Publicatieblad
van de Europese Unie
ISSN 1977-0758
Uitgave
in de Nederlandse taal Inhoud
Wetgeving
L 204
56e jaargang 31 juli 2013
II Niet-wetgevingshandelingen
INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN
★ Kennisgeving betreffende de voorlopige toepassing van deel IV (handel) van de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Midden-Amerika (Nicaragua) 1
★ Kennisgeving betreffende de voorlopige toepassing van deel IV (handel) van de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Midden-Amerika, anderzijds (Panama) 1
★ Kennisgeving betreffende de voorlopige toepassing van deel IV (handel) van de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Midden-Amerika, anderzijds (Honduras) 1
2013/408/Euratom:
★ Besluit van de Commissie van 31 juli 2012 betreffende de sluiting van een Overeenkomst voor samenwerking op het gebied van het vreedzame gebruik van kernenergie tussen de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) en de regering van de Republiek Zuid-Afrika 2
Overeenkomst voor samenwerking op het gebied van het vreedzame gebruik van kernenergie tussen de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) en de regering van de Republiek Zuid-Afrika 3
Prijs: 4 EUR
NL
(Vervolg z.o.z.)
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.
Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.
Inhoud (vervolg)
VERORDENINGEN
★ Verordening (EU) nr. 733/2013 van de Raad van 22 juli 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 994/98 betreffende de toepassing van de artikelen 92 en 93 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap op bepaalde soorten van horizontale steunmaat
regelen (1) 11
★ Verordening (EU) nr. 734/2013 van de Raad van 22 juli 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 659/1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van
het EG-Verdrag (1) 15
★ Uitvoeringsverordening (EU) nr. 735/2013 van de Raad van 30 juli 2013 tot uitvoering van Verordening (EU) nr. 101/2011 betreffende restrictieve maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten in verband met de situatie in Tunesië 23
★ Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 736/2013 van de Commissie van 17 mei 2013 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot
de duur van het werkprogramma voor het onderzoek van bestaande werkzame stoffen (1) 25
★ Uitvoeringsverordening (EU) nr. 737/2013 van de Commissie van 30 juli 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 501/2008 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 3/2008 van de Raad inzake voorlichtings- en afzetbevorderingsacties voor landbouwpro
ducten op de binnenmarkt en in derde landen 26
★ Verordening (EU) nr. 738/2013 van de Commissie van 30 juli 2013 tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad wat het gebruik
van bepaalde additieven in imitatieviskuit op basis van zeewier betreft (1) 32
★ Verordening (EU) nr. 739/2013 van de Commissie van 30 juli 2013 tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het gebruik van plantensterolen die rijk zijn aan stigmasterol als stabilisator in diepvriesklare alcoholhoudende cocktails, en tot wijziging van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 231/2012 van de Commissie wat betreft de specificaties van plantensterolen die rijk zijn aan stigmasterol
als levensmiddelenadditief (1) 35
★ Uitvoeringsverordening (EU) nr. 740/2013 van de Commissie van 30 juli 2013 betreffende de afwijkingen van de oorsprongsregels vastgesteld in bijlage II bij de Handelsovereenkomst tus sen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Colombia en Peru, anderzijds, die van
toepassing zijn binnen contingenten voor bepaalde producten uit Colombia 40
★ Uitvoeringsverordening (EU) nr. 741/2013 van de Commissie van 30 juli 2013 betreffende de opening en de wijze van beheer van tariefcontingenten van de Unie voor landbouwproducten
van oorsprong uit Colombia 43
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 742/2013 van de Commissie van 30 juli 2013 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit 47
NL
(1) Voor de EER relevante tekst (Vervolg bladzijde 3 van de omslag)
(Niet-wetgevingshandelingen)
INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN
Kennisgeving betreffende de voorlopige toepassing van deel IV (handel) van de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Midden-Amerika (Nicaragua)
In afwachting van de voltooiing van de procedures voor de sluiting van de op 29 juni 2012 te Tegucigalpa ondertekende Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Midden-Amerika, anderzijds, wordt deel IV hiervan, dat de handel betreft, overeenkomstig artikel 353, lid 4, tussen de Europese Unie en Nicaragua voorlopig toegepast met ingang van 1 augustus 2013. Krachtens artikel 3, lid 1, van het Besluit van de Raad van 25 juni 2012 betreffende de ondertekening en voorlopige toepassing van de overeenkomst wordt artikel 271 niet voorlopig toegepast.
Kennisgeving betreffende de voorlopige toepassing van deel IV (handel) van de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Midden-Amerika, anderzijds (Panama)
In afwachting van de voltooiing van de procedures voor de sluiting van de op 29 juni 2012 te Tegucigalpa ondertekende Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Midden-Amerika, anderzijds, wordt deel IV hiervan, dat de handel betreft, overeenkomstig artikel 353, lid 4, tussen de Europese Unie en Panama voorlopig toegepast met ingang van 1 augustus 2013. Krachtens artikel 3, lid 1, van het Besluit van de Raad van 25 juni 2012 betreffende de ondertekening en voorlopige toepassing van de overeenkomst wordt artikel 271 niet voorlopig toegepast.
Kennisgeving betreffende de voorlopige toepassing van deel IV (handel) van de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Midden-Amerika, anderzijds (Honduras)
In afwachting van de voltooiing van de procedures voor de sluiting van de op 29 juni 2012 te Tegucigalpa ondertekende Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Midden-Amerika, anderzijds, wordt deel IV hiervan, dat de handel betreft, overeenkomstig artikel 353, lid 4, tussen de Europese Unie en Honduras voorlopig toegepast met ingang van 1 augustus 2013. Krachtens artikel 3, lid 1, van het Besluit van de Raad van 25 juni 2012 betreffende de ondertekening en voorlopige toepassing van de overeenkomst wordt artikel 271 niet voorlopig toegepast.
BESLUIT VAN DE COMMISSIE
van 31 juli 2012
betreffende de sluiting van een Overeenkomst voor samenwerking op het gebied van het vreedzame gebruik van kernenergie tussen de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) en de regering van de Republiek Zuid-Afrika
(2013/408/Euratom)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeen schap voor Atoomenergie, en met name artikel 101, tweede alinea,
Gezien de goedkeuring door de Raad, Overwegende hetgeen volgt:
De Overeenkomst voor samenwerking op het gebied van het vreedzame gebruik van kernenergie tussen de Europese Ge meenschap voor Atoomenergie en de regering van de Republiek Zuid-Afrika moet worden gesloten,
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
De sluiting van de Overeenkomst voor samenwerking op het gebied van het vreedzame gebruik van kernenergie tussen de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en de regering van
de Republiek Zuid-Afrika (de „overeenkomst”) wordt hierbij na mens de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie goedge keurd. De tekst van de overeenkomst is aan dit besluit gehecht.
Artikel 2
Hierbij wordt een lid van de Commissie gemachtigd om de overeenkomst te ondertekenen en alle nodige maatregelen te nemen voor de inwerkingtreding van deze namens de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie te sluiten overeenkomst.
Gedaan te Brussel, 31 juli 2012.
Voor de Commissie Xxxxxxx XXXXXXXXX Lid van de Commissie
OVEREENKOMST
voor samenwerking op het gebied van het vreedzame gebruik van kernenergie tussen de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) en de regering van de Republiek Zuid-Afrika
De regering van de Republiek Zuid-Afrika, hierna „Zuid-Afrika” genoemd, en de Europese Gemeenschap voor Atoom energie (Euratom), hierna „de Gemeenschap” genoemd, waarnaar hierna gezamenlijk wordt verwezen als „de partijen”,
OVERWEGENDE de bestaande goede relaties en samenwerking tussen de partijen;
MET TEVREDENHEID OPMERKENDE het vruchtbare resultaat van de economische, technische en wetenschappelijke samenwerking tussen beide partijen;
REKENING HOUDEND met de Overeenkomst inzake handel, ontwikkeling en samenwerking tussen de Europese Ge meenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Zuid-Afrika, anderzijds, gedaan op 11 oktober 1999;
REKENING HOUDEND met de Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, gedaan op 23 juni 2000;
VERLANGENDE hun samenwerking bij het gebruik van kernenergie voor vreedzame doeleinden te bevorderen;
OPNIEUW BEVESTIGEND de krachtige steun van de Republiek Zuid-Afrika, de Gemeenschap en de regeringen van haar lidstaten aan de nucleaire non-proliferatie en de versteviging en efficiënte toepassing van de bijbehorende veiligheids controle- en uitvoercontrolestelsels waaronder samenwerking bij het vreedzame gebruik van kernenergie tussen Zuid- Afrika en de Gemeenschap moet plaatsvinden;
OPNIEUW BEVESTIGEND de steun van de Republiek Zuid-Afrika, de Gemeenschap en de regeringen van haar lidstaten aan de doelstellingen van de Internationale Organisatie voor Atoomenergie, hierna „de IAEA”, en het veiligheidscontro lesysteem daarvan;
OPNIEUW BEVESTIGEND de krachtige steun van de Republiek Zuid-Afrika, de Gemeenschap en haar lidstaten aan het Verdrag betreffende de fysieke beveiliging van nucleair materiaal, gedaan op 3 maart 1980;
OVERWEGENDE dat de Republiek Zuid-Afrika en alle lidstaten van de Gemeenschap partij zijn bij het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens, gedaan op 1 juli 1968, hierna het non-proliferatieverdrag („NPV”) genoemd;
OPMERKENDE dat in alle lidstaten van de Gemeenschap een nucleaire veiligheidscontrole wordt toegepast overeenkom stig zowel het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, hierna „het Euratom-Verdrag”, als de veiligheidscontroleovereenkomsten gesloten tussen de Gemeenschap, de lidstaten daarvan en de IAEA;
REKENING HOUDEND met het Verdrag inzake een kernwapenvrije zone in Afrika (Pelindaba-Verdrag), gedaan te 11 april 1996 en in werking getreden op 15 juli 2009;
OPMERKENDE dat de Republiek Zuid-Afrika en de regeringen van alle lidstaten van de Gemeenschap deelnemen aan de werkzaamheden van de Club van nucleaire leveranciers;
OPMERKENDE dat rekening moet worden gehouden met de verbintenissen van de Republiek Zuid-Afrika en de regering van elke lidstaat van de Gemeenschap in het kader van de Club van nucleaire leveranciers;
ERKENNENDE het fundamentele beginsel van vrij verkeer van nucleair materiaal op de interne markt binnen de Europese Unie;
HET ERMEE EENS ZIJNDE dat deze overeenkomst in overeenstemming moet zijn met de internationale verplichtingen van de Europese Unie en de Republiek Zuid-Afrika uit hoofde van de overeenkomsten van de Wereldhandelsorganisatie;
HERBEVESTIGEND de verbintenissen van de Republiek Zuid-Afrika en de regeringen van de lidstaten van de Gemeen schap in het kader van hun bilaterale overeenkomsten inzake het vreedzame gebruik van kernenergie;
ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:
Artikel I
Definities
Voor de toepassing van deze overeenkomst wordt, tenzij an derszins gespecificeerd, verstaan onder,
1. „bevoegde instantie”:
a) voor de Republiek Zuid-Afrika, het ministerie van Ener gie;
b) voor de Gemeenschap, de Europese Commissie
of elke andere instantie die de desbetreffende partij op ieder moment schriftelijk aan de andere partij kan bekendmaken;
2. „uitrusting”: de goederen welke zijn genoemd in de delen 1, 3, 4, 5, 6 en 7 van bijlage B bij IAEA-informatiedocument INFCIRC/254/Rev.10/Part 1 (Richtsnoeren voor de over dracht van nucleair materiaal);
3. „informatie”: wetenschappelijke en technische gegevens, re sultaten of methoden bij onderzoek en ontwikkeling, voort vloeiend uit de gezamenlijke onderzoeksprojecten, alsmede elke andere informatie waarvan de partijen en/of de deel nemers aan gezamenlijke onderzoeksprojecten het nood zakelijk achten dat zij in het kader van deze overeenkomst of het in uitvoering ervan verrichte onderzoek worden uit gewisseld;
4. „intellectuele eigendom”: eigendom als omschreven in arti kel 2 van het Verdrag tot oprichting van de wereldorgani satie voor de intellectuele eigendom, gedaan op 14 juli 1967 en gewijzigd op 28 september 1979, wat ook andere eigendom kan omvatten zoals wederzijds overeengekomen door de partijen;
5. „gezamenlijke onderzoeksprojecten”: onderzoek en techno logische ontwikkeling die ten uitvoer worden gelegd met of zonder financiële steun van één of van beide partijen en die samenwerking inhoudt tussen deelnemers van zowel de Gemeenschap als Zuid-Afrika en die door de partijen of hun wetenschappelijke en technologische organisaties en agentschappen voor de tenuitvoerlegging van de weten schappelijke onderzoeksprogramma’s schriftelijk als geza menlijk onderzoek zijn aangewezen. Wanneer er slechts financiering is door één partij, gebeurt de aanwijzing door die partij en de deelnemer aan dat project;
6. „nucleair materiaal”: elk basismateriaal of elke bijzondere splijtstof als gedefinieerd in artikel XX van het statuut van de IAEA. Elk besluit van de raad van bestuur van de IAEA, overeenkomstig artikel XX van het statuut van de IAEA, tot wijziging van de lijst van materialen die als „ba sismateriaal” of als „bijzondere splijtstof” worden be schouwd, heeft wat deze overeenkomst betreft slechts effect wanneer beide partijen elkaar schriftelijk ervan in kennis hebben gesteld dat zij een dergelijke wijziging aanvaarden;
7. „niet-nucleair materiaal”:
a) deuterium en zwaar water (deuteriumoxide) en elk ander deuteriummengsel waarin de deuterium/waterstofver houding meer dan 1:5 000 bedraagt, voor gebruik in een kernreactor, als gedefinieerd in punt (1.1) van bij lage B bij IAEA-informatiedocument INFCIRC/254/ Rev.10/Part 1;
b) grafiet voor kerngebruik: grafiet voor gebruik in een kernreactor, als gedefinieerd in punt (1.1) van bijlage B bij IAEA-informatiedocument INFCIRC/254/Rev.10/ Part 1, met een zuiverheidsgraad beter dan 5 deeltjes per miljoen boorequivalent en met een dichtheid groter dan 1,50 g per kubieke centimeter;
8. „deelnemer”: elke persoon, elk onderzoeksinstituut, elke ju ridische entiteit of onderneming, of elk ander orgaan dat door een partij is toegestaan deel te nemen aan samen werkingsactiviteiten en/of gezamenlijke onderzoeksprojec ten in het kader van deze overeenkomst, inclusief de par tijen zelf;
9. „persoon”: elke natuurlijke persoon, onderneming of andere entiteit waarop de onder de respectieve territoriale bevoegd heid van de partijen geldende wettelijke en bestuursrechte lijke bepalingen van toepassing zijn, met uitzondering van de partijen bij deze overeenkomst zelf;
10. „resultaten van intellectuele activiteiten” (RIA): informatie en/of intellectuele eigendom;
11. „partijen”: de Republiek Zuid-Afrika enerzijds en de Ge meenschap anderzijds;
waarbij met „de Gemeenschap” wordt bedoeld, zowel:
a) de rechtspersoon die is opgericht bij het Euratom-Ver drag, als
b) het grondgebied waarop het Euratom-Verdrag van toe passing is;
12. „technologie”: technologie als gedefinieerd in bijlage A bij IAEA-informatiedocument INFCIRC/254/Rev.10/Part 1.
