinsdag 4 november 1997
Vaste verslaggever : de xxxx Xxx Xxxxxx, secretaris van de commissie
Mondelinge vraag van de xxxx Xxxx Xxxxxxxx tot de xxxx Xxxx Xxxxxxxxxx, Vlaams minister van Openbare Werken, Vervoer en Ruimtelijke Orde- ning, over de bestrijding van vandalisme op het materiaal van De Lijn
1. Uiteenzetting door de vraagsteller
Het materiaal van de Vlaamse Vervoermaatschap- pij De Lijn is onderhevig aan vandalisme. Uit een antwoord op een eerdere vraag, vernam de vraag- steller dat De Lijn in 1996 ongeveer 13,7 miljoen frank aan herstellingskosten uitgaf. De Vlaamse Vervoermaatschappij voert zowel preventieve als curatieve acties in een constructieve sfeer zonder evenwel repressief op te treden.
Hierbij kan worden verwezen naar :
a) een zo groot mogelijk aantal controlesystemen : controles door personen, radiosystemen, camera's in ondergrondse stations ;
b) gebruik van speciale materialen : rugleuningen in inox, zetels bekleed met semi-anti-vandalisme- stof ;
c) niet-materiΓ«le acties : opleiding van het perso- neel (aanleren van gepaste reacties in bepaalde situaties, sensibilisering met betrekking tot sociale controle, ...).
Ondanks deze acties onder impuls van de minister, is er ten opzichte van de voorgaande jaren geen substantiΓ«le daling van het vandalisme.
Daarom legt de vraagsteller de minister de volgen- de vragen voor :
1. Neemt de minister extra veiligheidsmaatregelen via de mobiliteitsconvenanten ?
2. Is de minister bereid om contacten te leggen met het federale niveau om, via de veiligheidscontrac- ten, bijvoorbeeld stadswachten in te zetten voor de controle op bussen en trams ?
3. Xxx Xx Xxxx mensen met een PWA-statuut, dat nu door minister Xxxx vernieuwd wordt, inzetten tegen vandalisme ?
4. Welk beleid voert De Lijn om beschadigd mate- rieel onmiddellijk te herstellen, om zo te vermijden dat beschadigde bushokjes nieuwe vandalenstre- ken uitlokken ? Kan er snel worden opgetreden ?
2. Antwoord van de xxxx Xxxx Xxxxxxxxxx, Vlaams minister van Openbare Werken, Vervoer en Ruimte- lijke Ordening
De minister betreurt, net als de vraagsteller, het toegenomen vandalisme.
Binnen het kader van bijakte 9 van het mobiliteits- convenant is nu reeds voorzien dat de gemeente zich kan engageren om bijkomend toezicht te orga- niseren. De VVM moet het alleen vragen, naar aanleiding van de onderhandelingen over de betrokken bijakte van het convenant.
Met het oog op een doeltreffender toezicht inzake veiligheid werd bij het besluit van de Vlaamse regering d.d. 5 september 1997 aan de stadswach- ten, aan de buurttoezichters, en in de tien Kustge- meenten aan de veiligheidsbeambten vrij vervoer op De Lijn toegekend.
Het is steeds het beleid van De Lijn geweest elke schade aan haar materiaal zo vlug mogelijk te (laten) herstellen, of het nu gaat om schade tenge- volge van ongevallen, van normale slijtage, of van daden van vandalisme.
3. Repliek
De xxxx Xxxx Xxxxxxxx dringt erop aan dat bijakte 9 veralgemeend moet worden toegepast. Voorts moet volgens hem het toezicht en de vrije rit van de veiligheidsbeambten ook buiten de Kust wor- den toegepast. Is de minister hiertoe bereid ? Graag verneemt hij het standpunt van de minister over de PWA's.
De minister wijst erop dat de bijakte deel uitmaakt van besprekingen tussen gelijke partners en dat hij de uitbreiding wel wil aankaarten. Ook het gebruik van het openbaar vervoer door de veiligheidsbe- ambten kan een onderdeel zijn van de onderhan- delingen in het bestaande kader van een mobili- teitsconvenant. Wat de slotvraag betreft, is de minister de mening toegedaan dat het in de eerste plaats aan De Lijn toekomt om te evalueren of het PWA-stelsel past binnen haar personeelsbeleid, al
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
-52-
verklaart de minister zich bereid om de vraag van de xxxx Xxxx Xxxxxxxx aan De Lijn te bezorgen.
β Het incident is gesloten.
-53-
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 0000
XXXXXXXXXX VRAAG (Regl. art. 79)
Commissie voor Ruimtelijke Ordening, Openbare Werken en Vervoer
Vergadering van dinsdag 4 november 1997
Vaste verslaggever : de xxxx Xxx Xxxxxx, secretaris van de commissie
Mondelinge vraag van de xxxx Xxxxxxx Xxxxxxxx tot de xxxx Xxxx Xxxxxxxxxx, Vlaams minister van Openbare Werken, Vervoer en Ruimtelijke Orde- ning, over de verantwoordelijkheden van gemeen- telijke wegbeheerders
1. Uiteenzetting door de vraagsteller
Inzake het wegbeheer is de situatie in Vlaanderen op het eerste gezicht vrij duidelijk : het gewest staat in voor de gewestwegen, de provincies voor de provinciale wegen en de gemeentebesturen voor hun gemeentewegen.
Evenwel maken bepaalde dossiers duidelijk dat er toch nog heel wat conflicten kunnen ontstaan, met onverantwoorde toestanden op het vlak van de verkeersveiligheid tot gevolg. Zo weigeren sommi- ge gemeentelijke wegbeheerders om de vereiste herstellingswerken aan openbare wegen uit te voe- ren. Ter illustratie verwijst de vraagsteller naar een conflict tussen de gemeenten Ichtegem en Ouden- burg over de heraanleg van een gemeenteweg die door de werking van boomwortels in een slechte staat verkeert. De gemeente over wier grondgebied het grootste deel van de weg loopt, weigert die weg te verbeteren omdat die weinig direct nut heeft voor deze gemeente. Ondanks herhaalde vragen van de naburige gemeente, want het zijn bijna uit- sluitend haar inwoners die deze weg gebruiken, is er geen oplossing in zicht voor deze onveilige patsi- tuatie.
Om de nodige duidelijkheid over dergelijke dos- siers te krijgen, de volgende vragen aan de minister :
1. Wat zijn de mogelijkheden van de minister om in dergelijke conflictsituaties en in het algemeen belang op het gebied van de verkeersveiligheid, de gemeentelijke wegbeheerders op hun verantwoor- delijkheden te wijzen en maatregelen af te dwin- gen ?
2. Kan de minister, bij een pertinente weigering de vereiste maatregelen te treffen, optreden in plaats van de gemeentebesturen en daarbij de kosten doorrekenen aan het betrokken bestuur ?
3. In hoeverre kunnen wegbeheerders aansprake- lijk worden gesteld in geval van ongevallen ten gevolge van de slechte staat van de wegen ? Kan een dergelijk niet-optreden van de overheid geca- talogiseerd worden als schuldig verzuim en in die zin aanleiding geven tot gebeurlijke schadevergoe- dingen ?
2. Antwoord van de xxxx Xxxx Xxxxxxxxxx, Vlaams minister van Openbare Werken, Vervoer en Ruimte- lijke Ordening
Het Vlaams Gewest staat in voor de autosnelwe- gen en de gewestwegen. De gemeentebesturen staan in voor de gemeentewegen. Tevens hebben zij op basis van art. 135 van de nieuwe gemeente- wet de algemene bevoegdheid te waken over de veiligheid en rust op de openbare wegen.
De minister van Openbare Werken, Vervoer en Ruimtelijke Ordening heeft niet de rechtsmiddelen om de gemeente te dwingen de nodige maatrege- len te treffen i.v.m. de verkeersveiligheid op gemeentewegen.
Het Vlaams Gewest oefent wel een administratief toezicht uit op de gemeentelijke overheden. Dit administratief toezicht wordt uitgeoefend door de minister bevoegd voor binnenlandse aangelegen- heden. Zodoende verwijst de minister de vraagstel- ler naar deze minister om verder geΓ―nformeerd te worden over hoever dat administratief toezicht op deze problematiek reikt.
Aangezien de gewesten slechts een administratief toezicht uitoefenen op de gemeenten, is een inde- plaatstelling van de minister niet mogelijk. Het administratief toezicht houdt in dat de toezicht- houdende overheid de beslissing van de gemeente toetst aan de wettelijkheid en het algemeen belang. De toezichthoudende overheid kan zich, enkele zeer specifieke gevallen uitgezonderd, echter niet in de plaats stellen van de gemeente.
De wegbeheerder is aansprakelijk op basis van de algemene aansprakelijkheidsregels voorzien in het Burgerlijk Wetboek (artikelen 1382 en 1384 B.W.).
Of de wegbeheerder effectief aansprakelijk wordt gesteld door de rechtbank hangt af van de concrete situatie.
Tevens kunnen de gemeenten aansprakelijk wor- den gesteld op basis van artikel 135 van de Ge- meentewet.
β Het incident is gesloten.
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
-54-
MONDELINGE VRAAG (Regl. art. 79)
Commissie voor Ruimtelijke Ordening, Openbare Werken en Vervoer
Vergadering van dinsdag 4 november 1997
Vaste verslaggever : de xxxx Xxx Xxxxxx, secretaris van de commissie
Mondelinge vraag van de xxxx Xxxxxx Xxxxxx tot de xxxx Xxxx Xxxxxxxxxx, Vlaams minister van Openbare Werken, Vervoer en Ruimtelijke Orde- ning, over de herstellingswerken aan de kanaal- bruggen van Riemst
1. Uiteenzetting door de vraagsteller
Sedert enkele jaren zijn de kanaalbruggen van Vroenhoven en Kanne in Riemst aangetast door betonkanker. Zij dateren dan ook van 1937, jaar van ingebruikname van het Albertkanaal. Door het betonrot brokkelen ze af en ligt het betonijzer op verschillende plaatsen bloot. Regelmatige inspec- tie- en onderhoudsbeurten zijn dus meer dan nood- zakelijk.
Ondanks deze onderhoudsbeurten blijven er geva- ren voor het scheepsverkeer en de vele wielertoe- risten die gebruik maken van de trekwegen. Naast het betonrot zijn er immers ook veel scheuren.
De betrokken bruggen, samen met de brug van Briegden te Lanaken, moesten evenwel reeds lang vervangen zijn in het kader van de in 1962 gestarte modernisering van het Albertkanaal. Dit is voor deze bruggen nog niet gebeurd en dit zal in de toe- komst moeilijker worden, gezien de klassering van de brug van Vroenhoven als monument. Vraagstel- ler merkt op dat dit ook gevolgen heeft voor de mobiliteit, want deze bruggen betekenen flessen- halzen voor het verkeer op het Albertkanaal, waar- door het vervoer over het water als alternatieve vervoersmodus minder aantrekkelijk wordt.
Gelet op de gevaren op het vlak van de veiligheid en wegens het belang voor de mobiliteit, kreeg de vraagsteller graag een antwoord op de volgende vragen :
1. In welke mate kan de veiligheid op de bruggen van Vroenhoven en Kanne nog worden verzekerd ?
2. In geval van schade aan derden ten gevolge van het afbrokkelen van bruggen, wie zal aansprakelijk zijn voor eventuele schadebetalingen ?
3. Worden de betrokken bruggen, samen met de brug van Briegden te Lanaken, in het kader van de modernisering van het Albertkanaal alsnog vervan- gen door nieuwe constructies ?
4. Wat zijn de geraamde kosten voor het voortdu- rend onderhoud van de bruggen, meer bepaald de herstellingswerken die nodig zijn ten gevolge van het betonrot ? Wat is de kostprijs voor de vervan- ging van de bruggen door nieuwe ?
5. In welke mate staat het klasseringsbesluit voor de brug van Vroenhoven een modernisering en verzekering van de veiligheid in de weg ? In welke mate heeft de minister met zijn collega van monu- menten en landschappen hieromtrent al overleg gepleegd ?
2. Antwoord van de xxxx Xxxx Xxxxxxxxxx, Vlaams minister van Openbare Werken, Vervoer en Ruimte- lijke Ordening
Betonkanker aan bruggen is volgens de minister een algemene problematiek bij oude bruggen en treft dus niet alleen de bruggen van Kanne en Briegden. Dit fenomeen heeft permanent de aan- dacht van mijn administratie.
De bovenbouw van de vermelde bruggen, die zoals alle bruggen in het beheer door het Vlaams Gewest regelmatig worden geΓ―nspecteerd, zijn in 1996 voor het laatst aan een inspectie onderwor- pen. Deze inspecties hebben geleid tot herstellings- werken (dit is een repetitief onderhoud dat niets met stabiliteit te maken heeft) met als oogmerk a) het afdekken van blootgekomen wapeningsijzer en
b) het uitbreken en bijwerken van afgebrokkeld beton.
Er stelt zich op dit ogenblik echter geen probleem wat betreft de stabiliteit van deze bruggen. Na de winter zal er overigens opnieuw worden geΓ―nspec- teerd. Voor zover de minister weet, heeft er zich overigens nog geen enkel ongeval voorgedaan, waarbij voetgangers of fietsers die onder deze bruggen doorkomen, gekwetst zouden zijn. Aan- sprakelijkheid bij ongevallen wordt geregeld door het Burgerlijk Wetboek, art. 1382 en volgende.
De drie bruggen waarvan sprake is, worden in het kader van de modernisering inderdaad herbouwd, vermits de huidige doorvaartbreedte voor de gewenste scheepvaart ruim onvoldoende is.
De minister verduidelijkt dat de kosten voor onderhoud van bruggen zo onderhevig zijn aan uit- eenlopende factoren dat er hiervoor moeilijk voor-
-55-
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
afgaandelijke en aparte ramingen kunnen worden gemaakt. Ze zijn van de ordegrootte van enkele honderdduizenden tot een paar miljoen frank per brug en per herstelling. Ook de ramingsprijs voor de herbouw van deze bruggen is nog niet in detail opgemaakt. De ordegrootte is evenwel van een paar honderd miljoen frank per brug.
De brug van Vroenhoven (en het oorlogsmonu- ment aan de brug) werden inderdaad indertijd beschermd, tegen het advies in van de administra- tie Waterwegen en Zeewezen, en van de Dienst voor de Scheepvaart. De procedure voor de deklassering van deze brug zal alleszins ingezet worden van zodra meer zicht is over de aanbeste- ding van een nieuwe brug. Vanzelfsprekend zal de minister dan met zijn collega bevoegd voor monu- menten en landschappen, hierover overleg plegen.
3. Repliek
De vraagsteller dankt de minister maar betreurt de vaagheid van het antwoord. De minister geeft immers geen enkele indicatie over timing of over de plaats van inplanting. Deze onduidelijkheid levert problemen op voor het gebruik van de gron- den die onteigend zijn.
De minister wijst erop dat de timing afhangt van de timing die zal worden gehanteerd voor de hele modernisering van het Albertkanaal. De inspectie na de winter zal uitmaken of deze bruggen priori- tair zullen worden aangepakt ; ook dit element speelt mee bij de timing van eventuele werkzaam- heden.
β Het incident is gesloten.
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
-56-
MONDELINGE VRAAG (Regl. art. 79)
Commissie voor Ruimtelijke Ordening, Openbare Werken en Vervoer
Vergadering van dinsdag 4 november 1997
Vaste verslaggever : de heer Jan Penris, secretaris van de commissie
Mondelinge vraag van de heer Kris Van Dijck tot de heer Eddy Baldewijns, Vlaams minister van Openbare Werken, Vervoer en Ruimtelijke Orde- ning, over een retributie voor het capteren van water uit de waterwegen in het Vlaamse Gewest door de watergebonden industrie
1. Uiteenzetting door de vraagsteller
Vraagsteller vermoedt dat de problematiek van de gevolgen van watercaptatie de minister niet onbe- kend is. Zeven jaar geleden werd bij decreet van 21/12/1990 een retributie ingevoerd voor het capte- ren van water uit de waterwegen in het Vlaams Gewest. Voor het aftappen van water ten behoeve van de visteelt, de land- en tuinbouw, de bosbouw en het beheer van de natuurgebieden heeft men uitdrukkelijk een forfaitaire heffing ingesteld, om deze sector te beveiligen. Oorspronkelijk bedroeg deze heffing 1.200 frank per jaar.
In het begrotingsdecreet van 20/12/1996 werd deze bijzondere regeling plots opgeheven. Dit zal ernsti- ge gevolgen hebben voor de instandhouding van de aanplantingen en de natuurgebieden, bijzonder in de Kempen.
De twee Kempische kanalen zorgden niet alleen voor een goede bereikbaarheid van de regio, maar droegen bij tot de irrigatie van de zandgronden. In heel wat gevallen is de vergunningshouder van een watervang een eigenaar die in de onmiddellijke nabijheid van een waterweg is gevestigd, en die het water dat hij capteert en dat door zijn eigendom vloeit, stroomafwaarts naar eigendommen van der- den leidt, waarmee deze op hun beurt beplantingen of natuurgebieden bevloeien. Het risico bestaat dat de betrokken eigenaars hun watervang, afsluiten wanneer men dit type watervang in plaats van op forfaitaire basis, gaat taxeren a rato van het aantal kubieke meter.
Op zeer korte termijn zal het afsluiten van de watervangen leiden tot verschraling en uitdroging en zal het werk van jaren zorgzaam natuurbeheer teloorgaan.
Vraagsteller legt volgende vragen aan de minister voor :
1. Is de minister op de hoogte van de gevolgen van de uitvoering van dit decreet voor wat de visteelt, land- en tuinbouw, bosbouw en natuurgebieden betreft ?
2. Kan de uitvoering van het decreet voor dit jaar voor de visteelt, land- en tuinbouw, bosbouw en natuurgebieden nog geneutraliseerd worden ?
3. Lijkt het niet evident het decreet van 20/12/1990 aan te passen en/of in zijn oorspronkelijke versie te herstellen om tegemoet te komen aan de boven gemaakte opmerkingen ?
2. Antwoord van de heer Eddy Baldewijns, Vlaams minister van Openbare Werken, Vervoer en Ruimte- lijke Ordening
De minister vestigt de aandacht van de vraagsteller op het gegeven dat het, in het kader van een inte- graal waterbeheer, noodzakelijk is dat het capteren uit waterlopen, kanalen en havens wordt beperkt tot het strikt noodzakelijke. De landbouw, de tuin- bouw en de visteelt zijn economische activiteiten, waarvoor het dan ook normaal is dat een retributie betaald wordt in functie van de hoeveelheid gecap- teerd water. Het instellen van forfaitaire vergoe- dingen is niet in overeenstemming met het ratio- neel gebruik, zodat hiervan werd afgestapt door aanpassing van de reglementering op de watervan- gen in het begrotingsdecreet van 20 december 1996.
