FICHES VAN HET HOF VAN CASSATIE
LiberCas
2 - 2010
FICHES VAN HET HOF VAN CASSATIE
366 AANSPRAKELIJKHEID BUITEN OVEREENKOMST
Jacht - Houder - Bospercelen - Eigenaar - Grof wild - Velden, vruchten en oogsten - Begrip - Grasperken
Concl. adv.-gen. XXXXXXX, Xxxx., 16 juni 2006, AR C.05.0330.F, Pas., 2006, nr ...
16/06/2006
COMMUNE D'ESNEUX t/ V.
C.2005.0330.F
367 AANSPRAKELIJKHEID BUITEN OVEREENKOMST
Jacht - Houder - Bospercelen - Eigenaar - Grof wild - Velden, vruchten en oogsten - Begrip - Grasperken
De vordering tot herstel van de schade die door grof wild toegebracht is aan velden, vruchten en oogsten en waarvoor de houder van het jachtrecht op bospercelen instaat, en die is ingesteld tegen de eigenaar van die percelen waaruit dat wild voortkomt, doelt op de schade aan alle vegetatie die buiten de bospercelen wordt geteeld, onder meer aan de voor ontspanning bestemde grasperken (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas., 2006, nr ...
- Artt. 1, eerste lid, en 3, tweede lid Wet 14 juli 1961
16/06/2006
COMMUNE D'ESNEUX t/ V.
C.2005.0330.F
368 AANSPRAKELIJKHEID BUITEN OVEREENKOMST
Auteursrecht - Namaak van platen - Veroordeling - SABAM - Schade - Raming - Daadwerkelijk geleden verlies
De strafrechter die de door de C.V.B.A. SABAM wegens de namaak van platen geleden schade, in concreto raamt, rekening houdend, op grond van feitelijke gegevens, met het verlies dat zij daadwerkelijk heeft geleden, maakt een correcte toepassing van artikel 1382 B.W.
- Art. 1382 Burgerlijk Wetboek
- Art. 3 Voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering
2/04/2008
M. t/ S.C.R.L. SABAM et crts.
P.2007.1685.F
369 AANSPRAKELIJKHEID BUITEN OVEREENKOMST
Ongeval - Samenlopende fouten - Gedeelde aansprakelijkheid - Arbeidsongeschiktheid - Vergoeding - Berekening
In geval van gedeelde aansprakelijkheid tussen de getroffene en de veroorzaker van het ongeval moet de rechter, bij de berekening van de vergoeding die de dader aan de getroffene wegens diens arbeidsongeschiktheid verschuldigd is, eerst de door hem in aanmerking genomen aansprakelijkheidscoëfficiënt toepassen op het gederfde loon en pas achteraf mag hij daarvan de bedragen aftrekken die de Z.I.V.-instelling uit dien hoofde aan de getroffene heeft betaald (1). (1) Cass., 6 jan. 1993, AR 9980, A.C., 1993,
nr 7.
- Art. 0000 Xxxxxxxxxx Wetboek
2/12/2009
D. t/ P. et crts
P.2008.1898.F
370 ADVOCAAT
Recht van verdediging - Tuchtzaken - Wijze waarop diegene die tuchtrechtelijk vervolgd werd zijn verdediging heeft voorgedragen - Invloed op de straftoemeting
Schenden artikel 6.1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en het recht van verdediging, de appèlrechters die kritiek uitoefenen op de wijze waarop een tuchtrechtelijk vervolgde persoon zich voor de rechter heeft willen verdedigen door de materialiteit van de feiten te blijven ontkennen, en hiermede rekening houden bij de beoordeling van de xxxxx xxx xx xxxxxx en de zwaarte van de straf.
- Artt. 6.1 en 6.3 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
371
9/10/2003
ADVOCAAT
D. t/ PROCUREUR-GENERAAL BIJ HET HOF VAN BEROEP TE GENT
D.2002.0008.N
Strafzaken - Bevel tot aanhouding - Recht op bijstand - Draagwijdte - Voorlopige hechtenis - Onderzoeksrechter - Verhoor van de inverdenkinggestelde
Het recht van iedere beschuldigde om zichzelf te verdedigen of de bijstand te hebben van een raadsman naar eigen keuze en, indien hij niet over voldoende middelen beschikt om een raadsman te bekostigen, om kosteloos door een toegevoegd advocaat te kunnen worden bijgestaan, indien het belang van de rechtspraak zulks vereist, is van toepassing voor de rechter die moet oordelen over de gegrondheid van de strafvordering en niet bij het verhoor van de inverdenkinggestelde door de onderzoeksrechter alvorens het bevel tot aanhouding uit te vaardigen (1). (1) Cass., 14 dec. 1999, XX X.00.0000.X, nr. 678.
- Art. 6.3, c Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
- Art. 16, § 2 Wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis
372
3/10/2007 B.
ARBEIDSVOORZIENING
Opdracht van het Fonds - Betalen van loon
P.2007.1372.F
Betalingen waartoe de werkgever zich verbonden heeft als tegenprestatie van de in het kader van de arbeidsovereenkomst uitgevoerde arbeid zijn loon in de zin van artikel 2, § 1, 1° van de Sluitingswet 1967.
- Art. 2, § 1, 1° Wet van 10 juni 1967 tot verruiming van de opdracht van het Fonds tot vergoeding van de ingeval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers
16/11/2009
FONDS TOT VERGOEDING VAN DE IN GEVAL VAN SLUITING VAN ONDERNEMINGEN ONTSLAGEN t/ V.
S.2009.0044.N
373 ARBITRAGEHOF
Prejudiciële vraag - Handelshuur - Huur - Herziening - Overeenkomst van onbepaalde duur - Ontoepasselijkheid - Verschillende behandeling - Grondwettelijkheid
Wanneer, bij de beoordeling van de gegrondheid van een middel, de vraag rijst of de artikelen 6 en 14, derde lid, Handelshuurwet, aldus uitgelegd dat de huur in het geval van een huurovereenkomst van onbepaalde tijd niet kan worden hernieuwd, zodat de partijen die een nieuwe huurovereenkomst gesloten hebben, niet over die mogelijkheid zouden beschikken, de artikelen 10 en 11, Gw., schenden, doordat ze de handelshuurder wiens huur stilzwijgend is verlengd, anders behandelen dan de handelshuurder wiens huur niet stilzwijgend is verlengd en die dus wel over de mogelijkheid beschikt om een herziening van de huur te vragen, stelt het Hof van Cassatie de vraag aan het Grondwettelijk Hof.
- Artt. 10 en 11 Grondwet 1994
- Artt. 6 en 14, derde lid Wet van 30 april 1951 op de handelshuurovereenkomsten met het oog op de bescherming van het handelsfonds
374
ARBITRAGEHOF
C. et crts t/ S.P.R.L. CARU
C.2008.0332.F
Prejudiciële bevoegdheid - Voetbalwet - Verstoren van een voetbalwedstrijd - Aanzetten tot slagen en verwondingen, haat of woede - Legaliteitsbeginsel - Prejudiciële vraag
Het Hof is krachtens artikel 26, § 2, van de Bijzondere Wet Arbitragehof gehouden de opgeworpen prejudiciële vraag te stellen wanneer aangevoerd wordt dat het legaliteitsbeginsel vervat in de artikelen 12, tweede lid en 14, Gw. en artikel 7,
E.V.R.M. zou miskend zijn nu nergens in de Voetbalwet of in enige andere wettelijke bepaling nader wordt gepreciseerd wat dient begrepen te worden onder de in artikel 23 van de Voetbalwet vermelde "verstoring van een voetbalwedstrijd" en "aanzetting tot slagen en verwondingen, haat of woede", terwijl de legaliteit van een strafbepaling vereist dat zij op zichzelf of in context met andere bepalingen gelezen, op voldoende wijze de als strafbaar gestelde gedraging omschrijft.
- Art. 7 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
- Artt. 12, tweede lid, en 14 Grondwet 1994
- Art. 26, § 2 Bijzondere wet op het Arbitragehof van 6 jan. 1989
- Art. 23 Wet 21 dec. 1998 betreffende de veiligheid bij voetbalwedstrijden
- zoals van toepassing voor de wijziging door art. 27 Wet 25 april 2007
375
ARBITRAGEHOF
H. t/ BELGISCHE STAAT, Minister van Binnenlandse Zaken
C.2009.0104.N
Prejudiciële vraag - Vraag over niet toegepaste bepalingen - Aard - Hof van Cassatie - Verplichting
De vraag die betrekking heeft op bepalingen waarop de beslissing niet is gegrond, kan niet als een prejudiciële vraag worden beschouwd en hoeft bijgevolg niet te worden gesteld (1). (1) Cass., 14 juli 2009, AR P.98.1074.F, A.C., 2009, nr ...
- Art. 26 Bijzondere wet op het Arbitragehof van 6 jan. 1989
2/12/2009
P. t/ A.S.B.L. CAR-PASS
P.2009.1087.F
376 AUTEURSRECHT
Strafzaken - Namaak van platen - Veroordeling - SABAM - Schade - Raming - Daadwerkelijk geleden verlies
De strafrechter die de door de C.V.B.A. SABAM wegens de namaak van platen geleden schade, in concreto raamt, rekening houdend, op grond van feitelijke gegevens, met het verlies dat zij daadwerkelijk heeft geleden, maakt een correcte toepassing van artikel 1382 B.W.
- Art. 1382 Burgerlijk Wetboek
- Art. 3 Voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering
2/04/2008
M. t/ S.C.R.L. SABAM et crts.
P.2007.1685.F
377 BANKWEZEN - KREDIETWEZEN - SPAARWEZEN
Bankrekening - Uitvoerend beslag onder derden - Voorwerp
Wordt het beslag gelegd op een bankrekening, dan is het voorwerp van het beslag al hetgeen de bank, op het tijdstip van het beslag, krachtens de rechtsverhouding tot de rekeninghouder aan deze verschuldigd is. Hieronder vallen ook de bedragen die nog niet op de rekening werden ingeschreven maar waarvoor de bank reeds ten tijde van het beslag een verplichting tot afdracht aan de rekeninghouder heeft (1). (1) Zie de concl. van het O.M.
- Art. 1539 Gerechtelijk Wetboek
15/06/2006
FORTIS BANK N.V. t/ STUDIEBUREEL J. LENSSENS N.V.
C.2005.0370.N
378 BANKWEZEN - KREDIETWEZEN - SPAARWEZEN
Bankrekening - Uitvoerend beslag onder derden - Overschrijving - Verschillende banken - Verplichting tot afdracht - Ogenblik
Wanneer de beslagene de begunstigde is van een overschrijving die verloopt over verschillende banken, dan ontstaat de verplichting van de bank tot afdracht aan de rekeninghouder van de gelden die voortkomen uit deze overschrijving op het ogenblik van de verrekening tussen de betrokken banken (1). (1) Zie de concl. van het O.M.
- Art. 1539 Gerechtelijk Wetboek
15/06/2006
FORTIS BANK N.V. t/ STUDIEBUREEL J. LENSSENS N.V.
C.2005.0370.N
379 BELASTING OVER DE TOEGEVOEGDE WAARDE
Belastingambtenaren - Belastingfraude - Aangifte bij de procureur des Konings
Art. 29, tweede lid, Sv., slaat op de feiten die ter kennis van het parket worden gebracht door de ambtenaren die het aanwijst en niet op de inlichtingen die de procureur des Konings in de uitoefening van zijn algemene vervolgingsopdracht vraagt en verkrijgt, ook al worden de feiten die de belastingadministratie of de in het geding betrokken personen kennen, niet verduidelijkt door het vooronderzoek dat die magistraat heeft opgestart (1). (1) Zie Cass., 20 juni 2000, AR P.00.0200.N, A.C., 2000, nr. 384 en Cass.,
17 dec. 2008, AR P.08.0878.F, A.C., 2008, nr. 736.
- Art. 29, tweede lid Wetboek van Strafvordering
23/12/2009
LE PROCUREUR GENERAL PRES LA
COUR D'APPEL DE LIEGE et crts t/ G. et crts
P.2009.1179.F
380 BELASTING OVER DE TOEGEVOEGDE WAARDE
Werkingssfeer - Levering van goederen - Niet als levering beschouwde overdrachten - Overdracht van een algemeenheid van goederen of van een bedrijfsafdeling - Begrip - Overdracht van een handelszaak
Artikel 442bis, W.I.B.(1992) en artikel 11, W.B.T.W. zijn op dezelfde overdrachten van toepassing, met name op de overdracht van een algemeenheid van goederen of op de overdracht van een bedrijfsafdeling of tak van werkzaamheid en deze begrippen hebben in beide wetsbepalingen dezelfde inhoud; de overdracht van een handelszaak is een overdracht van een algemeenheid van goederen of een overdracht van een bedrijfsafdeling in de zin van de voornoemde wettelijke bepalingen indien alle elementen die nodig zijn voor de exploitatie van de handelszaak worden overgedragen zonder dat noodzakelijk vereist is dat alle handelsvorderingen en schulden en het recht op de huurceel in de overdracht begrepen zijn (1). (1) Zie de conclusie van het O.M.
- Art. 442bis Wetboek Inkomstenbelastingen 1992
- Art. 11 Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde
15/10/2009
BELGISCHE STAAT, MINISTER VAN FINANCIEN t/ DUMES INTERNATIONAL B.V.B.A.
F.2008.0025.N
381 BELASTING OVER DE TOEGEVOEGDE WAARDE
Werkingssfeer - Levering van goederen - Niet als levering beschouwde overdrachten - Overdracht van een algemeenheid van goederen of van een bedrijfsafdeling - Begrip - Overdracht van een handelszaak
Conclusie van advocaat-generaal XXXXX.
15/10/2009
BELGISCHE STAAT, MINISTER VAN FINANCIEN t/ DUMES INTERNATIONAL B.V.B.A.
F.2008.0025.N
382 BELASTING OVER DE TOEGEVOEGDE WAARDE
Verzet tegen dwangbevel - Afwijzing - Recht op hoger beroep - Beperkingen - Verplichting tot consignatie
Artikel 92 van het B.T.W.-Wetboek, dat het recht van hoger beroep tegen de rechterlijke beslissing waarbij het verzet tegen het dwangbevel is afgewezen, onderwerpt aan de verplichting het bedrag van de verschuldigde sommen in consignatie te geven, beperkt het recht hoger beroep in te stellen maar niet op een wijze die onevenredig het recht van de belastingplichtige zich tot de rechter te wenden bemoeilijkt (1). (1) Zie Cass., 3 jan. 2OO3, XX X.00.0000.X, A.C., 2003, nr 6, met concl. O.M.
- Art. 92, eerste, tweede en derde lid Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde
15/10/2009
M. t/ BELGISCHE STAAT, MINISTER VAN FINANCIEN
F.2008.0001.N
383 BELASTING OVER DE TOEGEVOEGDE WAARDE
Valsheid en gebruik van valse stukken - Valse facturen - BTW-carrousel - Gebruik van valse stukken - Duur van het misdrijf
Het gebruik van valse stukken duurt ook voort zonder nieuwe daad van de vervalser en zonder herhaalde tussenkomst van zijnentwege, zolang het door hem beoogde doel niet volledig is bereikt en zolang de hem verweten beginhandeling zonder verzet van zijn kant, het nuttige gevolg blijft hebben dat hij ervan verwachtte (1); aangezien er valse facturen waren opgemaakt met de bedoeling om artikel 53 BTW-Wetboek te overtreden, onder meer door de aflegging van leugenachtige verklaringen om onverschuldigd de terugstorting van BTW-kredieten te verkrijgen, en het door de vervalsers beoogde doel bestond in het onrechtmatig ontvangen van deze bedragen onder de dekmantel van een fictieve verkoop voor wereldwijde export en niet in het definitief opstrijken van een belasting, berekend op inkomsten die onder de werkelijke cijfers liggen, hebben de appelrechters dus kunnen oordelen dat de valse stukken pas opgehouden hebben het voor de vervalsers nuttige gevolg te hebben dat zij ervan verwachtten, op de dag dat de door die stukken misleide administratie de valsheid ervan bij het parket heeft aangegeven. (1) Zie Cass., 7 feb. 2007, AR P.06.1491.F, A.C., 2007, nr. ...
- Artt. 196, 197 en 213 Strafwetboek
2/04/2008
A. et crts. t/ A. et crts.
P.2007.1744.F
384 BELASTING OVER DE TOEGEVOEGDE WAARDE
Belastingambtenaren - Aangifte bij de procureur des Konings - Machtiging van de gewestelijk directeur - Toepassingsgebied - Gemeenrechtelijke misdrijven
Art. 29, tweede lid, Sv., verbiedt de in deze bepaling vermelde ambtenaren om, zonder machtiging van de gewestelijk directeur onder wie zij ressorteren, bij de procureur des Konings de feiten aan te geven die naar luid van de belastingwetten en van de ter uitvoering ervan genomen besluiten, strafbaar zijn; de exceptie van niet- ontvankelijkheid van de vervolgingen die daaruit voortvloeit kan niet op de gemeenrechtelijke misdrijven worden toegepast.
- Art. 29, tweede lid Wetboek van Strafvordering
23/12/2009
LE PROCUREUR GENERAL PRES LA
COUR D'APPEL DE LIEGE et crts t/ G. et crts
P.2009.1179.F
385 BESLAG
Beslag onder derden - Omvang
Een beslag onder derden omvat ook de schuldvorderingen waarvan het ontstaan afhangt van een toekomstige gebeurtenis op voorwaarde dat zij ten tijde van het beslag hun grondslag vinden in een reeds bestaande rechtsverhouding tussen de beslagene en de derde (1). (1) Zie de concl. van het O.M.
- Artt. 1445 en 1539 Gerechtelijk Wetboek
386
15/06/2006
BESLAG
FORTIS BANK N.V. t/ STUDIEBUREEL J. LENSSENS N.V.
C.2005.0370.N
Uitvoerend beslag onder derden - Bankrekening - Voorwerp
Wordt het beslag gelegd op een bankrekening, dan is het voorwerp van het beslag al hetgeen de bank, op het tijdstip van het beslag, krachtens de rechtsverhouding tot de rekeninghouder aan deze verschuldigd is. Hieronder vallen ook de bedragen die nog niet op de rekening werden ingeschreven maar waarvoor de bank reeds ten tijde van het beslag een verplichting tot afdracht aan de rekeninghouder heeft (1). (1) Zie de concl. van het O.M.
- Art. 1539 Gerechtelijk Wetboek
387
15/06/2006
BESLAG
FORTIS BANK N.V. t/ STUDIEBUREEL J. LENSSENS N.V.
C.2005.0370.N
Uitvoerend beslag onder derden - Bankrekening - Overschrijving - Verschillende banken - Verplichting tot afdracht - Ogenblik
Wanneer de beslagene de begunstigde is van een overschrijving die verloopt over verschillende banken, dan ontstaat de verplichting van de bank tot afdracht aan de rekeninghouder van de gelden die voortkomen uit deze overschrijving op het ogenblik van de verrekening tussen de betrokken banken (1). (1) Zie de concl. van het O.M.
- Art. 1539 Gerechtelijk Wetboek
15/06/2006
FORTIS BANK N.V. t/ STUDIEBUREEL J. LENSSENS N.V.
C.2005.0370.N
388 BETEKENINGEN EN KENNISGEVINGEN
Beslissing bij verstek - Betekening in een buitenlandse gevangenis - Gebrek aan informatie over de mogelijke rechtsmiddelen
Wanneer een verstekbeslissing aan de beklaagde in een buitenlandse gevangenis is betekend, zonder dat hij is ingelicht over de wijze waarop hij zich tegen deze beslissing kon voorzien, blijft deze betekening zonder gevolg en kan zij bijgevolg de buitengewone termijn om verzet aan te tekenen niet doen ingaan.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
9/04/2008 D. P.2008.0051.F
389 BETEKENINGEN EN KENNISGEVINGEN
Strafzaken - Burgerlijke rechtsvordering - Verstekvonnis dat enkel nog op de burgerlijke rechtsvordering uitspraak doet - Bevoegdheid van het openbaar ministerie om die beslissing te doen betekenen
Wegens de aard van zijn bevoegdheden en die van het strafgerecht, kan het openbaar ministerie de nodige maatregelen treffen met het oog op de voortzetting van de rechtspleging tot aan de voltooiing ervan en heeft de procureur-generaal bij het hof van beroep de hoedanigheid om een arrest te betekenen, zodat de regelmatige betekening ervan de gewone verzettermijn doet ingaan, zelfs wanneer alleen de burgerlijke belangen nog in het geding zijn (1). (1) Cass., 30 sept. 2003, AR P.02.1415.N - P.03.0312.N, A.C., 2003, nr. 464; X. XXXXXXXX, Beginselen van strafrechtspleging, Kluwer, Mechelen, 2007, nr. 3070.
8/12/2009
M. t/ BELGISCHE STAAT, MINISTER VAN FINANCIËN
P.2009.1271.N
390 BETICHTING VAN VALSHEID
Bureau voor rechtsbijstand van het Hof van Cassatie - Aanvraag van rechtsbijstand - Afwijzing - Van valsheid beticht advies van de advocaat bij het Hof van Cassatie - Cassatieberoep
Aangezien geen cassatiegeding hangende is, kan de verzoeker het advies van de advocaat bij het Hof van Cassatie op grond waarvan het bureau voor rechtsbijstand geoordeeld heeft dat zijn aanspraak om zich in cassatie te voorzien niet rechtmatig leek, niet van valsheid betichten.
- Artt. 667, 670, tweede lid, en 907 Gerechtelijk Wetboek
391
8/01/2010 B.
BEVOEGDHEID EN AANLEG
C.2009.0636.F
Stedenbouw - Herstel van de plaats in de vorige staat - Herstelvordering - Vordering voor het eerst gesteld in hoger beroep
De herstelvordering, die toekomt aan het bevoegde bestuur en zonder wiens initiatief de gerechtelijke overheid noch ambtshalve het herstel kan vorderen noch ambtshalve tot herstel kan veroordelen, ligt niet virtueel besloten in de strafvordering en kan niet voor het eerst in hoger beroep worden gesteld: het devolutief principe dat bepalend is voor de aanleg in hoger beroep, sluit uit dat de rechter in hoger beroep meer zou kunnen dan de eerste rechter.
- Artt. 199 en 202 Strafwetboek
- Art. 149, § 1, eerste lid Stedenbouwdecreet 1999 Decr. van de Vlaamse Raad 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening
10/03/2009
GEWESTELIJK STEDEBOUWKUNDIG INSPECTEUR VAN HET VLAAMS GEWEST t/ L. e.a.
P.2008.1604.N
392 BEWIJS
Inhoud van de boeken van kooplieden - Voorwerp van het bewijs
Artikel 1330 van het Burgerlijk Wetboek dat de toestand regelt van een derde die zich op het bestaan van een schuldvordering op een koopman beroept, vermeldt dat die derde het bewijs van die schuldvordering kan leveren door zich te baseren op de inhoud van de boeken van de koopman (1). (1) Zie Cass., 3 dec. 2007, AR C.07.0015.F, A.C., 2007, nr.
604.
- Art. 0000 Xxxxxxxxxx Wetboek
393
8/01/2010
BEWIJS
S.A. LARBIKA t/ Me GHISLAIN, curateur à la faillite de la S.A. BASKET FASHION
C.2008.0593.F
Onregelmatig verkregen inlichting - Gevolg voor de wettigheid van de bewijzen
Uit de omstandigheid dat een inlichting onregelmatig werd verkregen, volgt niet dat de eventuele misdrijven waarvan het bestaan aan de hand van die inlichting kan worden vermoed, niet meer wettig en met eerbiediging van de rechten die door artikel 6.1
E.V.R.M. zijn gewaarborgd, kunnen worden bewezen (1). (1) Zie Cass., 30 jan. 2008, AR P.07.1468.F, A.C., 2008, nr met concl. adv.-gen. VANDERMEERSCH.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
394
2/04/2008
BEWIJS
Anonieme getuige - Huiszoeking
A. et crts. t/ A. et crts.
P.2007.1744.F
De door een onderzoeksrechter bevolen huiszoekingen zijn niet onregelmatig en zijn niet strijdig met de artt. 6 en 8 E.V.R.M., op de enige grond dat zij het gevolg zijn van inlichtingen die door anonieme getuigenissen zijn verkregen (1). (1) Zie Cass., 27 juni 2000, A.R. P.98.1147.N, nr. ... en 28 juni 2000, A.R. P.00.0243.F, nr '
- Artt. 6.1 en 8 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
395
4/04/2001 A.
BEWIJS
P.2001.0041.F
Rechten van de mens - E.V.R.M. - Artikel 6.1 - Artikel 6.2 - Voorlopige hechtenis - Handhaving - Ernstige aanwijzingen van schuld - Beschermde getuige
De artt. 6.1 en 6.2 E.V.R.M. verbieden de onderzoeksgerechten niet de voorlopige hechtenis te handhaven op grond van aanwijzingen van schuld, die zij geput hebben uit de verklaring van een beschermde getuige (1). (1) Zie Cass., 22 jan. 2003, AR P.03.0057.F en 19 feb. 2003, AR P.03.0209.F, nrs, ... en ... .
- Artt. 6.1 en 6.2 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
- Artt. 102 en 104 Wetboek van Strafvordering
- Artt. 16, § 5, 21, § 5 en 22 Wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis
14/05/2003 M. P.2003.0672.F
396 BEWIJS
Stukken of verklaringen die door de belastingadministratie zijn verkregen - Recht op de eerlijke behandeling van de zaak
De aanwezigheid, in een strafdossier, van stukken of verklaringen die door de belastingadministratie zijn verkregen dankzij een wetgeving die het gebrek aan medewerking met een geldboete bestraft, kan het eerlijke karakter van het later gevoerde strafproces alleen in het gedrang brengen wanneer de aldus vergaarde gegevens niet onderscheiden kunnen worden van de bewijzen die door de vervolgende partij worden aangevoerd (1). (1) Zie Cass., 18 april 2001, AR P.01.0033.F, A.C., 2001, nr. 212; Xxxxxxxx XXXXXXXXXXXX, Fiscale strafvervolging en rechtsbescherming: wapengelijkheid, zwijgrecht en bewijslastverdeling, Xxxxxxx, 0000, p. 295.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
397
2/04/2008
CASSATIE
A. et crts. t/ A. et crts.
P.2007.1744.F
Strafzaken - Artikel 6.1 E.V.R.M. - Redelijke termijn - Overschrijding - Onaantastbare beoordeling door de feitenrechter - Toetsing door het Hof
Ofschoon de feitenrechter op onaantastbare wijze de feiten vaststelt waaruit hij afleidt dat de redelijke termijn binnen welke de zaak moet worden onderzocht al dan niet is overschreden, staat het evenwel aan het Hof te toetsen of hij uit zijn vaststellingen zijn beslissing naar recht heeft kunnen afleiden (1). (1) Cass., 5 mei 1987, AR 1057, nr 517.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
398
28/02/2007
CASSATIE
T. t/ M. et crts
P.2006.1038.F
Strafzaken - Strafvordering - Verdrag Rechten van de Mens - Redelijke termijn - Vonnisgerecht - Beoordeling - Marginale toetsing
Het staat de rechter, in het licht van de omstandigheden van de zaak en met inachtneming van de complexiteit ervan, het gedrag van de beklaagde en van de gerechtelijke overheden, in feite te oordelen of de redelijke termijn tussen de beschuldiging en het vonnis is overschreden; het Hof gaat enkel na of de rechter uit de vaststellingen die hij verricht, geen gevolgtrekking afleidt die deze niet kunnen verantwoorden (1). (1) Cass., 5 mei 1987, AR 1059, A.C., 1986-1987, nr. 517; Cass., 12
april 2000, AR P.00.0136.F, A.C., 2000, nr. 247; Cass., 8 feb. 2005, AR P.04.1317.N,
A.C., 2005, nr. 77; Cass., 26 sept. 2006, AR P.06.0604.N, A.C., 2006, nr. 439; X.
XXXXXXXX, Beginselen van Strafrechtspleging, Mechelen, Kluwer, 2007, nr. 1642 e.v.
5/01/2010
J. e.a. t/ GEWESTELIJK STEDENBOUWKUNDIG INSPECTEUR
P.2009.0486.N
399 CASSATIE
Burgerlijke zaken - Mogelijkheid van substitutie van motieven - Beginsel van tegensprekelijk debat - Waarborg van eerlijk proces - Artikel 6.1 E.V.R.M.
Wanneer in burgerlijke zaken het Hof overweegt dat er aanleiding zou kunnen bestaan tot substitutie van motieven dient de zaak op een latere datum te worden verdaagd teneinde partijen toe te laten nopens de gestelde vraag standpunt in te nemen (1). (1) Voor het eerst heeft het Hof beslist en dit in navolging van de recente rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en meer in het bijzonder het arrest van 13 oktober 2005 - Clinique des Acacias e.a. t. Frankrijk - (J.T., 2005, p. 678 e.v. met opmerking X.Xx. Xxx Xxxxxxxxxxxxxx), dat ter eerbiediging van het recht op een eerlijk proces, gewaarborgd door artikel 6.1 E.V.R.M., inzake het eventuele hanteren van de techniek van substitutie van motieven, de zaak dient te worden verdaagd op een bepaalde datum, teneinde de partijen toe te laten te repliceren op een juridische grondslag waarover de partijen geen debat hebben kunnen voeren (zie Xxxxxxxxxxx 2005- 2006, p. ).
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
400
17/09/2007
CASSATIE
W. t/ C.
C.2003.0582.N
Omvang - Strafzaken - Algemeen rechtsbeginsel "non bis in idem" - Miskenning - Rechterlijk gewijsde - Gezag van gewijsde
Het feit dat er ten laste van eenzelfde persoon twee veroordelingen bestaan die deze niet kan aanvechten en die op hetzelfde feit betrekking hebben, schept een toestand die onverenigbaar is met het algemeen rechtsbeginsel "non bis in idem"; het is niet vereist dat de eerste beslissing kracht van gewijsde heeft op het ogenblik dat de tweede rechter uitspraak moet doen; het volstaat dat dit het geval is op het ogenblik dat de tweede beslissing voor wettigheidtoezicht aan het Hof wordt voorgelegd.
2/12/2009
LE PROCUREUR GENERAL PRES LA COUR DE CASSATION e.c. D.
P.2009.1581.F
401 CASSATIEBEROEP
Ontvankelijkheid - Gerechtelijk Wetboek - Cassatierechter - Toegang - Rechten van de mens
Het in het EVRM vastgelegde recht op toegang tot de cassatierechter kan niet verantwoorden dat over de afwijkingen van de gewone regels inzake de ontvankelijkheid van de cassatieberoepen een debat wordt gevoerd voor het instellen van het cassatieberoep zelf (1). (1) Zie andersluidende concl. O.M., in Pas., 2009, nr. ...
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
29/01/2009
Société de droit français, BNP PARIBAS
C.2009.0026.F
402 CASSATIEBEROEP
Beslissing van het bureau voor rechtsbijstand van het Hof van Cassatie - Afwijzing
De wet voorziet in geen enkel rechtsmiddel tegen de beslissing waarbij het bureau voor rechtsbijstand van het Hof van Cassatie een aanvraag van rechtsbijstand voor het instellen van cassatieberoep afwijst.
- Art. 670, tweede lid Gerechtelijk Wetboek
8/01/2010 B. C.2009.0636.F
403 CASSATIEBEROEP
Bevoegdheid van het Hof - Ambtshalve voorgedragen middelen - Mogelijkheid van substitutie van motieven - Beginsel van tegensprekelijk debat - Waarborg van eerlijk proces - Artikel 6.1 E.V.R.M.