Artikel II
Doelstelling
1. Het doel van deze overeenkomst is om, op basis van wederzijds voordeel, gelijkheid en wederkerigheid, de samenwer king tussen de partijen inzake het vreedzame gebruik van kern energie te bevorderen en te vergemakkelijken met het oog op een versterking van de algemene samenwerkingsrelatie tussen de Gemeenschap en Zuid-Afrika overeenkomstig de behoeften en prioriteiten van hun respectieve nucleaire programma’s.
2. Deze overeenkomst heeft ten doel de wetenschappelijke samenwerking te bevorderen tussen de Gemeenschap en Zuid- Afrika, met name om de deelname van Zuid-Afrikaanse onder zoeksentiteiten aan in het kader van de relevante communau taire onderzoeksprogramma’s uitgevoerde onderzoeksprojecten te vergemakkelijken en een wederkerige deelname van onder zoeksentiteiten van de Gemeenschap en de lidstaten daarvan aan Zuid-Afrikaanse projecten op soortgelijke gebieden van on derzoek te waarborgen.
3. Niets in deze overeenkomst kan worden opgevat als de partijen bindend tot enige vorm van exclusiviteit en elke partij behoudt het recht om onafhankelijk van de andere zakelijke activiteiten te ondernemen wanneer de markteisen dit nood zakelijk maken.
Artikel III
Gebieden en wijze waarop wordt samengewerkt
1. Nucleair materiaal, uitrusting, niet-nucleair materiaal of als bijproduct geproduceerd nucleair materiaal worden uitsluitend voor vreedzame doeleinden gebruikt en worden niet gebruikt voor een nucleair explosiemiddel, voor onderzoek en ontwikke ling met betrekking tot een dergelijk explosiemiddel, noch voor enig ander militair doel.
2. De samenwerking tussen de partijen op grond van deze overeenkomst heeft betrekking op het vreedzame gebruik van kernenergie en kan onder meer de volgende gebieden omvatten:
a) onderzoek en ontwikkeling op het gebied van kernenergie (inclusief fusietechnologieën);
b) het gebruik van nucleair materiaal en technologieën, zoals toepassingen in de gezondheidszorg en de landbouw;
c) de overdracht van nucleair materiaal en uitrusting;
d) nucleaire veiligheid, beheer van radioactieve afvalstoffen en verbruikte splijtstof, buitenbedrijfstelling en ontmanteling, stralingsbescherming, inclusief voorbereidheid op noodsitua ties en de reactie daarop;
e) nucleaire veiligheidscontrole;
f) andere gebieden waarover de partijen overeenstemming heb ben bereikt, voor zover zij vallen onder de onderscheiden programma’s van de partijen.
3. De in lid 2 van dit artikel bedoelde samenwerking kan de volgende vormen aannemen:
a) levering van nucleair en niet-nucleair materiaal, nucleaire en niet-nucleaire uitrusting en verwante technologieën;
b) verstrekken van diensten met betrekking tot de splijtstofkrin gloop;
c) oprichting van werkgroepen, indien nodig, om specifieke studies en projecten op het gebied van wetenschappelijk onderzoek en technologische ontwikkeling uit te voeren;
d) uitwisseling van deskundigen en wetenschappelijke en tech nische informatie, organisatie van wetenschappelijke semi nars en conferenties, opleiding van administratief, weten schappelijk en technisch personeel;
e) raadplegingen op het gebied van onderzoeks- en technologi sche kwesties en uitvoering van gezamenlijk onderzoek over eenkomstig overeengekomen programma’s;
f) samenwerkingsactiviteiten ter bevordering van nucleaire vei ligheid, en
g) andere vormen van samenwerking als schriftelijk overeen gekomen door de partijen.
4. De samenwerking op de in lid 2 van dit artikel bedoelde gebieden kan ook plaatsvinden tussen gemachtigde personen en ondernemingen, gevestigd op het respectieve grondgebied van de partijen.
Artikel IV
Goederen die onder de overeenkomst vallen
1. Deze overeenkomst is van toepassing op nucleair materi aal, niet-nucleair materiaal of uitrusting, overgedragen tussen de partijen of hun respectieve personen, direct dan wel via een derde land. Dergelijk nucleair of niet-nucleair materiaal of der gelijke uitrusting valt onder deze overeenkomst zodra de des betreffende goederen onder de territoriale jurisdictie van de ont vangende partij vallen, mits de leverende partij de ontvangende partij schriftelijk in kennis heeft gesteld van de geplande over dracht, in overeenstemming met de procedures als omschreven in de administratieve regeling, en de voorgestelde ontvanger, indien deze niet de ontvangende partij is, een gemachtigde persoon is in het kader van de territoriale jurisdictie van de ontvangende partij.
2. Nucleair materiaal, niet-nucleair materiaal of uitrusting als bedoeld in lid 1 van dit artikel blijft aan de bepalingen van deze overeenkomst onderworpen, totdat volgens de in de administra tieve regeling beschreven procedures is vastgesteld dat:
a) bedoelde goederen opnieuw zijn overgedragen buiten de ju risdictie van de ontvangende partij overeenkomstig de des betreffende bepalingen van deze overeenkomst, of
b) nucleair materiaal niet langer kan worden gebruikt voor enige nucleaire activiteit die relevant is uit het oogpunt van de in lid 1 van artikel VI van deze overeenkomst be doelde veiligheidscontrole of niet langer praktisch is terug te winnen, of
c) niet-nucleair materiaal en niet-nucleaire uitrusting niet langer bruikbaar zijn voor nucleaire doeleinden, of
d) de partijen wederzijds bepalen dat het materiaal niet langer onder deze overeenkomst valt.
3. De overdracht van technologie is aan deze overeenkomst onderworpen voor de lidstaten van de Gemeenschap die zich bereid hebben verklaard om dergelijke overdrachten, bij schrif telijke kennisgeving van de betrokken lidstaat aan de Europese Commissie, plaats te doen vinden binnen het kader van deze overeenkomst. Een voorafgaande kennisgeving tussen de betrok ken lidstaten en de Europese Commissie enerzijds en Zuid- Afrika anderzijds moet vóór elke overdracht worden toegezon den.
Artikel V
Handel in nucleair materiaal, niet-nucleair materiaal of uitrusting
1. Elke overdracht van nucleair materiaal, niet-nucleair mate riaal of uitrusting, uitgevoerd in het kader van de samenwer kingsactiviteiten, gebeurt overeenkomstig de relevante inter nationale verbintenissen van de Gemeenschap, de lidstaten van de Gemeenschap en de Republiek Zuid-Afrika met betrekking tot het vreedzame gebruik van kernenergie als omschreven in artikel VI van deze overeenkomst.
2. De partijen staan elkaar, voor zover praktisch mogelijk, bij bij de aankoop door een partij of door personen binnen de Gemeenschap of vallend onder de jurisdictie van de Republiek Zuid-Afrika, van nucleair materiaal, niet-nucleair materiaal of uitrusting.
3. De voortzetting van de onder deze overeenkomst vallende samenwerking wordt afhankelijk gesteld van de wederzijds be vredigende toepassing van het systeem voor veiligheidscontrole en toezicht, vastgesteld door de Gemeenschap overeenkomstig het Euratom-Verdrag, en van het systeem voor veiligheidscon trole en toezicht met betrekking tot nucleair materiaal, niet- nucleair materiaal of uitrusting, vastgesteld door de Republiek Zuid-Afrika.
4. De bepalingen van deze overeenkomst worden niet ge bruikt om de tenuitvoerlegging van het beginsel van het vrije verkeer in de interne markt binnen de EU te belemmeren.
5. Overdrachten van onder deze overeenkomst vallend nu cleair materiaal en levering van desbetreffende diensten geschie den onder billijke commerciële voorwaarden en brengen de internationale verplichtingen van de partijen in het kader van de Wereldhandelsorganisatie niet in het gedrang. De tenuitvoer legging van het onderhavige lid laten het Euratom-Verdrag en de afgeleide wetgeving daarvan, alsmede de wet- en regelgeving van Zuid-Afrika, onverlet.
6. Elke heroverdracht van onder deze overeenkomst val lend(e) nucleair materiaal, niet-nucleair materiaal, uitrusting of technologie buiten de jurisdictie van de partijen gebeurt uitslui tend overeenkomstig de verbintenissen van de regeringen van afzonderlijke lidstaten van de Gemeenschap en de Republiek Zuid-Afrika binnen de groep van de nucleair materiaal leverende landen, bekend als de Club van nucleaire leveranciers. Met name gelden de richtsnoeren voor de overdracht van nucleair materi aal, als neergelegd in IAEA-informatiedocument INFCIRC/254/ Rev.10/Part 1, voor de heroverdracht van alle onder deze over eenkomst vallend(e) nucleair materiaal, niet-nucleair materiaal, uitrusting of technologie.
7. Wanneer overeenkomstig de in lid 6 van dit artikel be doelde richtsnoeren voor de overdracht van nucleair materiaal voor een heroverdracht toestemming van de leverende partij vereist is, wordt dergelijke toestemming schriftelijk verkregen alvorens enige overdracht plaatsvindt naar een land dat niet voorkomt op de lijst van derde landen als vastgesteld overeen komstig lid 8 van dit artikel.
8. Bij de inwerkingtreding van deze overeenkomst wisselen de partijen lijsten uit van derde landen waarnaar heroverdrach ten overeenkomstig lid 7 van dit artikel zijn toegestaan zonder dat daarvoor voorafgaande toestemming is verleend door de leverende partij. Elke partij stelt de andere partij in kennis van wijzigingen van haar lijst van derde landen.
Artikel VI
Voorwaarden met betrekking tot onder deze overeenkomst vallend nucleair materiaal
1. Onder deze overeenkomst vallend nucleair materiaal is onderworpen aan de volgende voorwaarden en regelingen:
a) in de Gemeenschap, de Euratom-veiligheidscontrole overeen komstig het Euratom-Verdrag en de IAEA-veiligheidscontrole overeenkomstig de volgende veiligheidscontroleovereenkom sten, als mogelijk gewijzigd of vervangen, en zolang wordt voldaan aan het non-proliferatieverdrag:
i) de overeenkomst tussen de niet-kernwapenlidstaten van de Gemeenschap, de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en de Internationale Organisatie voor Atoomenergie, in werking getreden op 21 februari 1977 (gepubliceerd als IAEA-informatiedocument INF CIRC/193);
ii) de overeenkomst tussen Frankrijk, de Europese Gemeen schap voor Atoomenergie en de Internationale Organisa tie voor Atoomenergie, in werking getreden op 12 sep tember 1981 (gepubliceerd als IAEA-informatiedocument INFCIRC/290);
iii) de overeenkomst tussen het Verenigd Koninkrijk, de Eu ropese Gemeenschap voor Atoomenergie en de Inter nationale Organisatie voor Xxxxxxxxxxxx, in werking ge treden getreden op 14 augustus 1978 (gepubliceerd als IAEA-informatiedocument INFCIRC/263);
iv) de aanvullende protocols, ondertekend op 22 september 1998 en in werking getreden op 30 april 2004, op basis van IAEA-informatiedocument INFCIRC/540 (Versterkt veiligheidscontrolesysteem, deel II);
b) in Zuid-Afrika, de IAEA-veiligheidscontrole overeenkomstig de Overeenkomst tussen de regering van de Republiek Zuid-
Afrika en de IAEA ter toepassing van de veiligheidscontrole in verband met het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens, die op 16 september 1991 is ondertekend en in werking is getreden en werd gepubliceerd als IAEA-informa tiedocument INFCIRC/394, aangevuld met het Aanvullend Protocol, dat op 13 september 2002 is ondertekend en in werking is getreden, en het Verdrag inzake een kernwapen vrije zone in Afrika dat op 11 april 1996 is ondertekend en op 15 juli 2009 in werking is getreden.