Deze aanpassing heeft volgens de minister echter een particulier probleem gecreΓ«erd in de Kempen, waar het risico van verschraling van de bodem niet uitgesloten is. Nadat dit probleem werd gesigna- leerd, heeft de minister onmiddellijk aan de Dienst voor de Scheepvaart, die beheerder is van het Albertkanaal en de Kempische kanalen, gevraagd om dit probleem te onderzoeken en hem hierover te rapporteren.
Het rapport komt in grote mate overeen met de bevindingen van de vraagsteller. Deze vaststellin- gen werden trouwens ook ter plaatse gedaan door het kabinet van de minister, waaruit blijkt dat een aanpassing van het decreet gerechtvaardigd is en dat voor deze irrigatiewatervangen de budgettaire impact gedeeltelijk zal worden geneutraliseerd door de retributie tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen.
-57-
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
De aanpassing aan het decreet zal gebeuren op basis van de vaststellingen die ter plaatse zijn gedaan en van de gegevens die de minister werden meegedeeld. Het is echter niet de bedoeling om de oorspronkelijke versie van het decreet integraal terug van toepassing te maken.
In het programmadecreet wordt bepaald dat zij op wie de wet van 20 juni 1955 inzake de irrigatie in de Kempen van toepassing is, een forfaitair bedrag zouden betalen van 5.000 frank.
De minister drukt de hoop uit op deze wijze aan de bekommernis van deze regio te zijn tegemoet gekomen.
β Het incident is gesloten.
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
-58-
MONDELINGE VRAAG (Regl. art. 79)
Commissie voor Ruimtelijke Ordening, Openbare Werken en Vervoer
Vergadering van woensdag 5 november 1997
Vaste verslaggever : de heer Jan Penris, secretaris van de commissie
Mondelinge vraag van mevrouw Sonja Van Lindt tot de heer Eddy Baldewijns, Vlaams minister van Openbare Werken, Vervoer en Ruimtelijke Orde- ning, over het opzetten van projecten telewerk in de strijd tegen de files
1. Uiteenzetting door de vraagsteller
Vraagsteller verwijst naar de interpellaties over de verkeersongevallen, signalisatie en wegenonder- houd die recent in de commissie werden gehouden, en die volgens haar het bewijs zijn van de nood- zaak om dringend werk te maken van de mobili- teitsproblemen. Eenmaal oplossingen zijn uitgete- kend, moeten die aan de burger meegedeeld wor- den. Uit het magazine Uitweg, een nieuw over- heidsmedium 'voor een betere mobiliteit', ver- neemt vraagsteller dat de Vlaamse overheid ook denkt aan het opzetten van pilootprojecten om de invoering van tele-administratie te ondersteunen. Zij verwijst hierbij naar een voorstel van resolutie dat zijzelf en mevrouw Anny De Maght-Aelbrecht eerder indienden om een experiment inzake thuis- of telewerk in de Vlaamse administratie op te zet- ten (zie Stuk 458 (1996-1997) β Nr. 1). Dit voorstel houdt verband met het toegenomen wegverkeer, en kadert in de interesse van de indieners voor een flexibele arbeidsorganisatie, voor toepassingen van telematica in de werkomgeving, voor de inschake- ling van bepaalde groepen in het arbeidsproces, en zien zij, meer in het algemeen, als oplossing voor een aantal maatschappelijke problemen
In dat verband wil vraagsteller van de minister ver- nemen :
1. Welke voorbereidingen gingen aan de selectie van de pilootprojecten vooraf ? Welke studies wer- den opgezet ? Van welke knowhow uit de over- heidssector of private bedrijven maakte men gebruik ? Hoe werden de jobs en de personeelsle- den geselecteerd ?
2. Op welke wijze zal de begeleiding van de projec- ten worden georganiseerd ?
3. In welke middelen wordt voorzien ter ondersteu- ning van deze projecten ?
4. Welke termijn wordt vooropgesteld voor het maken van een eerste evaluatie ?
2. Antwoord van de heer Eddy Baldewijns, Vlaams minister van Openbare Werken, Vervoer en Ruimte- lijke Ordening
De minister dankt de vraagsteller voor de snelheid waarmee zij inspeelt op dit nieuwe communicatie- middel.Op 25 juli 1997 besliste de Vlaamse rege- ring om haar goedkeuring te hechten aan het pro- ject Tele-administratie, dat de toepassing van de moderne informatie- en communicatietechnologie in de werking van de Vlaamse overheid moet sti- muleren. De Vlaamse regering besliste ook om een commissie samen te stellen met het oog op de selectie van de goed te keuren projecten. Op 25 juli 1997 werd een persmedeling verspreid over deze beslissing.
Op 1 oktober verscheen het eerste nummer van het nieuwe tijdschrift βUitwegβ, het blad voor een betere mobiliteit. Hierin staat een klein artikel over telewerk. Algemeen werd gesteld dat telewer- ken een nieuwe manier van werken kan zijn in de strijd tegen de files. Er werd ook vermeld dat de Vlaamse overheid een aantal pilootprojecten wil ontwikkelen om de invoering van tele-administra- tie te ondersteunen. Teleadministratie betekent echter niet hetzelfde als telewerken. Bij teleadmi- nistratie is het immers de bedoeling om de dienst- verlening van overheid via de elektronische media, sneller, op een meer gebruiksvriendelijke wijze (met o.a. ook een impact op de mobiliteit) bij de klant te brengen. Dit blijft niet beperkt tot het ver- strekken van informatie over administratieve pro- cedures, maar strekt zich uit tot het rechtstreeks elektronisch en interactief ter beschikking stellen van informatie. Telewerken kan in dit verband gezien worden als een logistiek middel om op effi- ciΓ«nte wijze de dienstverlening uit te oefenen.
Op de vragen antwoordt de minister het volgende :
1. De selectie is nog niet gebeurd. Elk departement ontving de opdracht om tegen 31 oktober project- voorstellen in te dienen. In de opdracht werden de grote lijnen van teleadministratie verduidelijkt en werden de selectiecriteria aangegeven.
2. Voor de begeleiding van de projecten zijn ten aanzien van de administraties op dit ogenblik geen prerogatieven gesteld. Ondersteuning kan opgeno- men worden in de projectvoorstellen. Het staat de
-59-
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
indiener vrij om te bepalen op welke manier de concretisering van zijn project het best gebeurt. Over mogelijke interne ondersteuning zijn de minister geen gegevens bekend.
3. Voor het begrotingsjaar 1997 is in een globaal krediet van 100 miljoen frank voorzien (voor het hele ministerie) dat ter beschikking wordt gesteld uit het Fonds tot Bevordering van het Industrieel Onderzoek in Vlaanderen (FIOV).
4. In de loop van 1998 moeten reeds de eerste con- crete resultaten worden voorgelegd van de geselec- teerde projecten. In het licht van de resultaten volgt een eerste evaluatie.
De minister hoopt hiermee een volledig antwoord te hebben gegeven op de gestelde vragen. Zoals uit het antwoord blijkt, heeft het project Tele-adminis- tratie betrekking op het gehele ministerie. Bijko- mende vragen kan vraagsteller best richten aan minister-president Luc Van Den Brande, onder wiens bevoegdheid dit project eigenlijk ressorteert.
3. Repliek
Mevrouw Sonja Van Lindt dankt de minister voor de toelichting en voor het initiatief, waaruit duide- lijk blijkt dat de klemtoon op teleadministratie ligt, met een verbetering van de klantgerichtheid als oogmerk. Aansluitend wil zij van de minister ver- nemen of hij eraan denkt dit proefproject uit te breiden tot een project van telewerk voor de werk- nemers van het departement, om zo de files te ver- mijden. In ditzelfde verband wil zij weten of de begeleidingsgroep put uit studies die over dit soort van projecten reeds beschikbaar zijn.
De minister verwijst voor het antwoord ten gronde naar de bevoegde minister. Hij voegt er aan toe dat dit soort van projecten een onderdeel vormt in de filebestrijding, waarvoor hij zijn verantwoordelijk- heid wil opnemen.
β Het incident is gesloten.
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
-60-
MONDELINGE VRAAG (Regl. art. 79)
Commissie voor Binnenlandse Aangelegenheden, Stadsvernieuwing en Huisvesting
Vergadering van woensdag 5 november 1997
Vaste verslaggever : de heer Julien Demeulenaere, secretaris van de commissie
Mondelinge vraag van de heer Johan De Roo tot de heer Leo Peeters, Vlaams minister van Binnen- landse Aangelegenheden, Stedelijk Beleid en Huis- vesting, over de uitbreiding van de doelgroep van het Vlaams Woningfonds tot gezinnen met één kind ten laste
1. Uiteenzetting door de vraagsteller
De Vlaamse regering heeft plannen om de doel- groep van het Vlaams Woningfonds uit te breiden tot gezinnen met slechts één kind ten laste. Met deze beslissing, die zou gelden voor de steden Gent, Antwerpen en Mechelen, wordt blijkbaar voortgegaan op de weg die vorig jaar werd ingesla- gen, toen besloten werd om de leningsactiviteiten van het Vlaams Woningfonds uit te breiden tot gezinnen met twee kinderen ten laste in de tien grootste Vlaamse steden.
In de Vlaamse Wooncode wordt een groot gezin gedefinieerd als een gezin dat op een bepaalde hoofdverblijfplaats verblijft met meerdere kinde- ren. Wat de Vlaamse regering nu voorstelt is in zekere zin in strijd met de Vlaamse Wooncode. Hoewel niet kan worden ontkend dat de gemiddel- de gezinsgrootte verder afneemt en ook kan wor- den verwacht dat het Vlaams Woningfonds zich aan deze situatie aanpast β wat trouwens het geval is met de evolutie van vier kinderen naar drie en vervolgens naar twee β kan men zich momen- teel toch ernstige vragen stellen omtrent het feit of gezinnen met slechts één kind nog tot de doelgroep van het Vlaams Woningfonds behoren. De term "groot gezin" is er in elk geval niet op van toepas- sing. Dat de regering maatregelen wenst te nemen om de aantrekkingskracht van de steden te vergro- ten is begrijpelijk Γ©n verdedigbaar, maar dat daar- toe de specificiteit van een instelling als het Vlaams Woningfonds op de helling moet worden geplaatst, is op zijn minst bedenkelijk. Ook het Vlaams Woningfonds zelf is overigens niet bijster gelukkig met het voornemen van de regering en stelt zelfs dat een uitbreiding van hun doelgroep naar gezin- nen met één kind statutair niet kan.
1. Wordt er door de regering geen afbreuk gedaan aan het principe van de gelijke behandeling van de gezinnen in Vlaanderen, of ze nu in een grote stad wonen of op het platteland ? Om aan de voorwaar- den te voldoen moet een gezin op het platteland drie kinderen hebben, in de tien steden twee kinde- ren en nu wordt voor drie steden voorgesteld dat één kind al voldoende is.
2. Welke zijn de specifieke redenen om de doel- groep van het Vlaams Woningfonds uit te breiden tot gezinnen met één kind ? Is er daaromtrent enig overleg geweest met het Vlaams Woningfonds ? Zo ja, wat waren de resultaten van dat overleg ? Indien niet, waarom werd er geen overleg georga- niseerd ?
Zal de regering alsnog rekening houden met de door het Woningfonds geuite bezwaren tegen deze maatregel ?
Is de uitbreiding tot gezinnen met één kind niet een al te grote miskenning van de specificiteit van het Vlaams Woningfonds, die op termijn uiteinde- lijk tot het verdwijnen van deze instelling zou kun- nen leiden ?
3. Komt het Vlaams Woningfonds hier niet in con- currentie met de Vlaamse Huisvestingsmaatschap- pij wat het verstrekken van leningen betreft ? Zul- len beide instellingen in staat worden gesteld om volgens dezelfde voorwaarden leningen te ver- strekken ? Beschikt het Woningfonds over vol- doende financiΓ«le middelen om deze uitbreiding van de doelgroep te financieren ?
4. Op basis van welke criteria komt men tot de geselecteerde drie steden (Antwerpen, Gent en Mechelen) ?
5. Vond er reeds een evaluatie plaats van de vorig jaar genomen beslissing tot uitbreiding van de doelgroep van het Vlaams Woningfonds tot gezin- nen met twee kinderen in de tien grootste Vlaamse steden ? Zo ja, welke resultaten heeft deze evalu- atie opgeleverd ?
2. Antwoord van de heer Leo Peeters, Vlaams minis- ter van Binnenlandse Aangelegenheden, Stedelijk Beleid en Huisvesting
Wat de specificiteit van het Vlaams Woningfonds betreft, benadrukt de minister dat het Vlaams Woningfonds een zeer belangrijke partner is in het huisvestingsbeleid. Aan die specificiteit en het sta- tuut van de instelling zal geenszins worden geraakt. Dat werd ook tijdens het overleg tussen de Vlaam-
-61-
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
se regering en het Vlaams Woningfonds β dat er wel degelijk is geweest β klaar en duidelijk gesteld.
Vorig jaar werd gekozen voor een meer selectieve benadering, waardoor de leningsactiviteiten van het Vlaams Woningfonds werden uitgebreid tot gezinnen met twee kinderen ten laste in de tien grootste Vlaamse steden. Voor het Vlaams Woning- fonds was dit allicht geen evidente stap. Omdat het Vlaams Woningfonds op het terrein aanwezig is en dicht bij de mensen staat, is het evenwel een inte- ressante partner om mee samen aan een specifiek beleid te werken. Daarom wordt er in artikel 50, Β§ 2, 4Β° van de Vlaamse Wooncode ook gesteld dat het Vlaams Woningfonds een instelling is die moet bijdragen tot de uitvoering van specifieke maatre- gelen inzake het stedelijk beleid van de Vlaamse regering. Er is dus geen sprake van een tegenstel- ling met de Vlaamse Wooncode.
De uitbreiding tot gezinnen met twee kinderen is een maatregel die veel succes kent, in het bijzonder in de grootste steden, Antwerpen en Gent. Dat is althans gebleken uit een eerste evaluatie van de maatregel. Nu is er een voornemen om die maatre- gel nog verder uit te breiden omwille van demogra- fische redenen. Het gemiddelde aantal kinderen ten laste per gezin bedraagt momenteel 1,64. Als men (jonge) mensen wil stimuleren om zich in de steden te vestigen, moet men hen kunnen aanspre- ken op het ogenblik dat zij nog geen of één kind ten laste hebben. Jonge mensen kiezen nu vaak nog wel voor de stad, maar het ogenblik van de keuze inzake het aankopen of het bouwen van een woning valt zeer vaak samen met het hebben of het verwachten van één kind. Het is op dat moment dat men moet kunnen inspelen. Eenmaal men ervoor heeft gekozen om de stad te verlaten voor de rand, zal men immers nog moeilijk overtuigd kunnen worden om de omgekeerde beweging te doen.
Vandaar stelt de Vlaamse regering voor om, bij wijze van experiment gedurende 18 maanden, het Vlaams Woningfonds ook goedkope leningen te laten verschaffen aan gezinnen met één kind. Een besluit in die zin van de Vlaamse regering, voorge- steld door de minister en door de minister van Financiën, werd intussen voor advies ingeleid bij de inspecteur van Financiën en zal vervolgens ter beoordeling aan de Vlaamse regering worden
voorgelegd. Hieraan wordt tevens het voorstel gekoppeld om de tussenkomst in de leningslast door het Vlaams Woningfonds toe te kennen aan gezinnen met twee kinderen in de Vlaamse rand.
Over de maatregel in verband met de goedkope leningen voor gezinnen met één kind in de drie ste- den is er overleg geweest met afgevaardigden van het Vlaams Woningfonds en werd er met hen ook een akkoord bereikt. Zowel de voorzitter van de Bond van de Grote en Jonge Gezinnen als de ver- tegenwoordigers van het Vlaams Woningfonds hebben uitdrukkelijk gevraagd het bereikte akkoord ook publiek te maken.
Wat de keuze voor de betrokken drie steden betreft, verklaart de minister dat de goedkope leningen voor gezinnen met twee kinderen in Gent en Antwerpen goede resultaten hebben opgele- verd. Bovendien kampen beide steden met de grootste problemen. Mechelen werd gekozen omdat de stad met grote huisvestingsproblemen kampt. Verder werd geoordeeld dat het interessant zou zijn na te gaan welke resultaten de uitbreiding in een middelgrote stad zou opleveren. Wat de resultaten van de maatregel van de goedkope leningen voor gezinnen met twee kinderen betreft, verklaart de minister dat die na een eerder trage start goed zijn. Dat pleit er ook voor om het expe- riment uit te breiden tot een langere periode dan een jaar. Vooral in de grootsteden Gent en Antwer- pen is de respons nu groot. De verrichtingen aan- koop, al of niet gecombineerd met werken, die mee gefinancierd worden door de leningen van het Vlaams Woningfonds, maken 84 percent uit van het totaal aantal verrichtingen. Ook de doelgroep wordt duidelijk bereikt, want het zijn voornamelijk mensen uit de lagere inkomenscategorieΓ«n die een beroep op de leningen doen.
3. Repliek
De heer Johan De Roo verklaart dat het antwoord van de minister hem niet voldoet, omdat door de selectieve maatregelen de discriminatie tussen gezinnen in Vlaanderen vergroot. De relatie die de minister legt tussen het toekennen van goedkope leningen enerzijds en het stedelijk beleid ander- zijds, geeft aanleiding tot een beleid met twee maten en gewichten, wat onaanvaardbaar is.
β Het incident is gesloten.
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
-62-
MONDELINGE VRAAG (Regl. art. 79)
Commissie voor Binnenlandse Aangelegenheden, Stadsvernieuwing en Huisvesting
Vergadering van woensdag 5 november 1997
Vaste verslaggever : de heer Julien Demeulenaere, secretaris van de commissie
Mondelinge vraag van de heer Marino Keulen tot de heer Leo Peeters, Vlaams minister van Binnen- landse Aangelegenheden, Stedelijk Beleid en Huis- vesting, over de investeringsbudgetten voor sociale huisvesting in Limburg
1. Uiteenzetting door de vraagsteller
Ten gevolge van een beslissing van 16 september 1997 van de raad van bestuur van de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij (VHM) werd het budget voor investeringen in de sociale huisvestingssector in de provincie Limburg verminderd met 163 mil- joen frank (147,6 miljoen frank voor de huursector en 15,4 miljoen frank voor de koopsector).
