Nr. 13. VASTSTELLING VAN INGANGSDATUM VAN HERDEELNAME AAN RAAMOVEREENKOMST VAN LOKAAL INITIATIEF.
Nr. 13. VASTSTELLING VAN INGANGSDATUM VAN HERDEELNAME AAN XXXXXXXXXXXXXXXX VAN LOKAAL INITIATIEF.
(Vervolg van bindend advies van 31 augustus 1998) Op verzoek van partijen wordt vastgesteld met ingang van welke datum de herdeelname aan het lokaal intiatioef dient plaats te vinden. Het was de specialist niet geoorloofd door opzegging aan de deelname te ontkomen. De consequentie is dat de herdeelname geschiedt met terugwerkende kracht tot de datum van uittreden.
Scheidsgerecht voor het Nederlandse Ziekenhuiswezen (xxxx.xx X.X.X. Xxxxx, vice-voorzitter, mr D.A.C. Xxxxx, xx X.Ph.X. Xxxxxxxx, dr C.J. Brenkman en mevrouw X.X.X. Nuver, leden, met bijstand van mevrouw mr X.X.X. xx Xxxxx, griffier)
11-12-98
Bindend advies (98-02) in de zaak van: A,
wonende te Z, eiser,
gemachtigde: mr. E.J.J.M. Xxxxxxxxx, tegen
De stichting B, gevestigd te Z, verweerster,
gemachtigde: xx. X.X.X.X. Xxxxxxxxx.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als A en B.
1. De procesgang
1.1 Het Scheidsgerecht heeft tussen partijen een bindend advies gegeven op 31 augustus 1998.
1.2 De gemachtigden van A en B hebben zich bij brieven van 2 oktober 1998 tot het Scheidsgerecht gewend met het verzoek een nadere uitspraak te doen.
1.3 A verzoekt het Scheidsgerecht om uit te spreken dat het bindend advies met het kenmerk 98/02 d.d.
31 augustus 1998 inhoudt dat hij uiterlijk per 1 oktober 1998 opnieuw dient deel te nemen in de raamovereenkomst, op straffe van de consequenties als overigens in het bindend advies vastgesteld.
1.4 B meent daarentegen dat A opnieuw dient deel te nemen in de raamovereenkomst met ingang van 1 januari 1997 en verzoekt daaromtrent uitspraak te doen.
1.5 Partijen hebben afgezien van een nadere mondelinge behandeling.
2. De samenvatting van het geschil
2.1 Het Ziekenhuis meent dat het bindend advies er toe strekt, dat A opnieuw in de raamovereenkomst deelneemt met ingang van 1 januari 1997. A had immers tegen die datum zijn deelname in de overeenkomst opgezegd. Het Scheidsgerecht heeft de vraag, of het aan A, gesteld dat aan hem de formele bevoegdheid zou toekomen om als individuele specialist de raamovereenkomst tegen genoemde datum op te zeggen, vrijstond zijn medewerking aan de verlenging van de raamovereenkomst te weigeren, ontkennend beantwoord. Het voorstel van de Minister van VWS van 1 april 1998 om het jaar 1997 in administratieve zin af te handelen volgens de systematiek van het lokaal initiatief en de lumpsum, waarbij de omzet van A vooralsnog buiten de lumpsum valt, is ter zake niet bindend of maatgevend. De vaststelling van de lumpsum over 1997 en de verrekening van de door de specialisten gedeclareerde bedragen met het honorariumbudget dient nog plaats te vinden.
2.2 A doet betogen dat de vordering van B er toe strekte, dat hij weer opnieuw deelnam aan de raamovereenkomst. B had de opzegging als feit aanvaard. Hij heeft zich daarom in zijn praktijkvoering laten leiden door de feitelijke acceptatie van die opzegging en heeft geen rekening gehouden met enige budgetbeperking. Toetreding met terugwerkende kracht per 1 januari 1997 zou een aanzienlijke schade betekenen. Daarentegen lijdt B geen schade gelet op het voorstel van de Minister om het jaar 1997 administratief af te handelen volgens de systematiek van het lokaal initiatief en de lumpsum.
