Uitvoeringsreglement
Uitvoeringsreglement
2021
Versie 19 april 2021
Inhoud
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
4
Artikel 2 De verplichte pensioenregeling 5
Artikel 3 Aanvullende pensioenregeling (excedentregeling) 5
Hoofdstuk 2 Wijze van vaststelling van de verschuldigde premie
5
Artikel 4 Vaststelling van de premie voor de verplichte pensioenregeling 5
Artikel 5 Vaststelling van de premie voor de aanvullende pensioenregeling (excedentregeling) 6
Artikel 6 Verschuldigdheid van de premie 7
Hoofdstuk 3 Wijze van betaling van de premie in termijnen
8
Artikel 7 Betaling van de verschuldigde bedragen in termijnen 8
Artikel 8 Overschrijding betalingstermijn 8
Hoofdstuk 4 Verplichting van de werkgever om informatie te verstrekken
9
Artikel 9 Informatieplicht van de werkgever 9
Artikel 10 Niet nakomen van informatieplicht door de werkgever 10
Artikel 11 Informatieverstrekking door het fonds 11
Hoofdstuk 5 Procedures bij niet nakomen van (premie) betalingsverplichtingen
11
Artikel 12 Melding premieachterstand 11
Artikel 13 Uitoefening rechtsmiddelen ter incasso 11
Artikel 14 Informeren van deelnemers over betalingsachterstand 11
Hoofdstuk 6 Procedures bij wijziging van de pensioenovereenkomst en het pensioenreglement
12
Artikel 15 Aanpassing van het pensioenreglement aan de pensioenovereenkomst 12
Hoofdstuk 7 De voorwaarden waaronder toeslagverlening plaatsvindt
13
Artikel 16 Voorwaarden voor toeslagverlening 13
14
Artikel 18 Sturingsmiddelen 14
Artikel 19 Korting van pensioenaanspraken en pensioenrechten 15
Hoofdstuk 9 Mogelijkheid om premiekorting te verlenen
15
16
Artikel 22 Voortzetting deelneming door inactieve deelnemers 16
Artikel 23 Wettelijke voorwaarden bij vrijwillige voortzetting 16
Hoofdstuk 11 Vrijwillige aansluiting bij het fonds
17
Artikel 24 Vrijwillige aansluiting van werkgever buiten werkingssfeer van het fonds 17
Hoofdstuk 12 Vrijstelling van verplichte deelneming in het fonds
17
Artikel 25 Voorwaarden voor vrijstelling 17
Artikel 26 Redenen voor vrijstelling 17
Artikel 27 Procedure inzake verzoek tot vrijstelling 18
Artikel 28 Intrekking van de vrijstelling 18
Artikel 29 Nadere regelgeving 18
Hoofdstuk 13 Gemoedsbezwaarde werkgevers
18
Artikel 30 Aanvraag van vrijstelling 18
Artikel 31 Vervangende spaarbijdrage 18
Artikel 32 Vrijstelling geldt voor vijf jaar 19
Artikel 33 Beëindiging vrijstelling 19
Hoofdstuk 14 Klachten en geschillen
19
21
Artikel 36 Inwerkingtreding 21
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1 Definities
Voor dit reglement zijn de definities van toepassing zoals omschreven in de statuten en het pensioenreglement van het fonds, met uitzondering van de hieronder gedefinieerde begrippen.
1. het fonds:
de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Levensmiddelenbedrijf;
2. bestuur:
het bestuur van het fonds zoals bedoeld in artikel 9 van de statuten;
3. CAO-partijen:
de werkgeversverenigingen en de werknemersverenigingen die partij zijn bij de CAO voor het Levensmiddelenbedrijf of de VGL-CAO;
4. XXX-secretaris:
de secretaris van het Georganiseerd Overleg Levensmiddelenbedrijf, zoals dat ondergebracht is bij het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (CBL);
5. pensioenovereenkomst:
hetgeen tussen CAO-partijen is overeengekomen met betrekking tot pensioen zoals kan blijken uit bijvoorbeeld de CAO, een CAO-protocol of het pensioenreglement van het fonds inzake de verplichte deelneming in het fonds op grond van de verplichtstelling;
6. levensmiddelenbedrijf:
het in artikel 5, derde lid van de statuten bedoelde bedrijf;
7. werkgever:
de werkgever die werknemers in dienst heeft die onder de verplichtstelling van het fonds vallen en niet is vrijgesteld van deelneming in het fonds, dan wel de werkgever die op vrijwillige basis bij het fonds is aangesloten waarbij is overeengekomen dat dit uitvoeringsreglement van toepassing is;
8. deelnemer:
deelnemer in de verplichtgestelde pensioenregeling van het fonds;
9. actieve deelnemer:
de deelnemer in dienst van een werkgever;
10.inactieve deelnemer:
de deelnemer die niet meer in dienst is van een werkgever maar zijn deelneming na beëindiging van de dienstbetrekking heeft voortgezet, waarbij sprake kan zijn van arbeidsongeschiktheid, werkloosheid, vervroegd uittreden dan wel vrijwillige voortzetting;
11.aansluitingsovereenkomst:
de uitvoeringsovereenkomst waarmee de vrijwillige aansluiting van een werkgever bij de verplichte pensioenregeling van het fonds wordt gerealiseerd, dan wel waarmee een aanvullende pensioenregeling bij het fonds wordt ondergebracht.
12.toezichthouder:
de Stichting Autoriteit Financiële Markten, De Nederlandsche Bank N.V. of de Autoriteit Pensioengegevens, ieder voor zover belast met de uitoefening van het toezicht bij of krachtens artikel 151 van de Pensioenwet respectievelijk artikel 57 van de Algemene verordening gegevensbescherming.
Artikel 2 De verplichte pensioenregeling
De verplichte pensioenregeling van het fonds is vastgelegd in het pensioenreglement van het fonds. Werkgevers zijn gebonden aan de bepalingen in het pensioenreglement en tevens aan dit uitvoeringsreglement.