Wanneer in burgerlijke zaken het Hof overweegt dat er aanleiding zou kunnen bestaan tot substitutie van motieven dient de zaak op een latere datum te worden verdaagd teneinde partijen toe te laten nopens de gestelde vraag standpunt in te nemen (1). (1) Voor het eerst heeft het Hof beslist en dit in navolging van de recente rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en meer in het bijzonder het arrest van 13 oktober 2005 - Clinique des Acacias e.a. t. Frankrijk - (J.T., 2005, p. 678 e.v. met opmerking X.Xx. Xxx Xxxxxxxxxxxxxx), dat ter eerbiediging van het recht op een eerlijk proces, gewaarborgd door artikel 6.1 E.V.R.M., inzake het eventuele hanteren van de techniek van substitutie van motieven, de zaak dient te worden verdaagd op een bepaalde datum, teneinde de partijen toe te laten te repliceren op een juridische grondslag waarover de partijen geen debat hebben kunnen voeren (zie Xxxxxxxxxxx 2005- 2006, p. ).
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
404
17/09/2007
CASSATIEBEROEP
W. t/ C.
C.2003.0582.N
Strafuitvoeringsrechtbank - Cassatieberoep - Termijn - Berekening
De termijn van vijftien dagen waarin de veroordeelde cassatieberoep moet instellen tegen een beslissing van de strafuitvoeringsrechtbank, is geen vrije termijn, hij wordt gerekend vanaf de dag na die van de akte die hem doet ingaan en de vervaldag is daarin begrepen.
- Art. 97, § 1, tweede lid Wet 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten
- Artt. 52 en 53 Gerechtelijk Wetboek
2/12/2009 D. P.2009.1615.F
405 CASSATIEBEROEP
Controle van de regelmatigheid van de bijzondere opsporingsmethoden observatie en infiltratie - Kamer van inbeschuldigingstelling - Arrest waarbij de kamer van inbeschuldigingstelling zich bevoegd verklaart om die controle uit te oefenen - Doel van deze controle
De bij artikel 235ter Wetboek van Strafvordering voorgeschreven controle van de regelmatigheid van de bijzondere opsporingsmethoden observatie en infiltratie aan de hand van het vertrouwelijk dossier heeft tot doel het recht op een eerlijk proces, gewaarborgd door artikel 6 EVRM, te verzekeren en strekt de verdachte dus tot voordeel, zodat de verdachte, die geen grieven aanvoert tegen de beslissing dat de bijzondere opsporingsmethoden regelmatig zijn, geen belang heeft op te komen tegen de beslissing waarbij de kamer van inbeschuldigingstelling zich bevoegd verklaart om de gevraagde controle over de bijzondere opsporingsmethode observatie uit te oefenen en zijn cassatieberoep bijgevolg niet ontvankelijk is bij gebrek aan belang (1) (2). (1) Zie de concl. van het O.M. (2) Het O.M. concludeerde eveneens tot de verwerping van de cassatieberoepen, maar was van oordeel dat de niet-ontvankelijkheid bij gebrek aan belang enkel betrekking kon hebben op de aangevoerde cassatiemiddelen en niet op de cassatieberoepen zelf. Het Hof, dat eerder meermaals, in navolging van de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof, oordeelde dat het onmiddellijk cassatieberoep tegen een arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling, dat, in toepassing van artikel 235ter Wetboek van Strafvordering de controle over de regelmatigheid van de bijzondere opsporingsmethoden observatie en infiltratie uitoefent, in abstracto ontvankelijk is, oordeelt hier dat de cassatieberoepen in concreto niet ontvankelijk zijn bij gebrek aan belang.
- Art. 6 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
- Artt. 189ter en 235ter Wetboek van Strafvordering
9/06/2009
S. e.a.
P.2007.1673.N
406 CASSATIEBEROEP
Eisers en verweerders - Verdrag Rechten van de Mens - Artikel 6.1 - Eerlijk proces - Dienstverlenende intellectuele beroepen - Beroepsinstituut van vastgoedmakelaars - Uitvoerende kamer - Rechtskundig assessor - Kennisname van de zaak - Kamer van beroep - Cassatieberoep - Eisers - Rechtskundig assessor samen met de voorzitter van de Nationale Raad - Gevolg - Rechtspleging voor het Hof
Wanneer de vraag rijst in welke mate het met het recht op een eerlijk proces bestaanbaar is dat degene die als partij cassatieberoep instelt samen met de voorzitter van de Nationale Raad van het Beroepsinstituut van Vastgoedmakelaars tegen de uitspraak van de kamer van beroep, in dezelfde zaak voorheen als rechtskundig assessor de uitvoerende kamer bijstond bij de rechtsprekende beslissing in eerste aanleg, stelt het Hof de zaak uit op een latere datum teneinde partijen toe te laten omtrent deze vraag standpunt in te nemen (1). (1) Het O.M. had geen middel van niet-ontvankelijkheid van de voorziening (overeenkomstig artikel 1097 van het Gerechtelijk Wetboek) opgeworpen, daar de bestreden beslissing genomen werd door de kamer van beroep, niet bijgestaan door een rechtskundig assessor, met volle rechtsmacht en de verweerster, hoewel daartoe gerechtigd, geen memorie van antwoord (houdend zodanig middel) had ingediend. Het nam wel aan dat andere standpunten ter zake konden bestaan en de partijen dan inderdaad de gelegenheid kon geboden worden deze voor het Hof in te nemen.
- Art. 9, §§ 4 en 7 Xxxxxxxx 0 aug. 2007
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
24/04/2009
V. e.a. t/ V.
D.2007.0021.N
407 CASSATIEBEROEP
Eisers en verweerders - Verdrag Rechten van de Mens - Artikel 6.1 - Eerlijk proces - Dienstverlenende intellectuele beroepen - Beroepsinstituut van vastgoedmakelaars - Uitvoerende kamer - Rechtskundig assessor - Kennisname van de zaak - Kamer van beroep - Cassatieberoep - Eisers - Rechtskundig assessor samen met de voorzitter van de Nationale Raad - Ontvankelijkheid
Met het recht op een eerlijk proces is niet bestaanbaar de bevoorrechte processuele positie van diegene die als partij cassatieberoep instelt samen met de voorzitter van de Nationale Raad van het Beroepsinstituut van Vastgoedmakelaars tegen de uitspraak, van de Kamer van Beroep, wanneer diezelfde persoon in dezelfde zaak als rechtskundig assessor de uitvoerende kamer bijstond bij de rechtsprekende beslissing in eerste aanleg, ook al heeft hij aan het beraad zelf niet deelgenomen en is hij geen lid in de enge zin van dit rechtsplegend orgaan (1). (1) Het O.M. handhaafde zijn conclusie dat de voorziening niet onontvankelijk was om de reden vermeld voor het (hiervoor, onder nr ..., gepubliceerd) tussenarrest van 30 januari 2009 (zie de voetnoot 1 aldaar). Door het Hof bij dit tussenarrest uitgenodigd om hun standpunt kenbaar te maken betreffende die ontvankelijkheid, stelden de eisers in een nota dat - anders dan wat het geval was in het precedent van 22 december 2005, betreffende de Orde van architecten (AR D.04.0021.N, A.C., 2005, nr 692, gewezen op strijdige conclusie van advocaat-generaal
m.o. Xxxxxxxx) - de rechtskundig assessor geen (beraadslagend) lid is van de uitvoerende kamer (waarin hij slechts wordt uitgenodigd), noch van de kamer van beroep, zodat deze toestand wel degelijk bestaanbaar is met een eerlijk proces.
408
- Art. 9, §§ 4 en 7 Xxxxxxxx 0 aug. 2007
- Art. 1 K.B. 6 sept. 1993
24/04/2009
CASSATIEMIDDELEN
V. e.a. t/ V.
D.2007.0021.N
Eerste arrest dat de heropening van het debat beveelt - Tweede arrest dat uitspraak doet over het voorwerp van de heropening van het debat - Cassatieberoep tegen beide arresten - Xxxxxx dat opkomt tegen het tweede arrest - Xxxxxx dat de miskenning aanvoert van een grond tot wraking van de rechter - Onpartijdigheid - Rechter die zijn mening over de oplossing van het geschil reeds te kennen gegeven heeft - Ontvankelijkheid
Wanneer een middel gegrond is op een wrakingsgrond die niet voor de feitenrechter is aangevoerd, hoewel dat mogelijk was geweest, kan het voor het Hof enkel worden voorgedragen als de medewerking van de rechter aan de bestreden beslissing een regel miskent die beantwoordt aan de objectieve vereisten van de rechterlijke organisatie en daarom van essentieel belang is voor de rechtsbedeling; dat is niet het geval wanneer het middel betoogt dat die rechter zijn mening over de oplossing van het geschil reeds te kennen gegeven heeft; dat middel is derhalve niet ontvankelijk (1). (1) Zie Cass., 13 okt. 1975, A.C., 1976, 191 en de noten (1) tot (7), get. J.V.; Cass., 29 april 1991, AR 8957,
A.C., 1990-1991, nr. 450; Cass., 19 dec. 2002, AR C.02.0285.F, A.C., 2002, nr. 685;
Cass., 10 april 2003, AR C.02.0220.F, A.C., 2003, nr. 243; Cass., 5 dec. 2003, AR
C.01.0046.F, A.C., 2003, nr. 625.
8/01/2010
S.A. BUREAU D'ETUDES INFORMATIQUES ET DE RECHERCHES
t/ S.A. BUROGEST
C.2009.0013.F
409 CASSATIEMIDDELEN
Ontvankelijkheid
Het middel is niet ontvankelijk, wanneer het niet verduidelijkt waarom de gevolgen van de uitlegging die het bestreden arrest geeft aan de wetsbepalingen die het toepast, niet verenigbaar zijn met het vereiste dat vervat is in de verdragsbepaling waarvan het de schending aanvoert (1). (1) Cass. 30 jan. 1998, A.C., 1998, nr. 55; 9 juni 1997, nr. 263;
21 maart 1986, A.C., 1985-86, nr. 458.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
13/10/2008
I.N.A.M.I. t/Société civile sous forme de S.P.R.L., Laboratoire d'analyses t/ médicales
Xx. X. Xxxxxxx
S.2008.0017.F
410 CASSATIEMIDDELEN
Nummering en parafering - Aan het stuk gehecht document - Ontvankelijkheid van het middel
Conclusie van advocaat-generaal XXXXXXX.
14/12/2009
RIJKSDIENST VOOR SOCIALE ZEKERHEID t/ DEN BERG B.V.B.A.
S.2008.0145.N
411 CASSATIEMIDDELEN
Nummering en parafering - Aan het stuk gehecht document - Ontvankelijkheid van het middel
De grond van niet-ontvankelijkheid die door verweerder wordt opgeworpen en inhoudt dat eiser zijn middel laat steunen op een stuk dat niet regelmatig aan het Hof werd voorgelegd nu het niet werd genummerd, noch geparafeerd door een advocaat bij het Hof, dient verworpen te worden wanneer de stukken die bij het verzoekschrift van xxxxx zijn gevoegd tot staving van zijn middel door de advocaat bij het Hof die dat verzoekschrift heeft ondertekend, zijn genummerd en geparafeerd op een aan die stukken gehecht document dat er een geheel mede uitmaakt (1). (1) Zie de conclusie van het openbaar ministerie.
- Art. 1098 Gerechtelijk Wetboek
14/12/2009
RIJKSDIENST VOOR SOCIALE ZEKERHEID t/ DEN BERG B.V.B.A.
S.2008.0145.N
412 DESKUNDIGENONDERZOEK
Onpartijdigheid van de deskundige - Onpartijdigheid van de rechter - Verband
Het recht van een persoon op een eerlijke behandeling van zijn zaak kan miskend worden wanneer de bodemrechter zijn beslissing grondt op het advies van een partijdige of schijnbaar partijdige deskundige (1); het vereiste van de onpartijdigheid van een deskundige, kan evenwel niet worden gelijkgesteld met dat van een onpartijdige en onafhankelijke rechter, nu de deskundige voor het debat alleen maar een advies verstrekt, dat voor de rechter kan worden betwist, terwijl deze laatste na het debat over de zaak beslist (2). (1) Cass., 9 jan. 2004, AR C.01.0126.F, A.C., 2004, nr. 9. (2) Cass.,
23 maart 2006, AR C.03.0613.N, A.C., 2006, nr. 169.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
20/12/2007
ALGEMENE MUTUALITEIT VOOR MEDISCHE ASSURANTIES, ONDERLINGE t/ VERZEKERINGSMAATSCHAPPIJ c/ L.
C.2007.0307.N
413 DOUANE EN ACCIJNZEN
Communautair Douanewetboek - Artikel 221.1 - Douaneschuld - Mededeling - Rechtsgeldigheid
Artikel 221, lid 1, van verordening (E.E.G.) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, moet aldus worden uitgelegd dat de douaneautoriteiten het te betalen bedrag aan in- of uitvoerrechten enkel rechtsgeldig op een daartoe geëigende wijze aan de schuldenaar kunnen meedelen wanneer zij het bedrag van die rechten tevoren hebben geboekt (1). (1) H.V.J., 16 juli 2009, C-124/08 en C-125/08, Jur. H.V.J. 2009, I, ...; Cass., 26 feb. 2008, AR P.06.1518.N, A.C., 2008, nr. 129.
8/12/2009
X. x/ BELGISCHE STAAT, MINISTER VAN FINANCIËN
P.2007.0747.N
414 DOUANE EN ACCIJNZEN
Algemene wet op de douane en accijnzen - Misdrijven - Fraudes - Overtredingen - Vaststelling - Boeking van de douaneschuld
De artikelen 267 en 268 A.W.D.A. houden in dat wanneer de misdrijven, fraudes of overtredingen van de wet worden geconstateerd bij processen-verbaal van daartoe bevoegde personen, deze processen-verbaal onder meer ook het bedrag van de ontdoken rechten vaststellen (1). (1) H.v.J., 16 juli 2009, C-126/08, Jur. H.V.J. 2009, I, ...; Zie:
Cass., 5 juni 2007, AR P.06.1404.N, A.C., 2007, nr. 304; Cass., 26 feb. 2008, AR
P.07.1543.N, A.C., 2008, nr. 130; Cass., 8 dec. 2009, AR P.07.0747.N, A.C., 2009, nr. ...
15/12/2009
DISTILLERIE SMEETS HASSELT N.V. t/ BELGISCHE STAAT, MINISTER VAN FINANCIËN e.a.
P.2007.1543.N
415 DOUANE EN ACCIJNZEN
Communautair Douanewetboek - Artikel 217 - Douaneschuld - Boeking
Artikel 217 van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, moet aldus worden uitgelegd dat de lidstaten kunnen bepalen dat het uit een douaneschuld voortvloeiende bedrag aan rechten wordt geboekt door de opneming van dit bedrag in het door de bevoegde douaneautoriteiten opgemaakte proces-verbaal van bevinding van een inbreuk op de toepasselijke douanewetgeving (1). (1) H.v.J., 16 juli 2009, C-126/08, Jur. H.V.J. 2009,
I, ...; Zie: Cass., 5 juni 2007, AR P.06.1404.N, A.C., 2007, nr. 304; Cass., 26 feb. 2008,
AR P.07.1543.N, A.C., 2008, nr. 130; Cass., 8 dec. 2009, AR P.07.0747.N, A.C., 2009,
nr. ...
15/12/2009
DISTILLERIE SMEETS HASSELT N.V. t/ BELGISCHE STAAT, MINISTER VAN FINANCIËN e.a.
P.2007.1543.N
416 DOUANE EN ACCIJNZEN
Algemene wet op de douane en accijnzen - Artikel 257, § 1 - Draagwijdte - Wijze van naleving
Artikel 257, § 1, AWDA legt de titularis of de cessionaris van een douane- of accijnsdocument, waarvan de aanzuivering of de wederoverlegging ten kantore van uitreiking is voorgeschreven, de wettelijke verplichting op erop toe te zien en ervoor in te staan dat de aanzuivering of de wederoverlegging daarvan regelmatig wordt verricht; de wijze van naleving van deze wettelijke verplichting is mede afhankelijk van de verplichtingen voortvloeiende uit het concrete douane- of accijnsdocument.
15/12/2009
DISTILLERIE SMEETS HASSELT N.V. t/ BELGISCHE STAAT, MINISTER VAN FINANCIËN e.a.
P.2007.1543.N
417 DOUANE EN ACCIJNZEN
Misdrijf, fraudes of overtredingen - Proces-verbaal - Mededeling van afschrift aan de overtreders - Algemene Wet Douane en Accijnzen - Artikelen 270 en 271
De artikelen 270 en 271 A.W.D.A. eisen slechts dat de in het proces-verbaal genoemde overtreders, dit zijn de personen die geverbaliseerd worden, uitgenodigd moeten worden om bij de opstelling ervan aanwezig te zijn, het te ondertekenen en er dadelijk een afschrift van te ontvangen, en in geval van afwezigheid een afschrift bij aangetekende brief te ontvangen; ze eisen niet dat alle andere in de zaak reeds opgestelde processen- verbaal aan de bekeurde worden medegedeeld.
- Artt. 267, 270 en 271 Douane en accijnzenwet 18 juli 1977
8/12/2009
V. e.a. t/ BELGISCHE STAAT, MINISTER VAN FINANCIËN
P.2009.1097.N
418 DOUANE EN ACCIJNZEN
Verbeurdverklaring - Veroordeling tot terugbetaling van de tegenwaarde bij niet- wederoverlegging - Grondslag
De veroordeling tot de betaling van de tegenwaarde bij de niet-wederoverlegging van overeenkomstig artikel 232 A.W.D.A. verbeurdverklaarde maar niet aangehaalde goederen, is de toepassing van het beginsel dat elke schuldenaar van een zaak als schadevergoeding de tegenwaarde ervan moet betalen indien hij ze heeft ontrokken aan zijn schuldeiser of wanneer hij, door zijn toedoen, tekort komt aan de verplichting de zaak te leveren (1). (1) Zie: Cass., 4 juni 1917, Pas., 1918, I, 30.
8/12/2009
D. e.a. t/ BELGISCH INTERVENTIE- EN RESTITUTIEBUREAU e.a.
P.2009.1185.N
419 DOUANE EN ACCIJNZEN
Communautair Douanewetboek - Artikel 217 - Douaneschuld - Boeking
Artikel 217 van verordening (E.E.G.) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, moet aldus worden uitgelegd dat de lidstaten kunnen bepalen dat het uit een douaneschuld voortvloeiende bedrag aan rechten wordt geboekt door de opneming van dit bedrag in het door de bevoegde douaneautoriteiten opgemaakte proces-verbaal van bevinding van een inbreuk op de toepasselijke douanewetgeving (1). (1) H.V.J., 16 juli 2009, C-126/08, Jur. H.V.J. 2009,
I, ...; Zie: Cass., 5 juni 2007, AR P.06.1404, A.C., 2007, nr. 304; Cass., 26 feb. 2008,
AR P.07.1543.N, A.C., 2008, nr. 130.
8/12/2009
X. x/ BELGISCHE STAAT, MINISTER VAN FINANCIËN
P.2007.0747.N
420 DOUANE EN ACCIJNZEN
Communautair Douanewetboek - Artikel 217 - Douaneschuld - Boeking
Artikel 217 van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, moet aldus worden uitgelegd dat de lidstaten kunnen bepalen dat het uit een douaneschuld voortvloeiende bedrag aan rechten wordt geboekt door de opneming van dit bedrag in het door de bevoegde douaneautoriteiten opgemaakte proces-verbaal van bevinding van een inbreuk op de toepasselijke douanewetgeving (1). (1) H.v.J., 16 juli 2009, C-126/08, Jur. H.V.J. 2009,
I, ...; Zie: Cass., 5 juni 2007, AR P.06.1404.N, A.C., 2007, nr. 304; Cass., 26 feb. 2008,
AR P.07.1543.N, A.C., 2008, nr. 130; Cass., 8 dec. 2009, AR P.07.0747.N, A.C., 2009,
nr. ...
15/12/2009
S. e.a. t/ BELGISCHE STAAT, MINISTER VAN FINANCIËN
P.2006.1518.N
421 DOUANE EN ACCIJNZEN
Communautair Douanewetboek - Artikel 221.3 - Douaneschuld - Boeking - Mededeling - Termijn - Mededeling na het verstrijken van de termijn - Voorwaarde
Artikel 221, lid 3, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, moet aldus worden uitgelegd dat de douaneautoriteiten na het verstrijken van de termijn van drie jaar te rekenen vanaf de datum waarop de douaneschuld is ontstaan, rechtsgeldig tot mededeling van het bedrag van de wettelijk verschuldigde rechten aan de schuldenaar kunnen overgaan wanneer zij ingevolge een strafrechtelijk vervolgbare handeling niet in staat waren het juiste bedrag van die rechten vast te stellen, ook wanneer die schuldenaar de betrokken handeling niet heeft gepleegd (1). (1) H.v.J., 16 juli 2009, C-124/08 en C-125/08, Jur. H.V.J. 2009, I,
...; Cass., 26 feb. 2008, AR P.06.1518.N, A.C., 2008, nr. 129.
15/12/2009
S. e.a. t/ BELGISCHE STAAT, MINISTER VAN FINANCIËN
P.2006.1518.N
422 DOUANE EN ACCIJNZEN
Communautair Douanewetboek - Artikel 221.1 - Douaneschuld - Mededeling - Rechtsgeldigheid
Artikel 221, lid 1, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, moet aldus worden uitgelegd dat de douaneautoriteiten het te betalen bedrag aan in- of uitvoerrechten enkel rechtsgeldig op een daartoe geëigende wijze aan de schuldenaar kunnen meedelen wanneer zij het bedrag van die rechten tevoren hebben geboekt (1). (1) H.v.J., 16 juli 2009, C-124/08 en C-125/08, Jur. H.V.J. 2009, I, ...; Cass., 26 feb. 2008, AR P.06.1518.N, A.C., 2008, nr. 129; Cass., 8 dec. 2009, AR P.07.0747.N, A.C., 2009, nr. ...
15/12/2009
S. e.a. t/ BELGISCHE STAAT, MINISTER VAN FINANCIËN
P.2006.1518.N
423 DOUANE EN ACCIJNZEN
Algemene Wet Douane en Accijnzen - Artikel 232
Artikel 232 A.W.D.A. bepaalt niet dat bij de verbeurdverklaring van de goederen waarvoor bij invoer, uitvoer, of doorvoer waarvoor ten onrechte aanspraak wordt gemaakt op de toekenning van in artikel 1, 4°bis, A.W.D.A. bedoelde bedragen, welke een straf met een zakelijk karakter is, de veroordeling tot de terugbetaling van de tegenwaarde ervan bij niet-wederoverlegging van verbeurdverklaarde maar niet- aangehaalde goederen moet worden uitgesproken; deze veroordeling tot wederoverlegging is een louter civielrechtelijke veroordeling die slechts kan ingevorderd worden met civielrechtelijke uitvoeringsmaatregelen (1). (1) Zie: Cass., 12 feb. 2008, AR P.07.1562.N, A.C., 2008, nr. 105.
8/12/2009
D. e.a. t/ BELGISCH INTERVENTIE- EN RESTITUTIEBUREAU e.a.
P.2009.1185.N
424 DOUANE EN ACCIJNZEN
Verbeurdverklaring - Veroordeling tot terugbetaling van de tegenwaarde bij niet- wederoverlegging - Aard
Artikel 232 A.W.D.A. bepaalt niet dat bij de verbeurdverklaring van de goederen waarvoor bij invoer, uitvoer, of doorvoer waarvoor ten onrechte aanspraak wordt gemaakt op de toekenning van in artikel 1, 4°bis, A.W.D.A. bedoelde bedragen, welke een straf met een zakelijk karakter is, de veroordeling tot de terugbetaling van de tegenwaarde ervan bij niet-wederoverlegging van verbeurdverklaarde maar niet- aangehaalde goederen moet worden uitgesproken; deze veroordeling tot wederoverlegging is een louter civielrechtelijke veroordeling die slechts kan ingevorderd worden met civielrechtelijke uitvoeringsmaatregelen (1). (1) Zie: Cass., 12 feb. 2008, AR P.07.1562.N, A.C., 2008, nr. 105.
8/12/2009
D. e.a. t/ BELGISCH INTERVENTIE- EN RESTITUTIEBUREAU e.a.
P.2009.1185.N
425 ECHTSCHEIDING EN SCHEIDING VAN TAFEL EN BED
Nieuwe wet - Opheffing van de echtscheidingsgronden - Toepassing van de nieuwe wet - Overgangsbepaling - Procedures van echtscheiding of scheiding van tafel en bed - Aanvullende vordering
De oude artikelen 229, 231 en 232 van het Burgerlijk Wetboek blijven van toepassing op de aanvullende vordering die is ingesteld na de inwerkingtreding, op 1 september 2007, van de nieuwe wet van 27 april 2007 wanneer de oorspronkelijke vordering tot echtscheiding waarvan zij het verlengstuk is, vóór die datum is ingesteld (1). (1) De verweerder wierp tegen het middel geen grond van niet-ontvankelijkheid op maar liet wel verstaan dat het geen belang vertoonde omdat, volgens de vaststellingen van het bestreden arrest "de partijen de wet van 27 april 2007" betreffende de hervorming van de echtscheiding wil(d)en toepassen. Uit dit arrest volgt, enerzijds, dat het beroepen vonnis, dat uitspraak deed op de tegenvordering van de eiseres, op grond van het oud artikel 229 B.W., de echtscheiding ten nadele van de verweerder had uitgesproken, dat deze hoger beroep tegen dat vonnis heeft ingesteld en dat de eiseres concludeerde dat dit beroep niet gegrond was, anderzijds, dat de beide partijen weliswaar concludeerden dat de nieuwe wet zou worden toegepast, maar dat de eiseres vorderde dat de echtscheiding zou worden uitgesproken op grond van het nieuwe art. 229, § 1, B.W. terwijl de verweerder de toepassing vroeg van het nieuwe artikel 229, § 3, van dat wetboek. De eiseres deed dus blijken van een belang om op te komen tegen de beslissing van het arrest die het beroepen vonnis wijzigde en de echtscheiding uitsprak op grond van laatstgenoemde bepaling. De bepalingen waarvan het middel de schending aanvoert raken de openbare orde, zodat er daartegen geenszins zou kunnen worden aangevoerd worden dat het middel nieuw is.
- Art. 42, § 2, tweede lid Wet 27 april 2007
4/12/2009
G. t/ J.
C.2009.0007.F
426 ECHTSCHEIDING EN SCHEIDING VAN TAFEL EN BED
Nieuwe wet - Opheffing van de echtscheidingsgronden - Toepassing van de nieuwe wet - Overgangsbepaling - Procedures van echtscheiding of scheiding van tafel en bed
De artikelen 229, 231 en 232 van het Burgerlijk Wetboek, die echtscheidingsgronden bepaalden welke opgeheven zijn bij de wet van 27 april 2007, blijven van toepassing op de procedures van echtscheiding of scheiding van tafel en bed die werden ingeleid vóór de inwerkingtreding van die wet en waarvoor nog geen eindvonnis is uitgesproken; die overgangsbepaling, waaruit blijkt dat de wetgever voor de hangende procedures wil afwijken van de onmiddellijke toepassing van de wet van 27 april 2007 verstaat onder echtscheidingsprocedure de gehele procedure en niet louter en alleen de oorspronkelijke vordering (1). (1) Cass., 11 sept. 2008, AR C.08.0088.F, A.C., 2008, nr 466.
- Art. 42, § 2, tweede lid Wet 27 april 2007
4/12/2009
G. t/ J.
C.2009.0007.F
427 GRONDWET
Behandeling van de zaak door de rechter die de wet toekent - Overdracht van strafvervolging
De beklaagde die na overdracht van strafvervolging terecht staat voor de naar de vreemde wet daarvoor bevoegde rechter, wordt niet onttrokken aan de rechter die de wet hem toekent.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
- Art. 13 Grondwet 1994
428
4/09/2007
GRONDWET
H. e.a.
P.2007.0894.N
Hof van assisen - Verklaring van de rechtsprekende jury - Opname in het veroordelend arrest
Artikel 149 Xxxxxxxx vereist niet dat de verklaring van de rechtsprekende jury in het veroordelend arrest wordt opgenomen (1). (1) Zoals verbeterd bij arrest P.09.0419.N van 24 maart 2009.
- Art. 149 Gerechtelijk Wetboek
429
10/03/2009 K.
GRONDWET
P.2009.0006.N
Administratieve handeling - Opportuniteit - Wettigheid - Hoven en rechtbanken - Toetsing
Het staat de hoven en rechtbanken niet de opportuniteit te beoordelen van een administratieve handeling waarop een vordering, een verweer of een exceptie berust, maar ze hebben daarentegen de bevoegdheid en de plicht de interne en externe wettigheid ervan te toetsen alvorens eraan uitwerking te verlenen (1). (1) Zie Cass., 10 juni 1996, AR S.95.0114.F, nr 227 met concl. adv.-gen. LECLERCQ in Bull. en Pas., 1996, I, nr 227 en 31 mei 2001, XX X.00.0000.X, nr 323.
- Art. 159 Grondwet 1994
430
16/06/2006
HOF VAN ASSISEN
Q. t/ V. et crts
C.2005.0287.F
Onpartijdigheid van de rechter - Begrip - Berichtgeving in de pers
De onpartijdigheid waarvan de rechter blijk moet geven, is in de regel bereikt door de houding van die rechter bij de behandeling van de zaak; meer bepaald moet de rechter vooraleer hij bij vonnis over de zaak uitspraak doet, erover waken dat hij geen standpunten inneemt waardoor hij laat verstaan dat hij reeds een mening heeft over de hem voorgelegde geschilpunten; dat berichtgeving in de pers ook de rechter en de jury van het hof van assisen kan bereiken, houdt niet in dat daardoor een schijn van partijdigheid ontstaat (1). (1) Cass., 15 dec. 2004, AR P.04.1189.F, A.C., 2004; nr. 612 met concl. adv.-gen. LOOP.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
- Art. 14.1 Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, ondertekend te New- York op 16 dec. 1966, goegekeurd bij de wet van 15 mei 1981
19/02/2008
V. t/ M. e.a.
P.2007.1648.N
431 HOF VAN ASSISEN
Samenstelling van de jury - Procedure voor het hof - Aard
De samenstelling van de jury en de procedure voor het hof van assisen, die niet vergelijkbaar is met deze voor de correctionele of de politierechtbank, bieden de nodige waarborgen tegen willekeur (1). (1) Cass., 27 jan. 2009, XX X.00.0000.X, A.C., 2009, nr. ...
432
10/03/2009 K.
HOF VAN ASSISEN
Wijze waarop de procedure is geregeld
P.2009.0006.N
De procedure voor het hof van assisen houdt in dat de beschuldigde een gemotiveerde uitspraak kan krijgen over de wettigheid en de regelmatigheid van het bewijs en voldoende kan weten welke bewijzen of verweer de jury tot zijn beslissing heeft gebracht en welke niet (1)(2). (1) Cass., 27 jan. 2009, XX X.00.0000.X, A.C., 2009, nr.
... (2) Cass., 30 jan. 2007, AR P.06.1390.N, A.C., 2007, nr. 55.
- Artt. 241, 294, 312bis, 313 en 377 Wetboek van Strafvordering
433
10/03/2009 K.