De vermindering zou het gevolg zijn van een aan- passing van de verdeelsleutel, op basis waarvan een jaar geleden de verdeling van de financiΓ«le midde- len tussen de vijf Vlaamse provincies plaatsvond. Intussen heeft de minister te kennen gegeven niet akkoord te gaan met deze werkwijze en de aange- kondigde woonbehoeftestudie te willen afwachten. Niettemin blijft de onzekerheid in de Limburgse sociale huisvestingssector aanslepen, niet in het minst omdat de communicatie over deze aangele- genheid vooral via de pers lijkt te verlopen.
1. Op basis van welke criteria is de VHM tot de betrokken beslissing gekomen ?
2. Heeft de VHM deze beslissing intussen herroe- pen, zoals trouwens door de minister gevraagd ?
3. Welke garanties kan de minister bieden dat, na het bekendmaken van de resultaten van de woon- behoeftestudie, bepaalde regioβs, bijvoorbeeld de provincie Limburg, geen al te grote verschuivingen krijgen in de hen nu reeds toegekende budgetten voor sociale huisvesting ?
4. In welke mate beschouwt de minister het bedrag van 1 miljard frank, toegekend aan de Limburgse sociale huisvesting en afkomstig uit de reconversie- pot, als additioneel aan de gewone budgetten inza- ke sociale huisvesting, zowel vΓ³Γ³r als na de woon- behoeftestudie ?
2. Antwoord van de heer Leo Peeters, Vlaams minis- ter van Binnenlandse Aangelegenheden, Stedelijk Beleid en Huisvesting
Wat het aangehaalde probleem van de communica- tie betreft, verklaart de minister dat hij niet recht- streeks in verbinding staat met de sociale huisves- tingsmaatschappijen. De minister correspondeert met de VHM, die instaat voor het doorstromen van de informatie naar de sociale huisvestingsmaat- schappijen.
De minister beaamt dat hij niet akkoord kon gaan met de aanpassing van de verdeelsleutel ten nadele van de Limburgse sociale huisvestingssector. De beslissing van de VHM in verband met de vermin- dering met 163 miljoen frank voor de sociale huis- vesting in Limburg is intussen formeel herroepen, wat in concreto betekent dat de verdeling van de kredieten in 1998 ongewijzigd zal blijven.
Vooraleer definitieve uitspraken te doen wil de minister immers de woonbehoeftestudie afwach- ten. Er kunnen wel geen garanties worden gegeven dat er geen verschuivingen zullen plaatsvinden in de budgetten voor sociale huisvesting. Een woon- behoeftestudie zou immers weinig zin hebben als men er reeds bij voorbaat van uit gaat dat er niets mag wijzigen. Het is precies de bedoeling om de woonbehoeften objectief vast te stellen en op basis daarvan de verdelingscriteria te bepalen. De resul- taten van de woonbehoeftestudie zullen in principe in april 1998 bekend zijn.
Het programma van 1 miljard frank in het kader van de Limburgse reconversie is een bijkomend programma, dat volledig los staat van de gewone programmatie van de bouwactiviteiten van de VHM. Vrijwel alle geplande projecten in het kader van dat bijzondere Limburgse programma zullen trouwens nog in 1997 worden aanbesteed.
β Het incident is gesloten.
-63-
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
MONDELINGE VRAAG (Regl. art. 79)
Commissie voor Binnenlandse Aangelegenheden, Stadsvernieuwing en Huisvesting
Vergadering van woensdag 5 november 1997
Vaste verslaggever : de heer Julien Demeulenaere, secretaris van de commissie
Mondelinge vraag van de heer Francis Vermeiren tot de heer Leo Peeters, Vlaams minister van Bin- nenlandse Aangelegenheden, Stedelijk Beleid en Huisvesting, over de kritiek van de minister op de werking van de sociale huisvestingsmaatschappij "Intervilvoordse"
1. Uiteenzetting door de vraagsteller
De spreker stelt dat niet alle sociale huisvestings- maatschappijen bij hun activiteiten dezelfde dyna- miek vertonen en hun rol op ideale wijze vervullen. De rol van de voogdijoverheid bestaat erin er voor te zorgen dat hun werking vlot verloopt en dat pro- blemen een oplossing krijgen.
De minister heeft zich in de pers onlangs in zeer negatieve zin uitgelaten over de werking van de huisvestingsmaatschappij "Intervilvoordse", die naar zijn zeggen een schoolvoorbeeld is van hoe een dergelijke maatschappij niet mag functioneren. Uit zijn tussenkomst kan verder worden onthou- den dat hij dreigt gebruik te maken van de nieuwe mogelijkheden die de onlangs in het Vlaams Parle- ment gestemde Vlaamse Wooncode hem biedt om sancties te treffen tegen een huisvestingsmaat- schappij die haar doelstellingen niet bereikt.
Een dergelijke uitval naar een Vlaamse huisves- tingsmaatschappij lijkt de spreker uitzonderlijk. Er moeten ongetwijfeld geldige redenen zijn voor de scherpe kritiek van de minister.
Welke zijn de feiten die de minister ertoe hebben aangezet deze zaak in de pers aan te klagen ? Zijn er nog incidenten geweest nadat de minister het dossier wereldkundig maakte ? Welke initiatieven heeft de minister genomen of welke zal hij nemen om de situatie te verhelpen ?
2. Antwoord van de heer Leo Peeters, Vlaams minis- ter van Binnenlandse Aangelegenheden, Stedelijk Beleid en Huisvesting
De minister verklaart dat er in de betrokken socia-
le huisvestingsmaatschappij een reeks problemen rezen, zodat hij genoodzaakt was om tegen de wan- toestanden op te treden.
De problemen zijn tot uiting gekomen naar aanlei- ding van protesten van buurtbewoners in verband met het lang aanslepen van de noodzakelijke reno- vatie van hun wijk door de huisvestingsmaatschap- pij Intervilvoordse. Door intern geruzie binnen de raad van bestuur boekte dit dossier nauwelijks vooruitgang, zodat de bewoners het slachtoffers van de situatie dreigden te worden.
Daarom werd door de minister het initiatief geno- men om de beide betrokken instanties β Intervil- voordse en de Vlaams Huisvestingsmaatschappij β samen te brengen, om een actieplan voor de betrokken wijk te ontwikkelen. De wijk Faubourg zal als eerste worden aangepakt. Er werd een reno- vatiedossier samengesteld met het oog op de reno- vatie van achttien leegstaande woningen. Dit zal gesubsidieerd worden via artikel 94 van de Huis- vestingscode. Tegen het einde van het jaar zal het renovatiedossier volledig zijn.
Verder heeft de minister bij de sociale huisvestings- maatschappij aangedrongen op een meerjarenplan- ning. Het kan immers niet dat een dergelijke maat- schappij geen enkel nieuw dossier indient en op geen enkele wijze inspeelt op de bestaande renova- tiemogelijkheden.
Een tweede probleem dat bij de Intervilvoordse werd vastgesteld waren de hoge kosten. Ook hier- aan wil de minister paal en perk stellen. In de beheersovereenkomst die met de betrokken maat- schappij zal worden opgesteld zal het aspect kos- tenbeheersing zeker aan bod moeten komen.
Ten slotte was er het probleem dat huursubsidie- dossiers niet werden opgevolgd, waardoor de betrokken huurders verstoken bleven van de huur- subsidie waarop zij nochtans recht hadden.
Intussen is de zaakvoerder van Intervilvoordse met pensioen gegaan en werd hij vervangen door een nieuwe zaakvoerder. De minister heeft de indruk dat daardoor een nieuwe dynamiek in de betrok- ken sociale huisvestingsmaatschappij is ontstaan. Die dynamiek zal nog verder moeten worden uit- gebreid in het kader van de beheersovereenkom- sten die met deze en de andere sociale huisves- tingsmaatschappijen zullen worden afgesloten.
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
-64-
3. Repliek
De heer Francis Vermeiren verklaart verheugd te zijn dat er tegen de geschetste wantoestanden werd opgetreden.
β Het incident is gesloten.
-65-
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
MONDELINGE VRAAG (Regl. art. 79)
Commissie voor Binnenlandse Aangelegenheden, Stadsvernieuwing en Huisvesting
Vergadering van woensdag 5 november 1997
Vaste verslaggever : de heer Julien Demeulenaere, secretaris van de commissie
Mondelinge vraag van mevrouw Vera Dua tot de heer Leo Peeters, Vlaams minister van Binnen- landse Aangelegenheden, Stedelijk Beleid en Huis- vesting, over de belastingverlaging in de stad Gent in relatie tot het Sociaal Impulsfonds
1. Uiteenzetting door de vraagsteller
Het Sociaal Impulsfonds (SIF) werd ingesteld om in de eerste plaats aan de grote steden bijkomende middelen te geven, teneinde de leefbaarheid van de stad te vergroten en een oplossing te bieden voor de armoedeproblematiek. Gent is de stad die na Antwerpen het grootste deel van de SIF-gelden ontvangt. In 1998 gaat het om een bedrag van 942 miljoen frank en in 1999 om 1,1 miljard frank.
Het stadsbestuur van Gent heeft onlangs beslist een verlaging van de aanvullende personenbelas- ting door te voeren, van de huidige 6,7 percent naar 6,5 percent in 1998 en naar 6,0 percent in 1999. Daarnaast blijkt uit een studie van de begro- ting dat er een afleiding is van een deel van de SIF- middelen naar uitgaven die reeds voorzien waren en dus geen supplementaire realisaties impliceren.
De SIF-gelden zorgen er met andere woorden voor dat er meer budgettaire ruimte ontstaat op de begroting, waardoor een electoraal zeer rendabele belastingverlaging kan worden doorgevoerd. De belastingvermindering zou de stadskas ongeveer 185 miljoen frank kosten, wat overeenstemt met 21 percent van de SIF-middelen van de stad Gent. Acht de minister dit verenigbaar met de doelstel- lingen van het SIF-decreet en zal hij als voogdijmi- nister maatregelen nemen in dit verband ?
2. Antwoord van de heer Leo Peeters, Vlaams minis- ter van Binnenlandse Aangelegenheden, Stedelijk Beleid en Huisvesting
De minister beaamt dat de stad Gent in een verla- ging van de aanvullende personenbelasting voor- ziet. Hij wenst deze belastingverlaging in een rui- mere context te situeren.
De minister verwijst allereerst naar het principe van de gemeentelijke autonomie, waardoor het niet evident is in te grijpen op de gemeentelijke belas- tingsvoeten. Bovendien wordt door het SIF- decreet niet verboden om de aanslagvoeten te wij- zigen. Er wordt in artikel 9 van dat decreet enkel bepaald dat een al te lage aanvullende personenbe- lasting of te lage aanslagvoet voor de opcentiemen op de onroerende voorheffing aanleiding geeft tot een vermindering van het SIF-trekkingsrecht. In vergelijking met de aanslagvoeten in andere steden en gemeenten situeert Gent zich in de midden- moot.
Verder haalt de minister het bestaan aan van de begeleidingscommissie voor de stad Gent (en Ant- werpen en Oostende). In die commissie wordt de financiΓ«le situatie van de betrokken steden maan- delijks ontleed. Ook daar is gebleken dat de stad Gent de afgelopen jaren belangrijke inspanningen op financieel gebied heeft geleverd. Er wordt een zuinig beleid gevoerd op het vlak van personeels- en werkingskosten. Verder betekent de verkoop van de aandelen van het Gemeentekrediet voor de stad een belangrijke meerinkomst, waardoor de schulden van de stad kunnen worden herschikt. Overigens heeft een algemene herschikking van de schulden van de stad Gent, met de steun en de instemming van de Vlaamse regering, de financiΓ«le toestand van de stad Gent wezenlijk verbeterd.
Bovendien wordt een vermindering met 300 mil- joen frank verwacht van de bijdrage die de stad Gent jaarlijks aan de afvalintercommunale Ivago moet betalen. Het is een stuk van die vermindering die het mogelijk maakt een belastingverlaging door te voeren.
De minister merkt op dat men zich niet moet blindstaren op de betrokken belastingverlaging, vermits de stad ook een aantal nieuwe belastingen heeft ingevoerd (belasting op het verspreiden van niet-geadresseerd drukwerk, op het storten van industrieel afval, op grote evenementen enzo- voort).
De minister is ten slotte van oordeel dat het aan- trekkelijker maken van de steden en het tegengaan van stadsvlucht ook te maken kan hebben met de hoogte van de belastingvoeten. Dat moet dan wel gekoppeld worden aan maatregelen die de sociale verdringing tegengaan.
3. Repliek
Mevrouw Vera Dua stelt dat er iets schort aan het toezicht op de aanwending van de SIF-middelen.
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
-66-
De verstrekte middelen renderen niet altijd op de manier zoals het in het SIF-decreet bedoeld was.
β Het incident is gesloten.
-67-
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
MONDELINGE VRAAG (Regl. art. 79)
Commissie voor Binnenlandse Aangelegenheden, Stadsvernieuwing en Huisvesting
Vergadering van woensdag 5 november 1997
Vaste verslaggever : de heer Julien Demeulenaere, secretaris van de commissie
Mondelinge vraag van de heer Carl DecaluwΓ© tot de heer Leo Peeters, Vlaams minister van Binnen- landse Aangelegenheden, Stedelijk Beleid en Huis- vesting, over de uitvoeringsbesluiten van het decreet houdende de kwaliteits- en veiligheidsnor- men voor kamers en studentenkamers
1. Uiteenzetting door de vraagsteller
Een aantal maanden geleden werd het decreet houdende de kwaliteits- en veiligheidsnormen voor kamers en studentenkamers goedgekeurd door het Vlaams Parlement. Ondertussen werd ook de Vlaamse Wooncode goedgekeurd en werden op het federale vlak minimale kwaliteitseisen voorop- gesteld voor kamerverhuring. Het decreet houden- de de kwaliteits- en veiligheidsnormen voor kamers en studentenkamers treedt effectief in wer- king op 1 september 1998.
1. Wanneer mogen de uitvoeringsbesluiten van het laatstgenoemde decreet worden verwacht ?
2. In welke mate is de minister bereid om ook de kamer- en studentenkamerbewoners bij de opmaak van de uitvoeringsbesluiten te betrekken ?
3. Kan de minister in overweging nemen om een globale informatiecampagne op te zetten voor de doelgroepen (eigenaars en/of bewoners) teneinde
bij de inwerkingtreding van het decreet geen onoverkomelijke problemen te scheppen ? Zullen ook de huisvestingsdiensten van de steden en gemeenten duidelijk worden geΓ―nformeerd ?
2. Antwoord van de heer Leo Peeters, Vlaams minis- ter van Binnenlandse Aangelegenheden, Stedelijk Beleid en Huisvesting
De minister antwoordt dat de administratie de opdracht heeft gekregen de uitvoeringsbesluiten nog dit najaar af te ronden. Er wordt gestreefd naar één uitvoeringsbesluit voor het βkamerde- creetβ, de Vlaamse Wooncode en de leegstands- heffing, zodat er uniformiteit kan worden gewaar- borgd op het vlak van de kwaliteitsonderzoeken.
Diverse instanties zoals steden en gemeenten, huis- vestingsdiensten en anderen zullen worden geraad- pleegd als de teksten klaar zijn. Ook over het stel- sel van de richthuurprijzen werden verschillende instanties, waaronder het Algemeen Eigenaarssyn- dicaat, aangeschreven met het oog op overleg.
De minister beaamt dat een informatiecampagne zeer belangrijk is. Er zal zeker een initiatief worden genomen naar de specifieke doelgroep van de stu- denten. Verder zal er een meer globale campagne worden gevoerd voor de andere doelgroepen. Er is opdracht gegeven om een brochure voor te berei- den, vergezeld van een informatiecampagne.
3. Repliek
De heer Carl DecaluwΓ© pleit voor een actieve informatiecampagne, waarbij men naast het ver- spreiden van brochures tevens informatieavonden met eigenaars en bewoners zou organiseren.
β Het incident is gesloten.
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
-68-
MONDELINGE VRAAG (Regl. art. 79)
Commissie voor Leefmilieu en Natuurbehoud Vergadering van woensdag 5 november 1997
Vaste verslaggever : de heer Bruno Tobback, secre- taris van de commissie
Mondelinge vraag van de heer Johan Malcorps tot de heer Theo Kelchtermans, Vlaams minister van Leefmilieu en Tewerkstelling, over de vervuiling van het Kanaal Kortrijk-Bossuit
1. Uiteenzetting door de vraagsteller
Begin oktober werd een massale vissterfte vastge- steld in het kanaal Kortrijk-Bossuit. Er werd 1,3 ton dode vis aangetroffen. Gezien dit kanaal ook gedeeltelijk voor drinkwaterwinning wordt gebruikt en men dit in de nabije toekomst nog wil uitbreiden, is er volgens de vraagsteller reden tot bezorgdheid.
De hoofdoorzaak van de vissterfte zou de inbreng zijn van vervuild Scheldewater. De vervuiling van het Scheldewater zou dan weer grotendeels afkom- stig zijn van de Spierebeek die vuil water aanvoert uit het industriebekken van Noord-Frankrijk.
Kan de minister verzekeren dat de gezondheid niet in het gedrang komt door deze vormen van piek- vervuiling ?
Welke maatregelen zijn genomen om deze vervui- lingspieken in de toekomst te vermijden ?
Welke kostprijs wordt daarbij gedragen door de Vlaamse Maatschappij voor Waterdistributie ?
Wat werd door het Vlaams Gewest, in de schoot van de Internationale Commissie voor de Bescher- ming van de Schelde, naar de Franse overheid toe ondernomen om aan de vervuiling van de Spiere- beek een eind te stellen ?
2. Antwoord van de heer Theo Kelchtermans, Vlaams minister van Leefmilieu en Tewerkstelling
1. De piekvervuiling, die aanleiding gaf tot de mas- sale vissterfte in het Kanaal Kortrijk-Bossuit te Avelgem, werd op 6 oktober 1997 onderzocht door de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM). Ter plaat- se werd vastgesteld dat de vissterfte zich enkel voordeed in het eerste pand tussen Avelgem en Moen. Uit de analyseresultaten blijkt dat het water op deze plaats zuurstofloos was (0,1 mg/l) en een
hoog ammoniumgehalte (8,25 mg N/l) bevatte. De slechte kwaliteit van het kanaalwater was verge- lijkbaar met deze van het Scheldewater ter hoogte van Avelgem.