Artikel 3 Aanvullende pensioenregeling (excedentregeling)
Het fonds biedt werkgevers de mogelijkheid om naast de verplichte pensioenregeling van het fonds een aanvullende pensioenregeling (excedentregeling) bij het fonds onder te brengen voor de deelnemers, die een loon ontvangen dat op jaarbasis hoger is dan het maximum premieloon als bedoeld in hoofdstuk 3 van de Wet financiering sociale verzekeringen. Deze excedentregeling en de van toepassing zijnde voorwaarden en verplichtingen zijn nader omschreven in hoofdstuk 16 van het pensioenreglement en de bijbehorende uitvoeringsovereenkomst. Dit uitvoeringsreglement is op de excedentregeling alleen van toepassing voor zover het in de betreffende uitvoeringsovereenkomst expliciet van toepassing is verklaard.
Hoofdstuk 2 Wijze van vaststelling van de
verschuldigde premie
Artikel 4 Vaststelling van de premie voor de verplichte pensioenregeling
1. Dit artikel heeft betrekking op de premie voor de verplichte pensioenregeling van het fonds. De premie wordt jaarlijks door het bestuur van het fonds, na overleg met de CAO-partijen, vastgesteld en zonodig gewijzigd, met inachtneming van het bepaalde in dit artikel en in hoofdstuk 6.
2. Voor iedere deelnemer wordt jaarlijks premie geheven voor de financiering van de verplichte pensioenregeling. Deze premie is een doorsneepremie uitgedrukt in een percentage van de pensioengrondslag. De doorsneepremie is voor alle deelnemers van de groep deelnemers als bedoeld in het derde lid gelijk. De premie is door de werkgever verschuldigd. De werkgever kan een gedeelte van de premie op het loon van de deelnemer inhouden.
3. Met ingang van 1 januari 2021 is de premie vastgesteld op 27,6% van de pensioengrondslag voor het ouderdomspensioen, het partnerpensioen en het ANW-pensioen. Voor deze premie kan de werkgever een werknemersbijdrage van maximaal 7,96% op het loon van de deelnemer inhouden.
4. Geen of een verlaagde premie is verschuldigd over de periode waarover de pensioenopbouw wordt voortgezet wegens arbeidsongeschiktheid.
5. De kostendekkende premie wordt door het bestuur van het fonds vastgesteld op de manier als omschreven in de actuariële en bedrijfstechnische nota van het fonds. De vaststelling van de premie vindt plaats aan de hand van de methode waarbij de kostendekkende premie gedempt wordt op basis van ‘verwacht rendement’.
6. Een wijziging van de premie wordt doorgevoerd met ingang van de eerste januari van een kalenderjaar. Indien uit de jaarlijkse haalbaarheidstoets blijkt dat de kostendekkende premie voor het volgende jaar hoger dreigt te worden dan de in lid 3 bedoelde premie, treedt het bestuur van het fonds zo spoedig mogelijk in overleg met de CAO-partijen.
7. Als de premie hoger is vastgesteld dan de kostendekkende premie, kan het fonds het surplus benutten voor extra buffervorming voor herstel, of als kapitaaldekkingsopslag voor toekomstige toeslagverlening of voor andere doelen als omschreven in de actuariële en bedrijfstechnische nota van het fonds.
8. Als de kostendekkende premie voor de verplichte pensioenregeling hoger dreigt te worden dan de in lid 3 genoemde premie, besluiten de CAO-partijen uiterlijk vóór 1 december of zij de premie voor het volgende jaar verhogen tot het kostendekkende niveau, of dat zij de pensioenovereenkomst zodanig aanpassen dat de op dat moment geldende premie weer kostendekkend is.
9. Als de CAO-partijen niet vóór 1 december tot besluitvorming zijn gekomen, stelt het bestuur van het fonds de premie voor het volgende jaar op kostendekkend niveau vast.
Artikel 5 Vaststelling van de premie voor de aanvullende pensioenregeling (excedentregeling)
1. Indien de werkgever met het fonds een aanvullende pensioenregeling (excedentregeling) is overeengekomen, wordt voor de desbetreffende deelnemers maandelijks eveneens premie geheven voor de financiering van de excedentregeling.
De werkgever kan een gedeelte van deze premie op het loon van de deelnemer inhouden overeenkomstig de daarover gemaakte afspraak. De werkgever is wettelijk verplicht minimaal 10% van de premie te betalen.
2. De geldende maximum aanvullende premies met ingang van 1 januari 2020, uitgedrukt in een percentage van het loon dat meer bedraagt dan het maximum premieloon als bedoeld in hoofdstuk 3 van de Wet financiering sociale verzekeringen op jaarbasis, zijn weergegeven in onderstaande tabel.
Leeftijd deelnemer | Maximumpremie |
21 tot en met 24 jaar | 5,40% |
25 tot en met 29 jaar | 6,60% |
30 tot en met 34 jaar | 7,80% |
35 tot en met 39 jaar | 9,40% |
40 tot en met 44 jaar | 11,30% |
45 tot en met 49 jaar | 13,60% |
50 tot en met 54 jaar | 16,40% |
55 tot en met 59 jaar | 19,80% |
60 tot en met 64 jaar | 23,80% |
65 tot en met 67 jaar | 27,40% |
Bij deze maximum premies is geen rekening gehouden met de fiscale ruimte, die eventueel al benut wordt in andere pensioenvoorzieningen. De leeftijd van de deelnemer op 1 januari is bepalend voor de maximumpremie voor dat betreffende jaar.
3. Kosten
De in lid 2 omschreven maximum aanvullende premies worden verhoogd met een opslag van 2% voor kosten. Elke deelnemer betaalt een vaste jaarlijkse vergoeding van 50 euro voor administratiekosten. Daarnaast betaalt elke deelnemer een jaarlijkse vergoeding van 0,5% van zijn/haar pensioenkapitaal. De hiervoor omschreven vergoedingen worden jaarlijks op 1 november vastgesteld op basis van de stand van de administratie op dat moment en worden voldaan uit de genoemde opslag van 2% op de maximum aanvullende premies.
