GESCHIED- EN LETTERKUNDIGE NASPORINGEN OMTRENT
GESCHIED- EN LETTERKUNDIGE NASPORINGEN OMTRENT
DE AFKOMST EN VERSPREIDING DER TALEN VAN DE ONDERSCHEIDENE VOLKEREN.
Gedrukt te 's Gravenhage, bij Gebr." GUUNTA D'ALBANI.
MET EEN INLEIDING TOT DE ALGEMENE TAALKUNDE. BEARBEID VOOR ONGELEERDEN.
DOOR
Mr. J. C. W. LE JEUNE.
TWEEDE STUK.
Te DELFT, bij
de Wed. X. XXXXXX.
1827.
Gedrukt te 's Gravenhage, bij Gebr." GUUNTA D'ALBANI.
STICHTING DE GIHONBRON MIDDELBURG
2019
MET DANK AAN GOOGLE
ALGEMEEN OVERZICHT.
Het vergelijken van deze geslachtboom der talen
tegen de oudere verzamelingen toont welke uit breiding ook dit vak van wetenschap heeft onder gaan, zelfs na J. c. XXXXXXXXXX'x Stammtafel aller Sprachen, in 1802 uitgekomen, tot in 1817, toen VATER de laatste hand aan de Xxxxxxxxxxx gelegd had. Ten einde het tegenwoordig overzicht, dat men ook vooraan in het Eerste Stuk kan plaatsen, van meer dienst zou kunnen zijn, vindt men met
cursieve letters de namen aangewezen , meest van de kleinere stammen en van tongvallen, die, naar mijn bestek, niet zijn opgenomen in het werk zelf, de
zelve elders aantreffende kan men nu lichtelijk zien in welke afdeling zij vallen.
De ingeslotene ( ) verschillen alleen in naam van degene waarop zij onmiddellijk volgen, en de tussen, twee haakjes
[ ] staande behoren naar hun afkomst, of woon plaats, niet in de landstreek waar zij vermeld worden.
II ALGEMEEN OVERZICHT.
E E R S T E S T U K. ALGEMENE INLEIDING.
-
I. De spraak de mens-alleen eigen. Bl. 9.
II. Van de spraak- en taalvorming in het algemeen. 11. -
III. De vorming der geluiden. 14.
IV. De spraakwerktuigen. 16.
V. De klinkletters. 19.
VI. De medeklinkers. 20.
VII. Eerste woordvorming. 26.
VIII. Éénlettergrepige woorden. 27.
IX. De spraak nabootsing van het gehoorde. 28.
X. Van de gelijkluidende woorden. 31.
XI. Van het gering getal der wortelklanken. 3a.
XII. De spraak uitdrukking der gedachten. 33.
XIII. Van de verscheidenheid van de toon in de éénlettergrepige talen. 36. -
XIV. Uitbreiding der talen. Meerlettergrepige talen. 37.
XV. Van de klemtoon. 40.
XVI. Soorten en verbuigingen der woorden. 41
ALGEMEEN OVERZICHT. III
XVII. De delen der rede. Bl. 44.
XVIII. De woordvoeging. 48.
XIX. Afleiding der woorden. 51.
XX. Van de overgedragen denkbeelden. 53.
XXI. Van de wortelwoorden. 57.
XXII. Invloed der taalbeschaving. 58.
XXIII. Voordelen der taalkunde. 60.
AFKOMST EN VERSPREIDING DER TALEN, NAAR DE GESCHIEDENIS,
I. Van de oudste talen , en van Azië in het algemeen. Bl. 70.
II. Éénlettergrepige talen. 76.
I. CHINA. Het Mandarijnsch (Kuonhoa). 80.
II. THIBET. 89.
III. Het rijk der Birmans (Barma, Boman). AvA. Arrakan. Koloun. Magah. Banga. Karaga. 94.
IV. Pegu. Moan. 96.
X. XXxxx. Tonkin. Kochinchina. Quan-to. Laos. Kambodja. 97. -
vi. Siam. Tai. Xxx-xxxx. 99.
IV ALGEMEEN OVER ZICHT
III. MEERLETTERGREPIGE TALEN. Bl. 101.
I. INDISCHE TAALSTAM.
I°. Maleische taal. Malakka. 101.
2°. Eigenlijk Indië. 107. Sanskritsche taal (Granthamisch); Prakrit; Apabhransa; Bali. 117. , Hofspraak, Orduzaban. Mongolisch Indostansch (Moorsch), Bombaysch. 122.
Hoog-Indostansch, Xxxx-Xxxxxx , 000.
Xxxxx (Xxxxxxxxxx), Xxxxxxxx, Kaschemir. De Sikhs. Panjab, Lahor, Brybhakka, Moultan, de Katri, Rajapoeten, Jats, Bhagulpocr, Guzuratte (Gurjara), de Parzen, Tatta (Sind), Wutch,
Debul, Singanen, Ballotscheu, Sumcanen, Salconen. 128.
Bengale (Gaura); Xxxxxx, Garrows, Koekoes (Lunctas), Nepaul, Joypoer, Oedipoer, Mait'hila (Torhutiya), Xxxxx (Xxxxxx, Xxxxxx/x), Xxxxxxx, Xxxxxx, Xxxxx. 000.
Xxxxx, Xxxxxxx, Xxxxxx, Xxxxxxxxx, eigenlijk Dekan (Daknisch), Berar, Chohans (Gaunds), de Maratten, Konkan, Ballagate. 130.
Lakedivise en Maldivise eilanden. 134.
Kust van Coromandel, Tamulisch, Telugisch (Warugisch), Talengasch (Badaga). 134.
-
VI ALGEMEEN OVERZICHT
I. Ceylon, het Candysch (Bali), Cingaleesch. Bl. 135.
II. Zwervende volksstammen.
1°. Heidens (Gypsies, Zigeuners, Zinganen). 138.
2°. Afgans (Patanen, Puktho, Pasti). 140.
IV. MEDISCHE TAALSTAM.
I. Medië; het Zend (Sind, Pa-zend), de Ghe bers. Het Pehlvi (Asyarisch), Paddars. 142.
II. Perzië, het Parzisch, Deri. Valaat, Balaibalan, Gilan, Ambarlinen, Mazenderan, Thaberistan, Tatta. 146.
III. Kurdistan, de Assidi (Douasii). Marden. 148.
IV. Westelijk Azië. 151.
I. Semitische volks- EN TAALTAK. 151. 1°. Arameïsch. 155.
De Chaldeën. Babylon. 156.
Assyrië. Het Karkopisch. Nabatheïsch. 160.
Elam. 161. Syrië. Het Palmyreensch. Maronitisch. Mendaisch. Sabiërs. 162.
2°. Kananitisch. 164. Philistijnen. Pheniciërs. 166. Karthago, Punisch (Xxxxxx xxxxxxx). 167. Hebreeuwen; Oud-Hebreeuwsch, Joods, Syrisch,Chaldeeuwsch, Samaritaansch, Galileesch. 168.
VI ALGEMEEN OVER ZICHT.
3°. Arabisch; Homeritisch, Koresch, Beduïnen, Moen, Mosarabisch, Abaai, Basciari. Bl. 177. Aethiopiërs, Abyssiniërs. 181. Mapulen, Kulias. 183. Maltha. 184.
II. ARMENISCHE TAAL; Dsulfa. 186.
III. GEORGIsciIE TAAL (Iberisch); Xxxxxxx, Grusinië, Imirette (Meletinië), Mingrelië, de Modschuali, de Suani, de Tuschinski. 188.
IV. Volksstammen van de Kaukasus. Melitihen, Kumuken. 191. Abkhassen. Circassiërs (Adige). Kabarders. Hattiquahe. Osseten. 191. -
Kisti (Mizdscheg); Xxxxxxxxx,Tschetschenzi,Lamoes, Galgai, Karabulaken (Arschte), Gichen, Attigeërs. Thuschi, Schalcha. 194.
Lesguis, Awaren (Chunsug), Anzug, Dschar, Dido, Unso; Kaboetsch (Kube schanen), Andi , Akuscha, Zadoch, Kasi - Kumuken ; Xxxxxxxxxx , Xxxxxxx. 000. - Xxxxxx. Tartaarsche stammen; Tatt. 194.
vi. Middel-Azië. 196.
I. TURKSCH-TARTAARSCHE VOLKS- EN TAAL
TAK. 200.
1°. Zuidelijke Tartaren, of Turken. Turko mannen (Xxxxxxxxx), [Xxxxxxxx, Xxxxx
ren, Karakalpaken.] - Begdeleërs, Mutuali, Uruken, Nauwaërs, Asscharen. 201
ALGEMEEN OVERZICHT, , VII
Usbcks (Charasmi, Utii, Uzen), Bukharen, Taschkenters, Balkers, Chiwaërs, Karamanië. Bl. 203. Ottomannen. Turksche taal. 204.
. Noordelijke Tartaren. 206.
Krimsche-, Nogaïsche- en Kubansche- Tartaren (Mankat) , Chondorowsche Tartaren. Schugaltai tongval. Mansoeren, Terkische Tartaren, Basianen, (Scheki), Kumuken, Dagestansche-, Schiryansche en Scrawansche Tartaren. [Utiguren. Kumanen]. 207.
Kasansche-, Orenburgsche-, Ufische – Tartaren. Mestschirjeken; Baschkiren, Kara kalpaken (Aralen); Astrakansche Tartaren, Kirgizen, Bnrutten. 209. *
Turansche- of Siberische- Tartaren; Obysche-, Tomskische-, Taraïsche-, Tobols kische- Tartaren ; Barabinzen; Turalin, 2 IO, * ,
Mongolsche Tartaren; Krasnojarschen, Kusnetzische Tartaren, Sojeten, Katschin zen, Tschulymsche Tartaren. 210.
Teleuten (Telengoeten, Witte Kalmukken); Kustinischen, Tulibertische Tartaren, Al binzen (Abadar); Werchotomskische Tartaren; Xxxxxxxx, Yakoeten. Tschoewassen. 21 1. -
VIII ALGEMEEN OVERZICHT,
II. MoNGoLiscHE TAK. Bl. 211.
1°. Mongolen; Kalkas; Xxxxxxx, Xxxxx, Tummut. 213.
2°. Kalmukken (Eleuten); Choscot (Tufans , Sifans), Sonjoren, Torgoten, Derbeten. 214. 3°. Buratten (Bratzki); Burga Burat. 214.
III. MANTscHoERscHE TAK. 216.
1°. Bodoitzen (Bogdoi, Niu-tsche). 218.
2°. Daoeren (Solonen). 218.
3°. Tongoezen; Xxxxxxxx; Xxxxxxxxx. 219.
4°. Youpi. Ketsching (Fiatta, Giljaki). Humar. 219. A 5". Xxxxxx Xxxxxxx (Okoe). Tschika (Jedso). 220.
LIV. Korea. 220.
vII. Noordelijk Azië. .
I. Siberië. 222.
1°. Permïer (Biarmïer), Sirjanen. 223.
2°. Wogulen. 225.
3°. Irtische- (Beresofsche) Kondasche- Ostia ken. (Tube. Manst). 226.
4°. Tcheremissen. 226.
5°. Wotiaken. 226.
III.
6°. Morduïnen; Xxxxxxx, Xxxxx, Xxxxxxxxx. 226.
7°. Teptjeren. Bobulen. 227. SAMoJEEDSCHE volks- EN TAALTAK. 227.
1°. Samojeden (Xxxxxx, Chosovo); Xxxxx, Wanuta. Mesensche Samojeden, Objon diren, Tihijondiren; Pustoserische-, Pet schorische (jugrische)-, Tawgische-, Man
gaseische (Turuchanische)- Samojeden, Guarizi, Juraken. 228.
2°. Narimskische- en Tomskische- Ostia ken. 228.
3°. Kamaschen. 229.
4°. Karagassen. Taiginzen.
5°. Tubinsken.
6°. Koibalen.
7°. Motoren.
8°. Sojeten.
Weinig bekende stammen in het noordoosten van Azië. 229.
Jeniseïsche Ostiaken; Imbatzkische- en Pom pokolische- Ostiaken ; Arinzen . . jarinen, Psoektjinen, Kaidinen, Kotowzen (Kunski); Xxxxxxx. 229.
Jukagiren. Tschoektschen, Schelagen, Ko reken ; Toemoehoetoe, Oloctorzen (Eluto ren). 230.
Xxxxxxxxxxxxx. Xx Xxxxx. Xx Xxxxxxxxxx xxxxxxxx; Matmai. De Aleutische-, Berings koper-, Andreanofsche- en Vossen - eilan den. 231.
VIII. Eilanden ten oosten van Azië. 231.
I. JAPAN ; Niphon. 213.
II. Eilanden van Lieo - Keo. 235.
III. Formosa. 236.
IX. Eilanden ten zuiden van Azië. 237.
I. Andaman- en Nikobar-eilanden. 238.
II. Sumatra, Batta's, Lampongs. Eilanden Neas, Enganho. 239.
III. Nassau (Poggy)- eilanden. 240.
IV. Java; Prinsen-eiland. Sundasche eilanden. Bali. Sumbawa. Bima. 240.
V. Borneo; Xxxxxxxxxx, Xxxxxxx (Xxxxx, Xx xxxxx, Xxxxx, Xxxxxxxxx). Xxxxx. 000.
VI. Celebes; Xxxxxx (Xxxxxxxx), Xxxxxxx ren. 242.
vII. Xxxxxxxxx xxxxxxxx, Alfoerezen (Araso ras). Eiland Savu. 242.
VIII. Solo-eilanden. 243.
IX. Mindanao. De Bantschilen. Malanisch. Subanisch. Lutaisch. 243.
X. Philippijnsche eilanden; Ygolotes (Hillo nas). Xxxxxx Xxxxx (de Zambalen, Ta galen); Calingas. Eiland De los Negros (Bocglas). Eiland Capul, Inabacnum. 243
x. Europa in het algemeen. BI. 248.
XI. KANTABRISCHE OF BASKISCHE STAM. 252. Iberiërs. Kantabriërs. Liguriërs. Basken; in Spanje in Guipuscoa , Viskaya en Alava ; in Frankrijk in Neder-Navarre en Labour. 254.
XII. KELTISCHEVOLKS- EN TAALSTAM. 259.
I. Oude Kelten. 259.
II. Afstammelingen der Kelten. 263. w 1°. Ierland. (Ersisch). 267.
2°. Bergschotsch. (Gaelisch). 274.
Eiland Man. 276.
Over Ossian. 277.
XIII. KIMBRIscHE oF KELTISCH – GERMAANSE STAM. 294 (*).
I. In Brittannië, Wallis, Anglesey, Cornwall. 295.
II. In Bretagne, in Trequier, St. Xxxx xx Xxxx, Xxxxxxx - Xxxxxxxx (Cornouailles), Vannes. 297.
(*) Het, regel 14 van deze bladzijde, van de aldaar bedoelde volkeren van de Keltischen stam gezegde, is bij vergissing in het meer- in plaats van in het enkelvoud gesteld.
XIV. GermaansE volks- EN TAALSTAM. Bl. 299.
I. Duitse hoofdtak. 307. 1°. OpperDuits. 308.
Alemannen en Sueven. Tongval in Zwitserland, Grauwbunderland , den
- Elzas, Zwaben. 313. Longobarden.
- Tongval in Beijeren, Tyrol, Saltz burg, Oostenrijk, Siermark, Karinthie,
Karniole,Tredecilen Sette-communi. 316.
-
Silesië. Moravië. Hongarije. Zevenbergen. 318. Joods-Duits. 319.
Xxxx - Walsch. 320. 2°. Neder-Duits. 320.
Franken. 322.
Friezen. 323. 19. Bataafsche Friezen; Hindelopensch. 325. 2°. Kauchische Friezen. 328. 3°. Noord - Friezen.
Eilanden Helgoland, Amröm. 329.
Batavers. Nederlands ; Brabandsch oVlaamsch ; NederDuits, boersche uitspraak, Xxxxxxxx , Xxxxxxxxx , Xxxxxxxxxxxxx, Xxxxxxxxxx; Neger Engels (Creoolsch). 330.
Saksen. Plat-Duits, Holsteinsch, Hamburgsch, Wismarsch, Brunswijksch, op de Hartz, Göttingsch, Nederrhijnsch. 335.
II. Skandinavise hoofdtak. Oude Noordsche taal (Svio-Gothisch). Bl. 347. -
1°. Xxxxxxxxx. 000. - - -
0x. Xxx- xxxxxxxx. Faar-, Hebridische- en Schetlandse-eilanden. 349,
3. Denemarken, Jutsch. 349. ! 4”. Zweden ; Dalekarlisch. 349.
5°. IJsland. 350. Runische schrijftekens. 351.
III. Brittannische hoofdtak. Xxxxxx, Xxxxxx;
Denen, Fransen in Engeland, tong vallen der graafschappen Devon, Berk,
Oxford, Norfolk, Lancaster, York, West/ xxxxxxxx. Schotland. Ierland. 351.
3. TW E E D E STUK.
XV. THRACIscHE volks- EN TAALsTAM. 1.
I. Thracische tak. 4.
1°. In Klein-Azië. Pamphiliers, Pisidiers,
Phrygiers, Thyniers , Bithyniers, Heneten, Mysiers, Trojanen, Maeoniers, Lydiers, Kariers, Lyciers. 5.
2°. In Europa. Kimmeriers. 7. Tauriers. 9.
Thraciers. 10. Geten, Daciers 11. Moesiers, Macedoniers. 12. Epiroten, Xxxx xxxxx, Molossers, Thesprotiers. 15.
Abanten, Illyriers. 17. Veneten, Pannoniers. Bl. 18.
II. Pelasgische tak. 19.
Lelegen, Kureten, Dryopen, Lapithen,
Centauren, Perrhebeërs, Telchinen, Ektenen, Hyanten, Xxxxx, Xxxxxxxx, Tyrrheners, Arkadiers , Oenotriers,
Grieken, Cretensers en andere eilanders.
-
III. Hellenisch-Griekse tak. 24.
- 1°. Oud-Aeolisch. 42.
- ' In Griekenland. 42.
-
In Klein-Azië; Xxxxxxxxx, Lydisch, Karisch. 44.
Andere volkeren in Klein-Azië. Paphlagoniërs, Galaten; Kappadociërs; Ciliciërs; Lyciërs; Solymi: Pisidiërs;
, Lycaoniërs; Isauriërs, Pamphiliërs. 45. 2°. Het klassieke Grieks. 46.
Aeolisch. 47. Dorisch. 48. Ionisch. 49. Attisch; Atticisten.49. Alexandrijnsch.53.
3°. Hedendaags Grieks, Athene, Cyprus, de Mainoten, Korsika. 56.
IV. Latijnse tak. 62.
A. Oude volkeren in Italië. 64.
1°. Illyriërs, Liburniërs, Sikulers, Heneten. 65.
2°. Iberiërs. 3°. Kelten, Ombren. 66.
4°. Pelasgen. 68. 5°. Etrusken, Falis
ken. 69.
B. Latijnse taal. Oscisch. Volskisch.
Sabijnsch. Samnitisch. Marsisch. Hispinisch. 72.
C. Talen hoofdzakelijk uit de Latijnse afkomstig. 79. - te
1°. Italiaansche taal. Romana rustica. Toskaansche taal. 84.
Lombardijsche tongvallen. 87.
Macaronische verzen. 89. Savoye, Piemont, de Waldenzen,
Nizza, Monaco, Genueesch, Mi laneesch, Bergamisch,Venetiaansch, Paduaansch, Frioulsch, Boloneesch,
- Neder-Lombardijsch. 90.
Toskaansch , Napolitaansch, Siciliaansch, Sardinisch, Korsisch. 93.
2. Spaanse en Portugeesche talen. 96.
Spaans (Kastiliaausch ), Katalonisch, Arragonisch, Gallicisch. 100. Portugeesch. 102.
. 3°. Franse taal. Romansch. Langued'oc. Provençaalsch. 103.-
Zuidelijke tongvallen: Provençaalsch,
Languedocsch, Toulousisch (Moundi), Auvergneesch, Bressesch, Dau phineesch, Gasconsch, Bcarnsch,
t Royerguesch (Ruthcnisch), Limosinsch, Perigordsch, Poitevinsch; Noordelijke tongvallen: Normandisch,
Picardisch, van Metz, les Vosges, Lotharingcn , Ban de la roche,
Franche comté, Bourgogne, le pays de Vand. Wallonsch. 109.
-
4°. Romansche taal. Arumaunsch. Ladinisch. 110.
5°. Wallachische taal. Wallachije. Moldavië. 115.
XVI, Slavische volks- en taalstam.
- I. Antische of Oostelijke hoofdtak. 132.
- 1°. Rusland. 132.
Slavenische kerktaal. 136.
Russische taal , Susdaalsch , Malo (Klein) Russisch; Kozakken, Rusniaken,
Mazoraken, Goralen. 139. Kriwitzen. 140.
2°. Illyrische Slaven. 141.
Servis (Illyrisch); Herzegowinisch, Sirmisch, Slavonisch, Dalmatisch. 143. Kroatisch. 145. Wendisch. 146.
3°. Gemengde Slaven. Uskoks. Morlaken. Ragusa. Bulgaren. 149.
II. West-Slavische hoofdtak.
1°, Polen. 151. Masuren; Kassuben; Silesië, I5I. 2°. Bohemen. Bl. 154. Moravis, Hanaken, Podluzaken, Walaken, Slowaken, Sotaken. 156. 3°. De Serben (Wenden). Lausnitz. 158.
4°. Noordelijke Wenden (Obotriten, Wiltzen) Polaben. 161.
XVII. Germaans - Slavische oF LETTIscHE TAALSTAM. 162.
I. Oud-Pruissisch. 165.
II. Pruissisch-Litthausch; Insterburgsch. 165.
III. Poolsch-Litthausch (Samogitisch). 166.
IV. Eigenlijk Lettisch; Semigallisch, Lijflands. 166. - -
XVIII. TschoEDIscHE STAM. 167.
X. Xxxxxx; Karelisch, Olonetzisch. 172.
II. Laplanders; Torneasch, Piteasch en Luleasch. 173.
III. Esthen; Xxxxxxxx, Dorpatsch. 174.
IV. Lieven. 175.
XIX. Gemengde talen in het zuidoosten van Europa. 176
I. Hongaren (Madjiaren); Xxxxxxx, Debretzinsch; Seklers. 180.
II. Albaniërs (Arnauten, Skipatar), Clementiners. 181 (**).
XX. Afrika in het algemeen. B1. 183.
XXI. Noord-Afrika. 199. -
I. BERBERs, en hun TAALTAK. 200
1°. De Amazirgh (Xxxxxxx, Schoviah). 206.
2°. De Kabylen (Gebali). 207.
3°. De Tuaryks. 208.
4°. De Tibbo. 209.
II. Guanches. 214.
XXII. Middel - Afrika. 216.
I. Noordoostelijke volkeren van Afrika. 2 19. 1°. KoPTEN, in Egypte; Memphitisch, Saïdisch , Baschmurisch. 219.
2°. Volkeren in Nubië en Abyssinië. 225. AMHARA, Cancam. 231.
Tigre, Havasa, Argubba, Suakem, Massua. 231.
De Agows van Sera, Tagazze en Damot. Xxxxxx Xxxxx. Boja. Barea. 232. * De Gafat. De Falascha. 233.
Dungola. De Barabras. 234.
II. Landen tussen de Zahara en de Niger - 235.
1°. Landen onder het westelijke deel van de woestijn. Gualata. Ginea (Yani). Melli. Tombuktoe. Gago. 238.
2". Landen onder het oostelijke deel van
de Woestijn, Soedan (Afnu, Haoessa, Asna). Bl. 24I.
Zanfara. Zegzeg. Agades. Cano. Casena. Guangara. Begarmi (Begoma). Kanem. Kuku (Xxxxxx, Lussi). Wady. Nafi. 242.
3°. De Foelahs (Felops. Faelbies.) Torodos, Banyonen. Xxxxxxx'x. Suso. Phellata. 244-
4°. Vermengde Negers en Noord-Afrikanen. SUNGAY- (Soechday-) taal; en der Gubers. 249.
III. Het eigenlijke Middel - Afrika. 251. 1". De Yalofs; Xxxxxxxx, Serreres. 254. 2°. De Serawollies (Seracolet's). 255. 3°. De MANDINco's en hun TAALTAk. Kaap Verdische- en Bissayos-eilanden. Jallonka's. Sokko's. 256.
4°. De Bullam. Soesoe. Kanga. Mangree. Gien. Quoja. 258.
5°. De Manoe. Issinezen, 258.
6'. De AMINA's, en hun TAALTAK : Fantijnen, Akripons. Denkira. Fetoe.
Vassa. Tmba. Kwaka's. Adampen (Tambi). Ada. Fidda. Watje. Papea. Ardra.
Dahomy. Calbra. Camacons. Kaap Lo bo Gonsalvos. 259.
7°. De coNGo en hun TAALTAK : Xxxxxx,
Xxxxxxx, Xxxxxx, Xxxxxxxx, Xxxxx, Xxxxx. Xx. 000. 8°. De Kalabari. Ibo. Igan. Evo. Bibi.
Ansiko (Mokko). Wawoe. Temboe. 264.
9°. De Krepe. Asshantijnen. Akwapim. Kassenti. 265. 10°. Bornoe. Gaog. Asfadeh. Mobba. Xxx Xxxxxx. 000. 00x. Xx Xxxxxxxxxx. Xxxxxx. 268.
12. Dar- Foer. Ronga. Koella. Sangalla. De Somauli; Hurrur; Sowafel. 269.
IV. Weinig bekende binnenlanden van Afrika.270.
De Mallays. 27 1.
1°. De Makua (Makuana). 272.
2°. De Monjoe. 273.
3°. De Shiho; Danakil; Adajel. 273.
4°. De Bertuma- en Boren-Gallas. 274. 5°. De Agagi (Giachi). Anziges. Aijos.
Kumbas-Manez. Gala-Manu. 275.
6'. Zangebar. Anjoane. 278.
7°. Madagaskar. Madekassisch. 279.
V. Landen der KAFFERs en hun TAALTAK. 280.
De Koossa; Xxxxxxxx, Maduana, Bri gua; Beetjuana; Xxxxxxxxxx, Xxxxx xxxx, Matsaroqua; Xxxxxxxx, Thamma
t cha, Xxxxxx, Xxxxxxxxx; Xxxxxxx. 284.
XXIII. Zuidelijkste gedeelte van Afrika. Bl. 287.
De Hottentotten; Dammaras, Namikwas, Gessikwas, Kakobikwas, Korakwas, Ko ranas, Gonakwas (Kamthover); Huswa na; Chineesche Hottentotten. Saabs (Boschjesmans). 288.
XXIV. Amerika in het algemeen. 295.
XXV. Zuid-Amerika. 336.
I. Zuidpunt van Amerika. 336.
1°. Het Vuurland. De Kennekas. 337. 2°. Patagonië en Chili. De Moluchen.
- Araukos. Lecheyel, Tekinahue. Het CHILISCH. Tehuel-het, Tacana-Sehuau Cutilau-cunny (Callile het, Serranos),
Puelche (Pampa). Pehuenche, Picun
he, Ranquclche, Vilimoluche. Querandi 338. 1
II. De oostkust van de Rio de Plata tot aan de Maragnon. 344.
1°. De Charrua. Taro. Xxxxxx. Chana. Minuane. Guenoa. Kasigua. 344.
-
2°. De GUARANy's en hun TAALTAk. 345.
, Zuid - Guarany's ; Xxxx - Xxxxxxx'x, Xxxxxxxxxx, Xxxxxxx, Xxxxxxxxx, Xxxxxxxx. 000.- Xxxxx - Xxxxxxx'x (Xxxxxxxx), Toepi,
Tupinaba, Tupinaquini, Tapiguae. 349.
III. Landen aan de oostzijde van de rivier Paraguay aan de Parana en de Uruguay. Bl. 350. 1°. Enenvijftig stammen : De Xxxxxxxx,
Xxxxxx (Xxxxxxxx), Xxxxxxx, Xxx
nase en Tuguarana, Carariu of Tacariu, Anace en Acangussu, Aroa, Tremembre, Payacu, Grens, Kiriri,
Curumare, Tapirapez en Acroa, Bacure (Guacure), Paraci, Barbudo, Bororo
(Xarayes), Potentu, Maramomi, Payaya, Curati, Curura, Barbado, Caraya, Tacarayba, Araya, Gayapi,
Cavaleiro, Imare, Xxxxxxxx, Xxxxx xxxx, Comanacho, Patacho, Guegere,
Timbira, Acroamirim, Paracati, Geico, Amapuru, Guanare, Arandi,
Caicaize, Xxxxxxx, Xxxxxxx, Xxxxxxxx re, Xxxxxxxxxx, Amanipuque, Payaya C€ 2 350
2°. De Guasarapa's, Xxxxxxx, Guachaga,
Xxxxxxx , Guayana , (Ocayes, Gualacha) Guayaki. 351.
IV. Landen aan de westzijde van de rivier
Paraguay, tot aan de vlakten en de bergen in Chaco. 351. 1°. De Aquiteguadichaga. 352.
2°. De Guato. 353.
3°. De Ninaquigila. Bl. 353.
4°. De Guana. Chana. 354.
5°. De Mbaya; Xxxxxxxxx. Toba. Enakaga's. 356. . 6°. De Payagua. Tacunbu. Sarigue. 358.
7°. De Lenguas. Enimaga. Guentuse. Ya
kurure. Machikuy. Matiguaya, Malhalae, Pitilaga. Abipons. Mokoby. Aguilot, Chumipy. Vilela. Lule. 358.
X. Xx xxxx van Peru. 360.
1°. QUICHUA- TAAL (Kitschilja). 361.
2°. AYMARA - TAAL. De Pacases. Canas.Lupacas. Kanchis. Charcas. 364. 3°. en 4°. De Puquina en de Yunka – Mos Hika. 365.
VI. Landen in het oosten van Peru, opwaarts naar de Ucayale. 365. 1°. De Chiquitos. Zamuca. Satiënos, Caipotorades. Moratocos. 367. t 2°. De Moxos. Mobimi, Cayubabi, Itona* mi, Sapiboconi, Herisbocona, Chiriba, Canisiana, Mopeziana, Caisina. 367.
3'. De Mexe. Mure. Cavinae. Collae. 367.
4°. De Carapuchos. Casibos. Panos. (Chipeërs. Mananagua, Xitipos, Chamicu
ros). Cuniva-taal: Manama-bobo,
Mananbua. Comata-taal: Guinua, Inuaco, Ruanabo, Zepo. Campa-taal: Amfemhuaco, Curano, Manoa, Nanerua,
Nesahuaco, Sepaunabo, Tasto. Pira taal: Custtinayo, Manatinavo, Upati rinayo. Pana-taal: Pelado, Xitipo.
Ginori-taal: Camacori, Acamaori, Ike
cojenori , Pajanori, Tremojori. Mochova - taal. Rema-taal. Bl. 368.
VII. Landen ten oosten van Quito, aan den Maragnon, tot omstreeks de Rio Negro. 369. 1°. Achttien volkeren: Aguanos. Xeberos. Cutinanas, Paranapuras, Chayabitas.
Muniches; Cahuapano. Mainas. Xiba ros. Andous. Ajacore. Parana. Enca
bellada. Quixos, Quitus. Masteles. Tquitos. Gaës. Pinches. Urarinas. Tamaeos. 370.
2°. De Omagua. Yari. Aissuari. Tahuas. Peyas. Ticuna. 372.
VIII. Landen tussen de Rio Negro en de Opper-Orinoko. 374. 1°. De Maipuren; Cabres, Guipunavi, Pareni, Avane. 375.
2°. De Salivi; Piaroi. Quaqui. 377.
3°. De Guaivi; Xxxxxxx, Xxxxxxxxx, Kaiukussianu, Assawanu, Saliwanu, Waju du. Achagua. 377.
IX. Landen bij de Cazanare en de Neder Orinoko. Bl. 378.
De Yarura (Sarura, Jirara). Maron
Negers. - Touvingas. - Betoi; Situfa, Airico. Gtrari. Ottomaken. Guama. Guaneri. 378.