HOF VAN ASSISEN
P.2009.0006.N
Verklaring van de rechtsprekende jury - Opname in het veroordelend arrest - Vereiste
Artikel 149 Xxxxxxxx vereist niet dat de verklaring van de rechtsprekende jury in het veroordelend arrest wordt opgenomen (1). (1) Zoals verbeterd arrest P.09.0419.N van 24 maart 2009.
- Art. 149 Grondwet 1994
434
10/03/2009 K.
HOF VAN ASSISEN
P.2009.0006.N
Verklaring van de jury - Antwoord op de vragen - Recht op een eerlijk proces
De enkele omstandigheid dat de gezworenen voor het hof van assisen de gestelde vragen over de ten laste gelegde misdrijven slechts bevestigend of ontkennend dienen te beantwoorden zonder bijkomende motivering, levert nog geen schending op van de artikelen 6.1 EVRM en 14.1 BUPO-Verdrag (1)(2)(3)(4). (1) Cass., 27 jan. 2009, XX
X.00.0000.X, A.C., 2009, nr (2) Zie: Cass., 1 feb. 1995, AR P.94.1545.F, A.C., 1995,
nr. 62. (3) Zie: Cass., 31 mei 1995, AR P.95.0345.F, A.C., 1995, nr. 268. (4) Cass., 30
jan. 2007, AR P.06.1390.N, A.C., 2007, nr. 55.
10/03/2009 K. P.2009.0006.N
435 HOF VAN ASSISEN
Deelneming aan een diefstal met verzwarende omstandigheden - Geïndividualiseerde vragen aan de jury
Wanneer verschillende personen ervan worden beschuldigd om te hebben deelgenomen aan een diefstal met geweld of bedreiging met de verzwarende omstandigheden dat een moord werd gepleegd om de diefstal te vergemakkelijken of de straffeloosheid ervan te verzekeren en de diefstal 's nachts werd gepleegd, in bende, met behulp van een wapen en een voertuig, dient het hof van assisen de jury, voor iedere beschuldigde afzonderlijk, de vraag te stellen over deze verzwarende omstandigheden (1). (1) Cass., 17 juni 2008, AR P.08.0070.N, A.C., 2008, nr 379.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
436
11/02/2009 D.
HOF VAN ASSISEN
P.2008.1472.F
Verklaring van de jury - Hoofdfeit - Bevestigende verklaring bij eenvoudige meerderheid - Meerderheid van het hof die zich met de meerderheid van de jury verenigt - Bestaanbaarheid van die schuldigverklaring met artikel 6 E.V.R.M.
Waar in toepassing van artikel 351 Wetboek van Strafvordering, indien de beschuldigde slechts bij eenvoudige meerderheid aan het hoofdfeit schuldig wordt verklaard, de rechters onder elkaar beraadslagen over hetzelfde punt en de beschuldigde wordt vrijgesproken indien de meerderheid van het hof zich niet met de meerderheid van de jury verenigt, voldoet de schuldigverklaring die in toepassing van voormelde wetsbepaling tot stand komt, aan de vereisten van artikel 6 E.V.R.M. en aan de verplichting voor de rechter zijn beslissing te motiveren, indien het voor de beschuldigde duidelijk is op grond van welke motieven en redenen deze met toepassing van artikel 351 Wetboek van Strafvordering tot stand gekomen schuldigverklaring, is gesteund.
- Art. 6 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
- Art. 149 Grondwet 1994
- Artt. 346, tweede lid, 347 en 351 Wetboek van Strafvordering
23/06/2009
L. t/ J. e.a.
P.2009.0498.N
437 HOF VAN ASSISEN
Motivering van de schuldigverklaring - Verklaring van de jury - Hoofdfeit - Bevestigende verklaring bij eenvoudige meerderheid - Meerderheid van het hof die zich met de meerderheid van de jury verenigt - Bestaanbaarheid van die schuldigverklaring met artikel 6 E.V.R.M.
Waar in toepassing van artikel 351 Wetboek van Strafvordering, indien de beschuldigde slechts bij eenvoudige meerderheid aan het hoofdfeit schuldig wordt verklaard, de rechters onder elkaar beraadslagen over hetzelfde punt en de beschuldigde wordt vrijgesproken indien de meerderheid van het hof zich niet met de meerderheid van de jury verenigt, voldoet de schuldigverklaring die in toepassing van voormelde wetsbepaling tot stand komt, aan de vereisten van artikel 6 E.V.R.M. en aan de verplichting voor de rechter zijn beslissing te motiveren, indien het voor de beschuldigde duidelijk is op grond van welke motieven en redenen deze met toepassing van artikel 351 Wetboek van Strafvordering tot stand gekomen schuldigverklaring, is gesteund.
- Art. 6 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
- Art. 149 Grondwet 1994
- Artt. 346, tweede lid, 347 en 351 Wetboek van Strafvordering
438
23/06/2009
HOF VAN ASSISEN
Veroordeling - Motivering
L. t/ J. e.a.
P.2009.0498.N
Bij ontstentenis van daartoe strekkende conclusies, is het veroordelend arrest van het hof van assisen, ook wat de schuld betreft, regelmatig met redenen omkleed wanneer het, zoals hier, de vaststelling bevat dat de jury bevestigend heeft geantwoord op de vragen over de ten laste gelegde misdrijven die in de bewoordingen van de wet zijn omschreven en waarvan alle bestanddelen zijn aangegeven (1)(2)(3). (1) Cass., 27 jan. 2009, XX X.00.0000.X, A.C., 2009, nr (2) Zie: Cass., 31 mei 1995, AR P.95.0345.F, A.C.,
1995, nr. 268 (3) Cass., 30 jan. 2007, AR P.06.1390.N, A.C., 2007, nr. 55.
- Art. 149 Gerechtelijk Wetboek
439
10/03/2009 K.
HOGER BEROEP
P.2009.0006.N
Beslissing van het bureau voor rechtsbijstand van het Hof van Cassatie - Afwijzing
De wet voorziet in geen enkel rechtsmiddel tegen de beslissing waarbij het bureau voor rechtsbijstand van het Hof van Cassatie een aanvraag van rechtsbijstand voor het instellen van cassatieberoep afwijst.
- Art. 670, tweede lid Gerechtelijk Wetboek
8/01/2010 B. C.2009.0636.F
440 HOGER BEROEP
Beslissing van de eerste rechter - Onderzoeksmaatregel - Uitvoering van het werk binnen een welbepaalde termijn - Vaststelling van de effectieve einddatum van de werken - Deskundige aangezocht door de meest gerede partij - Aard
De beslissing waarbij de eerste rechter, na een van de partijen te hebben veroordeeld om het werk op straffe van een dwangsom uit te voeren binnen een welbepaalde termijn, voor recht zegt dat, bij gebrek aan een akkoord van de partijen over de effectieve einddatum van de werken, die vaststelling moet gebeuren door een gerechtsdeskundige die daartoe door de meest gerede partij zal worden aangezocht, is geen onderzoeksmaatregel.
- Art. 1068, tweede lid Gerechtelijk Wetboek
441
8/01/2010
HOGER BEROEP
COMMUNE DE SENEFFE t/ D. et crts
C.2009.0002.F
Tussenkomst - Verzekeringsinstelling - Indeplaatsgestelde van de verzekerde schadelijder - Tussenkomst voor het eerst in graad van hoger beroep - Ontvankelijkheid
Wanneer het slachtoffer in eerste aanleg reeds zelf een vordering tot schadevergoeding heeft ingesteld tegen de aansprakelijke derde, verhindert artikel 812, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek, de indeplaatsgestelde verzekeringsinstelling niet om voor het eerst in hoger beroep tussen te komen tot verkrijging van een veroordeling van de aansprakelijke derde.
- Art. 136, § 2, vierde lid Koninklijk Besluit van 14 juli 1994 houdende coördinatie van de wet van 9 aug. 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen
- Art. 812, tweede lid Gerechtelijk Wetboek
442
16/11/2009
HOGER BEROEP
LANDSBOND DER CHRISTELIJKE
MUTUALITEITEN t/ L., ten aanzien van D.
C.2009.0135.N
Strafvordering - Opschorting van de uitspraak van veroordeling door appelrechters nadat de eerste rechter het feit niet bewezen verklaarde
Eenstemmigheid van de leden van het hof van beroep is vereist voor het arrest dat de opschorting van de uitspraak van de veroordeling beveelt voor het ten laste gelegde feit dat het bewezen verklaart, terwijl de eerste rechter dat feit niet bewezen had verklaard (1). (1) Cass., 4 okt. 1995, AR P.95.0166.F, A.C., 1995, nr. 413.
- Art. 211bis Wetboek van Strafvordering
443
10/03/2009
XXXX XXX XXXXXXXX
B e.a.
P.2008.1518.N
Opzegging om het verpachte goed zelf te exploiteren - Opzegging door een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid - Geldigheid
Een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid waarvan de enige vennoten kapitaalsvennootschappen zijn, zoals naamloze vennootschappen, mag geen opzegging geven om het verpachte goed zelf te exploiteren.
- Art. 9, vijfde lid Wet van 4 nov. 1969 tot wijziging van de pachtwetgeving en van de wetgeving betreffende het recht van voorkoop ten gunste van huurders van landeigendommen
8/01/2010
S.P.R.L. SOCIETE AGRICOLE DE GERPINNES t/ D. et crts
C.2007.0303.F
444 XXXX XXX XXXXXXXX
Huur - Herziening - Overeenkomst van onbepaalde duur - Ontoepasselijkheid - Verschillende behandeling - Prejudiciële vraag - Grondwettelijkheid
Wanneer, bij de beoordeling van de gegrondheid van een middel, de vraag rijst of de artikelen 6 en 14, derde lid, Handelshuurwet, aldus uitgelegd dat de huur in het geval van een huurovereenkomst van onbepaalde tijd niet kan worden hernieuwd, zodat de partijen die een nieuwe huurovereenkomst gesloten hebben, niet over die mogelijkheid zouden beschikken, de artikelen 10 en 11, Gw., schenden, doordat ze de handelshuurder wiens huur stilzwijgend is verlengd, anders behandelen dan de handelshuurder wiens huur niet stilzwijgend is verlengd en die dus wel over de mogelijkheid beschikt om een herziening van de huur te vragen, stelt het Hof van Cassatie de vraag aan het Grondwettelijk Hof.
- Artt. 10 en 11 Grondwet 1994
- Artt. 6 en 14, derde lid Wet van 30 april 1951 op de handelshuurovereenkomsten met het oog op de bescherming van het handelsfonds
445
HUWELIJK
C. et crts t/ S.P.R.L. CARU
C.2008.0332.F
Personele gevolgen van het huwelijk en het huwelijksvermogensstelsel - Geen huwelijkscontract - Wet van de nationaliteit der echtgenoten - Wet van de eerste echtelijke verblijfplaats
Er bestaat geen algemeen rechtsbeginsel volgens hetwelk de personele gevolgen van het huwelijk en het huwelijksvermogensstelsel, wanneer er geen huwelijkscontract is, onderworpen zijn aan de wet van de nationaliteit van de echtgenoten indien deze een gemeenschappelijke nationaliteit hebben op het ogenblik van het huwelijk, en bij ontstentenis daarvan, aan de wet van hun eerste echtelijke verblijfplaats.
4/12/2009
N. t/ H.
C.2008.0214.F
446 HUWELIJKSCONTRACT [ZIE: 413 HUWELIJKSVERMOGENSSTELSELS]
Vreemdelingschap - Toepasselijke wet
Het wettelijk huwelijksvermogensstelsel dat toepasselijk is op de zonder contract gehuwde echtgenoten is zo nauw met het huwelijk en zijn gevolgen verbonden dat, wanneer de echtgenoten op de dag van hun huwelijk een gemeenschappelijke nationaliteit hebben, men ervan moet uitgaan dat dit stelsel de staat van de personen betreft en in de regel aan de wet van de gemeenschappelijke nationaliteit is onderworpen (1). (1) Zie Cass., 10 april 1980, A.C., 1979-1980, nr 506, met concl. adv.-gen. Velu in
Bull. en Pas., 1980, I, 974.
4/12/2009
N. t/ H.
C.2008.0214.F
447 HUWELIJKSCONTRACT [ZIE: 413 HUWELIJKSVERMOGENSSTELSELS]
Vreemdelingschap - Toepasselijke wet - Wet van de Staat van de gemeenschappelijke nationaliteit
De voorwaarde van de gemeenschappelijke nationaliteit is vervuld van zodra de echtgenoten op de dag van hun huwelijk dezelfde nationaliteit hebben, zonder dat daarbij de eventuele andere nationaliteit van een van de echtgenoten in aanmerking moet worden genomen.
4/12/2009
N. t/ H.
C.2008.0214.F
448 INDEPLAATSSTELLING
Ziekteverzekeraar - Verstrekkingen - Indeplaatsstelling - Terugvordering - Omvang - Cumulatieverbod - Gemeenrechtelijke verdeling van aansprakelijkheid - Omvang indeplaatsstelling
Conclusie van advocaat-generaal XXXXXXX.
16/11/2009
LANDSBOND DER CHRISTELIJKE MUTUALITEITEN t/ KBC
VERZEKERINGEN N.V. en ten aanzien van W.
C.2009.0256.N
449 INDEPLAATSSTELLING
Verzekeringsinstelling - Indeplaatsgestelde van de verzekerde schadelijder - Aard van de vordering
Wanneer de verzekeringsinstelling van de aansprakelijke derde vergoeding vordert voor de aan het slachtoffer uitgekeerde prestaties, oefent zij krachtens de indeplaatstelling ingevolge artikel 136, § 2, vierde lid van de ZIV-wet 1994, geen andere vordering uit dan deze van het slachtoffer zelf (1). (1) Zie Cass., 3 sept. 2003, AR P.03.0256.F, A.C., 2003, nr 410.
- Art. 136, § 2, vierde lid Koninklijk Besluit van 14 juli 1994 houdende coördinatie van de wet van 9 aug. 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen
16/11/2009
LANDSBOND DER CHRISTELIJKE
MUTUALITEITEN t/ L., ten aanzien van D.
C.2009.0135.N
450 INDEPLAATSSTELLING
Ziekteverzekeraar - Verstrekkingen - Indeplaatsstelling - Terugvordering - Omvang - Cumulatieverbod - Gemeenrechtelijke verdeling van aansprakelijkheid - Omvang indeplaatsstelling
Uit artikel 136, § 2, vierde lid Z.I.V.-wet volgt dat de verzekeringsinstelling die aan het slachtoffer van schade voortvloeiend uit ziekte, letsels, functionele stoornissen of overlijden, de bij de verplichte verzekering bepaalde prestaties heeft verleend, in de rechten van het slachtoffer treedt voor het geheel van de door haar verleende prestaties, tot beloop van het totaalbedrag van de geldsommen, die de aansprakelijke derde of zijn verzekeraar, rekening houdend met de mogelijke verdeling van de aansprakelijkheid, in gemeen recht verschuldigd zijn ter vergoeding van die schade. Die subrogatie is niet beperkt tot een breukdeel van de verleende prestaties dat evenredig is aan het aandeel van de derde in de aansprakelijkheid voor de veroorzaakte schade (1). (1) Zie de conclusie van het openbaar ministerie.
- Art. 136, § 2, vierde lid Koninklijk Besluit van 14 juli 1994 houdende coördinatie van de wet van 9 aug. 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen
16/11/2009
LANDSBOND DER CHRISTELIJKE MUTUALITEITEN t/ KBC
VERZEKERINGEN N.V. en ten aanzien van W.
C.2009.0256.N
451 INKOMSTENBELASTINGEN
Onderzoek en controle - Verplichtingen van de belastingplichtige - Fiscaal bankgeheim - Leasingsmaatschappijen - Bankgeheim
Conclusie van advocaat-generaal XXXXX.
15/10/2009
BELGISCHE STAAT, MINISTER VAN FINANCIEN t/ V. e.a.
F.2008.0070.N
452 INKOMSTENBELASTINGEN
Onderzoek en controle - Verplichtingen van de belastingplichtige - Fiscaal bankgeheim - Onderworpen instellingen
Conclusie van advocaat-generaal XXXXX.
15/10/2009
BELGISCHE STAAT, MINISTER VAN FINANCIEN t/ V. e.a.
F.2008.0070.N
453 INKOMSTENBELASTINGEN
Onderzoek en controle - Verplichtingen van de belastingplichtige - Fiscaal bankgeheim - Onderworpen instellingen
Met de bank-, wissel-, krediet- en spaarinstellingen die aan het fiscaal bankgeheim onderworpen zijn, worden de financiële instellingen in het algemeen bedoeld en niet alleen de instellingen waarvan de werkzaamheden bestaan in het in ontvangst nemen van gelddeposito's of het verlenen van krediet voor eigen rekening; financiële instellingen omvatten ook de ondernemingen die een werkzaamheid van financiële leasing uitoefenen (1). (1) Zie de conclusie van het O.M.
15/10/2009
BELGISCHE STAAT, MINISTER VAN FINANCIEN t/ V. e.a.
F.2008.0070.N
454 INKOMSTENBELASTINGEN
Onderzoek en controle - Verplichtingen van de belastingplichtige - Fiscaal bankgeheim - Leasingsmaatschappijen - Bankgeheim
Het bankgeheim geldt niet ten aanzien van de verkoop door een leasingmaatschappij van een voertuig dat voordien het voorwerp heeft uitgemaakt van een leasingsovereenkomst, aan een andere persoon dan de leasingnemer, ook niet ingeval de aankoopoptie door de leasingnemer, met instemming van de leasinggever aan deze persoon werd overgedragen (1). (1) Zie de conclusie van het O.M.
- Art. 318, eerste lid Wetboek Inkomstenbelastingen 1992
15/10/2009
BELGISCHE STAAT, MINISTER VAN FINANCIEN t/ V. e.a.
F.2008.0070.N
455 INKOMSTENBELASTINGEN
Overdracht van een algemeenheid van goederen of een tak van werkzaamheid - Tegenstelbaarheid - Verplichting tot registratie - Toepasselijke overdrachten
Artikel 442bis, W.I.B.(1992) heeft betrekking op de overdrachten van een algemeenheid van goederen of van een tak van werkzaamheid die aan de verplichting tot registratie onderworpen zijn op grond van artikel 19, eerste lid, 1° en 7° Wetboek Registratierechten of op grond van artikel 31, eerste lid, 1°ter van dat wetboek (1). (1) Zie de conclusie van het O.M.
- Art. 442bis Wetboek Inkomstenbelastingen 1992
- Artt. 19, eerste lid, 1° en 7°, en 31, eerste lid, 1°ter Wetboek registratierechten
15/10/2009
BELGISCHE STAAT, MINISTER VAN FINANCIEN t/ DUMES INTERNATIONAL B.V.B.A.
F.2008.0025.N
456 INKOMSTENBELASTINGEN
Belastingschulden van de overlater - Hoofdelijke aansprakelijkheid van de overnemer - Overdracht van een algemeenheid van goederen of een tak van werkzaamheid - Begrip - Overdracht van een handelszaak
Artikel 442bis, W.I.B.(1992) en artikel 11, W.B.T.W. zijn op dezelfde overdrachten van toepassing, met name op de overdracht van een algemeenheid van goederen of op de overdracht van een bedrijfsafdeling of tak van werkzaamheid en deze begrippen hebben in beide wetsbepalingen dezelfde inhoud; de overdracht van een handelszaak is een overdracht van een algemeenheid van goederen of een overdracht van een bedrijfsafdeling in de zin van de voornoemde wettelijke bepalingen indien alle elementen die nodig zijn voor de exploitatie van de handelszaak worden overgedragen zonder dat noodzakelijk vereist is dat alle handelsvorderingen en schulden en het recht op de huurceel in de overdracht begrepen zijn (1). (1) Zie de conclusie van het O.M.
- Art. 442bis Wetboek Inkomstenbelastingen 1992
- Art. 11 Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde
15/10/2009
BELGISCHE STAAT, MINISTER VAN FINANCIEN t/ DUMES INTERNATIONAL B.V.B.A.
F.2008.0025.N
457 INKOMSTENBELASTINGEN
Overdracht van een algemeenheid van goederen of een tak van werkzaamheid - Tegenstelbaarheid - Verplichting tot registratie - Toepasselijke overdrachten
Conclusie van advocaat-generaal XXXXX.
15/10/2009
BELGISCHE STAAT, MINISTER VAN FINANCIEN t/ DUMES INTERNATIONAL B.V.B.A.
F.2008.0025.N
458 INKOMSTENBELASTINGEN
Belastingschulden van de overlater - Hoofdelijke aansprakelijkheid van de overnemer - Overdracht van een algemeenheid van goederen of een tak van werkzaamheid - Begrip - Overdracht van een handelszaak
Conclusie van advocaat-generaal XXXXX.
15/10/2009
BELGISCHE STAAT, MINISTER VAN FINANCIEN t/ DUMES INTERNATIONAL B.V.B.A.
F.2008.0025.N
459 INKOMSTENBELASTINGEN
Belastingambtenaren - Aangifte bij de procureur des Konings - Machtiging van de gewestelijk directeur - Toepassingsgebied - Gemeenrechtelijke misdrijven
Art. 29, tweede lid, Sv., verbiedt de in deze bepaling vermelde ambtenaren om, zonder machtiging van de gewestelijk directeur onder wie zij ressorteren, bij de procureur des Konings de feiten aan te geven die naar luid van de belastingwetten en van de ter uitvoering ervan genomen besluiten, strafbaar zijn; de exceptie van niet- ontvankelijkheid van de vervolgingen die daaruit voortvloeit kan niet op de gemeenrechtelijke misdrijven worden toegepast.
- Art. 29, tweede lid Wetboek van Strafvordering
23/12/2009
LE PROCUREUR GENERAL PRES LA
COUR D'APPEL DE LIEGE et crts t/ G. et crts
P.2009.1179.F
460 INKOMSTENBELASTINGEN
Belastingambtenaren - Belastingfraude - Aangifte bij de procureur des Konings
Art. 29, tweede lid, Sv., slaat op de feiten die ter kennis van het parket worden gebracht door de ambtenaren die het aanwijst en niet op de inlichtingen die de procureur des Konings in de uitoefening van zijn algemene vervolgingsopdracht vraagt en verkrijgt, ook al worden de feiten die de belastingadministratie of de in het geding betrokken personen kennen, niet verduidelijkt door het vooronderzoek dat die magistraat heeft opgestart (1). (1) Zie Cass., 20 juni 2000, AR P.00.0200.N, A.C., 2000, nr. 384 en Cass.,
17 dec. 2008, AR P.08.0878.F, A.C., 2008, nr. 736.
- Art. 29, tweede lid Wetboek van Strafvordering
461
23/12/2009
JACHT
LE PROCUREUR GENERAL PRES LA
COUR D'APPEL DE LIEGE et crts t/ G. et crts
P.2009.1179.F
Jachtrecht - Houder - Bospercelen - Eigenaar - Grof wild - Velden, vruchten en oogsten - Schade - Begrip - Grasperken
De vordering tot herstel van de schade die door grof wild toegebracht is aan velden, vruchten en oogsten en waarvoor de houder van het jachtrecht op bospercelen instaat, en die is ingesteld tegen de eigenaar van die percelen waaruit dat wild voortkomt, doelt op de schade aan alle vegetatie die buiten de bospercelen wordt geteeld, onder meer aan de voor ontspanning bestemde grasperken (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas., 2006, nr ...
- Artt. 1, eerste lid, en 3, tweede lid Wet 14 juli 1961
462
16/06/2006
JACHT
COMMUNE D'ESNEUX t/ V.
C.2005.0330.F
Jachtrecht - Houder - Bospercelen - Eigenaar - Grof wild - Schade - Velden, vruchten en oogsten - Begrip - Grasperken
Concl. adv.-gen. XXXXXXX, Xxxx., 16 juni 2006, AR C.05.0330.F, Pas., 2006, nr ...
16/06/2006
COMMUNE D'ESNEUX t/ V.
C.2005.0330.F
463 JEUGDBESCHERMING
Maatregelen ten aanzien van minderjarigen - Minderjarige delinquent - Jeugdrechtbank - Vonnis - Vrijspraak van een feit en maatregel van berisping voor een ander feit - Hoger beroep - Appèlrechter - Arrest - Maatregel van bewaring met voorwaarden voor de twee bewezen verklaarde feiten - Verklaringen van de Minister van Justitie met weerklank in de media - Rechten van de mens - Artikel 6.1 E.V.R.M. - Onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de appèlrechter - Miskenning
Wanneer uit de stukken waarop het Hof vermag acht te slaan, niet blijkt dat de jeugdrechter in hoger beroep niet met de vereiste onafhankelijkheid en onpartijdigheid uitspraak heeft gedaan, en evenmin dat hij niet de objectieve, afdoende waarborgen heeft geboden om elke gewettigde twijfel over zijn onafhankelijkheid en onpartijdigheid uit te sluiten, kan uit de omstandigheid alleen dat het arrest van die appèlrechter de beroepen beslissing wijzigt door niet alleen de feiten van de telastlegging A maar ook die van de telastlegging B bewezen te verklaren, waarbij hij de bewaring van de jongere beveelt en zijn behoud in zijn milieu beveelt, op voorwaarde dat deze een prestatie van opvoedkundige of filantropische aard levert, terwijl de eerste rechter de feiten van de telastlegging B niet bewezen had verklaard en een maatregel van berisping had bevolen wegens de in de telastlegging A bedoelde feiten, niet worden afgeleid dat de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van die magistraat wettig in twijfel kunnen worden getrokken, en evenmin dat hij het vermoeden van xxxxxxxx heeft miskend, ongeacht de verklaringen die de Minister van Justitie over die zaak heeft gedaan en de weerslag ervan in de media.
- Artt. 6.1 en 6.2 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
- Artt. 40 en 151, § 1 Grondwet 1994
7/05/2003
J. et crts t/ V. et crts
P.2003.0292.F
464 JEUGDBESCHERMING
Maatregelen ten aanzien van minderjarigen - Minderjarige delinquent - Jeugdrechtbank - Vonnis - Vrijspraak van een feit en maatregel van berisping voor een ander feit - Hoger beroep - Appèlrechter - Arrest - Maatregel van bewaring met voorwaarden voor de twee bewezen verklaarde feiten - Verklaringen van de Minister van Justitie met weerklank in de media - Rechten van de mens - Artikel 6.2 E.V.R.M. - Vermoeden van onschuld - Miskenning
Wanneer uit de stukken waarop het Hof vermag acht te slaan, niet blijkt dat de jeugdrechter in hoger beroep niet met de vereiste onafhankelijkheid en onpartijdigheid uitspraak heeft gedaan, en evenmin dat hij niet de objectieve, afdoende waarborgen heeft geboden om elke gewettigde twijfel over zijn onafhankelijkheid en onpartijdigheid uit te sluiten, kan uit de omstandigheid alleen dat het arrest van die appèlrechter de beroepen beslissing wijzigt door niet alleen de feiten van de telastlegging A maar ook die van de telastlegging B bewezen te verklaren, waarbij hij de bewaring van de jongere beveelt en zijn behoud in zijn milieu beveelt, op voorwaarde dat deze een prestatie van opvoedkundige of filantropische aard levert, terwijl de eerste rechter de feiten van de telastlegging B niet bewezen had verklaard en een maatregel van berisping had bevolen wegens de in de telastlegging A bedoelde feiten, niet worden afgeleid dat de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van die magistraat wettig in twijfel kunnen worden getrokken, en evenmin dat hij het vermoeden van xxxxxxxx heeft miskend, ongeacht de verklaringen die de Minister van Justitie over die zaak heeft gedaan en de weerslag ervan in de media.
- Artt. 6.1 en 6.2 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
- Artt. 40 en 151, § 1 Grondwet 1994
7/05/2003
J. et crts t/ V. et crts
P.2003.0292.F
465 JEUGDBESCHERMING
Jeugdrechtbank - Maatregelen ten aanzien van minderjarigen - Handhaving in hun milieu - Prestatie van opvoedende of filantropische aard - Aard - Plaatsing onder voorlopig toezicht - Voorwaarden - Gevolg - Eerlijk proces - Vermoeden van onschuld
De jeugdrechter kan in de voorbereidende fase van de rechtspleging tot toepassing van een van de maatregelen uit titel II, hoofdstuk III, Jeugdbeschermingswet, t.a.v. de minderjarige die vervolgd wordt wegens een als misdrijf omschreven feit, de maatregel van voorlopige bewaring nemen, die erin bestaat hem in zijn milieu te laten en hem, in voorkomend geval, onder het in art. 37, § 2, 2°, van die wet bedoelde toezicht te plaatsen; die zgn. maatregel van plaatsing onder voorlopig toezicht kan afhankelijk worden gesteld van de voorwaarde een prestatie van opvoedende of filantropische aard te leveren, in verhouding tot de leeftijd en middelen van de minderjarige, mits die voorwaarde, net als de maatregel in het algemeen, voornamelijk ertoe strekt de in art. 50 van de wet bepaalde onderzoeken mogelijk te maken en niet bedoeld is als straf, herstel of als een uitsluitend opvoedende maatregel, hetgeen niet kan worden toegestaan in de voorbereidende fase van de rechtspleging, al zou de minderjarige het hem verweten feit hebben bekend en zich akkoord verklaren met die voorwaarde; de beslissing om hem onder voorlopig toezicht te plaatsen, samen met een dergelijke voorwaarde, kan noch het recht van de minderjarige op een eerlijk proces noch het vermoeden van onschuld miskennen, die gewaarborgd worden bij art. 6 E.V.R.M. (1). (1) Zie Cass., 4 maart 1997, XX X.00.0000.X, nr 123, met concl. adv.-gen. Xxxxxxxx, X.X., 1997, nr 123; X. XXXXX, Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx, A.P.R., Deurne, 1996, blz. 365 tot 367, nr 939; X. XXXXXXX en Th. XXXXXX, Droit de la jeunesse, Xxxxxxx, 0000, blz. 757 tot 760.
- Artt. 37, § 2, 2°, 50 en 52, eerste lid Wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming
- Artt. 6.1 en 6.2 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
21/05/2003
LE PROCUREUR GENERAL PRES LA COUR D'APPEL DE LIEGE t/ C. e.a.
P.2003.0524.F
466 KOOPHANDEL, KOOPMAN
Bewijs - Inhoud van de boeken van kooplieden - Voorwerp van het bewijs
Artikel 1330 van het Burgerlijk Wetboek dat de toestand regelt van een derde die zich op het bestaan van een schuldvordering op een koopman beroept, vermeldt dat die derde het bewijs van die schuldvordering kan leveren door zich te baseren op de inhoud van de boeken van de koopman (1). (1) Zie Cass., 3 dec. 2007, AR C.07.0015.F, A.C., 2007, nr.
604.
- Art. 0000 Xxxxxxxxxx Wetboek
8/01/2010
S.A. LARBIKA t/ Me GHISLAIN, curateur à la faillite de la S.A. BASKET FASHION
C.2008.0593.F
467 MACHTEN
Gemeenteoverheid - Minister van Binnenlandse Zaken - Discretionaire bevoegdheid - Bevolkingsregisters - Administratieve handeling - Inschrijving - Referentieadres
Geen enkele bepaling van de wet betreffende de bevolkingsregisters en de identiteitskaarten verleent de gemeenteoverheid of de Minister van Binnenlandse Zaken die erover toezicht houdt, de discretionaire bevoegdheid om, onder de voorwaarden waarin die wet voorziet, een Belg of een vreemdeling die toegelaten of gemachtigd is om zich in het Rijk te vestigen of er te verblijven, in te schrijven op een referentieadres.