2. Ingeval de toepassing van een van de in lid 1 van dit artikel genoemde overeenkomsten met de IAEA om eender welke reden in de Gemeenschap of in Zuid-Afrika wordt opge schort of beëindigd, sluit de desbetreffende partij met de IAEA een overeenkomst welke voorziet in een doelmatigheid en dek king die gelijkwaardig zijn aan die waarin de onder a) of b) van lid 1 van dit artikel bedoelde veiligheidscontroleovereenkomsten voorzien, of, wanneer dat niet mogelijk is,
a) past de Gemeenschap, wat haar betreft, op het veiligheids controlesysteem van Euratom gebaseerde veiligheidscontroles toe welke een doelmatigheid en dekking bieden die gelijk waardig zijn aan die waarin de in onder a) van lid 1 van dit artikel bedoelde veiligheidscontroleovereenkomsten voorzien, of, wanneer dat niet mogelijk is;
b) treffen de partijen regelingen inzake de toepassing van vei ligheidscontroles welke voorzien in een doelmatigheid en dekking die gelijkwaardig zijn aan die waarin de in onder
a) en b) van lid 1 van dit artikel bedoelde veiligheidscontro leovereenkomsten voorzien.
3. De toepassing van fysieke beveiligingsmaatregelen gebeurt permanent op niveaus die minimaal voldoen aan de criteria van bijlage C bij IAEA-informatiedocument INFCIRC/254/Rev.10/ Part 1; ter aanvulling van dit document verwijzen de lidstaten van de Gemeenschap, de Europese Commissie, in voorkomend geval, en Zuid-Afrika wanneer zij fysieke beveiligingsmaatrege len toepassen naar hun verplichtingen krachtens het Verdrag inzake de fysieke beveiliging van kernmateriaal, gedaan op 3 maart 1980, met inbegrip van alle amendementen die van kracht zijn voor iedere partij en de aanbevelingen in IAEA- informatiedocument Aanbeveling inzake fysieke beveiliging van nucleair materiaal en nucleaire faciliteiten (INFCIRC/225/ Rev.5), IAEA Nuclear Security Series nr. 13. Internationaal ver voer is onderworpen aan de bepalingen van het International Verdrag inzake de fysieke beveiliging van kernmateriaal, gedaan op 3 maart 1980, met inbegrip van alle wijzigingen die van kracht zijn voor iedere partij, en aan de IAEA-voorschriften voor het veilig vervoer van radioactief materiaal (IAEA Safety Standards Series nr. TS-R-1).
4. Nucleaire veiligheid en afvalbeheer zijn onderworpen aan het Verdrag inzake nucleaire veiligheid (IAEA-informatiedocu ment INFCIRC/449), het Gezamenlijk Verdrag inzake de veilig heid van het beheer van bestraalde splijtstof en inzake de veilig heid van het beheer van radioactief afval (IAEA-informatiedocu ment INFCIRC/546), het Verdrag inzake de verlening van bij stand in het geval van een nucleair ongeval of een calamiteit met radioactieve stoffen (IAEA-informatiedocument INF CIRC/336) en het Verdrag inzake de vroegtijdige kennisgeving van een nucleair ongeval (IAEA-informatiedocument INF CIRC/335).
Artikel VII
Uitwisseling van informatie en intellectuele eigendom
Het gebruik en de verspreiding van informatie en intellectuele- eigendomsrechten, inclusief industriële eigendom, octrooien en auteursrechten, en van technologie die is overgedragen in het kader van de onder deze overeenkomst vallende samenwer kingsactiviteiten, zijn onderworpen aan de bepalingen van de bijlage bij deze overeenkomst.
Artikel VIII
Tenuitvoerlegging van de overeenkomst
1. De bepalingen van deze overeenkomst worden te goeder trouw ten uitvoer gelegd op zodanige wijze dat belemmering of vertraging van en onrechtmatige inmenging in de nucleaire activiteiten in Zuid-Afrika en in de Gemeenschap wordt ver meden en dat zij in overeenstemming zijn met de zorgvuldige beheersmethoden die vereist zijn voor de economische en vei lige uitvoering van hun nucleaire activiteiten.
2. De bepalingen van deze overeenkomst worden niet ge bruikt om commerciële of industriële voordelen te verkrijgen of om zich te mengen in de commerciële of industriële belan gen, binnenslands dan wel internationaal, van elk van beide partijen of gemachtigde personen, noch om zich te mengen in het nucleaire beleid van elk van beide partijen of van de regeringen van de lidstaten van de Gemeenschap, noch om de bevordering van vreedzame en niet-explosieve toepassingen van kernenergie te belemmeren, noch om het verkeer van goederen die aan deze overeenkomst zijn onderworpen, dan wel met het oog daarop zijn aangemeld, binnen de onderscheiden territoriale jurisdictie van de partijen of tussen Zuid-Afrika en de Gemeen schap onderling te belemmeren.
3. Onder deze overeenkomst vallend nucleair materiaal wordt behandeld op basis van de beginselen van evenredigheid, fungibiliteit en equivalentie van nucleaire materialen.
4. Elke wijziging van de in de artikelen I, V of VI van deze overeenkomst genoemde informatiedocumenten van de IAEA wordt uitsluitend van kracht in het kader van deze overeen komst wanneer de partijen elkaar via diplomatieke weg schrif telijk ervan in kennis hebben gesteld dat zij deze wijziging aanvaarden.
Artikel IX
Administratieve regelingen
1. De bevoegde instanties van beide partijen stellen admini stratieve regelingen vast om de doeltreffende tenuitvoerlegging van het bepaalde in deze overeenkomst te waarborgen.
2. Dergelijke administratieve regelingen kunnen onder meer betrekking hebben op financieringsbepalingen, toewijzing van managementsverantwoordelijkheden en gedetailleerde bepalin gen inzake de verspreiding van informatie en intellectuele-eigen domsrechten.
3. Overeenkomstig lid 1 van dit artikel vastgestelde admini stratieve regelingen kunnen worden gewijzigd als wederzijds door de bevoegde instanties schriftelijk overeengekomen.
Artikel X
Toepasselijk recht
De samenwerking in het kader van deze overeenkomst verloopt in overeenstemming met de wettelijke en bestuursrechtelijke
bepalingen die in Zuid-Afrika en binnen de Europese Unie van kracht zijn, alsmede met de internationale overeenkomsten die door de partijen zijn aangegaan. Wat de Gemeenschap betreft, omvat het toepasselijk recht het Euratom-Verdrag en het daar van afgeleide recht.
Artikel XI
Niet-naleving
1. Wanneer één van beide partijen of een lidstaat van de Gemeenschap materiële bepalingen van deze overeenkomst schendt, kan de andere partij de samenwerking in het kader van deze overeenkomst bij schriftelijke kennisgeving geheel of gedeeltelijk opschorten of beëindigen.
2. Voordat één van beide partijen een dergelijke stap neemt, overleggen de partijen om overeenstemming te bereiken over het besluit al dan niet corrigerende maatregelen te nemen, en, wanneer dit het geval is, over de te nemen corrigerende maat regelen en over de termijn waarbinnen dergelijke maatregelen moeten worden genomen. Een dergelijke actie wordt uitsluitend ondernomen wanneer de maatregelen waarover een besluit is genomen, niet worden uitgevoerd binnen de door de partijen vastgestelde termijn of, wanneer geen oplossing is gevonden na het verstrijken van een door de partijen vastgestelde termijn.
3. Beëindiging van deze overeenkomst heeft geen invloed op de tenuitvoerlegging van enige regeling en/of enig contract, getroffen/gesloten gedurende de geldigheidsduur van de over eenkomst, maar nog niet beëindigd op de datum van beëindi ging van de overeenkomst, tenzij anderszins overeengekomen tussen de partijen.
Artikel XII
Overleg en arbitrage
1. Op verzoek van een partij komen vertegenwoordigers van de partijen zo nodig bijeen om met elkaar overleg te plegen over problemen die ontstaan bij de interpretatie van deze over eenkomst, om toezicht te houden op de uitvoering ervan en om regelingen te bespreken voor samenwerking die verder strekt dan die waarin deze overeenkomst voorziet. Dergelijk overleg kan ook de vorm aannemen van een briefwisseling.
2. Elk geschil dat ontstaat uit de interpretatie of de toepas sing van deze overeenkomst en dat niet door overleg of op een andere overeengekomen wijze kan worden geregeld door de partijen, wordt op verzoek van een partij voorgelegd aan een scheidsgerecht dat bestaat uit drie scheidsrechters. Elke partij wijst een scheidsrechter aan en de twee aldus aangewezen scheidsrechters kiezen een derde, welke geen onderdaan is van een partij, die de voorzitter wordt. Wanneer een partij binnen een termijn van dertig dagen nadat arbitrage is aangevraagd, nog geen scheidsrechter heeft aangewezen, kan de andere partij bij het geschil de voorzitter van het Internationaal Gerechtshof verzoeken een scheidsrechter aan te stellen voor de partij die zelf nog geen scheidsrechter heeft aangewezen. Wanneer binnen een termijn van dertig dagen na de aanwijzing of aanstelling van scheidsrechters voor beide partijen nog geen derde scheids rechter is gekozen, kan elk van beide partijen de voorzitter van het Internationaal Gerechtshof verzoeken de derde scheidsrech ter aan te stellen. Een meerderheid van de leden van het scheids gerecht vormt een quorum en alle besluiten worden genomen bij meerderheid van stemmen van alle leden van het scheids gerecht. De arbitrageprocedure wordt vastgesteld door het
scheidsgerecht. De besluiten van het scheidsgerecht zijn bindend voor beide partijen en worden door die partijen ten uitvoer gelegd. De vergoeding van de scheidsrechters wordt bepaald op dezelfde basis als die voor de rechters ad hoc van het Inter nationaal Gerechtshof.
3. Ten behoeve van de beslechting van geschillen wordt de Engelse versie van deze overeenkomst gebruikt.
Artikel XIII
Aanvullende bepalingen
1. Deze overeenkomst laat het recht van de lidstaten onverlet om bilaterale overeenkomsten met Zuid-Afrika te sluiten, met inachtneming van de bevoegdheden van de lidstaten enerzijds en de Gemeenschap anderzijds en voor zover dergelijke bilate rale overeenkomsten volledig in overeenstemming zijn met de doelstellingen en voorwaarden van de onderhavige overeen komst. Door bepaalde lidstaten vóór de inwerkingtreding van de overeenkomst tussen de Gemeenschap en Zuid-Afrika geslo ten bilaterale overeenkomsten kunnen van toepassing blijven.
2. Waar passend moeten regelingen om de werking van de hierboven bedoelde overeenkomsten en de onderhavige over eenkomst zelf af te bakenen, worden opgesteld overeenkomstig de respectieve bevoegdheden van de partijen en onderworpen aan de instemming van de betrokken partijen.
Artikel XIV
Wijzigingen en status van de bijlage
1. Op verzoek van een partij kunnen de partijen overleg plegen over mogelijke wijzigingen van deze overeenkomst, ten einde met name rekening te houden met de internationale ont wikkelingen op het gebied van nucleaire veiligheidscontrole.
2. Als de partijen dit overeenkomen, kan deze overeenkomst worden gewijzigd.
3. Wijzigingen treden in werking op de datum die door de partijen is gespecificeerd, middels de uitwisseling tussen hen van diplomatieke nota’s.
Artikel XV
Inwerkingtreding en duur
1. Deze overeenkomst treedt in werking op de datum van de laatste schriftelijke kennisgeving dat de voor de inwerkingtre ding vereiste interne procedures door de partijen zijn voltooid.
2. Deze overeenkomst blijft van kracht gedurende een aan vankelijke periode van tien jaar. Daarna wordt deze overeen komst automatisch verlengd door bijkomende termijnen van vijf jaar, tenzij een partij de andere partij ten minste zes maanden voor het verstrijken van een dergelijke bijkomende termijn in kennis stelt van haar voornemen deze overeenkomst te beëin digen.
3. Ongeacht schorsing, beëindiging of verval van deze over eenkomst of van samenwerking in het kader hiervan om welke reden dan ook, blijven de verplichtingen krachtens de artikelen III, IV, V, VI, VII, VIII, IX en X van deze overeenkomst zolang van kracht als aan deze artikelen onderworpen nucleair of niet- nucleair materiaal of uitrusting op het grondgebied van de an dere partij of te eniger plaatse onder haar jurisdictie of beschik kingsmacht blijft, of totdat in overeenstemming met de xxxxx xxxxxx van artikel IV van deze overeenkomst door de partijen wederzijds is vastgesteld dat dit nucleair materiaal niet langer bruikbaar is of praktisch niet is terug te winnen voor verwer king in een vorm waarin het bruikbaar is voor enige nucleaire activiteit die relevant is vanuit het standpunt van de veiligheids controle.
Gedaan in tweevoud te Pretoria, de achttiende juli tweeduizend dertien in de Bulgaarse, de Deense, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Itali aanse, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Nederlandse, de Poolse, de Portugese, de Roemeense, de Sloveense, de Slowaak se, de Spaanse, de Tsjechische en de Zweedse taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek.
TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, hiertoe naar beho ren gemachtigd, deze overeenkomst hebben ondertekend.
4. De bijlage bij deze overeenkomst vormt een integraal on derdeel van deze overeenkomst en kan overeenkomstig de leden 1 en 3 van dit artikel worden gewijzigd.
Voor de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie
Xxxxxx XXXXXXXX
Voor de regering van de Republiek Zuid-Afrika
Xxx XXXXXXX
BIJLAGE
Richtsnoeren inzake de toekenning van intellectuele-eigendomsrechten die voortvloeien uit gemeenschappelijke onderzoekswerkzaamheden uit hoofde van de Overeenkomst voor samenwerking op het gebied van het vreedzame gebruik van kernenergie
I. EIGENDOM, TOEKENNING EN UITOEFENING VaN RECHTEN
1. Deze bijlage is van toepassing op samenwerkingsactiviteiten in het kader van deze overeenkomst, tenzij anderszins overeengekomen door de partijen. De deelnemers ontwikkelen gezamenlijk programma’s voor technologiebeheer (PTB’s) met betrekking tot houderschap en gebruik, inclusief publicatie, van informatie en intellectuele eigendom welke uit de samenwerkingsactiviteiten voortvloeien. Deze PTB’s worden door de partijen goedgekeurd voordat de specifieke O&O-samenwerkingscontracten waarop zij betrekking hebben, gesloten worden.
De PTB’s worden opgezet met inachtneming van de doelstellingen van de samenwerkingsactiviteiten, de respectieve bijdragen van de deelnemers, de specificiteit van het verlenen van licenties per grondgebied of voor een bepaald toepassingsgebied, de voorwaarden van toepasselijke wetten en andere factoren die door de deelnemers van belang worden geacht. De rechten en verplichtingen in verband met de onderzoekswerkzaamheden van xxxxxxxxxxxxxxxx in het kader van deze overeenkomst met betrekking tot resultaten van intellectuele activiteiten (RIa) worden eveneens in de gemeenschappelijke PTB’s opgenomen.
2. RIa welke uit samenwerkingsactiviteiten voortvloeien en niet in het PTB zijn geregeld, worden met instemming van de partijen, overeenkomstig de beginselen van het PTB, toegewezen. In het geval van betwisting komen de RIa toe aan alle deelnemers aan het gezamenlijk onderzoek die de RIa hebben voortgebracht. Elke deelnemer op wie deze bepaling van toepassing is, heeft dan het recht die RIa zonder geografische beperking voor eigen com merciële doeleinden te gebruiken.
3. Elke partij zorgt ervoor dat de andere partij en haar deelnemers over de rechten op de RIa kunnen beschikken die hun overeenkomstig deze beginselen zijn toegekend.
4. Met inachtneming van de concurrentievoorwaarden op de onder de overeenkomst vallende gebieden, streeft elke partij ernaar dat de krachtens deze overeenkomst en de daaruit voortvloeiende regelingen verkregen rechten zodanig worden uitgeoefend, dat met name:
i) de verspreiding en het gebruik van gegevens die in het kader van de overeenkomst ontstaan zijn, rechtmatig bekend zijn gemaakt of anderszins rechtmatig beschikbaar zijn gesteld, worden aangemoedigd;
ii) de vaststelling en de uitvoering van internationale technische normen worden bevorderd.
II. WERKEN DIE ONDER HET aUTEURSRECHT VaLLEN
auteursrecht van de partijen of hun deelnemers wordt in het kader van deze overeenkomst behandeld overeenkom xxxx xx Xxxxxx Conventie voor de bescherming van werken van letterkunde en kunst (akte van Parijs, 1971).
III. WETENSCHaPPELIJKE PUBLICaTIES
Onverminderd deel IV van deze bijlage, en tenzij in het PTB anders overeengekomen, worden onderzoeksresultaten gezamenlijk door de partijen of deelnemers aan de betrokken samenwerkingsactiviteiten gepubliceerd. Met inacht neming van deze algemene regel gelden de volgende procedures:
a) indien door een partij of door de overheidsinstanties van die partij wetenschappelijke en technische tijdschriften, artikelen, rapporten, boeken, video-opnamen of computerprogrammatuur worden gepubliceerd, die het resultaat zijn van samenwerkingsactiviteiten uit hoofde van de onderhavige overeenkomst, heeft/hebben de andere partij of de andere deelnemers daarvan recht op een mondiaal geldige niet-uitsluitende, onherroepelijke licentie, vrij van royalty’s, om die werken te vertalen, te reproduceren, te bewerken, door te geven en in het openbaar te ver spreiden;
b) de partijen zien erop toe dat wetenschappelijke geschriften die het resultaat zijn van samenwerkingsactiviteiten uit hoofde van de onderhavige overeenkomst en die worden gepubliceerd door onafhankelijke uitgevers, op een zo ruim mogelijke schaal worden verspreid;
c) op alle openbaar te verspreiden exemplaren van een werk waarop auteursrechten rusten en dat volgens deze bepaling tot stand is gekomen, wordt de naam van de auteur(s) van het werk vermeld, tenzij naamvermelding door één of meer auteurs uitdrukkelijk wordt geweigerd. Ook moet op een duidelijk zichtbare plaats een vermelding worden opgenomen met betrekking tot de medewerking en de steun van de partijen en/of hun vertegenwoordigers en/of organisaties.
IV. NIET OPENBaaR TE MaKEN INFORMaTIE
1. Schriftelijke niet openbaar te maken informatie
a) Elke partij — of haar deelnemers, naargelang van het geval — stelt in een zo vroeg mogelijk stadium en bij voorkeur in het PTB vast welke informatie zij geheim wenst te houden met betrekking tot deze overeenkomst. Daarbij moeten onder meer de volgende criteria worden gehanteerd:
— het geheime karakter van de informatie, in die zin dat de gegevens — als geheel of in de gegeven samen stelling van de onderdelen — niet algemeen bekend zijn bij deskundigen en voor hen ook niet gemakkelijk met wettige middelen toegankelijk zijn,
— de feitelijke of mogelijke handelswaarde van de informatie ingevolge het geheime karakter ervan,
— de voorafgaande bescherming van de informatie, in die zin dat door de wettelijk bevoegde persoon onder de gegeven omstandigheden redelijke maatregelen zijn genomen om de geheimhouding van de gegevens te garanderen.
De partijen en hun deelnemers kunnen in bepaalde gevallen overeenkomen dat, tenzij anderszins aangegeven, bij de samenwerkingsactiviteiten in het kader van de overeenkomst verstrekte, uitgewisselde of tot stand gekomen informatie geheel of gedeeltelijk geheim moet blijven.
b) Xxxx partij ziet erop toe dat volgens deze overeenkomst als niet openbaar te maken en dus als vertrouwelijk beschouwde informatie op eenvoudige wijze door de andere partij als zodanig kan worden herkend, bijvoor beeld door een kenteken of een opschrift. Dit geldt ook voor elke reproductie, geheel of gedeeltelijk, van bedoelde informatie.
Een partij die uit hoofde van deze overeenkomst niet openbaar te maken informatie ontvangt, respecteert het vertrouwelijke karakter daarvan. Deze beperkingen worden automatisch opgeheven wanneer de gegevens door de eigenaar ongelimiteerd worden bekendgemaakt aan deskundigen op het gebied in kwestie.
c) Vertrouwelijke gegevens die ingevolge de onderhavige overeenkomst zijn medegedeeld, mogen door de ont vangende partij worden verspreid onder personen die behoren tot, of in dienst zijn bij de ontvangende partij, en andere betrokken departementen of instellingen van de ontvangende partij welke voor de specifieke doeleinden van de lopende samenwerkingsactiviteiten gemachtigd zijn, mits de vertrouwelijke gegevens worden verspreid krachtens een vertrouwelijkheidsovereenkomst en — zoals hierboven vermeld — als zodanig gemakkelijk kunnen worden herkend.
d) Met voorafgaande schriftelijke toestemming van de partij die de geheime informatie in het kader van de onderhavige overeenkomst verstrekt, mag de ontvangende partij die informatie op een ruimere schaal ver spreiden dan anders volgens punt c) toegestaan is. De partijen werken samen procedures uit voor het aanvragen en verkrijgen van een voorafgaande schriftelijke toestemming voor de verspreiding op ruimere schaal; elke partij verleent deze goedkeuring voor zover dit in het kader van haar binnenlands beleid en haar nationale voor schriften en wetten mogelijk is.
2. Niet-schriftelijke niet openbaar te maken informatie
Niet op schrift gestelde geheime gegevens of andere vertrouwelijke of geprivilegieerde informatie die worden verstrekt tijdens seminars en andere bijeenkomsten welke in het kader van deze overeenkomst plaatsvinden, of gegevens verkregen door de indienstneming van personeel, het gebruik van voorzieningen of gezamenlijke pro jecten, worden door de partijen of hun deelnemers behandeld conform de in deze bijlage vastgestelde beginselen voor schriftelijke informatie, mits de ontvanger van dergelijke geheime of anderszins vertrouwelijke gegevens geattendeerd is op het vertrouwelijke karakter van de informatie op het moment dat deze wordt verstrekt.
3. Beheer
Elke partij tracht ervoor te zorgen dat geheime informatie die zij uit hoofde van de overeenkomst ontvangt, wordt beheerd zoals in de overeenkomst is bepaald. Indien een van de partijen er zich rekenschap van geeft dat zij niet in staat is, of redelijkerwijze verwacht niet in staat te zullen zijn, om de in de punten 1 en 2 vervatte bepalingen inzake niet-verspreiding na te leven, stelt zij de andere partij daarvan onmiddellijk in kennis. De betrokken partijen plegen vervolgens overleg om een passende gedragslijn vast te stellen.
V. INDICaTIEVE KENMERKEN VaN HET PROGRaMMa VOOR TECHNOLOGIEBEHEER (PTB)
Het PTB is een tussen de deelnemers te sluiten bijzondere overeenkomst over de uitvoering van samenwerkings activiteiten en de respectieve rechten en verplichtingen van de deelnemers. Wat de RIa betreft, heeft het PTB normaliter onder meer betrekking op: houderschap, bescherming, gebruikersrechten voor O&O-doeleinden, exploitatie en verspreiding, met inbegrip van regelingen voor gemeenschappelijke publicatie, de rechten en verplichtingen van gastonderzoekers en arbitrageprocedures. Het PTB kan ook betrekking hebben op algemene en specifieke informatie, vergunningen en te verwachten resultaten.
VERORDENING (EU) Nr. 733/2013 VAN DE RAAD
van 22 juli 2013
tot wijziging van Verordening (EG) nr. 994/98 betreffende de toepassing van de artikelen 92 en 93 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap op bepaalde soorten van horizontale steunmaatregelen
(Voor de EER relevante tekst)
DE RaaD VaN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 109,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie, Gezien het advies van het Europees Parlement, Overwegende hetgeen volgt:
(1) Verordening (EG) nr. 994/98 van de Raad (1), kent de Commissie de bevoegdheid toe om bij verordening te verklaren dat bepaalde soorten steunmaatregelen verenig baar zijn met de interne markt en vrijgesteld zijn van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).
(2) Staatssteun is een objectief begrip, dat wordt omschreven in artikel 107, lid 1, VWEU. De in Verordening (EG) nr. 994/98 aan de Commissie toegekende bevoegdheid om groepsvrijstellingen vast te stellen, geldt alleen voor maat regelen die voldoen aan alle criteria van artikel 107, lid 1, VWEU en bijgevolg staatssteun zijn. Het feit dat een bepaalde categorie van steun wordt opgenomen in Ver ordening (EG) nr. 994/98 of in een vrijstellingsverorde ning laat onverlet of een maatregel wordt aangemerkt als staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.
(3) Verordening (EG) nr. 994/98 kent de Commissie de be voegdheid toe om te verklaren dat steun aan kleine en middelgrote ondernemingen („kmo’s”), steun voor onder zoek en ontwikkeling, steun voor milieubescherming, steun voor werkgelegenheid en opleiding en steunmaat regelen waarbij de kaart in acht wordt genomen die de Commissie met het oog op de toekenning van regionale steun voor elke lidstaat heeft goedgekeurd, verenigbaar zijn met de interne markt en niet onderworpen zijn aan de aanmeldingsverplichting.
(4) Verordening (EG) nr. 994/98 machtigt de Commissie om een vrijstelling te verlenen voor steun voor onderzoek en ontwikkeling, maar niet voor innovatie. Inmiddels is in
(1) PB L 142 van 14.5.1998, blz. 1.
xxxxxxx een beleidsprioriteit van de Unie geworden in het kader van de „Innovatie-Unie”, een van de vlaggenschip initiatieven van Europa 2020. Bovendien zijn veel steun maatregelen ten behoeve van innovatie betrekkelijk be perkt en leiden zij niet tot aanzienlijke verstoring van de mededinging.