Deze verrekening zal voor 1 januari van het daaropvolgende kalenderjaar plaats vinden. Indien de genoemde vergoedingen meer bedragen dan de opslag van 2% op de maximum aanvullende premies, komt het meerdere ten laste van het opgebouwde pensioenkapitaal van de deelnemer. Indien de dienstbetrekking een deel van een kalenderjaar betreft dan zijn de kosten nooit minder dan de opslag van 2% op de maximum aanvullende premies.
Elke deelnemer is een bijdrage in de kosten voor de overlijdensrisicodekking verschuldigd ter grootte van 4% van de gestorte jaarlijkse premie. Deze kosten worden in mindering gebracht op de premie die gebaseerd is op het leeftijdsgebonden premiepercentage exclusief de opslag van 2% voor kosten.
De vermogensbeheerkosten worden direct verrekend met het rendement. De exacte kosten hangen af van de positie binnen de life cycle. Gemiddeld is sprake van kosten ad 0,4%. Het bruto-rendement wordt jaarlijks met dit percentage verlaagd.
4. Begrenzing pensioengevend loon
Het loon dat meer bedraagt dan € 112.189,- (2021) blijft buiten aanmerking. Indien de dienstbetrekking een deel van een kalenderjaar betreft, dan wel de werknemer minder dan de volledige arbeidstijd werkzaam is, wordt het in de vorige volzin bedoelde maximum naar evenredigheid toegepast.
Artikel 6 Verschuldigdheid van de premie
1. De verschuldigde premie voor een deelnemer aan de pensioenregeling wordt berekend aan de hand van het pensioengevend loon van de werknemer zoals omschreven in het pensioenreglement. In het pensioenreglement is ook opgenomen wat de premiebijdrage van de deelnemer aan de betreffende regeling is.
2. De premie voor de actieve deelnemers is door de werkgever verschuldigd aan het fonds. De werkgever houdt de premiebijdrage van de werknemer in op het loon van de deelnemer.
3. Voor zover de premie voor voortzetting van de deelneming van een inactieve deelnemer niet voor rekening van het fonds komt, is de premie verschuldigd door de inactieve deelnemer zelf en wordt deze tijdens de periode van voortzetting bij hem in rekening gebracht.
Hoofdstuk 3 Wijze van betaling van de premie
in termijnen
Artikel 7 Betaling van de verschuldigde bedragen in termijnen
1. Het fonds maakt maandelijks of per vier weken een afrekennota voor de verschuldigde premie op. Deze afrekennota is gebaseerd op de laatst bekende loon- en dienstverbandgegevens zoals maandelijks of per vier weken aangeleverd door de werkgever.
2. De werkgever betaalt deze afrekennota aan het fonds. De premie is verschuldigd per de factuurdatum en dient uiterlijk op de vervaldatum (binnen 14 kalenderdagen na factuurdatum) aan het fonds te zijn voldaan.
3. Voor elke betaling geldt dat het fonds beslist aan welke verschuldigde premies deze wordt toegerekend. Dit is een voorlopige beslissing die na 24 maanden definitief wordt als geen ander besluit wordt genomen. Het fonds kan de betaling binnen deze termijn toerekenen aan een andere verschuldigde premie dan die de werkgever bij de betaling heeft aangewezen. Nota’s (waaronder rentenota’s en afrekennota’s) en nota’s bij betalingsregelingen, zijn in de zin van dit lid gebaseerd op een voorlopige beslissing.
Artikel 8 Overschrijding betalingstermijn
Bij niet tijdige betaling van de verschuldigde bedragen is de werkgever door het enkele verloop van de termijn in verzuim. Het fonds is dan bevoegd te vorderen:
i. de verschuldigde bedragen zoals bij de werkgever in rekening zijn gebracht; alsmede
ii. rente over de verschuldigde bedragen vanaf de dag volgende op de dag dat de bedragen betaald hadden moeten zijn, waarbij de rente wordt berekend naar het percentage van de wettelijke rente als bedoeld in de artikelen 6:119 en 6:120, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, dat geldt op de datum waarop de rente door het fonds wordt gevorderd; alsmede
iii. vergoeding van de buitengerechtelijke invorderingskosten zoals bedoeld in artikel 6:96, lid 2 sub c van het Burgerlijk Wetboek, onverminderd de overige kosten van vervolging verschuldigd volgens de wet, waarbij de buitengerechtelijke invorderingskosten worden gesteld op 15% van het verschuldigde bedrag, met een minimum van € 50,-; alsmede
iv. vergoeding van de kosten van het vergaren en verstrekken van de door het fonds benodigde gegevens voor de vaststelling van de in te vorderen bedragen; alsmede
v. een boete van een door het bestuur vast te stellen bedrag.
Hoofdstuk 4 Verplichting van de werkgever
om informatie te verstrekken
Artikel 9 Informatieplicht van de werkgever
1. De werkgever is verplicht om alle werknemers die aan de pensioenregeling van het fonds moeten deelnemen bij het fonds aan te melden. Daarbij dient de werkgever ervoor zorg te dragen dat het fonds de beschikking krijgt over alle door het bestuur nodig geoordeelde gegevens. Deze gegevens dienen in uniform formaat elektronisch via Uniforme Pensioenaangifte te worden aangeleverd op de wijze die door het fonds wordt verlangd. De aanlevering van deze gegevens vindt plaats conform de tijdvakken en aanlevertermijnen zoals gehanteerd door de Belastingdienst.
2. Indien de werkgever met het fonds een aanvullende pensioenregeling is overeengekomen, is de werkgever verplicht om alle deelnemers die deelnemen in de aanvullende pensioenregeling bij het fonds aan te melden.
3. De werkgever is verplicht aan een door het fonds aan te wijzen persoon inzage te verlenen in de administratie van de werkgever met betrekking tot de zakelijke gegevens en bescheiden, waarvan de inzage door het fonds nodig wordt geoordeeld voor een goede uitvoering van de pensioenregeling.