- Art. 1, § 2, eerste lid Wet 19 juli 1991
468
16/06/2006
MACHTEN
Q. t/ V. et crts
C.2005.0287.F
Administratieve handeling - Opportuniteit - Wettigheid - Hoven en rechtbanken - Toetsing
Het staat de hoven en rechtbanken niet de opportuniteit te beoordelen van een administratieve handeling waarop een vordering, een verweer of een exceptie berust, maar ze hebben daarentegen de bevoegdheid en de plicht de interne en externe wettigheid ervan te toetsen alvorens eraan uitwerking te verlenen (1). (1) Zie Cass., 10 juni 1996, AR S.95.0114.F, nr 227 met concl. adv.-gen. LECLERCQ in Bull. en Pas., 1996, I, nr 227 en 31 mei 2001, XX X.00.0000.X, nr 323.
- Art. 159 Grondwet 1994
469
16/06/2006
MACHTEN
Q. t/ V. et crts
C.2005.0287.F
Administratieve handeling - Opportuniteit - Wettigheid - Rechterlijke macht - Toetsing
Het staat de hoven en rechtbanken niet de opportuniteit te beoordelen van een administratieve handeling waarop een vordering, een verweer of een exceptie berust, maar ze hebben daarentegen de bevoegdheid en de plicht de interne en externe wettigheid ervan te toetsen alvorens eraan uitwerking te verlenen (1). (1) Zie Cass., 10 juni 1996, AR S.95.0114.F, nr 227 met concl. adv.-gen. LECLERCQ in Bull. en Pas., 1996, I, nr 227 en 31 mei 2001, XX X.00.0000.X, nr 323.
- Art. 159 Grondwet 1994
16/06/2006
Q. t/ V. et crts
C.2005.0287.F
470 MAKELAAR
Beroepsinstituut voor de dienstverlenende intellectuele beroepen - Beroepsinstituut van vastgoedmakelaars - Tuchtzaken - Verdrag Rechten van de Mens - Artikel 6.1 - Eerlijk proces - Uitvoerende kamer - Rechtskundig assessor - Kennisname van de zaak - Kamer van beroep - Cassatieberoep - Eisers - Rechtskundig assessor samen met de voorzitter van de Nationale Raad - Gevolg - Rechtspleging voor het Hof
Wanneer de vraag rijst in welke mate het met het recht op een eerlijk proces bestaanbaar is dat degene die als partij cassatieberoep instelt samen met de voorzitter van de Nationale Raad van het Beroepsinstituut van Vastgoedmakelaars tegen de uitspraak van de kamer van beroep, in dezelfde zaak voorheen als rechtskundig assessor de uitvoerende kamer bijstond bij de rechtsprekende beslissing in eerste aanleg, stelt het Hof de zaak uit op een latere datum teneinde partijen toe te laten omtrent deze vraag standpunt in te nemen (1). (1) Het O.M. had geen middel van niet-ontvankelijkheid van de voorziening (overeenkomstig artikel 1097 van het Gerechtelijk Wetboek) opgeworpen, daar de bestreden beslissing genomen werd door de kamer van beroep, niet bijgestaan door een rechtskundig assessor, met volle rechtsmacht en de verweerster, hoewel daartoe gerechtigd, geen memorie van antwoord (houdend zodanig middel) had ingediend. Het nam wel aan dat andere standpunten ter zake konden bestaan en de partijen dan inderdaad de gelegenheid kon geboden worden deze voor het Hof in te nemen.
- Art. 9, §§ 4 en 7 Xxxxxxxx 0 aug. 2007
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
24/04/2009
V. e.a. t/ V.
D.2007.0021.N
471 MAKELAAR
Beroepsinstituut voor de dienstverlenende intellectuele beroepen - Beroepsinstituut van vastgoedmakelaars - Tuchtzaken - Verdrag Rechten van de Mens - Artikel 6.1 - Eerlijk proces - Uitvoerende kamer - Rechtskundig assessor - Kennisname van de zaak - Kamer van beroep - Cassatieberoep - Eisers - Rechtskundig assessor samen met de voorzitter van de Nationale Raad - Ontvankelijkheid
Met het recht op een eerlijk proces is niet bestaanbaar de bevoorrechte processuele positie van diegene die als partij cassatieberoep instelt samen met de voorzitter van de Nationale Raad van het Beroepsinstituut van Vastgoedmakelaars tegen de uitspraak, van de Kamer van Beroep, wanneer diezelfde persoon in dezelfde zaak als rechtskundig assessor de uitvoerende kamer bijstond bij de rechtsprekende beslissing in eerste aanleg, ook al heeft hij aan het beraad zelf niet deelgenomen en is hij geen lid in de enge zin van dit rechtsplegend orgaan (1). (1) Het O.M. handhaafde zijn conclusie dat de voorziening niet onontvankelijk was om de reden vermeld voor het (hiervoor, onder nr ..., gepubliceerd) tussenarrest van 30 januari 2009 (zie de voetnoot 1 aldaar). Door het Hof bij dit tussenarrest uitgenodigd om hun standpunt kenbaar te maken betreffende die ontvankelijkheid, stelden de eisers in een nota dat - anders dan wat het geval was in het precedent van 22 december 2005, betreffende de Orde van architecten (AR D.04.0021.N, A.C., 2005, nr 692, gewezen op strijdige conclusie van advocaat-generaal
m.o. Xxxxxxxx) - de rechtskundig assessor geen (beraadslagend) lid is van de uitvoerende kamer (waarin hij slechts wordt uitgenodigd), noch van de kamer van beroep, zodat deze toestand wel degelijk bestaanbaar is met een eerlijk proces.
472
- Art. 9, §§ 4 en 7 Xxxxxxxx 0 aug. 2007
- Art. 1 K.B. 6 sept. 1993
24/04/2009
MISDRIJF
V. e.a. t/ V.
D.2007.0021.N
Strafrechtelijke verantwoordelijkheid van rechtspersoon - Wetens en willens gepleegde fout - Gelijktijdige vervolging - Vereiste
Noch artikel 5, tweede lid, Strafwetboek, dat bepaalt dat wanneer de rechtspersoon voor misdrijven verantwoordelijk gesteld wordt wegens het optreden van een geïdentificeerde natuurlijke persoon, enkel diegene die de zwaarste fout heeft begaan, kan worden veroordeeld en indien de geïdentificeerde natuurlijke persoon de fout wetens en willens heeft gepleegd hij samen met de verantwoordelijke rechtspersoon kan worden veroordeeld, noch het recht op een eerlijk proces, vereisen dat de geïdentificeerde natuurlijke persoon samen met de rechtspersoon wordt vervolgd.
- Art. 5, tweede lid Strafwetboek
- Artt. 6.1 en 6.3 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
9/11/2004
VLAAMSE CONCENTRATIE V.Z.W. e.a. t/ CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING e.a.
P.2004.0849.N
473 MISDRIJF
Strafbare deelneming - Onthouding - Toepassing
Een onthouding kan strafbare deelneming zoals bepaald bij artikel 66 Strafwetboek uitmaken onder meer wanneer op de betrokkene een positieve rechtsplicht rust om een bepaalde handeling te doen verrichten of te voorkomen en diens onthouding opzettelijk is en hierdoor het plegen van het strafbare feit bevorderd wordt (1). (1) Zie: Cass., 17 dec. 2008, AR P.08.1233.F, A.C., 2008, nr. 737.
15/12/2009
DISTILLERIE SMEETS HASSELT N.V. t/ BELGISCHE STAAT, MINISTER VAN FINANCIËN e.a.
P.2007.1543.N
474 ONDEELBAARHEID (VERBINTENISSEN)
Strafbare deelneming - Onthouding - Toepassing
Het ondeelbaar karakter van een verbintenis dat voortvloeit uit de aard van het voorwerp ervan, verhindert elke gedeeltelijke uitvoering ervan.
- Art. 1217 Burgerlijk Wetboek
4/12/2009
C. t/ ASSOCIATION DES COPROPRIETAIRES DE LA RESIDENCE
VILLANDRY et crts
C.2008.0571.F
475 ONDERZOEK (IN STRAFZAKEN)
Anonieme getuige - Huiszoeking
De door een onderzoeksrechter bevolen huiszoekingen zijn niet onregelmatig en zijn niet strijdig met de artt. 6 en 8 E.V.R.M., op de enige grond dat zij het gevolg zijn van inlichtingen die door anonieme getuigenissen zijn verkregen (1). (1) Zie Cass., 27 juni 2000, A.R. P.98.1147.N, nr. ... en 28 juni 2000, A.R. P.00.0243.F, nr ' '
- Artt. 6.1 en 8 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
4/04/2001 A. P.2001.0041.F
476 ONDERZOEK (IN STRAFZAKEN)
Onderzoeksgerechten - Kamer van inbeschuldigingstelling - Controle over de toepassing van de bijzondere opsporingsmethoden - Voorwaarde - Toepassing in de tijd
De toetsing door de kamer van inbeschuldigingstelling van vóór de wet van 6 januari 2003 toegepaste bijzondere opsporingsmethodes kan niet geschieden overeenkomstig de artikelen 47ter, 47quinquies, 47sexies, 47octies, 47novies, 235bis, § 5 en § 6, en 235ter Wetboek van Strafvordering: ze geschiedt overeenkomstig die regels en beginselen die inhouden dat de bijzondere opsporingsmethode slechts mag uitgevoerd worden met voorafgaande machtiging van de gerechtelijke overheid en onder haar toezicht, en dat daarbij wordt voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit (1). (1) Gw. H., nr. 22/2008, 21 feb. 2008, B.S. 17 april 2008 (tweede uitgave) 20777; Zie: Cass., 28 okt. 2008, AR P.08.0706.N, A.C., 2008, nr met conclusie A.G. Duinslaeger.
- Artt. 189ter en 235ter Wetboek van Strafvordering
10/03/2009 V. P.2009.0061.N
477 ONDERZOEK (IN STRAFZAKEN)
Onderzoeksgerechten - Kamer van inbeschuldigingstelling - Controle over de toepassing van de bijzondere opsporingsmethoden - Bijzondere opsporingsmethoden toegepast vóór de wet van 6 januari 2003 - Controle - Criteria
De toetsing door de kamer van inbeschuldigingstelling van vóór de wet van 6 januari 2003 toegepaste bijzondere opsporingsmethodes kan niet geschieden overeenkomstig de artikelen 47ter, 47quinquies, 47sexies, 47octies, 47novies, 235bis, § 5 en § 6, en 235ter Wetboek van Strafvordering: ze geschiedt overeenkomstig die regels en beginselen die inhouden dat de bijzondere opsporingsmethode slechts mag uitgevoerd worden met voorafgaande machtiging van de gerechtelijke overheid en onder haar toezicht, en dat daarbij wordt voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit (1) (1) Luidens de vaststellingen van het bestreden arrest werd in voorliggende zaak de bijzondere opsporingsmethode van observatie toegepast op verschillende data die zich situeren vóór de inwerkingtreding van de wet van 6 januari 2003. De controle van de uitgevoerde bijzondere opsporingsmethode door de kamer van inbeschuldigingstelling gebeurde op 18 december 2008, en dus ruim na de inwerkingtreding van de wet van 27 december 2005 waarbij artikel 235ter Wetboek van Strafvordering werd ingevoerd.
Bijgevolg put de kamer van inbeschuldigingstelling haar controlebevoegdheid uit artikel 235ter Wetboek van Strafvordering; zij kan die controle echter niet verrichten op basis van criteria die nog niet van toepassing waren op het ogenblik dat de bijzondere opsporingsmethode werd uitgevoerd.
478
- Art. 235ter Wetboek van Strafvordering
10/03/2009 V.
ONDERZOEKSGERECHTEN
P.2009.0061.N
Vreemdelingen - Vrijheidsberoving - Antwoord op conclusies - Toepasselijke wetsbepalingen
Artikel 6.1 E.V.R.M., noch de artikelen 148 en 149 Grondwet zijn van toepassing op de onderzoeksgerechten die uitspraak doen over de handhaving van een ten aanzien van een vreemdeling genomen bestuurlijke maatregel van vrijheidsberoving (1). (1) Cass., 10 april 2002, AR P.02.0365.F, A.C., 2002, nr 220; 28 jan. 1992, AR 6302, A.C., 1991-
1992, nr 278.
- Art. 149 Grondwet 1994
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
4/08/2009
K. t/ BELGISCHE STAAT, MINISTER VAN MIGRATIE- EN ASIELBELEID
P.2009.1130.N
479 ONDERZOEKSGERECHTEN
Kamer van inbeschuldigingstelling - Bevoegdheid om ambtshalve vervolgingen te gelasten - Beoordeling
De kamer van inbeschuldigingstelling oefent haar bevoegdheid om ambtshalve vervolgingen te gelasten, zich de stukken te doen overleggen, de zaak te onderzoeken of te doen onderzoeken, en daarna te beschikken zoals het behoort, naar eigen goedvinden uit; een partij kan dit niet vorderen, zodat de kamer van inbeschuldigingstelling niet hoeft te beslissen over een door een partij gevorderde toepassing van artikel 235 Wetboek van Strafvordering en evenmin de redenen moet vermelden waarom ze op een desbetreffende vraag niet ingaat (1). (1) Zie: Cass., 25 okt. 2005, AR P.05.1063.N, A.C., 2005, nr 538; Cass., 4 april 2006, AR P.05.1650.N, A.C., 2006, nr 195.
480
22/12/2009
ONDERZOEKSGERECHTEN
D. t/ C.
P.2009.1121.N
Europees aanhoudingsbevel - Tenuitvoerlegging - E.V.R.M. - Artikel 6 - Toepassing
Artikel 6 E.V.R.M. is niet toepasselijk op de onderzoeksgerechten die uitspraak moeten doen over de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel, vermits zij op dat ogenblik geen uitspraak doen over de gegrondheid van een telastlegging in strafzaken (1). (1) Cass., 25 jan. 2005, AR P.05.0065.N, A.C., 2005, nr. 51; Cass., 21 feb. 2006, AR P.06.0243.N, A.C., 2006, nr. 103; Cass., 1 maart 2006, AR P.06.0280.F, A.C., nr. 116.
- Art. 6 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
481
14/07/2009 P.
ONDERZOEKSGERECHTEN
P.2009.1074.F
Kamer van inbeschuldigingstelling - Controle over de toepassing van de bijzondere opsporingsmethoden - Voorwaarde - Toepassing in de tijd
Voor alle geschillen die nog niet definitief zijn beslecht kan de kamer van inbeschuldigingstelling de aanwending van de bijzondere opsporingsmethoden controleren, ongeacht of die aanwending vóór of na de inwerkingtreding van de wet van 6 januari 2003 heeft plaatsgehad (1). (1) Gw. H., nr. 22/2008, 21 feb. 2008, B.S. 17 april
2008 (tweede uitgave) 20777; Zie: Cass., 28 okt. 2008, AR P.08.0706.N, A.C., 2008, nr. 587 met conclusie A.G. Duinslaeger.
- Artt. 189ter en 235ter Wetboek van Strafvordering
482
10/03/2009 V.
ONDERZOEKSGERECHTEN
Beslissing ten gronde - Gezag van gewijsde
P.2009.0061.N
Beslissingen van onderzoeksgerechten hebben slechts gezag van gewijsde in geval de wet ze het recht verleent om over de grond van de zaak uitspraak te doen zoals een vonnisgerecht (1). (1) Cass., 18 juli 1995, AR P.95.0889.N, A.C., 1995, nr. 350.
10/03/2009
V. t/ D. e.a.
P.2008.1569.N
483 ONDERZOEKSGERECHTEN
Kamer van inbeschuldigingstelling - Controle over de toepassing van de bijzondere opsporingsmethoden - Bijzondere opsporingsmethoden toegepast vóór de wet van 6 januari 2003 - Controle - Criteria
De toetsing door de kamer van inbeschuldigingstelling van vóór de wet van 6 januari 2003 toegepaste bijzondere opsporingsmethodes kan niet geschieden overeenkomstig de artikelen 47ter, 47quinquies, 47sexies, 47octies, 47novies, 235bis, § 5 en § 6, en 235ter Wetboek van Strafvordering: ze geschiedt overeenkomstig die regels en beginselen die inhouden dat de bijzondere opsporingsmethode slechts mag uitgevoerd worden met voorafgaande machtiging van de gerechtelijke overheid en onder haar toezicht, en dat daarbij wordt voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit (1) (1) Luidens de vaststellingen van het bestreden arrest werd in voorliggende zaak de bijzondere opsporingsmethode van observatie toegepast op verschillende data die zich situeren vóór de inwerkingtreding van de wet van 6 januari 2003. De controle van de uitgevoerde bijzondere opsporingsmethode door de kamer van inbeschuldigingstelling gebeurde op 18 december 2008, en dus ruim na de inwerkingtreding van de wet van 27 december 2005 waarbij artikel 235ter Wetboek van Strafvordering werd ingevoerd.
Bijgevolg put de kamer van inbeschuldigingstelling haar controlebevoegdheid uit artikel 235ter Wetboek van Strafvordering; zij kan die controle echter niet verrichten op basis van criteria die nog niet van toepassing waren op het ogenblik dat de bijzondere opsporingsmethode werd uitgevoerd.
484
10/03/2009 V.
OPENBAAR MINISTERIE
P.2009.0061.N
Strafzaken - Burgerlijke rechtsvordering - Verstekvonnis dat enkel nog op de burgerlijke rechtsvordering uitspraak doet - Bevoegdheid van het openbaar ministerie om die beslissing te doen betekenen
Wegens de aard van zijn bevoegdheden en die van het strafgerecht, kan het openbaar ministerie de nodige maatregelen treffen met het oog op de voortzetting van de rechtspleging tot aan de voltooiing ervan en heeft de procureur-generaal bij het hof van beroep de hoedanigheid om een arrest te betekenen, zodat de regelmatige betekening ervan de gewone verzettermijn doet ingaan, zelfs wanneer alleen de burgerlijke belangen nog in het geding zijn (1). (1) Cass., 30 sept. 2003, AR P.02.1415.N - P.03.0312.N, A.C., 2003, nr. 464; X. XXXXXXXX, Beginselen van strafrechtspleging, Kluwer, Mechelen, 2007, nr. 3070.
8/12/2009
M. t/ BELGISCHE STAAT, MINISTER VAN FINANCIËN
P.2009.1271.N
485 OVEREENKOMST
Betalingsfaciliteiten - Bevoegdheid van de rechter
Door het toestaan van betalingsfaciliteiten, dat een uitzondering vormt op het beginsel van de verbindende kracht van overeenkomsten, hetwelk ook geldt voor de rechter, kan deze de schuldenaar uitstel van betaling verlenen, maar kan hij hem niet van zijn verplichting tot betaling ontslaan (1). (1) Zie Cass., 19 juni 1986, AR 7496, nr 658 en R.W., 1987-88, 1503, met noot A. Xxx Xxxxxxx, "De toekenning van een uitstel van betaling (art. 1244 B.W.) mag er niet toe leiden dat de schuldenaar van zijn verbintenis wordt bevrijd".
- Art. 1134, eerste lid Burgerlijk Wetboek
15/06/2006
SG BANK DE MAERTELAERE N.V. t/ C.
e.a.
C.2005.0115.N
486 PREJUDICIEEL GESCHIL
Grondwettelijk Hof - Handelshuur - Huur - Herziening - Overeenkomst van onbepaalde duur - Ontoepasselijkheid - Verschillende behandeling - Grondwettelijkheid
Wanneer, bij de beoordeling van de gegrondheid van een middel, de vraag rijst of de artikelen 6 en 14, derde lid, Handelshuurwet, aldus uitgelegd dat de huur in het geval van een huurovereenkomst van onbepaalde tijd niet kan worden hernieuwd, zodat de partijen die een nieuwe huurovereenkomst gesloten hebben, niet over die mogelijkheid zouden beschikken, de artikelen 10 en 11, Gw., schenden, doordat ze de handelshuurder wiens huur stilzwijgend is verlengd, anders behandelen dan de handelshuurder wiens huur niet stilzwijgend is verlengd en die dus wel over de mogelijkheid beschikt om een herziening van de huur te vragen, stelt het Hof van Cassatie de vraag aan het Grondwettelijk Hof.
- Artt. 10 en 11 Grondwet 1994
- Artt. 6 en 14, derde lid Wet van 30 april 1951 op de handelshuurovereenkomsten met het oog op de bescherming van het handelsfonds
C. et crts t/ S.P.R.L. CARU C.2008.0332.F
487 PREJUDICIEEL GESCHIL
Voetbalwet - Verstoren van een voetbalwedstrijd - Aanzetten tot slagen en verwondingen, haat of woede - Legaliteitsbeginsel - Grondwettelijk Hof - Prejudiciële bevoegdheid - Prejudiciële vraag
Het Hof is krachtens artikel 26, § 2, van de Bijzondere Wet Arbitragehof gehouden de opgeworpen prejudiciële vraag te stellen wanneer aangevoerd wordt dat het legaliteitsbeginsel vervat in de artikelen 12, tweede lid en 14, Gw. en artikel 7,
E.V.R.M. zou miskend zijn nu nergens in de Voetbalwet of in enige andere wettelijke bepaling nader wordt gepreciseerd wat dient begrepen te worden onder de in artikel 23 van de Voetbalwet vermelde "verstoring van een voetbalwedstrijd" en "aanzetting tot slagen en verwondingen, haat of woede", terwijl de legaliteit van een strafbepaling vereist dat zij op zichzelf of in context met andere bepalingen gelezen, op voldoende wijze de als strafbaar gestelde gedraging omschrijft.
- Art. 7 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
- Artt. 12, tweede lid, en 14 Grondwet 1994
- Art. 26, § 2 Bijzondere wet op het Arbitragehof van 6 jan. 1989
- Art. 23 Wet 21 dec. 1998 betreffende de veiligheid bij voetbalwedstrijden
- zoals van toepassing voor de wijziging door art. 27 Wet 25 april 2007
488
H. t/ BELGISCHE STAAT, Minister van Binnenlandse Zaken
PREJUDICIEEL GESCHIL
C.2009.0104.N
Grondwettelijk Hof - Vraag over niet toegepaste bepalingen - Aard - Hof van Cassatie - Verplichting
De vraag die betrekking heeft op bepalingen waarop de beslissing niet is gegrond, kan niet als een prejudiciële vraag worden beschouwd en hoeft bijgevolg niet te worden gesteld (1). (1) Cass., 14 juli 2009, AR P.98.1074.F, A.C., 2009, nr ...
- Art. 26 Bijzondere wet op het Arbitragehof van 6 jan. 1989
489
2/12/2009
RECHTBANKEN
P. t/ A.S.B.L. CAR-PASS
P.2009.1087.F
Tijdelijk aangewezen rechter - Aanwijzing van een welbepaalde rechter voor de behandeling van een welbepaalde zaak - Onpartijdigheid - Artikel 6.1 E.V.R.M.
Noch de omstandigheid dat de aanwijzing van een rechter van een rechtbank in een andere rechtbank per definitie een bepaalde rechter betreft, noch de enkele omstandigheid dat de beschikking ter zake krachtens artikel 98, vijfde lid, Gerechtelijk Wetboek gebeurt op vordering of op advies van de procureur-generaal, kan een verdenking van partijdigheid doen rijzen in hoofde van een gedelegeerd rechter; tot aanwijzing van het tegendeel moet de eerste voorzitter van het hof van beroep, aan wie het behoort ervoor te waken dat de delegatie geen ander doeleinde nastreeft dan de behoeften van de dienst, geacht worden ter zake enkel de goede werking van de dienst op het oog te hebben gehad en worden ook alle rechters geacht onpartijdig te oordelen (1). (1) Zie Cass., 10 dec. 1996, AR P.96.0925.N, nr 496; Cass., 24 april 2001, AR
P.96.1117.N, nr 222.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
19/04/2007
K. e.a. t/ TURKSE STAAT, minister van Buitenlandse Zaken van Turkije
P.2006.1605.N
490 RECHTBANKEN
Rechter - Vermoeden van onpartijdigheid - Artikel 6.1 E.V.R.M.
Noch de omstandigheid dat de aanwijzing van een rechter van een rechtbank in een andere rechtbank per definitie een bepaalde rechter betreft, noch de enkele omstandigheid dat de beschikking ter zake krachtens artikel 98, vijfde lid, Gerechtelijk Wetboek gebeurt op vordering of op advies van de procureur-generaal, kan een verdenking van partijdigheid doen rijzen in hoofde van een gedelegeerd rechter; tot aanwijzing van het tegendeel moet de eerste voorzitter van het hof van beroep, aan wie het behoort ervoor te waken dat de delegatie geen ander doeleinde nastreeft dan de behoeften van de dienst, geacht worden ter zake enkel de goede werking van de dienst op het oog te hebben gehad en worden ook alle rechters geacht onpartijdig te oordelen (1). (1) Zie Cass., 10 dec. 1996, AR P.96.0925.N, nr 496; Cass., 24 april 2001, AR
P.96.1117.N, nr 222.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
491
19/04/2007
RECHTBANKEN
K. e.a. t/ TURKSE STAAT, minister van Buitenlandse Zaken van Turkije
P.2006.1605.N
Rechter - Tijdelijk aangewezen rechter - Aanwijzing op vordering of advies van de procureur- generaal - Onpartijdigheid - Artikel 6.1 E.V.R.M.
Noch de omstandigheid dat de aanwijzing van een rechter van een rechtbank in een andere rechtbank per definitie een bepaalde rechter betreft, noch de enkele omstandigheid dat de beschikking ter zake krachtens artikel 98, vijfde lid, Gerechtelijk Wetboek gebeurt op vordering of op advies van de procureur-generaal, kan een verdenking van partijdigheid doen rijzen in hoofde van een gedelegeerd rechter; tot aanwijzing van het tegendeel moet de eerste voorzitter van het hof van beroep, aan wie het behoort ervoor te waken dat de delegatie geen ander doeleinde nastreeft dan de behoeften van de dienst, geacht worden ter zake enkel de goede werking van de dienst op het oog te hebben gehad en worden ook alle rechters geacht onpartijdig te oordelen (1). (1) Zie Cass., 10 dec. 1996, AR P.96.0925.N, nr 496; Cass., 24 april 2001, AR
P.96.1117.N, nr 222.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
19/04/2007
K. e.a. t/ TURKSE STAAT, minister van Buitenlandse Zaken van Turkije
P.2006.1605.N
492 RECHTBANKEN
Rechter - Tijdelijk aangewezen rechter - Beschikking van de eerste voorzitter van het hof van beroep - Vermoeden van onpartijdigheid tot aanwijzing van het tegendeel
Noch de omstandigheid dat de aanwijzing van een rechter van een rechtbank in een andere rechtbank per definitie een bepaalde rechter betreft, noch de enkele omstandigheid dat de beschikking ter zake krachtens artikel 98, vijfde lid, Gerechtelijk Wetboek gebeurt op vordering of op advies van de procureur-generaal, kan een verdenking van partijdigheid doen rijzen in hoofde van een gedelegeerd rechter; tot aanwijzing van het tegendeel moet de eerste voorzitter van het hof van beroep, aan wie het behoort ervoor te waken dat de delegatie geen ander doeleinde nastreeft dan de behoeften van de dienst, geacht worden ter zake enkel de goede werking van de dienst op het oog te hebben gehad en worden ook alle rechters geacht onpartijdig te oordelen (1). (1) Zie Cass., 10 dec. 1996, AR P.96.0925.N, nr 496; Cass., 24 april 2001, AR
P.96.1117.N, nr 222.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
493
19/04/2007
RECHTBANKEN
K. e.a. t/ TURKSE STAAT, minister van Buitenlandse Zaken van Turkije
P.2006.1605.N
Administratieve handeling - Opportuniteit - Wettigheid - Toetsing
Het staat de hoven en rechtbanken niet de opportuniteit te beoordelen van een administratieve handeling waarop een vordering, een verweer of een exceptie berust, maar ze hebben daarentegen de bevoegdheid en de plicht de interne en externe wettigheid ervan te toetsen alvorens eraan uitwerking te verlenen (1). (1) Zie Cass., 10 juni 1996, AR S.95.0114.F, nr 227 met concl. adv.-gen. LECLERCQ in Bull. en Pas., 1996, I, nr 227 en 31 mei 2001, XX X.00.0000.X, nr 323.
- Art. 159 Grondwet 1994
494
16/06/2006
RECHTBANKEN
Q. t/ V. et crts
C.2005.0287.F
Overeenkomst - Verbindende kracht - Betalingsfaciliteiten - Bevoegdheid van de rechter
Door het toestaan van betalingsfaciliteiten, dat een uitzondering vormt op het beginsel van de verbindende kracht van overeenkomsten, hetwelk ook geldt voor de rechter, kan deze de schuldenaar uitstel van betaling verlenen, maar kan hij hem niet van zijn verplichting tot betaling ontslaan (1). (1) Zie Cass., 19 juni 1986, AR 7496, nr 658 en R.W., 1987-88, 1503, met noot A. Xxx Xxxxxxx, "De toekenning van een uitstel van betaling (art. 1244 B.W.) mag er niet toe leiden dat de schuldenaar van zijn verbintenis wordt bevrijd".
15/06/2006
SG BANK DE MAERTELAERE N.V. t/ C.
e.a.
C.2005.0115.N
495 RECHTBANKEN
Deskundigenonderzoek - Onpartijdigheid van de deskundige - Onpartijdigheid van de rechter - Verband
Het recht van een persoon op een eerlijke behandeling van zijn zaak kan miskend worden wanneer de bodemrechter zijn beslissing grondt op het advies van een partijdige of schijnbaar partijdige deskundige (1); het vereiste van de onpartijdigheid van een deskundige, kan evenwel niet worden gelijkgesteld met dat van een onpartijdige en onafhankelijke rechter, nu de deskundige voor het debat alleen maar een advies verstrekt, dat voor de rechter kan worden betwist, terwijl deze laatste na het debat over de zaak beslist (2). (1) Cass., 9 jan. 2004, AR C.01.0126.F, A.C., 2004, nr. 9. (2) Cass.,
23 maart 2006, AR C.03.0613.N, A.C., 2006, nr. 169.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
496
20/12/2007
RECHTBANKEN
ALGEMENE MUTUALITEIT VOOR MEDISCHE ASSURANTIES, ONDERLINGE t/ VERZEKERINGSMAATSCHAPPIJ c/ L.
C.2007.0307.N
Samenstelling van het rechtscollege - Bijwonen van alle zittingen - Uitspraak van de beslissing - Wijziging van het Gerechtelijk Wetboek - Werking van de wet in de tijd
Krachtens artikel 31, Wet 26 april 2007 tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek met het oog op het bestrijden van de gerechtelijke achterstand, zijn de wijzigingen die in de artikelen 779 en 782 van dat wetboek zijn aangebracht, alsook de invoeging daarin van een artikel 782bis, in elke aanleg van toepassing op de zaken waarvoor op 1 september 2007 geen rechtsdag is vastgesteld; de betekening van de eerste dagvaarding in de zaak voor het strafgerecht in hoger beroep, geeft de datum aan waarop de zaak wordt vastgesteld.