In het tweede pand tussen Moen en Zwevegem bleek het zuurstofgehalte reeds aanvaardbaar (5 mg/l) en was het ammoniumgehalte gedaald tot 1,1 mg N/l. Ter plaatse werd overigens gevist.
In het pand tussen Zwevegem en Kortrijk, ter hoogte van het innamepunt van het waterproduc- tiecentrum van Stasegem, was het zuurstofgehalte 5,6 mg/l en het ammoniumgehalte 0,56 mg N/l.
De verblijftijd van het water in het kanaal bedraagt thans 80 dagen tot aan het wateronttrekkingspunt te Stasegem. De kwaliteitsverschillen tussen de panden tonen aan dat het ingenomen Scheldewater sterk in kwaliteit verbetert door het zelfreinigend vermogen van het kanaal. Ter hoogte van het inna- mepunt van het waterproductiecentrum van Stase- gem beantwoordt de waterkwaliteit op 6 oktober 1997 aan de normen voor drinkwaterproductie voor de parameters zuurstof, ammonium, nitraat, nitriet en chloride. Voor orthofosfaat werd de norm overschreden.
Het Scheldewater gebruikt voor de drinkwaterpro- ductie ondergaat achtereenvolgens volgende behandelingsstappen :
β een voorbehandeling omvattende een denitrifica-
tie en defosfatatie vooraleer het water wordt opge- slagen in De Gavers (inhoud 3.000.000 m3). Deze
behandeling waarborgt de handhaving van de zwemwaterkwaliteit in de vijver en bewerkstelligt tevens een algemene kwaliteitsverbetering van het water ;
β in het doorstroombekken van De Gavers met een nominale verblijftijd van 200 dagen ondergaat het water nogmaals een natuurlijke zelfreiniging. De grondstof voor de bereiding van drinkwater is integraal afkomstig van dit doorstroombekken. Dit water ondergaat een drinkwaterbehandeling bestaande uit de volgende trappen : vlokvorming, zandfiltratie, korrelkoolfiltratie en desinfectie.
Uit het Jaarverslag 1996 van de Vlaamse Maat- schappij voor Watervoorziening met betrekking tot de kwaliteit van het oppervlaktewater bestemd voor de productie van drinkwater, overgemaakt aan Aminal, blijkt dat het ruw water afkomstig van De Gavers, voldoet aan de imperatieve normen
A.I. voor alle parameters vermeld in titel II van Vlarem. Het drinkwater geproduceerd te Stasegem
-69-
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
is eveneens volledig conform aan het ministerieel besluit van 15 maart 1989 houdende vaststelling van een technische reglementering inzake drinkwa- ter.
Door de recente piekvervuiling is de kwaliteit van het leidingwater niet in het gedrang gekomen.
2. Op het Kanaal Kortrijk-Bossuit te Moen werd in 1997 door de VMM in samenwerking met de Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening ter hoogte van de sluis te Moen een permanent meet- station opgericht. Dit meetstation registreert de parameters zuurstof, temperatuur, geleidbaarheid en redoxpotentiaal. De resultaten tonen aan dat er een permanent gebrek aan zuurstof wordt gemeten tijdens de zomermaanden.
Naar aanleiding van de recente vissterfte wordt in de schoot van de Provinciale Visserijcommissie van West-Vlaanderen op 14 november 1997 een bespreking georganiseerd met de Vlaamse Maat- schappij voor Waterzuivering en de Vlaamse Milieumaatschappij.
Voor wat betreft het Vlaams Gewest zijn in het investeringsprogramma, dat ter uitvoering aan de NV Aquafin werd opgedragen, voor een totaal bedrag van 242 miljoen frank projecten opgeno- men. De uitvoering van deze projecten zal mee bij- dragen tot een verbetering van de kwaliteit van het Scheldewater ter hoogte van het Kanaal.
3. De investering uitgevoerd door de VMW als gevolg van de bovenvermelde nutriΓ«ntenverontrei- niging van het oppervlaktewater heeft betrekking op de denitrificatieinstallatie bij de voorbehande- ling.
De verwachte investeringskosten worden in totaal geraamd op 28,5 miljoen Belgische frank :
β WPC Stasegem β denitrificatieinstallatie 15.000 m3/dag 8.500.000 BEF
(1e fase)
β WPC Stasegem denitrificatieinstallatie Uitbreiding tot 50.000 m3/dag (raming) 20.000.000 BEF
4. De vervuiling van het Scheldewater veroorzaakt vanuit Frankrijk en WalloniΓ« is uiteraard een bevoegdheid en verantwoordelijkheid van de Fran- se en Waalse overheden.
Door de Franse overheid werd meegedeeld dat het mogelijk moet zijn om de termijnen, vastgesteld in
de Europese richtlijn 91/271 over de opvang en de behandeling van het stedelijk afvalwater, te halen en de doelstellingen, opgenomen in het eind 1996 goedgekeurde βSchΓ©ma Directeur dβAmΓ©nagement et de Gestion des Eaux (SDAGE)β, te verwezenlij- ken. Hiertoe zal met de bouw van de RWZI Gri- monpont te Wattrelos worden gestart.
Door het Waalse gewest werden in de sanerings- programmaβs 1994-1996 voor het Scheldebekken 14 nieuwe zuiveringsstations met een capaciteit groter dan 5000 inwonerequivalenten voorzien.
In de schoot van de Internationale Commissie voor de Bescherming van de Schelde (ICBS) werd een permanentiedienst opgericht, waarbij de betrokken landen en gewesten elkaar onmiddellijk op de hoogte brengen van calamiteiten. Tevens wordt binnen de werkgroepen van deze ICBS gewerkt aan een Schelde-actieprogramma voor de periode 1998-2002. Dit zal in eerste instantie beperkt blij- ven tot een bundeling en beschrijving van alle ini- tiatieven die in de diverse landen en regioβs werden en worden genomen. In de toekomst zal door het ICBS gewerkt worden aan de coΓΆrdinatie van ini- tiatieven en acties en aan het opstellen van gemeenschappelijke streefdoelen voor de water- kwaliteit van de Schelde.
Tot slot kunnen volgende relevante projecten in het kader van het Interreg I ter verbetering van de waterkwaliteit van het Spierekanaal worden ver- meld :
β via een geΓ―ntegreerde aanpak van het Spiereka- naal willen Frankrijk en Vlaanderen komen tot een geΓ―ntegreerde, grensoverschrijdende aanpak van het kanaal en zijn omgeving. Hierin zullen water- kwaliteit- en -kwantiteitsproblemen aan bod komen. Het project wordt geleid door de Commu- nautΓ© Urbaine de Lille en de Intercommunale Leie- dal.
β de zuivering van het Spierekanaal. De projectlei- ding berust hier bij het βAgence de lβEau de Artois- Picardie, Conseil RΓ©gionalβ en 3 wolwasserijen uit Roubaix en de Provincie West-Vlaanderen. Dit project heeft ertoe geleid dat 2 van de 3 wolwasse- rijen een zuiveringsinstallatie hebben gebouwd. Het derde bedrijf is in faling gegaan.
De minister vraagt om in bijlage een overzicht van de bovengemeentelijke investeringsprojecten in de zuiveringsgebieden Spiere en Helkijn op te nemen.
3. Replieken
De vraagsteller laat opmerken dat het verdrag inzake de bescherming van de Schelde nog niet
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
-70-
werd goedgekeurd door Frankrijk en dat daardoor het statuut van de ICBS onduidelijk is. Wat is de stand van zaken ?
Volgens de informatie waarover de minister beschikt, is de vertraging van de goedkeuring te wijten aan de verkiezingen en de vorming van een nieuwe regering in Frankrijk. De goedkeuring van het verdrag zou binnenkort geschieden.
β Het incident is gesloten.
-71-
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
Bijlage
Overzicht van de bovengemeentelijke investeringsprojecten in het zuiveringsgebied Spiere
Investerings- | Project- | Project- | Meest | Voorziene | Aansluitb. | Aansluitb. | |
programma | nummer | omschrij- ving | actuele raming in mio BF | opleverings- datum vol- gens TP | huishoud vuilvracht/ Onmiddel- lijk (in IE) | huishoud vuilvracht/ na uitvoer TRP (IE) | |
2001-2003 | 20339 | Aansluiting Spiere | 2.8 | IP | 363 | 373 | |
2001-2003 | 20340 | Collector Dries | 62.3 | IP | 291 | 384 | |
2001-2003 | 20341 | Aansluiting Kooigem | 36.8 | IP | 620 | 799 | |
2001-2003 | 99500 | RWZI Zwarte Spiere | 25.1 | IP | 0 | 0 | |
Totaal | 127.0 | 1274 | 1556 |
Overzicht van de bovengemeentelijke investeringsprojecten in het zuiveringsgebied Helkijn
Investerings- | Project- | Project- Meest | Voorziene | Aansluitb. | Aansluitb. | |
programma | nummer | omschrij- actuele ving raming in mio BF | opleverings- datum vol- gens TP | huishoud vuilvracht/ Onmiddel- lijk (in IE) | huishoud vuilvracht/ na uitvoer TRP (IE) | |
1994 | 94504 | RWZI Helkijn 35.6 | GB | 4-12-98 | 0,00 | 0,00 |
1994 | 94541 | Collector Bossuit 5.2 β RWZI Helkijn | TP | 4-11-98 | 756 | 772 |
1994 | 94548 | Collector Helkijn 30.6 β RWZI Helkijn | GB | 4-11-98 | 449 | 455 |
1994 | 94549 | Collector Statie- 19 straat tot collector Helkijn | GB | 28-10-98 | 519 | 679 |
1994 | 94581 | Aansluiting 25.1 St. Denijs | TP | 16-10-98 | 509 | 805 |
Totaal | 115.5 | 2233 | 2711 |
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
-72-
MONDELINGE VRAAG (Regl. art. 79)
Commissie voor Leefmilieu en Natuurbehoud Vergadering van woensdag 5 november 1997
Vaste verslaggever : de heer Bruno Tobback, secre- taris van de commissie
Mondelinge vraag van de heer Johan Malcorps tot de heer Theo Kelchtermans, Vlaams minister van Leefmilieu en Tewerkstelling, over de inzameling van papier door de vereniging De Ekker
1. Uiteenzetting door de vraagsteller
Het arbeidscentrum van de vzw βDe Ekkerβ, een vereniging die werkt met zwaar mentaal gehandi- capten, organiseert sinds ongeveer tien jaar de selectieve ophaling van oud papier in de gemeen- ten Niel en Schelle. Dit gebeurt in overleg met de intercommunale Igean. De vereniging haalt jaar- lijks in elke gemeente gemiddeld zoβn 250 ton oud papier op. In het kader van de samenwerking van beide gemeenten met Fost Plus en volgens het bepaalde in artikel 1, paragraaf 1, 5Β° van de vierde bijakte van het gemeentelijk milieuconvenant, zou- den deze gemeenten nu een selectieve ophaling van oud papier moeten verzorgen door een huis- aan-huisophaling éénmaal per maand. Dit is met de doelgroep van de vereniging De Ekker echter niet haalbaar : deze mensen kunnen zich immers niet zelfstandig bewegen op straat en in het ver- keer. De huidige inzamelmethode door middel van een dertigtal minicontainers, die in de gemeenten op vaste plaatsen zijn opgesteld, is voor De Ekker wel haalbaar. De inzamelpercentages zouden ver- gelijkbaar zijn en het systeem is zeker niet vrijblij- vend. De recuperanten van het oud papier wegen de containers of manden bij lediging en geven weegbonnen uit op basis waarvan een facturatie gebeurt.
Voor de leden van De Ekker biedt de huidige manier van werken bovendien een unieke kans om zich echt verdienstelijk te maken voor de samenle- ving. Dit zou onmogelijk worden in de nieuwe regeling.
Is het echt onmogelijk om voor een specifieke organisatie als deze een regeling te treffen, op voorwaarde dat men reΓ«le inzamelpercentages kan garanderen ?
Een totale loskoppeling van het aspect sociale tewerkstelling en recyclagebeleid is volgens de vraagsteller immers niet aangewezen.
2. Antwoord van de heer Theo Kelchtermans, Vlaams minister van Leefmilieu en Tewerkstelling
Het interregionaal samenwerkingsakkoord betreffende de preventie en het beheer van ver- pakkingsafval bepaalt dat, voor verpakkingsafval van huishoudelijke oorsprong, het erkend organis- me zich moet aanpassen aan de inzamelmodalitei- ten zoals die door de gemeenten en intercommuna- les worden bepaald, en dat tewerkstelling in de ver- enigingen met een sociaal oogmerk moet worden ondersteund.
Daarnaast bepaalt het gemeentelijk milieuconve- nant dat een maandelijkse huis-aan-huisinzameling van papier- en kartonafval moet gebeuren. Dit is ook opgenomen in het Uitvoeringsplan huishoude- lijke afvalstoffen 1997-2001 dat door de Vlaamse regering werd goedgekeurd.
Het afvalstoffendecreet bepaalt dat de gemeenten verantwoordelijk zijn voor de inzameling van het huishoudelijk afval. Indien de betrokken gemeen- ten of intercommunales van oordeel zijn dat een combinatie van maandelijkse huis-aan-huisinzame- ling met de inzameling door de vereniging De Ekker verantwoord is, kunnen beide systemen met elkaar worden verzoend. Het is dus de bevoegd- heid van de gemeenten of intercommunales om uit te maken of dit in dit geval kan worden toegepast.
Indien er dan enige tegenstrijdigheid is met het milieuconvenant, kan volgens de minister eventu- eel een afwijking worden toegestaan.
β Het incident is gesloten.
-73-
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
MONDELINGE VRAAG (Regl. art. 79)
Commissie voor Onderwijs, Vorming en Weten- schapsbeleid
Vergadering van woensdag 12 november 1997
Vaste verslaggever : de heer Roland Deswaene, secretaris van de commissie
Mondelinge vraag van mevrouw Yolande Avont- roodt tot de heer Luc Van den Bossche, minister vice-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Onderwijs en Ambtenarenzaken, over de registratie van leerlingengegevens
1. Uiteenzetting door de vraagsteller
Mevrouw Yolande Avontroodt stelt dat elke burger een rechtstreeks recht heeft op eerbiediging van zijn privΓ©-leven. De burger moet daarbij de waar- borg van bescherming krijgen tegen mogelijke mis- bruiken van de overheid. Tal van beleidsprogram- ma's vertonen echter een verdere uitbreiding naar dat privΓ©-leven toe.
In het Vlaams beleid merkt zij weinig of geen aan- dacht op voor de bescherming van het privΓ©-leven. Nochtans heeft de burger op basis van artikel 22 van de Grondwet het recht op eerbiediging van zijn privΓ©-leven en zijn gezinsleven. Ook artikel 8 van het Europees Verdrag inzake de Rechten van de Mens biedt de burger het recht op eerbiediging van zijn privΓ©-leven zowel bij inmenging van de overheid als bij het nalaten van beschermingsmaat- regelen vanwege de overheid.
Het bijhouden van personengegevens in al dan niet gecontroleerde registers van de overheid leidt in dit kader onmiskenbaar tot onrust daar gegevens vatbaar zijn voor misbruik. De wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levens- sfeer ten overstaan van de verwerking van per- soonsgegevens regelt immers enkel de manuele of elektronische verwerking van persoonsgegevens, maar niet de verzameling ervan.
De spreker vernam in dit kader dat het departe- ment Onderwijs de scholen verzocht om mee te werken aan het verzamelen van leerlingengege- vens. Daarbij zouden vragen worden gesteld zon- der vermelding van de doelstelling. Zij vraagt zich af welk nut vragen hebben die peilen tot welke leeftijd de moeder naar school ging of welke de nationaliteit is van de grootmoeder van moeders zijde.
Zij vraagt aan de minister in welk kader deze cen- trale registratie zich situeert en welke waarborgen hij geeft voor de bescherming van het privΓ©-leven.
2. Antwoord van de heer Luc Van den Bossche, minister vice-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Onderwijs en Ambtenarenza- ken
De minister antwoordt dat hijzelf reeds lang gele- den pleitte om ook het verzamelen van gegevens en aanleggen van bestanden op te nemen in de wetgeving over de bescherming van de persoonlij- ke levenssfeer. Hij heeft daar echter nooit de nodi- ge steun voor gekregen. Hij is vandaag verplicht zich te houden aan de bepalingen van de Grond- wet en de wet.
Anderzijds is er uiteraard het wetenschappelijk onderzoek over kansarmoede dat eenduidig over de landsgrenzen heen een aantal parameters han- teert die gevoelig zijn, nl. de etnische herkomst, met name de nationaliteit van de grootmoeder, de gezinssituatie, de tewerkstellingssituatie van de ouders en de opleiding van de ouders. Het politie- ke beleid, dat hierop is gestoeld, is er uiteraard op gericht iets te doen aan die kansarmoede.
Hij concretiseert dat de gegevens inzake de natio- naliteit van de grootmoeder en de opleidingsgraad van de moeder door de school worden opgevraagd in het kader van het onderwijsvoorrangsbeleid (OVB). Dit is helemaal niet nieuw. Deze gegevens worden reeds sedert 1991 opgevraagd. Hij heeft hieromtrent reeds verscheidene malen uitleg ver- schaft.
In het kader van het OVB kunnen scholen extra lestijden krijgen wanneer zij minstens 10 of 20 % kansarme migrantenleerlingen tellen. Het begrip kansarme migrantenleerlingen werd operationeel vertaald in de term doelgroepleerling. Een doel- groepleerling wordt bepaald op twee criteria : de herkomst en de kansarmoede.
Het meest voor de hand liggende criterium zou de vreemde nationaliteit kunnen zijn, maar wordt niet gebruikt. Omwille van de opeenvolgende wijzigin- gen van de nationaliteitswetgeving is de vreemde nationaliteit geen valide indicator meer. Uit onder- zoek van 1990 bleek namelijk dat dit een onder- schatting van 11% geeft van het aantal migranten- leerlingen. Gezien de automatische naturalisatie van de derde generatie is dit percentage intussen reeds toegenomen.