X. Noordkust van Zuid-Amerika. 380.
1°. De Tamanaken. Guaraunen. 380.
2°. De Arawaken. - Neger-Engels. Creoolsch. 380. 3°. De KARAïBEN; (Galibis). Palenco. 381.
XI. Noordwestelijke berglanden tot aan de landengte van Dariën. 385.
1°. De Goahiros. Cocinas. Muysca (Moska). Chiazake. Agnala Caivana. Chimica. Kurumene. Gorrane, Quaracpoana. Guerica. Nataguima. Queca. 385. 2°. Popayan. Arma. Pancura. 387.
3°. Guaimie. Urabae. Idibae. 388.
XXVI. Middel-Amerika. 388.
I- De eilanden: Cuba, Jamaica, de Lucaysche eilanden. 389.
II. Het vaste land. 390. -
1°. Van Dariën tot Guatimala. 2°. Coribici.
3°. De Chorotega-, Chontal-,
Utlateca-, Kacchi- en Poconchi-talen. Bl. 390.
De Maya-taal. 391. Bergvlakte van Mexiko. 392.
MIXTECA. Zapoteca; Popoluca. Talen in Chiapa : Zoque, Mame, Lacandona, Celdala, Chiapaneca. In Oaxaca: Chontal, Chocona, Mazateka, Mixe, Chinanteca. 397.
Totonaka: Xxxxxxxxxxxx, Xxxxxxxxxxx, 0 xxxxxx, Xxxxxxxxx. 398. Mexiko. Tolteken. Cicimechen. Azteken. 399.
Huasteken. Othomi; Matlatzinchen; , Macahui. 411. Mechoacan. Tarasken. Piranda. 412.
Landen tussen de Rio Colorado ten
westen en de Rio del Norte ten oosten - 4 13 De Kora-taal. Tepehuana. Topia.
Acaxee. Xixime. Sicuruba. Xxxx-Xxxxx. Tubar. Tarahumara. 414.
De Mayo-taal. Taqui. Zuake. Ahome. Guayave. Pimas. Endeve. Opata. Tumas. Cocomericoopas, Nichoras. Seres. Het Batuca. Soyaipure. Bl. 415
xxvII. Noord-Amerika. 416.
I. De Westkust van Amerika, tussen 33 en 60 graden noorderbreedte. 417.
1°. De Comanches (Padoecas, Hiëtans), Kiaways. Xxxx. Nanahas. 418.
De APACHEs: - Tontos-, Gilenos-, Mimbrenos-, Chiricaguis-, Mescaleros-,
Faraones-, Llaneros-, Lipanes-, der
zeven rivieren-, de Navayo (Nabajoa)-en Vaqueros. 419.
De Pima. Xumana. Lana. Zura. Tigua, Pecuri, Kera. De Moqui. 421. 2°. Kalifornie. De Pericoe (Utschiti). Guai
coeren. Cochimi. Laymones. 422.
3°. De kust, van Kalifornie tot Noetka
Sond. Nieuw Kalifornie (Nieuw Albion), Rumsen en Escelen. (Eslenes.
- Rumsienes.) bij Monterey. Ecclemachs.- , Achastaliers. 423.
. De kust, tussen Noetka-Sond en Prins Williams-Sond. 425. De Ugaljachmutzi. Atnah. Koloschen;
S-chit-cha-chon. Tschinkitani. Bij port des Français. Bl. 426.
II. Landen ten westen van de Missisippi,
bij de Missoeri en Arkansas. 428. I°. De Zwartvoet-,
2°. Paegan-
3 en Bloed-Indianen
4°. Waterval-Indianen. Minetares.
Slang-Indianen. Xxxxxx (Sissatone ?) 431. De Mandans. Kraai-Indianen. 432.
De Nadowessies (Sioux). Assinipoils (Steen-Indianen). 433.
De Sakies. Ottogamies (Renards). A. joua. Menomenes (Folle avoine). 435. De Osages; Winnebagies (Puants).
Xxxxx, Xxxxxxxxx, Xxxx'x (Octolactos). Arkansas. Kan zes. 435. *
De Panis. Ricaras. Tancards. Towiaches. 436. 5* De Caddos (Cadodaquioux), Xxxxx
xxxx, Nubadaches, - Intes ; 2 attasies, Natchitoches. Adayes ; Nacoydoches,
Xxxxx, Tunicas, Bedias, Aliche, Accocesaws, Mayes, Cances, Caranco was, Attakapa, Appalotºsa, Chaktoes, Washas. Tachias. Pacanas. Pascagolas. Boluxas. 436. -
III. Landen ten oosten van de Missisippi tot aan de Ohio en de grote meren.
Bl. 437.
1°. De Timuaca-taal. Appalachen: Xxxxxxx, Xxx. Choriuco. Doguenes. Mendica. Queyenes. Mariames. Gualstones.
Tguaces. Acubadaos. Quitoles. Avaya res. Muliacones. Cutalchiches. Susolas. Comos. Camoles. 437. De Natchez. 438. 2°. De Muskoghe (Creeks); Chikkasah;
Xxxxxxx; Xxxxxxxx (Woccons. Katah
ba. Tamaste. De Mobile-taal(Mowill).439. 3°. De Zes Natien (Iroquois, Konunzi Oniga): Senekas; Mohaws, Xxxxxxxx goes, Onondagos, Oneydas, Cajugas,
Tuskarora. Conoys. Nauticokas. HuTOnS. 440.
IV. Landen aan en boven de grote meren,
tussen de Hudsons-baai en de westelijke gebergten. 445.
De CHIPPEwAys; Crees, Neposongs (Algonkins), Xxxxxxxx, Musanongs.
1°. Zuidelijke tak. De Sawanoes. Miamis, Illinezen. Kikkapoes. Pampticough. Pian keshaws. Pottawattamak. 445.
2°. Oostelijke tak. De Dellawaren (Lenni Lennape) ; Xxxxxx , Wunalacktigo, Munseys (Minisst). Nieuw Zweden, Sankikani. Bl. 446.
3°. De Narragansets. Pequods. Naticks. Abenakies (Loups, Mahegans, Muhikun ni). Micmaks. Souriquois (Gaspesien), Xxxxxxxxx. Estccheminos. 448.
Middeltak. Chippeways. Messisagies. Algonkins. Xxxxxxxx'x. Nehethawa.
Skoffie. 449.
4. Noordwestelijke tak. Chepewyan: Nagailen; Bever-Indianen. Rots-Indianen. 450.
V. Noordelijke kusten. EsKIMo's (Karalit). 452 1°. Groenland. Xxxxxxx-xxxx. Xxxxxxxx, 000.
2°. De westelijke volksstammen in Rusfisch Amerika : Tschoegassen. Konae gen. Norton - Sond. Tschocktschen. Aljaksa. Unalaschkische taal: Aleutische-, Vossen-, Andreanofsche- eilanden. Atchoe. 456.
xxvIII. Australië. 458.
I. Stammen van het kroesharige Negerras. 461.
ALGEMEEN ovERz1GT. XXXI.
1° Nieuw Holland (Ulimaroa). Bediagal. Van Diemensland. Bl. 462 2° Nieuw Guinea, Papoa, Louisiada. 467.
3°. Nieuw Brittannie. Nieuw Ierland (Salomons-eilanden); Portlands- en Admira liteits-eilanden. Eiland York. Eiland Sandwich. Freewill-eilanden. 468.
4. Nieuw Georgie. Koningin Charlotte eilanden. Egmonds-eiland (Nieuw Guernesey). 468.
5. De Nieuwe Hebriden; Xxxxxxxxx, Xxxxx. 468. 6°. Fidgi (Blighs) eilanden. 469.
7°. Nieuw Caledonie. 570.
II. Stammen van het koperkleurige ras met lang haar. 470. 1°. De westelijke eilanden. 470.
w Pelew (Palaos) eilanden. Marianen (Ladrones, Dieven) eilanden ; Tinian, Guan. Carolinen-eilanden. Eilanden van Monteverde. Nederlands eiland. Mul graves-eilanden. 471.
2°. De oostelijke eilanden. Bl. 472.
AUSTRALISCHE TAAL. 474.
Vriendelijke- (Schippers-), Gezelschaps (Society-), Markiezen- (Xxxxxxx'x-)
en Xxxxxxxxxx'x-, Vlakke- (Lage-) eilanden. Nieuw Zeeland. Het Paascheiland (Waihoe). De Sandwichs- eilanden. 476.
(**) Xxxx Xxxxxxxxx, Précis de la géographie universelle,
T. VI, zijn meer dan een derde van de wortels van het Alba nisch, Griekse, namelijk in de ruimeren zin van (oud-) Aëo lisch, dat is Pelasgisch.
XV.
THRACISCHE VOLKS- EN TAAL STAM.
-
Later dan de volksstammen die wij reeds in Europa beschouwd hebben, schijnt die der Thraciërs uit het Aziatisch moederland te zijn overgekomen, dewijl wij er denzelven in de oostelijke delen, en ook in de westelijke van Klein-Azië, aantreffen.
Toen XXXxXxxxx, omstreeks het midden der vijfde eeuw vóór onze tijdrekening, zijne Geschiedenis voor de vergaderde Grieken onder uitbundige toejuichingen voorlas, beschreef hij de Thraciërs als, na de Indianen, het grootste volk van de aardbodem zijnde, dat onoverwinnelijk zou zijn Zo het onder één vorst verenigd of onderling eensgezind was. Het besloeg het zuidoosten van ons werelddeel, ter wederzijden van de Donau totaan de gebergten die zich aan de keten der Alpenvasthechten en Noricum, dat door Kelten bezet- was, het tegenwoordige Stirië en Karinthië, insluiten, terwijl het zich ten noorden tot aan en overden Xxxxxxxxxxx, Dnieper, uitstrekte. In volgen
( 2 )de tijden was wel de naam van Thracië en Thraciërs tot een klein gedeelte van deze landen bepaald, toen het tussen de Haemus en de Macedonische berggrenzen beperkt was, te voren kenden de Griekse en Romeinse schrijvers, van HOMERUs af, alle de daar wonende volkeren onderdien algemeen en naam, vooral vóór dat de Grieken, als een volk op zich zelf, zich van hun hadden afgescheiden. De meesten worden als ruwen ten dele van de roof levende, voorgesteld, enige stammen echter bezaten reeds vroegtijdig een zekeren graad van godsdienstige en burgerlijke beschaving, waaruit de Grieken het eerste de hunne ontleenden. Tweeërlei weg kan dit volk hierheen komende uit Azië hebben ingeslagen, hetzij ene der beide zeeëngten die Europa ten zuiden afscheiden, overstekende , hetzij benoorden de Zwarte zee omtrekkende (1). Dezen laatsten, schoonde andere korter was, heeft het waarschijnlijk genomen, dewijl het in Europa als machtig en talrijk voorkomt, deszelfs in Klein-Azië gevestigde stamgenoten, daarentegen, zwak waren, en ook de tijd van het overkomen van deze bekend is. Het duldt geen twijfel of een Zo uitgebreide volksstam moet zijne op zich zelve staande taal ge
(1) Een ander gevoelen laat de oudste bewoners in Griekenlandkomen uit Klein-Azië, vóór dat een overstroming der Zwartezee de Straat van de Bosphorus en de Archipel vormde; men meent dat deze doorbraak gestaafd wordt door sporen van de vroegere gesteldheid des aardbols.
( 3 )
had hebben. Elke taal aan haren eigen voortgang overgelaten, zonder de invloed van geweldige be wegingen, bereikt zekere grenzen, voorbij welke zij van lieverlede in een andere taal overgaat. Het is even zeker dat die taal in vele tongvallen moet gesplitst zijn geweest, bij het aantal van ver ver spreide, aan geen verenigingspunt gehechte en veeltijds in vijandschap levende volkeren, aan wie zij ten dienst stond. Xxxxxx echter weet men hier van in bijzonderheden. Dat het Thracisch, in des
zelfs eerste afkomst, een gemeenschappelijke bron moet gehad hebben met andere der oudste taaltak ken, bewijzen de wortelwoorden die het later daar uit ontstane Grieks gemeen heeft met het Kel tisch, Germaans, Finsch en Slavis; want daar
de Grieken, nadat zij in de rang der volkeren optraden en hun taal gevestigd was, in gene
onmiddellijke aanraking met die volkeren zijn ge weest, kan men deze wortelwoorden niet anders dan voor overblijfsels houden van de taal der Thra ciërs, die in deze oudste tijden de naburen der evengenoemde volksstammen waren. De Grieken, machtig geworden, en overal hun volkplantingen uitbreidende, verdrongen de Thraciërs van de kus ten en eindelijk uit het grootste gedeelte van Klein Azië. De Gallische Kelten, die aldaar 278 jaren vóór J. C. het Galatische gebied, naar hunnen
naam, stichteden, gaven op hunnen tocht een schok aan de Thracische Staten in Europa. Nog later bracht de Romeinse heerschappij het Latijn in de
ze gewesten, waarvan nog sporen zijn in Walla
( 4 )
chije en Albanië. Overal elders verdrongen de Slavische, Germaanse, Hongaarse en Turk
sche volkeren wat voormaals tot de Thracischen taalstam behoord had. Het kan voor ons oogmerk niet belangrijk zijn bij de afwisselingen van alle de ze Staten ons optehouden, werpen wij een vlugti gen blik op dezelve, en wel het eerst op die van Klein-Azië, de tijdsorde in dit geval omkerende, ten einde ons vervolgens van die van Europa tot den beroemden Grieksen tak te begeven. Wij beschouwen
I. de THRACISCHEN TAK.
1°. IN KLEIN-Azië.
In de vroegste tijden was waarschijnlijk dit schier eiland door volkeren van de Semitischen stam be zet, die zich nog lang in Cilicië en Kappadocië staande hielden, benevens hier en daar kleinere volkjes van verschillende afkomst en taal, gelijk wij zodanige overblijfsels ook op de Kaukasus hebben aangetroffen; maar in het westelijke deel hadden zich de Thraciërs gevestigd, ten koste der vroegere bewoners; reeds vóór de krijg van Troje waren er ook Pelasgen gekomen, en na denzelven maakten Griekse volkplantingen zich overal van de kusten meester, de oude inwoners in de ge
bergten dringende, of hen verplichtende het land te ruimen. Zo veel wij naar de uitgang der namen
van vele plaatsen mogen oordelen, behoorden tot ( 5 )
de inwoners van Thracische afkomst de PAMPHI LIERs en PISIDIERs. Xxxxxxxxx weet men dit no
pens de PHRYGIERs, die zich wel een inlandsen oorsprong, en de rang van het oudste volk der aarde toeschreven, doch 90 jaren vóór het inne men van Troje uit Europa overkwamen. Zo wa ren, ten noorden van hen, de THYNIERS en BI THyNIERs, en naast deze de HENETEN in Paphla gonië, geroemd door XxXXXXx om hun muil ezels. Ten westen hadden zich de MysIERs (Moe siers in Europa geheten) gevestigd, benevens de TRoJANEN, en de MAEoNIERs, stamgenoten van den zanger die ze vereeuwigd heeft, naderhand LYDIERs genaamd, van welke de Tyrrheners, in Italië te vermelden, een volkplanting waren. Ten zuiden woonden de KARIERs; deze hadden de te voren alhier gevestigde Pheniciërs verdreven; zij gaven zich uit voor verwanten van de Lydiërs en Mysiërs, de Griekse schrijvers doen hen afstam
men van Pelasgen uit de nabijliggende eilanden. In beide de vooronderstellingen behoren zij tot den Thracischen stam (2). Zij waren bekend door de bijzondere zorg waarmede zij zich op krijgszaken toelegden; de oude dichters gewagen van de Ka rische lederen riemen en breedhangende helmkam men, hoedanig welligt die was van Hektor, met
(2) AGATHIAs, p. 51, heeft een opschrift bewaard, dat hij te Tralles, een Pelasgische volkplanting, vond (niet ouder, wel is waar, dan Xxxxxxxx), in de Dorischen tongval, die aan het oud Aeolisch, en dus Pelasgisch, na verwant is.
( 6 )
"Zwarte paardenmanen , Die van de kopren helm hem fladdren om de leén.”
Tevens hadden zij een harde, onaangename en zware uitspraak, meer dan alle de omliggende vol keren; HOMERUs onderscheidt hen naar deze bij zonderheid, die later de naam van Barbaren aan alle niet-Griekse volkeren deed geven (3). 'Door de Iöniers en Doriërs van Milete, Ephesus en dat
gedeelte der kust zuidwaarts gedreven, maakten zij zich later door zeeroverij geducht, en dienden
ook als huurbenden in Griekenland. Eindelijk be hoorden tot dezen stam de LYCIERs, op de zuid kust, naar welke zij, volgens enigen, van het eiland Kreta, volgens anderen, van het eiland Rho
dus, overgestoken waren, en er de vroegere inwoners te onder gebracht hadden, wier naam, Xxxxxx, ons
op hunnen Kananitischen oorsprong wijst, en van welke men vindt aangetekend dat zij drie hunner voornaamste mannen na derzelver dood als Xxxxx vereerden (4). Genoeg, om ons, dit gedeelte des aardbols overziende, te overtuigen dat, twaalf eeu
wen reeds vóór onze tijdrekening, deszelfs Aziati sche bevolkers de plaats voor een jeugdiger volks stam hadden moeten inruimen, die er bijna even Zo vele eeuwen later voor de woesten moed
van nieuwe Aziaten moest bukken. In de wijden
(3) Barbarophonous. STRABo, XIV. boek.
(4) STEPHANUs, Dict. Hist, op soLYMA, en de Schrijvers al daar bijgebracht.
( 7 )
omkring der algemene Geschiedenis zijn de volke ren gelijk aan een slaauw hemellicht van de minste grootte, en verdwijnen in het verschiet der eeuwwen
2°. IN EUROPA.
De volkeren van de Thracischen stam zal ik
hier wederom naar de volgorde der ligging opnoe men, van het noordoosten beginnende. Ten noor den van de Zwarte zee en die van Azof woonden, in de vroegsten tijd der geschiedenis van Europa, de KIMMERIERs, ter wederzijde van de Dnieper en tot aan de noordelijken oever van de Donau, en in het schiereiland zelf dat langen tijd naar hen
genoemd werd, hebbende steden aan de oevers van de straat die in de Palus Xxxxxxx voert: , Pantica
pea aan de Europesche zijde, Kimmeris, in Stra bo's tijd niet meer in wezen, aan de Aziatische zijde, waar later Phanagoria is gesticht. Naar de wijze van alle woeste volkeren kwelden zij de rondom liggende stammen door hun jaarlijksche rooftochten, zelfs had het tegenover gelegen Klein Azië meermalen van hunnen overmoed te lijden.
Onder anderen deden zij aldaar ruim 900 jaren vóór
J. Christus. een zodanigen inval, en in 634 vóór J. C. in de landen ten westen van hun gelegen. Van dezen laatsten tocht terug komende vonden zij de Skythen, hun noordoostelijke naburen, in hun
land gevallen, en, te zwak om wederstand te bie den, weken zij langs de noordelijke kust tot in
( 8 )
Klein-Azië, daar zij zich van Sardes meester maakten, doch enentwintig jaren later door den Koning xxx Xxxxx, Xxxxxxxx, verjaagd werden.
Voorts dreven de Skythen hen geheel uit Europa. HERoDot Us, die als een geboren Klein-Aziër zeer goed onderricht heeft kunnen zijn van de lotgevallen der volkeren in dit gedeelte der wereld, zegt het stellig, en zijne herhaalde getuigenis deswegens, gevoegd bij het verschil tussen de woorden die
wij van deze taal overig hebben en het Kimbrisch, waarvan ik vroeger gesproken heb, bewijzen vol doende dat het een dwaling is, die alleen op de bijna-gelijkheid van de naam rust, dat men de
- Kimbren in het westen van Europa van deze Kim meriërs heeft willen doen afstammen. Deze dan, geen vasten voet in Azië hebbende kunnen verkrij gen, verdroegen zich met hnnne overwinnaars de Skythen, die hun, tegen een jaarlijksche schat ting, vergunden te wonen aan de zeestraat, die thans gewoonlijk het kanaal van Kaffa heet, en waar zij de grond legden van het Koningrijk van den Bosphorus, dat onder menigerlei lotsverwisse lingen tot aan xxXXXXXXXXX xx Xxxxx toe is in stand gebleven.
Een deel der Kimmeriërs, voor de Skythen wij kende, schijnt in de ontoegankelijkste gebergten, taur's (5), in het zuidoosten van het schiereiland,
(5) Het komt mij niet twijfelachtig voor dat dit woord, van
een ouden Oosterschen wortel, waarvan de Westersche talen haar woord dat toren betekent, ontleend hebben, in het algemeen een hooggebergte heeft aangeduid; reeds oudtijds heette Zo een zeer bekende bergketen in Azië, de bergen die in het zuidelijk gedeelte van Salzburg een verlenging zijn der Alpen, worden nog door de inwoners taurns genaamd.
( 9 )
de Xxxx, terug getrokken, en uit dien hoofde TAURIERs genaamd te zijn. Toen hun stamge noten aan de Xxxxxxxxx, die van hun zijn bij naam ontvangen heeft, terug keerden, kregen zij meer lucht en breidden zich weder uit, tot dat zij in het jaar 62 na J. C. door de Alanen werden uitgeroeid. Zij schijnen dit harde lot wel verdiend te hebben door hun wreedheid omtrent de vreem delingen die op de kust vervielen, welke zij aan hunne Xxxxx Xxxxxxxxx, dat is Xxxxx volgens XXXXXXXx XXXXXXXXXXx (6), offerden, en de hoofden aan de muren van de tempel hechtten. " Een aantal kleine stammen, tussen de Donau,
ten noorden, de Geten, ten westen, Macedonië en de zee ten zuiden en oosten, in later tijd (7) l t
(6) Waarom? Wie was zij? Misschien verwarden zij deze Go din, in het Grieks somtijds Hekaté genoemd, met de beruchte toveres Hekaté, die in dat land gebood, en haar verblijf hield in
de hoge geheiligde wouden, volgens xxXXXXx, Gedaantewisseling,
VII. boek, en vALERIUs FLAccUs, VI. boek. Mogelijk laat zich haar Thracische naam wel ontcijferen uit het jongere Grieks, en is hij een Zo goed als woordelijke overzetting van uitvindster,
verwekster van kunstenarijen, listen en logen. Zo men, in plaats der oudere lezing, Oreiloche lezen moet, dan zou het de listige bergbewoonster, de bergtoveres, zijn. Bij denzelfden volksstam vindt men ook de gelijken mansnaam, in de oudste Geschiedenis.
In de Odinische fabelleer kent men de bedriegelijken Loke, en dit schijnt bij te dragen tot bevestiging van het gevoelen der ge nen die deze Mythologie afkomstig achten van de Palus Meotis.
(7) Omstreeks 432 jaren vóór J. C. XXXX, Histoire des Rois de Thrace, p. 3. - e
( 10 )
onder een opperhoofd der Odrysiërs verenigd, maakten het eigenlijk gezegde thracische rijk uit, het tegenwoordige Romanië bevattende; het werd in dat van Macedonië ingesmolten, onder Xxxxxx xxxx, omtrent 320 jaren vóór J. C., doch behield zijne afzonderlijke vorsten tot onder Keizer cLAU DIus (8). De woorden die vele der oude schrij.
vers ons als Thracische bewaard hebben, behoren bij dit volk te huis. De voornaamste dezer stam men waren de Xxxxx, die in 't gebergte Xxxxxx woonden, een roversvolk, dat zelfs bij de tog
xxx Xxxxxx zijne onafhankelijkheid wist te verdedi gen, de Paeoniërs, van wie de Teukren in Klein
Azië afstamden, de Samothraciërs op het eiland van dien naam en op het vaste land, bekend door den
zeer ouden eerdienst dien zij aan de Kabiren bewezen.
Meer ten noordwesten aan de overzijde van den Donau, treffen wij in de oude Geschiedenis de ceten aan of Daciers, gelijk de Romeinen hen gewoonlijk noemden. Vroeger was deze naam van ene veel algemener betekenis, en omvat bij HE Rodotus ook de reeds vermelde Thraciërs, of Griekse Geten, denkelijk om de vele Griekse volkplantingen die zich onder hen bevonden, de Tyri - Geten, die aan de Tyras (Niester) woon
den, en de Thraco- Geten, de Kimmeriërs aan den Bosphorus. Zijne Massageten, echter, behoorden niet tot dezen stam, maar in Azië te huis, en wa
(8) XXXX, x. 30, et 80. ( 11 )
ren een geheel verschillend volk. Alle de eerstge noemden erkennen de geloofwaardigste schrijvers voor Thraciërs, met bijvoeging - dat zij deze taal spraken. Over hun verwantschap tot de Ger maansche Gothen heb ik vroeger mijne gedachten gezegd (9). Oorspronkelijk woonden deze Geten
in het tegenwoordig Bulgarië en een klein gedeelte van Servië. Door de uitbreiding der Macedoniërs gedrongen gingen zij de Donau over en leefden,
zonder vaste woonsteden te hebben, al rondtrek kende, hetzij met of tegen dank der Skythen, in de steppen die deze, en vroeger de Kimmeriërs, bezaten, tussen de Donau en de Niester, en wijders Zo verre naar het westen als tot aan de Teys in Hongarije. De Geten ten zuiden van den Donau bedwong Augustus, makende hun land tot een wingewest des Rijks, onder de naam van Moesië, Trajaan onderwierp die ten noorden van den Donau in Dacië, dat hij met Romeinse volk planters aanvulde, door welke er de Latijnse taal werd ingevoerd. De drang van nieuwe uit Azië afkomende volkeren, onder de algemenen naam van Barbaren in de Geschiedenis van dit tijdvak bekend, noodzaakte in de derde eeuw Aureliaan Dacië prijs te geven en de Romeinse koloniën
naar het westelijkste gedeelte van Moesië te verleg gen, op hetwelk de naam van Dacië overging.
Niet lang na dezen tijd overstroomden de West Gothen, en na hen andere Barbaren, alle deze
(9) I. Stuk, bl. 311.
( 12 )
landen, en de vroegere inwoners trokken terug in de bergstreken, waar hun nakomelingen, de Wa lachiërs, de Latijnse taal, schoon niet onverbas terd, behouden hebben.
" Het overbrengen van vijftigduizend Geten, uit de landstreken aan de noordzijde naar die aan de zuid zijde van de Donau, door Xxxxxx Xxxxx, onder
de regering van Xxxxxxxx, gaf aanleiding om dit gedeelte van Thracië met de naam van Moesië te onderscheiden, dien een Thracische stam in Klein Azië, en waarschijnlijk reeds te voren, tussen
den Donau en het Haemusgebergte wonende, voer de. XXXXXx tekent aan dat de XXXXXXx xxxxxx
xxx ontleenden van het Lydische (dat is, gelijk wij gezien hebben, een Thracisch) woord, mysos, beu kenboom. Men weet dat, Zo bar en vlak als
vele streken zijn aan de Zwarte zee, daarentegen zware bossen de berglanden bedekken; het ge deelte van Moldavië, tussen het Karpatisch ge bergte en de Pruth, dat de Turken in 1777 aan Oostenrijk afstonden, draagt de naam van Bouko wina, het beukenwoud.
Een andere Thracische stam, die ten tijde van XxXXXXx nog niet afzonderlijk bekend was, die der MACEDONIERs, heeft later een grote ver maardheid verworven. Wanneer een ruw en half wild volk een zekeren trap van beschaving be reikt, dan heeft het de geschikten wasdom ver kregen tot het maken van veroveringen. Zulk ene
beschaving ontvingen de Macedoniërs van de Grie ken, hun zuidelijke naburen, want, om niet te
( 13 )
gewagen van de vele Griekse volkplantingen op de kusten, zoon hadden reeds 720. (10) jaren vóór
J. C. de Temeniden uit Argos, zich in Neder Macedonië gevestigd en de grond gelegd voor het Rijk van dien naam. Er verliepen nog meer dan anderhalve eeuw eer zij hun armoede en kleding van dierenvellen begonnen te verwisselen tegen ene meer beschaafde levenswijze, die hen deed afdalen in de vlakkere delen des lands, en dezelve bebou wen, steden aanleggen en verfraaijen. Te voren bestonden zij, naar de aard der wilde volkeren,
uit afzonderlijke kleine stammen, waarvan PLINIus er tot honderd vijftig opnoemt. Dit gedeelte van Xxxxxxx was het vaderland der oudste dichters onder de Grieken, Xxxxxxx en Xxxxx. Uit hoofde der gelijkheid, Zo van gebruiken als van taal, reken
de men tot de Thraciërs alles wat westwaards tot aan de Sicilische of Adriatische zee woonde. Dat enige oude schrijvers de Macedoniërs tot de Illy
riërs of tot de Pelasgen rekenen, maakt geen wezenlijk verschil, dewijl ook deze aanverwanten waren van denzelfden hoofdstam. In lateren tijd, toen het
Grieks de hoftaal was geworden in Macedonië, bleef het volk Thracisch spreken. Wij zien dit uit het geval der overrompeling van Messene, ene stad in het zuiden van de Peloponnesus, met mu ren omgeven, welker wederga Xxxxxxxxx nergens had aangetroffen (11). Weinige jaren, namelijk,
(10) Volgens XXXXX 814. l
(11) Men is het niet eens over de ligging dezer stad; de meeste schrijvers en D'Anville plaatsen haar enige mijlen landwaards in,
N. van de golf van Coron, DE L'Isle daarentegen op de oostkust van die golf.
( 14 )
vóór dat het Macedonische rijk door de Romein sche wapenen werd vernietigd, zendt Xxxxxxxxx, zeer grote behoefte aan geld hebbende, enige benden onder zijn zoon Xxxxxxxxx af, die, in ene kleine haven van Argolis geland, de kortsten weg door aan hem bekende toegangen inslaat, met het ligtst gewapende volk dat hij bij zich heeft voor aan, en vóór het krieken van de dag over de muren geraakt, die tussen het kasteel van Itho me, aan dien kant op een steile rots liggende, en de stad in waren. De Messeniërs zich door hunne
naburen en oude vijanden, de Lacedemoniërs, be sprongen achtende, stellen zich dapper te weer, doch een geweldige schrik bevangt hen toen zij aan wapenrusting en spraak de aanvallers voor Ma cedoniërs herkennen, die door krijgskunde en ge luk steeds allerlei vijanden hadden overwonnen Dan, uit de grootheid -zelve van het gevaar, en ene bijzondere beschikking der Goden die zij hier in menen te ontwaren, moed vattende, drijven de mannen met wapentuig, de vrouwen door het wer pen van stenen, de aanvallers, reeds vermoeid
van de tocht, in wanorde op de vlugt, vele van welke van de rotsen neerstorten, en slechts weini ge, de wapens wegwerpende, met lijfsbehoud het ontkomen (12). Dit zelfde verschil van taal blijkt
(12) XXXXXXXXx, IV. boek. ( 15 )
ons, in vroegeren tijd, uit de vraag van Xxxxxxxxx, toen Xxxxxxxx zich ten aanhoen van het leger zou verdedigen, of hij Macedonisch spreken zou, en deszelfs antwoord dat hij meende gemakkelijker verstaan te zullen worden, Zo hij van dezelfde taal als de Koning gebruik maakte, dewijl er ook anderen (Grieken) in het leger waren (13). Nog
heden ten dage zijn de gemene Macedoniërs geen Grieken, en spreken zij ook geen Grieks maar Albanisch. In het noordelijke gedeelte van Thes salië tot aan de Peneus toe, woonde mede een Thracisch volk, over wiens tongval ons echter gee me bijzonderheden bewaard zijn.
Meer weet men van de EPIRoTEN, uit veertien stammen bestaande, onder welke de Chaoniers en de Molossers de voornaamste waren, die zich bei de, de een na de ander, het gezag over allen
hebben aangematigd. De laatstgenoemde waren van een zeer woesten aard en bekend door hun hon den, waarvan het ras nog bestaat en vermaard is.
Sommige schrijvers brengen de Epirotische stammen tot de Illyriërs, andere tot de Pelasgen, dat in
den grond der zake weinig onderscheid maakt, de wijl ook deze tot de Thracischen stam behoren.