497
24/09/2008
RECHTBANKEN
E. t/ Z.
P.2008.0494.F
Toegang tot de rechter - Vordering die getuigt van een rechtmatig belang
Het recht op de toegang tot de rechter is niet onbeperkt en belet niet dat die toegang afhankelijk gesteld wordt van het vereiste dat de aan de rechter voorgelegde vordering getuigt van een rechtmatig belang (1). (1) Cass., 7 okt. 2003, AR P.03.0422.N, A.C., 2003, nr. 482.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
- Art. 17 Gerechtelijk Wetboek
23/12/2008 V. P.2008.1124.N
498 RECHTEN VAN DE MENS
Anonieme getuige - Huiszoeking
De door een onderzoeksrechter bevolen huiszoekingen zijn niet onregelmatig en zijn niet strijdig met de artt. 6 en 8 E.V.R.M., op de enige grond dat zij het gevolg zijn van inlichtingen die door anonieme getuigenissen zijn verkregen (1). (1) Zie Cass., 27 juni 2000, A.R. P.98.1147.N, nr. ... en 28 juni 2000, A.R. P.00.0243.F, nr ' '
- Artt. 6.1 en 8 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
499
4/04/2001 A.
RECHTEN VAN DE MENS
P.2001.0041.F
Jeugdbescherming - Maatregelen ten aanzien van minderjarigen - Minderjarige delinquent - Jeugdrechtbank - Vonnis - Vrijspraak van een feit en maatregel van berisping voor een ander feit - Hoger beroep - Appèlrechter - Arrest - Maatregel van bewaring met voorwaarden voor de twee bewezen verklaarde feiten - Verklaringen van de Minister van Justitie met weerklank in de media - Onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de appèlrechter - Miskenning
Wanneer uit de stukken waarop het Hof vermag acht te slaan, niet blijkt dat de jeugdrechter in hoger beroep niet met de vereiste onafhankelijkheid en onpartijdigheid uitspraak heeft gedaan, en evenmin dat hij niet de objectieve, afdoende waarborgen heeft geboden om elke gewettigde twijfel over zijn onafhankelijkheid en onpartijdigheid uit te sluiten, kan uit de omstandigheid alleen dat het arrest van die appèlrechter de beroepen beslissing wijzigt door niet alleen de feiten van de telastlegging A maar ook die van de telastlegging B bewezen te verklaren, waarbij hij de bewaring van de jongere beveelt en zijn behoud in zijn milieu beveelt, op voorwaarde dat deze een prestatie van opvoedkundige of filantropische aard levert, terwijl de eerste rechter de feiten van de telastlegging B niet bewezen had verklaard en een maatregel van berisping had bevolen wegens de in de telastlegging A bedoelde feiten, niet worden afgeleid dat de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van die magistraat wettig in twijfel kunnen worden getrokken, en evenmin dat hij het vermoeden van xxxxxxxx heeft miskend, ongeacht de verklaringen die de Minister van Justitie over die zaak heeft gedaan en de weerslag ervan in de media.
- Artt. 6.1 en 6.2 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
- Artt. 40 en 151, § 1 Grondwet 1994
7/05/2003
J. et crts t/ V. et crts
P.2003.0292.F
500 RECHTEN VAN DE MENS
Stedenbouw - Herstel van de plaats in de oorspronkelijke toestand - Straf - Gevolg - Persoonlijk karakter van de straf - Toepassing
De vaststelling dat het herstel in de oorspronkelijke toestand een straf is in de zin van artikel 6.1 E.V.R.M., brengt enkel mee dat de waarborgen van die bepaling moeten worden in acht genomen, waaronder de behandeling van de vordering binnen een redelijke termijn; voormelde vaststelling heeft niet tot gevolg dat die maatregel in de Belgische wetgeving van strafrechtelijke aard is zodat de algemene bepalingen van het Belgisch strafrecht en strafprocesrecht, inzonderheid wat betreft het persoonlijk karakter van de straf erop toepassing moeten vinden (1). (1) Zie Cass., 4 nov. 2008, AR P.08.0081.N, A.C., 2008, nr. 608 met conclusie van eerste advocaat-generaal Xx Xxxxx; Cass., 6 jan. 2009, AR P.08.0674.N, A.C., 2009, nr. ...
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
- Art. 149, § 1 Stedenbouwdecreet 1999 Decr. van de Vlaamse Raad 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening
23/06/2009
L. e.a. t/ STEDENBOUWKUNDIG INSPECTEUR VAN HET VLAAMS
GEWEST
P.2009.0276.N
501 RECHTEN VAN DE MENS
Recht op een eerlijk proces - Procedure voor het hof van assisen
Het recht op een eerlijk proces en het recht van verdediging zijn gewaarborgd wanneer de beschuldigde tijdens de procedure voor het hof van assisen de mogelijkheid heeft gehad al zijn verweermiddelen te laten gelden (1). (1) Cass., 30 jan. 2007, AR P.06.1390.N, A.C., 2007, nr. 55.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
- Art. 14.1 Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, ondertekend te New- York op 16 dec. 1966, goegekeurd bij de wet van 15 mei 1981
502
27/01/2009 Y.
RECHTEN VAN DE MENS
P.2008.1677.N
Burgerlijke zaken - Cassatierechter - Toegang - Cassatieberoep - Ontvankelijkheid - Gerechtelijk Wetboek
Het in het EVRM vastgelegde recht op toegang tot de cassatierechter kan niet verantwoorden dat over de afwijkingen van de gewone regels inzake de ontvankelijkheid van de cassatieberoepen een debat wordt gevoerd voor het instellen van het cassatieberoep zelf (1). (1) Zie andersluidende concl. O.M., in Pas., 2009, nr. ...
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
29/01/2009
Société de droit français, BNP PARIBAS
C.2009.0026.F
503 RECHTEN VAN DE MENS
Eerlijk proces - Kennisname van de zaak - Rechtsmiddel - Zelfde persoon
In de regel is het met een eerlijk proces strijdig dat een rechtsmiddel tegen een partij kan worden aangewend door iemand die, zelfs in een andere aanleg, betrokken was bij de zetel die van de zaak heeft kennisgenomen.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
504
24/04/2009
RECHTEN VAN DE MENS
V. e.a. t/ V.
D.2007.0021.N
Eerlijk proces - Tuchtzaken - Dienstverlenende intellectuele beroepen - Beroepsinstituut van vastgoedmakelaars - Uitvoerende kamer - Rechtskundig assessor - Kennisname van de zaak - Kamer van beroep - Cassatieberoep - Eisers - Rechtskundig assessor samen met de voorzitter van de Nationale Raad - Gevolg - Rechtspleging voor het Hof
Wanneer de vraag rijst in welke mate het met het recht op een eerlijk proces bestaanbaar is dat degene die als partij cassatieberoep instelt samen met de voorzitter van de Nationale Raad van het Beroepsinstituut van Vastgoedmakelaars tegen de uitspraak van de kamer van beroep, in dezelfde zaak voorheen als rechtskundig assessor de uitvoerende kamer bijstond bij de rechtsprekende beslissing in eerste aanleg, stelt het Hof de zaak uit op een latere datum teneinde partijen toe te laten omtrent deze vraag standpunt in te nemen (1). (1) Het O.M. had geen middel van niet-ontvankelijkheid van de voorziening (overeenkomstig artikel 1097 van het Gerechtelijk Wetboek) opgeworpen, daar de bestreden beslissing genomen werd door de kamer van beroep, niet bijgestaan door een rechtskundig assessor, met volle rechtsmacht en de verweerster, hoewel daartoe gerechtigd, geen memorie van antwoord (houdend zodanig middel) had ingediend. Het nam wel aan dat andere standpunten ter zake konden bestaan en de partijen dan inderdaad de gelegenheid kon geboden worden deze voor het Hof in te nemen.
- Art. 9, §§ 4 en 7 Xxxxxxxx 0 aug. 2007
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
505
24/04/2009
RECHTEN VAN DE MENS
V. e.a. t/ V.
D.2007.0021.N
Hof van assisen - Aan de jury gestelde vragen - Deelneming aan een diefstal met verzwarende omstandigheden - Geïndividualiseerde vragen aan de jury
Wanneer verschillende personen ervan worden beschuldigd om te hebben deelgenomen aan een diefstal met geweld of bedreiging met de verzwarende omstandigheden dat een moord werd gepleegd om de diefstal te vergemakkelijken of de straffeloosheid ervan te verzekeren en de diefstal 's nachts werd gepleegd, in bende, met behulp van een wapen en een voertuig, dient het hof van assisen de jury, voor iedere beschuldigde afzonderlijk, de vraag te stellen over deze verzwarende omstandigheden (1). (1) Cass., 17 juni 2008, AR P.08.0070.N, A.C., 2008, nr 379.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
11/02/2009 D. P.2008.1472.F
506 RECHTEN VAN DE MENS
Redelijke termijn - Omvang - Tijdige uitvoering van een rechterlijke beslissing - Begrip - Handelen of stilzitten van de overheid
Het recht dat eenieder, bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde strafvervolging, heeft op de behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn, strekt zich uit tot het recht op een tijdige uitvoering van een definitief veroordelende rechterlijke beslissing, hetgeen impliceert dat dergelijke beslissing niet abnormaal lang zonder uitwerking mag blijven als gevolg van het handelen of stilzitten van enige interne overheid (1). (1) Cass., 6 okt. 2005, AR C.03.0146.N, A.C., 2005, nr. 486.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
30/01/2009
VLAAMS GEWEST t/ M.
C.2005.0585.N
507 RECHTEN VAN DE MENS
Recht op een eerlijke behandeling van de zaak - Gelijkheid van wapens - Processuele gelijkheid tussen partijen
Het recht op een eerlijke behandeling van de zaak, waartoe het recht op gelijke wapens behoort, betekent alleen dat iedere partij in het proces dezelfde processuele middelen kan aanwenden en op gelijke wijze kennis kan nemen van de aan de beoordeling van de rechter voorgelegde stukken en gegevens (1). (1) Cass., 25 okt. 2006, AR P.06.1082.F,
A.C., 2006, nr. 515; zie Cass., 29 juni 1993, AR P.93.0351.N, A.C., 1993, nr. 312.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
1/04/2009
G. et crts t/ S.A. CHIMAC et crts.
P.2008.1192.F
508 RECHTEN VAN DE MENS
Stedenbouw - Herstel van de plaats in de oorspronkelijke staat - Straf - Gevolg - Toepassing bij overschrijding van de redelijke termijn
De vaststelling dat inzake stedenbouw een herstel in de oorspronkelijke staat een straf is in de zin van artikel 6.1 E.V.R.M, brengt enkel met zich mee dat de waarborgen van die bepaling moeten worden in acht genomen; het blijft voor de strafrechter mogelijk, ook wanneer hij vaststelt dat de redelijke termijn is overschreden, dit herstel te bevelen teneinde de gevolgen van het stedenbouwmisdrijf te doen ophouden en te voorkomen dat de beklaagde het voordeel uit het door hem gepleegde misdrijf behoudt (1). (1) Zie Cass., 28 okt. 2008, AR P.08.0880.N, A.C., 2008, nr 509; Cass., 4 nov. 2008, AR
P.08.0081.N, A.C., 2008, nr 608 met conclusie eerste advocaat-generaal DE SWAEF.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
- Artt. 149 en 150 Stedenbouwdecreet 1999 Decr. van de Vlaamse Raad 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening
6/01/2009
S. t/ H. e.a.
P.2008.0674.N
509 RECHTEN VAN DE MENS
Redelijke termijn - Veroordeelde partij - Nalatigheid
De partij tegen wie een uitvoerbare rechterlijke beslissing werd uitgesproken en die zelf deze beslissing kan uitvoeren, maar nalaat zulks te doen, vermag zich niet te beroepen op het recht op de behandeling van haar zaak binnen een redelijke termijn (1). (1) Cass., 6 okt. 2005, AR C.03.0146.N, A.C., 2005, nr. 486.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
30/01/2009
VLAAMS GEWEST t/ M.
C.2005.0585.N
510 RECHTEN VAN DE MENS
Recht op een eerlijk proces - Beoordeling - Criteria
De eerbiediging van het recht op een eerlijk proces dat is vastgelegd in de artikelen 6.1 EVRM en 14.1 BUPO-Verdrag, wordt beoordeeld met inachtneming van de rechtspleging in haar geheel, rekening houdend met de specifieke omstandigheden eigen aan de concrete zaak (1)(2)(3). (1) Cass., 27 jan. 2009, XX X.00.0000.X, A.C., 2009, nr.
... (2) Zie: Cass., 1 feb. 1995, AR P.94.1545.F, A.C., 1995, nr. 62. (3) Zie: Cass., 31 mei
1995, AR P.95.0345.F, A.C., 1995, nr. 268.
511
10/03/2009 K.
RECHTEN VAN DE MENS
P.2009.0006.N
Vreemdelingen - Toegang tot het grondgebied - Verblijf, vestiging en verwijdering van een vreemdeling - Beslissingen - Toepasselijkheid
De beslissingen betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van een vreemdeling, hebben geen betrekking op het vaststellen van diens burgerlijke rechten en verplichtingen en bepalen niet de gegrondheid van een tegen hem ingestelde strafvervolging, zodat artikel 6 E.V.R.M. er niet op van toepassing is (1). (1) EHRM, Xxxxxxx x. Frankrijk, ECHR 2000-X.
- Art. 6 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
23/06/2009
PROCUREUR-GENERAAL BIJ HET HOF VAN BEROEP TE BRUSSEL t/ G. e.a.
P.2009.0844.N
512 RECHTEN VAN DE MENS
Recht op een eerlijk proces - Hof van assisen - Verklaring van de jury - Antwoord op de vragen
De enkele omstandigheid dat de gezworenen voor het hof van assisen de gestelde vragen over de ten laste gelegde misdrijven slechts bevestigend of ontkennend dienen te beantwoorden zonder bijkomende motivering, levert nog geen schending op van de artikelen 6.1 EVRM en 14.1 BUPO-Verdrag (1)(2)(3)(4). (1) Cass., 27 jan. 2009, XX
X.00.0000.X, A.C., 2009, nr (2) Zie: Cass., 1 feb. 1995, AR P.94.1545.F, A.C., 1995,
nr. 62. (3) Zie: Cass., 31 mei 1995, AR P.95.0345.F, A.C., 1995, nr. 268. (4) Cass., 30
jan. 2007, AR P.06.1390.N, A.C., 2007, nr. 55.
10/03/2009 K. P.2009.0006.N
513 RECHTEN VAN DE MENS
Eerlijk proces - Schending
Naar recht verantwoord is de beslissing van de rechter die oordeelt'dat, wanneer ter terechtzitting van het hof van assisen een'beschuldigde aangehouden en andere medebeschuldigden in voorlopige'vrijheid verschijnen, het verschil in voorlopige hechtenistoestand'niet van aard is om het vermoeden dat de aangehouden verdachte'onschuldig is aan te tasten en hem evenmin de mogelijkheid ontneemt'van een eerlijk proces en een objectieve beoordeling door de jury.'
- Artt. 6.1 en 6.2 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
514
20/04/1999
RECHTEN VAN DE MENS
DE MEERLEER
P.1999.0521.N
Recht op een onpartijdige rechterlijke instantie - Rechter die zich tijdens het beraad onthoudt - Hervatting van de zaak voor een andere zetel - Xxxxxx rechters behalve die welke zich onthoudt - Onpartijdigheid van de nieuwe zetel
Wanneer een zaak in beraad is genomen door een uit drie rechters samengesteld rechtscollege, tijdens het beraad een van hen heeft ontdekt dat er te zijnen aanzien een grond tot wraking bestond waardoor hij zich diende te onthouden om van de zaak kennis te nemen en de zaak na heropening van het debat voor een anders samengesteld rechtscollege kwam dat echter uit de vroegere rechters bestond, met uitzondering van degene die zich diende te onthouden van de zaak, kan uit de omstandigheid alleen dat die rechters samen met de rechter die zich nadien van de zaak heeft onthouden, hebben beraadslaagd over de zaak, niet worden afgeleid dat zij niet over de vereiste onpartijdigheid beschikten om in de nieuwe samenstelling uitspraak te doen, dat het beginsel van wapengelijkheid of het recht van verdediging van een partij zijn miskend (1). (1) Zie Cass., 2 mei 1984, AR 3584, A.C., 1983-84, nr. 504.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
18/06/2009
B. t/ H.
C.2008.0468.F
515 RECHTEN VAN DE MENS
Beginselen van wapengelijkheid en van het recht op tegenspraak - Algemeen beginsel van het recht van verdediging - Rechter die zich tijdens het beraad onthoudt - Hervatting van de zaak voor een andere zetel - Xxxxxx rechters behalve die welke zich onthoudt - Wapengelijkheid - Recht van verdediging
Wanneer een zaak in beraad is genomen door een uit drie rechters samengesteld rechtscollege, tijdens het beraad een van hen heeft ontdekt dat er te zijnen aanzien een grond tot wraking bestond waardoor hij zich diende te onthouden om van de zaak kennis te nemen en de zaak na heropening van het debat voor een anders samengesteld rechtscollege kwam dat echter uit de vroegere rechters bestond, met uitzondering van degene die zich diende te onthouden van de zaak, kan uit de omstandigheid alleen dat die rechters samen met de rechter die zich nadien van de zaak heeft onthouden, hebben beraadslaagd over de zaak, niet worden afgeleid dat zij niet over de vereiste onpartijdigheid beschikten om in de nieuwe samenstelling uitspraak te doen, dat het beginsel van wapengelijkheid of het recht van verdediging van een partij zijn miskend (1). (1) Zie Cass., 2 mei 1984, AR 3584, A.C., 1983-84, nr. 504.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
516
18/06/2009
RECHTEN VAN DE MENS
B. t/ H.
C.2008.0468.F
Recht van toegang tot een rechterlijk instantie - Tuchtzaken - Toepassing
De omstandigheid dat de tuchtrechtelijke uitspraak preciseert dat het cassatieberoep geen schorsende kracht zal hebben, ontzegt de eiser de toegang tot de rechter niet.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
14/05/2009
X. x/ XXXXXXXXX XX X'XXXXX XXXXXXXX XXX XXXXXXX XX XXXXXXX XX XXXXXXXXX et crts
D.2008.0009.F
517 RECHTEN VAN DE MENS
Redelijke termijn - Onderzoeksgerechten - Regeling van de rechtspleging - Overschrijding van de redelijke termijn - Verval van de strafvordering
Het onderzoeksgerecht heeft niet de bevoegdheid om louter omwille van de overschrijding van de redelijke termijn het verval van de strafvordering uit te spreken waarbij de burgerlijke rechtsvordering zonder meer wordt ter zijde geschoven (1). (1) Zie conclusie O.M.
24/11/2009
PROCUREUR-GENERAAL BIJ HET HOF VAN BEROEP TE GENT e.a. t/ S.
P.2009.1080.N
518 RECHTEN VAN DE MENS
Redelijke termijn - Vonnisgerecht - Beoordeling - Toezicht van het Hof
Het staat de rechter, in het licht van de omstandigheden van de zaak en met inachtneming van de complexiteit ervan, het gedrag van de beklaagde en van de gerechtelijke overheden, in feite te oordelen of de redelijke termijn tussen de beschuldiging en het vonnis is overschreden; het Hof gaat enkel na of de rechter uit de vaststellingen die hij verricht, geen gevolgtrekking afleidt die deze niet kunnen verantwoorden (1). (1) Cass., 5 mei 1987, AR 1059, A.C., 1986-1987, nr. 517; Cass., 12
april 2000, AR P.00.0136.F, A.C., 2000, nr. 247; Cass., 8 feb. 2005, AR P.04.1317.N,
A.C., 2005, nr. 77; Cass., 26 sept. 2006, AR P.06.0604.N, A.C., 2006, nr. 439; X.
XXXXXXXX, Beginselen van Strafrechtspleging, Mechelen, Kluwer, 2007, nr. 1642 e.v.
5/01/2010
J. e.a. t/ GEWESTELIJK STEDENBOUWKUNDIG INSPECTEUR
P.2009.0486.N
519 RECHTEN VAN DE MENS
Eerlijk proces - Tuchtzaken - Dienstverlenende intellectuele beroepen - Beroepsinstituut van vastgoedmakelaars - Uitvoerende kamer - Rechtskundig assessor - Kennisname van de zaak - Kamer van beroep - Cassatieberoep - Eisers - Rechtskundig assessor samen met de voorzitter van de Nationale Raad - Ontvankelijkheid
Met het recht op een eerlijk proces is niet bestaanbaar de bevoorrechte processuele positie van diegene die als partij cassatieberoep instelt samen met de voorzitter van de Nationale Raad van het Beroepsinstituut van Vastgoedmakelaars tegen de uitspraak, van de Kamer van Beroep, wanneer diezelfde persoon in dezelfde zaak als rechtskundig assessor de uitvoerende kamer bijstond bij de rechtsprekende beslissing in eerste aanleg, ook al heeft hij aan het beraad zelf niet deelgenomen en is hij geen lid in de enge zin van dit rechtsplegend orgaan (1). (1) Het O.M. handhaafde zijn conclusie dat de voorziening niet onontvankelijk was om de reden vermeld voor het (hiervoor, onder nr ..., gepubliceerd) tussenarrest van 30 januari 2009 (zie de voetnoot 1 aldaar). Door het Hof bij dit tussenarrest uitgenodigd om hun standpunt kenbaar te maken betreffende die ontvankelijkheid, stelden de eisers in een nota dat - anders dan wat het geval was in het precedent van 22 december 2005, betreffende de Orde van architecten (AR D.04.0021.N, A.C., 2005, nr 692, gewezen op strijdige conclusie van advocaat-generaal
m.o. Xxxxxxxx) - de rechtskundig assessor geen (beraadslagend) lid is van de uitvoerende kamer (waarin hij slechts wordt uitgenodigd), noch van de kamer van beroep, zodat deze toestand wel degelijk bestaanbaar is met een eerlijk proces.
- Art. 9, §§ 4 en 7 Xxxxxxxx 0 aug. 2007
- Art. 1 K.B. 6 sept. 1993
24/04/2009
V. e.a. t/ V.
D.2007.0021.N
520 RECHTEN VAN DE MENS
Deskundigenonderzoek - Onpartijdigheid van de deskundige - Onpartijdigheid van de rechter - Verband
Het recht van een persoon op een eerlijke behandeling van zijn zaak kan miskend worden wanneer de bodemrechter zijn beslissing grondt op het advies van een partijdige of schijnbaar partijdige deskundige (1); het vereiste van de onpartijdigheid van een deskundige, kan evenwel niet worden gelijkgesteld met dat van een onpartijdige en onafhankelijke rechter, nu de deskundige voor het debat alleen maar een advies verstrekt, dat voor de rechter kan worden betwist, terwijl deze laatste na het debat over de zaak beslist (2). (1) Cass., 9 jan. 2004, AR C.01.0126.F, A.C., 2004, nr. 9. (2) Cass.,
23 maart 2006, AR C.03.0613.N, A.C., 2006, nr. 169.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
20/12/2007
ALGEMENE MUTUALITEIT VOOR MEDISCHE ASSURANTIES, ONDERLINGE t/ VERZEKERINGSMAATSCHAPPIJ c/ L.
C.2007.0307.N
521 RECHTEN VAN DE MENS
Recht op een eerlijk proces - Procedure voor het hof van assisen
Het recht op een eerlijk proces en het recht van verdediging zijn gewaarborgd wanneer de beschuldigde tijdens de procedure voor het hof van assisen de mogelijkheid heeft gehad al zijn verweermiddelen te laten gelden (1)(2). (1) Cass., 27 jan. 2009, AR P.08.1677.N, A.C., 2009, nr (2) Cass., 30 jan. 2007, AR P.06.1390.N, A.C., 2007, nr.
55.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
- Art. 14.1 Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, ondertekend te New- York op 16 dec. 1966, goegekeurd bij de wet van 15 mei 1981
10/03/2009 K. P.2009.0006.N
522 RECHTEN VAN DE MENS
Eerlijk proces - Jeugdbescherming - Jeugdrechtbank - Maatregelen ten aanzien van minderjarigen - Handhaving in hun milieu - Prestatie van opvoedende of filantropische aard - Aard - Voorlopige plaatsing onder toezicht - Voorwaarden
De jeugdrechter kan in de voorbereidende fase van de rechtspleging tot toepassing van een van de maatregelen uit titel II, hoofdstuk III, Jeugdbeschermingswet, t.a.v. de minderjarige die vervolgd wordt wegens een als misdrijf omschreven feit, de maatregel van voorlopige bewaring nemen, die erin bestaat hem in zijn milieu te laten en hem, in voorkomend geval, onder het in art. 37, § 2, 2°, van die wet bedoelde toezicht te plaatsen; die zgn. maatregel van plaatsing onder voorlopig toezicht kan afhankelijk worden gesteld van de voorwaarde een prestatie van opvoedende of filantropische aard te leveren, in verhouding tot de leeftijd en middelen van de minderjarige, mits die voorwaarde, net als de maatregel in het algemeen, voornamelijk ertoe strekt de in art. 50 van de wet bepaalde onderzoeken mogelijk te maken en niet bedoeld is als straf, herstel of als een uitsluitend opvoedende maatregel, hetgeen niet kan worden toegestaan in de voorbereidende fase van de rechtspleging, al zou de minderjarige het hem verweten feit hebben bekend en zich akkoord verklaren met die voorwaarde; de beslissing om hem onder voorlopig toezicht te plaatsen, samen met een dergelijke voorwaarde, kan noch het recht van de minderjarige op een eerlijk proces noch het vermoeden van onschuld miskennen, die gewaarborgd worden bij art. 6 E.V.R.M. (1). (1) Zie Cass., 4 maart 1997, XX X.00.0000.X, nr 123, met concl. adv.-gen. Xxxxxxxx, X.X., 1997, nr 123; X. XXXXX, Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx, A.P.R., Deurne, 1996, blz. 365 tot 367, nr 939; X. XXXXXXX en Th. XXXXXX, Droit de la jeunesse, Xxxxxxx, 0000, blz. 757 tot 760.
- Artt. 37, § 2, 2°, 50 en 52, eerste lid Wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming
- Artt. 6.1 en 6.2 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
21/05/2003
LE PROCUREUR GENERAL PRES LA COUR D'APPEL DE LIEGE t/ C. e.a.
P.2003.0524.F
523 RECHTEN VAN DE MENS
Recht van verdediging - Tuchtzaken - Wijze waarop diegene die tuchtrechtelijk wordt vervolgd zijn verdediging heeft voorgedragen - Invloed op de straftoemeting
Schenden artikel 6.1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en het recht van verdediging, de appèlrechters die kritiek uitoefenen op de wijze waarop een tuchtrechtelijk vervolgde persoon zich voor de rechter heeft willen verdedigen door de materialiteit van de feiten te blijven ontkennen, en hiermede rekening houden bij de beoordeling van de xxxxx xxx xx xxxxxx en de zwaarte van de straf.
- Artt. 6.1 en 6.3 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
9/10/2003
D. t/ PROCUREUR-GENERAAL BIJ HET HOF VAN BEROEP TE GENT
D.2002.0008.N
524 RECHTEN VAN DE MENS
Misdrijf - Toerekenbaarheid - Natuurlijke personen - Strafrechtelijke verantwoordelijkheid van rechtspersoon - Wetens en willens gepleegde fout - Gelijktijdige vervolging - Vereiste
Noch artikel 5, tweede lid, Strafwetboek, dat bepaalt dat wanneer de rechtspersoon voor misdrijven verantwoordelijk gesteld wordt wegens het optreden van een geïdentificeerde natuurlijke persoon, enkel diegene die de zwaarste fout heeft begaan, kan worden veroordeeld en indien de geïdentificeerde natuurlijke persoon de fout wetens en willens heeft gepleegd hij samen met de verantwoordelijke rechtspersoon kan worden veroordeeld, noch het recht op een eerlijk proces, vereisen dat de geïdentificeerde natuurlijke persoon samen met de rechtspersoon wordt vervolgd.
- Art. 5, tweede lid Strafwetboek
- Artt. 6.1 en 6.3 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
9/11/2004
VLAAMSE CONCENTRATIE V.Z.W. e.a. t/ CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING e.a.
P.2004.0849.N
525 RECHTEN VAN DE MENS
Toegang tot de rechterlijke instantie - Stedenbouw - Herstel van de plaats in de vorige staat - Herstelvordering - Mede-eigenaar - Geding over de vordering tot herstel - Mede-eigenaar niet bij het geding betrokken - Vordering voorafgaandelijk niet aan de mede-eigenaar medegedeeld
De omstandigheid dat de mede-eigenaar niet bij het geding over de vordering tot herstel inzake stedenbouw werd betrokken en dat de vordering hem voorafgaandelijk niet werd medegedeeld schendt op zich het door artikel 6 E.V.R.M. bepaalde recht van toegang tot een rechtbank niet; bij wijze van tijdig derdenverzet kan de mede-eigenaar tegen die vordering verweer voeren en daarbij zijn rechtmatige belangen voor de rechter doen gelden.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
- Artt. 149, §§ 1, 2, 3 en 4, en 160, vijfde lid Decr. Vl. Parlement 18 mei 1999
526
6/02/2007
RECHTEN VAN DE MENS
L. t/ B. e.a.
P.2006.1286.N
Redelijke termijn - Overschrijding - Onaantastbare beoordeling door de feitenrechter - Toetsing door het Hof
Ofschoon de feitenrechter op onaantastbare wijze de feiten vaststelt waaruit hij afleidt dat de redelijke termijn binnen welke de zaak moet worden onderzocht al dan niet is overschreden, staat het evenwel aan het Hof te toetsen of hij uit zijn vaststellingen zijn beslissing naar recht heeft kunnen afleiden (1). (1) Cass., 5 mei 1987, AR 1057, nr 517.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
28/02/2007
T. t/ M. et crts
P.2006.1038.F
527 RECHTEN VAN DE MENS
Recht op een onafhankelijke en onpartijdige rechter - Strafvordering - Hof van assisen - Verzoek tot bewarend beslag op de goederen van de beschuldigde - Verlof tot bewarend beslag verleend aan de burgerlijke partij door de beslagrechter - Zelfde beslagrechter die nadien als rechter- assessor zetelt in het Hof van Assisen
Nu krachtens de artikelen 1415, 1429 en 1494, eerste lid, Gerechtelijk Wetboek geen verlof om bewarend beslag op roerend en onroerend goed te leggen kan worden verleend dan wegens een schuldvordering die zeker en opeisbaar is en die vaststaande is of vatbaar voor een voorlopige raming, geeft de beslagrechter die een verzoek tot bewarend beslag tot zekerheidstelling van een vordering inzake aansprakelijkheid buiten overeenkomst, ontvankelijk en gegrond verklaart, noodzakelijkerwijze zijn mening te kennen over de door de verzoeker aangeklaagde feiten die de grondslag vormen voor die vordering; de omstandigheid dat diezelfde beslagrechter nadien, in de andere hoedanigheid van rechter-assessor, deel uitmaakt van het hof van assisen dat oordeelt over de strafvordering wegens dezelfde feiten ten laste van de beslagene, is van aard om bij de beschuldigde gewettigde twijfel te wekken betreffende de geschiktheid van die rechter-assessor om de zaak met de vereiste onafhankelijkheid en onpartijdigheid te behandelen.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
- Art. 292 Gerechtelijk Wetboek
528
5/06/2007
RECHTEN VAN DE MENS
S. t/ V. e.a.
P.2007.0294.N
Strafzaken - Eerlijk proces - Advocaat - Recht op bijstand - Draagwijdte - Voorlopige hechtenis - Bevel tot aanhouding - Onderzoeksrechter - Verhoor van de inverdenkinggestelde
Alleen uit het feit dat geen enkele wettelijke bepaling voorschrijft dat een advocaat de inverdenkinggestelde moet bijstaan tijdens het verhoor door de onderzoeksrechter, voor het verlenen van het bevel tot aanhouding, kan niet worden afgeleid dat zijn recht op een eerlijk proces voor het vonnisgerecht ernstig in het gedrang kan worden gebracht of dat de uitoefening van zijn recht van verdediging, zowel voor de onderzoeksgerechten als voor de vonnisgerechten, kan worden belemmerd (1). (1) Cass., 4 dec. 2002, AR
P.02.1553.F, nr. 651.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
- Art. 16, § 2 Wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis
3/10/2007 B. P.2007.1372.F
529 RECHTEN VAN DE MENS
Toegang tot de rechter - Vordering die getuigt van een rechtmatig belang
Het recht op de toegang tot de rechter is niet onbeperkt en belet niet dat die toegang afhankelijk gesteld wordt van het vereiste dat de aan de rechter voorgelegde vordering getuigt van een rechtmatig belang (1). (1) Cass., 7 okt. 2003, AR P.03.0422.N, A.C., 2003, nr. 482.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
- Art. 17 Gerechtelijk Wetboek
530
23/12/2008 V.