(5) Het kan zijn dat een aantal door de lidstaten genomen maatregelen op het gebied van cultuur en de instandhou ding van het culturele erfgoed geen staatssteun zouden vormen, omdat zij niet aan alle criteria van artikel 107, lid 1, VWEU voldoen, bijvoorbeeld omdat de begunstigde geen economische activiteit uitoefent of omdat er geen effect is op de handel tussen lidstaten. Voor zover maat regelen op het gebied van cultuur en de instandhouding van het culturele erfgoed wel staatsteun zijn in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU, moeten de lidstaten thans deze maatregelen bij de Commissie aanmelden. Verordening (EG) nr. 994/98 machtigt de Commissie om een vrijstel ling te verlenen voor steun aan kmo’s, maar in de cultu rele sector is het nut van een dergelijke vrijstelling be perkt omdat de begunstigden dikwijls grote ondernemin gen zijn. Kleine projecten op het gebied van cultuur, creatie en de instandhouding van het culturele erfgoed geven echter doorgaans geen aanleiding tot aanzienlijke verstoring van de mededinging, zelfs wanneer zij door grotere ondernemingen worden uitgevoerd, en uit recente gevallen is gebleken dat de invloed ervan op het handels verkeer beperkt is.
(6) Vrijstellingen in de sector van cultuur en de instandhou ding van het culturele erfgoed kunnen op basis van de in richtsnoeren verwerkte ervaring van de Commissie wor den bepaald, zoals voor cinematografische en audiovisu ele werken, of per geval worden ontwikkeld. Bij het be palen van deze groepsvrijstellingen dient de Commissie er rekening mee te houden dat deze alleen betrekking mogen hebben op maatregelen die staatssteun zijn, dat ze in beginsel gericht dienen te zijn op maatregelen die bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de modernisering van het EU-staatssteunbeleid, en dat alleen groepsvrijstellingen kunnen worden verleend voor vormen van steun ten aanzien waarvan de Com missie over een uitgebreide ervaring beschikt. Voorts dient rekening te worden gehouden met de primaire be voegdheid van de lidstaten op het gebied van cultuur, met de bijzondere bescherming van de culturele verschei denheid op grond van artikel 167, lid 1, VWEU, en met het specifieke karakter van cultuur.
(7) De lidstaten moeten ook steunmaatregelen ter compen satie van door natuurrampen veroorzaakte schade bij de Commissie aanmelden. De in verband hiermee toege kende bedragen zijn in de regel gering, en er kunnen duidelijke verenigbaarheidsvoorwaarden worden vast gesteld. Verordening (EG) nr. 994/98 machtigt de Com missie om dergelijke steun vrij te stellen van de aanmel dingsverplichting, doch uitsluitend indien het steun aan kmo’s betreft. Grote ondernemingen kunnen echter ook door natuurrampen worden getroffen. De Commissie heeft ondervonden dat dergelijke steun niet tot aanzien lijke verstoring van de mededinging leidt, en er kunnen op basis van de opgedane ervaring duidelijke verenigbaar heidsvoorwaarden worden vastgesteld.
(8) Voorts moeten de lidstaten steunmaatregelen ter com pensatie van door bepaalde ongunstige weersomstandig heden veroorzaakte schade in de visserijsector bij de Commissie aanmelden. De in verband hiermee toege kende bedragen zijn in de regel gering, en er kunnen duidelijke verenigbaarheidsvoorwaarden worden vast gesteld. Verordening (EG) nr. 994/98 machtigt de Com missie om dergelijke steun vrij te stellen van de aanmel dingsverplichting, doch uitsluitend indien het steun aan kmo’s betreft. Grote ondernemingen in de visserijsector kunnen echter ook door ongunstige weersomstandighe den worden getroffen. De Commissie heeft ondervonden dat dergelijke steun niet tot aanzienlijke verstoring van de mededinging leidt, en er kunnen op basis van de opge dane ervaring duidelijke verenigbaarheidsvoorwaarden worden vastgesteld.
(9) Overeenkomstig artikel 42 VWEU zijn de staatssteun regels onder bepaalde voorwaarden niet van toepassing op sommige steunmaatregelen ten behoeve van in bijlage I bij het VWEU genoemde landbouwproducten. artikel 42 geldt niet voor bosbouw of voor niet in bijlage I ver melde producten. Daarom kan momenteel, op grond van Verordening (EG) nr. 994/98, steun voor bosbouw en voor de afzetbevordering van niet in bijlage I vermelde producten uit de voedingssector uitsluitend worden vrij gesteld indien deze beperkt blijft tot kmo’s. De Commis sie zou de mogelijkheid moeten hebben om bepaalde soorten steun voor de bosbouw, onder andere de steun die in programma’s voor plattelandsontwikkeling is opge nomen, evenals bepaalde steun ten behoeve van de af zetbevordering van, en reclameactiviteiten voor, niet in bijlage I opgenomen producten uit de voedingssector vrij te stellen, indien zij heeft ondervonden dat steun in deze gevallen slechts in beperkte mate tot verstoring van de mededinging leidt en dat duidelijke verenigbaarheidsvoor waarden kunnen worden vastgesteld.
(10) Op grond van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad van 27 juli 2006 inzake het Europees Visserijfonds (1), zijn de artikelen 107, 108 en 109 VWEU van toepassing op steun van de lidstaten ten gunste van ondernemingen in de visserijsector, maar niet op financiële bijdragen van de lidstaten die uit hoofde
(1) PB L 223 van 15.8.2006, blz. 1.
van, en in overeenstemming met, Verordening (EG) nr. 1198/2006 worden verricht. Bijkomende overheidssteun voor de instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee en van de biologische zoetwaterrijkdommen heeft gewoonlijk slechts een geringe invloed op de handel tussen de lidstaten, levert een bijdrage aan de doelstellin gen van de Unie op het gebied van maritiem en visserij beleid, en veroorzaakt geen ernstige verstoring van de mededinging. Bovendien zijn de betrokken bedragen over het algemeen gering, en kunnen duidelijke verenig baarheidsvoorwaarden worden vastgesteld.
(11) Het kan zijn dat een aantal door de lidstaten genomen maatregelen op het gebied van sport, met name amateur sport, geen staatssteun zouden vormen, omdat zij niet aan alle criteria van artikel 107, lid 1, VWEU voldoen, bijvoorbeeld omdat de begunstigde geen economische activiteit uitoefent of omdat er geen effect is op de han del tussen lidstaten. Voor zover maatregelen op het ge bied van sport wel staatsteun zijn in de zin van arti kel 107, lid 1, VWEU, moeten de lidstaten thans deze maatregelen bij de Commissie aanmelden. Steunmaat regelen voor sport, met name voor amateursport of kleinschalige sport, hebben vaak slechts een geringe in vloed op de handel tussen de lidstaten en veroorzaken geen ernstige verstoring van de mededinging. Ook de toegekende bedragen zijn doorgaans beperkt. Op grond van de opgedane ervaring kunnen duidelijke verenigbaar heidsvoorwaarden worden vastgesteld om ervoor te zor gen dat steun ten behoeve van sport niet tot aanzienlijke verstoring leidt.
(12) Wat steun voor lucht- en zeevervoer betreft, weet de Commissie uit ervaring dat sociale steun voor het vervoer van bewoners van afgelegen gebieden, zoals ultraperifere gebieden en eilanden, waaronder insulaire lidstaten die één regio vormen en dunbevolkte gebieden, niet tot sig nificante verstoring van de mededinging leidt, mits er geen onderscheid wordt gemaakt op grond van de iden titeit van de operatoren. Bovendien kunnen duidelijke verenigbaarheidsvoorwaarden worden vastgesteld.
(13) De Commissie heeft in de afgelopen jaren ruime ervaring opgedaan met steun voor de breedbandsectorinfrastruc tuur, en heeft richtsnoeren ter zake ontwikkeld (2). Daar bij is gebleken dat steun voor bepaalde soorten breed bandinfrastructuur niet tot ernstige verstoring leidt en dat hiervoor een groepsvrijstelling zou kunnen worden ver leend, mits aan bepaalde verenigbaarheidsvoorwaarden wordt voldaan en de infrastructuur wordt opgezet in
„witte gebieden”, d.w.z. gebieden waar geen infrastructuur van dezelfde categorie (breedband of zeer snelle toe gangsnetwerken van de volgende generatie (very high- speed next-generation access — NGa) voorhanden is en de ontwikkeling daarvan in de nabije toekomst on waarschijnlijk is, zoals bepaald in de in de richtsnoeren vervatte criteria. Dit geldt voor steun voor de voorziening
(2) Mededeling van de Commissie — „EU-richtsnoeren voor de toepas sing van de staatssteunregels in het kader van de snelle uitrol van breedbandnetwerken” (PB C 25 van 26.1.2013, blz. 1).
met basisbreedband evenals voor steun voor individuele aard ervan, niet precies kunnen worden uitgedrukt in
maatregelen van geringe omvang voor
NGa
en voor
termen van steunintensiteit of maximumsteunbedragen;
civieltechnische werken op het gebied van breedband en passieve breedbandinfrastructuur.
(14) Wat infrastructuur betreft, kan het zijn dat een aantal door de lidstaten genomen maatregelen geen staatssteun zouden vormen, omdat zij niet aan alle criteria van ar tikel 107, lid 1, VWEU voldoen, bijvoorbeeld omdat de begunstigde geen economische activiteit uitoefent, omdat er geen gevolgen zijn voor het handelsverkeer tussen de lidstaten of omdat de maatregel een compensatie vormt voor een dienst van algemeen economisch belang die aan alle criteria van de altmark-jurisprudentie voldoet (1). Voor zover de financiering van infrastructuur wel xxxxxxx xxxx is in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU, moeten de lidstaten deze bij de Commissie aanmelden. Wat infra structuur betreft, kunnen kleine steunbedragen voor in frastructuurprojecten een doeltreffend middel zijn om de doelstellingen van de Unie te steunen, voor zover de kosten door de steun tot een minimum worden beperkt en de mogelijke verstoring van de mededinging beperkt is. De Commissie moet daarom vrijstelling kunnen ver lenen voor staatssteun voor infrastructuurprojecten ter ondersteuning van de doelstellingen van deze verorde ning en ter ondersteuning van andere doelstellingen van gemeenschappelijk belang, met name de doelstellin gen van de Europa 2020-strategie (2). Het kan daarbij gaan om steun voor projecten waarbij sectoroverschrij dende netwerken of faciliteiten betrokken zijn en die relatief beperkte steunbedragen vergen. Groepsvrijstellin gen kunnen echter alleen worden verleend voor infra structuurprojecten waarmee de Commissie genoeg erva ring heeft om duidelijke en strikte verenigbaarheidscrite ria te kunnen vaststellen die garanderen dat het risico op een mogelijke verstoring van de mededinging gering is en dat grote steunbedragen onderworpen blijven aan de aan meldingsverplichting van artikel 108, lid 3, VWEU.
(15) Het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 994/98 dient derhalve te worden uitgebreid tot nieuwe soorten steunmaatregelen. Deze uitbreiding heeft geen invloed op het feit dat een maatregel als staatssteun wordt aange merkt in categorieën of sectoren waarin de lidstaten reeds actief zijn.
(16) Verordening (EG) nr. 994/98 bepaalt dat de drempels voor elke categorie van steun waarvoor de Commissie een groepsvrijstellingsverordening vaststelt, moeten wor den uitgedrukt hetzij als steunintensiteit ten opzichte van een reeks in aanmerking komende kosten, hetzij als maximumsteunbedragen. Door deze voorwaarde is het moeilijk een groepsvrijstelling toe te kennen voor be paalde soorten steunmaatregelen die, door de bijzondere
(1) arrest van het Hof van Justitie van 24 juli 2003 in Zaak C-280/00, altmark Trans GmbH and Regierungspräsidium Magdeburg tegen Nahverkehrsgesellschaft altmark GmbH (Jurispr. 2003, blz. I-7747).
(2) Zie „aanbeveling 2010/410/EU van de Raad van 13 juli 2010 in zake de globale richtsnoeren voor het economisch beleid van de lidstaten en de Gemeenschap (PB L 191 van 23.7.2010, blz. 28) en Besluit 2010/707/EU van de Raad van 21 oktober 2010 betref fende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lid staten (PB L 308 van 24.11.2010, blz. 46).
zoals financieringsinstrumenten of bepaalde soorten maatregelen ter bevordering van risicokapitaalinvesterin gen. Dit is met name een gevolg van het feit dat er bij dergelijke complexe maatregelen sprake kan zijn van steun op verschillende niveaus: rechtstreeks begunstigden, intermediaire begunstigden en indirect begunstigden. Ge zien het toenemende belang van dergelijke maatregelen en de bijdrage die zij leveren aan het bereiken van de doelstellingen van de Unie, dient meer flexibiliteit te wor den geboden om hen vrij te stellen. Het zou derhalve mogelijk moeten zijn om in het geval van dergelijke maatregelen de drempels voor een specifieke toekenning van steun uit te drukken in termen van maximaal steun niveau voor of met betrekking tot die maatregel. Het maximale staatssteunniveau kan een steunelement omvat ten, dat niet noodzakelijk staatssteun is, mits de maat regel ten minste enkele elementen omvat die staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU inhouden, en die niet onbeduidend zijn.
(17) Verordening (EG) nr. 994/98 bepaalt dat de lidstaten samenvattingen moeten indienen van de inlichtingen be treffende door hen ten uitvoer gelegde steun die onder een vrijstellingsverordening valt. De bekendmaking van deze samenvattingen is noodzakelijk om de transparantie van de door de lidstaten vastgestelde maatregelen te waarborgen. De bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie was, ten tijde van de vaststelling van Verordening (EG) nr. 994/98, de meest doeltreffende ma nier om transparantie te verzekeren. Door de opkomst van de elektronische communicatiemiddelen is de be kendmaking van de samenvattingen op de website van de Commissie thans echter een snellere en efficiëntere methode, die een grotere mate van transparantie biedt ten voordele van de belanghebbenden. Deze samenvat tingen hoeven daarom niet meer in het Publicatieblad te worden bekendgemaakt, maar dienen op de website van de Commissie te worden geplaatst.