3. De bevoegdheid van het Scheidsgerecht
De bevoegdheid van het Scheidsgerecht om in dit geschil bij bindend advies te beslissen wordt door partijen erkend en vloeit voort uit art. 24 van de toelatingsovereenkomst en het Reglement van het Scheidsgerecht.
4 De beoordeling van het geschil
4.1 In de zaak die tot het bindend advies van 31 augustus 1998 leidde, had B, voorzover thans van belang, aan het Scheidsgerecht verzocht uit te spreken, dat het van A kan verlangen dat deze als tot B toegelaten specialist, althans zolang hij die hoedanigheid wenst te behouden, weer opnieuw deelneemt in de raamovereenkomst. Daarbij werd de datum van ingang van het opnieuw deelnemen niet of niet uitdrukkelijk aan de orde gesteld. Thans verzoeken partijen alsnog aan het Scheidsgerecht om over die datum van ingang te oordelen.
4.2 Het Scheidsgerecht heeft in meergenoemd bindend advies onder meer overwogen:
"Centraal in dit geding staat de vraag of het eiser vrij staat om niet aan de verlengde Xxxxxxxxxxxxxxxx deel te nemen en of een weigering tot deelname een grond kan zijn om de toelatingsovereenkomst te beëindigen."
"Of de opzegging door eiser tijdig is gedaan is tussen partijen niet in het geding. Al zouden de "overige partijen" de opzegging door eiser als feit hebben aanvaard, wil dit nog geenszins zeggen dat zij zich daarbij hebben neergelegd; er is bij herhaling getracht eiser binnen boord te houden. Zelfs al zou aan eiser de formele bevoegdheid toekomen de Xxxxxxxxxxxxxxxx op te zeggen, dan brengt dit nog niet mee dat het hem vrij staat zijn eigen weg te gaan binnen het ziekenhuis zonder zich om de belangen van verweerster en de andere medisch specialisten te bekommeren. Eiser praktizeert in het ziekenhuis binnen een organisatie van specialisten en ziekenhuis; die organisatie bevindt zich, mede ten gevolge van maatregelen van overheidsbeleid in een onvermijdelijk proces van verandering. De Xxxxxxxxxxxxxxxx houdt daarom de inspanningsverplichting voor partijen in om, voor het geval van niet-automatische verlenging, naar een oplossing te zoeken met inachtneming van de uitgangspunten en doelstellingen van die overeenkomst."
En
"Uit de aard van het onderhavige lokale initiatief en het overheidsbeleid vloeit voort dat er voor verweerster en de specialisten van het C aanzienlijke belangen op het spel staan."..."Onder deze omstandigheden staat het eiser niet vrij zijn medewerking aan de verlenging van de Raamovereenkomst te onthouden en vormt het volharden in een weigering tot medewerking een gewichtige reden tot beëindiging van de Toelatingsovereenkomst."
4.3 Xxxxxxx heeft het Scheidsgerecht als zijn oordeel te kennen gegeven dat het aan A niet vrijstond zijn medewerking aan de verlenging van de raamovereenkomst, die immers per 1 januari 1997 zou ingaan, te onthouden.
4.4 Het voorstel van de Minister van WVS om af te rekenen over het jaar 1997 als ware de raamovereenkomst voortgezet zonder A doet aan de gehoudenheid tot deelname van A aan de verlengde xxxxxxxxxxxxxxxx niet af, doch is klaarblijkelijk gedaan om het nadeel voor B te beperken ingeval van niet-deelname van A.