RECHTEN VAN DE MENS
P.2008.1124.N
Behandeling van de zaak door een rechterlijke instantie bij wet ingesteld - Overdracht van strafvervolging
De beklaagde die na overdracht van strafvervolging terecht staat voor de naar de vreemde wet daarvoor bevoegde rechter, wordt niet onttrokken aan de rechter die de wet hem toekent.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
- Art. 13 Grondwet 1994
531
4/09/2007
RECHTEN VAN DE MENS
H. e.a.
P.2007.0894.N
Onpartijdigheid van de rechter - Begrip - Berichtgeving in de pers
De onpartijdigheid waarvan de rechter blijk moet geven, is in de regel bereikt door de houding van die rechter bij de behandeling van de zaak; meer bepaald moet de rechter vooraleer hij bij vonnis over de zaak uitspraak doet, erover waken dat hij geen standpunten inneemt waardoor hij laat verstaan dat hij reeds een mening heeft over de hem voorgelegde geschilpunten; dat berichtgeving in de pers ook de rechter en de jury van het hof van assisen kan bereiken, houdt niet in dat daardoor een schijn van partijdigheid ontstaat (1). (1) Cass., 15 dec. 2004, AR P.04.1189.F, A.C., 2004; nr. 612 met concl. adv.-gen. LOOP.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
- Art. 14.1 Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, ondertekend te New- York op 16 dec. 1966, goegekeurd bij de wet van 15 mei 1981
532
19/02/2008
RECHTEN VAN DE MENS
V. t/ M. e.a.
P.2007.1648.N
Recht op de eerlijke behandeling van de zaak - Onregelmatig verkregen inlichting - Gevolg voor de wettigheid van de bewijzen
Uit de omstandigheid dat een inlichting onregelmatig werd verkregen, volgt niet dat de eventuele misdrijven waarvan het bestaan aan de hand van die inlichting kan worden vermoed, niet meer wettig en met eerbiediging van de rechten die door artikel 6.1
E.V.R.M. zijn gewaarborgd, kunnen worden bewezen (1). (1) Zie Cass., 30 jan. 2008, AR P.07.1468.F, A.C., 2008, nr met concl. adv.-gen. VANDERMEERSCH.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
2/04/2008
A. et crts. t/ A. et crts.
P.2007.1744.F
533 RECHTEN VAN DE MENS
Recht op de eerlijke behandeling van de zaak - Stukken of verklaringen die door de belastingadministratie zijn verkregen
De aanwezigheid, in een strafdossier, van stukken of verklaringen die door de belastingadministratie zijn verkregen dankzij een wetgeving die het gebrek aan medewerking met een geldboete bestraft, kan het eerlijke karakter van het later gevoerde strafproces alleen in het gedrang brengen wanneer de aldus vergaarde gegevens niet onderscheiden kunnen worden van de bewijzen die door de vervolgende partij worden aangevoerd (1). (1) Zie Cass., 18 april 2001, AR P.01.0033.F, A.C., 2001, nr. 212; Xxxxxxxx XXXXXXXXXXXX, Fiscale strafvervolging en rechtsbescherming: wapengelijkheid, zwijgrecht en bewijslastverdeling, Xxxxxxx, 0000, p. 295.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
2/04/2008
A. et crts. t/ A. et crts.
P.2007.1744.F
534 RECHTEN VAN DE MENS
Beslissing bij verstek - Betekening in een buitenlandse gevangenis - Gebrek aan informatie over de mogelijke rechtsmiddelen
Wanneer een verstekbeslissing aan de beklaagde in een buitenlandse gevangenis is betekend, zonder dat hij is ingelicht over de wijze waarop hij zich tegen deze beslissing kon voorzien, blijft deze betekening zonder gevolg en kan zij bijgevolg de buitengewone termijn om verzet aan te tekenen niet doen ingaan.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
535
9/04/2008 D.
RECHTEN VAN DE MENS
Redelijke termijn - Strafzaken - Beginpunt
P.2008.0051.F
De redelijke termijn binnen dewelke eenieder recht heeft op de berechting van zijn zaak begint te lopen vanaf het ogenblik dat de beklaagde kennis heeft dat tegen hem een strafvervolging is ingesteld en niet vanaf het ogenblik dat het strafbare feit is gepleegd (1). (1) Zie Cass., 19 sept. 1989, AR 1545, A.C., 0000-00, xx. 00; Cass., 8 feb. 2005, AR
P.04.1317.N, A.C., 2005, nr. 77.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
27/05/2008
D. t/ A. e.a.
P.2008.0402.N
536 RECHTEN VAN DE MENS
Tuchtzaken - Vastgoedmakelaar - Zitting - Debat - Openbaarheid
De tuchtrechtelijke beslissing die de straf schrapping uitspreekt en de gestrafte het recht ontneemt het beroep van vastgoedmakelaar uit te oefenen, is niet naar recht verantwoord wanneer noch uit die beslissing, noch uit enig ander stuk van de rechtspleging blijkt dat zijn zaak in openbare zitting is behandeld (1). (1) Zie Cass., 20 okt. 1997, AR D.96.0003.N, A.C., 1997, nr. 417.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
- Art. 148 Grondwet 1994
- Art. 50, § 4 K.B. 27 nov. 1985
13/06/2008
X. t/ INSTITUT PROFESSIONNEL DES AGENTS IMMOBILIERS
D.2007.0018.F
537 RECHTEN VAN DE MENS
Recht op een eerlijke behandeling van de zaak - Verzet - Rechter die oordeelt dat de beslissing waartegen verzet werd aangetekend op tegenspraak werd gewezen - Grond van niet- ontvankelijkheid die niet werd aangevoerd door de partijen - Geen voorafgaande verwittiging van de verzetdoende partij - Verzet ambtshalve niet-ontvankelijk verklaard
Het recht op een eerlijke behandeling van de zaak wordt miskend door de rechter, die zonder de verzetdoende partij te hebben verwittigd en zonder dat dit door één der partijen werd aangevoerd, oordeelt dat het verzet niet ontvankelijk is omdat de beslissing waartegen verzet werd aangetekend moet worden beschouwd als zijnde gewezen op tegenspraak, aangezien de verzetdoende partij geen verweer heeft kunnen voeren omtrent deze grond van niet-ontvankelijkheid.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
538
7/10/2008
RECHTEN VAN DE MENS
P. e.a. t/ B.
P.2008.0775.N
Stedenbouw - Herstelvordering - Straf in de zin van artikel 6.1 E.V.R.M. - Aard van de herstelvordering naar Belgisch recht
Het beschouwen van het herstel in de oorspronkelijke staat als een straf in de zin van artikel 6 EVRM brengt enkel met zich mee dat de in die bepaling vervatte waarborgen moeten worden in acht genomen; het brengt niet met zich mee dat die maatregel van strafrechtelijke aard is zodat de algemene bepalingen van het Belgisch strafrecht en strafprocesrecht terzake toepassing moeten vinden (1). (1) Zie Cass., 14 juni 2006, AR P.05.1632.F, A.C., 2006, nr. 329; zie ook Grondw. Hof, nr. 18/95, 2 maart 1995, overweging B.3.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
- Art. 149, § 1 Stedenbouwdecreet 1999 Decr. van de Vlaamse Raad 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening
28/10/2008 V. P.2008.0880.N
539 RECHTEN VAN DE MENS
Redelijke termijn - Stedenbouw - Herstelvordering - Definitieve veroordeling op de strafvordering - Navolgende overschrijding van de redelijke termijn voor de beoordeling van de herstelvordering
Wanneer de beklaagde wegens het door hem begane bouwmisdrijf definitief tot straf werd veroordeeld, heeft de omstandigheid dat achteraf de redelijke termijn voor de beoordeling van de herstelvordering is overschreden, niet tot gevolg dat de rechter geen volledig herstel meer kan bevelen.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
- Art. 149, § 1 Stedenbouwdecreet 1999 Decr. van de Vlaamse Raad 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening
540
28/10/2008 V.
RECHTEN VAN DE MENS
P.2008.0880.N
Vermoeden van onschuld - Jeugdbescherming - Jeugdrechtbank - Maatregelen ten aanzien van minderjarigen - Handhaving in hun milieu - Prestatie van opvoedende of filantropische aard - Aard - Plaatsing onder voorlopig toezicht - Voorwaarden
De jeugdrechter kan in de voorbereidende fase van de rechtspleging tot toepassing van een van de maatregelen uit titel II, hoofdstuk III, Jeugdbeschermingswet, t.a.v. de minderjarige die vervolgd wordt wegens een als misdrijf omschreven feit, de maatregel van voorlopige bewaring nemen, die erin bestaat hem in zijn milieu te laten en hem, in voorkomend geval, onder het in art. 37, § 2, 2°, van die wet bedoelde toezicht te plaatsen; die zgn. maatregel van plaatsing onder voorlopig toezicht kan afhankelijk worden gesteld van de voorwaarde een prestatie van opvoedende of filantropische aard te leveren, in verhouding tot de leeftijd en middelen van de minderjarige, mits die voorwaarde, net als de maatregel in het algemeen, voornamelijk ertoe strekt de in art. 50 van de wet bepaalde onderzoeken mogelijk te maken en niet bedoeld is als straf, herstel of als een uitsluitend opvoedende maatregel, hetgeen niet kan worden toegestaan in de voorbereidende fase van de rechtspleging, al zou de minderjarige het hem verweten feit hebben bekend en zich akkoord verklaren met die voorwaarde; de beslissing om hem onder voorlopig toezicht te plaatsen, samen met een dergelijke voorwaarde, kan noch het recht van de minderjarige op een eerlijk proces noch het vermoeden van onschuld miskennen, die gewaarborgd worden bij art. 6 E.V.R.M. (1). (1) Zie Cass., 4 maart 1997, XX X.00.0000.X, nr 123, met concl. adv.-gen. Xxxxxxxx, X.X., 1997, nr 123; X. XXXXX, Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx, A.P.R., Deurne, 1996, blz. 365 tot 367, nr 939; X. XXXXXXX en Th. XXXXXX, Droit de la jeunesse, Xxxxxxx, 0000, blz. 757 tot 760.
- Artt. 37, § 2, 2°, 50 en 52, eerste lid Wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming
- Artt. 6.1 en 6.2 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
21/05/2003
LE PROCUREUR GENERAL PRES LA COUR D'APPEL DE LIEGE t/ C. e.a.
P.2003.0524.F
541 RECHTEN VAN DE MENS
Voorlopige hechtenis - Handhaving - Ernstige aanwijzingen van schuld - Beschermde getuige
De artt. 6.1 en 6.2 E.V.R.M. verbieden de onderzoeksgerechten niet de voorlopige hechtenis te handhaven op grond van aanwijzingen van schuld, die zij geput hebben uit de verklaring van een beschermde getuige (1). (1) Zie Cass., 22 jan. 2003, AR P.03.0057.F en 19 feb. 2003, AR P.03.0209.F, nrs ... en ... .
- Artt. 6.1 en 6.2 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
- Artt. 102 en 104 Wetboek van Strafvordering
- Artt. 16, § 5, 21, § 5 en 22 Wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis
542
14/05/2003 M.
RECHTEN VAN DE MENS
P.2003.0672.F
Hof van assisen - Verklaring van de jury - Hoofdfeit - Bevestigende verklaring bij eenvoudige meerderheid - Meerderheid van het hof die zich met de meerderheid van de jury verenigt - Bestaanbaarheid van die schuldigverklaring met artikel 6 E.V.R.M.
Waar in toepassing van artikel 351 Wetboek van Strafvordering, indien de beschuldigde slechts bij eenvoudige meerderheid aan het hoofdfeit schuldig wordt verklaard, de rechters onder elkaar beraadslagen over hetzelfde punt en de beschuldigde wordt vrijgesproken indien de meerderheid van het hof zich niet met de meerderheid van de jury verenigt, voldoet de schuldigverklaring die in toepassing van voormelde wetsbepaling tot stand komt, aan de vereisten van artikel 6 E.V.R.M. en aan de verplichting voor de rechter zijn beslissing te motiveren, indien het voor de beschuldigde duidelijk is op grond van welke motieven en redenen deze met toepassing van artikel 351 Wetboek van Strafvordering tot stand gekomen schuldigverklaring, is gesteund.
- Art. 6 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
- Art. 149 Grondwet 1994
- Artt. 346, tweede lid, 347 en 351 Wetboek van Strafvordering
543
23/06/2009
RECHTEN VAN DE MENS
Vermoeden van onschuld - Schending
L. t/ J. e.a.
P.2009.0498.N
Naar recht verantwoord is de beslissing van de rechter die oordeelt'dat, wanneer ter terechtzitting van het hof van assisen een'beschuldigde aangehouden en andere medebeschuldigden in voorlopige'vrijheid verschijnen, het verschil in voorlopige hechtenistoestand'niet van aard is om het vermoeden dat de aangehouden verdachte'onschuldig is aan te tasten en hem evenmin de mogelijkheid ontneemt'van een eerlijk proces en een objectieve beoordeling door de jury.'
- Artt. 6.1 en 6.2 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
20/04/1999
DE MEERLEER
P.1999.0521.N
544 RECHTEN VAN DE MENS
Strafzaken - Vermoeden van onschuld - Eerbiediging - Uitspraak van de rechter over zijn bevoegdheid
Wanneer de rechter vóór het onderzoek van de gegrondheid van de beschuldiging uitspraak moet doen over zijn bevoegdheid, kan hij niet zonder het vermoeden van onschuld te miskennen, van zijn overtuiging doen blijken volgens welke de vervolgde persoon schuldig is aan de hem ten laste gelegde feiten (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas., 2008, nr. ...
- Art. 6.2 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
- Art. 14.2. Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, ondertekend te New- York op 16 dec. 1966, goegekeurd bij de wet van 15 mei 1981
4/06/2008
LE PROCUREUR GENERAL PRES LA COUR D'APPEL DE MONS e.c. S. t/ A. et
crts.
P.2008.0687.F
545 RECHTEN VAN DE MENS
Jeugdbescherming - Maatregelen ten aanzien van minderjarigen - Minderjarige delinquent - Jeugdrechtbank - Vonnis - Vrijspraak van een feit en maatregel van berisping voor een ander feit - Hoger beroep - Appèlrechter - Arrest - Maatregel van bewaring met voorwaarden voor de twee bewezen verklaarde feiten - Verklaringen van de Minister van Justitie met weerklank in de media - Vermoeden van onschuld - Miskenning
Wanneer uit de stukken waarop het Hof vermag acht te slaan, niet blijkt dat de jeugdrechter in hoger beroep niet met de vereiste onafhankelijkheid en onpartijdigheid uitspraak heeft gedaan, en evenmin dat hij niet de objectieve, afdoende waarborgen heeft geboden om elke gewettigde twijfel over zijn onafhankelijkheid en onpartijdigheid uit te sluiten, kan uit de omstandigheid alleen dat het arrest van die appèlrechter de beroepen beslissing wijzigt door niet alleen de feiten van de telastlegging A maar ook die van de telastlegging B bewezen te verklaren, waarbij hij de bewaring van de jongere beveelt en zijn behoud in zijn milieu beveelt, op voorwaarde dat deze een prestatie van opvoedkundige of filantropische aard levert, terwijl de eerste rechter de feiten van de telastlegging B niet bewezen had verklaard en een maatregel van berisping had bevolen wegens de in de telastlegging A bedoelde feiten, niet worden afgeleid dat de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van die magistraat wettig in twijfel kunnen worden getrokken, en evenmin dat hij het vermoeden van xxxxxxxx heeft miskend, ongeacht de verklaringen die de Minister van Justitie over die zaak heeft gedaan en de weerslag ervan in de media.
- Artt. 6.1 en 6.2 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
- Artt. 40 en 151, § 1 Grondwet 1994
7/05/2003
J. et crts t/ V. et crts
P.2003.0292.F
546 RECHTEN VAN DE MENS
Misdrijf - Toerekenbaarheid - Natuurlijke personen - Strafrechtelijke verantwoordelijkheid van rechtspersoon - Wetens en willens gepleegde fout - Gelijktijdige vervolging - Vereiste
Noch artikel 5, tweede lid, Strafwetboek, dat bepaalt dat wanneer de rechtspersoon voor misdrijven verantwoordelijk gesteld wordt wegens het optreden van een geïdentificeerde natuurlijke persoon, enkel diegene die de zwaarste fout heeft begaan, kan worden veroordeeld en indien de geïdentificeerde natuurlijke persoon de fout wetens en willens heeft gepleegd hij samen met de verantwoordelijke rechtspersoon kan worden veroordeeld, noch het recht op een eerlijk proces, vereisen dat de geïdentificeerde natuurlijke persoon samen met de rechtspersoon wordt vervolgd.
- Art. 5, tweede lid Strafwetboek
- Artt. 6.1 en 6.3 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
9/11/2004
VLAAMSE CONCENTRATIE V.Z.W. e.a. t/ CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING e.a.
P.2004.0849.N
547 RECHTEN VAN DE MENS
Artikel 6, § 3.c - Strafzaken - Bevel tot aanhouding - Advocaat - Recht op bijstand - Draagwijdte - Voorlopige hechtenis - Onderzoeksrechter - Verhoor van de inverdenkinggestelde
Het recht van iedere beschuldigde om zichzelf te verdedigen of de bijstand te hebben van een raadsman naar eigen keuze en, indien hij niet over voldoende middelen beschikt om een raadsman te bekostigen, om kosteloos door een toegevoegd advocaat te kunnen worden bijgestaan, indien het belang van de rechtspraak zulks vereist, is van toepassing voor de rechter die moet oordelen over de gegrondheid van de strafvordering en niet bij het verhoor van de inverdenkinggestelde door de onderzoeksrechter alvorens het bevel tot aanhouding uit te vaardigen (1). (1) Cass., 14 dec. 1999, XX X.00.0000.X, nr. 678.
- Art. 6.3, c Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
- Art. 16, § 2 Wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis
548
3/10/2007 B.
RECHTEN VAN DE MENS
P.2007.1372.F
Europees aanhoudingsbevel - Tenuitvoerlegging - Onderzoeksgerechten - Toepassing
Artikel 6 E.V.R.M. is niet toepasselijk op de onderzoeksgerechten die uitspraak moeten doen over de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel, vermits zij op dat ogenblik geen uitspraak doen over de gegrondheid van een telastlegging in strafzaken (1). (1) Cass., 25 jan. 2005, AR P.05.0065.N, A.C., 2005, nr. 51; Cass., 21 feb. 2006, AR P.06.0243.N, A.C., 2006, nr. 103; Cass., 1 maart 2006, AR P.06.0280.F, A.C., nr. 116.
- Art. 6 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
14/07/2009 P. P.2009.1074.F
549 RECHTEN VAN DE MENS
Anonieme getuige - Huiszoeking
De door een onderzoeksrechter bevolen huiszoekingen zijn niet onregelmatig en zijn niet strijdig met de artt. 6 en 8 E.V.R.M., op de enige grond dat zij het gevolg zijn van inlichtingen die door anonieme getuigenissen zijn verkregen (1). (1) Zie Cass., 27 juni 2000, A.R. P.98.1147.N, nr. ... en 28 juni 2000, A.R. P.00.0243.F, nr ' '
- Artt. 6.1 en 8 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
550
4/04/2001 A.
RECHTEN VAN DE MENS
P.2001.0041.F
Artikel 10.2 - Vrijheid van meningsuiting - Bij wet bepaalde beperkingen - Huiszoeking en beslag bij een journalist - Recht op het geheim van de bronnen
Art. 10.2 E.V.R.M. staat beperkingen op de vrijheid van meningsuiting toe, als ze bepaald zijn bij wet, een rechtmatig doel beogen en beantwoorden aan het vereiste van proportionaliteit; de huiszoeking en het beslag zijn maatregelen die voorgeschreven zijn bij het Sv., zodat voormeld artikel de rechter niet verbiedt te beslissen dat die maatregelen, al zijn ze genomen t.a.v. een beroepsjournalist, een rechtmatig doel beogen, in zoverre de onderzoeksrechter kennisgenomen heeft van feiten van omkoping, gepleegd met de bedoeling om vertrouwelijke informatie te verspreiden, en dat ze ertoe strekken na te gaan of de bescherming van het geheim van toepassing is op een geoorloofde of een ongeoorloofde bron (1). (1) Zie Cass., 21 nov. 1979 (A.C., 1980,
363).
- Art. 10.2 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
551
1/12/2004 T.
RECHTEN VAN DE MENS
P.2004.1305.F
Artikel 14.1 - Recht op een eerlijk proces - Beoordeling - Criteria
De eerbiediging van het recht op een eerlijk proces dat is vastgelegd in de artikelen 6.1 EVRM en 14.1 BUPO-Verdrag, wordt beoordeeld met inachtneming van de rechtspleging in haar geheel, rekening houdend met de specifieke omstandigheden eigen aan de concrete zaak (1)(2)(3). (1) Cass., 27 jan. 2009, XX X.00.0000.X, A.C., 2009, nr.
... (2) Zie: Cass., 1 feb. 1995, AR P.94.1545.F, A.C., 1995, nr. 62. (3) Zie: Cass., 31 mei
1995, AR P.95.0345.F, A.C., 1995, nr. 268.
552
10/03/2009 K.
RECHTEN VAN DE MENS
P.2009.0006.N
Artikel 14.5 - Toepassingsgebied - Rechtspleging in belastingzaken
Artikel 14.5, I.V.B.P.R. kan van toepassing zijn op geschillen over rechten en verplichtingen in belastingzaken op voorwaarde dat de rechtspleging in belastingzaken leidt of kan leiden tot een naar aanleiding van een strafvordering uitgesproken straf in de zin van die verdragsbepaling (1). (1) Zie Cass., 23 jan. 0000, XX X.0000.X, A.C., 1991-
92, nr 269; Cass., 20 april 0000, XX X.0000.X, A.C., 1989-90, nr 490.
- Art. 14.5 Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, ondertekend te New- York op 16 dec. 1966, goegekeurd bij de wet van 15 mei 1981
15/10/2009
M. t/ BELGISCHE STAAT, MINISTER VAN FINANCIEN
F.2008.0001.N
553 RECHTEN VAN DE MENS
Artikel 14.1 - Recht op een eerlijk proces - Hof van assisen - Verklaring van de jury - Antwoord op de vragen
De enkele omstandigheid dat de gezworenen voor het hof van assisen de gestelde vragen over de ten laste gelegde misdrijven slechts bevestigend of ontkennend dienen te beantwoorden zonder bijkomende motivering, levert nog geen schending op van de artikelen 6.1 EVRM en 14.1 BUPO-Verdrag (1)(2)(3)(4). (1) Cass., 27 jan. 2009, XX
X.00.0000.X, A.C., 2009, nr (2) Zie: Cass., 1 feb. 1995, AR P.94.1545.F, A.C., 1995,
nr. 62. (3) Zie: Cass., 31 mei 1995, AR P.95.0345.F, A.C., 1995, nr. 268. (4) Cass., 30
jan. 2007, AR P.06.1390.N, A.C., 2007, nr. 55.
554
10/03/2009 K.
RECHTEN VAN DE MENS
P.2009.0006.N
Artikel 14.1 - Recht op een eerlijk proces - Procedure voor het hof van assisen
Het recht op een eerlijk proces en het recht van verdediging zijn gewaarborgd wanneer de beschuldigde tijdens de procedure voor het hof van assisen de mogelijkheid heeft gehad al zijn verweermiddelen te laten gelden (1). (1) Cass., 30 jan. 2007, AR P.06.1390.N, A.C., 2007, nr. 55.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
- Art. 14.1 Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, ondertekend te New- York op 16 dec. 1966, goegekeurd bij de wet van 15 mei 1981
555
27/01/2009 Y.
RECHTEN VAN DE MENS
P.2008.1677.N
Strafzaken - Vermoeden van onschuld - Eerbiediging - Uitspraak van de rechter over zijn bevoegdheid
Wanneer de rechter vóór het onderzoek van de gegrondheid van de beschuldiging uitspraak moet doen over zijn bevoegdheid, kan hij niet zonder het vermoeden van onschuld te miskennen, van zijn overtuiging doen blijken volgens welke de vervolgde persoon schuldig is aan de hem ten laste gelegde feiten (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas., 2008, nr. ...
- Art. 6.2 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
- Art. 14.2. Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, ondertekend te New- York op 16 dec. 1966, goegekeurd bij de wet van 15 mei 1981
4/06/2008
LE PROCUREUR GENERAL PRES LA COUR D'APPEL DE MONS e.c. S. t/ A. et
crts.
P.2008.0687.F
556 RECHTEN VAN DE MENS
Artikel 14.1 - Onpartijdigheid van de rechter - Begrip - Berichtgeving in de pers
De onpartijdigheid waarvan de rechter blijk moet geven, is in de regel bereikt door de houding van die rechter bij de behandeling van de zaak; meer bepaald moet de rechter vooraleer hij bij vonnis over de zaak uitspraak doet, erover waken dat hij geen standpunten inneemt waardoor hij laat verstaan dat hij reeds een mening heeft over de hem voorgelegde geschilpunten; dat berichtgeving in de pers ook de rechter en de jury van het hof van assisen kan bereiken, houdt niet in dat daardoor een schijn van partijdigheid ontstaat (1). (1) Cass., 15 dec. 2004, AR P.04.1189.F, A.C., 2004; nr. 612 met concl. adv.-gen. LOOP.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
- Art. 14.1 Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, ondertekend te New- York op 16 dec. 1966, goegekeurd bij de wet van 15 mei 1981
557
19/02/2008
RECHTEN VAN DE MENS
V. t/ M. e.a.
P.2007.1648.N
Artikel 14.1 - Recht op een eerlijk proces - Procedure voor het hof van assisen
Het recht op een eerlijk proces en het recht van verdediging zijn gewaarborgd wanneer de beschuldigde tijdens de procedure voor het hof van assisen de mogelijkheid heeft gehad al zijn verweermiddelen te laten gelden (1)(2). (1) Cass., 27 jan. 2009, AR P.08.1677.N, A.C., 2009, nr (2) Cass., 30 jan. 2007, AR P.06.1390.N, A.C., 2007, nr.
55.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
- Art. 14.1 Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, ondertekend te New- York op 16 dec. 1966, goegekeurd bij de wet van 15 mei 1981
558
10/03/2009 K.
RECHT VAN VERDEDIGING
P.2009.0006.N
Advocaat - Recht op bijstand - Draagwijdte - Voorlopige hechtenis - Bevel tot aanhouding - Onderzoeksrechter - Verhoor van de inverdenkinggestelde
Het recht van iedere beschuldigde om zichzelf te verdedigen of de bijstand te hebben van een raadsman naar eigen keuze en, indien hij niet over voldoende middelen beschikt om een raadsman te bekostigen, om kosteloos door een toegevoegd advocaat te kunnen worden bijgestaan, indien het belang van de rechtspraak zulks vereist, is van toepassing voor de rechter die moet oordelen over de gegrondheid van de strafvordering en niet bij het verhoor van de inverdenkinggestelde door de onderzoeksrechter alvorens het bevel tot aanhouding uit te vaardigen (1). (1) Cass., 14 dec. 1999, XX X.00.0000.X, nr. 678.
- Art. 6.3, c Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
- Art. 16, § 2 Wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis
3/10/2007 B. P.2007.1372.F
559 RECHT VAN VERDEDIGING
Advocaat - Recht op bijstand - Draagwijdte - Voorlopige hechtenis - Bevel tot aanhouding - Onderzoeksrechter - Verhoor van de inverdenkinggestelde
Alleen uit het feit dat geen enkele wettelijke bepaling voorschrijft dat een advocaat de inverdenkinggestelde moet bijstaan tijdens het verhoor door de onderzoeksrechter, voor het verlenen van het bevel tot aanhouding, kan niet worden afgeleid dat zijn recht op een eerlijk proces voor het vonnisgerecht ernstig in het gedrang kan worden gebracht of dat de uitoefening van zijn recht van verdediging, zowel voor de onderzoeksgerechten als voor de vonnisgerechten, kan worden belemmerd (1). (1) Cass., 4 dec. 2002, AR
P.02.1553.F, nr. 651.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
- Art. 16, § 2 Wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis
560
3/10/2007 B.
RECHT VAN VERDEDIGING
Procedure voor het hof van assisen
P.2007.1372.F
Het recht op een eerlijk proces en het recht van verdediging zijn gewaarborgd wanneer de beschuldigde tijdens de procedure voor het hof van assisen de mogelijkheid heeft gehad al zijn verweermiddelen te laten gelden (1). (1) Cass., 30 jan. 2007, AR P.06.1390.N, A.C., 2007, nr. 55.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
- Art. 14.1 Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, ondertekend te New- York op 16 dec. 1966, goegekeurd bij de wet van 15 mei 1981
561
27/01/2009 Y.
RECHT VAN VERDEDIGING
P.2008.1677.N
Andere procedure - Dossier - Rechter - Weigering om stukken te voegen
Miskenning van het recht van verdediging kan niet worden afgeleid uit de omstandigheid alleen dat de rechter, op grond van een feitelijke beoordeling en om de redenen die hij nauwkeurig aangeeft, heeft beslist dat er geen grond was om bij het rechtsplegingsdossier ten laste van de beklaagde, stukken te voegen die volgens hem op een andere procedure betrekking hebben of niet noodzakelijk zijn om tot zijn overtuiging te komen (1). (1) Cass., 26 jan. 1983, AR 2711, A.C., 1982-1983, nr. 304;
zie Cass., 4 okt. 2005, AR P.05.0537.N, A.C., 2005, nr. 476.
1/04/2009
G. et crts t/ S.A. CHIMAC et crts.
P.2008.1192.F
562 RECHT VAN VERDEDIGING
Procedure voor het hof van assisen
Het recht op een eerlijk proces en het recht van verdediging zijn gewaarborgd wanneer de beschuldigde tijdens de procedure voor het hof van assisen de mogelijkheid heeft gehad al zijn verweermiddelen te laten gelden (1)(2). (1) Cass., 27 jan. 2009, AR P.08.1677.N, A.C., 2009, nr (2) Cass., 30 jan. 2007, AR P.06.1390.N, A.C., 2007, nr.
55.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
- Art. 14.1 Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, ondertekend te New- York op 16 dec. 1966, goegekeurd bij de wet van 15 mei 1981
563
10/03/2009 K.