(18) Evenzo dienen ontwerpverordeningen en andere docu menten die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 994/98 door het adviescomité inzake overheidssteun moeten worden onderzocht, op de website van de Commissie te worden bekendgemaakt in plaats van in het Publicatie blad, om voor grotere transparantie te zorgen, de admi nistratieve lasten te verminderen en vertraging bij de publicatie te voorkomen.
(19) Volgens de raadplegingsprocedure van artikel 8 van Ver ordening (EG) nr. 994/98 moet het adviescomité inzake overheidssteun worden geraadpleegd alvorens een ont werpverordening wordt bekendgemaakt. Ten behoeve van de transparantie dient de ontwerpverordening echter tegelijkertijd met de eerste raadpleging van het advies comité door de Commissie op de website van de Com missie te worden bekendgemaakt.
(20) Verordening (EG) nr. 994/98 moet derhalve dienovereen komstig worden gewijzigd,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VaSTGESTELD:
Artikel 1
Verordening (EG) nr. 994/98 wordt als volgt gewijzigd:
1) De titel van de verordening wordt vervangen door:
„Verordening (EG) Nr. 994/98 van de Raad van 7 mei 1998 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op bepaalde soorten van horizontale steunmaatregelen”.
2) artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
a) lid 1, onder a), wordt vervangen door:
„a) categorieën van steun ten behoeve van:
i) kleine en middelgrote ondernemingen;
ii) onderzoek, ontwikkeling en innovatie;
iii) milieubescherming;
iv) werkgelegenheid en opleiding;
v) cultuur en instandhouding van het culturele erf goed;
vi) compensatie van door natuurrampen veroor zaakte schade;
vii) compensatie van door ongunstige weersomstan digheden aan de visserijsector toegebrachte scha de;
viii) bosbouw;
ix) afzetbevordering van niet in bijlage I bij het VWEU genoemde producten uit de voedingssec tor;
x) instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee en van de biologische zoetwaterrijk dommen;
xi) sport;
xii) bewoners van afgelegen gebieden op het gebied van vervoer, met een sociaal karakter, die zonder discriminatie op grond van de identiteit van de operator wordt toegekend;
xiii) basisbreedbandinfrastructuur, individuele infra structuurmaatregelen van geringe omvang met betrekking tot toegangsnetwerken van de vol gende generatie en civieltechnische werken op het gebied van breedband en passieve breed
bandinfrastructuur, in gebieden waar een derge lijke infrastructuur niet voorhanden is en waar schijnlijk evenmin op korte termijn zal worden ontwikkeld;
xiv) infrastructuur ter ondersteuning van de in de punten i) tot en met xiii) en de onder b) van dit lid vervatte doelstellingen en ter ondersteu ning van andere doelstellingen van gemeen schappelijk belang, met name de doelstellingen van de Europa 2020-strategie.”;
b) lid 2, onder c), wordt vervangen door:
„c) de drempels die worden uitgedrukt hetzij als steunin tensiteit ten opzichte van een reeks in aanmerking komende kosten, hetzij in de vorm van een maxi mumbedrag, hetzij, voor bepaalde soorten steun waarvan de intensiteit of het bedrag soms moeilijk precies te bepalen is, met name financieringsinstru menten of risicokapitaalinvesteringen of dergelijke, als maximaal steunniveau voor of met betrekking tot die maatregel, onverminderd de kwalificatie van de betrokken maatregelen in het licht van artikel 107, lid 1, VWEU;”.
3) artikel 3, lid 2, wordt vervangen door:
„2. Meteen bij de uitvoering van steunregelingen of van buiten een regeling toegekende individuele steunmaatregelen welke uit hoofde van de in artikel 1, lid 1, bedoelde ver ordeningen zijn vrijgesteld, doen de lidstaten de Commissie, met het oog op bekendmaking daarvan op de website van de Commissie, een samenvatting toekomen van de inlichtingen betreffende deze steunregelingen of individuele steunmaat regelen die niet onder een vrijgestelde steunregeling vallen.”.
4) artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
a) lid 1, onder a), wordt vervangen door:
„a) op het moment waarop zij een ontwerpverordening bekendmaakt overeenkomstig artikel 6;”;
b) in lid 2 wordt de tweede zin vervangen door:
„Bij deze uitnodiging worden de te bespreken onderwer pen en documenten gevoegd; deze kunnen op de website van de Commissie worden gepubliceerd.”.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 22 juli 2013.
Voor de Raad De voorzitter
X. xXXXXX
VERORDENING (EU) Nr. 734/2013 VAN DE RAAD
van 22 juli 2013
tot wijziging van Verordening (EG) nr. 659/1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag
(Voor de EER relevante tekst)
DE RaaD VaN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 109,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Gezien het advies van het Europees Parlement,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) In het kader van een grondige modernisering van de staatssteunvoorschriften als bijdrage aan zowel de tenuit voerlegging van de Europa 2020-strategie voor groei (1) als de begrotingsconsolidatie, dient artikel 107 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) doeltreffend en eenvormig te worden toegepast in de gehele Unie. Verordening (EG) nr. 659/1999 (2) codificeerde en versterkte de vroegere praktijk van de Commissie om de rechtszekerheid te vergroten en de ontwikkeling van het staatssteunbeleid in een trans parante omgeving te ondersteunen. In het licht van de met de toepassing van die verordening opgedane ervaring en van recente ontwikkelingen zoals de uitbreiding van de Unie en de financieel-economische crisis, dienen be paalde aspecten van Verordening (EG) nr. 659/1999 evenwel te worden gewijzigd om de Commissie in staat te stellen nog doeltreffender te op te treden.
(2) Ter beoordeling van de verenigbaarheid met de interne markt van aangemelde of onrechtmatige staatssteun, waarvoor de Commissie op grond van artikel 108 van het VWEU uitsluitend bevoegd is, dient ervoor te worden gezorgd dat de Commissie, met het oog op de hand having van de staatssteunregels, de bevoegdheid heeft een lidstaat, een onderneming of een ondernemersvereni ging om alle nodige marktinformatie te verzoeken indien zij twijfelt aan de verenigbaarheid van de betrokken
maatregel met de Unievoorschriften en om die reden de formele onderzoeksprocedure heeft ingesteld. De Commissie dient deze bevoegdheid met name te ge bruiken in gevallen waarin een ingewikkelde inhoudelijke beoordeling nodig lijkt. Bij het besluit deze bevoegdheid te gebruiken, dient de Commissie naar behoren rekening te houden met de duur van het voorlopige onderzoek.
(3) Ter beoordeling van de verenigbaarheid van een steun maatregel nadat de formele onderzoeksprocedure is in gesteld, met name inzake technisch complexe zaken die inhoudelijk moeten worden onderzocht, dient de Com missie, indien de door de betrokken lidstaat tijdens het eerste onderzoek geleverde informatie onvoldoende is, door middel van een gewoon verzoek of bij besluit, van een lidstaat, een onderneming of een ondernemers vereniging te kunnen verlangen dat zij alle voor de af ronding van haar beoordeling noodzakelijke marktinfor matie verstrekken, met inachtneming van het evenredig heidsbeginsel, met name voor het midden- en klein bedrijf/kleine en middelgrote ondernemingen (het mkb).
(4) In het licht van de bijzondere verhouding tussen begun stigden van steun en de betrokken lidstaat, dient de Com missie alleen met instemming van de betrokken lidstaat om informatie van een begunstigde van steun te kunnen verzoeken. De verstrekking van informatie door de be gunstigde van de betrokken steunmaatregel vormt geen rechtsgrondslag voor bilaterale onderhandelingen tussen de Commissie en de betrokken begunstigde.
(5) De Commissie dient de adressaten te bepalen van ver zoeken om informatie op basis van objectieve criteria, aangepast per geval, en zorgt ervoor dat, indien het ver zoek aan een steekproef van ondernemingen of onder nemersverenigingen gericht is, binnen elke categorie een representatieve reeks respondenten is gekozen. De ge zochte informatie dient met name te bestaan uit feitelijke bedrijfs- en marktgegevens en een analyse op basis van feiten van het functioneren van de markt.
(6) als initiatiefnemer van de procedure is de Commissie
(1) Mededeling van de Commissie, „Europa 2020: Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei” van 3 maart 2010, COM(2010) 2020 final.
(2) PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1.
verantwoordelijk voor het onderzoek van zowel de in formatieoverdracht door de lidstaten, de ondernemingen of de ondernemersverenigingen, als de beweerde vertrou welijkheid voor de bekendgemaakte informatie.
(7) De Commissie dient de inachtneming van de aan onder nemingen of ondernemersverenigingen gerichte verzoe ken om informatie, waar passend, te kunnen afdwingen door middel van evenredige geldboeten en dwangsom men. Bij het bepalen van de bedragen van de geldboeten en dwangsommen dient de Commissie terdege rekening te houden met de beginselen van evenredigheid en rede lijkheid, met name met betrekking tot het mkb. De rech ten van de partijen van wie wordt verlangd dat zij in formatie verschaffen, dienen te worden gevrijwaard door hen, voorafgaand aan een besluit waarbij geldboeten of dwangsommen worden opgelegd, in de gelegenheid te stellen hun standpunten uiteen te zetten. Het Hof van Justitie van de Europese Unie dient, overeenkomstig ar tikel 261 van het VWEU, over volledige rechtsmacht wat betreft de geldboeten of dwangsommen te beschikken.
(8) Met inachtneming van de beginselen van evenredigheid en redelijkheid, moet de Commissie de mogelijkheid heb ben de dwangsommen te verminderen of volledig kwijt te schelden, indien de adressaten van de verzoeken de verzochte informatie verschaffen, zij het na het verstrij ken van de termijn.
(9) Geldboeten en dwangsommen gelden niet voor lidstaten omdat deze, overeenkomstig artikel 4 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) gebonden zijn om loyaal met de Commissie samen te werken, en de Com missie alle informatie te verschaffen die nodig is om haar taken uit hoofde van Verordening (EG) nr. 659/1999 te vervullen.
(10) Ter bescherming van de rechten van verdediging van de betrokken lidstaat, dient hij afschriften te ontvangen van de informatieverzoeken die aan andere lidstaten, aan on dernemingen of aan ondernemersverenigingen zijn ver zonden, en zijn commentaar te kunnen indienen met betrekking tot de ontvangen opmerkingen. Hij dient te vens op de hoogte te worden gesteld van de namen van de ondernemingen en de verenigingen van ondernemin gen waaraan een verzoek werd gericht, voor zover die entiteiten geen rechtmatig belang bij de bescherming van hun identiteit hebben aangetoond.
(11) De Commissie dient naar behoren rekening te houden met het rechtmatige belang van de ondernemingen bij het beschermen van hun bedrijfsgevoelige informatie. Het dient voor de Commissie niet mogelijk te zijn om door respondenten verstrekte vertrouwelijke informatie die niet kan worden geaggregeerd of anderszins geano nimiseerd, in een besluit te gebruiken, tenzij zij vooraf hun toestemming heeft gekregen om deze informatie aan de betrokken lidstaat vrij te geven.
(12) In gevallen waar als vertrouwelijk aangemerkte informatie niet onder de geheimhoudingsplicht lijkt te vallen, dient een mechanisme te worden uitgewerkt, aan de hand waarvan de Commissie kan besluiten in hoeverre die informatie mag worden vrijgegeven. In het besluit om een bewering dat informatie vertrouwelijk is te verwer pen, dient een termijn te worden vermeld, na afloop waarvan de informatie wordt vrijgegeven, zodat de be trokkene een beroep kan doen op de ter beschikking staande rechterlijke bescherming, inclusief voorlopige maatregelen.
(13) De Commissie moet de mogelijkheid hebben informatie over onrechtmatige steun, ongeacht de bron ervan, ambtshalve te onderzoeken om de inachtneming van artikel 108 van het VWEU, en met name van de ver plichting tot aanmelding en de standstill-bepaling in ar tikel 108, lid 3, van het VWEU, te waarborgen en om een steunmaatregel op zijn verenigbaarheid met de in terne markt te beoordelen. In dat verband zijn klachten een onmisbare bron van informatie voor het opsporen van inbreuken op de staatssteunregels van de Unie.
(14) Teneinde de kwaliteit te verbeteren van de klachten die bij de Commissie worden ingediend en tegelijk de trans parantie en rechtszekerheid te vergroten, dienen de voor waarden te worden bepaald waaraan een klacht dient te voldoen om de Commissie informatie over mogelijk on rechtmatige steun ter beschikking te stellen en het voor lopige onderzoek te kunnen instellen. Klachten die niet aan deze voorwaarden voldoen, dienen te worden behan deld als algemene marktinformatie en dienen niet nood zakelijk tot ambtshalve onderzoeken te leiden.
(15) Van klagers dient te worden verlangd dat zij aantonen dat zij belanghebbende zijn in de zin van artikel 108, lid 2, van het VWEU en van artikel 1, onder h), van Ver ordening (EG) nr. 659/1999. Van hen dient tevens te worden verlangd dat zij een bepaalde hoeveelheid infor matie verschaffen via een formulier dat de Commissie door middel van een uitvoeringsbepaling moet kunnen vaststellen. Om mogelijke klagers niet te ontmoedigen, dient in de uitvoeringsbepaling in acht genomen te wor den dat de eisen voor het indienen van een klacht door een belanghebbende niet te onereus mogen zijn.