4. De werkgever dient ervoor te zorgen dat alle vereiste gegevens volledig, juist en tijdig worden verstrekt.
5. Er is sprake van tijdige verstrekking indien de hierna omschreven omstandigheden binnen één maand, nadat deze zich hebben voorgedaan, bij het fonds zijn gemeld:
x. xxxxxxxxxxxxxxx of het bereiken van de voor de verplichte pensioenregeling geldende toetredingsleeftijd van 21 jaar door werknemers, onder opgave van de benodigde personele gegevens;
b. uitdiensttreding van werknemers die deelnemer in het fonds zijn;
x. xxxxxxxxxxx in de persoonlijke gegevens van deelnemers zoals verandering van deeltijdpercentage, het opnemen van xxxxxxxxx xxxxxx, overlijden van deelnemers die woonachtig zijn in het buitenland.
6. De bij indiensttreding van een werknemer aan het fonds te verstrekken personele gegevens betreffen in ieder geval:
a. de naam van de deelnemer;
b. het adres van de deelnemer;
c. de geboortedatum van de deelnemer,
d. het burgerservicenummer van de deelnemer;
e. de loongegevens van de deelnemer;
f. de datum van indiensttreding van de deelnemer; alsmede
g. overige gegevens waar het fonds om verzoekt voor zover deze gegevens nodig zijn om de juiste pensioenaanspraken van een deelnemer te kunnen vaststellen.
Aanleveren e-mailadressen
De werkgever dient, met inachtneming van de daarvoor geldende wet- en regelgeving, de werknemer bij indiensttreding te verzoeken om het e-mailadres te verstrekken aan de werkgever met als doel dit e-mailadres door te geven aan het fonds. Indien de deelnemer daarvoor toestemming heeft gegeven wordt het e-mailadres van de deelnemer dat het fonds kan gebruiken voor toezenden van pensioeninformatie, tevens aan het fonds verstrekt.
Om de werknemer bij het fonds te kunnen aanmelden, verstrekt de werkgever de in dit lid genoemde gegevens van de werknemer aan het fonds. De werkgever informeert de werknemer xxxxxxxx na zijn indiensttreding over het verstrekken van deze gegevens aan het bedrijfstakpensioenfonds.
7. De werkgever dient binnen één maand na het verstrijken van ieder kalenderjaar de loongegevens van het verstreken kalenderjaar aan het fonds te verstrekken. Bij uitdiensttreding van werknemers die deelnemer in het fonds zijn, dient de werkgever binnen één maand de loongegevens per het einde van het laatste loontijdvak aan het fonds te verstrekken.
8. De kosten die de werkgever maakt voor het vergaren en aanleveren van de door het fonds benodigde gegevens op de door het fonds voorgeschreven wijze komen voor rekening van de werkgever zelf.
9. Alle verstrekte (persoons)gegevens worden door het fonds verwerkt overeenkomstig de geldende privacyregelgeving. In het privacyreglement van het fonds zijn de nadere bepalingen hierover opgenomen.
00.Xx werkgever is verplicht het fonds ongevraagd en op diens verzoek te informeren over alle ontwikkelingen, waaronder wijzigingen in de bedrijfsactiviteiten van de onderneming en wijzigingen in de mate waarin er activiteiten op het vlak van het levensmiddelenbedrijf worden verricht, die van invloed kunnen zijn op de verplichte aansluiting bij het fonds of de uit de pensioenregeling voortvloeiende huidige en toekomstige pensioenverplichtingen van het fonds.
11.Indien de werkgever de melding zoals bedoeld in lid 10 niet binnen drie maanden heeft gedaan, dan wordt er geacht sprake te zijn van vrijwillige aansluiting van de onderneming, vanaf het moment van wijziging van de bedrijfsactiviteiten tot aan het moment dat de onderneming de bedrijfswijziging heeft gemeld.
Artikel 10 Niet nakomen van informatieplicht door de werkgever
1. Bij niet voldoening aan het bepaalde in het voorgaande artikel is het fonds bevoegd de nodige gegevens naar beste weten vast te stellen en te hanteren bij het vaststellen van de nota. De werkgever is aan deze vaststelling gebonden.
2. Het fonds is bevoegd in deze situatie een door het bestuur vast te stellen boete op te leggen.
3. De werkgever is aansprakelijk voor schade die het fonds lijdt als gevolg van het aanleveren van onvolledige, onjuiste of niet tijdige informatie door de werkgever. Daarbij wordt tevens als schade aangemerkt de uitkeringen die het fonds onvoorzien moet doen aan personen met betrekking tot wie de werkgever onvolledige, onjuiste of niet tijdige informatie heeft aangeleverd. Het fonds doet alleen een beroep op deze bepaling voor zover het feit dat het fonds de verplichting tot het doen van een uitkering niet kon voorzien een gevolg is van het feit dat de werkgever onvoldoende, onjuiste of niet tijdige informatie heeft aangeleverd.
Artikel 11 Informatieverstrekking door het fonds
Het fonds draagt er zorg voor dat de deelnemers in dienst van de werkgever worden geïnformeerd overeenkomstig de eisen in artikel 21 van de Pensioenwet. Deelnemers ontvangen van het fonds tijdig informatie over de inhoud van de pensioenregeling van het fonds en informatie over wijzigingen in de pensioenregeling van het fonds.
Hoofdstuk 5 Procedures bij niet nakomen van
(premie) betalingsverplichtingen
Artikel 12 Melding premieachterstand
1. Het fonds informeert elk kwartaal schriftelijk het verantwoordingsorgaan wanneer sprake is van een premieachterstand ter grootte van 5% van de totale door het fonds te ontvangen jaarpremie en tevens niet voldaan wordt aan de bij of krachtens artikel 131 Pensioenwet geldende eisen inzake het minimaal vereist eigen vermogen.
2. Gedurende de in het eerste lid bedoelde situatie informeert het fonds tevens elk kwartaal de ondernemingsraad van alle werkgevers die nog premie aan het fonds verschuldigd zijn.
Artikel 13 Uitoefening rechtsmiddelen ter incasso
Indien de werkgever in gebreke blijft wat betreft het voldoen van de verschuldigde bedragen maakt het fonds gebruik van de rechtsmiddelen die het ter beschikking heeft.
Dat houdt onder meer in:
• dat zonodig een dwangbevel zal worden uitgebracht;
• dat beslag kan worden gelegd op goederen van de werkgever;
• dat uiteindelijk faillissement van de werkgever kan worden aangevraagd; en
• dat bestuurders van de werkgever hoofdelijk aansprakelijk kunnen worden gesteld.