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
-74-
De minister stelt dat het alternatief voor de vreem- de nationaliteit de herkomst is. Deze kan op twee manieren worden bepaald : hetzij door zelfidentifi- catie, zoals in de Verenigde Staten, hetzij door toe- wijzing, zoals in Nederland. Het systeem dat hier wordt gehanteerd is een combinatie tussen de twee. De criteria zijn op basis van onderzoek vast- gelegd, maar de ouders beslissen zelf of zij deze gegevens aan de scholen willen verstrekken.
Het tweede criterium is de opleidingsgraad van de moeder. Dit criterium is een indicator die wordt gebruikt voor kansarmoede. De combinatie van beide criteria geeft de omschrijving van een doel- groepleerling.
De minister licht verder toe hoe de opvraging con- creet gebeurt. Een school die wenst gebruik te maken van de extra lestijden vraagt aan de ouders om een verklaring op eer te ondertekenen dat zij
aan de criteria voldoen. Deze gegevens worden op school bewaard en worden niet doorgegeven aan de overheid. Aan het departement Onderwijs wordt enkel het aantal doelgroepleerlingen door- gegeven. Het gaat hier om blinde gegevens, die dus niet op naam staan. Centraal is er dus geen manier om deze leerlingen te achterhalen aangezien men die nominatim niet kent. Op deze manier wordt de privacy van ieder gerespecteerd.
De minister besluit dat de verantwoordelijkheid over de wijze waarop deze informatie wordt opge- vraagd, bij de scholen ligt. De school is trouwens niet verplicht deze gegevens op te vragen. Enkel wanneer ze extra lestijden in het kader van het migrantenbeleid wil, is het nodig dat zij ook opgeeft hoeveel leerlingen daarvoor in aanmerking komen.
β Het incident is gesloten.
-75-
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
MONDELINGE VRAAG (Regl. art. 79)
Commissie voor Leefmilieu en Natuurbehoud Vergadering van woensdag 12 november 1997
Vaste verslaggever : de heer Bruno Tobback, secre- taris van de commissie
Mondelinge vraag van de heer Luk Van Nieuwen- huysen tot de heer Theo Kelchtermans, Vlaams minister van Leefmilieu en Tewerkstelling, over de geplande VLAR-recyclage-eenheid te Willebroek
1. Uiteenzetting door de vraagsteller
Het voornemen van de Vlaamse Maatschappij voor Afvalrecuperatie (VLAR) om in de Wille- broekse deelgemeente Tisselt een recyclage-een- heid op te zetten, stuit op nogal wat weerstand van de plaatselijke bevolking. Momenteel wordt gewacht op de beslissing van de provincie.
In feite zit het betrokken industrieterrein, dat sinds lang niet meer in gebruik is, geklemd tussen drie woonwijken. De bewoners maken zich volgens de vraagsteller terecht zorgen over de gevolgen van een eventuele brand.
Anderzijds is er de ontsluiting van het terrein. De wegen die ernaartoe leiden, zijn immers totaal ongeschikt voor zwaar vrachtverkeer. De verkeers- veiligheid in deze kinderrijke buurt komt daardoor in gevaar.
1. Kan de minister meedelen in welke mate de VLAR met deze bezwarende elementen rekening heeft gehouden bij de keuze van de bewuste site ? Hoe denkt de VLAR eraan tegemoet te komen ? Wat heeft de keuze van de VLAR bepaald ?
2. Kan de minister meedelen of er tussen de gemeente Willebroek en de VLAR een akkoord bestaat inzake de vestiging van recuperatie- of recyclage-eenheden in die gemeente ? Waarom werd de aanvraag pas in het midden van de zomer- vakantie bekendgemaakt ?
3. Welke alternatieve sites houdt de VLAR nog achter de hand voor het geval de nodige vergun- ningen worden geweigerd ?
2. Antwoord van de heer Theo Kelchtermans, Vlaams minister van Leefmilieu en Tewerkstelling
1. De NV VLAR heeft op 23 juni 1997 een milieu- vergunningsaanvraag tot het uitbreiden van een
bestaand papierverwerkend bedrijf met een ont- mantelings- en recyclage-eenheid voor wit- en bruingoedtoestellen en een bandensorteercentrum ingediend.
Deze activiteiten passen in het kader van het Vlaams afvalstoffenbeleid. Zoals bepaald in het ontwerp van het Vlaams Reglement inzake afval- voorkoming en -beheer (Vlarea), zal een aanvaar- dingsplicht voor autobanden en bruin- en witgoed worden ingevoerd.
De NV VLAR wil deze activiteiten opzetten op een site in de Baeckelmansstraat in Tisselt (Wille- broek). Deze site is eigendom van de NV Vervoer Van Assche. Dit bedrijf werd op 27 juni 1995 over- genomen door de VLAR in het kader van de over- name van de Borremansgroep. De NV Vervoer Van Assche, waarvan de VLAR meerderheidsaandeel- houder is, heeft aan de VLAR een gebruiksrecht verleend.
Aan de NV Vervoer Van Assche werd op 23 juni 1993 een milieuvergunning verleend voor het exploiteren van een inrichting voor de opslag en bewerking van papier en karton, een herstelwerk- plaats voor motorvoertuigen, het wassen van motorvoertuigen en het lozen van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater voor een termijn geldig tot 23 juni 2013. De vergunde inrichting werd overgenomen door de VLAR.
De site is volgens het gewestplan gelegen in een gebied waarvoor de voorschriften van "milieube- lastende industrie" van toepassing zijn. De term milieubelastend moet volgens de minister in dit geval worden gerelativeerd, aangezien het om een project gaat dat milieudoelstellingen nastreeft en slechts beperkte hinder meebrengt.
De NV VLAR heeft ervoor geopteerd om de bovenvermelde activiteiten op deze site op te zet- ten omwille van :
β de aard van het terrein, zoals voorzien in het gewestplan ;
β de ligging van het terrein, vlakbij de A12 ;
β de goede toestand van de gebouwen op het ter- rein ;
β de bestaande milieuvergunning tot 2013.
Het terrein met een oppervlakte van 2,6 ha is begrensd door de Oude Spoorbaan, Baeckelmans- straat en Bosbeek. De toegang gebeurt via de
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
-76-
Baeckelmansstraat. Via de Baeckelmansstraat en de Breendonkstraat bereikt men de A12. Het ligt in de bedoeling van de VLAR zowel voor aanvoer als afvoer de route A12 β Breendonkstraat β Baeckelmansstraat te volgen. Het is dus niet de bedoeling via het centrum van Tisselt te rijden.
2. De NV VLAR en de gemeente Willebroek heb- ben geen akkoord inzake de vestiging van recupe- ratie- of recyclage-eenheden in de gemeente Wille- broek.
De VLAR en de gemeente Willebroek hebben wel een opstalovereenkomst met betrekking tot het terrein aan de Boomsesteenweg afgesloten. Bij deze opstalovereenkomst hoort een samenwer- kingsovereenkomst die bepaalt dat :
β bij vervoer met wagens de VLAR er zich toe ver- bindt de aan- en afvoer van afval naar het milieu- park, dat niet afkomstig is van de gemeente Wille- broek, te laten geschieden via de A12, de N177 en de N149. De VLAR zal derden, die vervoeren in naam van de NV VLAR, klanten en leveranciers, streng aanbevelen voormelde route te volgen ;
β de VLAR er zich toe verbindt geen afval af te voeren via de A. Van Landeghemstraat en voor- melde derden (vervoerders, klanten en leveran- ciers) zal opdragen de A. Van Landeghemstraat te vermijden bij vervoer van en naar het VLAR- milieupark ;
β de gemeente er zich toe verbindt geen maatrege- len te nemen die vervoer van en naar het VLAR- milieupark zouden bemoeilijken of abnormaal duur maken, behoudens bij overmacht.
De milieuvergunningsaanvraag werd ingediend op 23 juni 1997. Het tijdstip van indienen was afhan- kelijk van de voorbereiding van het dossier, de ver- eiste goedkeuringen door de raad van bestuur van
de NV VLAR en het voorbereiden van de milieu- vergunning. Het openbaar onderzoek liep van van 16 juli 1997 tot 14 augustus 1997. In het kader van het openbaar onderzoek heeft de gemeente Wille- broek van de mogelijkheid gebruik gemaakt om een informatievergadering te organiseren. De VLAR heeft hieraan ten volle haar medewerking verleend.
De minister laat opmerken dat voor milieuvergun- ningsaanvragen vaste termijnen gelden en dat deze niet worden geschorst in de verlofperiode. Dit laat- ste zou tot gevolg hebben dat op sommige vergun- ningen drie maanden langer moet worden gewacht dan op andere. Daar zijn volgens de minister geen goede argumenten voor.
3. De NV VLAR zet in uitvoering van het afvalbe- leid van het Vlaamse Gewest verscheidene activi- teiten op om afvalstoffen te recupereren, te com- posteren en te verbranden met energierecuperatie. De NV VLAR exploiteert installaties te Grimber- gen, Willebroek, Vilvoorde, Gent, Tongeren, Tisselt en Beveren. De VLAR beschikt op dit ogenblik niet over alternatieve sites om de activiteiten met betrekking tot de recyclage van wit- en bruingoed op te zetten.
3. Replieken
De vraagsteller benadrukt dat het uitgekozen ter- rein volgens hem niet geschikt is voor dergelijke recyclage-eenheid omdat er veel omwonenden zijn. Dichter bij het kanaal zijn er alternatieve sites voorhanden, die bovendien geschikt zijn voor watergebonden activiteiten.
De minister antwoordt dat de keuze van een ter- rein bij het kanaal wellicht eveneens op verzet van omwonenden of andere betrokkenen zou stuiten.
β Het incident is gesloten.
-77-
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
MONDELINGE VRAAG (Regl. art. 79)
Commissie voor Leefmilieu en Natuurbehoud Vergadering van woensdag 12 november 1997
Vaste verslaggever : de heer Bruno Tobback, secre- taris van de commissie
Mondelinge vraag van de heer Jos Stassen tot de heer Theo Kelchtermans, Vlaams minister van Leefmilieu en Tewerkstelling, over de kwaliteit van het oppervlaktewater in het Waasland
1. Uiteenzetting door de vraagsteller
De intercommunale vereniging Land van Waas liet een studie uitvoeren naar de kwaliteit van het oppervlaktewater in het Waasland. Deze studie resulteerde in een "Wase kwaliteitskaart 1996- 1997". Alhoewel de studie geen zuivere weten- schappelijkheid nastreeft, zijn de besluiten vrij een- duidig. Uit het onderzoek van 119 punten in het Waasland blijkt dat het oppervlaktewater vrij zwaar verontreinigd is : geen enkel meetpunt stelde zuiver water vast. Bovendien moet worden vastge- steld dat de waterkwaliteit in de loop der jaren, ondanks de vele inspanningen, voorlopig niet ver- betert. Wat de kleinere watersystemen in het Waas- land betreft, staat er letterlijk in het rapport dat er nog heel wat werk aan de winkel is.
1. Kan de minister de resultaten van deze studie bevestigen ?
2. Kan het waterzuiveringsprogramma van Aquafin een antwoord bieden op de specifieke problemen inzake kwaliteit van het oppervlaktewater in het Waasland ? Welke programmaβs heeft Aquafin gepland ?
3. De beken en grachten in het Waasland worden vervuild door de sterke lintbebouwing en de ambachtelijke, industriΓ«le en landbouwactiviteiten. De ambachtelijke en industriΓ«le vervuiling kan waarschijnlijk door onmiddellijke zuivering of door een βAquafin-achtigeβ aanpak verholpen worden. De diffuse vervuiling door de sterke lintbebouwing en de landbouwactiviteiten vergt een andere aan- pak. In welke aanpak voorziet de minister β speci- fiek in het Waasland β voor de diffuse vervuiling ?
4. Op welke termijn mag een significante verbete- ring van het oppervlaktewater in het Waasland worden verwacht ?
2. Antwoord van de heer Theo Kelchtermans, Vlaams minister van Leefmilieu en Tewerkstelling
1. De Vlaamse Milieumaatschappij (VMM) exploi- teert het meetnet oppervlaktewater. Dit meetnet bestaat uit een fysico-chemisch en een biologisch meetnet, met in 1996 respectievelijk uit 1.010 en
1.224 meetpunten. Sedert 1990 werden over heel Vlaanderen reeds meer dan 2.600 meetpunten bemonsterd. Het meetnet heeft tot doel een beeld te vormen van de kwaliteitstoestand van de Vlaam- se waterlopen.
De keuze van meetpunten door de VMM is geba- seerd op een aantal criteria. Als belangrijkste crite- ria kunnen worden vernoemd : meetpunten gele- gen op hoofdwaterlopen, eindpunten van bekkens of subbekkens, meetpunten gelegen op grensover- schrijdende waterlopen, meetpunten gekozen in functie van de bestemming van de waterloop, nabij een limnigraaf, voor en na een RWZI, stroomop- of stroomafwaarts van belangrijke industriΓ«le lozin- gen, of meetpunten gekozen ter evaluatie van een welbepaald project (in functie van het investerings- progamma, evaluatie mestactieplan, enzovoort). De resultaten van deze metingen worden door de VMM jaarlijks gepubliceerd en kunnen recht- streeks bij de maatschappij worden opgevraagd.
Het onderzoek van de Intercommunale Vereniging van het Land Van Waas gebeurde in 1996-1997 op 119 meetpunten. Het doel van dit onderzoek was de waterkwaliteit te kennen van kleine watersyste- men. De inventarisatie van de gegevens gebeurde in het kader van het milieuconvenant.
Door het feit dat de selectie van de meetpunten op totaal andere criteria gebeurde, is het in eerste instantie onmogelijk om een gedetailleerde verge- lijking van de meetresultaten van beide rapporten te maken. Het onderzoek van de intercommunale kan als complementair beschouwd worden aan het jaarverslag Waterkwaliteit in Vlaanderen van de VMM.
In 1996 werden door de VMM in het Waasland 15 meetpunten fysico-chemisch onderzocht. Uit de resultaten blijkt inderdaad dat de kwaliteit van deze waterlopen verontreinigd is op gebied van de zuurstofhuishouding. Het biologisch onderzoek gebeurde in 1996 op 24 meetpunten : 4 meetpunten voldeden aan de biologische basiskwaliteitsnorm, 7 meetpunten halen een matige biologische kwali- teit. Op 13 meetpunten werd een slechte tot zeer slechte biologische kwaliteit vastgesteld.
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
-78-
Op basis van haar metingen sluit de VMM zich aan bij de conclusie van het rapport van de intercom- munale.
De evolutie van de zuurstofhuishouding in de periode 1990-1995 vertoont een gunstige trend. In 1996 werd een terugval van de fysico-chemische waterkwaliteit genoteerd, voornamelijk te wijten aan de uitzonderlijke droge weersomstandigheden in 1996. De verbetering van de biologische kwali- teit is uitgesproken op een aantal meetpunten, ter- wijl op andere meetpunten de kwaliteit gelijk blijft of licht achteruit gaat. Ook hier moet rekening worden gehouden met de extreem droge weersom- standigheden. Het effect van de droogte zal de grootste negatieve invloed hebben op de kwaliteit van de kleinere waterlopen (minder debiet, minder verversing ...).
2. Het afvalwater van de tot het Waasland behoren- de gemeenten moet, volgens de goedgekeurde investeringsprogramma, behandeld worden in een 12-tal zuiveringsgebieden.
In het Waasland zijn reeds een 8-tal rioolwaterzui- veringsinstallaties operationeel : RWZI Lokeren, Hamme, Sint-Niklaas, Sinaai, De Klinge, Stekene, Kieldrecht en Moerbeke.
De eerste vier installaties worden momenteel uit- gebreid of gerenoveerd. In Lokeren wordt momen- teel een volledig nieuwe RWZI gebouwd. De laat- ste vier installaties betreffen recent gebouwde RWZIβs. Voor het zuiveringsgebied De Klinge werd reeds alle bovengemeentelijke zuiveringsin- frastructuur uitgebouwd ; voor de zuiveringsgebie- den Stekene, Kieldrecht en Moerbeke worden nog een aantal bovengemeentelijke projecten gepland.
Naast deze hogergenoemde operationele RWZIβs worden in het Waasland nog een 4-tal RWZIβs gepland : Temse, Beveren, Kallo en Doel. Voor dit laatste zuiveringsgebied is echter nog geen concre- te planning opgemaakt omwille van de onzeker- heid in het kader van havenuitbreiding.
In de periode vanaf 1991 tot vandaag is door het Vlaamse gewest bijna 1 miljard frank geΓ―nvesteerd in de uitbouw van de bovengemeentelijke zuive- ringsinfrastructuur in het Waasland. Rekening hou- dend met de goedgekeurde investeringsprogram- maβs tot en met 2003 wordt in het Waasland nog voor 4,6 miljard frank te bouwen infrastructuur gepland.
Naast de uitvoering van dit bovengemeentelijk programma zullen eveneens gemeentelijke pro-
grammaβs worden uitgevoerd. Met het subsidiΓ«- ringsbesluit van 30 maart 1996 worden de gemeen- ten gestimuleerd hun openbare riolen uit te bou- wen op planmatige wijze, in overeenstemming met de beleidsprioriteiten en afgestemd op de uitbouw van de bovengemeentelijke infrastructuur.
3. De gebieden die omwille van hun geΓ―soleerd, landelijk karakter niet kunnen aangesloten worden op één van de hogervermelde grootschalige RWZIβs moeten worden gesaneerd door de bouw van kleinschalige zuiveringsprojecten (bijvoor- beeld rietvelden).
In het Waasland werd in het investeringsprogram- ma 1995 een kleinschalige installatie ter sanering van de wijk Heimolen te Sint-Niklaas opgenomen. Het betreft een tweetrapsrietveld met een capaci- teit van 270 inwonerequivalenten (IE). De bouw ervan door Aquafin zal in 1998 starten. Met de goedkeuring van het subsidiΓ«ringsbesluit door de Vlaamse regering op 15 juli 1997 kunnen thans de gemeenten een subsidie krijgen bij de bouw van kleinschalige waterzuiveringsinstallaties.
Verder geldt dat indien een woning niet kan aan- sluiten op een openbare riolering die aangesloten is op een zuiveringsstation of in deze aansluiting niet voorzien is in de goedgekeurde investerings- programmaβs, de bewoner verplicht is zelf het huis- houdelijk afvalwater te zuiveren alvorens dit te lozen. Voor bestaande bewoning kan hieraan wor- den voldaan mits installatie van een septische put, voor nieuwe bewoning moet in een verder uitge- bouwde individuele zuivering worden voorzien, zodat geloosd kan worden volgens de algemene lozingsvoorwaarden in oppervlaktewater.