(16) Ten behoeve van de rechtszekerheid dienen verjarings termijnen te worden bepaald voor het opleggen en af dwingen van geldboeten en dwangsommen.
(17) Met het oog op een coherente aanpak door de Commis sie van vergelijkbare kwesties voor de gehele interne markt dienen de bestaande bevoegdheden van de Com missie te worden aangevuld, door een specifieke rechts grondslag in te voeren om onderzoeken naar bepaalde economische sectoren of bepaalde steuninstrumenten in verscheidene lidstaten in te stellen. Met het oog op de evenredigheidseisen en de zware administratieve last die met dergelijke onderzoeken gepaard gaat, dienen secto rale onderzoeken alleen te worden uitgevoerd indien op grond van de beschikbare informatie een redelijk vermoe den bestaat dat staatssteunmaatregelen in een bepaalde sector de mededinging binnen de interne markt van ver scheidene lidstaten materieel kunnen beperken of verval sen, of dat bestaande steunmaatregelen in een bepaalde sector in verscheidene lidstaten niet of niet langer met de interne markt verenigbaar zijn. Door middel van derge lijke onderzoeken kan de Commissie horizontale staats steunvraagstukken doelmatig en transparant behandelen en vooraf een totaalbeeld van de betrokken sector ver werven.
(18) Een coherente toepassing van de staatssteunregels vereist ook dat regelingen worden uitgewerkt voor de samen werking tussen de rechterlijke instanties van de lidstaten en de Commissie. Deze samenwerking is relevant voor alle rechterlijke instanties van de lidstaten die artikel 107, lid 1, en artikel 108 van het VWEU toepassen. Met name dienen de nationale rechterlijke instanties de mogelijkheid te hebben zich tot de Commissie te wenden om infor matie of adviezen over de toepassing van de regels be treffende de staatssteun te verkrijgen. De Commissie dient echter ook de mogelijkheid te hebben schriftelijke of mondelinge opmerkingen in te dienen bij de nationale rechterlijke instanties die artikel 107, lid 1, of artikel 108 van het VWEU moeten toepassen. als zij de nationale rechterlijke instanties in dit verband ondersteunt, dient de Commissie te handelen overeenkomstig haar verplichting om het algemeen belang te verdedigen.
(19) De opmerkingen en adviezen van de Commissie dienen artikel 267 van het Verdrag onverlet te laten en de na tionale rechterlijke instanties hier niet rechtens door te binden. Zij moeten worden ingediend binnen het kader van de nationale procedures en praktijken, waaronder die welke de rechten van de partijen beschermen, onvermin derd de volledige onafhankelijkheid van de nationale rechterlijke instanties. Door de Commissie ambtshalve ingediende opmerkingen dienen beperkt te blijven tot zaken die van belang zijn voor de coherente toepassing van artikel 107, lid 1, of artikel 108 van het VWEU, met name tot zaken die van belang zijn voor de tenuitvoer legging of de verdere ontwikkeling van de jurisprudentie ter zake van staatssteun van de Unie.
(20) In het belang van de transparantie en de rechtszekerheid dient informatie over besluiten van de Commissie open baar te worden gemaakt. Daarom dienen besluiten om geldboeten of dwangsommen op te leggen, te worden bekendgemaakt, omdat zij de belangen van de betrokken
bronnen kunnen raken. Bij het bekendmaken van haar besluiten dient de Commissie, overeenkomstig artikel 339 van het VWEU, de regels inzake de geheimhoudings plicht, waaronder de bescherming van alle vertrouwelijke informatie en persoonsgegevens, na te leven.
(21) De Commissie dient, in nauw overleg met het Raadge vend Comité inzake overheidssteun, de mogelijkheid te hebben uitvoeringsbepalingen vast te stellen betreffende nadere regels inzake de vorm, inhoud en andere criteria van de overeenkomstig Verordening (EG) nr. 659/1999 ingediende klachten.
(22) Verordening (EG) nr. 659/1999 dient derhalve dienover eenkomstig te worden gewijzigd,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VaSTGESTELD:
Artikel 1
Verordening (EG) nr. 659/1999 wordt als volgt gewijzigd:
1) De titel van de verordening wordt vervangen door:
„VERORDENING (EG) Nr. 659/1999 VAN DE RAAD VAN 22 MAART 1999 TOT VASTSTELLING VAN NADERE BEPALINGEN VOOR DE TOEPASSING VAN ARTIKEL 108 VAN HET VERDRAG BETREF FENDE DE WERKING VAN DE EUROPESE UNIE”.
2) De titel van artikel 5 wordt vervangen door:
„Verzoek om informatie aan de aanmeldende lidstaat”.
3) De volgende artikelen worden ingevoegd:
„Artikel 6 bis
Verzoek om informatie aan andere bronnen
1. Na de instelling van de formele onderzoeksprocedure van artikel 6, met name inzake technisch complexe zaken die inhoudelijk moeten worden onderzocht, kan de Com missie, indien de door de betrokken lidstaat tijdens het voorlopige onderzoek verschafte informatie ontoereikend is, een andere lidstaat, een onderneming of een onder nemersvereniging verzoeken dat deze alle marktinformatie verstrekt die nodig is om de Commissie in staat te stellen haar beoordeling van de betrokken maatregel af te ronden, met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel, met name voor het mkb.
2. De Commissie kan uitsluitend om informatie verzoeken:
a) indien die beperkt is tot de formele onderzoeksprocedu res waarvan de Commissie heeft vastgesteld dat die tot dan toe ontoereikend zijn, en
b) wat de begunstigden van steun betreft, indien de betrok ken lidstaat met het verzoek instemt.
3. De ondernemingen of ondernemersverenigingen die, naar aanleiding van een verzoek om marktinformatie van de Commissie, informatie verschaffen op basis van de leden 6 en 7, dienen hun antwoord tegelijk bij de Commissie en de betrokken lidstaat in, voor zover de verschafte stukken geen informatie bevatten die vertrouwelijk is ten opzichte van die lidstaat.
De Commissie beheert en monitort de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten, de ondernemingen of de ondernemersverenigingen, en verifieert de beweerde ver trouwelijkheid van de uitgewisselde informatie.
4. De Commissie verzoekt alleen om informatie die de het verzoek betreffende lidstaten, ondernemingen of onder nemersverenigingen ter beschikking staat.
5. De lidstaten verstrekken de informatie op grond van een eenvoudig verzoek en binnen een door de Commissie vastgestelde termijn die in de regel niet meer dan één maand mag belopen. Indien een lidstaat de verzochte in formatie niet binnen die termijn of onvolledig verschaft, stuurt de Commissie een herinnering.
6. De Commissie kan door middel van een eenvoudig verzoek informatie van een onderneming of ondernemers vereniging verlangen. Wanneer de Commissie een eenvou dig verzoek om informatie aan een onderneming of onder nemersvereniging toezendt, vermeldt zij de rechtsgrondslag voor en het doel van het verzoek, geeft zij aan welke informatie wordt verlangd, en stelt zij een redelijke termijn vast waarbinnen die informatie moet worden verstrekt. Zij vermeldt ook de geldboeten die in artikel 6 ter, lid 1, zijn bepaald voor het verschaffen van onjuiste of misleidende informatie.
7. De Commissie kan een onderneming of onder nemersvereniging bij besluit om informatie verzoeken. In dien de Commissie ondernemingen of ondernemersvereni gingen bij besluit verzoekt informatie te verstrekken, ver meldt zij de rechtsgrondslag voor en het doel van het ver zoek, geeft zij aan welke informatie wordt verlangd en stelt
zij een redelijke termijn vast waarbinnen die informatie moet worden verstrekt. Naargelang het geval, vermeldt zij ook de in artikel 6 ter, lid 1, bepaalde geldboeten en ver meldt zij de in artikel 6 ter, lid 2, bepaalde dwangsommen of legt deze op. Zij wijst daarenboven op het recht van de onderneming of ondernemersvereniging om bij het Hof van Justitie van de Europese Unie een rechtsmiddel tegen het besluit in te stellen.
8. Wanneer de Commissie een verzoek uitbrengt over eenkomstig lid 1 of lid 6 of een besluit vaststelt overeen komstig lid 7, verschaft zij tegelijk de betrokken lidstaat een afschrift daarvan. De Commissie geeft aan welke crite ria zij heeft toegepast om de ontvanger van een verzoek of een besluit te bepalen.
9. Tot het verstrekken namens de betrokken onder neming van de informatie waarom verzocht wordt of die verlangd wordt zijn gehouden de eigenaren van de onder nemingen of hun vertegenwoordigers of, in het geval van rechtspersonen, vennootschappen of verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid, de krachtens de wet of statuten tot vertegenwoordiging bevoegde personen. Naar behoren ge machtigde personen kunnen de informatie verstrekken na mens hun opdrachtgevers. De opdrachtgevers blijven niet temin volledig verantwoordelijk indien de verstrekte infor matie onjuist, onvolledig of misleidend is.
Artikel 6 ter
Geldboeten en dwangsommen
1. De Commissie kan, indien nodig of evenredig geacht, bij besluit aan ondernemingen of ondernemersverenigingen geldboeten van ten hoogste 1 % van de in het voorafgaande boekjaar behaalde omzet opleggen, wanneer deze opzette lijk of uit grove onachtzaamheid:
a) in antwoord op een verzoek in de zin van artikel 6 bis, lid 6, onjuiste of misleidende informatie verstrekken;
b) in antwoord op een overeenkomstig artikel 6 bis, lid 7, vastgesteld besluit onjuiste, onvolledige of misleidende informatie verstrekken, dan wel de informatie niet bin nen de vastgestelde termijn verstrekken.
2. De Commissie kan bij besluit aan ondernemingen of ondernemersverenigingen dwangsommen opleggen indien een onderneming of ondernemersvereniging verzuimt de volledige en juiste informatie te verstrekken, zoals verlangd bij het overeenkomstig artikel 6 bis, lid 7, door de Com missie vastgestelde besluit.
De dwangsommen belopen ten hoogste 5 % van de gemid delde dagelijkse omzet van de betrokken onderneming of de betrokken vereniging in het voorafgaande boekjaar voor elke werkdag waarmee de in haar besluit vastgestelde ter mijn wordt overschreden, berekend vanaf de in het besluit vastgestelde datum, totdat de ondernemingen of onder nemersverenigingen de informatie waarom de Commissie verzoekt of die door haar wordt verlangd, verstrekken op volledige en juiste wijze.
3. Bij de vaststelling van het bedrag van de geldboete of de dwangsom wordt met de aard, de zwaarte en de duur van de inbreuk rekening gehouden, met inachtneming van de beginselen van evenredigheid en redelijkheid, met name voor het mkb.
4. Wanneer de ondernemingen of ondernemersvereni gingen de verplichting zijn nagekomen ter afdwinging waarvan de dwangsom was opgelegd, kan de Commissie de uiteindelijk verschuldigde dwangsom verminderen ten aanzien van het bedrag dat voortvloeit uit het oorspronke lijke besluit waarbij dwangsommen werden opgelegd. De Commissie kan de dwangsommen tevens kwijtschelden.
5. alvorens de in lid 1 of lid 2 bedoelde besluiten vast te stellen, stelt de Commissie een laatste termijn van twee weken om de betrokken ondernemingen of ondernemers verenigingen de ontbrekende marktinformatie te doen ver strekken en stelt zij hen tevens in de gelegenheid hun standpunt kenbaar te maken.
6. Het Hof van Justitie van de Europese Unie bezit ter zake van een rechtsmiddel tegen door de Commissie opge legde geldboeten of dwangsommen volledige rechtsmacht in de zin van artikel 261 van het VWEU. Het kan de opgelegde geldboete of dwangsom intrekken, verlagen of verhogen.”.
4) In artikel 7 worden de volgende leden toegevoegd:
„8. alvorens de in de leden 2 tot en met 5 bedoelde besluiten vast te stellen, stelt de Commissie de betrokken lidstaat in de gelegenheid om zijn standpunt binnen een termijn die in de regel ten hoogste één maand beloopt, kenbaar te maken ten aanzien van de op grond van arti kel 6 bis, lid 3, door de Commissie ontvangen en aan de betrokken lidstaat verschafte informatie.
9. De Commissie maakt in een overeenkomstig de leden 2 tot en met 5 vastgesteld besluit alleen gebruik van door respondenten verstrekte vertrouwelijke informatie die niet kan worden geaggregeerd of anderszins geanonimiseerd wanneer zij hun toestemming heeft gekregen om deze in formatie vrij te geven aan de betrokken lidstaat. De Com missie kan een met een redenen omkleed besluit vaststellen, dat ter kennis van de betrokken onderneming of ondernemersvereniging wordt gebracht, waarin zij tot de
bevinding komt dat de door een respondent verschafte, als vertrouwelijk gemarkeerde informatie niet beschermd is en een datum bepaalt na welke die informatie zal worden vrijgegeven. Die periode mag niet korter dan één maand zijn.
10. De Commissie houdt naar behoren rekening met het gerechtvaardigde belang van de ondernemingen bij het be schermen van hun bedrijfsgevoelige informatie en andere vertrouwelijke informatie. Een onderneming of een onder nemersvereniging, die informatie verstrekt krachtens arti kel 6 bis, en die geen begunstigde van de betrokken steun maatregel, kan, wanneer bekendmaking schade zou kunnen veroorzaken, verzoeken dat haar identiteit voor de betrok ken lidstaat geheim wordt gehouden.”.