Bij de Thesprotiërs te Dodona was de oudste zetel van de Pelasgischen godsdienst. Apollo's vermaar de godspraken werden er door duiven verkondigd, naar het gemeen volksgeloof; eigenlijk door pries teressen, die, naar de oudste overleveringen, van
(13) Q. CURT1Us, VI. 9. ( 16 )
dezelfde Phenicische afkomst waren als die het
orakel van Jupiter Ammon te Thebe in Egypte had doen ontstaan (14). Ieder die lust heeft den gang van 'den menselijken geest omtrent gods
dienstbegrippen mategaan, zal met belangstelling bij XXXxxxxxx de navorschingen lezen die hij deswe gens deed, en wat hij bericht over de oorsprong
der Griekse goden. Ons onderwerp laat niet toe dit hier in te lasschen; alleenlijk zijne mening over het verhaal deze priesteressen betreffende Toen zij begonnen hadden de Griekse taal te spreken en dus van dat volk verstaan te worden,
verdween het wonderdadige althans voor de helft, men wist dat zij vrouwen waren, die ingevingen bekwamen. In vroeger tijd vergeleek men hare, voor de Grieken onverstaanbare, Thessalische uitspraken bij het gekir ener duive; of, (want HERobotus' gezegde schijnt voor meer dan ééne opvatting vat baar,) er was een dubbelzinnige gelijkluidendheid
in de naam, die zoowel een duive als een pries teres betekende, mogelijk lag er een zinspeling
in de bruine of donkere loodkleur dezer vogels (15) op die van het gelaat der priesteressen. Voor het overige is het bekend genoeg dat de duif ene
grote vertooning maakte in de bijgeloovigheden der Syriërs en andere West-Aziatische volkeren (16).
(14) HERoDoTUs, B. II. Hoofdst. 55 en volg.
(15) Columba-palumbus en-aenas. ,
(16) Waarover men sELDEN, de dtis Syris, of uit hem GoE REE, Voorbereidselen tot de Bijbelsche wijsheid, II. 1371, kan nazien
( 17 )
De naast aan de Epiroten sluitende stammen der Akarnaniërs en Leukadiërs waren Hellenen, en be hoorden tot dien tongval, waarvan wij nader zullen spreken. In het eiland Euboea, ten zuidoosten van Thessalië, waren de ABANTEN , die het grootste gedeelte der bevolking uitmaakten, en reeds bij HoMERUs voorkomen, mede van de Thracischen stam. Vele van hun gingen in later tijd met de Iöniërs naar Klein-Azië over.
Een uitgebreider tak, tot welken weder verschei den kleinere volkeren behoorden, onder welke de Dalmatiërs en Albaniërs nog tot op heden hunnen naam hebben achtergelaten, is die der ILLYRIERs, in de landstreken tussen de Adriatische zee en
de bergruggen die dezelve, ten noordoosten, van Pannonië, thans Bosnië, scheiden, en volgens som migen nog veel westelijker. Dat ook deze Thra ciërs waren kan blijken, en uit de gelijkheid van vele namen van plaatsen met die bij andere Thraci
sche volkeren , en hieruit dat dezelfde stammen door de enen ouden schrijver als Illyriërs, door
den anderen als Thraciërs worden opgegeven, en een ander hen allen tot deze laatsten rekent. Zij ston
den onder een Koningin Teuta, toen de Romei nen, 225 jaren vóór J. C., een gezantschap af vaardigden om herstelling te vorderen van de na delen door de Illyrische zeerovers aan enige kooplieden toegebracht. Vruchteloos echter, want het vrijbuiten ter zee was als gebruik gewettigd.
De oorlog die er uit volgde bracht de Romeinen het eerst voor de ogen van Griekenland. In de
( 18 )
zelfde eeuw drong een Keltisch volk uit Gallië, de Skordisken, in dit land, vermeesterde en ver woestte het, zodat de Romeinen het naderhand weder door koloniën trachtten te bevolken, die
met de oude overgeblevene inwoners te zamen ge smolten, vermoedelijk in het oostelijke gedeelte den grond gelegd hebben voor de tegenwoordige Alba nische taal. Het westelijke gedeelte hebben, later, volkeren van de Slavischen stam met hun taal overstroomd. /
Naast deze woonden de vENETEN aan het bo venste van de kom der Adriatische zee, zonder dat men stellig kan bepalen of zij, behalve dien naam, die kustbewoners in sommige talen betekende, enige gemeenschap hebben gehad met de Veneten in Gallië of de Heneten in Klein-Azië. Met de eerstbedoelde is het hoogst onwaarschijnlijk, dewijl deze Kelten waren; wat de laatsten betreft is het, behalve een overlevering die daarvan bestond, op merkelijk dat zij in Klein-Azië, na de krijg van
Troje, uit de Geschiedenis verdwijnen.
Laatstelijk behoorden tot de Thracischen stam de PANNoNIERs, ten noorden van de Illyriërs, tus schen de Donau en de gebergten, van Noricum tot aan Macedonië. ADELUNG verwerpt hunne naamsafleidingen, die men bij DIo CAssIUs, BUs scHING en MANNERT vindt, uit het Latijn of uit het Slavis, en het gevoelen dat zij van dezen laatsten stam zouden zijn, en houdt, met de oude
geschied- en aardrijksbeschrijvers, hen voor aanver wanten van de Illvriërs. -
( 19 )
Wij wenden ons ten zuidoosten naar den
II. Pelasolschen TAk.
Een grote natuurschok, die mogelijk vele der
punten en inhammen en afgebroken stukken rondom
den zuidoostelijken uithoek van Europa verspreid, heeft doen ontstaan, had , 1760 jaren vóór onze tijdrekening, de landschappen tussen de golf van Lepante en de straat van Negropont onder de wa teren bedolven, en nauwelijks aan de geringe be volking de bergtoppen tot wijkplaatsen gelaten.
Derdehalve eeuw daarna had een dergelijk lot, bij ene geweldige overstroming van de Peneus, al les getroffen wat tussen de bergketens van den Pindus en de Olympus, die als verlenging van
het Akrokeraunisch gebergte Thessalië ten noorden en ten zuiden omvatten, gelegen was. Vóór en tussen die gebeurtenissen waren, naar het waar schijnlijkste gevoelen, zwermen van wilde volkeren uit Azië, bezuiden de Donau, van de Haemus, waarvan de oudste dezer benden de naam van Xxxxxxxxx ontleenden, door de Pelasgen gevolgd, door Xxxxxxx en Macedonië herwaarts getogen.
Voor hen lag het uiterste schiereiland, dat naar Pelops genoemd is (17) en, om zijne puntige kus
(17) Nes is nog in het Deensch, Zweedsch, Russisch en ande te talen een uitstekende punt, een kaap, een neus. Vergelijk
XXXXXXX op dit laatste woord. De betekenis van voorgebergte of voorland is desgelijks duidelijk in Cherso-nesus, en welligt de oorsprong van Halikar- nassus, van Parnassus de voorst uitste
( 20 )
ten, van ouds werd vergeleken bij de gedaante van het sierlijke blad van de platanus, die er welig groeit. Hierin verspreidde zich een deel dezer volkeren, door de landengte van Korinthe, die,
bij het toenemen der bevolking, de terugtocht moeilijker makende, de aldaar aangekomenen tot meer bestendigheid noodzaakte,
Vóór de tijd, derhalve, waarop de eigenlijk Griekse geschiedenis aanvangt, speelden de Pe
lasgen gedurende verscheiden eeuwen de voornaam ste rol op dien grond. Want hoezeer de overleve ringen der fabel het eerst gewag van hen maken
in de Peloponnesus (18) en hen van daar naar Thessalië geleiden, is er veel, niettemin, dat den ken doet dat dit gewest en Epirus hun eerste woonplaats was; hetgeen ook de rede zijn mag dat Zo vele fabelwezens aldaar te huis behoren, Woest, onrustig en talrijk, waren zij gedurig in beweging op dien voor hun te bekrompen bo dem, en verhuizende en zich uitbreidende, dan in Klein-Azië , dan op de eilanden der omgevende zeeën, dan in Italië, daar zij reeds vroeg den
kende bergtop na de watervloed enz. - Omtrent de laatsten stelt MALTEBRUN, Précis de la Geographie universelle, een Indische
etymologie voor. -
(18) XXXXXXXXx, Xxxxx. c. VII en Arcad. c. II, handelende
van de Olympische spelen, schrijft dezelve en het stichten van den tempel aldaar, aan de oudste bevolkers van Griekenland toe, die er hunnen eersten vorst, Xxxxxx, vereerden, en dit verhaal van
de bewoners van Xxxx, die, zegt hij, de gedachtenis der oudste gebeurtenissen bewaard hadden, schijnt XXxxxXxx, in derzelver dichterlijke voorstelling, in zijne Theogonie, te bevestigen.
( 21 )
naam van Grieken ontvingen. De genen die op
het zuidoostelijk schiereiland bleven drong welhaast de noodzakelijkheid enige beschaving aantenemen en zich, op verscheiden plaatsen, aan de Hellenen te onderwerpen, met welke te zamen zij naderhand den jongeren tak der Grieken uitmaakten, zodat men ten tijde van HERoDoTUs en van Xxxxxxxxxx
in Azië en in Europa nog maar enkele zuiver Pe lasgische overblijfsels aantrof. Met de vele gissin gen omtrent de naaste afkomst en de naam der Pelasgen zullen wij ons niet vermoeien. De oude schrijvers onderscheiden hen door de algemene be naming van Barbaren, daarmede bedoelende dat zij gene Grieken waren ; bij HoMERus komen zij
voor, hun naam aan een der oostelijke landschap pen van Thessalië, ten zuiden van de Olympus, maar nog niet aan de gehelen tak gevende. Vijf honderd jaren later (19) bestond er nog een over
(19) Ten tijde van Xxxxxxxxx. zie zijn I. Boek, Hoofdst. 57,
alwaar hij de verhuizingen der Pelasgen, die hij onderscheidt van de Hellenen (Grieken), aanwijst, en waaruit valt optemaken dat zij oudtijds aan de zeekust van Thessalië woonden, daarna binnen waarts eerst noordelijk en daarna zuidelijk gedreven, en later in den Peloponnesus gekomen zijn, waar men hen als een Dorisch volk en aldus als voorvaders der Lacedemoniërs beschouwde ; ter wijl die van Attischen of Iönischen oorsprong, sedert hun ver menging met de Hellenen de kenmerken van hun Pelasgische af komst, tot zelfs in het veranderen van de namen der steden, ver loren hadden. Vergelijk cHANDLER, Reize door Griekenland, bl.
91; men vindt in dezelve het oude en hedendaagse doorgaans in verband gebracht.- De oorsprong der oude inboorlingen van Attika, weet men, ligt in het duister; er is een bijzonderheid die aanleiding
( 22 )
blijfsel van dit volk te Krestone in Thracië, en te Placia op de noordkust van Klein-Azië, dat ene van die der Grieken verschillende taal had. Er zijn ons echter gene bijzonderheden daarover nagela ten. Dat de Pelasgen een volk van de Thraci schen stam was kan men uit hun woonplaatsen afleiden, die men in de zuidelijke uithoeken van Europa vindt aangewezen, zonder dat enig spoor
aanleiding geeft om te denken dat zij er over zee zouden gekomen zijn. Nu weet men dat ten noor den van hun de Thraciërs het grootste gedeelte van het zuidoostelijk Europa besloegen, van wie men, naar de aard van alle nomadische volkeren, mag onderstellen dat zij zich allengs uitgebreid en die uithoeken niet onbezet zullen gelaten hebben. Bovendien worden verscheiden volkeren, die som mige oude schrijvers tot de Pelasgen rekenen, door anderen Thraciërs genoemd. Van hun taal kan
men weinig, en slechts uit enkele woorden en ei gennamen, oordelen. Die , der goden welke men aan de Pelasgen toeschrijft, schijnen daartoe te be hoen. Het langst bleef het Pelasgisch in wezen
in het bergrijke en door gene andere volkeren overstroomde Arkadië. hun stammen waren voor
geeft om te gissen dat Xxxxxxx niet de eerste vreemde volkplanter was. Op de kaap Sunium stond een tempel van Neptunus, waar later die van Minerva werd gesticht. Xxxxxxxx, over wiens ouden dienst ik nog weinig heb aangetroffen dat voldoet, was een Ly bische zeegodheid, waarvan de dienst mogelijk voor dien van Mi nerva moest wijken; de landbouw verving het vissersleven. Zie daar enen sleutel voor de fabel van de bekenden twist.
( 23 )
namelijk: de LeLegen, met hulp van welke er van de KURETEN, die in het bijzonder de Phrygi
sche xxxxx Xxxx vereerden, Xxxxxxxxx in het vroeg ste tijdvak der Europesche geschiedenis, de andere Pelasgische stammen verdreef, die zich niet tot een geregeld gemeenschappelijk leven wilden verenigen. Men vindt de eerstgenoemden ook in andere ge deelten van het voormalig Griekenland en in Klein Azië; de DRyoPEN ten zuiden van de berg Oe
ta, die zich van daar naar Euboea, Cyprus en in den Peloponnesus verspreidden; de THEsPRoTIERs van wier hoofdstad, Dodona, ik reeds gesproken heb; de LAPITHEN, een woeste bergstam aan den mond van de Peneus, beoorloogd door de na burigen stam der cENTAUREN, die uit hun met wolken omgeven woonsteden te paard gezeten af daalden en Zo veel schrik verwekten; zij grens
den aan de PERRHEBEERs, die zij verdrongen tot aan de Olympus; de TELCHINEN die achtervol gens naar de eilanden Kreta, Cyprus en Xxxxxx verhuisden ; de EKTENEN , de oudste bewoners der omstreken van Thebe, ten tijde van hunnen Koning Xxxxxx; zij stierven uit aan een pest ziekte, waarna de HYANTEN en AONEN hunne plaats innamen, waarvan de eersten door Xxxxxx
naar Phocis werden gedreven, de laatsten zich aan hem onderwierpen en één volk met het zijne uit
maakten ; de KAUKoNEN, zoowel in de Pelo ponnesus als in Klein-Azië, het waren deze die de Trojanen ter hulpe kwamen, de TYRRHENERs, welken naam zij, Zo 't schijnt, niet van de Tyr
( 24 )
xxxxxxx in Italië ontleend, maar reeds zeer vroeg gevoerd hebben, en nog vóór hun verhuizingen daarheen, na welken tijd zij eerst dien van Pelas gen ontvingen. Volgens XXXXXXXXXx was het ene algemene benaming van alle de Pelasgen, op de kusten van Klein-Azië en de eilanden van de Ae geïsche zee, die van slavenhandel en zeeroverij bestonden, en onder anderen het beeld van Xxxx xxx Xxxxx wegvoerden. Verder, de ARKADIERs, de enige in de Peloponnesus die niet in de om wenteling deelden, welke de terugkomst der Hera kliden te wege bracht; de oENoTRIERs en de GRIE KEN die uit Thessalië naar Italië togen, een kleine
xxxx, aan wien de eer voorbehouden bleef van zijn' naam in het beroemdste van alle volkeren te ver eeuwigen; de CRETENSERs, eindelijk, de bewoners van LEMNos, IMBRos, LESBos en meer eilanden.
III. HELLENISCH - GRIEKSE TAK:
Wij zijn in de gang onzer nasporingen tot den naasten oorsprong der Griekse taal gevorderd, van haar verband met die der Thraciërs en der Pe lasgen zullen wij in 't vervolg spreken. Het is in de Hellenische Staten dat zij tot de schitterende
hoogte gestegen is waarop wij haar bewonderen ; uit dit land hebben ondernemende en talrijke volk plantingen, daarna de zegepralende legers van Xxxxxxxxx, haar over het grootste deel der oude bekende wereld verbreid. Griekse plantsteden zijn gevestigd geworden van de oostelijkste grenzen des
:
:
( 25 )
Syro-Macedonischen rijks tot op de kusten van Spanje. Als de taal der gebieders verdrong zij de landtaal in het oosten van Klein-Azië, ten dele zelfs in Syrië en Egypte. Een tak van deze taal
had aanmerkelijken invloed op het ontstaan der La tijnsche taal, en ook zijne latere verfijning dankt , het Latijn in vele opzichten aan het Grieks. Dit laatste bleef, toen reeds de Romeinen de meesters der wereld waren, nog lang de taal der beschaafd heid in het grote Rijk. En wat heerlijke bloemen van de beschaving des menselijken geestes, zijn
er ooit, gelijk uit deze taal, ontloken ! Zij was de kweekster van wetenschap en smaak, zij heeft die
voor het mensdom behouden. Toen de nacht der onwetenheid het Westen, afgemat of ruw, bedek te, lichtte een weerschijn der stralen, die aan den Euphraat door de schriften der Grieken waren op gegaan, langs Spanje naar het overige van Europa. Xxx Xxxxxxxxxxxxxx, waar onder allerlei beroerin gen, tot aan deszelfs vermeestering door de Tur ken, de Griekse taal haar gebied had staande ge houden, brachten hare verdreven kenners de zucht voor de oude schriften der Grieken mede naar Ita lië, en wij danken hun het genot der vruchten van de herstelling der wetenschappen. - -
Er bestaat, menen wij, gene andere taal in de wereld waarvan men een Zo belangrijk tafereel kan ophangen. Het zuidelijke halfdeel van Azië moge aan het Sanskrit zijne zedelijk - wijsgerige en burgerlijke beschaving, zijne godsdienstbegrippen, zijn dichterlijken luister te danken hebben, maar
( 26 )
wat is, na de voortgang van Zo vele eeuwen,
de verlichting in Azië, vergeleken tegen Europa? Wat zou, bij alle hare belangrijkheid, de taal van Palestina ons gebaat, wie ze tot ons overgebracht hebben, hadden niet de laatsten van Griekenlands geleerde zonen er de toegang voor geopend en den smaak voor geprikkeld in het westen? En is er, op Arams grond, nog wel ééne loot overig
van de cederen van Xxxxxx? Het zal dan wel de moeite belonen een poos te blijven staan bij den wortel der Griekse taal, al kunnen wij dien ook niet tot de diepsten grond nadelven, waar hij met die der Perzische, Germaanse en andere taalstam men is ineen gegroeid. Wij willen hier Zo ver gaan als hij zich, in Klein-Azië, in en tegenover Griekenland, bij de Thracische en Pelasgische vol keren uitstrekt, hetgeen wij tot nu toe moesten besparen, daar wij over het weinig bekende geen
licht dan uit het meer bekende kunnen verkrijgen. Met Xxxxxxxxx en zijn zoon Xxxxxx vangt het tijdvak der beschaving van Griekenland aan. Hij was, meent men, het hoofd van een stam die aan den Parnassus woonde, en de eerste inboorling die op het daarstellen van een meer geregelden maat schappelijken Staat bedacht was.
Vóór HERoDoTUs vinden wij de volkeren die het schiereiland bewoonden onder geen algemenen naam aangeduid. Deze schrijver, en andere na hem onderscheiden alleenlijk de vroegere takken, als Pelasgen, van de lateren de Hellenen, een lijn die men echter niet al te scherp moet doorsnijden, ( 27 J
als of de nakomelingen van Deukalion en zijne
tochtgenoten de vroegere stammen geheel verdre ven en de landen van nieuws bevolkt zouden heb ben. Het laat zich veleer vermoeden dat zij lang zamerhand zich hebben uitgebreid en de oude in woners teruggedrongen, en dat deze hier en daar met hen zijn te zamen gesmolten (20), en de ove rigen uit Thessalië verhuisd. Niet overal zal dit ineen smelten, waar de oude inwoners nog het grootste aantal uitmaakten, een dadelijken invloed op de taal gehad hebben; de verhalen der ge schiedschrijvers van de huwelijken en verbindtenis sen door de hoofden des nieuwen volks aange gaan, tonen genoegzaam dat men hier veleer aan een langzaam vestigen van gezag dan aan de ge weldigen drang van enen volksstroom denken moet. Een zodanigen invloed ener nieuwe op
permacht leert de geschiedenis dat op meer dan ene wijze kan worden verkregen. Somtijds ontlenen nieuwe volkplanters, hetzij dat zij zich met of te
gen de zin der inwoners vestigen, hun overwigt van een zekeren hogeren graad van beschaafdheid die, op zich zelve misschien niet veel beduidend, hun echter aanzien genoeg verschaft om nadrukke lijk en rustig op die nieuwere inwoners te wer
ken. Dit was het geval bij de verschijning der Europeërs omtrent vele der zachtaardige Ameri kaansche volksstammen, en iets dergelijks kan heb ben plaats gegrepen met de Egyptische en Phenici
(20) Zie mijne voorgaande aantekenirg.
( 28 )
sche volkplanters in Griekenland (21). Dien staat van wildheid afgelegd hebbende, waarin de mens nog alleen op het voldoen van de honger en de
dringendste behoeften des dierlijken levens bedacht is, is zijne vatbaarheid lichter te scherpen voor de handwerken, kunsten en begrippen der zamenle ving, en zelfs de verhuizende leden van zulk een
half wilden stam verkrijgen door de omstandigheden die hun vereniging vergezellen voorrechten bo
ven de verstrooid blijvende. Somtijds gebeurt het ook dat ruwe maar krijgszuchtige hopen, bij het indringen in reeds beschaafde landstreken, voordee lige indruksels van die beschaving aannemen, ter wijl zij wederkerig hun kracht mededelen aan
het ligchaam waarvan zij een deel wierden. Ge beurt zulks onder het geleide van een aanvoerder, wiens meesterlijke hand, voor de teugels opgewas sen, deze gemengde menigte weet te besturen, dan legt hij de grond voor een nieuwen trap van voortgang in beschaving en in de kunsten, somwij len, der weelde. Dit had enigermate plaats bij
de tochten der Aeoliërs, Iöniërs en Doriërs naar de bloeijender kusten van Klein-Azië.
Xxxxxxxx zou het zijn, te bepalen op welke van deze beide wijzen de oude bewoners van
Griekenland de invloed ondervonden van Xxxxx
(21) Cecrops, Cadmus (en met hem Arabieren, naar sTRA80,
X. in 't begin), de eerste ongeveer 50 jaren vóór, de andere kost na de vloed van Deukalion. zie de tafels van XXXXX, en De "0" gine des lois, I. p. 62 et suiv. (Edit. in 4to).
- ( 29 )
lion en de zijnen; dat die invloed en in de onder
linge betrekkingen der onderscheiden stammen en in den toestand dezes gehelen volks, door de natuur met uitstekende voorrechten begiftigd, aanmerkelijk was en een nieuwe orde van zaken daarstelde, is kennelijk uit alles wat wij met enige zekerheid vernemen van een Zo afgelegen tijd. Wij moe
ten ons hier echter gene plotselijke gehele om kering van de staat der zaken voorstellen. Bij de eerste nationale onderneming, die tegen Troje, zien wij een verbond van machten, maar nog niet de macht van één volk, tot de groten strijd aan gegord. Deze onderneming had, veel meer, twis
ten onder de heerschende geslachten en veranderin gen in de onderscheiden Staten ten gevolge, het heen- en weertrekken duurde nog voort, en er verliep nog een geruimen tijd eer de zaken zoo verre tot rust kwamen, dat het gansche volk der Hellenen daardoor in wasdom en bloei toenam.
Verlangt men wat nader de toestand te beschou wen van de volkeren dezer landen bij de aanvang van het tijdperk waarvan wij spreken; THUcYDIDEs beschrijft dien ten naastenbij Zo als cAEsAR en TACITUs Germanië tekenen. Al ligt verhuisde een stam bij het aandringen van een talrijkeren. Zij be teelden uit dien hoofde niet meer land dan volstrekt noodig was, en waren te lichter bereid om verder
te trekken. Steden of plaatsen van verdediging wa ren er van belang nog niet. Hoe vruchtbaarder landstreek, hoe meer aanleiding voor het indringen van vreemden en het onderling smaldelen, dat door ( 30 )
de welvaart toenam. Dus ging het in Thessalië, in Boeötie en in de Peloponnesus, met uitzonde ring van Arkadië. In dit gewest, even als in het armere Attika, bleven dezelfde inwoners, vestig den en versterkten er zich met anderen die deze staat van zekerheid uitlokte. Een dergelijk klein
en arm land was het eigenlijke Xxxxx aan de zuide lijke afhelling van het Pindusgebergte. STRABo
vergelijkt het met de Zo even medegedeelde aan merkingen van THUCYDIDEs over Attika en past ze toe op de afzondering in zeden en taal van des zelfs bewoners. Uit Xxxxx zakten , aan het hoofd der ruwe bergbewoners, met welke enige andere hopen zich vermengden, de nakomelingen van Xxxxxxxx, wier voorouders, vóór verscheiden ge
slachten, uit het vaderlijk erfgoed Mycene en Argos verdreven waren, af naar het zuiden van het schier eiland aan gene zijde der landengte, en vestigden er een duurzame heerschappij over de meeste lan den, tevens met de Xxxxxxxxx xxxxxxx (22). Der zelver inwoners worden gezegd te voren de Aeo lischen gesproken te hebben, waaruit, onder ande ren, blijkt dat zij het land niet verlaten hadden,
en inderdaad lezen wij van de Achaiërs alleen, dat
(22) Tachtig jaren na de val van Troje. Men verschilt over
den tijd en het getal der ondernemingen van de vorsten uit dit stamhuis, om zich weder in de Peloponnesus te vestigen; de laatste, in welke zij slaagden, wordt algemeen op dezen tijd ge steld. Van nu af komt er meer licht in de Griekse geschiedenis Het bewijst het reeds gezegde over de langzamen gang dezer staatsverandering.
( 31 )
zij, door de Herakliden verdrongen, wegtogen, en op hun beurt, van de kusten van het later eigen lijk genoemd Achaie de uit Attika gekomen Iöni sche stammen verdreven, die zich aldaar hadden gevestigd. de Aeolischen tongval, en een Aeo lische afkomst, van een zoon van Xxxxxx, kent men toe aan alle de Hellenen ; met uitzondering van de reeds genoemde Iöniërs in Attika, een deel van welke zich naderhand ging neêrslaan op de westkust van Klein-Azië, van de voormelde Achai ers, en van de eerst in hun klein land besloten
en vervolgens door de Peloponnesus verspreide - Doriërs. De uitbreiding der Aeolische volksstammen was dienvolgens de eerste en voornaamste tot wel ke Deukalion aanleiding had gegeven ter beschaving van Griekenland.
De Griekse Staten hadden zich gevormd door ondernemingen die wel enige overeenkomst heb ben met de riddertijd der middeleeuwen ; deze gedurige bewegingen waren oorzaak dat deze stam men en Staten, hoezeer zij voor 't overige op zich zelve stonden, door velerlei betrekkingen als één volk verbonden waren en bleven, hetgeen in het tijdvak hetwelk dat van Deukalion vooraf was ge gaan , en dat men gewoonlijk het Pelasgische noemt, niet alZo was. Nadat nu deze Staten
meer gevestigd waren en van binnen meer rust ge noten, terwijl de Griekse natie zich zelve als
één Geheel begon te beschouwen, ontstonden er drie hoofdafdelingen naar de drie tongvallen die men opmerkte, de Aeolischen, Dorischen en Iöni ( 32 )
schen, naar de namen, gelijk wij reeds gezegd hebben, van twee zonen en een kleinzoon van Xxxxxx. Uit dezen hoofde beschouwden zich alle
als nakomelingen of stamgenoten van dezen, schoon het zeker is dat vele steden en maatschappijen ge grondvest waren door Pelasgische, Phenicische,
Egyptische, of Klein-Aziatische hoofden en vor sten. De meesten nogtans waren werkelijk Helle nen, en wel, vroeger in Opper-Griekenland, later de Dorisch-Heraklidische in de Peloponnesus. Van nu af was ook de naam van Hellenen aan allen ge meen, en ontwikkelde zich met kracht die verhe ven volksgeest en dat gevoel van zelfstandigheid . die de beschaving vergezelden. Wie in deze voor rechten niet verlangde te delen, maar hardnekkig
gehecht bleef aan de voormalige woestheid en taal, merktekenen van de Pelasgischen tijd, werd be schouwd als niet behorende tot het ligchaam des Helleenschen volks, maar als Barbaar, wat voor heen de oudere inwoners des, ganschen lands ge weest waren , als vreemdeling in één woord. - 3 Tot de punten van vereniging van dit volk be
hoen voornamelijk de zamenkomst bij de Olym pische spelen en het Gericht der Amphictyons, - inrichtingen, welker oorsprong zich in de oudheid des tijds schier verliest, doch die met wijs over
leg en echten nationaal-geest daargesteld, het oog merk van de éénheid des gehelen volks te bewa ren, juist bereikten; - verder, de voorrang in de leiding en behandeling der algemene zaken, de verbindtenissen tussen de Staten onderling en
( 33 )
hun uitgebreide handel, die zich op de vele ver spreide volkplantingen uitstrekte, hun wederkerige naijver, gelijk die van hun schrijvers en dich
ters, die zonder een aan allen gemene taal niet bestaan kon. De gevolgen van deze vereniging waren aanmerkelijk, en het was door haar dat dit door de natuur bij uitstek begunstigd volk tot de hoogte steeg waarop de Geschiedenis het ons heeft leren kennen. Deszelfs voortreffelijke begaafdhe den hadden reeds vroegtijdig de schone gedaante die de Griekse taal Zo voordelig kenmerkt, bevorderd, en van haren kant wekte de taal aller
lei begaafdheden op bij dit volk.
Door het onophoudelijk vermengen en kruisen der stammen en der geslachten, van de tijd af der ondernemingen van Deukalion's en Hellen's nako
melingen, was zij tot ééne taal geworden. Uit het reeds gezegde kan men lichtelijk de redenen
ontwikkelen waarom deze tongvallen, in plaats van zich in afzonderlijke talen van elkander te verwij deren, de een van de anderen leende, en daar door de algemene taal in buigingen en afleidingen verrijkte. Dit was reeds vroeg een vrucht van
het nieuwe tijdperk, terwijl de stammen, in het Vóór-Deukalionische, van elkander vervreemd, ver moedelijk ook door scherpere tongvallen afgesche den waren. Naderhand niet met de overigen ver enigd, bleven zij ten achteren in taalbeschaving, en aan dat onderscheid kennelijk; wij kunnen het zelfde in enige hedendaagse talen opmerken, en het was onder anderen het geval met de kinderen
( 34 )
die de eilanders van Lemnos bij hun aan de Atheniensers ontroofde vrouwen hadden, en welke door hun moeders in het Attisch werden onder wezen, schoon oorspronkelijk van dezelfde, en wel Pelasgische, afkomst (23). Van de invloed der dichters op deze taal, van HoMER Us af, en van derzelver redenaars, en van beiden op het volk zelf, behoef ik wel niet te gewagen. Nopens dien der Egyptische en Phenicische bevolkers, vóór den oorlog van Troje, zijn minder bepaalde berichten voorhanden, schoon men, in 't algemeen, aan z00 danigen invloed niet twijfelen kan. De veelvuldige overeenkomst tussen Griekse en Hebreeuwsche woorden schijnt of tot dit tijdvak, of tot de ook
in later tijd voortgeduurd hebbende handelsbetrek kingen met de Phenicische Staten, te behoren; in het eerstgemelde geval moet deze invloed zich ook in de taal der Pelasgen geopenbaard hebben, die gene schrijftekens bezaten vóór de gene die zij
van de Pheniciërs ontvingen, en ook in Italië over brachten, namelijk de A, B, G, D, E, I, K, L,
M, N, O, P, R, S, T, U, waar later de th,
x, ph, ch, z, è, ps en oo, zijn bijgevoegd. Men meent dat de zachtere Griekse taal hare klinklet ters, in haar Alphabeth uitgedrukt, uit de voor
naamste Phenicische aspiratien ontleend heeft (24),(23) HERoDorus, B. VI. Hoofdst. 137.