Artikel 14 Informeren van deelnemers over betalingsachterstand
Het fonds is bevoegd de actieve deelnemers te informeren over een eventuele betalingsachterstand van de werkgever ook als geen sprake is van dekkingstekort als bedoeld in artikel 12. Het fonds gaat daar slechts toe over als uiterste middel nadat de beschikbare rechtsmiddelen zijn toegepast en niet succesvol zijn gebleken.
Hoofdstuk 6 Procedures bij wijziging van de
pensioenovereenkomst en het pensioenreglement
Artikel 15 Aanpassing van het pensioenreglement aan de pensioenovereenkomst
1. Het fonds stelt het pensioenreglement voor de verplichte pensioenregeling vast in overeenstemming met de pensioenovereenkomst en dit uitvoeringsreglement.
2. Voor de tenuitvoerlegging van dit hoofdstuk fungeert de CAO-secretaris voor het fonds als aanspreekpunt van de CAO-partijen.
3. Het bestuur van het fonds adviseert de CAO-partijen over aan te brengen wijzigingen in de kenmerken van de pensioenregeling op grond van de pensioenovereenkomst indien het bestuur van het fonds overeenkomstige wijziging van het pensioenreglement wenselijk vindt. Een advies kan worden neergelegd bij de CAO-secretaris.
4. De CAO-partijen besluiten tot wijziging van de kenmerken van de pensioenregeling. Als de CAO-partijen de kenmerken van de pensioenregeling willen wijzigen, treden zij tijdig in overleg met het bestuur van het fonds over de voorgenomen wijziging en de uitvoerbaarheid daarvan. Het bestuur van het fonds geeft zo spoedig mogelijk advies aan de CAO-partijen over de uitvoerbaarheid van de voorgenomen wijziging.
5. De CAO-secretaris informeert het fonds zo spoedig mogelijk over iedere wijziging in de kenmerken van de pensioenregeling op grond van de pensioenovereenkomst. Indien er geen structurele belemmeringen zijn in de uitvoerbaarheid, is het fonds alsdan verplicht om het pensioenreglement aan te passen overeenkomstig de wijziging en heeft daarbij de bevoegdheid om de details van de wijziging uit te werken. Het fonds past binnen drie maanden na wijziging van de pensioenovereenkomst het pensioenreglement aan. Indien er wel structurele belemmeringen zijn in de uitvoerbaarheid van de voorgestelde wijziging, treden het bestuur van het fonds en de sociale partners in overleg over mogelijke oplossingen.
6. Het fonds is bevoegd, en daartoe door de CAO-partijen gemachtigd, het pensioenreglement te wijzigen zonder voorafgaande afstemming met de CAO-partijen indien de wijzigingen worden genoodzaakt door wetgeving of worden opgedragen door de toezichthouder en de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden en de werkgevers niet benadeeld worden door de wijziging.
7. Na elke inhoudelijke wijziging van de kenmerken van de pensioenregeling in het pensioenreglement legt het fonds het pensioenreglement voor aan de CAO-secretaris met het verzoek om af te stemmen of het pensioenreglement overeenstemt met de pensioenovereenkomst. Na positieve constatering daarvan door de CAO-partijen is de tekst van het pensioenreglement bepalend voor de inhoud van de pensioenovereenkomst. Het in dit lid bepaalde geldt niet voor wijzigingen als bedoeld in het zesde lid.
Hoofdstuk 7 De voorwaarden waaronder
toeslagverlening plaatsvindt
Artikel 16 Voorwaarden voor toeslagverlening
1. Indien en voor zover de middelen van het fonds dit toelaten wordt op de pensioenrechten en pensioenaanspraken jaarlijks toeslag verleend van maximaal de stijging van het CBS- consumentenprijsindexcijfer, alle huishoudens afgeleid. Als referteperiode wordt genomen de periode van 12 maanden die eindigt drie maanden voor de toeslagverlening. Het bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. De toeslagverlening wordt uit beleggingsrendement gefinancierd.
2. Op basis van de feitelijke (beleids)dekkingsgraad op 1 januari 2021 is de verwachting dat de eerstvolgende jaren geen toeslagen, zoals bedoeld in lid 1, kunnen worden verleend.
3. Leidraad voor toeslagverlening
a. Geen toeslag wordt verleend als de beleidsdekkingsgraad van het fonds minder is dan 110%;
b. Als de beleidsdekkingsgraad zich bevindt boven 110%, wordt gekeken welke toeslag op basis van de wettelijke voorschriften voor toekomstbestendige toeslagverlening kan worden toegekend;
c. In beginsel gaat het bestuur uit van de beleidsdekkingsgraad drie maanden voor de toeslagverlening;
d. Het bestuur kan besluiten om in het verleden niet toegekende toeslag of in het verleden doorgevoerde vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten als bedoeld in artikel 19 te compenseren indien wordt voldaan aan de in artikel 137 lid 2 onder c Pensioenwet gestelde voorwaarden;
e. Het bestuur van het fonds kan hier binnen de wettelijke mogelijkheden van afwijken.
4. Voorbehoud
Het bestuur is te allen tijde bevoegd het toeslagbeleid en de hierbij gehanteerde voorwaarden aan te passen, ook ten aanzien van gewezen deelnemers, gewezen partners en gepensioneerden
5. Uitvoering
Indien het bestuur besloten heeft een toeslag te verlenen, vindt de toeslagverlening in beginsel plaats per 1 januari en wordt deze toeslag verleend op:
a. de per 31 december van het laatste kalenderjaar opgebouwde pensioenaanspraken van de deelnemers;
b. de ingegane pensioenen en de pensioenaanspraken van de gewezen deelnemers. Aanspraken op bijzonder partnerpensioen en verevend ouderdomspensioen worden op dezelfde wijze verhoogd. Toeslagen worden op gelijke wijze verleend op reeds eerder verleende toeslagen.