Deze maatregelen gelden voor heel Vlaanderen. In het geval van doorgedreven zuivering komen deze gezinnen eveneens in aanmerking voor een ver- mindering van 50 percent van de afvalwaterheffing.
De voorkoming van verontreiniging afkomstig van de landbouw zit vervat in het mestactieplan.
4. De uitvoering van het bovengemeentelijke inves- teringsprogramma en van de gemeentelijke projec- ten zal ontegensprekelijk een verbetering van de waterkwaliteit met zich meebrengen. De timing hiervan is afhankelijk van de snelheid waarmee deze projecten zullen worden uitgevoerd.
3. Repliek
De vraagsteller stelt vast dat de minister in zijn antwoord op de derde vraag maar één kleinschalig
-79-
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
waterzuiveringsproject heeft vermeld. De diffuse vervuiling vergt volgens het lid een andere aanpak dan de grootschalige benadering van de NV Aqua- fin.
β Het incident is gesloten.
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
-80-
MONDELINGE VRAAG (Regl. art. 79)
Commissie voor Leefmilieu en Natuurbehoud Vergadering van woensdag 12 november 1997
Vaste verslaggever : de heer Bruno Tobback, secre- taris van de commissie
Mondelinge vraag van de heer Dirk Van Mechelen tot de heer Theo Kelchtermans, Vlaams minister van Leefmilieu en Tewerkstelling, over de veront- rustende vervuiling van de verkaveling Lievens- hoek te Kapellen
1. Uiteenzetting door de vraagsteller
Eind jaren tachtig werd bij de gemeentebesturen in de provincie Antwerpen een rondvraag georgani- seerd om na te gaan of de gemeenten op de hoogte waren van de plaatsen waar in het verleden gestort zou zijn geweest. De gemeente Kapellen heeft toen een lijst overgemaakt van plaatsen waarvan men, zich baserend op oude vergunningen en op de overlevering, kon vermoeden dat er in het verleden werd gestort. De huidige Lievenshoek-verkaveling was één van die locaties.
In de zomer van 1996 zijn er, in het kader van de milieu-inventarisatie die was opgenomen in het toenmalige milieuconvenant, op een aantal van deze mogelijk verontreinigde sites stalen genomen. De stalen in de Lievenshoek-verkaveling vertoon- den verhoogde waarden voor sommige stoffen. Daarom beval het gemeentebestuur een meer grondige studie.
In samenwerking met Provinciaal Instituut voor HygiΓ«ne werd in het voorjaar en de zomer van 1997 een oriΓ«nterend bodemonderzoek uitgevoerd. Het instituut kwam in oktober tot conclusies die dermate verontrustend waren dat het gemeentebe- stuur ze onmiddellijk aan de OVAM heeft doorge- stuurd teneinde de gronden te laten opnemen in het register van de verontreinigde bodems. Uit het onderzoek bleek immers dat er sterk verhoogde concentraties polyaromatische koolwaterstoffen (PAK's) in de bodem aanwezig zijn. De vervuiling werd vastgesteld op een pleintje dat door de kinde- ren van de buurt als speelplein wordt gebruikt.
De medische risico's van de kankerverwekkende PAK's zijn volgens de heer Dirk Van Mechelen voldoende gekend. Na enkele dagen spelen kunnen de kinderen reeds de volledige toegelaten jaardosis opnemen.
Het speelplein werd intussen afgesloten en door de bevoegde instanties wordt onderzoek gedaan naar de verantwoordelijke voor het storten van deze stoffen.
1. De verontrusting bij de bewoners van de verka- veling was erg groot toen uit verklaringen van de bevoegde administratie bleek dat de sanering ten vroegste in 1999 en uiterlijk in 2006 kan worden uitgevoerd. Het lid vraagt daarom aan de minister of in dergelijke gevallen, waarbij een ernstige ver- vuiling met grote medische risico's wordt vastge- steld, niet de mogelijkheid bestaat om de sanering van het bewuste perceel te versnellen. De sanering zou volgens de vraagsteller uiterlijk binnen 1 tot anderhalf jaar moeten plaatsvinden.
2. In welke mate bestaat de mogelijkheid dat de gemeente Kapellen de bodemsanering met eigen middelen prefinanciert in afwachting van een terugvordering van de gedane kosten ten laste van de vervuiler of de OVAM ?
3. In welke mate zullen de buurtbewoners zelf bepaalde kosten met betrekking tot het bodemon- derzoek en de sanering van hun eigen gronden moeten financieren ?
4. Bestaat de mogelijkheid een tegemoetkoming uit te betalen aan de gezinnen die mogelijkerwijze worden getroffen door de vervuiling ?
2. Antwoord van de heer Theo Kelchtermans, Vlaams minister van Leefmilieu en Tewerkstelling
De minister laat vooreerst opmerken dat dit voor- val de noodzaak van het bodemsaneringsdecreet van 22 februari 1995 aantoont, ook al is er kritiek op de administratieve procedures van het decreet. Indien een dergelijk decreet reeds in de jaren tach- tig van kracht was geweest, had men het probleem van de verkaveling Lievenshoek kunnen voorko- men.
1. In opdracht van de gemeente Kapellen werd een oriΓ«nterend bodemonderzoek uitgevoerd op het betrokken terrein. Hieruit kan worden afgeleid dat er ernstige aanwijzingen zijn dat er een historische bodemverontreiniging is die een ernstige bedrei- ging voor mens of milieu vormt. Er moet dus een beschrijvend bodemonderzoek worden uitgevoerd. De gemeente heeft reeds aangekondigd dat zij dit onderzoek eveneens zal laten uitvoeren. Dit is de eerste stap in de bodemsaneringsprocedure. Op basis van de resultaten van het beschrijvend bode- monderzoek zal worden uitgemaakt of er effectief
-81-
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
saneringswerken moeten worden uitgevoerd, en zo ja, wat deze zullen omvatten.
Op basis van de resultaten van het oriΓ«nterend bodemonderzoek zal het terrein in het register van de verontreinigde gronden worden opgenomen. Daarnaast zal de OVAM ook voorstellen om het terrein op de lijst van de te saneren historisch ver- ontreinigde gronden te plaatsen, die jaarlijks door de Vlaamse regering wordt vastgelegd. Dit is nood- zakelijk om de verdere procedures van het bodem- saneringsdecreet te kunnen volgen.
Indien uit het beschrijvend bodemonderzoek blijkt dat er inderdaad een ernstig gevaar is voor de volksgezondheid en dat er dringend en ambtshalve moet worden gesaneerd, kan volgens de minister de verkaveling op de in 1998 goed te keuren lijst worden geplaatst en kunnen de werken eventueel reeds in de loop van 1999 worden aangevat.
2. Het bodemsaneringsdecreet voorziet niet in de mogelijkheid om de kosten die door de gemeente Kapellen worden gedragen, in een latere fase terug te vorderen van de OVAM. De gemeente beschikt wel over de mogelijkheid om de kosten terug te vorderen van de saneringsaansprakelijke, met name diegene die de bodemverontreiniging heeft veroorzaakt. Dit kan in het kader van de bevoegd- heden die haar door de gemeentewet worden toe- gekend.
3. De buurtbewoners zullen niet verplicht worden tot bodemsanering over te gaan indien zij kunnen bewijzen dat zij aan de bepalingen van artikel 31 van het bodemsaneringsdecreet voldoen, met name :
β dat zij de verontreiniging niet zelf hebben ver- oorzaakt ;
β dat zij op het ogenblik dat zij eigenaar of gebrui- ker van de grond werden, niet op de hoogte waren of behoorden te zijn van de verontreiniging.
4. Het bodemsaneringsdecreet voorziet niet in de mogelijkheid tot uitbetaling van een tegemoetko- ming aan de gezinnen die door de bodemverontrei- niging worden getroffen. Indien zij schade lijden kunnen zij zich eventueel via de burgerlijke recht- bank tot de aansprakelijke wenden.
3. Repliek
De vraagsteller beklemtoont dat het belangrijk is aan de bevolking te tonen dat dit geval prioriteit krijgt en dat snel tot actie zal worden overgegaan. Verder stelt hij dat in het kader van de aangekon- dige herziening van het bodemsaneringsdecreet moet worden nagegaan of aan de gemeenten niet een meer actieve rol kan worden toegekend. Meer bepaald moet worden onderzocht of de gemeen- ten, onder bepaalde voorwaarden, de kosten voor de sanering niet kunnen prefinancieren.
β Het incident is gesloten.
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
-82-
MONDELINGE VRAAG (Regl. art. 79)
Commissie voor Onderwijs, Vorming en Weten- schapsbeleid
Vergadering van woensdag 12 november 1997
Vaste verslaggever : de heer Roland Deswaene, secretaris van de commissie
Mondelinge vraag van mevrouw Sonja Becq tot de heer Luc Van den Bossche, minister vice-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Onderwijs en Ambtenarenzaken, over het voortbe- staan van de cel Diversificatie van de VLOR
1. Uiteenzetting door de vraagsteller
Mevrouw Sonja Becq verwijst naar haar mondelin- ge vraag van 2 juli 1997 waarin zij peilde naar de visie van de minister met betrekking tot de toe- komst van de cel Diversificatie van de VLOR. In het antwoord op deze vraag stelde de minister dat hij voor het deelcontract betreffende de implemen- tatie van de methodieken en aanverwanten zijn oordeel wilde opschorten tot september 1997. Zij citeert verder : "Hij verwachtte dat de onderwijsge- ledingen hem dan concrete maatregelen en tussen- resultaten kunnen voorleggen". De spreker ver- meldt dat deze engagementen terug te vinden zijn in het verslag van de cel Diversificatie. Dit verslag werd door het Bureau van de Raad voor Secundair Onderwijs, waarin de verschillende onderwijsgele- dingen vertegenwoordigd zijn, goedgekeurd.
De spreker vervolgt dat de minister inzake het tweede deel van de overeenkomst in het vermelde antwoord vaststelde dat "de overeenkomst bepaal- de in welke periode een sensibiliseringscampagne moest worden gevoerd. Deze periode is in juni 1997 afgelopen zonder resultaat".
Zij merkt op dat een brochure die met het oog op die campagne werd uitgewerkt, klaar was en naar verluidt op 3 juni 1997 beoordeeld werd door het Bureau van de Raad voor Secundair Onderwijs. Zij meent dat de onderwijsnetten bereid waren hun medewerking te verlenen aan de sensibiliserings- campagne hieromtrent.
Naar verluidt zou de cel Diversificatie van de VLOR, die een opdracht had van 16 november 1996 tot 15 november 1997, echter worden opgehe- ven. Gegeven de engagementen vanuit de onder- wijssector om gelijke kansen van meisjes en jon- gens verder op te nemen, blijft volgens de spreker de vraag naar verdere ondersteuning gehandhaafd.
De spreker vraagt welke engagementen de minis- ter hieromtrent verder wil opnemen ?
2. Antwoord van de heer Luc Van den Bossche, minister vice-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Onderwijs en Ambtenarenza- ken
De minister verwijst naar zijn antwoord op de ver- melde mondelinge vraag waarin hij inderdaad stel- de zijn oordeel over de uitvoering van het deelcon- tract inzake de implementatie van de methodieken en aanverwanten, op te schorten tot september 1997, nadat hem de concrete maatregelen en tus- senresultaten waren voorgelegd. Het resultaat van deze werking werd weergegeven in het verslag van 2 september 1997 van de cel Diversificatie over het werkjaar 15 november 1996 tot 15 november 1997.
Uit dit verslag bleek, aldus de minister, dat het aan- gegane engagement van de Raad voor Secundair Onderwijs in de VLOR onvoldoende is gereali- seerd. Hij vermeldt dat de projectcoârdinator in het verslag zelf schrijft dat "het werkjaar nuttig was, maar een overgangsjaar was". In het afgelopen werkjaar werden slechts méér engagementen ont- wikkeld, die dan in het volgende werkjaar zouden worden geconcretiseerd. Deze engagementen zijn echter onvoldoende. De minister vroeg naar tus- senresultaten en bekwam slechts intenties, zonder plan van uitvoering.
Doordat de stuurgroepfunctie opgenomen werd door de Raad voor Secundair Onderwijs, bereikte het werkveld van de implementatie nu ook het beleid, de ouderverenigingen, de sociale partners en de begeleidingsdiensten. Als deze begeleidings- diensten onvoldoende hebben gewerkt, verdient het volgens de minister geen excuus door in het rapport te stellen dat "de motivatie en de betrok- kenheid van scholen en PMS-centra afhangt van de mate waarin de overheid de problematiek bewust aanreikt en voorwaarden schept om eraan te wer- ken". Hierbij wordt de bal terug in het kamp van de overheid gelegd en wordt het onvermogen van de Raad voor Secundair Onderwijs om haar enga- gement in resultaten om te zetten aangetoond.
De minister vervolgt dat uit de rapportage ook niet mag blijken dat die resultaten er nog zullen komen. Er is immers nergens sprake van een resultaatsver- bintenis, zelfs niet voor de deelacties. Er is boven- dien geen sprake van een te voeren strategie, laat staan hoe en wanneer resultaten mogen worden verwacht.
-83-
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
De minister stelt dat hij daaruit heeft geconclu- deerd dat deze nieuwe engagementen onvoldoende gekaderd zijn, geen resultaatsperspectieven bieden en derhalve na al deze jaren van investering weinig opleveren. Hij stelt dat de vrouwenemancipatie beter, maar vooral een efficiΓ«ntere aanpak ver- dient. Tenslotte gaat het hier om de resultaten en niet om de intenties.
De minister besluit dat hij daarom de opdracht heeft gegeven aan het departement Onderwijs om een voorstel uit te werken inzake het voeren van een gelijkekansenbeleid voor jongens en meisjes
binnen het onderwijs. Dit beleid dient gekaderd binnen de deelname van het departement Onder- wijs aan de Interdepartementele Commissie Gelij- ke Kansen die op 2 juli 1996 werd opgericht. Het behoort tot de taak van deze Commissie om beleidsadviezen te verstrekken, interdepartemen- tele richtlijnen uit te werken voor gelijkekansen- projecten en het stimuleren, coΓΆrdineren en onder- steunen van de departementen zodat ze zelf wer- ken aan het voorkomen of wegwerken van feitelij- ke ongelijkheden van de doelgroepen.
β Het incident is gesloten.
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
-84-
MONDELINGE VRAAG (Regl. art. 79)
Commissie voor Onderwijs, Vorming en Weten- schapsbeleid
Vergadering van woensdag 12 november 1997
Vaste verslaggever : de heer Roland Deswaene, secretaris van de commissie
Mondelinge vraag van de heer Pieter Huybrechts aan de heer Luc Van den Bossche, minister vice- president van de Vlaamse regering, Vlaams minis- ter van Onderwijs en Ambtenarenzaken, over het gebruik van het Engels tijdens een studiedag van de Universiteit Antwerpen
1. Uiteenzetting door de vraagsteller
De heer Pieter Huybrechts stelt dat de vakgroep sociaal recht van de Universiteit Antwerpen op woensdag 26 november 1997 een studiedag organi- seert over sociale dumping. Alle referaten zullen verplicht in het Engels gebeuren, aldus de spreker. Een simultaanvertaling is enkel in het Frans voor- zien.
Een gelijkaardige vaststelling deed hij begin november 1997 aan de K.U.Leuven. Op een collo- quium over de neogothiek in West-Europa werd het Engels als voertaal gebruikt. De spreker meent dat op dergelijke colloquia minstens moet gezorgd worden voor een simultaanvertaling in het Neder- lands.
De spreker vraagt welke initiatieven de minister kan nemen om te voorkomen dat het Nederlands als voertaal bij dergelijke initiatieven wordt gedumpt en of de minister reeds een initiatief heeft genomen om de Universiteit Antwerpen op een vriendelijke manier aan te manen ook in een simultaanvertaling in het Nederlands te voorzien.
2. Antwoord van de heer Luc Van den Bossche, minister vice-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Onderwijs en Ambtenarenza- ken
De minister antwoordt dat hij uit eigen ingewon- nen informatie van de Universiteit Antwerpen ver- nomen heeft dat de voorgestelde situatie enigszins anders is. De studiedag is inderdaad een acade- misch gebeuren, maar gericht naar zowel een nationaal als een internationaal academisch publiek. Bovendien is enerzijds het Engels de voertaal, maar zal de aangekondigde Franse spre- ker zijn lezing in het Frans houden. Vandaar dat de folder voorziet dat het Engels Γ©n het Frans de voertalen zullen zijn. Op de derde plaats merkt hij op dat er geen enkele simultaanvertaling zal gebeuren, ook niet naar het Frans. Als men simul- taanvertaling had voorzien, dan geven de organisa- toren toe dat men in dat geval ook voor een simul- taanvertaling naar het Nederlands zou hebben gezorgd. Voor wat betreft het colloquium in Leu- ven, stelt de minister dat hij hier niet van op de hoogte is en daar dan ook niet kan op ingaan.
De minister stelt dat men de realiteit in de weten- schappelijke fora onder ogen moet zien. De meest gezaghebbende wetenschappelijke tijdschriften zijn nu eenmaal in het Engels gesteld zodat het Engels de gangbare taal is in deze fora. Een wetenschap- pelijk artikel in het Nederlands heeft immers hier weinig of geen enkele weerklank.
Hij is wel van mening dat als er bij een dergelijke opzet een simultaanvertaling is voorzien, er zeker ook een simultaanvertaling naar het Nederlands moet zijn. Men kan geen simultaanvertaling op zich verplichten, mits men een afspraak maakt welke taal men als voertaal zal gebruiken. Dit pro- bleem stelt zich trouwens voor de meeste volksge- meenschappen die het Engels of het Frans niet als moedertaal hebben. Het Engels is nu eenmaal de meest voor de hand liggende internationale taal. Het gebruik van een andere taal in dergelijke omstandigheden is bovendien ook niet strijdig met de taalwetgeving zodat de minister hier niet kan optreden.
β Het incident is gesloten.