(24) verg, oogueT, de l'origine des lois, des arts et des st" ces, II. L. 2. p. 230, en PLINIUs, VII. c. 56. Deze was het spoor
niet bijster, schrijvende dat het hem altijd was voorgekomen"
- 35 )
Zo men, na het aangevoerde, nog aarzelde om
de éénheid van oorsprong van het Pelasgisch, het oud-Thracisch en het Helleensch-Grieks voor bewezen aantenemen , overwege men nog de na
volgende van de oude schrijvers ontleende daadza xxx. 1°. Van de Pelasgische volkplantingen in
Italië heeft het Latijn een van deszelfs grondbe standdelen ontleend, en dit bestanddeel is, kenne lijk en echt, Grieks, naastbij komende aan het Aeolisch - Dorische dialekt. Deze Pelasgische volk plantingen zetteden er zich reeds neder vóór den krijg tegen Troje.
2°. Wanneer de nauwkeurige
geschiedschrijver XXXXXXXXX vAN HALIKARNAssus de Pelasgen voor Hellenen verklaart, dan moet de overeenkomst van taal één, Zo niet te dien tijde
het enig overgeblevene, der bewijzen geweest zijn die hij daarvoor had (25). 3°. Er bestaan gene gronden om de Lelegen, de Kureten en andere stammen die Deukalion en Hellen vergezelden en de Pelasgen verdrongen, tot een geheel anderen volks- en taalstam te brengen. De eerstgenoemde toch, hoezeer veeltijds voor een gemengden hoop gehouden, ontmoet men, deels in Klein-Azië, deels in de noordelijke streken van Griekenland, te midden van andere voor Pelasgische erkende stammen; de Kureten, in hun oudste Europe
deze letters van de Assyriërs afkomstig waren. Vergelijk ons I. Stuk, bl. 155, 161, 166, en PETITY, Encyclopedie elementaire,
III. p. 380-386 en 407 et sutv.
(25) Hij leefde omstreeks het begin onzer tijdrekening.
( 36 )
sche woonplaatsen (26), Aetolië en Akarnanië, staan almede op Pelasgischen bodem. En nog dui delijker is de inmenging van Pelasgische stammen in de Hellenische volkplanting der Iöniërs op de kust van Klein-Azië , uit Abanten bestaande
van Euboea, uit Kadmeërs, Dryöpers, Phoceërs, Molossers, Arkadiërs, Epidauriërs enz., allen steeds tot de Pelasgen, of Doriërs, gerekend. Dat ge
heel woeste volkeren, gelijk de Xxxxxxx en Teu tonen waren, op hun rooftochten stammen van andere afkomst met zich medegesleept hebben, zou niet vreemd zijn, maar tot meer bezadigde volk plantingen voegen zich gene mensen bijeen die
niet in de gemeenschappelijke of nabijkomende taal een wederzijdschen band of hulp vinden. Dit be
let niet dat deze Iönische tongval na verloop van tijd Zo onderscheiden werd van dien der oude be woners dezer kusten, die, naar men meent, van de eilanden waren gekomen, dat men ze als twee talen kan beschouwen, althans even verschillende als bij voorbeeld het NederDuits en het Deensch, in de twaalfde eeuw. 4°. Dat dit onderscheid in
vroegere tijden minder aanmerkelijk was, is ook as tenemen uit de omstandigheid dat wij, in de uitvoe rige taferelen van de onderhandelingen en gebrui ken, bij de Klein-Aziatische, Griekse en Thraci
(26) Ik ben niet onbewust dat men hen van de Indische Ketri en de oevers van de Perzischen zeeboezem, wil laten komen,
hetgeen misschien een nieuw licht kan verspreiden over de over eenkomst van het Grieks met het Perzisch. Ik laat deze gis.
sing hier onaangeroerd. -
( 37 )
sche stammen geen tolken tussen dezelve, of zin spelingen daarop aantreffen, al ware het ook dat de dichters zich van de omslag en het herhalen van een gesprek in de mond van de tussen spreker gelegd, hadden ontslagen. Als HoMERUs Xxxxxxx op de kust van Afrika bij de Lotophagen brengt, zendt deze een bode onder geleide van twee mannen uit om het land te verkennen, maar de dichter, het onderscheid van taal niet aanroe rende, zorgt voor het behouden der waarschijnlijk heid, en laat hem niet verhalen wat zij met de in woners gesproken hebben. Omgekeerd, hebben
AEscHYLUs en EURIPIDEs geen zwarigheid gemaakt om hun Trojanerinnen Grieks te laten spreken.
Zelfs in de omstandigheid dat bij de eerstgenoem den, in zijn treurspel van Xxxxxxxxx, de over winnaar niet verstaat wat Xxxxxxxxx met schijnbare opgeruimdheid zegt, ligt geen stellig bewijs van
het tegendeel, althans niet van zodanig taalver schil dat met de verwantschap onbestaanbaar zou zijn. Xxxxxxxx, als Pelops, een Phrygiër of Ly
diër, in de Peloponnesus , als Bellerophon van Korinthe in Lycië komt, en zij daar zonder geweld van wapenen hun gebied vestigen, als Paris zich
te Xxxxxxxxx ophoudt, dan geven deze omstandig heden te zamen genomen ons een wenk om aan overeenkomst van taal te denken. Wat er ook
van het heen- en wedertrekken der helden en volks hopen in de Griekse fabeleeuw bij het licht der Geschiedenis verdwijne, die verhalen gronden zich ten minste op overleveringen of op een van ouds
( 38 )
bestaand denkbeeld wegens die overeenkomst. 5°, Deze wordt niet weinig bevestigd door de eenstem mige berichten der Ouden, die de beginsels der Griekse dichtkunst, vóór XxXXXXx, aan de in boorlingen van Thracië en van het westen van Klein Azië toeschrijven. Niet slechts noemen zij Tha myris, die zich in een wedstrijd waagde met de Peloponnesische Muzen, en zijne nederlaag met het
gemis van zijne lier en zijn gezicht boette, als een Thraciër, en bepaaldelijk uit de omstreken van den Edon, een berg in of op de grenzen van Xxxxxx nië, waar zich ook de priesteressen ophielden van Bacchus (27), welker geestvervoering Zo ver schrikkelijk ontaarde; de Muzen zelve waren uit Piëria, een landstreek van Macedonië, Xxxxxxx was uit Thracië, Olympus, de vader der Griek
sche toonkunst, (en aan wien is het onbekend hoe eng toon- en dichtkunst bij de Ouden verbonden waren,) was uit Phrygië, in het algemeen getuig sTRABo, dit onderwerp in zijn Xde boek behande lende, dat de muzijk der Grieken van Xxxxxxxxxxx of Phrygischen oorsprong was. Bij de invoering van de eerdienst van Apollo in het eiland Delos werden gezangen hem ter ere gezongen, waarvan Olen, de Lyciër, de maker was, andere van hen voor Xxxxxx, bij het strooijen van de asch des brandoffers, aan de grafstede van Xxxxx en Ops, op een talloze schare van kranken die het altaar omringde (28), werden het nog ten tijde van PAU
(27) Bacchanten, Menaden, Edoniden.
(28) HERoDoTUs, IV. c. 35.
( 39 )
xXXXXx, die ze schijnt gekend te hebben (29); hij noemt hen de oudsten der Griekse hymnendich ters, en schrijft hem de uitvinding van de hexa meter toe. 6°. Indien er al enige twijfel oprees
in hoeverre men genoegzaam kan aangaan op de berichten van XXXxxxxxx, stRABo en anderen, omtrent de talen van enkele volksstammen waar van gesproken is, de moeilijkheden in aanmerking nemende die van het vergelijken van talen en tong vallen onafscheidelijk zijn: Zo moet die twijfel ver vallen als men bedenkt welk nut wij in onzen tijd trekken van zorgvuldige en oordeelkundige opmer kingen, die door reizigers in vreemde landen ver zameld zijn. Bovendien, al zijn eens sommige van deze onderzoekers door schijnbare trekken van over eenkomst misleid geworden, om daarin bewijzen te zien van een in de wezenlijkheid niet bestaande verwantschap, Zo ontbreekt het ons niet aan voor beelden van zodanige onmiskenbare verwantschap, bij de verwijdering en afwijkingen die in latere tij den zijn tussen beide gekomen. En hierin ligt
een nieuwe grond om aan die oude schrijvers ge loof te geven, dewijl zij meestal veel meer op de trekken van verscheidenheid, dan op die van ver wantschap hebben gelet, waarvan men onder ande ren een aanmerkelijk voorbeeld vindt bij HeRobo
Tus, als hij zegt, dat de tongval van de steden
van Xxxxx niets gemeens had met xxxx xxx Xxxxxx, en, gelijktijdig, dezelve tot de Iönischen brengt.
(29) Olen was ouder dan Orpheus. PAUSANIAs, IX. ( 40 )
En Xxxxxxxxx, de oudheden beschrijvende die in de omstreken van Xxxxx gevonden werden, merkt van enige opschriften aan, die in de Dorischen tongval gesteld waren, dat zij, mogelijk naar de vroegere vernieuwd, maar niet Zo oud zijn kon den als men verhaalde, van vóór de terugkomst namelijk der Herakliden, omdat toen de Argiviërs
dezelfde taal spraken als de Atheniensers, en de Do riërs nauwelijks in Griekenland bekend waren. Uit deze en andere voorbeelden blijkt derhalve hoe nauwkeurig deze schrijvers te werk gingen in het onderscheiden der tongvallen, en dat men de woor den van HERoDoTUs (30) in veel te ruimen zin opvat als men, uit hetgeen hij van het Pelasgisch
in onderscheiding van het Grieks zegt, wil af
leiden dat hij dezelve als twee talen beschouwt die gene de minste verwantschap met elkander hebben. 7°. Het reeds bijgebrachte laat niet toe de overeen komst van het oud-Pelasgisch met het Hellenisch Grieks als een gevolg te beschouwen van het overnemen door nabuurschap en gemengde inwo ning. De gevallen waarin dit plaats had gegrepen onderscheiden de oude Geschiedschrijvers uitdrukke lijk. Het aannemen van een andere taal, een der moeilijkste opofferingen, kost dan alleen minder
als beide van één stam zijn en nog redelijk veel
naar elkander gelijken. Zo zweemde het Hebreeuwsch der Joden veel naar het oud- Arameïsch
of Chaldeeuwsch dat ten tijde hunner wegvoering in( 41 ) Babel gesproken werd. Hetzelfde kan hebben plaats gehad met de Kauniërs en de Kariërs, omtrent
welke HERoDoTUs niet durft beslissen wie van de ze beide volkeren de taal van het andere had over genomen. Zo wilden ook de inwoners van Colo nides niet voor Messeniërs doorgaan, maar voor ene uit Attika daarheen gebrachte volkplanting, die naderhand de Dorischen tongval, dien de Messe niërs spraken, had aangeleerd. 8°. Eindelijk heb ben wij nog een aanmerkelijken grond voor de ver wantschap van het Grieks met het Pelasgisch, in
de taal der Arkadiërs, die, niet door de Xxxxxxx den overheerst, onmiddellijk van de oude Pelas
gen afstamden, naar de eenstemmige getuigenis der schrijvers. STRABo (31), de volkeren van de Pe
(31) In het begin van zijn VIIIste boek, waarin hij zich bij
zonder toelegt om de aardrijkskunde van XxXXXXx optehelderen en met die van zijn leeftijd te vergelijken. - Op het einde van dit
boek spreekt hij van de Arkadiërs als van het oudste der Griekse volkeren, in welks beschrijving hij zich echter zegt te bekorten, dewijl mn het land geheel en al verwoest was, en deszelfs steden, alom vermaard in de vroegere eeuwen, door de langdurigheid der oorlogen tot in de grondslagen vernield waren. Het is wel niet mogelijk in korter woorden de achtervolgende tijdperken van onbe mijde eenvoudigheid en rust, van opkomst, van bloei, en van on dergang van een volk uittedrukken. Zodanig was dus reeds vóór achttienhonderd jaren het grootste deel der binnenlanden van het tegenwoordig Morea; hoe moeten deszelfs inwoners, niet delende in de handel die in het tijdvak van de grootheid der Venetianen
op de kusten bloeide, zijn achteruit gegaan ! vreen de volkeren, er indringende, brachten er hun woestheid en overheersching- -
In 't voorbijgaan zij hier opgemerkt dat dezelfde stRABo aantee kent van Mycene, de beroemde koningszetel van Xxxxxxxxx, dat
( 42 )
loponnesus onder twee hoofdverdelingen brengen de, de Aeolische en de Dorische, zegt dat de be woners van Xxxx, als een aan Jupiter Olympius bijzonder geheiligde stam, en de Arkadiërs, uit hoofde hunner afgezonderde ligging in de geberg ten, niet in de gebeurtenissen, die de uitbreiding der Doriërs ten gevolge had, deelden, maar, lan gen tijd, onderling in vrede, onaangevallen en af gescheiden waren blijven bestaan; dat zij beide, voorts, van Aeolischen oorsprong waren, hebben de, tot terugbrenging der Herakliden, te gelijk met Oxylus de wapenen opgevat. Zij spraken ook Aeo lisch, hoewel niet overal even onverbasterd.
1ste
Dit geleidt mij tot het reeds aangevoerde (32)
dat het zeker is dat de Pelasgen Aeolisch gesproken hebben, onderscheiden zekerlijk van het Aeolisch Zo als het de Lesbische dichters beschaafden,
maar overeenkomende met hetgeen men in de grond slagen van de Latijnse taal herkent, en dat wij duidelijkheidshalve oUD - AEoLISCH noemen zullen. Dit spraken alle de volksstammen die onder en na Deukalion zich langzamerhand van bijna geheel
er in zijn tijd geen spoor meer van te vinden was, en dat dus
noch het kasteel van Karvathi (in sommige kaarten Agios Adrianos geheten), aan de voet van het gebergte van Tricorpha , ten noorden van Argos, noch een dorp onder de naam van Mycene, overblijfsels van deze aloude stad zijn kunnen.
(32) Hier boven, bl. 35, n°. 1.
( 43 )
Griekenland meester maakten, met uitzondering van
de, later zich uitgebreid hebbende, Doriërs, Iö niërs en Achajers; denkelijk echter niet zonder af wijkingen en verschil in de uitspraak, gelijk men uit de vergelijking met het Dorisch, dat in den grond dezelfde tongval was, kan opmaken (33).
Zulke verscheidenheden moesten blijven bestaan zoo lang deze kleine volkeren op zich zelve en nog
niet tot één ligchaam verbonden waren, wanneer zij de kern van de Hellenisch - Grieksen volks
en taalstam geworden zijn.
Het is gene gewaagde gevolgtrekking, te stellen dat het Pelasgisch, in Europa gesproken en met het oud-Aeolisch overeenkomende, in de grond
niet verschilde van de taal der Pelasgische gewesten in Klein-Azië. Het kan zijn dat deze hun dialek
ten hadden, waaruit naderhand bijzondere talen ontstonden, en zulks te lichter omdat zij niet door geschriften tot een vasten standaard waren gebracht, en tevens het heen- en wedertrekken der volkplan tingen, meest over de Hellespont, ten dele ook
uit de eilanden, dezelve voor veranderen en ver basteren bloot stelde. Hierbij kunnen Semitische, misschien ook meer noordoostelijke volksstammen invloed op hun Pelasgische naburen hebben ge had. Van de dialekten dezer Aziatische Pelasgen
-mm-"
(33) Bij voorbeeld voor pais (kind) zeiden de Laconiërs poir,
de Latijnen puer. Het veelvuldig gebruik van de r in het midden zoowel als op het einde der woorden, waarover sTRABo, L. X', zegt dat de Aeoliërs bespot werden door de blijspeldichters, was,
Zo ik meen, aan dit oude Aeolisch eiger
( 44 )
waren vermoedelijk het PHRyoische, dat het naast van de Thracischen hoofdtak uitging, het LyDI scHE en het KARISCHE de drie verstverbreide in het zuiden en westen van Klein-Azië, tot de tijd toe dat de Griekse volkplantingen op de kusten aan het Grieks de overhand gaven, dat sedert,
en vooral onder en na XXXXXXXXX xx Xxxxx,
de heerschende taal werd. Van het Karisch in het bijzonder weet men dat verscheiden volkeren het spraken die, in de eerdienst der Goden, van de Kariërs verschilden, welke anders een groot punt en bewijs van vereniging bij de oudste volkeren was , , weshalve ook de Mysiërs en de Lydiërs, stamgenoten der Kariërs, gezamenlijk bij Mylassa een zeer ouden tempel van Jupiter hadden. Om trent het Phrygisch heeft men bij de Ouden ver scheiden voorbeelden van benamingen, tot de eer ste noodwendigheden des levens betrekkelijk, waar van de afleiding niet uit het Grieks, maar uit de
eerstgenoemde taal moet gehaald worden; er waren zelfs schrijvers die dezen tongval tot aan Armenië toe uitstrekten, en de Armeniërs oorspronkelijk
voor Phrygiërs hielden.
Laat ik, terwijl wij ons in dit gedeelte der we
reld bevinden, de gelegenheid waarnemen om nog een woord te zeggen over de talen van KLEIN
Azië, ter aanvulling van het reeds vroeger bijge brachte (34).
Men verdeelt de westelijke derzelve wel eens in
(34) Iste stuk, bl. 202, 203, en II. bl. 4-6. -
( 45 )
twee hoofdtakken (35): de Karische, waarvan dan het Lydisch, Mysisch en eigenlijk Karisch de tong vallen waren, en de daarvan geheel onderscheiden Phrygische. Deze verdeling schijnt voldoende ge noeg voor een algemeen overzicht, en niets belet ons deze dialekten te beschouwen als de voornaam ste der meer of min onderling verwante talen tot aan Kappadocië, doch op stellige daadzaken en bij zonderheden rust zij niet.
De verder noordwaarts en oostwaarts in Klein Azië wonende volkeren hadden hun grotendeels met het Syrisch verwante tongvallen.
Het PAPHLAGONISCH noemt STRABo als ene taal op zich zelve, het Kappadocisch had er vele woorden van, waarschijnlijk behoorde het in de hoofdzaak tot de Thracisch-Pelasgischen stam.
De GALATEN hebben wij reeds vroeger gezegd dat tot de Kelten behoorden.
De KAPPADocIERs waren, naar de eenstemmige berichten der Ouden, van de Syrischen stam; de Perzen hadden hun dezen naam ter onderscheiding van de andere Syriërs gegeven, en zij werden,
met een Grieksen naam, blanke Syriërs (36) ge noemd. De Kataoniërs, in het zuiden van Klein Armenië, spraken mede het Kappadocisch.
De cILICIERs waren ook van Syrische en Phe nicische afkomst. Enige Griekse schrijvers hou
(35) HEREN, de linguis Regni Persici, in Comment. Societe Gotting. Vol. XIII.
(36) Leuco-Syroi.
( 46 )
den hen voor een Argivise volkplanting, doch, behalve de oudere getuigenis van HERoDoTUs, strijdt hier ook tegen dat er vóór de tijd van XXXXXXXXX nauwelijks twee Griekse steden in dit land waren. Waarschijnlijker is het dat de Lx
cIERs van hun waren uitgegaan. Van de soLYMI, een deel derzelve, wordt uitdrukkelijk gezegd dat zij Phenicisch spraken (37).
Nopens de PISIDIERs heeft men gene zeker
heid; men zou ze eerder tot de westelijke dan tot de oostelijke, en dus tot de Thracischen stam kunnen brengen, daar toch de LYCAoNIERs en IsAURIERs, ten oosten van hun, tot dezen be hoorden (38), en men in nog overige PAMPHYLI sche woorden mede de sporen van de Pelasgisch Griekse afkomst opmerkt.
Na dezen uitstap keren wij terug, om van de eigenlijke Griekse tongvallen enig nader verslag
(37) Xxxxxxxx, tegen Xxxxx, I. 22.
(38) Van het Lycaonisch wordt Handel. der Apostelen XIV-11 gewag gemaakt. De taalkundigen hebben deswege meer dan één gevoelen. Dat het van het toenmalige Grieks verschilde blijkt
uit de bijvoeging, , zij zeiden in 't Lykaonisch,” zonder dat wij lezen van welke taal Xxxxxx zich tegen de schare bediende. Echter hadden de Lykaoniërs de Griekse namen der Goden t Dios en
Xxxxxx, die onze Westersche overzetters naar het Latijn herdoopt hebben, denkelijk op voorgang der Vulgata, althans de Slavische overzetting van METHODIUs en cYRILLUs, van de negende eeuw, heeft die van de oorspronkelijken tekst behouden.
( 47 )
te geven. De oorzaken waarom de uit de gemee nen wortel opgeschoten Thracische en Pelasgische takken in andere talen overgingen, terwijl de Griek sche tot een eigen stam opwies, hebben wij in het voorgaande aangetoond. Men onderscheidt vier hoofddialekten van deze taal die ieder voor zich, hoezeer niet in alle soorten, door geschriften tot ene gevestigde taal beschaafd waren, en een me nigte van plaatselijke tongvallen, die zich onder een der vier eersten brengen laten, doch die men niet Zo zeer als uit dezelve ontstaan dan wel als
verwaarloosde aanverwanten derzelve moet beschou wen. Terwijl intussen deze vier tongvallen, om
hunne in schrift bevestigde vormen, meer dan pro vincialismen waren, vindt men er bij vele der oude Griekse schrijvers de scherpste onderscheidingen van verzacht en daardoor de taal tot een zekeren aan allen gemenen tongval gebracht, die men veel tijds als een vijfden beschouwt en die in de late ren tijd des Grieksen volks vooral plaats greep.
Dat zodanig Middel-Grieks reeds vóór de tijd
der Macedonische Koningen zou hebben bestaan, ofschoon niet als geschrevene taal, en het naast aan het toenmalig Thessalische gekomen zijn, schijnt in
genen dele uitgemaakt.
Uit het Oud-AEoL1scHE , dan, vormde zich een jonger dialekt van denzelfden naam, in het eigen lijke Griekenland en, bezuiden de landengte, in Arkadië en Elis, ook in de Aeolische volkplantin gen op de westkust van Klein-Azië en in de noor delijke eilanden van de Aegeïsche zee. Behalve an ( 48 )
dere eigenheden was het kennelijk aan de hulp klank der w (39), dien de oudere Grieken in plaats ener h vóór een of tussen twee vokalen lieten hoen, en die bijzonder bij hun Lyrische dich
ters voorkomt. Het Thessalisch was een bijtak van dezen tongval.
Even hard, de gewone kenmerken der bergtalen bezittende, de wijdgapende klinkers a en oo be minnende, was het DoRIscH; in het gewest van dien naam, en waaraan het Boëotisch zeer nauw verwant was, in Megaris waar het het Attisch had verdrongen, in Messenië waar het zich zeer lang staande hield, in Lakonië waar het in 't bij zonder door vele provincialismen onderscheiden
was en nog kennelijk gesproken wordt (40), voorts
(39) De digamma Aeolicum. Taalkundigen beweren dat de Aeolische blaasklank w, door de lippen voortgebracht, te onrecht dubbelde g genoemd is, en geen, van de Pheniciërs ontleende, keel-klank zijn kan, als niet behorende tot hetzelfde spraakwerk tuig. Ik geef in bedenking of deze aan het binnenste einde der luchtbuis opgehaalde klank niet wel tot aan en buiten de lippen uitgeblazen kan worden en als een voortzetting beschouwd? Den naam der Negers die de Engelsen Serawollies noemen, spreken de Fransen uit Seracollets; men beproeve de zeer onaangena men klank chwol , diep uit de keel opgehaald, uitteblazen. Zie voorts over de digamma Naturae et Script. concordia, p. 63 ee 283, en J. PosTER, Essay on the different nature of accent and quantity, with their application in the English, Latin and Greek languages, p. 96 and foll., waar men dingen aantreft die beves tigen dat het Pelasgisch nog meer dan het klassieke Grieks met het Duits overeenkwam.
(40) volgens XxxXXX, Notice sur la vie de M. de Villoison lue dans l'Institut national, 11 Avril 1806. -
( 49 )
op de zuidwestelijke uitbeken van Klein-Azië, op Xxxxxx en Kreta, ook in de voornaamste volk plantingen in Sicilië en die elders in Italië waren, bij voorbeeld te Tarentum. Bij voortgang van tijd verloor het iets van zijne hardheid, gelijk dit in de gedichten van XxxxxXXXXx, een Syracusaner, doorstraalt.
In tegenoverstelling van deze twee tongvallen had de Griekse taal hare twee zachte; het 1öNISCH
en het Attisch, op de noordkust van de Pelo ponnesus, beide van Athene uitgegaan en in zeer nauw verband staande. Het eerste, kennelijk aan zijne weekheid en het uiteenzetten der klinkletters, schijnt de invloed der luchtstreek van Klein-Azië
te hebben ondervonden, waar men het in de xxxx xxxx xxx xx xxxx- en van de noordkust sprak, ook in die van de Middellandse zee, met name te Marseille. Het had wederom vier onderscheidingen.
Het ATTIscH, tussen het weke : Iönisch en
het harde Dorisch geplaatst, verenigde zachtheid en kracht. Tot een minder uitgebreid grondgebied bepaald, onderscheidde het zich niet Zo zeer door onderverdelingen als door de veranderingen die de verfijning hier vooral aanbracht. Van daar kwam het dat men de wetten van Xxxxx, ten tijde van Xxxxxx, dat is, 150 jaren later, nauwelijks meer verstond.
Naar ons aangenomen bestek, ten behoeve voor al van lezers die zich in gene nadere kennis met deze taal inlaten, zullen deze bijzonderheden, mee nen wij, voldoende zijn, er is er nog ene, ech
( 50 )
ter, die wij niet stilzwijgend kunnen voorbijgaan, omdat, Zo ik mij niet bedriege, nauwelijks eni
ge andere taal een gelijksoortige oplevert, dat na melijk deze tongvallen, als geschrevene taal, door vermaarde schrijvers die er zich van bediend heb ben, tot grondslag geworden zijn van vier soorten van geschriften, waarin men ze, op derzelver voet spoor, naderhand gebruikt heeft. Op de kust van Klein-Azië, bij de bloei der Iönische steden, en waar later ook de ' Aeolische bloeiden, nam de dichtkunst het eerst hare hoge vlugt. In HoME Rus ontdekt men nog de oudere, minder scherp afgescheidene taal, en hoe zich toen eerst het Iö nisch als tongval begon te vormen. Zijne taal is
de taal van het heldendicht geworden, en met ge ringe veranderingen tot bij de laatste dichters ge bleven, terwijl zij in 't algemeen op de dichtertaal der Grieken een veelbeduidenden invloed heeft ge- - oefend. Het Aeolisch - Dorisch werd de taal der lierzangen, ten dele omdat zij in gebruik was ge bleven in de gezangen van de eerdienst, die xxx Xxxxx, Xxxxx en Delphi oorspronkelijk schijnt; ten dele door de kracht welke PINDARus in dezelve heeft aan de dag gelegd. ,, Hij toch, die vaak
-, zijne vrolijke tafelzangen aan de toonkunst ge
, xxxx had, nam de Dorische lier van de wand,
, wanneer de zucht voor Pisa's renperk zijne in
, gevingen opwekte, en hij bekroonde de over
, winnaar met het Aeolische lied (41).” Hij ont
(41) Zie de eerste zijner Olympische Oden, ter ere van Hiero (
51 )
week daarin nogtans het voor vele der , andere Grieken vreemde van de Dorischen tongval zon derden nadruk van xxxxxxxx uitspraak te verminde ren. Het is uit hoofde van derzelver lyrischen oorsprong, dat de Griekse treurspeldichters dien tongval behouden hebben in hun koren, voor
't overige de Attischen gebruikende in hunnen ernstigen en door de vaderlandse oudheden die zij voorstelden verheven toon. In de blijspelen
daarentegen bediende men zich van de taal des da gelijkschen levens, dan in het een dan in een an der dialekt. In ongebonden stijl hebben zoowel het Dorisch als het Iönisch schrijvers van naam optewijzen, maar nog meer het Attisch, dat in
het tijdvak van de sierlijksten bloei der Griekse beschaving de algemene taal der wetenschappen Werd.
Men kan de invloed van de tongval der Griek
sche schrijvers op de soort der voortbrengsels niet wel aan hun beroemdheid toeschrijven; het is echter niet moeilijk dien te verklaren uit de vor men die zij kneedden voor de taal. Naar mate
dat een taal meer wordt bearbeid, verrijkt zij ha ren woordenschat met de uitdrukkingen aan het be handelde onderwerp eigen, en latere schrijvers ne men die over. Het is bekend dat iets dergelijks gewoonlijk en zelfs onvermijdelijk, van de ene
taal in betrekking tot de andere, plaats grijpt; in
van Syracusa, die in de wedloop te paard, in tegenoverstelling van een wagenspan, de prijs behaald had.
( 52 )
de benamingen van de scheepvaart der Nederlanders ontleend, zal men de tongval van de Duitsen Alpenbewoner niet ontdekken ; men herkent ge makkelijk genoeg de zeef door welke de zoge naamde vreemde woorden ener taal gegaan zijn (42); maar, in dezelfde taal blijvende, gaat dit onder
scheid wel niet verder dan enkele provincialis men (43), of een verschil in de uitspraak van een' klank (44). De rede waarom in de Griekse taal
de zaak een anderen loop nam, is, dunkt mij, daarin gelegen dat de Griekse volkeren, schoon
(42) Zo noemt, bij voorbeeld het Engelseh, een zegening naar het Latijn, benedictio, benediction, het Schotsch en oud-Engels, naar het Frans, benir, benison.
(43) Stukken in een bijzonder dialekt geschreven, maken hierop gene uitzondering, want zij zijn bepaaldelijk bestemd voor zoda
nig gewest, bij voorbeeld de Poëtes Languedociens, onder de niet juisten naam van Xxxxxx Xxxxxxx. Amst 1700, uitgegeven; G. JA Pix, X. XXXXXXXXX enz. in het Friesch. Even min komen hierte gen in aanmerking dialekten, vóór dat de taal van een geheel volk gevormd was, gelijk het Plat-Duits, het Provençaalsch, het Pi cardsch der trovères, het Limonsynsch van de Spaanse toneel spelschrijvers, die onder de naam van de Poëtas Valencianos be kend zijn. Eindelijk ontmoet men, zonder dat zij in het geval
zijn der Griekse tongvallen waarover wij hier spreken, navol gingen in een ouderen stijl en spreektrant. Het naïve, bij voor beeld, dat de Fransen in de vertalingen uit de pen van XXXxx, in hun oudere dichters, als MARoT, BELLEAU en anderen, onder den naam van stile marotique, roemen, en dat bijzonder van de
verkleiningswoordjes zijne zachtheid ontleent die het voor veld- en liefdezangen schikt, en door de jongeren somtijds gelukkig nage bootst is, onder anderen in BERQUINs Idylle: l'orage.
(44) Gelijk ai voor ei. Zie SIEGENBEEK, Spelling, bl. 140 en wEILAND, Woordenboek, op ai. -
( 53 .
door belangen verenigd, door hun zucht tot de vrijheid hun onafhankelijkheid in hun tongval
len hadden behouden, op de tijd toen elk gewest zijne schrijvers en de kundigheden waarover zij handelen bezat. Men gevoelt welken gunstigen in vloed dit op de rijkdom en de buigzaamheid der taal moest uitoefenen, toen onder Xxxxxxxxx en zijn zoon Xxxxxxxxx xx Xxxxxxx in het ligchaam
der Macedonische Monarchie begrepen werden. De Attische vormen nogtans werden daarbij hoofdzake lijk behouden, maar niet de gestrenge zuiverheid van sommige taalzifters die, later, dezelve weder zochten te doen herleven, en gewoonlijk Atticisten genaamd worden. Alexandrië in Egypte, onder de Ptolemeën de zetel van geleerdheid en geleerde in richtingen, bood bijzonder een punt van vereniging en gelegenheid tot opkweking der nieuwere taal 4all.
Tot dezen tijd behoort de bekende vertaling der Zeventigen, van het Oude 'Testament, maar er bestonden aanmerkelijke omstandigheden die invloed op dezelve hadden. In Egypte woonden vele Jo
den, het was het eerste hoofdverblijf van het Griek sche Jodendom, hetwelk deze taal bij zijn eerdienst begon te gebruiken, en hare kennis verspreidde on der de Joodse, in vele landschappen der Griek sche, heerschappij verstrooide, gemeenten. Er is veel voor om te denken dat de Joden het Grieks
met een kennelijk eigen dialekt gesproken hebben, het schijnt tevens dat hun overzetters noch het Grieks zuiver genoeg kenden, noch in de kunst
( 54 )
van vertalen genoegzaam geoefend waren, misschien ook uit godsdienstige schroomvalligheid te veel aan het taaleigen van de oorspronkelijken tekst hecht ten; althans hun overzetting is een Hebreeuws
Grieks geworden, aan de schrijvers van dit volk eigen, enkelen uitgezonderd welke een zuiverder Grieks schrijven, met name XXXXx en XxxXXXXx.