RECHTERLIJK GEWIJSDE
P.2009.0006.N
Algemeen rechtsbeginsel "non bis in idem" - Miskenning
Het feit dat er ten laste van eenzelfde persoon twee veroordelingen bestaan die deze niet kan aanvechten en die op hetzelfde feit betrekking hebben, schept een toestand die onverenigbaar is met het algemeen rechtsbeginsel "non bis in idem"; het is niet vereist dat de eerste beslissing kracht van gewijsde heeft op het ogenblik dat de tweede rechter uitspraak moet doen; het volstaat dat dit het geval is op het ogenblik dat de tweede beslissing voor wettigheidtoezicht aan het Hof wordt voorgelegd.
2/12/2009
LE PROCUREUR GENERAL PRES LA COUR DE CASSATION e.c. D.
P.2009.1581.F
564 RECHTERLIJK GEWIJSDE
Aard van voorwerp en oorzaak van de rechtsvordering
De artikelen 23 tot en met 27 van het Gerechtelijk Wetboek houden niet in dat wanneer het voorwerp en de oorzaak van een rechtsvordering waarover definitief is beslist, niet identiek zijn aan die van een latere rechtsvordering tussen dezelfde partijen, de rechter een aanspraak kan aannemen waarvan de grondslag onverenigbaar is met het vroegere gewijsde (1). (1) Zie de conclusie van het openbaar ministerie.
- Artt. 23 tot en met 27 Gerechtelijk Wetboek
14/12/2009
RIJKSDIENST VOOR SOCIALE ZEKERHEID t/ DEN BERG B.V.B.A.
S.2008.0145.N
565 RECHTERLIJK GEWIJSDE
Aard van voorwerp en oorzaak van de rechtsvordering
Conclusie van advocaat-generaal XXXXXXX.
14/12/2009
RIJKSDIENST VOOR SOCIALE ZEKERHEID t/ DEN BERG B.V.B.A.
S.2008.0145.N
566 RECHTERLIJK GEWIJSDE
Onderzoeksgerechten - Beslissing ten gronde
Beslissingen van onderzoeksgerechten hebben slechts gezag van gewijsde in geval de wet ze het recht verleent om over de grond van de zaak uitspraak te doen zoals een vonnisgerecht (1). (1) Cass., 18 juli 1995, AR P.95.0889.N, A.C., 1995, nr. 350.
10/03/2009
V. t/ D. e.a.
P.2008.1569.N
567 RECHTERLIJK GEWIJSDE
Vrijspraak wegens het bestaan van twijfel - Draagwijdte - Toevallig feit
Uit de vrijspraak wegens het bestaan van twijfel volgt niet noodzakelijkerwijs en met zekerheid dat de strafrechter beslist heeft dat het bewijs van een toevallig feit is geleverd.
7/12/2009
ETHIAS DROIT COMMUN t/ FONDS COMMUN DE GARANTIE AUTOMOBILE
C.2008.0516.F
568 RECHTERLIJKE ORGANISATIE
Rechter - Tijdelijk aangewezen rechter - Aanwijzing van een welbepaalde rechter voor de behandeling van een welbepaalde zaak - Onpartijdigheid - Artikel 6.1 E.V.R.M.
Noch de omstandigheid dat de aanwijzing van een rechter van een rechtbank in een andere rechtbank per definitie een bepaalde rechter betreft, noch de enkele omstandigheid dat de beschikking ter zake krachtens artikel 98, vijfde lid, Gerechtelijk Wetboek gebeurt op vordering of op advies van de procureur-generaal, kan een verdenking van partijdigheid doen rijzen in hoofde van een gedelegeerd rechter; tot aanwijzing van het tegendeel moet de eerste voorzitter van het hof van beroep, aan wie het behoort ervoor te waken dat de delegatie geen ander doeleinde nastreeft dan de behoeften van de dienst, geacht worden ter zake enkel de goede werking van de dienst op het oog te hebben gehad en worden ook alle rechters geacht onpartijdig te oordelen (1). (1) Zie Cass., 10 dec. 1996, AR P.96.0925.N, nr 496; Cass., 24 april 2001, AR
P.96.1117.N, nr 222.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
19/04/2007
K. e.a. t/ TURKSE STAAT, minister van Buitenlandse Zaken van Turkije
P.2006.1605.N
569 RECHTERLIJKE ORGANISATIE
Rechter - Tijdelijk aangewezen rechter - Aanwijzing op vordering of advies van de procureur- generaal - Onpartijdigheid - Artikel 6.1 E.V.R.M.
Noch de omstandigheid dat de aanwijzing van een rechter van een rechtbank in een andere rechtbank per definitie een bepaalde rechter betreft, noch de enkele omstandigheid dat de beschikking ter zake krachtens artikel 98, vijfde lid, Gerechtelijk Wetboek gebeurt op vordering of op advies van de procureur-generaal, kan een verdenking van partijdigheid doen rijzen in hoofde van een gedelegeerd rechter; tot aanwijzing van het tegendeel moet de eerste voorzitter van het hof van beroep, aan wie het behoort ervoor te waken dat de delegatie geen ander doeleinde nastreeft dan de behoeften van de dienst, geacht worden ter zake enkel de goede werking van de dienst op het oog te hebben gehad en worden ook alle rechters geacht onpartijdig te oordelen (1). (1) Zie Cass., 10 dec. 1996, AR P.96.0925.N, nr 496; Cass., 24 april 2001, AR
P.96.1117.N, nr 222.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
19/04/2007
K. e.a. t/ TURKSE STAAT, minister van Buitenlandse Zaken van Turkije
P.2006.1605.N
570 RECHTERLIJKE ORGANISATIE
Rechter - Tijdelijk aangewezen rechter - Beschikking van de eerste voorzitter van het hof van beroep - Vermoeden van onpartijdigheid tot aanwijzing van het tegendeel
Noch de omstandigheid dat de aanwijzing van een rechter van een rechtbank in een andere rechtbank per definitie een bepaalde rechter betreft, noch de enkele omstandigheid dat de beschikking ter zake krachtens artikel 98, vijfde lid, Gerechtelijk Wetboek gebeurt op vordering of op advies van de procureur-generaal, kan een verdenking van partijdigheid doen rijzen in hoofde van een gedelegeerd rechter; tot aanwijzing van het tegendeel moet de eerste voorzitter van het hof van beroep, aan wie het behoort ervoor te waken dat de delegatie geen ander doeleinde nastreeft dan de behoeften van de dienst, geacht worden ter zake enkel de goede werking van de dienst op het oog te hebben gehad en worden ook alle rechters geacht onpartijdig te oordelen (1). (1) Zie Cass., 10 dec. 1996, AR P.96.0925.N, nr 496; Cass., 24 april 2001, AR
P.96.1117.N, nr 222.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
19/04/2007
K. e.a. t/ TURKSE STAAT, minister van Buitenlandse Zaken van Turkije
P.2006.1605.N
571 RECHTERLIJKE ORGANISATIE
Rechter - Vermoeden van onpartijdigheid - Artikel 6.1 E.V.R.M.
Noch de omstandigheid dat de aanwijzing van een rechter van een rechtbank in een andere rechtbank per definitie een bepaalde rechter betreft, noch de enkele omstandigheid dat de beschikking ter zake krachtens artikel 98, vijfde lid, Gerechtelijk Wetboek gebeurt op vordering of op advies van de procureur-generaal, kan een verdenking van partijdigheid doen rijzen in hoofde van een gedelegeerd rechter; tot aanwijzing van het tegendeel moet de eerste voorzitter van het hof van beroep, aan wie het behoort ervoor te waken dat de delegatie geen ander doeleinde nastreeft dan de behoeften van de dienst, geacht worden ter zake enkel de goede werking van de dienst op het oog te hebben gehad en worden ook alle rechters geacht onpartijdig te oordelen (1). (1) Zie Cass., 10 dec. 1996, AR P.96.0925.N, nr 496; Cass., 24 april 2001, AR
P.96.1117.N, nr 222.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
19/04/2007
K. e.a. t/ TURKSE STAAT, minister van Buitenlandse Zaken van Turkije
P.2006.1605.N
572 RECHTERLIJKE ORGANISATIE
Strafvordering - Hof van assisen - Verzoek tot bewarend beslag op de goederen van de beschuldigde - Verlof tot bewarend beslag verleend aan de burgerlijke partij door de beslagrechter - Zelfde beslagrechter die nadien als rechter-assessor zetelt in het Hof van Assisen
Nu krachtens de artikelen 1415, 1429 en 1494, eerste lid, Gerechtelijk Wetboek geen verlof om bewarend beslag op roerend en onroerend goed te leggen kan worden verleend dan wegens een schuldvordering die zeker en opeisbaar is en die vaststaande is of vatbaar voor een voorlopige raming, geeft de beslagrechter die een verzoek tot bewarend beslag tot zekerheidstelling van een vordering inzake aansprakelijkheid buiten overeenkomst, ontvankelijk en gegrond verklaart, noodzakelijkerwijze zijn mening te kennen over de door de verzoeker aangeklaagde feiten die de grondslag vormen voor die vordering; de omstandigheid dat diezelfde beslagrechter nadien, in de andere hoedanigheid van rechter-assessor, deel uitmaakt van het hof van assisen dat oordeelt over de strafvordering wegens dezelfde feiten ten laste van de beslagene, is van aard om bij de beschuldigde gewettigde twijfel te wekken betreffende de geschiktheid van die rechter-assessor om de zaak met de vereiste onafhankelijkheid en onpartijdigheid te behandelen.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
- Art. 292 Gerechtelijk Wetboek
5/06/2007
S. t/ V. e.a.
P.2007.0294.N
573 RECHTERLIJKE ORGANISATIE
Samenstelling van het rechtscollege - Bijwonen van alle zittingen - Uitspraak van de beslissing - Wijziging van het Gerechtelijk Wetboek - Werking van de wet in de tijd
Krachtens artikel 31, Wet 26 april 2007 tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek met het oog op het bestrijden van de gerechtelijke achterstand, zijn de wijzigingen die in de artikelen 779 en 782 van dat wetboek zijn aangebracht, alsook de invoeging daarin van een artikel 782bis, in elke aanleg van toepassing op de zaken waarvoor op 1 september 2007 geen rechtsdag is vastgesteld; de betekening van de eerste dagvaarding in de zaak voor het strafgerecht in hoger beroep, geeft de datum aan waarop de zaak wordt vastgesteld.
24/09/2008
E. t/ Z.
P.2008.0494.F
574 RECHTSBEGINSELEN (ALGEMENE)
Inkomstenbelastingen - Vertrouwensbeginsel of rechtszekerheidsbeginsel - Miskenning - Voorwaarde - Rechtmatig vertrouwen
De miskenning van het vertrouwensbeginsel veronderstelt dat het vertrouwen van de burger ten overstaan van het overheidsoptreden rechtmatig is; dit is niet het geval bij de belastingplichtige van wie de taxatieambtenaar in het verleden het deel van zijn beroepsinkomsten behaald in het buitenland niet heeft opgespoord (1). (1) Zie Cass., 3 nov. 2000, AR F.98.0072.N, nr 596, met concl. O.M.; Cass., 6 nov. 2000, AR F.99.0108.F, nr 598, met concl. van eerste adv.-gen. J.F. XXXXXXXX; Cass., 26 okt.
2001, AR F.00.0034.F, nr 577; Cass., 3 juni 2002, AR F.01.0044.F, nr 337; Cass., 14
juni 2002, AR F.00.0054.F, nr 360.
3/12/2004
B. e.a. t/ BELGISCHE STAAT, MINISTER VAN FINANCIEN
F.2002.0053.N
575 RECHTSBEGINSELEN (ALGEMENE)
Strafzaken - Algemeen rechtsbeginsel "non bis in idem" - Miskenning - Rechterlijk gewijsde - Gezag van gewijsde
Het feit dat er ten laste van eenzelfde persoon twee veroordelingen bestaan die deze niet kan aanvechten en die op hetzelfde feit betrekking hebben, schept een toestand die onverenigbaar is met het algemeen rechtsbeginsel "non bis in idem"; het is niet vereist dat de eerste beslissing kracht van gewijsde heeft op het ogenblik dat de tweede rechter uitspraak moet doen; het volstaat dat dit het geval is op het ogenblik dat de tweede beslissing voor wettigheidtoezicht aan het Hof wordt voorgelegd.
2/12/2009
LE PROCUREUR GENERAL PRES LA COUR DE CASSATION e.c. D.
P.2009.1581.F
576 RECHTSBEGINSELEN (ALGEMENE)
Burgerlijke zaken - Personele gevolgen van het huwelijk en het huwelijksvermogensstelsel - Geen huwelijkscontract - Wet van de nationaliteit der echtgenoten - Wet van de eerste echtelijke verblijfplaats
Er bestaat geen algemeen rechtsbeginsel volgens hetwelk de personele gevolgen van het huwelijk en het huwelijksvermogensstelsel, wanneer er geen huwelijkscontract is, onderworpen zijn aan de wet van de nationaliteit van de echtgenoten indien deze een gemeenschappelijke nationaliteit hebben op het ogenblik van het huwelijk, en bij ontstentenis daarvan, aan de wet van hun eerste echtelijke verblijfplaats.
4/12/2009
N. t/ H.
C.2008.0214.F
577 RECHTSBEGINSELEN (ALGEMENE)
Toepassing
Algemene rechtsbeginselen mogen door de rechter in een welbepaalde zaak niet worden toegepast indien die toepassing onverenigbaar zou zijn met de wil van de wetgever.
4/12/2009
S.A. BELGACOM t/ INSTITUT BELGE DES SERVICES POSTAUX ET DES
TELECOMMUNICATIONS et crts
C.2008.0072.F
578 RECHTSBEGINSELEN (ALGEMENE)
Bevel tot aanhouding - Advocaat - Recht op bijstand - Draagwijdte - Voorlopige hechtenis - Onderzoeksrechter - Verhoor van de inverdenkinggestelde
Het recht van iedere beschuldigde om zichzelf te verdedigen of de bijstand te hebben van een raadsman naar eigen keuze en, indien hij niet over voldoende middelen beschikt om een raadsman te bekostigen, om kosteloos door een toegevoegd advocaat te kunnen worden bijgestaan, indien het belang van de rechtspraak zulks vereist, is van toepassing voor de rechter die moet oordelen over de gegrondheid van de strafvordering en niet bij het verhoor van de inverdenkinggestelde door de onderzoeksrechter alvorens het bevel tot aanhouding uit te vaardigen (1). (1) Cass., 14 dec. 1999, XX X.00.0000.X, nr. 678.
- Art. 6.3, c Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
- Art. 16, § 2 Wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis
3/10/2007 B. P.2007.1372.F
579 RECHTSBEGINSELEN (ALGEMENE)
Vermoeden van onschuld - Eerbiediging - Strafzaken - Uitspraak van de rechter over zijn bevoegdheid
Wanneer de rechter vóór het onderzoek van de gegrondheid van de beschuldiging uitspraak moet doen over zijn bevoegdheid, kan hij niet zonder het vermoeden van onschuld te miskennen, van zijn overtuiging doen blijken volgens welke de vervolgde persoon schuldig is aan de hem ten laste gelegde feiten (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas., 2008, nr. ...
- Art. 6.2 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
- Art. 14.2. Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, ondertekend te New- York op 16 dec. 1966, goegekeurd bij de wet van 15 mei 1981
4/06/2008
LE PROCUREUR GENERAL PRES LA COUR D'APPEL DE MONS e.c. S. t/ A. et
crts.
P.2008.0687.F
580 RECHTSBIJSTAND
Betichting van valsheid - Bureau voor rechtsbijstand van het Hof van Cassatie - Aanvraag van rechtsbijstand - Afwijzing - Van valsheid beticht advies van de advocaat bij het Hof van Cassatie - Cassatieberoep
Aangezien geen cassatiegeding hangende is, kan de verzoeker het advies van de advocaat bij het Hof van Cassatie op grond waarvan het bureau voor rechtsbijstand geoordeeld heeft dat zijn aanspraak om zich in cassatie te voorzien niet rechtmatig leek, niet van valsheid betichten.
- Artt. 667, 670, tweede lid, en 907 Gerechtelijk Wetboek
581
8/01/2010 B.
RECHTSBIJSTAND
C.2009.0636.F
Verwijzing van een rechtbank naar een andere - Burgerlijke zaken - Gewettigde verdenking - Hof van Cassatie - Bureau voor rechtsbijstand - Toepasselijkheid
Geen enkele wetsbepaling biedt de mogelijkheid om de procedure tot verwijzing wegens gewettigde verdenking toe te passen op het Hof van Cassatie of op het bij dat Hof opgerichte bureau voor rechtsbijstand (1). (1) Zie Cass., 23 maart 1988, AR 6617, A.C.,
1987-88, nr. 464.
- Artt. 648, 2° en 670, tweede lid Gerechtelijk Wetboek
582
8/01/2010 B.
RECHTSBIJSTAND
C.2009.0636.F
Hoger beroep - Burgerlijke zaken (handelszaken en sociale zaken inbegrepen) - Algemeen - Beslissing van het bureau voor rechtsbijstand van het Hof van Cassatie - Afwijzing
De wet voorziet in geen enkel rechtsmiddel tegen de beslissing waarbij het bureau voor rechtsbijstand van het Hof van Cassatie een aanvraag van rechtsbijstand voor het instellen van cassatieberoep afwijst.
- Art. 670, tweede lid Gerechtelijk Wetboek
8/01/2010 B. C.2009.0636.F
583 REDENEN VAN DE VONNISSEN EN ARRESTEN
Strafzaken - Tegenstrijdigheid in de redenen - Begrip - Bewezen feiten - Verklaring - Strafrechtelijke omschrijving - Zelfde, niet bewezen verklaarde feiten - Gelijktijdige beslissing - Andere strafrechtelijke omschrijving - Wil van de rechter
Ofschoon het tegenstrijdig is om tegelijkertijd dezelfde feiten bewezen te verklaren onder de ene strafrechtelijke omschrijving en niet bewezen onder een andere, kan de grief inzake tegenstrijdigheid worden afgewezen wanneer de redengeving van de beslissing geen enkele twijfel laat bestaan over de wil van de rechter om de vervolgde persoon uitsluitend voor één kwalificatie te veroordelen, zodat de anders omschreven feiten op kennelijk overtollige wijze niet bewezen worden verklaard.
- Art. 149 Grondwet 1994
3/06/2009
X. x/ ETAT BELGE MINISTRE DES FINANCES
P.2008.1732.F
584 REDENEN VAN DE VONNISSEN EN ARRESTEN
Hof van assisen - Eindarrest - Veroordeling - Motivering
Bij ontstentenis van daartoe strekkende conclusies, is het veroordelend arrest van het hof van assisen, ook wat de schuld betreft, regelmatig met redenen omkleed wanneer het, zoals hier, de vaststelling bevat dat de jury bevestigend heeft geantwoord op de vragen over de ten laste gelegde misdrijven die in de bewoordingen van de wet zijn omschreven en waarvan alle bestanddelen zijn aangegeven (1)(2)(3). (1) Cass., 27 jan. 2009, XX X.00.0000.X, A.C., 2009, nr (2) Zie: Cass., 31 mei 1995, AR P.95.0345.F, A.C.,
1995, nr. 268 (3) Cass., 30 jan. 2007, AR P.06.1390.N, A.C., 2007, nr. 55.
585
- Art. 149 Gerechtelijk Wetboek
10/03/2009 K.
STEDENBOUW
P.2009.0006.N
Herstelvordering - Vordering voor het eerst gesteld in hoger beroep
De herstelvordering, die toekomt aan het bevoegde bestuur en zonder wiens initiatief de gerechtelijke overheid noch ambtshalve het herstel kan vorderen noch ambtshalve tot herstel kan veroordelen, ligt niet virtueel besloten in de strafvordering en kan niet voor het eerst in hoger beroep worden gesteld: het devolutief principe dat bepalend is voor de aanleg in hoger beroep, sluit uit dat de rechter in hoger beroep meer zou kunnen dan de eerste rechter.
- Artt. 199 en 202 Strafwetboek
- Art. 149, § 1, eerste lid Stedenbouwdecreet 1999 Decr. van de Vlaamse Raad 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening
10/03/2009
GEWESTELIJK STEDEBOUWKUNDIG INSPECTEUR VAN HET VLAAMS GEWEST t/ L. e.a.
P.2008.1604.N
586 STEDENBOUW
Herstelvordering - Vordering tot herstel in de oorspronkelijke toestand - Wettelijke verplichting - Beoordeling door de rechter
Wanneer het bestuur bij het instellen van de herstelvordering wettelijk gebonden is het herstel in de oorspronkelijke toestand te vorderen en over geen verdere keuze beschikt, mag de strafrechter niet oordelen over de opportuniteit van de gevorderde herstelmaatregel.
- Art. 149, § 1, derde lid Stedenbouwdecreet 1999 Decr. van de Vlaamse Raad 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening
587
5/01/2010
STEDENBOUW
J. e.a. t/ GEWESTELIJK STEDENBOUWKUNDIG INSPECTEUR
P.2009.0486.N
Herstel in de oorspronkelijke toestand - Kwalificatie als straf in de zin van artikel 6.1 E.V.R.M. - Gevolg - Persoonlijk karakter van de straf - Toepassing
De vaststelling dat het herstel in de oorspronkelijke toestand een straf is in de zin van artikel 6.1 E.V.R.M., brengt enkel mee dat de waarborgen van die bepaling moeten worden in acht genomen, waaronder de behandeling van de vordering binnen een redelijke termijn; voormelde vaststelling heeft niet tot gevolg dat die maatregel in de Belgische wetgeving van strafrechtelijke aard is zodat de algemene bepalingen van het Belgisch strafrecht en strafprocesrecht, inzonderheid wat betreft het persoonlijk karakter van de straf erop toepassing moeten vinden (1). (1) Zie Cass., 4 nov. 2008, AR P.08.0081.N, A.C., 2008, nr. 608 met conclusie van eerste advocaat-generaal Xx Xxxxx; Cass., 6 jan. 2009, AR P.08.0674.N, A.C., 2009, nr. ...
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
- Art. 149, § 1 Stedenbouwdecreet 1999 Decr. van de Vlaamse Raad 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening
588
23/06/2009
STEDENBOUW
L. e.a. t/ STEDENBOUWKUNDIG INSPECTEUR VAN HET VLAAMS
XXXXXX
X.0000.0000.X
Herstel in de oorspronkelijke staat - Kwalificatie als straf in de zin van artikel 6.1 E.V.R.M. - Gevolg - Toepassing bij overschrijding van de redelijke termijn
De vaststelling dat inzake stedenbouw een herstel in de oorspronkelijke staat een straf is in de zin van artikel 6.1 E.V.R.M, brengt enkel met zich mee dat de waarborgen van die bepaling moeten worden in acht genomen; het blijft voor de strafrechter mogelijk, ook wanneer hij vaststelt dat de redelijke termijn is overschreden, dit herstel te bevelen teneinde de gevolgen van het stedenbouwmisdrijf te doen ophouden en te voorkomen dat de beklaagde het voordeel uit het door hem gepleegde misdrijf behoudt (1). (1) Zie Cass., 28 okt. 2008, AR P.08.0880.N, A.C., 2008, nr 590; Cass., 4 nov. 2008, AR
P.08.0081.N, A.C., 2008, nr 608 met conclusie eerste advocaat-generaal DE SWAEF.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
- Artt. 149 en 150 Stedenbouwdecreet 1999 Decr. van de Vlaamse Raad 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening
6/01/2009
S. t/ H. e.a.
P.2008.0674.N
589 STEDENBOUW
Herstelvordering - Definitieve veroordeling op de strafvordering - Navolgende overschrijding van de redelijke termijn voor de beoordeling van de herstelvordering
Wanneer de beklaagde wegens het door hem begane bouwmisdrijf definitief tot straf werd veroordeeld, heeft de omstandigheid dat achteraf de redelijke termijn voor de beoordeling van de herstelvordering is overschreden, niet tot gevolg dat de rechter geen volledig herstel meer kan bevelen.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
- Art. 149, § 1 Stedenbouwdecreet 1999 Decr. van de Vlaamse Raad 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening
590
28/10/2008 V.
STEDENBOUW
P.2008.0880.N
Herstelvordering - Straf in de zin van artikel 6.1 E.V.R.M. - Aard van de herstelvordering naar Belgisch recht
Het beschouwen van het herstel in de oorspronkelijke staat als een straf in de zin van artikel 6 EVRM brengt enkel met zich mee dat de in die bepaling vervatte waarborgen moeten worden in acht genomen; het brengt niet met zich mee dat die maatregel van strafrechtelijke aard is zodat de algemene bepalingen van het Belgisch strafrecht en strafprocesrecht terzake toepassing moeten vinden (1). (1) Zie Cass., 14 juni 2006, AR P.05.1632.F, A.C., 2006, nr. 329; zie ook Grondw. Hof, nr. 18/95, 2 maart 1995, overweging B.3.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
- Art. 149, § 1 Stedenbouwdecreet 1999 Decr. van de Vlaamse Raad 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening
591
28/10/2008 V.
STEDENBOUW
P.2008.0880.N
Herstelvordering - Mede-eigenaar - Geding over de vordering tot herstel - Mede-eigenaar niet bij het geding betrokken - Vordering voorafgaandelijk niet aan de mede-eigenaar medegedeeld
De omstandigheid dat de mede-eigenaar niet bij het geding over de vordering tot herstel inzake stedenbouw werd betrokken en dat de vordering hem voorafgaandelijk niet werd medegedeeld schendt op zich het door artikel 6 E.V.R.M. bepaalde recht van toegang tot een rechtbank niet; bij wijze van tijdig derdenverzet kan de mede-eigenaar tegen die vordering verweer voeren en daarbij zijn rechtmatige belangen voor de rechter doen gelden.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
- Artt. 149, §§ 1, 2, 3 en 4, en 160, vijfde lid Decr. Vl. Parlement 18 mei 1999
6/02/2007
L. t/ B. e.a.
P.2006.1286.N
592 STEDENBOUW
Planschadevergoeding - Recht op vergoeding - Ontstaan van het recht
Het recht op planschadevergoeding ontstaat slechts vanaf het ogenblik dat een daad wordt gesteld die de minderwaarde tot uiting brengt en wanneer dergelijke daad niet wordt gesteld, vervalt het recht op vergoeding tien jaar na de inwerkingtreding van het plan; de datum van de betekening van de dagvaarding tot het verkrijgen van planschadevergoeding is bepalend om uit te maken of het feit dat het recht op schadevergoeding doet ontstaan , reeds voorhanden is (1). (1) Zie Cass., 16 april 1999, XX X.00.0000.X, nr. 215 en 17 maart 2000 (voltallige zitting), XX X.00.0000.X, nr.185, met concl. adv-gen. BRESSELEERS.
- Artt. 37 en 38 Wet van 29 maart 1962 houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en van de stedenbouw
- Artt. 12, 700, 716 en 717 Gerechtelijk Wetboek
593
6/12/2007
STRAF
VLAAMS GEWEST, Minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening t/ K. e.a.
C.2006.0185.N
Legaliteitsbeginsel - Artikel 7, E.V.R.M. - Artikelen 12 en 14, Gw.
Het Hof is krachtens artikel 26, § 2, van de Bijzondere Wet Arbitragehof gehouden de opgeworpen prejudiciële vraag te stellen wanneer aangevoerd wordt dat het legaliteitsbeginsel vervat in de artikelen 12, tweede lid en 14, Gw. en artikel 7,
E.V.R.M. zou miskend zijn nu nergens in de Voetbalwet of in enige andere wettelijke bepaling nader wordt gepreciseerd wat dient begrepen te worden onder de in artikel 23 van de Voetbalwet vermelde "verstoring van een voetbalwedstrijd" en "aanzetting tot slagen en verwondingen, haat of woede", terwijl de legaliteit van een strafbepaling vereist dat zij op zichzelf of in context met andere bepalingen gelezen, op voldoende wijze de als strafbaar gestelde gedraging omschrijft.
- Art. 7 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
- Artt. 12, tweede lid, en 14 Grondwet 1994
- Art. 26, § 2 Bijzondere wet op het Arbitragehof van 6 jan. 1989
- Art. 23 Wet 21 dec. 1998 betreffende de veiligheid bij voetbalwedstrijden
- zoals van toepassing voor de wijziging door art. 27 Wet 25 april 2007
H. t/ BELGISCHE STAAT, Minister van Binnenlandse Zaken
C.2009.0104.N
594 STRAF
Douane en accijnzen - Verbeurdverklaring - Veroordeling tot terugbetaling van de tegenwaarde bij niet-wederoverlegging - Aard
Artikel 232 A.W.D.A. bepaalt niet dat bij de verbeurdverklaring van de goederen waarvoor bij invoer, uitvoer, of doorvoer waarvoor ten onrechte aanspraak wordt gemaakt op de toekenning van in artikel 1, 4°bis, A.W.D.A. bedoelde bedragen, welke een straf met een zakelijk karakter is, de veroordeling tot de terugbetaling van de tegenwaarde ervan bij niet-wederoverlegging van verbeurdverklaarde maar niet- aangehaalde goederen moet worden uitgesproken; deze veroordeling tot wederoverlegging is een louter civielrechtelijke veroordeling die slechts kan ingevorderd worden met civielrechtelijke uitvoeringsmaatregelen (1). (1) Zie: Cass., 12 feb. 2008, AR P.07.1562.N, A.C., 2008, nr. 105.
8/12/2009
D. e.a. t/ BELGISCH INTERVENTIE- EN RESTITUTIEBUREAU e.a.
P.2009.1185.N
595 STRAFVORDERING
Belastingambtenaren - Aangifte bij de procureur des Konings - Machtiging van de gewestelijk directeur - Toepassingsgebied - Gemeenrechtelijke misdrijven
Art. 29, tweede lid, Sv., verbiedt de in deze bepaling vermelde ambtenaren om, zonder machtiging van de gewestelijk directeur onder wie zij ressorteren, bij de procureur des Konings de feiten aan te geven die naar luid van de belastingwetten en van de ter uitvoering ervan genomen besluiten, strafbaar zijn; de exceptie van niet- ontvankelijkheid van de vervolgingen die daaruit voortvloeit kan niet op de gemeenrechtelijke misdrijven worden toegepast.
- Art. 29, tweede lid Wetboek van Strafvordering
23/12/2009
LE PROCUREUR GENERAL PRES LA
COUR D'APPEL DE LIEGE et crts t/ G. et crts
P.2009.1179.F
596 STRAFVORDERING
Belastingambtenaren - Belastingfraude - Aangifte bij de procureur des Konings
Art. 29, tweede lid, Sv., slaat op de feiten die ter kennis van het parket worden gebracht door de ambtenaren die het aanwijst en niet op de inlichtingen die de procureur des Konings in de uitoefening van zijn algemene vervolgingsopdracht vraagt en verkrijgt, ook al worden de feiten die de belastingadministratie of de in het geding betrokken personen kennen, niet verduidelijkt door het vooronderzoek dat die magistraat heeft opgestart (1). (1) Zie Cass., 20 juni 2000, AR P.00.0200.N, A.C., 2000, nr. 384 en Cass.,
17 dec. 2008, AR P.08.0878.F, A.C., 2008, nr. 736.