4.5 A stelt dat hij zich bij zijn praktijkvoering in het jaar 1997 heeft laten leiden door de feitelijke acceptatie van zijn opzegging van de raamovereenkomst. In het bindend advies van 31 augustus 1998 is het Scheidsgerecht slechts veronderstellenderwijs van die acceptatie uitgegaan en heeft het geoordeeld dat het niettemin aan A niet vrijstond zijn medewerking te weigeren. Ook de stelling van A, dat hij schade lijdt wanneer hij met terugwerkende kracht tot de raamovereenkomst zou toetreden, doet aan zijn verplichting tot toetreding niet af. Indien A onder die schade ook begrijpt het verschil in het hem toekomende honorarium, moet deze stelling bovendien worden verworpen op de grond vermeld in het bindend advies van 31 augustus 1998 onder 4.8:
..."Het standpunt van verweerster, dat een dergelijke vergoeding in strijd is met de strekking van de Raamovereenkomst is juist; de doelstelling van de Raamovereenkomst ziet met name ook op een nieuwe bekostigings- en honoreringsstructuur voor de medisch-specialistische zorg. Daarmee verdraagt zich niet een
schadevergoeding die juist is gebaseerd op een vergelijking met een jegens eiser gegarandeerd ongewijzigd honoreringsbeleid."
Mocht de schade betrekking hebben op andere posten, dan zou er onder omstandigheden wellicht grond kunnen zijn voor vergoeding van die schade. Thans wordt evenwel geen vergoeding gevorderd en zijn de stellingen van A daarop ook niet toegesneden. Het staat uiteraard aan partijen vrij zich hieromtrent met elkaar te verstaan.
4.6 Het Scheidsgerecht blijft daarom van oordeel dat A gehouden was aan de verlengde raamovereenkomst deel te nemen; hetgeen inhoudt dat het hem niet geoorloofd was door opzegging aan die deelname te ontkomen. De consequentie hiervan is dat die deelname geschiedt met terugwerkende kracht tot 1 januari 1997.
4.7 Omdat B reeds vóór het bindend advies van 31 augustus 1998 een duidelijk standpunt had kunnen innemen met betrekking tot de datum van ingang zodat het Scheidsgerecht reeds toen daaromtrent een uitspraak had kunnen doen, komen de kosten van het Scheidsgerecht van dit bindend advies voor rekening van B. Overigens dienen de kosten te blijven voor rekening van de partij die deze heeft gemaakt.
5 De beslissing
Het Scheidsgerecht stelt het volgende bindend advies vast:
5.1 A dient opnieuw deel te nemen in de raamovereenkomst met ingang van 1 januari 1997.
5.2 Het door A verzochte en het door B anders of meer verzochte worden afgewezen.
5.3 De kosten van het Scheidsgerecht, begroot op f 3.500,-- (drieduizend en vijfhonderd gulden) komen ten laste van B; overigens draagt elke partij haar eigen kosten.
Aldus gegeven te Utrecht op 11 december 1998 door prof. mr. T.A.W. Xxxxx, vice-voorzitter, en de heren mr.
D.A.C. Xxxxx, xx. X.Ph.X. Xxxxxxxx en dr. C.J. Brenkman en mevrouw X.X.X. Nuver, leden, met bijstand van mevrouw mr. X.X.X. xx Xxxxx als griffier.
SCHEIDSGERECHT VOOR HET NEDERLANDSE ZIEKENHUISWEZEN
kenmerk: 98/02
Bindend advies in de zaak van:
A,
wonende te Z, eiser,
gemachtigde: mr. E.J.J.M. Xxxxxxxxx, tegen
De stichting B, gevestigd te Z, verweerster,
gemachtigde: xx. X.X.X.X. Xxxxxxxxx.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als A en B.
1. De procesgang
1.1 Het Scheidsgerecht heeft tussen partijen een bindend advies gegeven op 31 augustus 1998.
1.2 De gemachtigden van A en B hebben zich bij brieven van
2 oktober 1998 tot het Scheidsgerecht gewend met het verzoek een nadere uitspraak te doen.
1.3 A verzoekt het Scheidsgerecht om uit te spreken dat het bindend advies met het kenmerk 98/02 d.d. 31 augustus 1998 inhoudt dat hij uiterlijk per 1 oktober 1998 opnieuw dient deel te nemen in de raamovereenkomst, op straffe van de consequenties als overigens in het bindend advies vastgesteld.
1.4 B meent daarentegen dat A opnieuw dient deel te nemen in de raamovereenkomst met ingang van 1 januari 1997 en verzoekt daaromtrent uitspraak te doen.