Uit dit Alexandrijnsche Joods-Grieks is de taal die wij in het Nieuwe Testament aantreffen ont staan.
Het zou tegen alles aanlopen wat de Geschie xxxxx der talen ons leert, indien men meende dat het Grieks, van de tijd af dat alle de Staten
waar het gesproken werd de Romeinsen schep ter huldigden , niet in de lotwisselingen zoude hebben gedeeld, die van de nabuurschap of inval len van vreemde volkeren, de omgang met vreem de krijgslieden en ambtenaren, of van de meerver wijderde en heimelijk ondermijnende oorzaken af
hangen, die verandering in de zeden en denkwijze, en achteruitgang in kundigheden en beschaving be werken. Het overbrengen van de Keizerlijken ze
tel met de praal en de stijl van het Hof herstel de Griekenland niet, op de Grieksen bodem;
de mond der Xxxxxx'x en der Xxxxxxxxxxxxxx was gesloten voor het gestoelte der Alleenheerschers, en de welsprekendheid vond alleen het oor open voor de lofredenaars. Zij had, het is waar, nog ge
sproken door XXXXXXXXx xXX XXXXXXxXx en cHRx sosToMUs, maar de spitsvindigheden der wijsbe geerte, de haarkloverijen der verketterende godge ( 55 )
leerdheid, hadden de aandacht afgewend van de lieflijkheden der welluidende dichters, vervalschte smaak van de enen en vervalscht gevoel van den anderen kant hadden de onderwerpen der oude zan gers waardig, doen vervangen door minder belang rijke in gezwollener stijl voorgedragen. Na de da gen van Xxxxxxxxxx en Xxxxxxx, na de schan
delijke taferelen door xXXXxXXxx vruchteloos ge tekend, aan wie zou de geschiedschrijver zijne lessen verspild hebben ! Want wij moeten, in het beschouwen van de invloed der letteren op dit tijdvak, de Latijnen niet van de Grieken afzonde ren. Twee nieuwe onderwerpen boden zich aan de Griekse schrijvers en geleerden aan; de uit legkunde en kerkelijke geschiedenis, uit de nieu wen godsdienst, de rechtsgeleerdheid, uit de nieu
we wetgeving, ontstaande; de behandeling van bei de moest in de taal gelijk in de stijl verandering
te weeg brengen. De mannen van letteren, hoe langer hoe schaarscher geworden, vonden alleen veiligheid in ballingschap van de vaderlandsen grond (45), toen in 1453 Konstantinopel, dat in
vroegere eeuwen onder de bescherming had gestaan van Athene, in handen der Turken viel. Zij gin
gen naar Italië over, waar Xxxxxxxx Xxxxxx van
(45) Dit was het dat de ziel drukte van Xxxxxxx Xxxxxxxx, die een afstammeling was der Griekse Keizers, en dat Zo roerend doorstraalt in het grafschrift dat hij voor zich zelf dichtte; het
komt hier op neer: Xxxxxxxx rust in een vreemde aarde. Gastvrij ontvangen, klaagde hij niet over vreemden. Dat Griekenland gee ne vrije grafstede heeft voor hare kinderen, beweende hij.
( 56 )
Thessalonika ruim honderd jaren te voren had be gonnen het klassieke Grieks te herstellen, dat men dus ten minste van dien tijd af als een doode taal moet aanmerken. Het Italiaansch der Genue zen in de veertiende en vijftiende eeuwen, dat der Venetianen in de twee volgende, gevoegd bij de taal, van een geheel anderen stam, van de Turk sche meesters, hadden in de laatste plaats rijkelijk toegebracht om het te verbasteren.
3e .
Het HEDENDaagsE Grieks is uit deze ver bastering gesproten, en in Zo verre hadden de lotgevallen van deze taal gelijkheid met die der Latijnse, _ maar met dezen geheel verschillenden uitslag, dat uit een bedorven Latijn nieuwe talen ontstaan, gevormd en bloeijend opgewassen zijn, het Grieks daarentegen van het standpunt ener vervallene taal meer en meer is teruggegaan. De Grieken noemen haar, sedert, de Romeinse, ge lijk zich zelve Romeinen, naar het voormalig Oos tersche rijk. Tot het verval der volkstaal heeft bijgedragen dat de taal in alle stukken, regerings
zaken betreffende, is afgeschaft, en van de andere zijde voor de weinige letterkundige voortbrengsels het klassieke Grieks Zo goed als uitsluitend is gebruikt gebleven; weshalve de schrift- en kerk taal, Zo als zij zelfs te Konstantinopel door de beschaafde standen gesproken wordt, en, van de zestiende eeuw af, onder regels gebracht en in
( 57 )
spraakkunsten en woordenboeken voorhanden is, minder van het echt - Griekse afwijkt dan de on derscheidene volksspraken. In de tweede helft der
zestiende eeuw bestonden er meer dan zeventig zodanige, en daaronder was die van Athene wel de meest bedorvene. Het wordt, zegt men, nog het zuiverst gesproken in de omstreken xxx xx xxxx Xxxxx, waar nog vele kloosters aanwezig zijn, in enige delen van Morea, en op de eilanden Paros en Nicaria. Op Cyprus moet de uitspraak wel bedor ven maar anders nog veel oud-Grieks in de taal overig zijn. Op Kandia hebben de Sfachioten, een overblijfsel der oude Kretensers, hun onafhanke lijkheid in een tak van het Witte gebergte tot in 1770 verdedigd; hun tongval zou uit dien hoofde een bijzonder onderzoek verdienen. Een zeer af wijkend en bedorven Grieks is ook dat der Mai noten, omstreeks het oude Sparta; van waar zij
echter niet oorspronkelijk zijn, maar van vreemden . die zich onder Xxxxx aldaar verzamelden tot dat, het land weder onder het verbond der Acheërs ge komen zijnde, zij met de andere inwoners veree nigd geraakten. Een kleine hoop van dezelve, om trent duizend zielen sterk, onder welke de Stefa nopoli's de aanzienlijksten waren, nam in 1676, nadat de Turken in 1669 Kandia veroverd en door een onverhoedschen inval van de zeekant in deze ontoegankelijke bergen van Morea waren ingedron gen, de wijk naar Korsika. Zij breidden er zich aanvankelijk uit in de streek Paomia, in het rechts gebied van Vico, doch werden in het eerste derde
( 58 )
deel der afgelopen eeuw naar de even schaars be volkte van Zellao, waarvan Ajaccio de enige stad is, verplaatst (46). - Omtrent gebeurtenissen en bijzonderheden, die op het opbouwen der nieuw Griekse taal konden werken, verdient vermel ding dat op aanzoek van de Nederlandsen ge
zant te Konstantinopel, en aandrang van de geleer den GoLIUs, het Nieuwe Testament (47) daarin ten behoeve der Griekse Christenen het licht
zag, vele van welke echter, in Klein-Azië, hunne voorvaderlijke taal niet meer kennen en Turksch spreken, schoon de liturgiën er nog in werden voorgelezen, in de tijd van XXXXXXXX (48).
Ene vertaling van de Reis van de jongen XXX xXXXxXx in dezelve, is in het laatst der vorige eeuw te Wenen verboden en verbrand (49). Ik heb het noodeloos geacht uitteweiden over het karakter der klassieke Griekse taal, tot het leren van welke dagelijks gelegenheid is. Laat
mij alleen zeggen van hare welluidendheid, dat zij dezelve aan het aantal der klinkletters, lange en korte, en der tweeklanken, aan het vermijden van
(46) Men vindt dit bij BoswELL en anderen omstandig.!
(47) Bij ELZEVIER, in 1638, 2 delen in 4to. Zie BAUMGAR TEN, Nachrichten, VIII. s. 1.
(48) Klein-Azië, bl. 374 en 390. In zijne Reize door Xxxx xxxxxxx, bl. 213, vermeldt hij een ander, voorzeker zeldzaam, letterkundig voortbrengsel.
(49) Zie Vaderlandse Letteroefeningen, 1803. Mengelwerk, bl. 721 en het verder aldaar verhaalde.
( 59 )
harde en stotende 'zamenvoegingen (50), aan de zorgvuldige en sierlijke woordschikking, verschul digd is, van hare rijkheid, dat levendigheid, gees tigheid, smaak, wijsgerige scherpzinnigheid, daar
(56) Een groot kunstrechter in het vak van smaak, wINKEL MANN, Von der Nachahmung der Griechischen Werke, s. 107 109, draagt enige gedachten voor, betreffende de invloed van de lands- en luchtsgesteldheid op de taal der Grieken, die dit karak
ter der taal ontwikkelen, en tevens uitnemend bevestigen wat wij op dat onderwerp in het algemeen in onze Inleiding hebben ter ne der gesteld. » Mij dunkt,” zegt hij, na op het spoor van Xxxxx cRATEs en de abt Xx Xxx te hebben aangemerkt hoe een gema tigde luchtstreek, heldere hemel, zuiver water, gelijk de bron van Arethusa, toebrengen om een schoner ras van mensen te vor men, gelijk zij dieren beter doen gedijen en aan de vruchten de volkomenste rijpheid schenken, - » mij dunkt dat men uit de taal
» der Grieken van hun ligchaamsgestalte kan oordelen. De na
» tuur vormt bij elk volk de werktuigen der spraak naar de in
w, vloed der landstreek. Zo verhaalt PLINIUs van de Troglodyten
» (die in Ethiopië in spelonken woonden) dat zij meer krijschten
» dan spraken; anderen bewegen nauwelijks de lippen; anderen
» brengen een doffen of heeschen klank voort. Onder een ruwen
» hemel zijn de tonen grof en de delen des ligchaams die daar
» toe medewerken, kunnen niet van de fijnste zijn.”
» De voorrang dien het Grieks boven alle andere talen in wel
» luidendheid heeft is onbetwistbaar. Alle de Noordsche talen zijn
» met medeklinkers overladen, in de Griekse daarentegen zijn
» zij Zo afgewisseld, dat elke medeklinker van enen klinker ver
» gezeld is; niet ligt staan er twee van deze bij elkander, zonder
» inéén te smelten. De zachtheid der taal duldt niet dat een letter
» greep met de harde klanken th, ph, ch eindige, en de verwis
»seling van letters van hetzelfde werktuig grijpt plaats als zij de
w, hardheid van een toon kan wegnemen. Waaromtrent enige wei
» nige woorden die ons hard voorkomen, geen tegenwerping kun
» nen maken omdat wij de echte uitspraak van het Grieks zoo
» weinig weten als van het Latijn. Deze dingen bijeengenomen ( 60 )
toe om strijd hebben bijgedragen, in het, met doorgaande regelmatigheid, vormen, aanknopen, uitstrekken en schakeren tot in de fijnste onder scheidingen der begrippen, van een menigte aflei
» deden de taal zacht vloeijen, gaven verscheidenheid aan de
» klanken en een gemakkelijkheid om dezelve te zamen te voe
» gen, die onnavolgbaar is in elke andere. De gisfing schijnt daar
» om niet ongegrond, dat XXXXXXx, onder de taal der Goden, het
» Grieks, onder de taal der mensen, het Phrygisch bedoeld w, hebbe.”
» In het bijzonder stelde de overvloed der klinkers het Grieks
we in staat om door de klank en de rangschikking der woorden de
» zaak zelve te doen hoen, of ze te schilderen”- (een onderwerp met smaak behandeld door wEBB, On the beauties of poetry). -
» HoMERUs tekent in twee verzen het drukken, de snelheid, de
» verminderde kracht in het indringen, de langzaamheid in het
» doorgaan en het stremmen der beweging van de pijl die Pando
» rus afschiet op Menelaus (Ilias, IV. vs. 135 en 136). Desgelijks
» ziet men bij hem (aldaar, XVI. vs. 215) de ineengedrongen
» bende der Myrmidonen schild aan schild, helm aan helm, man aan
» man, staan.”
» Bij dit alles moet men zich geen verkeerd denkbeeld van deze
» taal maken door ze zich voortestellen als een beek zonder enig
, geruisch, gelijk loNGINUs de stijl van XXXXx beschrijft; zij ver
» heft zich bij wijlen als een geweldige wegslepende stroom, als v, de winden die de zeilen van Xxxxxxx xxxxxxxxxxx (Odyss IX. vs.
» 71). Te onpas echter aangebracht, hield men zulke zamenzet
, tingen of harde uitdrukkingen voor onaangenaam.”
,, een zodanige taal vorderde fijne en rassche werktuigen, voor
- op welke de talen van andere volkeren minder geschikt waren. Een
, der Griekse Kerkvaders klaagt dat de Romeinse wetten in
, een taal geschreven waren die Zo vreesselijk hard was.”
, Zo men dan van de gesteldheid der spraakdelen tot die des
, gehelen ligchaams besluiten mag, waren de Grieken van ene
, fijne stof bewerkt; zenuwen en spieren waren op de gevoeligste
, wijze veerkrachtig en bevorderden de buigzaamste bewegingen,
( 61 )
dingen uit het wortelwoord van een eerste denk beeld. Hieruit is een verscheidenheid van verbui gingen, van tijden, van wijzen , voortgevloeid, die vele andere talen missen (51). Trouwens men zal zich des niet verwonderen als men het oog slaat op de reeks van eeuwen (52), die aan deze taal vergunde, van de - onnavolgbaren HoMERUs af, schrijvers over allerlei onderwerpen, een PLA To, een ARistoTELEs, te vormen. Toen de echt Griekse geest was uitgedoofd, en hare zeggens kracht door een spitsvindige, beschouwende ge
leerdheid en een overlading van woordrijkheid was verdrongen, stond de taal Zo gevestigd, dat zij
, die van bevalligheid vergezeld gingen. Men houde echter, naar
» deze beschrijving, de Grieken niet voor een week volk. Men
» hoe hoe XXXXXXXx de Atheniensers op dit stuk tegen de Sparta
» nen verdedigt, enz.” - Laat ik ter bevestiging van het natuur lijke ware der schone Griekse gedaante, de oud - Grieksen
schedel bijbrengen, in de verzameling van XXXXXXXXXX, welke de
bedenking omverwerpt als of die gedaante niet meer ware dan een aangenomen tekenstijl, zonder oorspronkelijk beeld. Zie de Let terbode 1818. II. 162. * -
(51) Het tweevoud in de verbuigingen, de werkwoorden die gee ne lijdelijkheid maar een lijdelijke daad, ook wel een die op
den dader zelven werkt, uitdrukken, bij voorbeeld als een woord betekent, in de werkenden, zin, de wet geven, verhuren, te pand geven, wachthouden, dan drukt het, door een verandering in de uitgang, in de lijdendwerkenden, het denkbeeld uit van
de wet aannemen, huren, te pand ontvangen, zich voor iets wach ten. Voorts drieërlei toekomende tijden, verschillende aanduidin gen van het verledene, enz. *- -
(52) Tweeduizend vierhonderd jaren ten minste, van vóór Ho MERus tot de val van het Oostersche Rijk.
( 62 )
niet zodanig zonk in het algemeen verval of zij kon nog luisterrijke voorbeelden opwijzen; onder andere de prinses XXXX xxXXXXX, die in het be ginder twaalfde eeuw het leven van haar' vader, xx Xxxxxx Xxxxxx, beschreven heeft (53). -
es. Wat het hedendaags Grieks aangaat, deszelfs verschil van het klassieke is ten dele gelegen in de uitspraak, het verwisselen en het tussenschui ven van sommige letters, of in het begin der woorden afbijten van een klinkletter, ten dele. in het onveranderd gebruiken van een woord in meer dan enen naamval of tijd, ten dele in het
missen van tijden en wijzen, en in het aanbrengen van hulpwoorden
In de nieuw-Griekse dichtkunst is het rijm in gevoerd, zonder achtgeven op de oude toontee kens.
IV. LATIJNSE TAK.
Wij hadden, in het volgen der taalverspreiding naar Europa, gezien welke volkeren het westen van dat deel der wereld reeds zeer vroeg hadden ingenomen, Iberiërs, Kelten, Germanen. Wij moes ten, van dezelve voor een poos afstappende, ons toen bezig houden met de Thraciërs, niet slechts omdat ook zij in zeer ouden tijd een deel van Eu ropa bevolkten, maar om de invloed dien hunne afstammelingen, de Grieken, op die van de ge
noemde stammen hadden. Wij gaan denzelven thans
(53) Essay on accent and quantity, p. 237 and foll. ( 63 )
overwegen. De Grieken hebben Europa wel niet als overwinnaars overstroomd, zij namen, als men
het tweehonderdzestigjarig tijdvak uitzondert waar in zij zeer ernstig in de zaken van Sicilië, oud
tijds door hen bevolkt, betrokken waren (54), geen deel in de oorlogen die de oudste stammen verdrongen, verdelgden of herschiepen. Men kan wel van een Zo levendig volk niet verwachten
dat zij minder onrustig zouden zijn geweest, maar hunne binnenlandse onlusten en de oorlogen met hunne oostelijke Aziatische naburen gaven hun de handen vol, deze oorlogen wendden welligt daar heen de aandacht der Macedonische vorsten en den stroom van het Westen af, dat door denzelven onder wie weet welke betrekkingen zou geraakt zijn, geheel verschillende van die nu hebben plaats gegrepen. De Grieken zijn op een andere en duurzamer wijze daarmede in aanraking gekomen, door hun volkplantingen, namelijk, en koophan
del en door de lessen die wetgevers, wijsgeren, letteroefenaars en kunstenaars bij hen gingen ha len. De Griekse, en in vele opzichten de Thra cische taal in 't algemeen, was de moeder der La tijnsche, tot welke wij ons nu begeven.
Het lange schiereiland van Italië is, gelijk ieder
een weet , ten noorden door de Alpen halvemaans gewijze omgeven. Tussen dit uitgestrekt geberg
te en de Donau namen de Iberiërs, Kelten en Illyriërs de weg naar het Westen en het Xxxxxx,
(00) Tussen 000-000 xxxx J. C.
( 64 )
waarheen vele hunner stammen ter zijden afweken door drie tussenruimten, die aan de beide einden
en in het tegenwoordig Tyrol daartoe opening lie ten. Wanneer dit geschiedde is onbekend. HoMe Rus en zijne Helleensche tijdgenoten spraken van Italië even gelijk de Europeërs langen tijd deden van het onbekende Zuiden, het was voor hun het land der verdichtselen. Deszelfs geschiedenis neemt eerst tweehonderd jaren later een aanvang. Het is niet onwaarschijnlijk dat de drang van deze en van de andere horden uit Azië achtervolgens en in het zelfde tijdperk voorviel, Zo lang tot dat het aan groeijend mensengeslacht genoegzaam evenredig verdeeld was in de opvoedingsgewesten die des zelfs alwijze Vader daarvoor bestemde. Naar den
e gang dien wij reeds meermalen hebben opgemerkt, zijn de verst vooruitgedrongenen, die Calabrië en
van daar Sicilië ingenomen hebben, de oudsten ge weest.
Op de tijd waarin het eerst enig licht in de geschiedkunde opgaat over Italië ontmoet men er grotere en kleinere volkstammen, verschillende in taal, tongvallen en trap van beschaving, alle om buit en oppergezag met xxxxxxxx in strijd. Er be staat nog veel onzekers nopens dezelve, onaange zien de nasporingen van geleerde mannen (55) ,
(55) FRERET, in de Memoires de l'Acad. des Inscriptions, T
18. HEYNE, ad Xxxxxx. Aeneid, VII et VIII. XXXXXXXX, Xxx ( 65 )
waarvan wij het aannemelijkste, Zo ver ons on derwerp het vordert, gaan voordragen, onderschei dende deze vijf stammen :
1°. De ILLYRIERs, Thraciërs van afkomst, ge
lijk (hier boven bl. 1 en 17) gezegd is, namen hun’ weg naar Italië door het tegenwoordige Karniole en Frioul, 1500 jaren vóór J. C. Zij bestonden
uit drie hoofdvolkeren; ten dele, zuidwaarts over den Po voortgeperst, hielden zij stand in Apu
lië, waar zij de keten der Apennijnen ter rechter zijde en een zijtak daarvan voor zich hadden. Een van deze stammen was die der LIBURNIERs, die in Kroatie hadden gewoond, en, later, in JAPYGIERs, PEUcETIERs en KALABRIERs onderscheiden werden.
Bij het aannemen van de Latijnse taal verloren zij de hun niet geheel; HoRATIUs noemt daarom nog die van Canusium tweesprakig (56). Dezen volgden de sIKULERs, van de grenzen gekomen van Dalmatië; zij besloegen eerst alle de landen
die de Liburniers ten oosten van de Tiber hadden . opengelaten, maar werden tachtig jaren vóór het innemen van Troje genoodzaakt naar Sicilië over te steken; zij zijn de enigen wier naam niet is uitgestorven. Nog brengt men tot hun de HENE TEN of vENETEN, die langen tijd onvermengd ble
ven ten noorden van de Po, en die sommigen onderscheiden van de EUGANEËRS , anderen voor dezelfde houden.
primi abitatori dell' Italia. XXXXXXX heeft hoofdzakelijk den eerstgenoemden gevolgd.
(56) Satyr. I. X- 30 ( 66 )
2°. De IBERIERs
(56). Van de kust der Mid
dellandse zee van de Pyreneën af, schijnen zij omstreeks denzelfden tijd door het zuiden van Pro vence in Liguria, naderhand het Genueesche, te zijn getogen ; vervolgens in Toskane, Latium en Kampanië; onder de naam van Sikani, ontleend van de rivier Sikanus in Katalonië, hun oudste woonplaats, gingen zij eindelijk zuidwaarts tot bij Regium en van daar over naar het westen van Si cilië, terwijl een ander gedeelte van hun uit Tos kane naar Korsika overstak. Bij de bewoners der binnenlanden van dit eiland vindt men nog, naar men zegt, sporen van deze afkomst.
3°. De KELTEN of Galliërs
(57). Van hunne eerste komst in Europa af, gevestigd tussen den Donau en de Alpen in het noorden van Italië,
trokken zij, naar het schijnt, door de valei van de Etsch naar het Zuiden, waar zij de Illyriërs en Iberiërs aantroffen en voor zich het land deden ruimen. De Romeinse schrijvers geven hun den naam van oMBREN, die een algemene benaming was van alle de Kelten zoowel ten oosten als ten westen der Alpen, en van de Rhijn tot aan de
Zee, weshalve er ook de Helvetiërs onder verstaan
(56) Vergelijk ons Eerste Stuk, bl. 252. - ScyLAx, die ten
tijde van Xxxxxxxxx xxx Xxxxxxxxx leefde, is de oudste schrijver die enigzins uitvoerig bericht over de Liguriërs geeft; hij onder scheidt langs de kusten van de Middellandse zee, bij de Pyreneën beginnende, de Idero-lygi, Kelto-lygi en Ita-lygi.
(57) Zie Eerste Stuk, bl. 260. ( 67 )
werden. Zij moeten zeer talrijk zijn geweest, de wijl zij het gehele land ter wederzijde van den Po en van de Tiber inhadden. Deels werden zij
door de Etruriërs, deels, ongeveer 600 jaren vóór
J. C., door Galliërs onder Xxxxxxxxxx, verdre ven. Ten noorden van de Po hielden zij zich
langer staande. Men onderscheidde ze in Insubrier, beter Isombri, en Ombri, wier hoofdplaats Milaan
was. Ook van hun gingen er naderhand in Korsi ka over. Er bestaat een zeer kostbaar overblijfsel van de taal der zuidelijke Umbriërs in de Eugubi nische tafels, die van brons en zeven in getal, ten dele in Etruskisch, ten dele in oud Latijns
schrift, in 1444 te Gubio in het Urbinesche zijn ontdekt. Die vermenging echter met Xxxxxxxxxx en Latijn toont dat zij niet Zo oud zijn als men
ze voor had gehouden, gaande zij niet boven 400 jaren vóór J, C. (58).
(58) Deze vermaarde tafels, die in een klein gewelf van den
ouden schouwburg gevonden werden, hebben meer dan twee eeu wen tot een kruis verstrekt voor de geleerden. XXXXXXXX, XXXXX sIUs en anderen gaven het ten langen lesten op. De moeilijk
heid lag niet Zo zeer in de letters, die niet veel verschillen van de Griekse, en op de oude wijze geschreven, of liever gegra veerd, zijn, die de Grieken ploegens- of vorens-wijze (boustro
xxxxxx) noemden, dat is, waar de regels van de rechter- naar de linker-, en dan van de linker- naar de rechterhand, doorlopen; maar men kon uit de woorden geen zin opdelven, van dezelve nauwelijks enige, en dan nog in half kenbaar Grieks of La
tijn, verstaande. Aanvankelijk, met het denkbeeld ingenomen dat het Etruskisch onmiddellijk van het Arameesch of Syrisch afstam de, wilde men ze daaruit ophelderen en geraakte nog verder van
( 68 )
4°. De oude Grieken of PELAsGEN.
Lang vóór dat de eigenlijke Grieken zich in de bene dendelen van Italië neerzetteden, waren talrijke benden van hun voorouders in de middelste dee len aangekomen, daar zij zich onder de vroegste inwoners vermengden. Dit blijkt uit de taal, ze
den , godsdienst en kunsten. DIoNYsIUs vAN HA LIKARNAssus laat (in zijne Romeinse oudheden,
I. Boek) de oudste bevolkers van Latium, onder Xxxxxxxx en Peucetius zeventien geslachten, dat is ruim 500 jaren vóór het innemen van Troje, te schepe overkomen uit Arkadië, en later door Pe 'lasgen uit Thessalië volgen. Beide zetteden zich bij de Ombriërs neder, verjoegen de Sikulers en wer den de voorvaders der Latijnen. Dit bericht is al leronwaarschijnlijkst; Arkadië, weet men, lag in. het binnenste van de Peloponnesus, en HoME RUs, Zo veel later, spreekt niets van enige scheepvaart van daar, ook was deze, 1700 jaren - vóór J. C., zeker nog niet Zo gevorderd bij de Pelasgen, waar Xxxxxxx eerst 250 jaren daarna aanlandde, en nog 80 jaren later Danaus met het het eerste schip dat op de kusten van Griekenland gezien werd, waar men te voren slechts vlotten
den weg. Men kan over dezelve nalezen PETITY, Encyclopedie
élément. III. p. 421-426 en de lettertekens zien in de plaat bij
p. 406, vergeleken met die bij p. 380; XXXxx, Saggio della lin gua Etrusca, III. 657; wACHTER, Naturae et scripturae con xxxxxx, x. 300, tab. 3. De laatstgenoemde herkent ook in de
zelve het Oud - Pelasgisch en de overeenkomst die deze taalstam met de Duitfchen heeft. -
( 69 )
kende (59). Veleer is het te denken dat de oud ste Pelasgen uit Thessalië en het noorden van Griekenland door Illyrië zijn getogen, en de Illy riërs daardoor voor zich heen gedreven hebben. Uit hun vermenging met de Keltische Ombren, mogelijk ook met achtergeblevene Sikulers, ont stonden de kleine Staten van de Ombriërs, Sabij nen, Latijnen, Samniten, Ausoniërs, Osken, Oe notriërs, Lukaniërs, Brutiërs en anderen, die meer of minder trekken van overeenkomst met de Grie
xxx hadden naar mate het getal der Pelasgen groo ter of kleiner was in hun midden. hun onder
linge verdeeldheden en verbindtenissen zijn uit de Romeinse geschiedenis bekend.
5°. De ETRUSKEN.
Een volk aan hetwelk Italië de eerste zaden van beschaafdheid, wetenschap pen en kunsten te danken had, nopens hetwelk
men nog gedenkstukken, nog veel meer overdre vene gissingen, en weinig geschiedkundige zeker heid, bezit. Rome verrijkte zich met de voort brengselen dier oudheid, maar liet derzelver oor sprong in vergetelheid zinken. Hun naam, Etrus ken, en dien van het land , Etrurië, hadden zij van de Romeinen, de Grieken noemden hen Tyr rhenen, ook Pelasgen. - Zij zelve gaven zich den
naam van Rasena, en waren oorspronkelijk Kelten uit Rhetië of Tyrol, van waar zij omstreeks het jaar 0.xxx vóór J. C. door het hedendaags Trent
(59) PLINIUs, VII. c. 56. ( 70 )
sche in Italië vielen, de Ombri onderwierpen en ten dele zuidwaarts jaagden, zich zelve ter we derzijde van de Po in het westen van Italië uit breidende. Het bewijs daarvan is de gelijkheid
van de namen der plaatsen en dat de meeste Etrus kische oudheden in Tyrol gevonden zijn, van waar de geleerde Xxxxxx ze naar Verona bracht. Dat de Etrusken weder hun kundigheden van de Pelas gen verkregen hadden, tonen hun taal, schrift, godsdienst en hun kunstwerken zelve; wat er
niet-Grieks in hun taal is blijkt tot het Kel
tisch te behoren. Tot hun smaak in de beeldende kunsten bracht welligt niet weinig toe de overkomst
van Demarates, die om de heerschappij van Kyp selus te ontwijken , 660 jaren vóór X. X. xxx
ene talrijke volkplanting, waarbij vele kunstenaars waren, van het toen bloeijende Korinthe naar Etru rië toog, en wiens zoon Xxxxxxx in 't jaar 615 vóór X. X. xxxxxx werd te Rome onder de naam van Xxxxxxxxxx. Bij de , vroeger vermelden,
inval der Galliërs onder Xxxxxxxxxx, verloren zij hunne woonsteden ten noorden van de Po tot aan Mantua en trachtten zich daarop naar het Zuiden uittebreiden, makende toen nog een bloeijenden Staat uit, die het Mantuaansche, Etrurië en Pi cenum bevattede; hun zwakke staatsgesteldheid echter, daar zij uit onderling verenigde maar on afhankelijke gemenebesten waren zamengevoegd, dwong hen in 't jaar 280 vóór J. C. voor de macht der Romeinen te bukken. De taal van Rome was
aanvankelijk slechts die der steden en voornaamste in ( 71 )
gezetenen; zelfs werd het Etruskisch nog gesproken ten tijde van Xxxxxxxx, doch het ging eindelijk verloren, en het raadselachtige der overblijfsels is nog niet geheel opgehelderd (60).
Tot de Etrusken behoorden mede de FALISKEN, die een bijzonderen tongval hadden (61); zij woon den ten noordwesten van de Tiber en hadden aan den voet van de berg Soractes, waar de weg
van het tegenwoordige Xxxxxx Xxxxxxxxxx naar Ro me heen loopt, een stad, Feronia geheten, met een tempel, aan een Godin van dien naam ge wijd, en jaarlijks door enen verbazenden toevloed van nieuwsgierigen en geloovigen bezocht om des zelfs roem van bijzondere heiligheid, daarin be staande dat de gene die er de ingeving van den geest ontvingen blootvoets en zonder letsel over gloeijende kolen en assche wandelden (62).
Na deze schets van de stammen die Italië be volkt hebben, kunnen wij ons geleidelijk met des zelfs algemene oude taal, en daarna met de daar uit afgestamde dochters, die in het zuidwesten van Europa leven, bezig houden.
(60) Zie hier boven, bl. 67, noot (58) en over de Etruskische . oudheden, behalve het kostbare Recueil van de Graaf DE cAY lus, wINKELMANN, Hist. de l'art chez les anciens. XxxXXX, l'Italie avant la domination des Romains.
(61) XXxxxx, op Falae.
(62) XXXXXx, X. Boek en PLINIUs, VII. 2. ( 72 )
B
Latijnse TAAL .
De bewoners van het kleine grondgebied van Latium, wier naams- oorsprong onzeker is, en die somtijds Ausoniërs genoemd worden, waren ver moedelijk een gemengde hoop van Kelten en van Pelasgen. De talen van deze stammen zijn, ken nelijk, de bestanddelen van die der Latijnen.