-85-
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
MONDELINGE VRAAG (Regl. art. 79)
Commissie voor Onderwijs, Vorming en Weten- schapsbeleid
Vergadering van woensdag 12 november 1997
Vaste verslaggever : de heer Roland Deswaene, secretaris van de commissie
Mondelinge vraag van mevrouw Nelly Maes tot de heer Luc Van den Bossche, minister vice-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Onderwijs en Ambtenarenzaken, over het voorstel van de Vlaamse Hogescholenraad om betrokken te worden bij de discussie over de hervormingen van het universitair landschap
1. Uiteenzetting door de vraagsteller
Mevrouw Nelly Maes stelt dat de krachtlijnen van de universitaire hervormingen in opdracht van de minister van Onderwijs door de heer Roger Dille- mans, oud-rector, in een eerste voortgangsrapport werden vastgelegd.
De spreker vervolgt dat de Vlaamse Hogescholen- raad (VLHORA) zijn opmerkingen op dit rapport inmiddels heeft bekendgemaakt. De VLHORA bepleit fundamenteel de eenheid van het hoger onderwijs en het creΓ«ren van samenwerkingsver- banden tussen hogescholen en universiteiten om tot een optimaal aanbod te komen. Zij verwijst hier tevens naar de eenmaking van Europa waarbij de Vlaamse situatie eigenlijk uniek is in Europa en ook in die zin zal moeten worden aangepast. In afwachting stelt de VLHORA aan de minister voor om de opdracht van de heer Roger Dillemans te verruimen met het oog op de optimalisering en rationalisering van het hele tertiaire onderwijs.
Zij vraagt welk gevolg de minister geeft aan deze concrete vraag van de VLHORA.
2. Antwoord van de heer Luc Van den Bossche, minister vice-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Onderwijs en Ambtenarenza- ken
De minister antwoordt dat de criteria en definities die de heer Dillemans in zijn rapport gebruikt afkomstig zijn van zowel het universiteitsdecreet van 1991 als het hogescholendecreet van 1994. De beide definities voor deze instellingen zijn indertijd op basis van een eensgezindheid totstandgekomen. Deze definities zijn zijns inziens niet achterhaald,
maar hij geeft toe dat ze in de praktijk niet altijd terecht beleden worden. Zo moest de minister in het kader van de discussie over de opleiding kinesi- therapie tot zijn spijt vaststellen dat de universitei- ten in deze niet consequent zijn geweest.
De opdracht van de heer Dillemans die bestaat uit het opmaken van een voortgangsrapport, is volgens de minister een binnen-universitaire opdracht die op zich reeds zwaar genoeg is. Hij pleit dan ook uit- drukkelijk niet voor een uitbreiding van deze opdracht.
Hij meent dat het pleidooi van de VLHORA logisch is, maar dat de hogescholen de recente her- structurering nog niet helemaal zijn ontgroeid. Anderzijds merkt hij wel op dat de kwaliteit en degelijkheid van het hogescholenonderwijs er van- daag zeer sterk en snel op vooruit gegaan zijn, ook in internationaal perspectief. Zo hebben de hoge- scholen nu ook via een bijzonder HOBU-fonds toegang gekregen tot de middelen voor toegepast wetenschappelijk onderzoek.
De minister wijst er bovendien op dat de mogelijk- heid tot samenwerking zowel in het universiteits- decreet als het hogescholendecreet werd ingeschre- ven. Van deze samenwerking wordt vandaag echter te weinig gebruik gemaakt, omdat de cultuur daar- toe nog niet in die mate is geΓ«volueerd.
De Europese context is vandaag nog enigszins ver- ward en moet nog worden uitgeklaard omdat onderwijs pas sinds het Verdrag van Maastricht een Europese bevoegdheid is geworden. Tal van bewe- gingen en toenaderingen zijn nog sterk aan veran- dering onderhevig. Hij beaamt dat de Vlaamse situ- atie in de toekomst hoedanook onderhevig zal zijn aan de eenmaking van Europa, o.a. omdat de huidi- ge situatie waarbij naast universitair onderwijs ook hoger onderwijs met twee cycli bestaat, uniek is in Europa. Men moet echter voor ogen houden dat men niet met één beweging het hele hoger onder- wijs buiten de universiteit tot universitair onder- wijs kan verklaren. Men zal dan immers moeten vaststellen dat men de korte cyclus tot lange cyclus zal moeten opwaarderen, waardoor men een nieu- we vraag van studenten creëert die geen universi- tair onderwijs aankunnen, maar toch kunnen sla- gen in het hoger onderwijs.
De minister besluit dat de opdracht van de heer Dillemans niet moet worden uitgebreid, maar dat hij er wel mede zal voor zorgen dat er gesprekken mogelijk worden gemaakt tussen de VLIR en de VLHORA.
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
-86-
3. Repliek
Mevrouw Nelly Maes vindt haar bezorgdheid terug in het antwoord van de minister, met dat onder- scheid dat zij veel meer spoed wil zetten achter deze evoluties. Toch neemt het antwoord van de minister haar bekommernis over het hogescholen- onderwijs van het lange type niet weg. Zij treedt de minister bij als deze zegt dat het hogescholenon- derwijs een kwalitatieve opwaardering meemaakt, maar vreest dat dit niet het geval zal zijn voor het hogescholenonderwijs van het lange type. Voor dit laatste is het haar inziens daarom van belang dat de samenwerking met de universiteiten optimaal gebeurt en verder zou worden ontwikkeld.
De minister repliceert dat de kwaliteit van het hogescholenonderwijs van het lange type in geen geval zal dalen. Hij haalt daarvoor vier redenen aan. Ten eerste zal de toenemende instroom van doctorandi in de toekomst daarvoor zorgen, ten tweede kan men wetenschappelijk onderzoek op
een meer gestructureerde wijze gaan beoefenen, ten derde zal men daardoor actief kunnen optre- den naar de industrie toe, en ten vierde is er een bijzonder HOBU-fonds geopend in het weten- schappelijk onderzoek. Dit zijn allemaal vooruit- gangen om zich te valoriseren. Op termijn kan dit type onderwijs immers enkel overleven als het vol- doende wordt ondersteund. Ook zijn de hogescho- len veel actiever geworden op internationaal vlak, wat eveneens wijst op een hogere kwaliteit.
Tot besluit herhaalt de minister dat er reeds ver- schillende samenwerkingsakkoorden zijn afgeslo- ten tussen hogescholen en universiteiten, maar dat deze nog sterk in aantal moeten toenemen. Hij zal een lijst van de bestaande akkoorden bij het ver- slag laten opnemen (Bijlage). De hogescholen zijn er zich immers wel degelijk van bewust dat ook hun toekomst, net zoals deze van de universiteiten, in een kwaliteitsaanbod ligt.
β Het incident is gesloten.
-87-
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
BIJLAGE
18 november 1997
Samenwerking Hogescholen β Universiteiten
Uit de jaarverslagen van de universiteiten van 1996 kan ik de volgende samenwerkingsverbanden halen :
1. Universiteit Antwerpen met :
β Karel de Grote Hogeschool
β Handelshogeschool Antwerpen
β Katholieke Vlaamse Hogeschool Antwerpen
β Hogeschool Antwerpen
β Provinciale Hogeschool Antwerpen
β Hogere Zeevaartschool
β Katholieke Hogeschool Antwerpen
β Katholieke Hogeschool der Kempen
β Hogeschool voor Wetenschap en Kunst (De Nayer)
Het gaat hier om een raamovereenkomst met alle hogescholen in de provincie Antwerpen
2. Vrije Universiteit Brussel met :
β Hogeschool Antwerpen : lerarenopleiding
β Hogeschool Limburg (VAH) : lerarenopleiding
β Erasmushogeschool : lerarenopleiding + brede samenwerking
3. Katholieke Universiteit Brussel met :
β EHSAL : brede samenwerking
4. Universiteit Gent met :
β Hogeschool Gent
β Provinciale Hogeschool Gent
β Katholieke Vlaamse Hogeschool Antwerpen (opleiding vertaalwetenschap)
β Hogeschool Antwerpen (Hoger Instituut voor Vertaalwetenschap) : opleiding Vertaalwetenschap
β Hogeschool West-Vlaanderen (Hoger Instituut voor Economisch, Paramedisch en Sociaal Onderwijs van het Gemeenschapsonderwijs)
5. Katholieke Universiteit Leuven met :
β Katholieke Vlaamse Hogeschool (vertaalwetenschap en raamovereenkomst)
β Hogeschool Antwerpen (Hoger Instituut voor Vertalers en Tolken β HIVT) (vertaalwetenschap)
β Hogeschool voor de Wetenschap en Kunst (raamovereenkomst)
β EHSAL (raamovereenkomst)
β Lemmensinstituut (oude overeenkomst)
β IndustriΓ«le Hogeschool Leuven Groep T
β overleg van de Katholieke IndustriΓ«le Hogescholen met de Faculteit
Toegepaste Wetenschappen en de Faculteit Landbouwkundige en Toegepaste Biologische Wetenschappen
KULAK met de Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen (Impulscentrum voor Onderwijsvernieu- wing)
* De vermelding vertaalwetenschap slaat op de interuniversitaire specialisatieopleiding vertaalweten- schap met RUG, UIA, VUB, KULeuven en HIVT en KVH (Katholieke Vlaamse Hogeschool). Hier is er sprake van een multilaterale samenwerking.
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
-88-
MONDELINGE VRAAG (Regl. art. 79)
Commissie voor Staatshervorming en Algemene Zaken
Vergadering van woensdag 12 november 1997
Vaste verslaggever : de heer Joris Van Hauthem, secretaris van de Commissie
Mondelinge vraag van de heer Johan Sauwens tot mevrouw Wivina Demeester-De Meyer, Vlaams minister van FinanciΓ«n, Begroting en Gezond- heidsbeleid, over de krachtlijnen betreffende een Vlaams gezondsheids- en gezinsbeleid, zoals op donderdag 6 maart 1997 goedgekeurd in de Com- missie voor Staatshervorming en Algemene Zaken
1. Uiteenzetting door de vraagsteller
De vraagsteller herinnert eraan dat alle erkende fracties, op Agalev na, op 6 maart 1996 in de com- missie voor Staatshervorming en Algemene Zaken hun goedkeruring hebben gehecht aan de krachtlij- nen betreffende een Vlaams gezondheids- en gezinsbeleid. In die krachtlijnen wordt aangedron- gen op de defederalisering van de betrokken beleidsdomeinen, om op die manier te komen tot meer coherente bevoegdheidspakketten. Deze bevoegdheidsoverdracht zal de gemeenschappen toelaten om een eigen inhoudelijk concept te ont- wikkelen voor hun gezondheids- en gezinsbeleid. Hoofddoel daarvan was volgens de vraagsteller de realisatie van een meerwaarde voor de gehele bevolking, in het bijzonder door de kwaliteit van het beleid te verhogen, het beleid beter af te stem- men op de noden en de voorkeuren van de bevol- king en door de toegankelijkheid, de betaalbaar- heid en de kwaliteit te waarborgen.
De vraagsteller vestigt er verder de aandacht op dat de commissie de Vlaamse regering heeft ver- zocht om tegen 1 september 1997 een technisch uitgewerkt concept te ontwikkelen voor de defede- ralisering van het gezondheids- en gezinsbeleid, op basis van de geformuleerde doelstellingen, princi- pes en krachtlijnen.
In dit verband worden volgende vragen aan de minister voorgelegd : (1) Heeft de Vlaamse rege- ring een technisch uitgewerkt concept ontwikkeld voor de defederalisering van het gezondheids- en gezinsbeleid zoals gevraagd door de Commissie voor Staatshervorming en Algemene Zaken ? Zo ja, wanneer wordt dit concept voorgelegd aan deze commissie ? (2) Heeft dit concept inzonderheid
betrekking op : a) de problematiek van Brussel, met onder meer bijzondere aandacht voor de noodzakelijke samenhang tussen de ziektekosten- regeling en het zorgaanbod ; b) de problematiek van de financiering ; c) de objectieve parameters die kunnen gelden bij de organisatie van de basis- solidariteit tussen de gemeenschappen ?
2. Antwoord van mevrouw Wivina Demeester-De Meyer, Vlaams minister van FinanciΓ«n, Begroting en Gezondheidsbeleid
In haar antwoord stelt de minister dat ingevolge de standpuntbepaling van de Commissie voor Staats- hervorming en Algemene Zaken op 6 maart 1997 inzake krachtlijnen voor een Vlaams gezondheids- en gezinsbeleid, de Vlaamse regering werd ver- zocht een technisch uitgewerkt concept te ontwik- kelen op basis van de algemene uitgangspunten, doelstellingen, principes en krachtlijnen neergelegd in de nota van de commissie. Daarbij dient het woord βtechnischβ volgens de minister genuanceerd en met inbegrip van de politieke consequenties begrepen te worden. Dit concept dient inzonder- heid betrekking te hebben op (1) de problematiek van Brussel, met onder meer bijzondere aandacht voor de noodzakelijke samenhang tussen de ziek- tekostenregeling en het zorgaanbod, (2) de proble- matiek van de financiering en (3) de objectieve parameters die kunnen gelden bij de organisatie van de basissolidariteit tussen de gemeenschappen.
De minister herinnert er vooreerst aan dat voor de commissie voor Welzijn, Gezondheid en Gezin reeds twee notaβs werden voorbereid, één over de preventieve zorg en één over het ziekenhuiscon- cept. Daarnaast is er het decreet betreffende de integrale kwaliteitszorg in de verzorgingsvoorzie- ningen. Verder antwoordt de minister dat er over de verschillende onderwerpen van het concept een ontwerpnota werd voorbereid die binnenkort aan de Vlaamse regering zal worden voorgelegd. Hierin wordt vooreerst de technische complexiteit van de problematiek toegelicht. Aansluitend wordt het concept voor de defederalisering technisch uitge- werkt, waarbij voor bepaalde problemen meerdere beleidsalternatieven worden voorgelegd. Ook de objectieve parameters die kunnen gelden bij de organisatie van de basissolidariteit tussen de gemeenschappen worden uitgebreid beschreven. Zodra de Vlaamse regering deze ontwerpnota heeft goedgekeurd, zal ze aan de commissie wor- den bezorgd.
β Het incident is gesloten.
-89-
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
MONDELINGE VRAAG (Regl. art. 79)
Commissie voor Onderwijs, Vorming en Weten- schapsbeleid
Vergadering van donderdag 13 november 1997
Vaste verslaggever : de heer Roland Deswaene, secretaris van de commissie
Mondelinge vraag van de heer Chris Vandenbroe- ke tot de heer Luc Van den Brande, minister-presi- dent van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Wetenschap en Technologie over de veroudering van het ZAP-kader aan de Vlaamse universiteiten
1. Uiteenzetting door de vraagsteller
De heer Chris Vandenbroeke stelt dat de gemid- delde leeftijd van het onderwijzend personeel aan de hoge kant ligt. Inzonderheid is dit het geval voor het zelfstandig academisch personeel, de zogenaamde ZAP-leden. Dit kwam bovendien overduidelijk nog eens aan bod bij de voorstelling en bespreking van de Speurgids Wetenschap, Tech- nologie en Innovatie 1997 (Stuk 753 (1996-1997) β
Nr. 1).
De spreker haalt aan dat, vanuit het besef dat een sterk verouderd kader, over de eventuele pluspun- ten van de anciΓ«nniteit heen, een mogelijke rem kan inhouden voor een meer dynamische ontwik- keling van het onderzoeksgebeuren, de minister- president tijdens de vermelde bespreking stelde dat hij aan een formule werkt om het probleem van de veroudering van het ZAP-bestand aan de universiteiten op te vangen.
De spreker wenst dat deze problematiek een meer concrete opvolging zou krijgen. Hij stelt daarom aan de minister-president de volgende vragen :
β staat een bepaalde timing voorop tegen wanneer aan dit probleem van de veroudering zou worden gesleuteld ?
β wordt dienaangaande gedacht aan een versnelde uitstroom ?
β wordt een oplossing gezocht in een vlottere instroom van jonge vastbenoemde ZAP-leden ?
β moet hierbij aan een combinatie van de twee voorgaande opties worden gedacht ?
2. Antwoord van de heer Luc Van den Brande, minister-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Buitenlands Beleid, Europese Aangele- genheden, Wetenschap en Technologie
De minister antwoordt dat de problematiek van de veroudering van het ZAP-kader aan de Vlaamse universiteiten essentieel is voor de huidige en toe- komstige efficiΓ«nte functionering van het weten- schappelijk landschap. Het probleem is echter veel complexer dan de leeftijdspiramide, weergegeven in het Speurboekje Wetenschap, Technologie en Innovatie 1997 laat veronderstellen. De begeleiden- de nota van 16 oktober 1996 bij de VLIR-publica- tie Het personeelsbestand aan de Vlaamse universi- teiten op 1 januari 1996 en zijn evolutie leert bij- voorbeeld het volgende :
β de leeftijdsstructuur van het ZAP-kader is niet voor alle universiteiten gelijk verdeeld. Bij sommi- ge universiteiten, bijv. RUCA, UIA, RUG met meer dan 30% van het kader ouder dan 54 jaar, is het probleem acuter dan bij andere ;
β de leeftijdsstructuur binnen de individuele uni- versiteiten kan sterk verschillen van faculteit tot faculteit, zelfs van onderzoeksgroep tot onder- zoeksgroep ;
β de verouderingsproblematiek van het ZAP-kader kan niet los worden gezien van de leeftijdsverde- ling bij het assisterend academisch personeel (AAP) en de diverse mandaathouders van het FWO en het IWT. Binnen deze laatste categorieΓ«n van, weliswaar tijdelijke, mandaten zijn vooral jonge vorsers actief en schuilt dus een zeer groot potentieel langs de instroomzijde.
De minister vervolgt dat de leeftijdsproblematiek in verschillende fora op de agenda staat. Ter voor- bereiding van dit antwoord organiseerde de admi- nistratie Wetenschap en Innovatie een bevraging bij het FWO en de VLIR. Het probleem komt ook aan de orde in de FWO-werkgroep over de vaste FWO-mandaten. Deze heeft reeds enkele malen vergaderd, maar een definitief standpunt is nog niet uitgewerkt.