6. Afwijkende toeslagverlening op de pensioenaanspraken en –rechten uit de collectieve waardeoverdracht Stichting Coop Pensioenfonds
In afwijking van het bepaalde in het eerste tot en met het vijfde lid geldt voor de pensioenaanspraken en pensioenrechten die tot en met 31 december 2016 zijn opgebouwd bij Stichting Coop Pensioenfonds en per 1 januari 2017 via een collectieve waardeoverdracht
zijn overgedragen naar het fonds, tijdelijk een jaarlijkse toeslagverlening van maximaal 3%. Deze toeslag wordt slechts verstrekt voor zover het batig saldo dat het fonds ten gevolge van de liquidatie van Stichting Coop Pensioenfonds heeft ontvangen, toereikend is. Als er geen batig saldo meer is wordt het toeslagbeleid zoals op dat moment verwoord in het eerste tot en met het vijfde lid van toepassing op de in dit lid omschreven pensioenaanspraken en pensioenrechten.
Hoofdstuk 8 Uitgangspunten en procedures bij
besluitvorming over vermogenstekorten, vermogensoverschotten en winstdeling
Artikel 17 Herstelplannen
Wanneer de beleidsdekkingsgraad van het fonds per het einde van een kalenderkwartaal is komen te liggen onder de wettelijke eisen ten aanzien van het vereist eigen vermogen, meldt het fonds dit terstond aan de toezichthouder. Het fonds dient in dat geval binnen drie maanden, of zoveel eerder als de toezichthouder bepaalt, ter instemming bij de toezichthouder een concreet en haalbaar herstelplan in, tenzij het fonds gezien de beleidsdekkingsgraad op dat moment weer beschikt over het vereist eigen vermogen. In het herstelplan werkt het fonds uit hoe het uiterlijk binnen 10 jaar zal beschikken over het vereist eigen vermogen.
Artikel 18 Sturingsmiddelen
Het fonds hanteert als financiële sturingsmiddelen het premiebeleid, het toeslagbeleid en het beleggingsbeleid. Tevens kan het fonds de CAO-partijen adviseren de pensioenovereenkomst aan te passen waar het de opbouw van toekomstige aanspraken betreft en kan het fonds als laatste middel de pensioenaanspraken en pensioenrechten verlagen. Bij het beleggingsbeleid houdt het bestuur rekening met het uitgangspunt dat CAO-partijen bereid zijn een verantwoord risico te nemen in de beleggingen om zoveel als mogelijk toeslagen te kunnen verlenen op de pensioenaanspraken en pensioenrechten om de prijsstijging te kunnen compenseren. En dat CAO-partijen accepteren dat op korte termijn het nemen van een verantwoord risico in de beleggingen kan leiden tot een kans op verlagen, maar zij de voorkeur hebben voor een zo beperkt mogelijke verlaging van pensioenaanspraken en pensioenrechten.
Artikel 19 Korting van pensioenaanspraken en pensioenrechten
1. Het fonds kan verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten uitsluitend verlagen indien:
a. het fonds gezien de beleidsdekkingsgraad niet voldoet aan de op grond van de Pensioenwet gestelde eisen ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen of het vereist eigen vermogen;
b. het fonds niet in staat is binnen de daarvoor gestelde hersteltermijn te voldoen aan de op grond van de Pensioenwet gestelde eisen ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen of het vereist eigen vermogen zonder dat de belangen van actieve deelnemers, inactieve deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden of de werkgevers onevenredig worden geschaad; en
c. alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet in het herstelplan, zoals bedoeld in de Pensioenwet.
2. Het fonds informeert de deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners, pensioengerechtigden en de werkgevers onverwijld schriftelijk over het besluit tot verlaging van pensioenaanspraken en pensioenrechten.
3. De vermindering, bedoeld in het eerste lid, kan op zijn vroegst drie maanden nadat de pensioengerechtigden hierover zijn geïnformeerd en een maand nadat de deelnemers, gewezen deelnemers, werkgevers en toezichthouder hierover zijn geïnformeerd, worden gerealiseerd.
Hoofdstuk 9 Mogelijkheid om premiekorting
te verlenen
Artikel 20 Premiekorting
Het fonds verleent geen korting op de premie.
Artikel 21 Terugstorting
Het fonds maakt geen gebruik van de wettelijke mogelijkheden tot terugstorting.
Hoofdstuk 10 Mogelijkheid tot vrijwillige
voortzetting van de pensioenregeling na beëindiging van de dienstbetrekking
Artikel 22 Voortzetting deelneming door inactieve deelnemers
1. In geval van beëindiging van de verplichte deelneming bestaan er mogelijkheden om de deelneming voor eigen rekening voort te zetten. Dan is er sprake van inactieve deelneming.
2. De voorwaarden waaronder vrijwillige voortzetting mogelijk is, zijn vastgelegd in artikel 36 van het pensioenreglement.
3. In principe is bij vrijwillige voortzetting de volledige premie verschuldigd door de inactieve deelnemer zelf. Het fonds kan bepalen dat indien aan bepaalde voorwaarden is voldaan de premie, of een gedeelte van de premie, voor rekening komt van het fonds.
Artikel 23 Wettelijke voorwaarden bij vrijwillige voortzetting
1. De vrijwillige voortzetting van de pensioenregeling duurt ten hoogste drie jaar vanaf de beëindiging van de dienstbetrekking.
2. Van de in het eerste lid genoemde termijn kan worden afgeweken indien:
a. de ex-werknemer ten tijde van de beëindiging van de dienstbetrekking arbeidsongeschikt is. De periode waarin sprake kan zijn van vrijwillige voortzetting is dan ten hoogste drie jaar of de duur van de arbeidsongeschiktheid indien deze langer is; of
b. de ex-werknemer na de beëindiging van de dienstbetrekking een periodieke uitkering ontvangt ter vervanging van in verband met de beëindiging van de dienstbetrekking gederfde inkomsten op grond van een tussen één of meer werkgevers en één of meer werknemers afgesproken regeling. De periode waarin sprake kan zijn van vrijwillige voortzetting is dan ten hoogste drie jaar of de periode waarin de uitkering wordt ontvangen indien deze langer is.