Aan de laatstgenoemde van beide, de Oud - Griek sche naar de Aeolisch - Dorischen tongval, twijfelt niemand, van die der eerste zijn de voorbeelden in menigte voorhanden. Met recht schreef daarom sALLustius dat de eerste inwoners van Rome van onderscheiden geslacht en verschillende in taal wa
xxx, en XXXXXXXXX XXX XXXXXXXXXxxXx dat hunne taal noch geheel Grieks noch geheel Barbaarsch (on-Grieks) was. Van deze tongvallen, en van
de omliggende stammen uit welke de Romeinse Staat een aanvang nam, vermelden de oude taal kundigen: het oPiscH of osciscH, dat, toen die stam reeds had opgehouden als zodanig te be staan, nog in gebruik bleef in zekere gezangen en
toneelvertooningen die de Romeinen met vermaak bijwoonden en die van een zeer onkuischen aard moeten geweest zijn (63); het voLSKISCH, dat la
(63) Het bekende woord obscene, ontuchtig, is daarvan afkom stig. PtTIscUs, Lex. antiq. v. osc1 en oPICI. In naam meer be
( 73 )
ter in de taal gemengd zal zijn, daar de Volsken meer dan 200 jaren in vijandschap volhardden tegen de Romeinen; het SABIJNSCH, een Keltisch dia
lekt van een uitgebreide stam, tot welken de vrouwen behoorden die Rome bevolkten, en van welken onderdelen waren de krijgshaftige SAMNI TEN, bij wie het gebruik bestond dat aan den braafsten van hun jongelingen de keuze stond van een vrouw uit alle de dochters van zijn volk, en vervolgens aan de genen telkens die op hem volgde in verdiensten (64); de MARSEN die ge
neesmiddelen en bezweringen tegen de slangenbeet kenden, en de HIRPINEN die hun naam van de wolven ontleenden en uit welke misschien wel de zoogster van Xxxxxxx xx Xxxxx was (65). Van
kend en van hetzelfde slag waren de Fescennijnsche gedichten, naar ene Etruskische stad Fescennia. d
(64) l'Esprit des lois, L. VII. ch. 16. Als men hun een' Lacedemonischen oorsprong toeschrijft, schijnt dit Zo te moeten verstaan worden dat een deel der Samniten even als de Spartanen van Pelasgische afkomst waren. -
(65) Mogelijk kleedden zij zich met wolfsvellen, of waren zij bijzonder afgericht op de wolvenjagt. Irpus was, naar FEstus, de Samnitische naam van de wolf, en irpices zekere ijzeren eggen
met verscheidene tanden. De roofzieke verscheurende aard van dit dier gaf daartoe, meen ik, aanleiding. De wortel van het woord
is rp, kennelijk in het Latijnse rap-io, HoogDuits rauben, dat het NederDuits in roven verzacht, maar in rapen, in een twee
de betekenis, van opvatten, behouden heeft. Vergelijk wEILAND op roven, en coURT DE gebelin, Dictionn. étym. des racines latines, op rap; een werk dat, in vele opzichten, een uitmunten
de handleiding is om zich te bereiden voor etymologische studien. Van de gapenden bek en het inslokken had dit dier, dunkt mij,
( 74 )
de hardere uitspraak der Sabijnen getuigt de hier onder aangehaalde FESTUs, voor rede gevende dat zij zich nog niet naar het Grieks geschikt had
den; voor Ganymedes zeiden zij Katamitous (66). Van deze tongvallen, die bij Zo weinig be schaafde volksstammen niet vele overblijfsels kun nen opleveren, is, behalve verspreide woorden in de oude Romeinse woordverzamelingen (67), waarschijnlijk een der oudste gedenkstukken, het gebed dat de Fratres Arvales, een raad van twaalf priesters, door Xxxxxxx voor de zaken der akker scheidingen ingesteld (68), bij hun jaarlijksch of ferfeest zongen : Huisgoden, helpt ons; Krijgs god, laat geen pest onze velden, geen misgewas onze halmen, vernielen ; U, tuingoden alle, roe pen we om hulp aan ! Dit stuk, Zo als het met
het verhandelde door deze Priesters in het jaar 218
zijn anderen, algemener naam loup, xxx, xxxx, waaromtrent, echter, de evengenoemde schrijvers anders denken. -
(66) FESTUs op album, xxxxxx, alumento. !
(67) In 't bijzonder bij s• XxXXXXXx XXXXXx. Een zijner voor gangers was M. vERR1Us FLAccus die hij, met weglating van vele
oude woorden , verkortte. XXXXXX XXXxxXXx behandelde wederom FEstus zoo, en bracht zijne XX zware boekdelen in een Kort
begrip, ten gebruike van Xxxxx xx Xxxxx, een dienst en arbeid daar de liefhebbers der zuivere Latiniteit hoog mede liepen, maar een ontwijfelbaar verlies voor de Keltische taalkunde. Van een handschrift van de gehelen Festus, dat aan de verwoesting der
middeleeuwen is ontsnapt, is alleen een zeer beschadigd stuk, van M tot T lopende, later ontdekt. -
(68) over derzelver kleding, plechtigheden en de achting waar
- in zij stonden, zie PLINIUs, XVIII. hoofdst. 2.
( 75 )
na J. C. in steen werd gehouwen, heeft men in het jaar 1777, bij gelegenheid van een vertimmering aan de St. Pieters-Kerk te Rome, ontdekt. Niet veel jonger, misschien nog ouder, is de taal van de
wetten van Numa. Van de tijd van dezen vorst, of omtrent anderhalve eeuw daarna , waren de Salische gezangen (69) bij de feesten van Mars en andere goden, die in de tijd van Xxxxxx en Quintilia
nus noch het volk noch nauwelijks het priester koor meer verstond, xxxxxxx men in hun tot
een spreekwoord geworden verouderde taal gene verandering durfde maken, omdat zij bij een voor schrift van Staat waren aangenomen en de jonge lieden ze als formulieren leerden. Later zijn zeer bekend de wetten der XII tafelen, van 450 jaren vóór J. C., doch minder algemeen de grafschriften der Scipio's, van de derde eeuw vóór J. C., die
in 1780 gevonden zijn. Op deze volgt in ouder dom de Columna rostrata; men herkent er nog de Keltische uitgangen van sommige woorden in, die naar mate de taal beschaafd werd zich naar het Grieks vormden. Vervolgens maken LIvIUs AN DRoNicus, XXXXxx XxxxxX, XXXXxx, PLAuTus, TE RENTIUS de overgang naar het klassieke Latijn, dat men dus noemde omdat het de taal was der voor name klasse des volks te Rome, in tegenoverstel ling van wat het overige en de bevolking van het platte land sprak. Aan beroemde schrijvers zelfs,
(69) TURNEB1us Advers en PITIscUs, Lexicon Antiq. op AxA MENTA• - f
( 76 )
van dit tijdvak, verweet men hun provincialis men, bij voorbeeld aan LIvIUs zijn Paduaansch. Het Latijn bereikte snel zijne voortreffelijkheid. Daartoe werkte mede, dat het uit zeer gemengde bestanddelen gevormd was, en derhalve niet zoo vele lang gevestigde vormen en eigenheden te be strijden liet, zodat het lichter elke met het Ro meinse karakter bestaanbare gedaante kon aanne men die de smaak der schrijvers daaraan wist te geven. Deze spoedige bloei, vooral na dat Grie kenland door de Romeinen was te ondergebracht,
veroorzaakte tevens dat de taalverbetering zich niet Zo algemeen verspreidde als men, onder gunstige omstandigheden, van een langzamer gang had kun nen verwachten. Immers treft men in elk land de taal het zuiverste en meest gevormd aan in de hogere standen, bij wie de noodige kundigheden
en smaak daartoe bestaan, en waarop dan slechts ene uitzondering valt als men in die standen, uit vooringenomenheid met de buitenlandse letterkun de of gebruiken, uit zucht om zich te onderschei den, om de gemakkelijkheid van de ouden sleur, die moeder der onkunde, de vaderlandse taal mis kent en minacht. Naar mate wetenschappen en
kundigheden toenemen rijst de achting voor de taal die zich verrijkt en zuiverder gesproken en geschreven wordt, en het getal van hare beoefe naars klimt in die verhouding. In de Romein
schen Staat, waar een menigte van vreemdelingen uit Griekenland en Azië toevloeiden, en ten ge volge der staatsgebeurtenissen niet zelden lieden ( 77 )
zonder genoegzame opvoeding in de hoogte stegen, schijnt dat getal kleiner te zijn geweest dan elders.
XXXXXx kende in zijn tijd maar vijf of zes Ro meinse vrouwen die zuiver Latijn spraken, zijne schoonmoeder Xxxxxx sprak het als of zij nog in den tijd van PLAUTUs, honderd vijftig jaren vroe ger, geleefd had (70). De blijspeldichters zondig den elk ogenblik tegen de zuiverheid der taal.
Dit mag met opzet geweest zijn, om beter ver staan te worden of om aan hun zetten meer val te geven, het bewijst toch hoe het met de volks taal gelegen was. Uit dien hoofde klaagt QUINTI LIANUs dat het voor zijne scholieren midden in Rome moeilijk viel Latijn te leren , en XXXXXx zelf getuigt dat hij somtijds dagen lang werk had
om het zuivere woord dat hij hebben wilde te vin den.
Van het karakter der Latijnse taal zal het ge noeg zijn te zeggen, dat zij voor de helft ten
minste uit Griekse woorden bestaande, hare taal kundige vormen Zo goed als geheel naar deze aangenomen of veranderd heeft. Zij bleef echter daaraan minder rijk, hetzij omdat het Grieks,
in Italië doordringende, zelf nog minder gevormd was, hetzij omdat het Latijn zeer laat toenam in beschaving. Vooral mist dit de rijkheid der za menstellingen. XXXXXx en XXxXxXXx beproefden
(70) CiceRo, De Oratore, III. 12, waar hij aanmerkt dat vrouwen, minder mensen hoende spreken, de taal, Zo als zij die van jongs af geleerd hebben, eerder behouden.
( 78 )
het de Grieken hierin natevolgen, maar slaagden er niet in. In de verbuigingen behoort het tot de begunstigde talen, het heeft zelfs de zesden naam val meer dan het Grieks. Het tweevoud mist
het; desgelijks het lidwoord, hetgeen, voor ons, wel eens duisterheid geeft in het verstaan van deze taal, want ik kan mij nauwelijks voorstellen dat, voor de Romeinen, die zwarigheid niet geheel zou zijn weggenomen geweest door het gebruik van de aanwijzende voornaamwoorden en de woordvoe ging, en hetgeen men gewoon is de zin te noe men, waaruit in elke taal de mening van den spreker niet raadselachtig is, schoon zij het voor
den altijd minder ingewijden vreemdeling schijnt. Voorts is deze taal meer dan de Griekse gebon den in de vervoegingen en in het vormen der deel woorden. Van de schikking der rededelen, zoo
als zij zich daarin, van de Nederlandse bij voor beeld, onderscheidt, heeft men in de Inleiding tot deze Verhandeling een proeve gevonden (71).
Over de echte uitspraak zijn verschillende mee ningen; de Nederlanders schijnen, althans in de u, te zondigen; de Engelsen nog meer aftewij
ken (72).
(71) Eerste Stuk, bl. 50.
(72) over de rechte uitspraak zie Lipsius, Oper. T. I. en XxX XXXXx Xxxx Xxxxxxxxxxx, Xxxxxx 0000, s. 105
( 79 )
C.
TALEN HooFDZAKELIJK UIT DE LatijnsE AFKOMSTIG
De Romeinse wereld gevormd, naburige en overzeesche Staten onder het juk gebracht, terwijl het Ongelijk, met de onbeschaamde taal der macht en de redenvloed der vleijerij, op rekening werd gezet der zwakkeren tot wier verdelging men had beslo
ten, de stuiptrekkingen der volksregering gestild in den doodslaap van het willekeurig gezag en door den arm der legerbenden: Zo kent elk uit de Ge schiedenis die voorbeeldeloze heerschappij waarvan de grondslag op de PaLatijnsen heuvel gelegd
was. Geen wonder dat Rome zijne taal aan vol keren opdrong van anderen landaard, dat het de Griekse in Griekenland zelf trachtte en in des zelfs volkplantingen, met name te Marseille, wist buiten gebruik te brengen. De openbare ambtena ren, al kende ook een of ander van hun de land
taal, vorderden tot in de afgelegenste wingewesten dat de inwoners zich naar hen daarin voegden en den last en het misverstand van tolken voor niets achtten. De eerste Keizers te Konstantinopel tot aan JusTINIAAN toe bleven daarbij. Het was, voorzeker , een listige staatkunde, want niets zoo zeer dan de taal bindt, op de duur, of verbreekt den band der natiën. Met het aanleren der taal verspreidden zich de Romeinse zeden, beschaafd
( 80 )
xxxx, denkwijze, deugden en ondeugden. Maar die Romeinse wereld neigde door hare eigene uitzet ting ten val, toen zij stootte, stortte zij in; de
beide halfdelen des Rijks lieten los. In het oos ten van Europa had de Griekse moedertaal hare
rechten hernomen, in het Westen bleef alleen wat goed was de Romeinsen stempel behouden. De zeden en gebruiken der nieuwe overwinnaars gin gen in de taal der wetten over, zelve weinig we tenschappelijke kennis bezittende, bleef de taal der oude meesters die van het beperkt getal der ge leerden, zij alleen stond hier de Kerkvaders ten dienst. Met de groten gebieder der Franken ontstond een nieuw tijdvak, wij hebben het reeds vroeger beschouwd (73). De Latijnse taal, dan,
was van hare gulden eeuw even ras tot hare zil veren, van deze tot hare koperen eeuw, gedaald, en 400 jaren na het begin onzer tijdrekening aan merkelijk bedorven, te meer daar zij, als gespro ken taal, meest door krijgslieden, slaven, kooplie- - den, heffers der belastingen en dergelijken was
verbreid, en dus meer het volks dan het klassiek Latijn was. Naar mate nu deze Romeinse in woners meer of minder talrijk waren in evenredig heid der bevolking, verschilde en veranderde de vermenging en de verbastering. Bij deze oorzaken
voegde zich het verschil in de gesteldheid des lands en de aard des volks in Italië, in de Galliën, en
in het schiereiland over de Pyreneën.
(73) Eerste Stuk, bl. 342.
( 81 )
Niet alleen onderscheiden zich de van het Latijn afstammende talen, door de uitspraak, onderling, en bij de oude taal vergeleken, zodat men de woorden nog moeilijker dan op het papier her kent, maar tevens door hare hoedanigheden. De voornaamste van deze zijn: dat zij alle het lidwoord hebben, de naamvallen door voorzetsels in plaats van door de uitgang aanduiden, en de personen
in de werkwoorden door de persoonlijke voornaam woorden voor dezelve te plaatsen, terwijl de ver voegingen dan eens sterker dan eens flaauwer, regel matiger of onregelmatiger, onderscheiden zijn; de tijden worden veelal door die van het hulpwoord hebben (74) aangewezen. Bovendien bezitten deze talen het voorrecht, dat naast het somtijds veel ver anderde hoofdwoord een rei van afgeleide woorden staat, welke de oude gedaante, met verandering slechts in de uitgang, kennelijk vertonen. Deze zijn
veelal, nadat de talen voor het dagelijksche leven, als ik het Zo mag uitdrukken, waren doeenge schud, bij het herleven der wetenschappelijke be schaafdheid onmiddellijk uit de voorraad der La tijnsche moeder weder opgeraapt, en hebben, daar om, niet in die verandering van gedaante gedeeld. Het is inderdaad, om het in onze Inleiding be redeneerde wat nader in een voorbeeld te tonen, wel der moeite waard een ogenblik te blijven
staan bij de oorzaak van die veranderingen in de
(74) Vergelijk wEILAND op hebben; en BILDERDIJK, Geslach ten der naamwoorden : 2de druk, bl. 160. \
d 82 )
uitgangen en uitspraak. Men gevoelt dezelve uit het reeds gezegde. De vreemde volkeren die on der het Romeinse gebied kwamen, schikten zoo goed als zij konden hun taal naar die hunner meesters, Zo bedorven als die reeds was; de vol keren die op hun beurt meesters werden, be vonden zich niet in die noodzakelijkheid. Onbe schaafde mensen hechten niet Zo nauw op het onderscheid van gelijksoortige klinkers of tweeklan
xxx; het gemak van het spraakwerktuig is, zonder dat zij het weten, hun wet. een verouderde
taal gaat het hierin als een die in derzelver kindsch heid is, en men laat zich nog minder aan haar ge legen liggen. Uit Oud-Griekse en Westersche
half-beschaafde talen was een mengsel ontstaan, en daarult het zuivere Latijn; en uit een mengsel van dit en anderen, ontstonden de sierlijke en regelma tige nieuwere talen. Wanneer nu de uitgangen der woorden zonder vasten regel zijn veranderd of af gesneden en de klanken verwisseld, dient de wortel der woorden, die veeltijds in die verwisseling deelt, tot grondslag in de nieuwe taal. Waarom deze of gene uitgang, Zo en niet anders, aan die overge blevene wortels vastgehecht wordt, is niet altijd
Zo gereedelijk te verklaren, noch in hoeverre de sprekenden willekeurig dezen of dien naamval in het nieuwe stamwoord hebben vastgehouden (75). Der gelijk onderscheid is er in het vormen van de wij
(75) Honor: honneur, honore, honrra. Cognitio: connaissan ce, cognitione, conoscencia.
( 83 )
zen en tijden der werkwoorden. Hoe meer gebruik men maakte van hulpwoorden, hoe minder zorg vuldig men was omtrent de vervoegingen. - Ten dele mag men die verschillen aan neiging tot deze of gene uitspraak, ten dele aan de aard der woor den die in de eeuwen der verbastering van het La tijn in gebruik waren (76), ten dele aan de ana logiën die in de vreemde, ingemengde, talen be staan mogen hebben, toeschrijven ; Zo vervoegen bij voorbeeld kinderen een werkwoord gelijkvloei
jend dat naar de taalregels ongelijkvloeijend gebruikt wordt: ik schrijfde, ik heb geschrijfd. In de elfde
en twaalfde eeuwen, toen die talen zich begonnen te vormen, schreef men weinig, en dit vermeer derde de willekeurigheid. Het minste wijken, over 't geheel genomen, de Spaanse, meer de Italiaan sche, het meest de Portugeesche en Franse talen van de Latijnse moeder af.
Ten aanzien van de zamengestelde woorden en van de deelwoorden hebben zij veel verloren, ook daardoor in de woordschikking die veel meer ge bonden en daardoor stijf is, echter in duidelijkheid gewonnen heeft; het is bekend dat dit voor- en nadeel aan het Frans vooral eigen is. Men kan zeggen dat de oudere talen meer de schilderende
(76) Pater: padre, xxxx. Petrae: pierres, piedras. Turtur : tourterelle, tortorilla, tortolilla. De Franse verkleinings-uitgan gen door el, de Spaanse door illo, de Italiaansche meer door
ino gekenmerkt, zijn hun' oorsprong aan de latere Latiniteit ver schuldigd. Somtijds is de verkleinings-vorm zonder het denkbeeld overgegaan; bij voorbeeld femelle.
( 84 )
kracht des gevoels en der verbeelding uitdrukken, de nieuwere de gang der redenering van het be daard verstand aanwijzen. Dat, voor 't overige, deze talen doorgaans anders worden uitgesproken als geschreven, ontstaat hieruit dat de gene die zich met het in geschrifte brengen het meeste be zig hielden, nog enige kennis van het Latijn en
dus van de afkomst der woorden, schoon in het spraakgebruik verloren, behouden hadden.
Uit het Latijn, dan, ontstonden:
1e
DE ITALIAANSCHE TAAL
Geheel Italië had het Romeins aangenomen (77). Van daar de naam van lingua Romana rustica,
toen het in de middeleeuwen nog op het land werd gesproken. Toen Duitse volkeren in het noor
den en midden van Italië, Arabieren, Noormannen en Spanjaarden in het Zuiden veel van hun talen hadden overgebracht, verkreeg die van dit gehele deel van Europa de naam van Italiaansch. Bij al
de verscheidenheid daaruit ontstaande, bleef er bij de hogere standen en in de beschaafdste gewesten een zekere kern behouden, die vooral in TosKANE de oude zetel der Etruskische kundigheden, be
(77) Dat het Grieks voortdurend, ja nog in de zestiende eeuw, in Italië hier en daar op het land, gesproken zou zijn, ontkent ADELUNG stellig. -
( 85 )
paaldelijk te Florence, werd aangekweekt. Dit land leed niet Zo veel als de andere van de vreemde invallen, en was door zijne ligging een punt voor
, vereniging en gemeenschappelijke taalvorming. Ro me zelfs, welks tongval meer naar die van Napels en Apulië geheld had, nam van lieverlede dien van Toskane aan. In dezen vindt men de invloed van
zuidelijke meer dan van noordelijke tongvallen. Toen ene gemeenschappelijke taal op nieuw een behoef te werd voor Italië brachten XXXXX (78), in het begin, - XXXXXXXX en BoccACIo (79) in de
tweede helft - der veertiende eeuw, alle Floren tijners, het overwigt van hunnen tongval in de taal die zij opbouwden over. Zonder deze omstan digheid had misschien Rome een eeuw later nog
maals de toon gegeven, waar toen de geleerdste lieden verzameld waren. Nu was het gene on verschillige bijzaak dat de drie Pauzen, die na de scheuring der westersche en oostersche Kerk man nen van letteren en voorstanders van wetenschap pen en kunsten zijn geweest, uit Toskane geboor tig waren, NIKoLAUs V., namelijk, verkoren in 1447, Xxxx XX. (de vermaarde Xxxxxx Xxxxxxx Xxxxxxxxxxx) in 1458, en Xxx X., in 1513, uit dat geslacht
der Medicis wiens zucht voor de bloei van smaak en letteren de schaal der vermaardheid in evenwigt houdt tegen de zedeloze bedrijven der staatkunde.
(78) Geboren 1265, gestorven 1321.
(79) De eerste geboren 1304, gestorven 1374. De laatstgenoem de geboren 13 13 , gestorven 1375.
( 86 )
De gemeenschappelijke taal had zich reeds be gonnen te vormen vóór XXXXX. Hij onderscheidt ze in een van zijne schriften onder de naam van de aanzienlijke landstaal (la volgare illustre), van het Latijn als taal der geleerden en der Kerk, en van de volks dialekten. Wat, en hoe zij ontstaan was, toont hij niet duidelijk aan, en schijnt eer te
gevoelen dan duidelijk te bevatten dat zij de vrucht was van een stilzwijgende overeenkomst van de meer beschaafde standen (80). - Zijne eigene onze kerheid nopens de oorzaken van de onderscheiden de eigenheden van dit volgare illustre maakten het hem niet doenlijk zich aan vaste regels te binden. Niet alleen vindt men provincialismen maar ook Latijnse en andere vreemde woorden in zijne ge dichten. Zijn voorbeeld strekte vervolgens tot re gel, en na hem vestigden XXXXXXxX en Boccacio de taal, de laatstgenoemde vooral voor de proza stijl, door zijn' Decameron, waarvan men bij de honderd Italiaansche uitgaven kent, Sedert hem droeg deze geschrevene taal bepaaldelijk de naam Xxx Xxxxxxxxxxxxx en Toskaansch. Florence was
Zo trotsch op deze eer, dat in 1717 zekere
XXXXX die in een geschrift dezelve aan zijne vader stad Siena had toegekend, zijn boek ten vure ge doemd en zich zelven uit de Academia della Crus
(80) , Onze illustre taal zou ik hofspraak noemen, Zo wij een Hof hadden, trouwens ons Hof is, naar het ligchaam, ver
preid.” De vulgari eloquio, p. 29 et 31. Bij nadenken had
hij in Griekenland het voorbeeld tot opheldering kunnen vinden.
( 87 )
ca uitgesloten, en verbannen zag. De onaangena me keeluitspraak der Toskaners heeft de geschre
vene taal niet benadeeld, die tot na de zestiende eeuw, het beste tijdvak van de Italiaansche letter kunde, tot voorbeeld gediend heeft. Thans vindt dit laatste geen plaats meer; smaak en zeden zijn veranderd en de schrijfwijze der latere schrijvers heeft zich meer en meer naar die der Fransen gevormd, en dit, begrijpt men lichtelijk, is niet zonder invloed gebleven op de taal. º
Het Romeins had de talen der oude volkeren
van Italie onder ééne gedaante gebracht, de latere volkeren brachten weder menigen trek van verschei denheid in het Italiaansch; deszelfs tongvallen zin menigvuldig (81). In Opper-Italie, daar de veran deringen veelvuldiger en langduriger waren, is de hardheid en gemengdheid het ergst, gelijk in het Genueesch, Milaneesch, Frioulsch enz. blijken
kan. In de steden nogtans wordt het Toskaansch vrij zuiver gesproken. Deze noordelijke of Lom bardiische tongvallen zijn kennelijk zoowel aan het meer stotende der uitspraak als aan het afkorten van de woorden en het veeltijds eindigen derzelve met een” medeklinker ; de zuidelijke, waarvan het Napolitaansch Zo goed als de fleutel is, klinken zachter, voller, opener, breeder, meer gerekt, en hebben de meeste woorden op een klinker uit
(31) Zie XXXXxx, Etudes Romaines, T. III. van wien men
ene voortresfelijke Raccolta d'autori classici Italiani in 10 dee len heeft.
( 88 )
gaande. Men houdt het er voor dat het op zich zelf staande Sardinische dialekt de naaste overeen
komst met de moedertaal bewaard heeft. Reeds in zijn tijd had XXXXX de aandacht op dit onderscheid der tongvallen gevestigd; in zijn Zo even aange haald boek brengt hij ze tot veertien, die hij rechts en links langs de scheidsmuur der Apennijnen, naar het zuiden toe gerekend, aanwijst. Staatkun dige gebeurtenissen hebben daarin, na zijn tijd, veel veranderd; sommige tongvallen zijn elkander nader bij gekomen, andere hebben hun hardheid afgelegd. Elk derzelve heeft zijne woorden en ver-, voegingen der werkwoorden die er aan eigen zijn.
Deze verscheidenheden, in de geschrevene taal over gegaan, in 't bijzonder bij de dichters, hebben zeer veel tot de rijkheid der taal bijgedragen. De smaak van de Italiaan voor het lage -boertige heeft al
vroeg aanleiding gegeven om de tongvallen of volks taal in geschriften optenemen, want daar deze over voorwerpen uit het dagelijkse leven spreekt, be
zit zij een aanzienlijken woordenschat voor de ge wonen maar weinig voorraad voor een deftiger stijl. Op het toneel zijn deze dialekten in het
bezit geraakt van een daaraan veelal eigen rol, even als wanneer men bij ons aan een visser al
tijd het Scheveningsch, aan een kantenverkoopster het Vlaamsch, een turfschipper het Friesch, zou
in de mond leggen. Of de Italiaansche schrijvers die op deze wijze voor het toneel hebben gear beid, altijd de dialekten genoegzaam in hun macht hadden, blijft een andere vraag. Stukken van de
( 89 )
zen aard zagen reeds in 1565 het licht. een niet onaardige vergelijking van alle de Italiaansche tong vallen zou een gedicht van XXXXXXX XXXXxXxXXx, getiteld Xxxxxxx, op het huwelijk van een der Ko ningen van Xxxxxx, hebben opgeleverd, maar het werd onderdrukt omdat men het voor beledigend hield dat de koninklijke waardigheid in de volksdia lekten werd bezongen. Een andere inval, die bij de grote overeenkomst tussen het Latijn en Itali
aansch de aandacht verdient der genen die de beide talen verstaan, zijn de Maccaronische verzen, ge woonlijk van hekelenden aard, en waarin Italiaan sche en Latijnse woorden door elkander zijn ge mengd. Men stelt derzelver oorsprong omtrent het jaar 1520 (82).
(82) Een verslag deswege bevat de Encyclopédie op Macaroni que. In 1769 zagen nog te Guastalla het licht: Sonetti pedantes
chi di Xxx Xxxx XxXxx XXXXXXx, in de XIXde van welke, onder anderen, hij afscheid neemt van zijnen ouden rok, in de volgende uitdrukkingen:
Ti lascio al sine o veste olim venusta, Già per due lustri socia inseparabile Del nostro Microcosmo venerabile Ne la fredda stagione, ene l'adusta. Heu come l'à ridotta prima in frusta,
Poscia in atomo il tempo irrevocabile ! Contra la cui possanza x xxxxx e labile Menfitico obelisco, o mole augusta.
Tu che un abito lungo fosti prima, Adesso nihil ài de l'attuale,
Né termin v'e, che il tuo quidsis esprima. Di te pub dirsi in senso litterale
Cio che si ascrive a la materia prima
Neque quid, neque quantum, neque quale.
( 90 )
Laten wij nu, de voornaamste tongvallen korte
lijk aanwijzende, Italië rondgaan, en van het noord westen beginnen.
Savoije kan men niet meer in het stuk der taal
tot Italië rekenen. Sedert lang wordt er algemeen het Frans gesproken, zelfs zijn de meeste namen
van steden en dorpen Frans. Op de grenzen van Dauphiné spreken de inwoners een Romansch idia lekt, niet veel verschillende van dat in Grauwbun derland. In Piemont, waar het Frans nog bij Novalese aan de voet van de berg Cenis heerst,
is de mengeling der twee talen kenbaarder, de meeste woorden zijn Italiaansche, maar reeds veel in uitspraak en vooral in schrift veranderd. Bij de bewoners der valeijen, of Waldenzen, door de hun aangedane vervolgingen Zo bekend, moet reeds in de twaalfde eeuw een bijzondere tongval bestaan hebben, die thans, even als de bevolking, veel weggesmolten is. In Nizza en Monaco heeft, het aangrenzend Provençaalsch zich in de taal gemengd en het Genueesch ; in de laatste plaats, die lang onder Spaanse bescherming stond, zijn er ook woorden van deze taal ingeslopen. De tongval van Genua, dat de volkstaal, Sena en het Seneisch uit spreekt, is een van de afwijkendste en onaange naamste, en strekt tot bewijs dat de welluidendheid ener taal niet enkel van een opeenstapeling van klinkletters afhangt. - Aan de westelijke bogt van
de zeekust komt het Genueesch nader bij de Xxxx xxxx, aan de oostelijke bogt nader bij de Italiaan sche dialekten, door zijne veelvuldige verkortingen ( 91 )
is het voor vreemden en zelfs voor andere Italia nen zwaar om te verstaan, vooral de uitspraak der Genueesche schippers. De inlanders zijn er nog tans zeer op gesteld, zelfs in de beschaafdere stan den kennen vele geen ander Italiaansch. Of hier nog iets bestaat van de taal der oude Liguriërs, het Kantabrisch (83), schijnt nog onzeker. Ge nueesche kolonisten hebben in Provence drie dor
pen bevolkt en er hun tongval overgebracht, die de ingezetenen niet verstaan. Een der Provençaalsche dichters, RAMBAut, de vagueIRAs, die in 1226 overleed, heeft in de Genueeschen tongval ge schreven. Die van Milaan wordt ook wel, in een' engeren zin genomen, de Lombardijsche genoemd, en draagt het kenteken onder anderen van de in vloed van de Germaanse volkeren in het veeltijds uitgaan van de woorden op een medeklinker. Zij toont ook enige gemeenschap met het Piemontee sche en Genueesche. In de omstreken der, meren naar de kant der Alpen is het een nog onregel matiger mengsel, en nog onverstaanbarer dan dit is het Bergamisch of Bergamaskisch, dat in 't beder ven van de woorden en in ruwheid van uitspraak alle de anderen te boven gaat. Wat moet men denken van een overzetting van het Oude Testa ment in verzen in dezen Lombardijschen tongval,
die in 1264 werd ondernomen, of van die van TAsso's Jeruzalem in het Plat-Bergamaskisch, in
(83) Hier boven, bl. (6. ( 92 )
de zeventiende en in het Milaneesch in de afgeloo pene eeuw?