De minister stelt dat de denkpiste over een ver- snelde uitstroomregeling voor oudere vorsers momenteel niet aan de orde is. De vlottere instroom van jonge onderzoekers daarentegen wordt wel gestimuleerd, waardoor een belangrijk potentieel aan geschikte kandidaten voor doorstro- ming naar het ZAP-kader wordt gegenereerd. Dit uit zich onder meer in de toename van mandaat- houders, zowel op pre- als post-doctoraal niveau,
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
-90-
bij het FWO, het IWT en de toename van de mid- delen van het Bijzonder Onderzoeksfonds aan de universiteiten. Het Speurboekje 1997 vermeldt hier als kerngetallen :
"Voor het FWO-Vlaanderen werd een stijging van 318 miljoen frank voor 1996 en een stijging van 410 miljoen frank voor 1997 doorgevoerd. Daardoor is een forse stijging van aspiranten en postdoctorale onderzoekers gerealiseerd. Sinds 1995 is het aantal nieuwe mandaten voor de aspiranten gestegen met 48 en voor de postdoctorale onderzoekers met 62. Deze verhoogde stroom van mandaathouders leid- de tot de volgende evolutie :
1996 | 1997 | |
aspiranten | 447 | 480 |
bijzondere doctoraatsbeurzen | 6 | 5 |
postdoctorale onderzoekers | 248 | 310 |
onderzoeksleider / onder- zoeksdirecteur | 196 | 200 |
Ook bij het IWT kan men een forse stijging van de mandaten (specialisatiebeurzen IWT) opmerken. De stijging laat zich als volgt illustreren :
1994-1995 | 1995-1996 | 1996-1997 | |
eerstejaars | 130 | 143 | 150 |
totaliteit man- daten | 435 | 457 | 512 |
Voor het Bijzonder Onderzoeksfonds is er een stij- ging van 579 miljoen frank over de twee jaar (een stijging van 319 miljoen frank in 1996 en 260 mil- joen frank in 1997). Hiervan wordt naar schatting 70% aangewend voor mandaten, met een gemid- delde kostprijs van 1.5 miljoen frank per mandaat. Dit betekent concreet een stijging met 270 manda- ten over de twee jaar."
De minister besluit dat hij de vraagsteller bijtreedt als deze pleit voor een verdere pro-actieve invul- ling van het ZAP-kader.
3. Repliek
De heer Chris Vandenbroeke vraagt of men daarbij een actieve wisselwerking tussen FWO en universi- teiten zal nastreven om op die manier de instroom van jongere vorsers vlotter te bewerkstelligen.
De minister antwoordt dat dit de consequentie is van de voorgestelde aanpak. De VRWB heeft in deze zin ook reeds enige voorstellen geformuleerd. Hij besluit dat de professionele mobiliteit, en dit geldt voor de ganse samenleving, ook in de univer- siteiten moet worden aangemoedigd omdat zij de duurzame basis vormen voor de kennissamenle- ving.
β Het incident is gesloten.
-91-
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
MONDELINGE VRAAG (Regl. art. 79)
Advies- en OverlegcomitΓ© voor Brussel en Vlaams- Brabant
Vergadering van woensdag 12 november 1997
Vaste verslaggever : de heer Etienne Van Vaeren- bergh, secretaris van de commissie
Mondelinge vraag van de heer Dominiek Lootens- Stael tot mevrouw Brigitte Grouwels, Vlaams minister van Brusselse Aangelegenheden en Gelij- ke-Kansenbeleid, over de driemaandelijkse rap- porten van de Gemeenschappelijke Gemeen- schapscommissie omtrent de toepassing van de taalwetgeving door de Brusselse OCMW's
1. Uiteenzetting door de vraagsteller
De vraagsteller stelt dat minister Grouwels toen zij nog raadslid was van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie een aantal keren aange- drongen heeft dat de driemaandelijkse taalrappor- ten die volgens het regeerakkoord moeten worden opgesteld, aan de raadsleden zouden worden vrij- gegeven. De Collegeleden hebben echter herhaal- delijk geweigerd deze cijfers vrij te geven. Het is uiteindelijk dankzij minister Van Asbroeck dat de Vlaamse parlementsleden over de eerste vier rap- porten konden beschikken. De minister bevindt zich nu in een andere positie waarin zij over deze rapporten kan beschikken, aangezien zij de verga- deringen van het college van de Gemeenschappe- lijke Gemeenschapscommissie kan bijwonen.
De heer Dominiek Lootens-Stael vraagt om de vijfde tot de achtste driemaandelijkse taalrappor- ten ter beschikking te stellen en om in de toekomst de rapporten systematisch op regelmatige basis aan de Vlaamse parlementsleden te bezorgen.
2. Antwoord van mevrouw Brigitte Grouwels, Vlaams minister van Brusselse Aangelegenheden en Gelijke-Kansenbeleid
De minister stelt dat zij inderdaad in het verleden als Brussels volksvertegenwoordiger en lid van de verenigde vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie steeds aangedrongen
heeft dat de driemaandelijkse rapporten over de toepassing van de taalwetgeving in de OCMW's zo snel en zo vlot mogelijk zouden worden doorgege- ven aan de raadsleden. De minister benadrukt dat zij bovendien steeds een correcte en volledige toe- passing van de taalwetgeving in de lokale besturen en OCMW's geΓ«ist heeft. Voor de minister waren deze taalrapporten geen doel op zich, maar een in- strument om de toepassing van de taalwetgeving te bevorderen.
In haar nieuwe functie als Vlaams minister van Brusselse Aangelegenheden zetelt de minister als lid met raadgevende stem in het verenigd college van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscom- missie. Het is de bedoeling van de minister om hiervan gebruik te maken om toe te zien op de goede werking van de Brusselse bi-communautaire instellingen en de belangen van de Vlaamse Gemeenschap binnen die sector te vrijwaren.
De minister verklaart dat zij beschikt over de eer- ste vier taalrapporten die de periode van 1 juli 1995 tot 1 juli 1996 bestrijken. Wat de verdere rapporten betreft, verklaart de minister dat er tot op heden blijkbaar drie rapporten bestaan. Deze rapporten zouden aan de orde zijn geweest op een vergade- ring van het verenigd college van de Gemeen- schappelijke Gemeenschapscommissie die plaats- gevonden heeft op een ogenblik dat zij als minister nog niet in functie was. De minister verklaart dat zij deze rapporten opgevraagd heeft. Zodra de minister deze rapporten ontvangt, zal zij deze rap- porten ter beschikking stellen aan de leden van het Vlaams Parlement. De minister verklaart dat er nog geen achtste rapport bestaat, maar zij enga- geert zich om in de toekomst de taalrapporten waarover zij kan beschikken, onmiddellijk te bezorgen aan de parlementsleden van deze com- missie.
3. Repliek
Uit het antwoord onthoudt de vraagsteller dat de minister in de toekomst systematisch alle taalrap- porten ter beschikking zal stellen van de parle- mentsleden.
β Het incident is gesloten.
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
-92-
MONDELINGE VRAAG (Regl. art. 79)
Advies- en OverlegcomitΓ© voor Brussel en Vlaams- Brabant
Vergadering van woensdag 12 november 1997
Vaste verslaggever : de heer Etienne Van Vaeren- bergh, secretaris van de commissie
Mondelinge vraag van de heer Dominiek Lootens- Stael tot mevrouw Brigitte Grouwels, Vlaams minister van Brusselse Aangelegenheden en Gelij- ke-Kansenbeleid, over de rechtstreekse dialoog met de Brusselse gemeentebesturen
1. Uiteenzetting door de vraagsteller
De vraagsteller vernam via Het Nieuwsblad van 4 en 5 oktober 1997 dat de minister samen met de minister-president en de Vlaamse mandatarissen van Brussel een rondgang van de Brusselse gemeenten plant. Dit initiatief komt eigenlijk niets te vroeg en kan alleen maar worden toegejuicht.
Kan de minister mij mededelen voor wanneer dit initiatief gepland is ? Tegen welke datum zou het moeten zijn afgerond ? Op welke manier zullen de resultaten aan het parlement bekend worden gemaakt ? Wie wordt bedoeld met de Vlaams man- datarissen van Brussel ? Zijn dat de tien verkoze- nen van de VGC of zijn dat de zes Brusselaars die zitting hebben in het Vlaams Parlement ? Of rui- mer, zijn het alle nationale mandatarissen uit Brus- sel (Kamer, Senaat, Europees Parlement, Vlaams Parlement en Brusselse Hoofdstedelijke Raad) ? Mag worden aangenomen dat de verkozenen van het Vlaams Blok niet zullen worden uitgesloten van dit lovenswaardig initiatief ?
Zullen bij de gesprekken telkens alle plaatselijke Vlaamse mandatarissen betrokken worden ?
Op welke manier denkt de minister een gelijkaar- dige oefening te doen voor de OCMW's ?
Tot slot, welke agendapunten zullen met de verte- genwoordigers van de gemeentebesturen bespro- ken worden en wat zijn de uiteindelijke doelstellin- gen van dit initiatief ?
2. Antwoord van mevrouw Brigitte Grouwels, Vlaams minister van Brusselse Aangelegenheden en Gelijke-Kansenbeleid
De minister verklaart dat het inderdaad de intentie van de minister-president en haarzelf is om vanuit
de Vlaamse Gemeenschap een uitgestoken hand te bieden aan de lokale overheden in Brussel. In dat kader formuleert de minister het concrete aanbod om, gezamelijk en in overleg met de Vlaamse Gemeenschapscommissie en de lokale Vlaamse mandatarissen, een ronde van de Brusselse gemeenten te ondernemen. De minister verklaart dat zij reeds vanuit verschillende kringen zeer posi- tieve reacties op dit initiatief ontving.
Dit initiatief kadert volledig in het Beleidsplan Brussel, meer bepaald in spoor 5, dat vooropstelde dat de Vlaamse regering zich meer rechtstreeks tot de Brusselse gemeenten en OCMW's zou richten, om op dat niveau meer Nederlandstalige voorzie- ningen tot stand te brengen. Dit initiatief vergt ech- ter een grondige voorbereiding die nu in samen- spraak met de minister-president is gestart.
Het uiteindelijke doel van dit initiatief is om tot een samenwerkingsengagement te komen waar de Vlamingen op het Brusselse terrein beter van wor- den en waardoor de lokale mandatarissen zich ondersteund voelen vanuit de Vlaamse Gemeen- schap. Dit resultaat moet kunnen worden gegaran- deerd. Gemeenten en OCMW's blijven een belang- rijk beleidsniveau, waar op voet van gelijkheid moet samengewerkt worden met beide gemeen- schappen in Brussel. Hoewel de Vlaamse decreten niet afdwingbaar zijn ten aanzien van de Brusselse lokale besturen kunnen toch stimulerende maatre- gelen getroffen worden die de gemeente- en OCMW-besturen ertoe brengen Vlaamse voorzie- ningen uit te bouwen. Voor de minister moet zulks uitmonden in een aantal samenwerkingsakkoor- den. Een aantal dossiers zullen bij de Brusselse gemeenten worden aangekaart. De minister denkt aan volgende zaken : oprichting van Nederlandsta- lige bibliotheken, systematisering van de samen- werking met de Vlaamse gemeenschapscentra en sociaal-culturele VZW's, samenwerking met pro- jecten van het Sociaal Impulsfonds en een onthaal- beleid ten aanzien van nieuwe Nederlandstalige inwoners in de Brusselse gemeenten.
De minister verklaart dat zij geen precies tijdsche- ma kan aangeven maar dat de voorbereiding en het opmaken van een inventaris enige tijd vergt. De minister zal niet in het wilde weg de Brusselse gemeenten raadplegen maar ze uitnodigen om te onderzoeken in welke mate ze belangstelling heb- ben. De minister verklaart dat ze het eens is met de opmerking van de vraagsteller dat ook de OCMW's hierbij moeten worden betrokken temeer omdat deze instanties verantwoordelijk zijn voor het lokaal welzijnswerk.
-93-
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
Wat de betrokkenheid van mandatarissen van het federale niveau betreft, stelt de minister dat over- leg tussen Vlaams-Brusselse mandatarissen van Kamer en Senaat wenselijk is maar de minister laat in het midden of dit overleg in het kader van het geplande overleg met de Brusselse gemeenten moet gebeuren.
Het criterium om Vlaamse mandatarissen bij dit overleg te betrekken, is niet zozeer het institutio- nele petje dat zij dragen maar wel de bereidheid om op een positieve wijze bij te dragen tot de uit- bouw van een Brussels samenlevingsmodel met een gelijkwaardige participatie van alle Brusse- laars. Zij die kiezen voor uitsluiting en gettovor- ming moeten consequent zijn met zichzelf en kun- nen niet deelnemen aan dit initiatief dat er één van openheid en verdraagzaamheid is.
De minister besluit dat de minister-president en zij- zelf het Vlaams Parlement op de hoogte brengen van de resultaten van dit initiatief.
3. Repliek
De heer Dominiek Lootens-Stael vraagt wie de minister bedoelt met haar verklaring dat zij die
kiezen voor uitsluiting en gettovorming uitgesloten worden van dit initiatief. De vraagsteller verklaart dat hij de vraag niet gesteld heeft vanuit één of ander vooroordeel tegenover de persoon van de minister maar vanuit de ervaring dat de overheid in Brussel in het verleden meer dan eens een partij die één vierde van de Vlamingen in deze stad ver- tegenwoordigt, uitsluit.
De minister repliceert dat het zogenaamde zeven- tigpuntenprogramma van het Vlaams Blok haar zorgen baart omdat er vele elementen van onver- draagzaamheid en uitsluiting inzitten. Dit program- ma kadert niet in het geplande opzet om alle Brus- selaars hierbij te betrekken.
De vraagsteller stelt vast dat de minister zichzelf tegenspreekt door enerzijds te poneren dat zij met de grootst mogelijke openheid met dit initiatief wil starten maar anderzijds voorafgaandelijk reeds de grootste Vlaams-Brusselse partij uitsluit. De heer Dominiek Lootens-Stael verklaart dat op deze manier het initiatief reeds aan slagkracht inboet.
β Het incident is gesloten.
Vlaams Parlement β Plenaire vergadering β Nr. 13 β 2 december 1997
-94-
MONDELINGE VRAAG (Regl. art. 79)
Commissie voor Cultuur en Sport
Vergadering van donderdag 13 november 1997
Vaste verslaggever : mevrouw Riet Van Cleuven- bergen, secretaris van de commissie
Mondelinge vraag van de heer Marino Keulen tot de heer Luc Martens, Vlaams minister voor Cul- tuur, Gezin en Welzijn, over het decreet van 5 april 1995 houdende erkenning en subsidiΓ«ring van de gemeentelijke sportdiensten, de provinciale sport- diensten en de sportdienst van de Vlaamse Gemeenschapscommissie
1. Uiteenzetting door de vraagsteller
De heer Marino Keulen wijst erop dat volgens arti- kel 5, paragraaf 4, punt b van het decreet van 5 april 1995 houdende erkenning en subsidiΓ«ring van de gemeentelijke sportdiensten, de provinciale sportdiensten en de sportdienst van de Vlaamse Gemeenschapscommissie, de sportaccommodaties kunnen worden bestuurd door een VZW. Volgens artikel 13, paragraaf 2, tweede lid van hetzelfde decreet worden de personeelsleden die thans wor- den tewerkgesteld in een erkende en door een VZW beheerde sportdienst in dezelfde hoedanig- heid door de organiserende overheid overgeno- men.
Hierbij rijzen echter een aantal praktische vragen.
(1) Kan een sportfunctionaris, die opgenomen is in de gemeentelijke personeelsformatie, door de gemeente naar een gemeentelijke VZW worden gedetacheerd als hoofd van de dienst, teneinde in te staan voor de sportpromotie, het coΓΆrdineren van het gemeentelijk sportleven, het begeleiden en ondersteunen van de sportevenementen en het ondersteunen van het bestuur en de promotie van het sportcentrum ? (2) Indien dit niet het geval is, impliceert dit dan dat bij het beheer van de accom- modaties door een VZW, het college van burge- meester en schepenen en de raad van bestuur de hiΓ«rarchische oversten zijn van de sportfunctiona- ris voor respectievelijk de sportpromotie en de bestuurstaken ? (3) Indien dit wel het geval is, slaan de goedgekeurde begroting en de goedge- keurde rekeningen, waarvan sprake in artikel 5, 7Β°, b, dan op de begroting en de rekeningen van de VZW, goedgekeurd door de gemeenteraad ? (4) Welke zijn de gevolgen van artikel 13, paragraaf 2, tweede lid, op het personeelskader en -niveau ; het administratief statuut β dus zowel statutair als
contractueel β ; en het geldelijk statuut inzake barema en anciΓ«nniteit ?
De heer Marino Keulen vestigt er de aandacht op dat de betrokkenen tegen 1 januari 1999 moeten overstappen van een privaatrechtelijk statuut naar de gemeentelijke hiΓ«rarchie en de gemeentelijke personeelsformatie. De vraag is derhalve hoe dit concreet zal gebeuren.
2. Antwoord van de heer Luc Martens, Vlaams minister van Cultuur, Gezin en Welzijn
De minister erkent dat het geschetste probleem zich in veel gemeenten voordoet. Het is bovendien een bijzonder complexe materie. Ze valt deels onder de bevoegdheid van de minister bevoegd voor o.a. Cultuur en Sport, maar ook voor een deel onder die van minister Peeters.
In een omzendbrief van minister Peeters wordt trouwens een antwoord gegeven op de vraag betreffende de integratie in de personeelsformatie en de hiΓ«rarchische structuur. Het personeel, in de mate waarin het voor subsidies in aanmerking wenst te komen, moet inderdaad worden geΓ―nte- greerd worden in het gemeentelijk personeel. Als dusdanig valt het dan ook onder het statuut van dat gemeentelijk personeel en bijgevolg onder de voogdij van de minister van Binnenlandse Zaken. De terzake bevoegde minister kan derhalve een antwoord verschaffen betreffende de aangelegen- heden van deze personeelscategorie.
Wat de eerste vragenreeks betreft, kan de sport- functionaris, op voorwaarde dat men hem ziet als iemand die voor subsidies in aanmerking wenst te komen, uiterlijk tot 31 december 1998 binnen de VZW sportdienst blijven werken. Indien de organi- serende overheid het bestuur met betrekking tot de sportaccommodaties zou toekennen aan de VZW en men daarin een betrokkenheid wil heb- ben van die functionaris, moet dit worden uitge- klaard binnen de beheersovereenkomst die de gemeentelijke overheid met de VZW afsluit. Men kan de functionaris daar een plaats geven met dien verstande dat hij integraal deel uitmaakt van het gemeentepersoneel.
Wat de goedgekeurde begroting en rekeningen en meer bepaald artikel 5, paragraaf 7, punt b betreft, wordt de begroting en de regeling van de organise- rende overheid bedoeld. Wat de aanwending van de sportpromotie betreft, stelt de toelichting op het decreet van 5 april 1995 dat de aanwending van dit budget is terug te vinden in de begroting en de rekening van de organiserende overheid, en even-