Hoofdstuk 11 Vrijwillige aansluiting bij het
fonds
Artikel 24 Vrijwillige aansluiting van werkgever buiten werkingssfeer van het fonds
1. Het fonds kan een uitvoeringsovereenkomst sluiten met een werkgever die niet onder de werkingssfeer van het fonds valt, maar die zich op vrijwillige basis bij de verplichte pensioenregeling van het fonds wil aansluiten, indien:
x. xx xxxxxxxxxxxxxxxx bij deze werkgever tenminste gelijk is aan die volgens de CAO voor het Levensmiddelenbedrijf en de werkgever premie afdraagt aan de Stichting Sociaal Fonds Levensmiddelenbedrijf; of
b. er sprake is van een groepsverhouding tussen de werkgever die zich vrijwillig wil aansluiten en een werkgever die onder de werkingssfeer van het fonds valt; of
c. dit aansluitend gebeurt aan een periode waarin de werkgever wel onder de werkingssfeer van het fonds viel.
2. In geval van een vrijwillige aansluiting bij de verplichte pensioenregelingen stelt het fonds een vrijwillige uitvoeringsovereenkomst op waarin de voorwaarden voor vrijwillige aansluiting zijn opgenomen.
Hoofdstuk 12 Vrijstelling van verplichte
deelneming in het fonds
Artikel 25 Voorwaarden voor vrijstelling
Een werkgever kan voor zijn werknemers, of voor een deel van zijn werknemers, bij het fonds een verzoek indienen om vrijstelling van de verplichte deelneming in het fonds. Bij het beslissen omtrent het verzoek is het fonds gebonden aan het Vrijstellingsbesluit Wet Bpf 2000. Het fonds kan aan het verlenen van vrijstelling voorschriften verbinden.
Artikel 26 Redenen voor vrijstelling
Vrijstelling kan worden verleend:
a. in verband met een bestaande pensioenvoorziening (artikel 2 Vrijstellings- en Boetebesluit Wet Bpf 2000);
b. in verband met concernvorming (artikel 3 Vrijstellings- en Boetebesluit Wet Bpf 2000);
c. in verband met eigen CAO (artikel 4 Vrijstellings- en Boetebesluit Wet Bpf 2000);
d. in verband met onvoldoende beleggingsrendement (artikel 5 Vrijstellings- en Boetebesluit Wet Bpf 2000); of
e. om andere redenen (artikel 6 Vrijstellings- en Boetebesluit Wet Bpf 2000).
Artikel 27 Procedure inzake verzoek tot vrijstelling
Een verzoek tot vrijstelling dient schriftelijk en met redenen omkleed bij het fonds te worden ingediend. Daarbij dient te worden aangegeven wat de reden voor de verzochte vrijstelling is. Bij het behandelen van het verzoek en het nemen van een besluit naar aanleiding van het verzoek handelt het fonds overeenkomstig de voorschriften van de Algemene Wet Bestuursrecht.
Artikel 28 Intrekking van de vrijstelling
Een vrijstelling kan door het fonds worden ingetrokken, indien niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden voor vrijstelling, bedoeld in artikel 26, onder a, b of c, indien niet meer wordt voldaan aan de reden tot vrijstelling, bedoeld in artikel 26, onder e, of indien wordt gehandeld in strijd met een of meer aan de vrijstelling verbonden voorschriften. De vrijstelling, bedoeld in artikel 26, onder d, wordt uitsluitend op verzoek van de werkgever voor wiens werknemers vrijstelling is verleend ingetrokken; in afwijking hiervan kan deze vrijstelling door het fonds worden ingetrokken indien wordt gehandeld in strijd met de voorschriften die aan de vrijstelling verbonden zijn.
Artikel 29 Nadere regelgeving
Op vrijstellingsverzoeken is het bepaalde bij of krachtens het Vrijstellings- en Boetebesluit Wet Bpf 2000 onverkort van toepassing, met dien verstande dat op vrijstellingen die zijn verleend vóór 26 april 1998, de beschikking van de Staatssecretaris van Sociale Zaken van 29 december 1952, betreffende de vaststelling van richtlijnen voor vrijstelling van deelneming in een bedrijfspensioenfonds wegens bijzondere pensioenvoorzieningen, zoals deze luidde op 25 april 1998, van toepassing blijft.
Hoofdstuk 13 Gemoedsbezwaarde werkgevers
Artikel 30 Aanvraag van vrijstelling
De werkgever die gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekering, kan vrijstelling verkrijgen van premiebetaling aan het fonds. De werkgever dient zijn gemoedsbezwaren aan het bestuur aannemelijk te maken. Dit gebeurt door invulling en ondertekening van een hiervoor door het fonds opgestelde modelverklaring. Het fonds kan aan de vrijstelling voorwaarden verbinden.
Artikel 31 Vervangende spaarbijdrage
De vrijgestelde werkgever is een spaarbijdrage aan het fonds verschuldigd. Deze spaarbijdrage is gelijk aan de premie die bij de werkgever in rekening zou zijn gebracht als er geen vrijstelling was verleend. De werkgever houdt een deel van de spaarbijdrage op het loon van zijn werknemers in. De verschuldigde spaarbijdrage en het in te houden deel daarvan zijn gelijk aan de pensioenpremies zoals genoemd in artikel 4, derde lid.
Artikel 32 Vrijstelling geldt voor vijf jaar
De aan een rechtspersoon verleende vrijstelling wegens gemoedsbezwaren vervalt na een periode van vijf jaar. Hierna kan een nieuwe vrijstelling worden verleend.
Artikel 33 Beëindiging vrijstelling
Een vrijstelling wordt door het fonds ingetrokken:
a. op verzoek van de vrijgestelde werkgever; of
b. als naar oordeel van het bestuur de gemoedsbezwaren niet meer aanwezig zijn. De vrijstelling kan door het fonds worden ingetrokken als de door het fonds gestelde voorschriften niet door de vrijgestelde werkgever worden nageleefd.
Na het intrekken of het vervallen van de vrijstelling wordt voor de werknemers van de vrijgestelde werkgever alsnog de pensioenregeling volledig van kracht. De voor en door hen betaalde spaarbijdragen worden dan als betaalde pensioenpremies beschouwd.