1.5 Partijen hebben afgezien van een nadere mondelinge behandeling.
2. De samenvatting van het geschil
2.1 Het Ziekenhuis meent dat het bindend advies er toe strekt, dat A opnieuw in de raamovereenkomst deelneemt met ingang van 1 januari 1997. A had immers tegen die datum zijn deelname in de overeenkomst opgezegd. Het Scheidsgerecht heeft de vraag, of het aan A, gesteld dat aan hem de formele bevoegdheid zou toekomen om als individuele specialist de raamovereenkomst tegen genoemde datum op te zeggen, vrijstond zijn medewerking aan de verlenging van de raamovereenkomst te weigeren, ontkennend beantwoord. Het voorstel van de Minister van VWS van 1 april 1998 om het jaar 1997 in administratieve zin af te handelen volgens de systematiek van het lokaal initiatief en de lumpsum, waarbij de omzet van A vooralsnog buiten de lumpsum valt, is ter zake niet bindend of maatgevend. De vaststelling van de lumpsum over 1997 en de verrekening van de door de specialisten gedeclareerde bedragen met het honorariumbudget dient nog plaats te vinden.
2.2 A doet betogen dat de vordering van B er toe strekte, dat hij weer opnieuw deelnam aan de raamovereenkomst. B had de opzegging als feit aanvaard. Hij heeft zich daarom in zijn praktijkvoering laten leiden door de feitelijke acceptatie van die opzegging en heeft geen rekening gehouden met enige budgetbeperking. Toetreding met terugwerkende kracht per 1 januari 1997 zou een aanzienlijke schade betekenen. Daarentegen lijdt B geen schade gelet op het voorstel van de Minister om het jaar 1997 administratief af te handelen volgens de systematiek van het lokaal initiatief en de lumpsum.
3. De bevoegdheid van het Scheidsgerecht
De bevoegdheid van het Scheidsgerecht om in dit geschil bij bindend advies te beslissen wordt door partijen erkend en vloeit voort uit art. 24 van de toelatingsovereenkomst en het Reglement van het Scheidsgerecht.
4. De beoordeling van het geschil
4.1 In de zaak die tot het bindend advies van 31 augustus 1998 leidde, had B, voorzover thans van belang, aan het Scheidsgerecht verzocht uit te spreken, dat het van A kan verlangen dat deze als tot B toegelaten specialist, althans zolang hij die hoedanigheid wenst te behouden, weer opnieuw deelneemt in de raamovereenkomst. Daarbij werd de datum van ingang van het opnieuw deelnemen niet of niet uitdrukkelijk aan de orde gesteld. Thans verzoeken partijen alsnog aan het Scheidsgerecht om over die datum van ingang te oordelen.
4.2 Het Scheidsgerecht heeft in meergenoemd bindend advies onder meer overwogen:
"Centraal in dit geding staat de vraag of het eiser vrij staat om niet aan de verlengde Xxxxxxxxxxxxxxxx deel te nemen en of een weigering tot deelname een grond kan zijn om de toelatingsovereenkomst te beëindigen."
"Of de opzegging door eiser tijdig is gedaan is tussen partijen niet in het geding. Al zouden de "overige partijen" de opzegging door eiser als feit hebben aanvaard, wil dit nog geenszins zeggen dat zij zich daarbij hebben neergelegd; er is bij herhaling getracht eiser binnen boord te houden. Zelfs al zou aan eiser de formele bevoegdheid toekomen de Xxxxxxxxxxxxxxxx op te zeggen, dan brengt dit nog niet mee dat het hem vrij staat zijn eigen weg te gaan binnen het ziekenhuis zonder zich om de belangen van verweerster en de andere medisch specialisten te bekommeren. Eiser praktizeert in het ziekenhuis binnen een organisatie van specialisten en ziekenhuis; die organisatie bevindt zich, mede ten gevolge van maatregelen van overheidsbeleid in een onvermijdelijk proces van verandering. De Xxxxxxxxxxxxxxxx houdt daarom de inspanningsverplichting voor partijen in om, voor het geval van niet-automatische verlenging, naar een oplossing te zoeken met inachtneming van de uitgangspunten en doelstellingen van die overeenkomst."