- Art. 29, tweede lid Wetboek van Strafvordering
23/12/2009
LE PROCUREUR GENERAL PRES LA
COUR D'APPEL DE LIEGE et crts t/ G. et crts
P.2009.1179.F
597 STRAFVORDERING
Verdrag Rechten van de Mens - Redelijke termijn - Vonnisgerecht - Beoordeling - Toezicht van het Hof
Het staat de rechter, in het licht van de omstandigheden van de zaak en met inachtneming van de complexiteit ervan, het gedrag van de beklaagde en van de gerechtelijke overheden, in feite te oordelen of de redelijke termijn tussen de beschuldiging en het vonnis is overschreden; het Hof gaat enkel na of de rechter uit de vaststellingen die hij verricht, geen gevolgtrekking afleidt die deze niet kunnen verantwoorden (1). (1) Cass., 5 mei 1987, AR 1059, A.C., 1986-1987, nr. 517; Cass., 12
april 2000, AR P.00.0136.F, A.C., 2000, nr. 247; Cass., 8 feb. 2005, AR P.04.1317.N,
A.C., 2005, nr. 77; Cass., 26 sept. 2006, AR P.06.0604.N, A.C., 2006, nr. 439; X.
XXXXXXXX, Beginselen van Strafrechtspleging, Mechelen, Kluwer, 2007, nr. 1642 e.v.
598
5/01/2010
TAALGEBRUIK
J. e.a. t/ GEWESTELIJK STEDENBOUWKUNDIG INSPECTEUR
P.2009.0486.N
Akte van rechtspleging - Taal van de rechtspleging
Een akte van rechtspleging moet worden geacht geheel in de taal van de rechtspleging te zijn gesteld wanneer alle vermeldingen vereist voor de regelmatigheid van de akte in die taal gesteld zijn.
- Art. 24 Wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken
- Art. 1057 Gerechtelijk Wetboek
599
16/11/2009
TAALGEBRUIK
H. t/ DEN DRUKKER N.V. e.a.
C.2009.0254.N
Akte van hoger beroep - Taal van de rechtspleging
Uit artikel 24 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, volgt dat de akte van hoger beroep, bepaald in artikel 1057 van het Gerechtelijk Wetboek moet gesteld worden in de taal van de bestreden beslissing.
- Art. 24 Wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken
- Art. 1057 Gerechtelijk Wetboek
600
16/11/2009
TAALGEBRUIK
H. t/ DEN DRUKKER N.V. e.a.
C.2009.0254.N
Akte van hoger beroep - Uiteenzetting van de grieven - Argumenten ter ondersteuning van een grief - Aard
Conclusie van advocaat-generaal XXXXXXX.
16/11/2009
H. t/ DEN DRUKKER N.V. e.a.
C.2009.0254.N
601 TAALGEBRUIK
Akte van hoger beroep - Uiteenzetting van de grieven - Argumenten ter ondersteuning van een grief - Aard
Wanneer de akte van hoger beroep naast een uiteenzetting van de grieven tevens argumenten ter ondersteuning van de grieven bevat, behoren zij tot de grieven die in het debat worden gebracht en waarvan de geïntimeerde kennis moet kunnen nemen in de taal van de rechtspleging (1). (1) Zie de conclusie van het openbaar ministerie.
- Art. 24 Wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken
- Art. 1057, 7° Gerechtelijk Wetboek
16/11/2009
H. t/ DEN DRUKKER N.V. e.a.
C.2009.0254.N
602 VALSHEID EN GEBRUIK VAN VALSE STUKKEN
Valse facturen - BTW-carrousel - Gebruik van valse stukken - Duur van het misdrijf
Het gebruik van valse stukken duurt ook voort zonder nieuwe daad van de vervalser en zonder herhaalde tussenkomst van zijnentwege, zolang het door hem beoogde doel niet volledig is bereikt en zolang de hem verweten beginhandeling zonder verzet van zijn kant, het nuttige gevolg blijft hebben dat hij ervan verwachtte (1); aangezien er valse facturen waren opgemaakt met de bedoeling om artikel 53 BTW-Wetboek te overtreden, onder meer door de aflegging van leugenachtige verklaringen om onverschuldigd de terugstorting van BTW-kredieten te verkrijgen, en het door de vervalsers beoogde doel bestond in het onrechtmatig ontvangen van deze bedragen onder de dekmantel van een fictieve verkoop voor wereldwijde export en niet in het definitief opstrijken van een belasting, berekend op inkomsten die onder de werkelijke cijfers liggen, hebben de appelrechters dus kunnen oordelen dat de valse stukken pas opgehouden hebben het voor de vervalsers nuttige gevolg te hebben dat zij ervan verwachtten, op de dag dat de door die stukken misleide administratie de valsheid ervan bij het parket heeft aangegeven. (1) Zie Cass., 7 feb. 2007, AR P.06.1491.F, A.C., 2007, nr. ...
- Artt. 196, 197 en 213 Strafwetboek
603
2/04/2008
VERBINTENIS
A. et crts. t/ A. et crts.
P.2007.1744.F
Overeenkomst - Verbindende kracht - Betalingsfaciliteiten - Bevoegdheid van de rechter
Door het toestaan van betalingsfaciliteiten, dat een uitzondering vormt op het beginsel van de verbindende kracht van overeenkomsten, hetwelk ook geldt voor de rechter, kan deze de schuldenaar uitstel van betaling verlenen, maar kan hij hem niet van zijn verplichting tot betaling ontslaan (1). (1) Zie Cass., 19 juni 1986, AR 7496, nr 658 en R.W., 1987-88, 1503, met noot A. Xxx Xxxxxxx, "De toekenning van een uitstel van betaling (art. 1244 B.W.) mag er niet toe leiden dat de schuldenaar van zijn verbintenis wordt bevrijd".
- Art. 1134, eerste lid Burgerlijk Wetboek
15/06/2006
SG BANK DE MAERTELAERE N.V. t/ C.
e.a.
C.2005.0115.N
604 VERBINTENIS
Ondeelbaarheid
Het ondeelbaar karakter van een verbintenis dat voortvloeit uit de aard van het voorwerp ervan, verhindert elke gedeeltelijke uitvoering ervan.
- Art. 1217 Burgerlijk Wetboek
605
4/12/2009
VERJARING
C. t/ ASSOCIATION DES COPROPRIETAIRES DE LA RESIDENCE
VILLANDRY et crts
C.2008.0571.F
Landverzekeringsovereenkomst - Toepassing van de wet in de tijd - Nieuwe schorsingsgrond
Krachtens het algemeen rechtsbeginsel dat de wetten geen terugwerkende kracht hebben, waarvan de wet van 25 juni 1992 op dat punt niet afwijkt, is een wet die een schorsingsgrond van de verjaring bepaalt die niet voorkomt in de wet die van toepassing is op het ogenblik waarop de vordering is ontstaan, vanaf haar inwerkingtreding van toepassing op die verjaring.
606
4/12/2009
VERJARING
R. t/ ETHIAS DROIT COMMUN
C.2008.0505.F
Landverzekeringsovereenkomst - Toepassing van de wet in de tijd - Nieuwe schorsingsgrond
De stuiting van de verjaring heeft betrekking op de zaak zelf en geldt voor alle daders van hetzelfde feit, al waren ze in feite vreemd aan de daad van onderzoek of van vervolging en al worden ze pas later en zelfs afzonderlijk vervolgd (1). (1) X. XXXXXXXX, Beginselen van strafrechtspleging, Xxxxxx, Xxxxxxxx, 0000, nr. 215.
8/12/2009 H. P.2009.1139.N
607 VERWIJZING VAN EEN RECHTBANK NAAR EEN ANDERE
Gewettigde verdenking - Hof van Cassatie - Bureau voor rechtsbijstand - Toepasselijkheid
Geen enkele wetsbepaling biedt de mogelijkheid om de procedure tot verwijzing wegens gewettigde verdenking toe te passen op het Hof van Cassatie of op het bij dat Hof opgerichte bureau voor rechtsbijstand (1). (1) Zie Cass., 23 maart 1988, AR 6617, A.C.,
1987-88, nr. 464.
- Artt. 648, 2° en 670, tweede lid Gerechtelijk Wetboek
608
8/01/2010 B.
VERZEKERING
C.2009.0636.F
Toepassing van de wet in de tijd - Landverzekeringsovereenkomst - Verjaring - Nieuwe schorsingsgrond
Krachtens het algemeen rechtsbeginsel dat de wetten geen terugwerkende kracht hebben, waarvan de wet van 25 juni 1992 op dat punt niet afwijkt, is een wet die een schorsingsgrond van de verjaring bepaalt die niet voorkomt in de wet die van toepassing is op het ogenblik waarop de vordering is ontstaan, vanaf haar inwerkingtreding van toepassing op die verjaring.
4/12/2009
R. t/ ETHIAS DROIT COMMUN
C.2008.0505.F
609 VERZET
Buitengewone termijn - Beslissing bij verstek - Betekening in een buitenlandse gevangenis - Gebrek aan informatie over de mogelijke rechtsmiddelen
Wanneer een verstekbeslissing aan de beklaagde in een buitenlandse gevangenis is betekend, zonder dat hij is ingelicht over de wijze waarop hij zich tegen deze beslissing kon voorzien, blijft deze betekening zonder gevolg en kan zij bijgevolg de buitengewone termijn om verzet aan te tekenen niet doen ingaan.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
610
9/04/2008 D.
XXXXXXXXX EN ARRESTEN
Verbetering
P.2008.0051.F
De toevoeging door de strafuitvoeringsrechter in een door hem gewezen beslissing van een nieuwe voorwaarde maakt geen verbetering uit in de zin van artikel 794 van het Gerechtelijk Wetboek.
- Art. 794 Gerechtelijk Wetboek
611
25/08/2009 D.
XXXXXXXXX EN ARRESTEN
P.2009.1286.N
Hof van assisen - Verzoek tot bewarend beslag op de goederen van de beschuldigde - Verlof tot bewarend beslag verleend aan de burgerlijke partij door de beslagrechter - Zelfde beslagrechter die nadien als rechter-assessor zetelt in het Hof van Xxxxxxx
Nu krachtens de artikelen 1415, 1429 en 1494, eerste lid, Gerechtelijk Wetboek geen verlof om bewarend beslag op roerend en onroerend goed te leggen kan worden verleend dan wegens een schuldvordering die zeker en opeisbaar is en die vaststaande is of vatbaar voor een voorlopige raming, geeft de beslagrechter die een verzoek tot bewarend beslag tot zekerheidstelling van een vordering inzake aansprakelijkheid buiten overeenkomst, ontvankelijk en gegrond verklaart, noodzakelijkerwijze zijn mening te kennen over de door de verzoeker aangeklaagde feiten die de grondslag vormen voor die vordering; de omstandigheid dat diezelfde beslagrechter nadien, in de andere hoedanigheid van rechter-assessor, deel uitmaakt van het hof van assisen dat oordeelt over de strafvordering wegens dezelfde feiten ten laste van de beslagene, is van aard om bij de beschuldigde gewettigde twijfel te wekken betreffende de geschiktheid van die rechter-assessor om de zaak met de vereiste onafhankelijkheid en onpartijdigheid te behandelen.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
- Art. 292 Gerechtelijk Wetboek
5/06/2007
S. t/ V. e.a.
P.2007.0294.N
612 VONNISSEN EN ARRESTEN
Verstekvonnis dat enkel nog op de burgerlijke rechtsvordering uitspraak doet - Bevoegdheid van het openbaar ministerie om die beslissing te doen betekenen
Wegens de aard van zijn bevoegdheden en die van het strafgerecht, kan het openbaar ministerie de nodige maatregelen treffen met het oog op de voortzetting van de rechtspleging tot aan de voltooiing ervan en heeft de procureur-generaal bij het hof van beroep de hoedanigheid om een arrest te betekenen, zodat de regelmatige betekening ervan de gewone verzettermijn doet ingaan, zelfs wanneer alleen de burgerlijke belangen nog in het geding zijn (1). (1) Cass., 30 sept. 2003, AR P.02.1415.N - P.03.0312.N, A.C., 2003, nr. 464; X. XXXXXXXX, Beginselen van strafrechtspleging, Kluwer, Mechelen, 2007, nr. 3070.
8/12/2009
M. t/ BELGISCHE STAAT, MINISTER VAN FINANCIËN
P.2009.1271.N
613 VONNISSEN EN ARRESTEN
Recht van verdediging - Wijze waarop diegene die tuchtrechtelijk wordt vervolgd zijn verdediging heeft voorgedragen - Invloed op de straftoemeting
Schenden artikel 6.1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en het recht van verdediging, de appèlrechters die kritiek uitoefenen op de wijze waarop een tuchtrechtelijk vervolgde persoon zich voor de rechter heeft willen verdedigen door de materialiteit van de feiten te blijven ontkennen, en hiermede rekening houden bij de beoordeling van de xxxxx xxx xx xxxxxx en de zwaarte van de straf.
- Artt. 6.1 en 6.3 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
9/10/2003
D. t/ PROCUREUR-GENERAAL BIJ HET HOF VAN BEROEP TE GENT
D.2002.0008.N
614 VONNISSEN EN ARRESTEN
Vastgoedmakelaar - Zitting - Debat - Openbaarheid
De tuchtrechtelijke beslissing die de straf schrapping uitspreekt en de gestrafte het recht ontneemt het beroep van vastgoedmakelaar uit te oefenen, is niet naar recht verantwoord wanneer noch uit die beslissing, noch uit enig ander stuk van de rechtspleging blijkt dat zijn zaak in openbare zitting is behandeld (1). (1) Zie Cass., 20 okt. 1997, AR D.96.0003.N, A.C., 1997, nr. 417.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
- Art. 148 Grondwet 1994
- Art. 50, § 4 K.B. 27 nov. 1985
13/06/2008
X. t/ INSTITUT PROFESSIONNEL DES AGENTS IMMOBILIERS
D.2007.0018.F
615 VOORLOPIGE HECHTENIS
Onderzoeksrechter - Verhoor van de inverdenkinggestelde - Advocaat - Recht op bijstand
Het recht van iedere beschuldigde om zichzelf te verdedigen of de bijstand te hebben van een raadsman naar eigen keuze en, indien hij niet over voldoende middelen beschikt om een raadsman te bekostigen, om kosteloos door een toegevoegd advocaat te kunnen worden bijgestaan, indien het belang van de rechtspraak zulks vereist, is van toepassing voor de rechter die moet oordelen over de gegrondheid van de strafvordering en niet bij het verhoor van de inverdenkinggestelde door de onderzoeksrechter alvorens het bevel tot aanhouding uit te vaardigen (1). (1) Cass., 14 dec. 1999, XX X.00.0000.X, nr. 678.
- Art. 6.3, c Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
- Art. 16, § 2 Wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis
616
3/10/2007 B.
VORDERING IN RECHTE
P.2007.1372.F
Toegang tot de rechter - Vordering die getuigt van een rechtmatig belang
Het recht op de toegang tot de rechter is niet onbeperkt en belet niet dat die toegang afhankelijk gesteld wordt van het vereiste dat de aan de rechter voorgelegde vordering getuigt van een rechtmatig belang (1). (1) Cass., 7 okt. 2003, AR P.03.0422.N, A.C., 2003, nr. 482.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
- Art. 17 Gerechtelijk Wetboek
617
23/12/2008 V.
VORDERING IN RECHTE
P.2008.1124.N
Wederzijdse vordering - Taak van de rechter - Omvang - Beschikkingsbeginsel
Conclusie van advocaat-generaal XXXXXXX.
16/11/2009
LANDSBOND DER CHRISTELIJKE MUTUALITEITEN t/ KBC
VERZEKERINGEN N.V. en ten aanzien van W.
C.2009.0256.N
618 VORDERING IN RECHTE
Wederzijdse vordering - Taak van de rechter - Omvang - Beschikkingsbeginsel
Wanneer bij een vordering tot schadevergoeding de eisende partij aanvoert dat de tegenpartij volledig aansprakelijk is op grond van de door die partij begane fout en de tegenpartij als repliek aanvoert dat het slachtoffer zelf volledig aansprakelijk is op grond van de door haar begane fout, vermag de rechter, zonder schending van artikel 1138, 2° van het Gerechtelijk Wetboek, miskenning van het beschikkingsbeginsel of van het recht van verdediging, de beide partijen gedeeltelijk aansprakelijk te stellen op grond van respectievelijk door hen begane fouten (1). (1) Zie de conclusie van het openbaar ministerie.
- Art. 1138, 2° Gerechtelijk Wetboek
16/11/2009
LANDSBOND DER CHRISTELIJKE MUTUALITEITEN t/ KBC
VERZEKERINGEN N.V. en ten aanzien van W.
C.2009.0256.N
619 VREEMDELINGEN
Toegang tot het grondgebied - Verblijf, vestiging en verwijdering van een vreemdeling - Beslissingen - Artikel 6, E.V.R.M. - Toepasselijkheid
De beslissingen betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van een vreemdeling, hebben geen betrekking op het vaststellen van diens burgerlijke rechten en verplichtingen en bepalen niet de gegrondheid van een tegen hem ingestelde strafvervolging, zodat artikel 6 E.V.R.M. er niet op van toepassing is (1). (1) EHRM, Xxxxxxx x. Frankrijk, ECHR 2000-X.
- Art. 6 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
23/06/2009
PROCUREUR-GENERAAL BIJ HET HOF VAN BEROEP TE BRUSSEL t/ G. e.a.
P.2009.0844.N
620 VREEMDELINGEN
Vrijheidsberoving - Rechtsmiddelen - Onderzoeksgerechten - Antwoord op conclusies - Toepasselijke wetsbepalingen
Artikel 6.1 E.V.R.M., noch de artikelen 148 en 149 Grondwet zijn van toepassing op de onderzoeksgerechten die uitspraak doen over de handhaving van een ten aanzien van een vreemdeling genomen bestuurlijke maatregel van vrijheidsberoving (1). (1) Cass., 10 april 2002, AR P.02.0365.F, A.C., 2002, nr 220; 28 jan. 1992, AR 6302, A.C., 1991-
1992, nr 278.
- Art. 149 Grondwet 1994
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
4/08/2009
K. t/ BELGISCHE STAAT, MINISTER VAN MIGRATIE- EN ASIELBELEID
P.2009.1130.N
621 WETTEN, DECRETEN, ORDONNANTIES, BESLUITEN
Werking in de tijd
Een nieuwe wet is in de regel van toepassing op toestanden die na haar inwerkingtreding ontstaan en op de toekomstige gevolgen van de onder de vroegere wet ontstane toestanden die zich voordoen of die voortduren onder vigeur van de nieuwe wet, voor zover die toepassing geen afbreuk doet aan reeds onherroepelijk vastgestelde rechten (1). (1) Cass., 4 dec. 2009, AR C.08.0505.F, A.C., 2009, nr ...
- Art. 2 Burgerlijk Wetboek
4/12/2009
G. t/ J.
C.2009.0007.F
622 WETTEN, DECRETEN, ORDONNANTIES, BESLUITEN
Werking in de tijd - Echtscheiding op grond van bepaalde feiten - Nieuwe wet - Opheffing van de echtscheidingsgronden - Toepassing van de nieuwe wet - Overgangsbepaling - Procedures van echtscheiding of scheiding van tafel en bed - Aanvullende vordering
De oude artikelen 229, 231 en 232 van het Burgerlijk Wetboek blijven van toepassing op de aanvullende vordering die is ingesteld na de inwerkingtreding, op 1 september 2007, van de nieuwe wet van 27 april 2007 wanneer de oorspronkelijke vordering tot echtscheiding waarvan zij het verlengstuk is, vóór die datum is ingesteld (1). (1) De verweerder wierp tegen het middel geen grond van niet-ontvankelijkheid op maar liet wel verstaan dat het geen belang vertoonde omdat, volgens de vaststellingen van het bestreden arrest "de partijen de wet van 27 april 2007" betreffende de hervorming van de echtscheiding wil(d)en toepassen. Uit dit arrest volgt, enerzijds, dat het beroepen vonnis, dat uitspraak deed op de tegenvordering van de eiseres, op grond van het oud artikel 229 B.W., de echtscheiding ten nadele van de verweerder had uitgesproken, dat deze hoger beroep tegen dat vonnis heeft ingesteld en dat de eiseres concludeerde dat dit beroep niet gegrond was, anderzijds, dat de beide partijen weliswaar concludeerden dat de nieuwe wet zou worden toegepast, maar dat de eiseres vorderde dat de echtscheiding zou worden uitgesproken op grond van het nieuwe art. 229, § 1, B.W. terwijl de verweerder de toepassing vroeg van het nieuwe artikel 229, § 3, van dat wetboek. De eiseres deed dus blijken van een belang om op te komen tegen de beslissing van het arrest die het beroepen vonnis wijzigde en de echtscheiding uitsprak op grond van laatstgenoemde bepaling. De bepalingen waarvan het middel de schending aanvoert raken de openbare orde, zodat er daartegen geenszins zou kunnen worden aangevoerd worden dat het middel nieuw is.
- Art. 42, § 2, tweede lid Wet 27 april 2007
4/12/2009
G. t/ J.
C.2009.0007.F
623 WETTEN, DECRETEN, ORDONNANTIES, BESLUITEN
Werking in de tijd - Draagwijdte - Gevolg - Opheffing van een echtscheidingsgrond - Beginsel
Een wet die een echtscheidingsgrond opheft is, bij ontstentenis van een uitdrukkelijke afwijkende bepaling, vanaf de inwerkingtreding ervan toepasselijk op elke vordering tot echtscheiding die voor de hoven en rechtbanken hangende is (1). (1) Cass., 11 sept.
2008, AR C.08.0088.F, A.C., 2008, nr 466.
- Art. 2 Burgerlijk Wetboek
4/12/2009
G. t/ J.
C.2009.0007.F
624 WETTEN, DECRETEN, ORDONNANTIES, BESLUITEN
Werking in de tijd - Landverzekeringsovereenkomst - Verjaring - Nieuwe schorsingsgrond
Krachtens het algemeen rechtsbeginsel dat de wetten geen terugwerkende kracht hebben, waarvan de wet van 25 juni 1992 op dat punt niet afwijkt, is een wet die een schorsingsgrond van de verjaring bepaalt die niet voorkomt in de wet die van toepassing is op het ogenblik waarop de vordering is ontstaan, vanaf haar inwerkingtreding van toepassing op die verjaring.
4/12/2009
R. t/ ETHIAS DROIT COMMUN
C.2008.0505.F
625 WETTEN, DECRETEN, ORDONNANTIES, BESLUITEN
Werking in de tijd
Een nieuwe wet is in de regel van toepassing op toestanden die na haar inwerkingtreding ontstaan en op de toekomstige gevolgen van de onder de vroegere wet ontstane toestanden die zich voordoen of die voortduren onder vigeur van de nieuwe wet, voor zover die toepassing geen afbreuk doet aan reeds onherroepelijk vastgestelde rechten (1). (1) Cass., 1 okt. 2009, AR C.07.0625.N, A.C., 2009, nr ...; 4 dec. 2009, AR C.09.0007.F, A.C., 2009, nr ...
- Art. 2 Burgerlijk Wetboek
4/12/2009
R. t/ ETHIAS DROIT COMMUN
C.2008.0505.F
626 WETTEN, DECRETEN, ORDONNANTIES, BESLUITEN
Werking in de ruimte - Staat en bekwaamheid van de personen - Toepasselijke wet
De Belgische wetten betreffende de staat en de bekwaamheid van de personen zijn van toepassing op de Belgen, ook al verblijven die in het buitenland; in beginsel zijn de vreemdelingen in België, wat de staat en de bekwaamheid van de personen betreft, onderworpen aan hun nationale wet (1). (1) Zie Cass., 10 april 1980, A.C., 1979-1980, nr 506, met concl. adv.-gen. Velu in Bull. en Pas., 1980, I, 974.
- Art. 3, derde lid Burgerlijk Wetboek
4/12/2009
N. t/ H.
C.2008.0214.F
627 WETTEN, DECRETEN, ORDONNANTIES, BESLUITEN
Werking in de tijd - Echtscheiding op grond van bepaalde feiten - Nieuwe wet - Opheffing van de echtscheidingsgronden - Toepassing van de nieuwe wet - Overgangsbepaling - Procedures van echtscheiding of scheiding van tafel en bed
De artikelen 229, 231 en 232 van het Burgerlijk Wetboek, die echtscheidingsgronden bepaalden welke opgeheven zijn bij de wet van 27 april 2007, blijven van toepassing op de procedures van echtscheiding of scheiding van tafel en bed die werden ingeleid vóór de inwerkingtreding van die wet en waarvoor nog geen eindvonnis is uitgesproken; die overgangsbepaling, waaruit blijkt dat de wetgever voor de hangende procedures wil afwijken van de onmiddellijke toepassing van de wet van 27 april 2007 verstaat onder echtscheidingsprocedure de gehele procedure en niet louter en alleen de oorspronkelijke vordering (1). (1) Cass., 11 sept. 2008, AR C.08.0088.F, A.C., 2008, nr 466.
- Art. 42, § 2, tweede lid Wet 27 april 2007
628
4/12/2009
WOONPLAATS
G. t/ J.
C.2009.0007.F
Bevolkingsregisters - Referentieadres - Inschrijving
De Belg of de vreemdeling die toegelaten of gemachtigd is om zich in het Rijk te vestigen of er te verblijven, voldoet niet aan de voorwaarden om te kunnen worden ingeschreven op een referentieadres in België in de zin van de wet betreffende de bevolkingsregisters en de identiteitskaarten, wanneer hij in het buitenland een adres heeft waarnaar hij zijn post laat doorsturen (1). (1) Zie Cass., 19 april 2002, AR C.01.0218.F, nr 241 met concl. adv.-gen. WERQUIN.
- Art. 1, § 2, eerste lid Wet 19 juli 1991
16/06/2006
Q. t/ V. et crts
C.2005.0287.F
629 WRAKING
Rechter die zich onthoudt tijdens het beraad in een samenstelling met drie rechters - Hervatting van de zaak voor een andere zetel - Xxxxxx rechters behalve die welke zich onthoudt - Onpartijdigheid van de nieuwe zetel - Wapengelijkheid - Recht van verdediging
Wanneer een zaak in beraad is genomen door een uit drie rechters samengesteld rechtscollege, tijdens het beraad een van hen heeft ontdekt dat er te zijnen aanzien een grond tot wraking bestond waardoor hij zich diende te onthouden om van de zaak kennis te nemen en de zaak na heropening van het debat voor een anders samengesteld rechtscollege kwam dat echter uit de vroegere rechters bestond, met uitzondering van degene die zich diende te onthouden van de zaak, kan uit de omstandigheid alleen dat die rechters samen met de rechter die zich nadien van de zaak heeft onthouden, hebben beraadslaagd over de zaak, niet worden afgeleid dat zij niet over de vereiste onpartijdigheid beschikten om in de nieuwe samenstelling uitspraak te doen, dat het beginsel van wapengelijkheid of het recht van verdediging van een partij zijn miskend (1). (1) Zie Cass., 2 mei 1984, AR 3584, A.C., 1983-84, nr. 504.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
630
18/06/2009
WRAKING
B. t/ H.
C.2008.0468.F
Cassatiemiddel - Nieuw middel - Eerste arrest dat de heropening van het debat beveelt - Tweede arrest dat uitspraak doet over het voorwerp van de heropening van het debat - Cassatieberoep tegen beide arresten - Xxxxxx dat opkomt tegen het tweede arrest - Xxxxxx dat de miskenning aanvoert van een grond tot wraking van de rechter - Onpartijdigheid - Rechter die zijn mening over de oplossing van het geschil reeds te kennen gegeven heeft - Ontvankelijkheid
Wanneer een middel gegrond is op een wrakingsgrond die niet voor de feitenrechter is aangevoerd, hoewel dat mogelijk was geweest, kan het voor het Hof enkel worden voorgedragen als de medewerking van de rechter aan de bestreden beslissing een regel miskent die beantwoordt aan de objectieve vereisten van de rechterlijke organisatie en daarom van essentieel belang is voor de rechtsbedeling; dat is niet het geval wanneer het middel betoogt dat die rechter zijn mening over de oplossing van het geschil reeds te kennen gegeven heeft; dat middel is derhalve niet ontvankelijk (1). (1) Zie Cass., 13 okt. 1975, A.C., 1976, 191 en de noten (1) tot (7), get. J.V.; Cass., 29 april 1991, AR 8957,
A.C., 1990-1991, nr. 450; Cass., 19 dec. 2002, AR C.02.0285.F, A.C., 2002, nr. 685;
Cass., 10 april 2003, AR C.02.0220.F, A.C., 2003, nr. 243; Cass., 5 dec. 2003, AR
C.01.0046.F, A.C., 2003, nr. 625.
8/01/2010
S.A. BUREAU D'ETUDES INFORMATIQUES ET DE RECHERCHES
t/ S.A. BUROGEST
C.2009.0013.F
631 ZIEKTE- EN INVALIDITEITSVERZEKERING
Ziekteverzekeraar - Verstrekkingen - Indeplaatsstelling - Terugvordering - Omvang - Cumulatieverbod - Gemeenrechtelijke verdeling van aansprakelijkheid - Omvang indeplaatsstelling
Conclusie van advocaat-generaal XXXXXXX.
16/11/2009
LANDSBOND DER CHRISTELIJKE MUTUALITEITEN t/ KBC
VERZEKERINGEN N.V. en ten aanzien van W.
C.2009.0256.N
632 ZIEKTE- EN INVALIDITEITSVERZEKERING
Verzekeringsinstelling - Indeplaatsgestelde van de verzekerde schadelijder - Aard van de vordering
Wanneer de verzekeringsinstelling van de aansprakelijke derde vergoeding vordert voor de aan het slachtoffer uitgekeerde prestaties, oefent zij krachtens de indeplaatstelling ingevolge artikel 136, § 2, vierde lid van de ZIV-wet 1994, geen andere vordering uit dan deze van het slachtoffer zelf (1). (1) Zie Cass., 3 sept. 2003, AR P.03.0256.F, A.C., 2003, nr 410.
- Art. 136, § 2, vierde lid Koninklijk Besluit van 14 juli 1994 houdende coördinatie van de wet van 9 aug. 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen
16/11/2009
LANDSBOND DER CHRISTELIJKE
MUTUALITEITEN t/ L., ten aanzien van D.
C.2009.0135.N
633 ZIEKTE- EN INVALIDITEITSVERZEKERING
Ziekteverzekeraar - Verstrekkingen - Indeplaatsstelling - Terugvordering - Omvang - Cumulatieverbod - Gemeenrechtelijke verdeling van aansprakelijkheid - Omvang indeplaatsstelling
Uit artikel 136, § 2, vierde lid Z.I.V.-wet volgt dat de verzekeringsinstelling die aan het slachtoffer van schade voortvloeiend uit ziekte, letsels, functionele stoornissen of overlijden, de bij de verplichte verzekering bepaalde prestaties heeft verleend, in de rechten van het slachtoffer treedt voor het geheel van de door haar verleende prestaties, tot beloop van het totaalbedrag van de geldsommen, die de aansprakelijke derde of zijn verzekeraar, rekening houdend met de mogelijke verdeling van de aansprakelijkheid, in gemeen recht verschuldigd zijn ter vergoeding van die schade. Die subrogatie is niet beperkt tot een breukdeel van de verleende prestaties dat evenredig is aan het aandeel van de derde in de aansprakelijkheid voor de veroorzaakte schade (1). (1) Zie de conclusie van het openbaar ministerie.
- Art. 136, § 2, vierde lid Koninklijk Besluit van 14 juli 1994 houdende coördinatie van de wet van 9 aug. 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen
16/11/2009
LANDSBOND DER CHRISTELIJKE MUTUALITEITEN t/ KBC
VERZEKERINGEN N.V. en ten aanzien van W.
C.2009.0256.N