Hoofdstuk 14 Klachten en geschillen
Artikel 34 Klachten
1. Een werkgever heeft het recht bij de administrateur een klacht in te dienen over de uitvoering van dit reglement. De klacht bevat zo duidelijk mogelijk een omschrijving van de wijze van uitvoering van de werkzaamheden waarover geklaagd wordt.
2. De klacht wordt als volgt afgehandeld.
a. De administrateur stuurt binnen drie werkdagen na de dag van ontvangst van de klacht aan klager een schriftelijke ontvangstbevestiging, dan wel een ontvangstbevestiging per e-mail, tenzij de klacht binnen twee werkdagen kan worden afgehandeld. De ontvangstbevestiging bevat informatie over de verwachte termijn van afhandeling en geeft aan tot wie de klager zich kan wenden bij vragen.
b. De klacht wordt in beginsel binnen tien werkdagen na de dag van ontvangst afgehandeld. Indien de klacht niet binnen deze termijn kan worden afgehandeld, deelt de administrateur dit vóór het einde van die termijn schriftelijk, dan wel per e-mail aan klager mee, waarbij een nieuwe afhande¬lingstermijn wordt vermeld.
c. Klager kan zich ter behartiging van zijn belangen laten vertegenwoordigen door een gemachtigde.
d. Klager wordt in de gelegenheid gesteld zijn standpunt nader toe te lichten, indien dit noodzakelijk is voor de goede afhandeling van zijn klacht.
e. Klager heeft recht op inzage in het klachtdossier.
f. Het oordeel over de klacht dient gebaseerd te zijn op een toereikend onderzoek en op voor klager kenbare feiten en stukken.
g. De beslissing dient te berusten op een deugdelijke motivering en dient op alle onderdelen van de klacht in te gaan. De beslissing bevat een oordeel over de vraag of de wijze van uitvoering van de werkzaamheden waarover geklaagd wordt voldoende zorgvuldig jegens klager is geweest.
h. Indien na een gedegen onderzoek wordt vastgesteld dat het niet mogelijk is de ware toedracht met zodanige zekerheid te achterhalen dat daarop een oordeel gebaseerd kan worden, kan het geven van een oordeel achterwege blijven.
i. De beslissing op de klacht wordt schriftelijk aan klager meegedeeld, tenzij klager heeft aangegeven daarop geen prijs te stellen.
3. Indien klager het niet eens is met de beslissing van de administrateur, heeft xxxxxx het recht in beroep te gaan bij het bestuur. Dit wordt bij de beslissing op de klacht aan klager mee¬gedeeld.
Klager kan binnen veertien dagen nadat hij over de beslissing op de klacht is geïnformeerd, schriftelijk, mondeling of per e-mail verzoeken de klacht aan het bestuur voor te leggen. Dit verzoek bevat zo duidelijk mogelijk een omschrijving van de redenen waarom naar het oordeel van klager de beslissing op de klacht niet in stand kan blijven. Het bestuur geeft gemotiveerd aan of de beslissing op de klacht in redelijkheid genomen had kunnen worden. Klager wordt zo spoedig mogelijk op de hoogte gesteld van het besluit van het bestuur.
Artikel 35 Geschillen
1. Een werkgever die een geschil heeft met het fonds inzake een besluit van het bestuur, niet zijnde een besluit van algemene strekking of een besluit als bedoeld in het tweede en derde lid, kan dit geschil voorleggen aan het bestuur. De procedure is vastgelegd in het reglement Regeling klachten- en geschillen.
2. Een geschil dat betrekking heeft op:
a. toepassing van de regels voor de meting van de beleggingsperformance, bedoeld in bijlage 1 bij het Vrijstellings- en Boetebesluit Wet Bpf 2000;
b. toepassing van de rekenregels voor de berekening van de financiële bijdrage ter vergoeding van het verzekeringstechnisch nadeel dat het fonds bij de vrijstelling lijdt, bedoeld in bijlage 2 bij het Vrijstellings- en Boetebesluit Wet Bpf 2000;
c. toepassing van de rekenregels voor het toetsen van de actuariële en financiële gelijkwaardigheid, bedoeld in bijlage 3 bij het Vrijstellings- en Boetebesluit Wet Bpf 2000;
kan via een daartoe strekkend, bij voorkeur gezamenlijk, schriftelijk verzoek van de bij het geschil betrokken werkgever en het fonds ter bemiddeling worden voorgelegd aan de bemiddelaar, bedoeld in het Besluit bemiddelaar Vrijstellingsbesluit Wet Bpf 2000.
Aanvaarding van een voorstel van de bemiddelaar door beide partijen verplicht hen af te zien van een beroep op de ter zake van hun geschil bevoegde rechter.
3. Degenen wiens belang rechtstreeks bij een besluit over vrijstelling als bedoeld in de artikelen 25 tot en met 33 is betrokken, kan tegen een besluit om vrijstelling te verlenen of te weigeren of in te trekken, dan wel tegen de daaraan verbonden voorschriften, bezwaar maken bij het bestuur. Het bezwaarschrift wordt door belanghebbende ingediend binnen zes weken na de dag waarop het besluit bekend is gemaakt.
Het bezwaarschrift wordt ondertekend en bevat ten minste de naam en het adres van de indiener, de dagtekening, een omschrijving van het bestreden besluit en de gronden van het bezwaar.
4. De belanghebbende bedoeld in het derde lid kan tegen een besluit op het bezwaarschrift beroep instellen bij de rechtbank te Rotterdam, sector bestuursrecht. Het beroepschrift wordt ingediend binnen zes weken na de dag waarop het besluit op het bezwaarschrift bekend is gemaakt. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste de naam en het adres van de indiener, de dagtekening, een omschrijving van het bestreden besluit en de gronden van het beroep. Tevens wordt een afschrift van het bestreden besluit bijgevoegd.
Hoofdstuk 15 Slotbepaling
Artikel 36 Inwerkingtreding
Dit reglement is in werking getreden op 1 januari 2008 en is laatstelijk gewijzigd per 1 januari 2021.