Het tegenovergestelde van de eerstgenoemde, geeft de Venetiaansche tongval, in de eilanden afgezon derd en gevormd, en daarna, met de macht van
dien Staat, op het vaste land tot aan de Etsch uitgebreid, aan geen anderen iets toe in rijkdom en bevalligheid, schoon zijne grote zachtheid hem bijna te week, slepend en lispelend maakt, ver wisselende de sch, dich, c, sc, en t, in s, ds, g,
ss, en d enz. Ook vermijdt hij dikwijls de ver dubbeling des medeklinkers. Er is zeer veel voor het toneel geschreven in dezen tongval. Van den zelven verschillen, schoon zij naar de voormalige staatsverdeling onder het gebied van Venetië be hoorden, het ruwere Paduaansche, en het met Franse en enige Slavische woorden vermengde Frioulsche. Dit laatste moet men misschien wel
tot het Romansche brengen, waar, in de veertiende eeuw, twee patriarchen van Aquileja door het met zich brengen van vele geestelijken uit Provence, Cahors en Gascogne, de eerstgenoemde taal heb ben doen invloeien. Het is onderscheiden van het Istrische. In het korte, afgebetene, der tongval
len van het noorden van Italië deelt bijzonder het Boloneesche, dat het in de tijd van XXXXX een
der beschaafdste was kan alleen in de toenmaligen bloei der hogeschool van Bolonië gelegen hebben. Minder afstekend dan de voorgaande is hetgeen ten zuiden van de Etsch en langs de Po in Cremo
na, Brescia, Mantua, Piacenza, Parma, Modena ( 93 )
en Ferrare, met onderscheiden wijzigingen gespro ken wordt, en doorgaans het Neder-Lombardijsche heet. Het Toskaansche, als dialekt aangemerkt, heeft wederom zijne onderafdelingen, waarvan men het Florentijnsche niet met de klassieke taal van Italië moet verwarren. Te Rome wordt het goed Italiaansch in de hogere standen het beste en zelfs onder het volk vrij zuiver gesproken; kennelijk echter aan eigenheden die de montigiani aan de hoge zijde der stad, de popolanti bij de porta del popolo, en de trasteverini aan de overkant der rivier, onderscheiden. Op het land daarentegen is
de uitspraak hoogst bedorven. Van de zuivere taal veel afwijkende, doch niet onaangenaam is het Na pelsche dat in Apulië, in Kalabrië, op het eiland Capri enz., weder verschillend wordt gesproken ; ook in
de hoofdstad zelve heeft dit plaats, Zo als zulks in alle grote steden, meer of minder opmerkelijk, het geval is. Het Napelsch is sterk geaccenteerd en zingende. Het Kalabrisch bezit vele eigene uit het Grieks ontleende woorden; het maakt den overgang tot het Siciliaansch. In dit door de na tuur rijk begiftigde eiland, dat van zijne opvolgen
de beheerschers, Grieken, Karthagers, Romeinen, Byzantijners, Arabieren, Noormannen, Duitsers, Fransen, Spanjaarden, weinig aanmoediging tot beschaving genoot, bestaat hoofdzakelijk maar één tongval, in welken zich toch de sporen van die
der genoemde volkeren vertonen, voornamelijk mismaakte Griekse en Provençaalsche en, tegen over de kust van Afrika, Arabische woorden. De ( 94 )
uitspraak van de gemenen Sicilianer is hard, zingend of eerder huilend. Het beschaafdst is zij te Palermo, en dit volks-dialekt hebben de Sicili aansche dichters en schrijvers gebruikt. Van alle de Italiaansche dialekten is het het eerst in schrift gebracht en in Zo verre kan men Palermo als de
wieg der nieuwe Italiaansche dichtkunst aanmerken. Xxxxxx XXXXXXXX XX. legde er in de dertiende eeuw den grond voor door in die stad een school voor
de landstaal, de Academia di volgar favella, opte richten. De stanza is de lievelingsvorm van de Si cilianen, gelijk het klinkdicht die van de andere Italianen, en de schilderijen van het landleven, waarin zich THEocRITUs, en vIRGILIUs die hem navolgde, verlustigden, bereiken, met de teederste voorstellingen der liefde, onder hun pen ene bevalligheid die de schone landouw alleen hun ingeeft. ' Niet minder geraakte Sardinië onder vreemde meesters. Oudtijds bevolkten het Ibe riërs, Lybiërs, Tyrrheners, daarna de oude vol keren die ook op Sicilië landden, later Oost- Go then, Longobarden, Franken, Arabieren, Pisaners en Arragoniërs. Ten tijde der Romeinen waren er Afrikaansche rovers, Xxxxxxxxxxx, die zij in de gebergten dreven en die in XXXXX'x tijd nog be
stonden. In de negende eeuw ontsloegen de inwoners zich van de Arabieren, die in het jaar 100o weder meesters van het eiland werden, dat zestien jaren daarna door die van Pisa en Genua en in 1323
door de Arragoniërs veroverd en vervolgens aan de Kroon van Spanje gehecht werd, welke laatste het
( 95 ) J
tot in 1713 bezeten heeft. Behalve het eigenlijk Sardisch, dat uit het Latijn onstaan is, maar met vele Griekse, Franse, Duitse en Spaanse woorden doormengd is, en te Cagliari en in het
grootste deel van het eiland gesproken wordt, ook in het Zuiden met enig Siciliaansch er door;
wordt in Alguer, een volkplanting van Barcelona, het Katalonisch , het Toscaansch te Sassari en andere voorheen aan Pisa behorende plaatsen, ge vonden. In Korsika, waarvan de kusten almede door verscheiden der opgenoemde volkeren, ook door Etrusken, bewoond werden, komt het dia lekt nader aan het Toskaansch dan aan die der an dere eilanden. Korsika stond in betrekkingen met Pisa en had dus dien tongval aangenomen vóór dat de Genuezen er voet kregen. De oude inwoners,
in het binnenste van het eiland, zijn door reizigers zelden bezocht. Van de allervroegsten had reeds in SENECA's tijd de oudheid de meeste sporen uit gewischt; de Grieken uit Phocis, toen te Marseil le gevestigd, hadden Korsika ontruimd, wel niet,
om de onhandelbaarheid der inwoners, want woes ter en ongedaner dan de Galliërs konden zij niet zijn, maar hetzij dan omdat het ongunstige luchts gestel, de nabijheid van het overmachtig Italië, of de ongelegenheid der havenloze kusten, hen daar toe genoopt had ; bewoners van Ligurië en Spanje waren er vervolgens heen gescheept en nog kenne lijk aan hun Kantabrisch hoofdbekleedsel, schoeisel en enige woorden uit hun taal , want het
Grieks en Ligurisch had de plaats dezer laatste ( 96 )
ingenomen. In dien staat vondt een Romeinse volkplanting door Xxxxxx, en een tweede door Xxxxx daarheen gevoerd, deze dorre en met wou den bedekte rots (84).
2e .
DE SPAANSE EN PORTUGEESCHE TALEN
Wij steken over naar het westelijke schiereiland, dat van ouds door zeer verschillende volksstammen is bewoond. Behalve de Iberiërs (85), Keltibe
riërs, Kantabriërs, waarvan wij in ons eerste Stuk gesproken hebben, sloegen zich al vroeg Pheniciërs op de kusten neder, naderhand veroverden de Karthagers een groot deel des lands, dat, na hun, onder het gebied der Romeinen overging (86) en
(84) Consal. ad Helviam, c. 8. XxXxXXXXX noemt het ,,un
» labirinto d'horrori.” Hij wil dat Xxxxxxxxx uit de omstreken der Kaspische zee er het eerst een schuilplaats gezocht hebben.
(85) Oorspronkelijk Pelasgen, die van de kust van Italië, tus schen Pisa en Napels, reeds vóór de Trojaanse oorlog, maar het noorden van Spanje overstaken, volgens
Mag. encycl., Juillet 1810, p. 94 et suiv. PETIT RADEL. Zie
(86) Vele belangrijke Romeinse oudheden in Spanje kent men uit de Voyage pittoresque d'Espagne van de Graaf DE LA BoR DE, die ook uit een te Italica, thans Santiponce bij Sevilië, ge
vonden mosaïk de renspelen der Romeinen in een afzonderlijk werk heeft opgehelderd. In het eerstaangehaalde merkt hij op, bij ge legenheid van overblijfsels van muren te Tarragona, waarvan de grondslagen verbazende en onregelmatig gestapelde rotsblokken zijn, op welke een Romeins werk van ineengevoegde gehouwen stee
nen rust, dat de letters waarmede die gehouwen blokken werden gemerkt om ze in orde te plaatsen, en die in dergelijke werken in Klein-Azië Griekse zijn, hier dezelfde onbekende schrijftekens
zijn die de alleroudste opschriften en munten in Spanje vertonen. Zie pl. 49, en cHANDLER, Reize door Klein-Azië, bl. 102. De Arabische oudheden in de rijken van Granada en Cordoua heeft de Academie der beeldende kunsten te Madrid in 1805 uitgegeven.
( 97 )
ene rust van bijna 400 jaren genoot. Nergens buiten Italië vestigde zich en bloeide hun taal Zo zeer als hier. De overstroming der Wanda len en Alanen was kort van duur, langer het ge
bied der Sueven op de noordwestelijke kusten, en nog langer dat der West-Gothen, die met de oude inwoners tot één volk werden. In het begin der achtste eeuw onderwierpen de Saracenen het groot ste deel en hielden zich tot op het einde der vijf tiende eeuw in het Zuiden staande. Men ziet dat
de taal zeer onderscheiden bestanddelen moet be zitten; het voornaamste, echter, daarin is de Ro mana rustica (87), en xxxx xxx xxxx dochters
heeft Zo vele gelijkenis met hare moeder behouden als de Spaanse. Van het Arabische heeft zij het voorzetsel al voor vele namen, en de keelklanken, overgenomen; deze laatste taal kreeg er Zo zeer
de overhand, zelfs onder de vele Christen inwo ners, die er geduld werden, dat deze zich van het Arabisch bedienden bij hun eerdienst, die er de Mozarabische naar genoemd is, als ingevoerd onder Muza, die voor Walid onderkoning van Afrika was en de onderwerping van Spanje vol
(87) Hier boven, bl. 84.
- ( 98 )
tooide. Ook nadat de Christen rijken in het noor den van Spanje, en de gene die uit de veroverin gen der Franken tot aan de Ebro ontstonden, het ene gewest voor, het andere na, aan de Arabie
ren ontnamen, hielden deze Mozaraben zich des te standvastiger van hun overwinnende geloofsgenoo ten afgezonderd, omdat deze de liturgie, door Xxx xxxxx, bisschop van Sevilië, ingevoerd, die zij,
bij het terugkeren van het Gothische rijk van de Ariaansche tot de Oud-geloovige leer, omtrent 660, hadden aangenomen, wilden afschaffen voor de Gre goriaansche, in 1121. Men heeft van Christen vorsten munten met Arabische opschriften, ook Arabische oorkonden, en nog meer zulke waarin
het Latijn of Spaans naast het Arabisch voor komt; in 't bijzonder handtekeningen van konin gen van Arragon in het Arabisch. Niet vóór het geheel verdrijven der Moen heeft deze taal in het zuiden van Spanje opgehouden, zelfs sprak
men haar nog op het einde der zestiende eeuw in de gebergten van Granada, op vele plaatsen in An dalusië, Valencia en Arragon. In de Christen rij ken had de Romana rustica tussen de achtste en
twaalfde eeuwen het karakter aangenomen dat de grondslag geworden is van het hedendaagse Spaans. Dit heeft begonnen beschaafd te wor
den in de twaalfde en de eerste helft der dertiende eeuw. Xxxxxxx XX XXXxxx, monnik in het
klooster van San Millan, omstreeks 1211, is de oudste Spaanse dichter van wien men berichten
( 99 )
heeft (88). Onder Xxxxxxxxx xx Xxxxxxx en Al phonsus de Wijze (89) nam de bloei van het rijk van Leon en Kastilië toe ; onder Xxxxxxxxx werd het Spaans in alle openbare stukken gebruikt, de wetboeken Fuero juzgo, Fuero real, en de Leyes de las siete partidas van Alphonsus, zijn er in geschreven; deze vorst zelf schreef en dichtte in de landtaal en liet er veel in vertalen, en door dezen ijver van de zijde van het Hof verspreidde
er zich levendigheid, zachtheid en waardigheid over dezelve. Aan dat van Arragon had hetzelfde plaats, met dit onderscheid dat de taal aldaar onder de in vloed was geweest van de tongvallen van het zui delijke Frankrijk. De rijksdag te Huesca in 1247
gaf aanleiding tot een verzameling van de lands wetten. De verheffing van de Kastiliaanse prins Xxxxxxxxx op de troon van Xxxxxxx was eerder voor- dan nadelig voor deze taalbeschaving. Om streeks het einde van de veertiende en in het mid den van de vijftiende eeuw maakte zij bijzondere voortgangen in Kastilië, en toen Spanje, na de ontdekking van Amerika, onder één vorst veree nigd, en in macht en aanzien het eerste rijk van de wereld geworden was, werkten kracht , smaak, nauwkeurigheid, verhevenheid, uitgebreidheid, welluidendheid, die dubbele en stotende medeklin kers en harde woorden deed verdwijnen, te zamen tot hare beroemdheid. Het drukken van Spaanse
(88) Parnasso Espanol, X. Xxxxxxx.
(89) Gemeenlijk de X., volgens XXXXX de XI. van dien naam.
( 100 )
boeken in de Nederlanden (90), woorden en spreek wijzen in onze taal uit het Spaans ontleend,
tonen genoegzaam hoe zij ook hier te lande alge meen bekend was, gene letterkunde was, trou wens, destijds Zo beschaafd , indien men de Italiaansche uitzondert (91). Het zuiver Kastili aansch , sedert Xxxxx X. (92) aldus de heerschende taal in schrift en bij de beschaafde standen door gansch Spanje geworden, werd verwaarloosd en nam af sedert de helft der zestiende en in de ze ventiende eeuw, onder Philips V., en door het stichten van de Akademie der Wetenschappen te Madrid in 1714, heeft het nieuwe Spaans wede begonnen het hoofd op te beuren. •
Van de talen die uit de Latijnse ontstaan zijn, wijkt het Spaans niet slechts het minst er van
af in de gedaante der woorden, maar de uitspraak verschilt ook het minst van het schrift; de x, uit gesproken als een harde j, de ll als lj, en de 'n
als gn, zijn de enige, benevens de d die men in sommige uitgangen weinig of niet horen laat. De
(90) Onder deze verdient melding de Heidelbergsche Katechis mus in het Spaans, gedrukt bij Xxxxx xxx Xxxxxxx, 1628, een” geruimen tijd dus na het ophouden van het Bestand.
- (91) Ik weet niet of het opzettelijk onderzocht en in bijzonder heden aangetoond is, wat onze letterkunde bij het ophouden onzer betrekkingen met Spanje verloren, en wat gewonnen, heeft ? Het laatste roert DE vRIEs in zijne keurige Proeve ener Geschiedenis
der Ned. Dichtkunde van ter zijde aan.
(92) Tot dien tijd, althans, droeg het Spaans ook wel den
naam van lengua Romance, en de daarin vertaalde schriften wer den gezegd te zijn romancada.
101
tongvallen die in deze taal in aanmerking komen zijn : het Katalonisch, dat in het tijdvak der Pro vençaalsche dichters in bloei was en aan hun taal grenst, doch na het verenigen van het graafschap van Barcelona met de kroon van Arragon, en het buiten alle gemeenschap geraken met Frankrijk, meer eigenheden verkreeg; het heeft veel overeen komst met de dialekten van het zuiden van Frank- & rijk, bijzonder met het Bearnsch, behouden en wordt in Spanje ook wel Limosynsch genaamd.
AUsIAs MARCH, die de smaak volgde van Pe trarcha , was de eerste die er in dichtte. Bij verloop van tijd is het tot het Spaans genaderd,
Zo als onder anderen uit de dichters van 't begin der zeventiende eeuw die men Valenciaansche noemt, blijken kan, vergeleken tegen de wetten die Xxxxx XX. xxx Xxxxxxx in 1344 op zijne hof houding maakte, in navolging, en met bijvoeging van vele feestdagen van Heiligen, van die van Xx xxxxx XX. koning van Majorka in 1337 (93). Men spreekt het te Valencia zeer zacht, ook op Ma jorka, maar met een sterker' klank en wijder ope nen van de mond. Het Arragonisch vormde zich afzonderlijk door de vele Franse ridders die zich
in de middeleeuwen onder de vanen der koningen
(93) Door D. PAPEBRochius met afbeeldsels en aantekenin gen uitgegeven, waar men de Inleiding der eerstgemelde in de lingua Catalana aantreft. Een ander overblijfsel komt voor in
het bekende Consulaat van de zee, Leiden 1704. De oorspronke lijke druk is van Barcelona 1494.
( 102 )
van dit rijk tegen de Saracenen aangordden en er tot belooning bezittingen in verwierven. Het Gal licisch komt het naaste aan het Portugeesch, welke verbindtenis van de tijd van het rijk der Sueven, waartoe deze gewesten behoorden, dagtekent. In de twaalfde eeuw stond Gallicië op zich zelf en afgescheiden van de kroon van Kastilië, onder de regering van Xxxxxx, en behoorde aan de zoon dien Xxxxxxx, graaf van Bourgondië, bij haar ver wekte, later Xxxxxxxxx XXX. Het Gallicisch was reeds vroeg beschaafd, ook daarin dichtte de reeds vermelde Xxxxxxxxx xx Xxxxx ; de laatste Gallici sche trovador XXXX xXXXXx leefde omstreeks het - begin van de veertiende eeuw. Het schijnt echter
dat sommigen te onrechte Gallicië voor de wieg der Spaanse dichtkunst houden. Op de Portugeesche grenzen bespeurt men merkelijk de invloed van deze laatste taal. -
In 1109 werd PoRTUGAL , van een op de Ara bieren herwonnen provincie van Spanje, tot een afzonderlijken Staat, dien Xxxxxxxxx XX. bij zijn' dood aan de tijd- en roemgenoot van de ver maarden Xxx , Xxxxxxxx zoon , volgens anderen dochters zoon, van Xxxxxxx, graaf van Bourgon dië, gemaal van zijne natuurlijke dochter Xxxxxxxx, en die dit gewest als zijn stadhouder bestuurd had, naliet. Deze en voornamelijk zijn zoon Xxxxxx
sus I., die de titel aannam van Koning van Por tugal, breidden hun gebied naar het Zuiden uit; men meent dat het overbrengen van vele landslie den van de eerstgenoemden een wending aan de ( 103 )
taal hebbe gegeven, zeer onderscheiden niettemin van die welke het Spaans uit het zuidelijke
Frankrijk ontving. Het Portugeesch heeft vele woorden uit het Latijn behouden die de andere er van afkomstige talen missen, maar tevens zeer on kennelijk gemaakt. Van de volksspraak in de ge westen is die van Beira het meest afwijkende.
Dat, overigens, de Portugezen hun taal verre door Oostindië hebben verbreid, is ons aldaar ge bleken; wij zullen hetzelfde zien van die der Span jaarden in Amerika.
3°.
DE Franse TAAL.
Van de oude inwoners van Gallië hebben wij reeds gewag gemaakt (94). De taal der Xxxxxx xxxxx, een volk van Spaanse afkomst, in de zuidelijke en westelijke delen, is onbekend; naar den gang der bevolking te gissen moet zij niet van die der Iberiërs verschild hebben. In de middelge deelten woonden de Galliërs, echte Kelten. In de noordelijke en oostelijke de Belgen, die tot de Kimbren behoorden, en aan de Germaansen stam verwant waren. De invloed van de Griekse volk
planting te Marseille is niet bepaald mategaan; ver moedelijk ondervond zij zelve dien van de taal des lands. Sedert de onderwerping aan de Romeinen
(94) Eerste Stuk, bl. 262, ( I04 )
vormde zich , uit de taal van deze en de vorige, mettertijd ook hier een gemengd Romeins, het eerst door het Concilie van Tours in 812 Romana rustica genaamd, ook daarna Romansch, een naam
dien het lang behouden heeft. De Franken in de vijfde eeuw het noordwesten van Gallië bezettende, zelfs
in de zevende en achtste door het gehele land zich uitbreidende, brachten er hun taal, van de Ne
der-Duitsen tak (95), mede, doch in aantal de zwaksten zijnde, ging de taal, gelijk volk en ze den, in die der overwonnenen over, naar mate de beide volkeren zich vermaagschapten. Het tegen woordige Frans bestaat voor ruim een vijfde uit woorden van dezen kant afkomstig. Uit het Ro meins, dat, door gedurigen omgang met de zui delijke zeekust van Frankrijk, en als de taal van een meer beschaafd volk, zeer veel aan de andere leende, met name in Gallia Narbonensis, als het vroegst onderworpene der gewesten, ontstonden twee tongvallen; aan deze zijde en aan gene zijde, van de Loire. Ten noorden van dezelve zeide
men, om ja te betekenen, oui, ten zuiden oc,
dat nog in de volkstaal van het voormalig Agénois is overgebleven, gelijk de naam van deze langue d'oc zich naderhand tot een dezer gewesten heeft bepaalt, en tot een ander diè van Provence. On der dezen laatsten was een groot deel des rijks te voren begrepen (96), hetwelk in aanzien toene
(95) Eerste Stuk, bl. 322.
(96) Van daar, dat de Albigenzen Provençaalsche Ketters worden genoemd, en dat de Provençaalsche taal der Malthezerridders ontstond. -
( 103 )
mende, de taal de naam verkreeg van Provencaal sche; zij werd in de negende en tiende eeuwen de taal van verscheiden hoven van Europa, en was overal gangbaar in het zuiden van Frankrijk, ge
lijk het Katalaansch het was aan gene zijde van de Pyreneën, waarmede wij reeds zagen dat het over eenkomst had. Meer dan ééne oorzaak begunstigde den bloei van dezen tongval. Het zuiden van Frankrijk had minder van de invallen van woeste vreemden geleden, de West-Gothen hadden reeds lang met Romeinse landen in betrekking gestaan; de Frankische heerschappij was er niet duurzaam genoeg om veel invloed op de taal uitteoefenen,
en deze van de zetel van het koninklijke hof ver wijderde gewesten werden er, onder de machtige leenheren, onafhankelijk van, en nog meer van afgescheiden door de oorlogen met Engeland over enige derzelve; het Latijn werd tevens niet meer algemeen verstaan. Dit alles werkte op de taal ,
de schoonheid des lands bezielde de dichters, de vorsten moedigden hen aan door gunsten en voor beeld (97), en de Troubadours, slechts een klein
(97) Xxxxx omstreeks het jaar 1100 beschreef wilLEM Hertog van Aquitanië zijne reis naar Jeruzalem op rijm, en vervaardigde enige liefdedichten. CREscIMBEN1, della volgar Poësia, I. p. 6.
Over de Provençaalsche dichters zie men XXXXXX'x, Essai sur la littérature Provençale in het Magasin Encyclopedique, Mars 1808, en de aldaar aangehaalde schrijvers, en hetzelfde tijdschrift Avril 1808 over die van Arles in het bijzonder.
( 106 )
getal van welke uit het eigenlijk gezegd Provence, de meesten uit Languedoc, uit Katalonië, enz. ge boortig waren, zonder dat dit, bij de oudsten, uit hun tongval kennelijk is, verwierven zich, van de elfde tot de dertiende eeuw, een vermaardheid in het vak der dichtkunst, op welke hun noorde
lijke kunstgenoten, de Troyeres., zich nimmer hebben kunnen beroemen. Onder beider invloed, echter, vormde zich de Franse taal, toen bij
het toenemend gezag van de Koningen, er meer éénheid kwam in de Staat en het volk en de taal een meer eigen karakter aannamen. Gelijk in het algemeen de beschaving van Europa is gehecht aan het tijdvak van Xxxxx xx Xxxxx, zoo, is die der Franse taal- en letterkunde, van het begin der elf de tot over de helft der veertiende eeuw, het meer bijzonder aan de vijfendertigjarige regering van Xx xxxx, zoon van Xxxx Xxxxx, aan die van Xxxxxx
pus Xxxxxxxx van 43, die van Xxxxxxxx XX. van 44 jaren, van Xxxxx X. enz. Bij de zachte wel luidendheid van de zuidelijken tongval, die, bij
het gedurig terugkomen van dezelfde klanken, niet geheel is vrij te spreken van eentoonigheid, voegde zich de nadruk en de verscheidenheid die aan de noordelijker talen eigen is. De inval der Sarace
nen, in de achtste eeuw, schijnt geen invloed op de taal gehad te hebben, schoon de overlevering wil dat de inwoners van enige gemeenten aan de Saône van dat volk afstammen (98). Xxxxxxxxxx,
(00) Magasin Encycl., Février 1808. ( 107 )
Artois, en vooral Normandië, waren de wieg van de Franse taal (99) in de twaalfde en dertiende eeuwen. In het laatstgenoemde gewest bloeiden scholen, die de geestvermogens algemener opwek ten, en zamenliepen, om op het gehele volk te werken, met de geestdrift die kruis- en riddertog ten ook in het noorden van Frankrijk aanvuurden, waarbij men de betrekkingen voegen moet tussen
de Noormannen en Engeland en de aldaar in smaak zijnde lettervruchten (100), die dezen onderneem zieken landaard hadden opgewekt en voorbereid,
De oorlog tegen de Albigenzen, die met de Engel schen in Guyenne, verstoorden in dit tijdvak de rust in het zuiden van Frankrijk; het hof van Bar celona werd in 1137 naar Arragon verplaatst, dat van Toulouse stierf uit, dat van Provence ging in 1265 naar Napels over, en de zuidelijke letterkun de hield op te bloeijen en invloed op de taal der hogere standen te oefenen. Niet meer tot band van vereniging der belangen in de onderscheidene gewesten dienende, zonk het Provençaalsch meer en meer en scheidde zich in volkstongvallen, waar in niemand die verlangde algemeen gelezen te wor den het meer waagde te schrijven. De zich vor
mende Franse taal vond luisterrijke beschermers, bij voorbeeld de koning Xxxxxxx Xxx Xxxxxxx,
(99) DE RoQUEFoRT - FLAMÉRIcoURT, de l'état de la xxxxxx Xxxxxxxxx dans les douzième et treizième siècles, p. 25, 38 et suivantet- - -
(100) Zie Eerste Stuk, bl. 298 en 352.
( 108 )
die er in dichtte en uit Champagne was ; ook muntte het hof van Vlaanderen uit in smaak en beschaafdheid. Het algemeen herleven der letteren in de vijftiende eeuw deed de taal nieuwe voort gangen maken, in 1539 voerde Xxxxxxxx X. haar
bij de gerechtshoven in stede van het Latijn in, Xxxxxxxxx stichtte in 1637 de Academie Francoise, en Zo bereikte de taal onder Xxxxxxxx XXX. het standpunt dat algemeen voor dat van hare klassieke hoogte erkend wordt. Xxxx der dochters van het Latijn heeft Zo zeer een geheel eigene gedaante aangenomen, kennelijk onder anderen in de neus klank ng en in het plaatsen der e vóór vele woorden die in de Duitse en in andere talen met s begin
nen; de meeste Latijnse woorden hebben aanmer kelijke zamentrekking, in de hedendaagse spelling nog meer dan in de oudere, verkorting, en ver wisseling van klanken ondergaan. Voor het overige mogen wij, bij hare algemene bekendheid, ons ontslagen rekenen van meer bijzonderheden aan te voeren.
-Bij de plotselijke veranderingen die men in de Franse omwenteling waande of zich geliet te kunnen daarstellen, was de invloed der taal niet onopgemerkt gebleven. De Nationale Conventie ge lastte in 1792 het Committé van openbaar onder-, wijs om een ontwerp voor een nieuwe spraakkunst en een nieuw woordenboek van de Franse taal
VOOI te dragen , , geschikt om aan deze het karakter te doen verkrijgen dat met de taal der vrijheid overeen
( 109 )
kwam (101).” Maar over taal en meningen heerst de willekeur der macht niet gelijk over het leven en de bezittingen der mensen.
Van de volksdialekten of hedendaagse tongval len, die in het patois of uitspraak der geringe
klassen weder een menigte onderscheidingen ople veren, zijn de voornaamste: het Provençaalsch, dat als levendig en kort, het Languedocsch, zacht en aangenaam, Auvergneesch, onaangenaam eentoonig, Lyonneesch en Dauphineesch, gerekt, Gasconsch, gerekt en schreeuwend, wordt onderscheiden (102),
het Normandiesch, waarvan wij vroeger iets ge zegd hebben, en het grove Picardiesch. Een nog meer gemengde tongval is het Wallonsch, dat wij gewoonlijk Luiker-Waalsch noemen, en dat wel niet rechtstreeks tot de Franse taal behoort, ge voegelijk echter hier een plaats vindt ; het wordt in Artois, Henegouwen, Namen, een gedeelte van Luik en van Luxemburg gesproken. In deze zelfde
streken woonden oudtijds oorlogszuchtige Belgische volkeren, die zich in het Arduennisch woud ver dedigden, dat zich veel verder dan dat der tegen
(Io1) Rapports sur la nécessité et les moyens d'anéantir les patois, et d'universaliser l'usage de la langue Française, par GREGoIRE. - Met betrekking tot ons onderwerp mag ik niet on aangewezen laten het Manuel des étrangers amateurs de la lan gue Française van XXXXxX XxXXXXXX, Xxxxx 0000, waar hij drie verschillende a's, drie o's, negen e's in de uitspraak onderscheidt. Men vergelijk daarmede de Remarques van XxxXxx, sur la gram maire générale de Portroyal, 3e edit. p. 6 et suiv. en het Sup plément, p. 89, en zie ons Eerste Stuk, bl. 19.
(102) DE RooUEFoRT-ELAMÉRicoURT, t. x.xx. p. 24.
( 1 10 )
woordige Ardennes uitstrekte (103). Vervolgens woonden er de Franken vóór dat zij in het eigen lijke Gallië indrongen. Toen met de tiende eeuw deze landen onder hun inlandse graven ston den, en naderhand ten dele onder het huis van Henegouwen kwamen, vormde zich de landstaal enigermate, Zo als zij nog in oorkonden (104) voorhanden is. hun betrekkingen tot het huis van Bourgondië sedert de eerste helft van de vijf
tiende eeuw moet de taal nog nader aan het Frans hebben gebracht. Mij dunkt dat deze Wallonsche tongval meer aandacht verdient dan men er tot nu toe op gevestigd heeft, en verscheiden oude woor den bevat, of ophelderen kan, die in andere dia lekten niet levend zijn gebleven (105).
Aan de oostzijde van Frankrijk eindigt het ge bied der Franse taal in de tongval van het Pays de Vaud, of Suisse Romande.
(103) STRABo, IV. Boek. TACITUs, Jaarb. III. 42.
(104) Corps diplomatique, T. X.
(105) Men kan daartoe inzien CAMBRESIER, Dictionn. Xxxxx Xxxxxxxx, Xxxxx 0000, dat, echter, met een ander oogmerk ge schreven is. Laat ik, tot een voorbeeld, mogen wijzen op hied de, kudde, waaruit het verband tussen dit woord en ons Nederl. ( 1 11 )
4e .
- DE ROMANSCHE TAAL.
Graubunderland, een gedeelte van het eigenlijk of eerste Rhaetie der Romeinen, aan de zuidelijke
helling der Alpen, in tegenstelling van het tweede Rhaetie dus geheten, dat aan de noordelijke hel ling lag en anders ook Xxxxxxxxxxx genaamd werd, deelde in het lot van alle deze berglanden sedert dat zij, ten tijde van Xxxxxxxx, onder de Romei nen kwamen. Van de Etrusken, die hier in vroe
ge tijden woonden, is hierboven (bl. 69) gewag gemaakt. Later verbreidde er zich de Romana rustica, welke taal er, bij de invloed van Xxxx sche naburen, meesters en bijkomende inwoners
minder dan elders veranderd is. Sedert dat de Xxxx xxx onder Klodowijk de Alemannen, en de Oost Gothen onder Xxxxxxxxx Xxxxx - Italië hadden be dwongen, en Xxxxxxxxxx, Koning van Austrasië,
in 539 het grootste deel van Graubunderland ver overde en aan Alemannië trok, liepen de grenzen tussen het Frankische en Oost- Gothische, kort daarna Longobardische, rijk door Graubunderland, gelijk, na de verdeling der Monarchie van Xxxxx
xx Xxxxx, tussen het Duitse en Italiaansche rijk. Onder de Keizers, die zich veel met de be
langen van Italië, de Pausen, de koophandel, en Lombardije bemoeiden, verkregen het bisdom van Chur en de graven van Rhaetiën, alsmede de ste den, grote voorrechten, zodat deze graven on- . middelbaar onder de Keizer stonden, en vele nog onbewoonde dalen, ten tijde en door de zorg van
hoeden, en het Latijn haedus, de bok als hoeder, geleider der kudde, boven bedenking gesteld wordt. Vergelijk wEILAND op hoed en kudde en vossIUs, Etymol. , op haedus.