En
"Uit de aard van het onderhavige lokale initiatief en het overheidsbeleid vloeit voort dat er voor verweerster en de specialisten van het C aanzienlijke belangen op het spel staan."..."Onder deze omstandigheden staat het eiser niet vrij zijn medewerking aan de verlenging van de Raamovereenkomst te onthouden en vormt het volharden in een weigering tot medewerking een gewichtige reden tot beëindiging van de Toelatingsovereenkomst."
4.3 Xxxxxxx heeft het Scheidsgerecht als zijn oordeel te kennen gegeven dat het aan A niet vrijstond zijn medewerking aan de verlenging van de raamovereenkomst, die immers per 1 januari 1997 zou ingaan, te onthouden.
4.4 Het voorstel van de Minister van WVS om af te rekenen over het jaar 1997 als ware de raamovereenkomst voortgezet zonder A doet aan de gehoudenheid tot deelname van A aan de verlengde xxxxxxxxxxxxxxxx niet af, doch is klaarblijkelijk gedaan om het nadeel voor B te beperken ingeval van niet-deelname van A.
4.5 A stelt dat hij zich bij zijn praktijkvoering in het jaar 1997 heeft laten leiden door de feitelijke acceptatie van zijn opzegging van de raamovereenkomst. In het bindend advies van 31 augustus 1998 is het Scheidsgerecht slechts veronderstellenderwijs van die acceptatie uitgegaan en heeft het geoordeeld dat het niettemin aan A niet vrijstond zijn medewerking te weigeren. Ook de stelling van A, dat hij schade lijdt wanneer hij met terugwerkende kracht tot de raamovereenkomst zou toetreden, doet aan zijn verplichting tot toetreding niet af. Indien A onder die schade ook begrijpt het verschil in het hem toekomende honorarium, moet deze stelling bovendien worden verworpen op de grond vermeld in het bindend advies van 31 augustus 1998 onder 4.8:
..."Het standpunt van verweerster, dat een dergelijke vergoeding in strijd is met de strekking van de Raamovereenkomst is juist; de doelstelling van de Raamovereenkomst ziet met name ook op een nieuwe bekostigings- en honoreringsstructuur voor de medisch-specialistische zorg. Daarmee verdraagt zich niet een schadevergoeding die juist is gebaseerd op een vergelijking met een jegens eiser gegarandeerd ongewijzigd honoreringsbeleid."
Mocht de schade betrekking hebben op andere posten, dan zou er onder omstandigheden wellicht grond kunnen zijn voor vergoeding van die schade. Thans wordt evenwel geen vergoeding gevorderd en zijn de stellingen van A daarop ook niet toegesneden. Het staat uiteraard aan partijen vrij zich hieromtrent met elkaar te verstaan.
4.6 Het Scheidsgerecht blijft daarom van oordeel dat A gehouden was aan de verlengde raamovereenkomst deel te nemen; hetgeen inhoudt dat het hem niet geoorloofd was door opzegging aan die deelname te ontkomen. De consequentie hiervan is dat die deelname geschiedt met terugwerkende kracht tot 1 januari 1997.
4.7 Omdat B reeds vóór het bindend advies van 31 augustus 1998 een duidelijk standpunt had kunnen innemen met betrekking tot de datum van ingang zodat het Scheidsgerecht reeds toen daaromtrent een uitspraak had kunnen doen, komen de kosten van het Scheidsgerecht van dit bindend advies voor rekening van B. Overigens dienen de kosten te blijven voor rekening van de partij die deze heeft gemaakt.
5. De beslissing
Het Scheidsgerecht stelt het volgende bindend advies vast:
5.1 A dient opnieuw deel te nemen in de raamovereenkomst met ingang van 1 januari 1997.
5.2 Het door A verzochte en het door B anders of meer verzochte worden afgewezen.
5.3 De kosten van het Scheidsgerecht, begroot op f 3.500,-- (drieduizend en vijfhonderd gulden) komen ten laste van B; overigens draagt elke partij haar eigen kosten.