( 112 )
Xxxxxxxx X., uit Walliserland en uit. Zwaben be volkt werden. In 1396, 1400 en 1436 kwamen
de verbonden van Godshuis, het Graauwe, en dat der Tien Gerichten, en in 1471 derzelver alge mene verbond van vereniging, tot stand. Sedert
de nieuwste staatsverdeling van Zwitserland maken zij het zevende kanton van dit Gemenebest uit.
Van de inwoners dezer landen wordt door omtrent één derde, ten gevolge van de reeds vermelden invloed, Duits (106), door één zevende, in de zuidelijkste gedeelten, een bedorven-Italiaansch, en door de grote helft het eigenlijk RoMANscH ge sproken, voornamelijk in Opper- en Neder-Engad din en verder in de meeste plaatsen van het Gods huis- verbond en van het Opper- of Graauwe - ver bond, in dat der Tien Gerichten slechts voor een klein gedeelte. Behalve bijzondere afwijkingen heeft het twee voorname tongvallen, het Arumaunsche
- en het Ladinische, het eerstgemelde bij de oor sprongen van de Rhijn, zoowel bij de bewoners der vlakten als bij de Surselver, of hoge woud bewoners, deze spreken nauwkeurig Zo als het geschreven wordt en men houdt hun dialekt voor het zuiverste en echtste Romansch; het laatstge melde bij de oorsprongen van de Inn, komt, of
schoon in Neder- en Opper-Engaddin verschillende, nader aan het Italiaansch, is iets meer beschaafd en heeft zijne dichters opgeleverd. Het Arumaun sche is sedert eeuwen weinig veranderd, de kinde
(106) Zie Eerste Stuk, bl. 315 ( 113 )
ren lezen er met gemak handschriften en akten van vóór de tijd van Xxxxx xx Xxxxx (107), en in
derdaad is deze taal, trotsch op de benaming van de aloude taal van het hoge Rhaetie (antiquis/m langaig da l'ault.a Rhaetia), een eerwaardig over blijfsel van de grote vereniging der Romeinse afstammelingen in de Romana van het begin der middeleeuwen; nog op de trap van onzuiverheid staande, waarop het Latijn, duizend jaren geleden, zich vertoonde vóór dat allerlei verdere vreemde invloed daaruit de andere, vroeger door ons ge dachte takken, voortbracht. Tussen rotsen en ijs, aan de wetenschappelijken voortgang der andere landen langzaam en schaars deelachtig, bleef deze taal van Rhaetie in beschaving ten achteren en heeft daardoor voor de taalvorscher veel belang behouden, gelijk dit met andere bergdialekten, in Piemont, in Auvergne, aan de voet van de Pyre neën en van de Frioulsche Alpen, het geval is, vooral naar mate zij minder met buitenlandse re geringen en inwoners in aanraking waren. In de valei van Greden of Gardena, aan de Eisach in Tyrol, bestaat een bijzonder afwijkende tongval,
die zich onderscheidt door korte en levendige toons uitdrukking, en in het uitspreken van de u, van
de / voor een klinkletter, van de neusklank en (ang) , met de gemene uitspraak van het Frans overeenkomt, en de zachten klank der l meerma
(107) XXXXXXX zegt het stellig, op getuigenis van voN XXX XXXX'x Geschichte der Grafs. Xxxxx, X. 139.]
( 114 )
len verruilt voor r, bij voorbeeld arma voor ani ma, waarvoor de Troubadours xxxx xxxxxx. Dat deze bijzonderheden zouden ontstaan, gelijk men gezegd heeft, uit de omgang met Portugal, waar heen zelfs de inwoners de beeldjes, die zij uit ene
soort van dennenhout snijden, gingen verkopen, schijnt ongegrond, daar zij zich even zeer elders heen begeven.
Van het Arumaunsch zijn te Disentis, waar se
dert 'de zevende eeuw een vermaarde Benedictijner abtdij was, de oudste gedenkstukken van deze taal langen tijd bewaard gebleven, doch werden in den oorlog tussen Frankrijk en Oostenrijk, op den
6 Mei 1799, een prooi der vlammen. Zij beston den, onder anderen, uit het testament van den bisschop Xxxxx xxx Xxxx, die in 720 stierf, ene oude overzetting der Evangeliën, en levensbeschrij
vingen, die men hield dat de H. Xxxxxxxx omstreeks het jaar 600 naar Rhaetie had gebracht, een niet veel jongere overzetting van de regel van St. Be nedictus (108) en van het Roomsche Martyrolo gium. Van gedrukte boeken zijn de oudste, beide zeer zeldzaam, de vertaling van de Katechismus,
in 1552 , en van het N. Testament, in 1560 , door XXXXX XXXXXXX vervaardigd, die zich, naar de getuigenis van GesNER (109), het eerst had aaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaa,
(108) Het belang van welk stuk, tegen vergelijking van hetgeen bij scHILTER, Thes. I., voorkomt, niet gering moest zijn.
(109) X. XxxXXX', Mithrid. p. 65, edit. 15.55: ,, hanc linguam
» scriptis illustrare et publicare incoepit.”
( 1 15 )
toegelegd op het in geschrift brengen en verbreiden van deze taal. GEsNER verhaalt tevens dat binnen de, toen, laatstverlopen honderdvijftig jaren, het Rhaetisch zeer had afgenomen, en dagelijks door het HoogDuits werd verdrongen, zodat men dit
te Chur en nog verder zuidelijk had begonnen te spreken, daar men te voren een, hoewel slecht, Italiaansch sprak. De taal in de latere uitgaven van den Bijbel komt wederom nader aan deze laatste.
5°.
DE wALLACHISCHE TAAL.
Wij zijn reeds eenmaal (110) de landen doorge togen die ter wederzijden van de Beneden - Donau zich naar Sarmatië en naar de Zwarte- en Middel landse zeeën uitstrekken, en zagen er de sporen van meer dan één landaard en het opkomen en verval der Romeinse wingewesten. In later tijd werden derzelver inwoners, naar hun meest ge
woon beroep, het herderleven, Wallachen genoemd door hun naburen de Albaniërs en de Slaven,
uit de taal van welke laatste die naam afkomstig
is, dien men, uit dien hoofde, ook in Dalmatië aantreft. Het volk waarvan wij nu spreken noemt zich zelfs Romunje of Romukje, Romeinen, als af stammende van de volkplantingen die, onder de Keizers hier aangelegd, met alle de vrije onderda 4mensenmassam-an
(110) Hiervoren, bl. 11 en volg.
( 1 16 )
men des Rijks, bij een wet van Karakalla (11 1) in 212 het Romeinse burgerrecht verkregen; zoo
dat zij zich niet geheel ten onrechte dien naam toe eigenen. Dat zij, onvermengd met andere volks stammen , alleen van die koloniën, zouden zijn overgebleven (112), is niet waarschijnlijk. Nadat, in de tijd van Xxxxxxxxxx, de Donau de grens
des Keizerrijks was geworden, en het tegenwoor dige Wallachije en Zevenbergen voor de gedurige invallen van vreemde volkeren openstonden, trok ken de vroegere bewoners meer en meer in de af gelegener streken van de Haemus. Het zijn deze bezuiden de Donau gevestigden die wij in het na gaan van dezen gemengden taaltak Thracische Wal lachijers zullen noemen, ter onderscheiding van de Dacische, benoorden dien stroom. Wat de eersten betreft, onder Turksche heerschappij, nevens en tussen de Grieken wonende, die hen de schimp naam van hinkende Wallachijers geven; in hunne taal hebben zij ten minste de helft Latijnse woor den behouden, voorts enige van Gothische, Sla vise en Turksche herkomst, een goed deel Griek sche, en omtrent evenveel uit een taal die met
het Albanisch veel overeenkomst moet gehad heb ben, schoon men nopens dezelve nog onzeker is.
(111) L. 17, D. De statu hominum. XxXXXXXXX, Jurisprud. ante Just. p. 617.
(112) Gelijk P. MAJOR in zijne, in het Wallachisch in 1812 uit gekomen, Geschiedenis van de oorsprong der Romeinen in. Dez cië, wil.
( 117 )
Men kan zich over deze vermenging niet verwon deren, als men opmerkt dat reeds in 279 na J. C. vele Bastarnen, Gepiden, Gothen en Wandalen, in 334 Jazygen, en na de dood van Xxxxxx vele Hunnen en Alanen er woonplaatsen verkregen.
Onder Xxxxxxxxx lieten zeven Slavische stammen er zich mede tussen de Donau en de Haemus aanwijzen.
Aan nog meer afwisseling van lotgevallen was het Dacische Wallachije blootgesteld. Gedurende
verscheiden eeuwen gingen door hetzelve de tochten van de Oost- en West-Gothen, van Hunnen, An- .
ten, Bulgaren, Avaren, waardoor welligt dit land even Zo woest en ontvolkt zal zijn geworden als
de Geschiedschrijvers uitdrukkelijk vermelden dat, na het midden van de twaalfde eeuw, bij de krijgs
tocht van Xxx Xxxxxxx, Moldavië geheel ledig van mensen was. Op het einde van de zevende eeuw sloegen zich in Wallachije Bulgaren neder, van welke men leest dat zij, in het begin der negende, op hun rooftochten naar Thracië een groot aantal Rumunen, of Wallachen, van daar wegvoerden, en in het tegenwoordig Wallachije en Bulgarije de den wonen. Op het laatst van de negende eeuw zetteden zich Ogurs of Hongaren aan de Pruth in
Moldavië neder; de Petscheneken dreven deze ver der voort; op hen volgde in het midden van de elfde eeuw een ander Tartaarsch volk, de Uzen, Polovzen of Kumaners, die de Koningen van Hon garije van tijd tot tijd weder oostwaarts terug dron gen; enkele van hun horden bleven gevestigd,
( 118 )
en sloten zich, met aanneming van het Christelijk geloof der Oostersche kerk, aan de Hongaren aan, na dat hun Aziatische wapenbroeders, in de slag aan de Kalka in 1223 tegen Gengiskan, de neder laag hadden geleden; in Moldavië vindt men nog enkele horden van Kumaners. Omtrent 30 jaren later overheerden de Mongolen alle deze landstre ken en stroopten wijd en zijd. In 1284 kwamen
er weder Wallachen uit Thracië, aan welke Ladis laus IV. in verscheiden streken van Zevenbergen een verblijf aanwees. Na de moord in 1290 aan Xxxxxxxxx gepleegd, richtten de Wallachen een on afhankelijken Staat op onder hun eigen vorsten, van welke Xxxxx de Zwarte de eerste was, doch bleven daarna, bij afwisseling, dan eens aan de Hongaarse, dan aan de Turksche heerschappij onderworpen.
Nadat Moldavië in de veertiende eeuw door de Hongaren en Polen van de Tartaren bevrijd was, togen sommige Wallachen derwaarts, onder hun opperhoofd Dragosch; hun onafhankelijk gebied al daar deelde in het lot van Wallachije, en de slag bij Mohacz, in 1526, onderwierp beide aan het Turksche gebied. De latere gebeurtenissen zijn bekend en voor ons onderwerp van geen belang. Ik heb deze schets niet onvoegzaam geoordeeld, omdat men zich door dezelve gemakkelijk kan voorstellen, welke taalverbastering hieruit moet
zijn ontstaan, en deze zou voorzeker nog erger zijn geweest Zo deze naneven der Romeinen met minder ruwe volksstammen in aanraking waren ge ( 1 19 )
komen. Nu bleef de Latijnse kern behouden; maar zodanig als het Latijn de gemene taal van de volkplantelingen en inwoners was, toen zij van het Rijk afgescheiden geraakten, en van toen af nam het Wallachisch zijn afzonderlijken gang. Wij moeten hierbij nog opmerken dat, voor Zo ver de rust, in Thracisch Wallachije, onder het Griek sche rijk, minder gestoord werd, althans tot aan de overmeesteringen der Turken toe, de Latijn sche schrijvers hier niet geheel verwaarloosd wer
den, bedienende zich de Wallachen nog langen tijd van de Romeinse lettertekens (113), die zij na derhand voor Slavische of zogenaamde Cyrillische verwisseld hebben. Het vroeger afscheiden van de ze taal van hare Latijnse moeder, dan derzelver overige dochters, heldert op waarom vele Xxxxxx sche woorden alleen bij haar zijn overgebleven, die de overige voor andere benamingen hebben geruild. Zelfs zijn de veranderingen die zij ondergaan heeft, regelmatig genoeg; bij voorbeeld de Latijnse uit gangen der naamwoorden op us, um, ut, werpt zij weg, dien op tor verlengt zij toriu; zij heeft het lidwoord aangenomen, en plaatst dit, wanneer een bijvoegelijk woord bij een zelfstandig komt , tus schen beide, en mitsdien achter het zelfstandige als
(113) In 1809 is te Ofen in Hongarije in het Wallachisch en Hedendaags-Grieks in het licht gekomen, G. c. XxxXX'x Knnst om het Wallachisch met Latijnse letters te lezen, die de oude
letters der Wallachen zijn, dienende tot veredeling van de gehele Wallachische nat e.
( 120 )
dit vooraan staat; een eigenschap die ook aan som mige takken van de Germaansen taalstam niet vreemd is. Van de letters die zij, in de Latijn
sche woordeu, verwisselt is bijzonder het gebruik , der p in plaats der qu of c optemerken; ook de medeklinkers, die men gewoon is stomme te noe men (114), verdubbelt zij niet, even gelijk het oudere Latijn geen medeklinker verdubbelde (115).
Intussen bestaat er in de vorm van vele woor den een gelijkheid met het Italiaansch, die op
ene nadere gemeenschap met dit laatstgemelde schijnt te wijzen en waarvan de rede nog niet tot volko
mene duidelijkheid schijnt gebracht te zijn. Deze gelijkheid is Zo sterk dat men gehele regels en gedichten uit het Italiaansch in het Wallachisch kan overbrengen met behoud van dezelfde woorden, de
uitgangen veranderd. Ook ontging deze nadere be- - trekking, in de vijftiende eeuw, aan L. CHALcoN DYLAs niet, die in zijne Geschiedenis der Turken,
op het jaar 1383 van de Wallachen gewag maken de, wier afkomst hij evenwel niet kent, hunne
taal als verwant aan de Italiaansche beschrijft, maar bedorven en voor een Italiaan onverstaanbaar. In dien het bezetten van een deel van Wallachije en Zevenbergen, ter beveiliging der grenzen, door de Johanniter-ridders in 1249 , had stand gehouden, zou men aan de invloed van deze, op de latere
taal, kunnen denken, daar zij met hun broeders
(114) Eerste Stuk, bl. 22.
(115) FESTUs in v. Xxxxx xx Xxxxxx._ ( 000 )
xx Xxxxxxxx, Xxxxxx, enz. langs de Weg van Scar dona, gemeenschap hielden. Het kan ook van de Minoriten zijn, die, onder begunstiging der Pau sen, omstreeks het einde der veertiende eeuw en vervolgens, op het overhalen der Wallachijërs en hunne vorsten, van de Griekse tot de Roomsche kerk, toelegden, en zeker waren gene zendelingen geschikter dan Italiaansche, om de taal te leren, die denzelfden oorsprong had als de hunne. Toen XxxxxXXXX, in het midden der vorige eeuw, zijne berichten verzamelde, was het Italiaansch bij de voorname Wallachijërs zeer bemind (116), thans spreken zij Grieks of Turksch (117).
XVI.
SLAVISCHE VOLKS- EN TAALSTAM.
Een uitgebreide stam, dien wij onder de naam van Germanen hebben leren kennen, had, vóór, onze tijdrekening, de noordelijke helft van Europa begonnen te bevolken. Een andere, die later in
de Geschiedenis te voorschijn treedt, was in de 00stelijke delen uit Azië afgezakt. De Grieken
en Romeinen kenden dezen schier alleen bij naam: Sarmaten.
(116) Zie Aardrijksbeschrijving, I. bl. 1181, en zijn Voorbe Tigt, over zijne hulpmiddelen.
(117) Xxxxxxxxxxx, II. 729, naar de nieuwste schriften over dit land en deszelfs taal.
( 122 )
Te voren ten oosten en ten zuiden van de Ta
naïs wonende, waren zij naderhand over die rivier gegaan, verdreven er de Skythen en breidden zich uit in het tegenwoordige Bessarabië tot aan den Donau, over welken zij des winters strooptochten deden op het Romeinse grondgebied, omstreeks het begin onzer jaartelling. Later strekten zij zich al meer en meer uit naar het Xxxxxx, Xxxxx dat onder één, nog machtig vorst, stond en onder Tra jaan een Romeins wingewest werd, alleen on aangeroerd latende, doch te meer indringende tus schen de Nieper en het Karpatisch gebergte tot aan de Weissel. De Skytische, Finsche en Letti
sche stammen weken van daar voor hun terug, de eerstgenoemde verdwenen van lieverlede, de Finnen verspreidden zich noordoostwaarts waar dezelve ten dele voorheen gewoond hadden, vermengden zich ook met de Wenden, en bezetteden ook ten dele Finland, vroeger door een volk bewoond dat aan
de Noordsche, Skano - Gothische, stammen verwant was. Enige Sarmaten togen over de evengenoem
de bergketen in Pannonië, de afzonderlijke naam van deze was Jazygen. In de zesde eeuw kwam
het Oostersche keizerrijk onmiddellijker in aanraking met deze volkeren, die, van omtrent dien tijd af, westelijk tot aan - en zelfs over - de Elve schij
nen te hebben gewoond (118). - -
(118) SUHM, Verhandel. over de oorsprong der Slaven. Skrif ter, X. s. 272.
( 123 )
PRocoPIUs (119), die als geheimschrijver van Xxxxxxxxxx de meeste gelegenheid had van berichten over hen te verkrijgen, vermeldt hen het eerst onder de naam van Xxxxxx en Anten, onder dezen de oostelijk – onder dien van Slaven de weste
lijk – wonende, bevattende, en tevens aanduiden de dat beide tot één hoofdvolk behoorden en te voren Sporen heetten, een benaming die wij ner gens elders aantreffen en die hij, bij gissing, uit het Grieks wil afleiden: omdat zij ver verspreid woonden (120). Het was derhalve geen volksstam
(119) Hist. Goth. ed. XXXXx, p. 339.
(120) Mogelijk dezelfde die JoRNANDEs, de reb. Geticis, p. 613, spali noemt, van dispalati, verspreid wonende. - spr schijnt de
gemene wortel te zijn in spreiden, springen, spargo, sperno; speiroo; enz. - Men verwijt aan PRocoPIUs dat hij zelf dien naam van spori zou gesmeed hebben, ik geloof het ook; hij of de tolken die hem dienden ; maar, door een nauwkeurige overbrenging in het
Grieks, van de naam dien dit volk zich in zijne eigene taal
gaf: Sar- mat, en waarvan PRocoPIUs de betekenis niet verkeerd opvatte: het gebied dat uitgebreid is, het aanzienlijke, het machti ge, uitgebreide volk. Het mogt zich dien wel geven. Mijne gron den voor die betekenis moet ik hier zeer kort zamentrekken. De beide wortels zijn uit Azië, waar de fakkel voor onze taalkennis licht. 19. MAD: verdeling, uitbreiding (vergelijk wEILAND, Woor denboek, op Maat); Madai, Medië, Midian, en Mathana, de woestijn ten oosten van laatstgenoemde landstreek. . Bij PLINIUs,
VI. c. 7, lees ik dat men de Sarmaten voor afstammelingen hield van de Meden. Hij onderscheidt ze in vele stammen, die welke naneven waren van de Amazonen woonden het digtst bij de Ta naïs. Het ontstaan van deze Sarmaten van de Skythen en Amazo nen, ten oosten van die rivier, 1aoo jaren vóór J. C. komt voor' bij HeRoDotus, IV. c. 110-117, vergeleken met PAUSANIAs, I. ' Aan de mond van de Tanaïs vindt men de Jazo - Ixo of Exo magae. Zie de aantekeningen op vALERIUs FLACCUs, VI. vs. 569,
( 124 )
welke nieuwelings die landstreken bezet had, en geen naam dien zij zich zelve gaven. Men ver schilt over de betekenis van dien van Slaven; dat hij van Slawa, beroemdheid, aanzien, ontleeud is (12 1), komt niet onaannemelijk voor (122);
vele volkeren hebben zich zelve met een of ander
die ze er reeds plaatst in de tijd der Argonauten, en die van GRo NoviUs op MELA, I. c. 19, en de aldaar aangehaalden. - 2°. SAR,
de koningstitel in het oude Chaldeeuwsch, gebieder (zie ons Eerste Stuk, bl. 158 en 159), TsAR in het Slavis, van waar Tsar
grad, Constantinopel. Een aantal plaatsen waren voorheen in het noordoosten van Europa aanwezig, waarvan de naam met Sar be gint; Saron, bij PToLEMEUs, aan de Borysthenes, boven de Me tropolis der Bastarnen, omstreeks de ligging van Kiew ; Zo plaatst hij anderen, de Konings Sarmaten, zeer hoog ! aan deze zijde van
het Hyperboreïsch (het Ural?) gebergte, ook Sar-gaten ten noord westen van de Palus-Meotis. SUHM, Skrifter, X. s. 273, zegt dat Xxx een Sarmatisch woord was, en rood betekende, en daarvan misschien roode-mannen. Rood, licht, glans, Sar kan dus beide betekenen. - THUNMANN, Untersuch. ein. Nörd. Völker, ont
kent de betrekking van de Slaven en Sarmaten en houdt alleen de Jazygen en Rossolani voor nakomelingen - van de laatsten, maar sUHM, t. a. pl. s. 272, merkt aan dat de naam van Xxxxxxxx op houdt gebruikt te worden, gelijktijdig dat in hetzelfde land, Inanne lijk in Hongarije bij de Donau, die van Slaven begint, en dat de oude schrijvers vele woorden als Sarmatische vermelden die kenne lijk Slavische zijn. X. BoHUsz, in een Verhandeling over den
oorsprong van de Litthauers, houdt mede de Slaven voor Sarmaten. MALTEBRUN, Tableau de la Pologne ancienne et moderne, onder scheidt de oude en jongere Sarmaten.
(121) Schoon het woord, in andere talen overgaande, rechtstreeks ene omgekeerde betekenis verkreeg. Zie wEILAND, Ned. Woor denboek, op Slaaf.
(122) Volgens anderen van Slowo, spraak; volk van enerlei taal. -
( 125 )
ren vererenden naam onderscheiden (123). Het is thans nog die waarmede meest alle volkeren van dien stam, welken naam zij afzonderlijk dragen mogen, hun gemene afkomst betekenen. De Slaven waren een rank en sterk ras van mensen, roodachtig van haar, doch anders niet zeer blank, eenvoudig en eerlijk van zeden en armoedig in leefwijze. Zij aanbaden één oppersten God, en offerden aan de stroomen, nymphen en andere geesten.
Even gelijk wij omtrent andere talen hebben ge daan, willen wij, de vroegere betrekking tot ene algemene Skytische of Aziatische moeder daarlaten de (124), deze taal in overweging nemen waar wij haar in Europa aantreffen.
(123) Zie bijvoorbeeld wEILAND, op Duits.
(124) Wanneer XXXX, Xxxxxx, I. 316, zegt » de Illyrische of
» Slavonische is oorspronkelijk de Kalmucksche, men kan er mee
» komen van de golf van Venetië af tot Kamtschatka; want het
» Russisch is een tak van het Illyrisch,” dan kan dit, daargelaten welke staat op zijne taalkennis te maken is, alleen betekenen, dat men in het noorden van Azië te gemakkelijker met het Russisch voort kan, omdat het in zijne wortels aan een der hoofdtalen van dat werelddeel verwant is. Over het verband van het Russisch en Sanskrit zijn, voor weinige jaren, verhandelingen uitgekomen.
Men beschouwt de laatstgemelde taal, wanneer men Zo hoog wil opklimmen, als de moeder van de meeste Westersche talen, en spreekt ook, indien zin, van Germano-Indisch. Dat beLL en vele hedendaagsen het Slavis Illyrisch noemen, is het gevolg der benaming van Illyricum, die de Romeinen aan de gewesten tus
schen de Adriatische golf, de Donau, en Griekenland, gaven; men moet dit niet verwarren met de taal der oude Illyriërs, hier boven bl. 17 vermeld.
( 126 )
De Slavische taalstam, ofschoon even Zo afge scheiden en op zich zelf staande als de vroeger behandelde, heeft in zijne wortels kennelijke over eenkomsten met de Germaansen en Thracischen. In het bijzonder heeft die van sommige takken, vooral van het Russisch, met het Latijn, de aan dacht getrokken. XXXXXXX noemt dit , etymolo gische uitwassen, die tot niets geleiden; ” en zoo L'EvesQUE's vooringenomene stelling (125), dat de Slavische taal de moeder zou geweest zijn der laatstgenoemde, hem die uitdrukkingen heeft doen gebruiken, kan men niet anders dan dezelve toe stemmen, indien er geen middelweg tussen deze uitersten lag. Wagen wij ons een ogenblik op denzelven , enige merktekens langs het spoor plaatsende dat wij te houden hebben. De nauwe betrekking van de Latijnse taal tot de Germaan sche is bekend genoeg, en zulks niet door - maar nevens – de Griekse, dewijl zij beide dochters
zijn van het Pelasgisch. Indien wij nu de Pelasgen oudtijds naast de Sarmaten vinden, zal deze ver wantschap ons niet raadselachtig voorkomen, of vreemder dan die der Thracische taal met de Ger maansche. Uit dit naast elkander staan der Ger maansche, Thracische en Sarmatische stammen, schijnt het mij toe dat de overeenkomsten voort vloeijen die men reeds voorlang tussen het La tijn, en het Poolsch, Oud-Pruissisch en Littauwsch heeft opgemerkt, de woorden die men bijbrengt
(125) Histoire de Russie, T. I. ( 127 )
tonen het, behalve enige die later van de Xxxxx
tenpredikers afkomstig zijn (126). Een blik op de woonsteden der Sarmaten en der Thraciërs is daar toe genoeg. ADELUNG hen eigenlijk eerst in de vierde eeuw in zijn overzicht opnemende, schijnt op die betrekking tot hun naburen, die vele eeu wen vroeger reeds waren afgescheiden, niet te heb ben gehecht. Zij is aan L'EvesQUE niet ontgaan, schoon hij, naar zijne voorschreven stelling, haar verkeerd aanduidt. ,, De Trojanen en Heneten,”
zegt hij, , waren Slaven.” Wij hebben vroeger vernomen dat zij Thraciërs waren. Men behoeft daarom de Sarmaten niet aan te nemen tot hunne voorvaders; hierdoor zouden wij tot de onbepaal
de, niets ophelderende, algemeenheid van uitdruk king terugvallen die alle deze stammen onder den naam van Xxxxxxx bevatte. Ik meen het dan daar voor te mogen houden dat de Sarmaten, later Sla ven geheten, nog in Europa, ten oosten van de Germanen en ten noorden van de Pelasgen, wo nende, minder vreemd van deze waren dan van de vroeger in het westen van Europa getogen Iberen en Kelten. Wanneer wij daarbij voegen dat niet
uit Griekenland maar noordelijker afgekomen Pelas gen, of wil men Oud-Illyriërs, zeer aanmerkelijke grondstoffen tot het Latijn hebben bijgedragen, en derhalve de een hand ter verbroedering hebben gereikt aan de volkeren in Italië, de andere aan hunne oudste naburen bij en ten noorden van den C1262 HARTKNoch, Antiq. Pruss, Diss III. p. 91-93.
( 128 )
Neder-Donau, dan zal menige Slavische uitdruk king, Zo wij er Latijn in horen willen, niet moeilijk te verstaan vallen. De slotsommen der bewijzen voor dit gevoelen zijn deze :
1°. De overeenkomst vertoont zich in wortel woorden, in woorden van algemeen gebruik en noodzakelijkheid: licht, zon, sneeuw, aarde, en vele andere.
2°. In de telwoorden 2, 3, 6, 7 en 10 aller duidelijkst; ook laten 1 en 4 er zich toe bren gen.
3°. Met het vooruitgaan der beschaving vermin deren deze overeenkomsten. De uitdrukkingen van wetenschappen en kunsten zijn dikwijls van elders, en kennelijk waaruit en omstreeks welken tijd, over genomen.
4°. Beide de talen missen het lidwoord en ver buigen het zelfstandig en bijvoegelijk naamwoord in denzelfden smaak, schoon het Slavis met meer rijkheid van naamvallen.
5°. Het persoonlijk voornaamwoord is in beide talen hetzelfde, gelijk het in de Latijnse en Ger maansche hetzelfde is, met meer kennis van de laatste zou L'EvEsQUE de eersten persoon niet hebben uitgezonderd.
6°. Het hulpwerkwoord: zijn, is hetzelfde. 7°. Vele werkwoorden komen overeen, met
ene regelmatige verandering in de uitgangen van de onbepaalde wijze.
Men kan hier nog bijvoegen dat verscheiden woor den, in het goede Latijn niet voorhanden, in het
( 129 )
oudere, of in afgeleide woorden, kennelijk, ook somtijds in het Italiaansch, worden aangetroffen. Bij
voorbeeld : oog, oko, occhio, ocu-lus.
Wat de eigenschappen van deze taal in het alge meen betreft, gebruikt zij meer medeklinkers dan de Germaanse en Latijnse talen, vooral sissen
de, en voegt er verscheiden te zamen vóór den klinker in de lettergreep. De harde sch wordt zorgvuldig van de zachte sh (de Franse j) on derscheiden; de haalklank, aspiratie, dien wij met h schrijven, noch de f, heeft zij niet.
In de meeste der takken wordt de klemtoon af wisselend geplaatst, in de Boheemschen altijd op den eersten lettergreep (127), in de Poolschen, met zeer weinig uitzonderingen, op de voorlaat sten.
De zelfstandige woorden hebben de drie gewoon lijke geslachten.
Deze taal bezit geen lidwoord; uit dien hoofde zou men de verbuiging vollediger verwachten dan zij is. w -
Sommige takken bezitten het tweevoud, maar slechts met drie naamvallen; het enkel- en meer voud hebben er zeven; de werktuigelijke, die het getal tot zeven brengt, en naar de Slavische rang schikking de zesden uitmaakt, is aan deze taal bijzonder eigen, en tekent dat iets door een wer
(127) Hoe tegenovergesteld handelt hierin het een volk van het andere, bij voorbeeld de Fransen op de laatsten, tenzij dat de
e muet het woord rekt.
( 130 )
king geschiedt, de invloed van een werktuig op het voorwerp, of dat het door een ander voor werp vergezeld is (128). In het meervoud heeft, althans het Dalmatisch, een achtsten, die het zijn in iets, aanduidt. Ook maken het Russisch, Bo heemsch en Poolsch onderscheid, in de verbuiging van de mannelijke naamwoorden, tussen levende en levenloze dingen. Voorts wijst een verbuig bare uitgang de vergelijkenden trap aan, en, be halve dien, nog een voorgezette lettergreep den hoogsten. -
De vervoegingen der werkwoorden zijn gemakke lijk; de laatste lettergreep of uitgang duidt den persoon aan ; de aanvoegende wijze wordt door een bijzetsel en niet door vervoeging gevormd.
Het terstond voorbijgaan van een handeling, haar
(128) De 6de heet gewoonlijk in deze spraakkunsten casus in strumentalis, de 7de narrativus of localis. - Zie hier een voor
beeld : - Xxxxxxx.
1 Noemende: Het paard loopt.