5) In artikel 10 worden de leden 1 en 2 vervangen door:
„1. Onverminderd artikel 20 kan de Commissie ambts halve informatie, uit welke bron ook, onderzoeken met betrekking tot mogelijk onrechtmatige steun.
De Commissie onderzoekt een klacht die een belangheb bende overeenkomstig artikel 20, lid 2, heeft ingediend, zo snel mogelijk en zorgt ervoor dat de betrokken lidstaat volledig en regelmatig van de vooruitgang en het resultaat van het onderzoek op de hoogte wordt gehouden.
2. Zo nodig verzoekt de Commissie de betrokken lid staat om informatie. artikel 2, lid 2, en artikel 5, leden l en 2, zijn van overeenkomstige toepassing.
Nadat de formele onderzoeksprocedure is ingesteld, kan de Commissie, op grond van de artikelen 6 bis en 6 ter, die van overeenkomstige toepassing zijn, tevens een andere lidstaat, een onderneming of een ondernemersvereniging om informatie verzoeken.”.
6) Na artikel 14 wordt het volgende hoofd ingevoegd:
„HOOFDSTUK III BIS
VERJARINGSTERMIJNEN”.
7) De titel van artikel 15 komt als volgt te luiden:
„Verjaringstermijn voor de terugvordering van steun”.
8) De volgende artikelen worden ingevoegd:
„Artikel 15 bis
Verjaringstermijn voor het opleggen van geldboeten en dwangsommen
1. Voor de door artikel 6 ter aan de Commissie ver leende bevoegdheden geldt een verjaringstermijn van drie jaar.
2. De in lid 1 bepaalde termijn gaat in op de dag waarop de in artikel 6 ter bedoelde inbreuk is gemaakt. Bij voortdurende of voortgezette inbreuken gaat de termijn echter pas in op de dag waarop de inbreuk is beëindigd.
3. Iedere handeling die de Commissie stelt met het oog op het onderzoek van of procedures ten aanzien van een in artikel 6 ter bedoelde inbreuk, stuit de verjaring van de oplegging van geldboeten of dwangsommen, vanaf de dag waarop van de handeling aan de betrokken onder neming of ondernemersvereniging kennis is gegeven.
4. Na iedere stuiting begint een nieuwe verjaringstermijn te lopen. De verjaring treedt echter ten laatste in op de dag waarop een termijn van zes jaar is verstreken zonder dat de Commissie een geldboete of een dwangsom heeft opgelegd. Die termijn wordt verlengd met de periode gedurende welke de verjaringstermijn in overeenstemming met lid 5 wordt geschorst.
5. De verjaring ter zake van de oplegging van geldboe ten en dwangsommen wordt geschorst zolang het besluit van de Commissie bij het Hof van Justitie van de Europese Unie aanhangig is.
Artikel 15 ter
Verjaringstermijn voor de tenuitvoerlegging van geldboeten en dwangsommen
1. De verjaringstermijn voor de aan de Commissie ver leende bevoegdheden om overeenkomstig artikel 6 ter vast gestelde besluiten ten uitvoer te leggen, beloopt vijf jaar.
2. De in lid 1 bepaalde termijn gaat in op de dag waarop het krachtens artikel 6 ter genomen besluit in kracht van gewijsde is gegaan.
3. De in lid 1 bepaalde verjaringstermijn wordt gestuit:
a) door de kennisgeving van een besluit waarbij het oor spronkelijke bedrag van de geldboete of de dwangsom wordt gewijzigd of waarbij een daartoe strekkend ver zoek wordt afgewezen;
b) door elke handeling van een op verzoek van de Com missie handelende lidstaat of van de Commissie tot in ning van de geldboete of de dwangsom.
4. Na iedere stuiting begint een nieuwe verjaringstermijn te lopen.
5. De in lid 1 bedoelde verjaringstermijn wordt ge schorst zolang:
a) de respondent betalingsfaciliteiten worden toegestaan;
b) de tenuitvoerlegging krachtens een beslissing van het Hof van Justitie van de Europese Unie is opgeschort.”.
9) artikel 16 komt als volgt te luiden:
„Artikel 16
Misbruik van steun
Onverminderd artikel 23 kan de Commissie in gevallen van misbruik van steun de formele onderzoeksprocedure instel len, overeenkomstig artikel 4, lid 4. De artikelen 6, 6 bis, 6
ter, 7, 9 en 10, artikel 11, lid 1, en de artikelen 12 tot en met 15 zijn van overeenkomstige toepassing.”.
10) artikel 20, lid 2, komt als volgt te luiden:
„2. Elke belanghebbende kan een klacht indienen om de Commissie in kennis te stellen van mogelijk onrechtmatige steun of van mogelijk misbruik van steun. Te dien einde vult de belanghebbende een in een uitvoeringsbepaling als bedoeld in artikel 27 vastgesteld formulier in, en verschaft hij de daarin gevraagde verplichte informatie.
Wanneer de Commissie van oordeel is dat de belangheb bende het verplichte klachtenformulier niet heeft nageleefd of de feiten en juridische argumenten die de belangheb bende heeft aangevoerd, onvoldoende gronden bieden om, op grond van een provisioneel onderzoek, aan te to nen dat er sprake is van onrechtmatige steun of misbruik van steun, stelt zij de belanghebbende partij daarvan in kennis en nodigt zij deze uit om opmerkingen in te dienen binnen een bepaalde termijn die in de regel niet meer dan één maand beloopt. Indien de belanghebbende partij haar standpunten niet binnen die vastgestelde termijn kenbaar maakt, wordt de klacht geacht te zijn ingetrokken. De Commissie stelt de betrokken lidstaat ervan in kennis als een klacht wordt geacht te zijn ingetrokken.
De Commissie stuurt de klager een afschrift van het besluit over een geval dat betrekking heeft op het onderwerp van de klacht.”.
11) Het volgende hoofdstuk wordt ingevoegd na artikel 20:
„HOOFDSTUK VI BIS
ONDERZOEKEN NAAR BEPAALDE SECTOREN VAN DE ECONOMIE EN NAAR STEUNINSTRUMENTEN
Artikel 20 bis
Onderzoeken naar bepaalde sectoren van de economie en naar steuninstrumenten
1. Wanneer er op grond van de beschikbare informatie een redelijk vermoeden bestaat dat staatssteunmaatregelen in een bepaalde sector of op basis van een bepaald steun instrument de mededinging binnen de interne markt mate rieel kunnen beperken of vervalsen, of dat bestaande steun maatregelen in een bepaalde sector in verscheidene lidstaten niet of niet meer verenigbaar zijn met de interne markt, kan de Commissie in verscheidene lidstaten onderzoek doen naar die sector van de economie of naar het gebruik van het betrokken steuninstrument. In het kader van dat onderzoek kan de Commissie de lidstaten en/of de betrok ken ondernemingen of ondernemersverenigingen verzoe ken alle informatie te verschaffen die voor de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het VWEU noodzakelijk is, met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel.
De Commissie motiveert bij alle krachtens dit artikel ver stuurde informatieverzoeken het onderzoek en de keuze van de adressaten.
De Commissie maakt een verslag over de uitkomsten van haar onderzoek naar bepaalde sectoren van de economie of bepaalde soorten steuninstrumenten in verscheidene lidsta ten bekend en verzoekt de lidstaten en betrokken onder nemingen of ondernemersverenigingen opmerkingen te maken.
2. De informatie die uit sectorale onderzoeken is ver kregen, kan in het kader van procedures krachtens deze verordening worden gebruikt.
3. De artikelen 5, 6 bis en 6 ter zijn van overeenkom stige toepassing.”.
12) Het volgende hoofdstuk wordt ingevoegd na artikel 23:
„HOOFDSTUK VII BIS
SAMENWERKING MET DE NATIONALE RECHTERLIJKE INSTANTIES
Artikel 23 bis
Samenwerking met de nationale rechterlijke instanties
1. De rechterlijke instanties van de lidstaten kunnen naar aanleiding van de toepassing van artikel 107, lid 1,
en artikel 108 van het VWEU de Commissie verzoeken informatie te verstrekken waarover zij beschikt, of een ad vies te geven over vragen betreffende de toepassing van staatssteunregels.
2. Indien de coherente toepassing van artikel 107, lid 1, of artikel 108 van het VWEU zulks vereist, kan de Com missie, eigener beweging, schriftelijke opmerkingen indie nen bij de rechterlijke instanties van de lidstaten die belast zijn met de uitvoering van de regels inzake staatssteun. Met toestemming van de betrokken rechterlijke instantie kan zij ook mondelinge opmerkingen maken.
Voorafgaand aan de formele indiening van haar opmerkin gen stelt de Commissie de betrokken lidstaat op de hoogte van haar voornemen daartoe.
Uitsluitend met het oog op de formulering van haar op merkingen kan de Commissie de toepasselijke rechterlijke instantie van de lidstaat verzoeken om haar alle voor de beoordeling van de aangelegenheid noodzakelijke stukken toe te zenden.”.
13) artikel 25 komt als volgt te luiden:
„Artikel 25
Adressaten van besluiten
1. De op grond van artikel 6 bis, lid 7, artikel 6 ter, leden 1 en 2, en artikel 7, lid 9, vastgestelde besluiten worden gericht tot de betrokken onderneming of onder nemersvereniging. De Commissie stelt de adressaten onver wijld in kennis va de besluiten en geeft de adressaten de gelegenheid om de Commissie mee te delen welke infor matie volgens hen onder de geheimhoudingsplicht valt.
2. alle overige overeenkomstig de hoofdstukken II, III, IV, V en VII vastgestelde besluiten van de Commissie wor den tot de betrokken lidstaat gericht. De Commissie stelt de betrokken lidstaat onverwijld daarvan in kennis en geeft die lidstaat de gelegenheid om de Commissie mee te delen welke informatie volgens hem onder de geheimhoudings plicht valt.”.
14) In artikel 26 wordt het volgende lid ingevoegd:
„2 bis. De Commissie maakt besluiten uit hoofde van artikel 6 ter, leden 1 en 2, bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie.”.
15) artikel 27 komt als volgt te luiden:
„Artikel 27
Uitvoeringsbepalingen
De Commissie is bevoegd om, volgens de procedure van artikel 29, uitvoeringsbepalingen vast te stellen met betrek king tot:
a) de vorm, de inhoud en de overige bijzonderheden van aanmeldingen;
b) de vorm, de inhoud en de overige bijzonderheden van jaarlijkse verslagen;
c) de vorm, de inhoud en de overige bijzonderheden van de overeenkomstig artikel 10, lid 1, en artikel 20, lid 2, ingediende klachten;
d) bijzonderheden met betrekking tot verjaringstermijnen en de berekening van verjaringstermijnen, en
e) het in artikel 14, lid 2, bedoelde rentepercentage.”.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 22 juli 2013.
Voor de Raad De voorzitter
X. xXXXXX
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 735/2013 VAN DE RAAD
van 30 juli 2013
tot uitvoering van Verordening (EU) nr. 101/2011 betreffende restrictieve maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten in verband met de situatie in Tunesië
DE RaaD VaN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 101/2011 van de Raad van 4 fe bruari 2011 betreffende restrictieve maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten in verband met de situatie in Tunesië (1), en met name artikel 12, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Op 4 februari 2011 heeft de Raad Verordening (EU) nr. 101/2011 vastgesteld.
(2) De vermeldingen voor drie personen op de lijst van na tuurlijke en rechtspersonen, entiteiten of lichamen in bij lage I bij Verordening (EU) nr. 101/2011 moeten worden vervangen en voor hun aanwijzing moeten nieuwe moti veringen worden verstrekt.
(3) Bijlage I bij Verordening (EU) nr. 101/2011 moet dien overeenkomstig worden gewijzigd,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VaSTGESTELD:
Artikel 1
Bijlage I bij Verordening (EU) nr. 101/2011 wordt gewijzigd zoals aangegeven in de bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekend making ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 30 juli 2013.
Voor de Raad De voorzitter
L. XXXXXXXXXXX
(1) PB L 31 van 5.2.2011, blz. 1.
BIJLAGE
De vermeldingen voor de onderstaande personen op de lijst van natuurlijke en rechtspersonen, entiteiten of lichamen in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 101/2011 worden vervangen door de volgende vermeldingen:
Naam | Informatie ter identificatie | Motivering | |
1. | Xxxxxxx Xxx Xxxxxx Xxx Xxxxxxx XXxXXXXX | Xxxxxxxx, geboren op 7 januari 1980 te Sabha-Libië, zoon van Xxxxxx XXXXXX, bedrijfsleider, ge trouwd met Xxxx XXXXX, woonach tig Résidence de l’Étoile du Nord — suite B — 7ème étage — appt. nr. 25 — Centre urbain du nord — Cité El Khadra — Tunis, hou der van CNI nr. 04524472. | Persoon naar wie door de Tunesische autoriteiten een gerechtelijk onderzoek is ingesteld wegens medeplichtigheid bij het machtsmisbruik door een openbaar ambtsdrager (de voormalige direc teur van Société Tunisienne de Banque en de voormalige directeur van de Banque Nationale agricole) om een ongerechtvaardigd voordeel voor een derde te verkrijgen en de overheid ver lies toe te brengen. |
2. | Xxxx Xxxxxxx Xxxxxx Xxx Xxxxxx Xxx Xxxxxxx Xxxxxx XxXXXX | Xxxxxxxx, geboren op 2 december 1981 te Tunis, zoon van Xxxxx XXXXXXx, getrouwd met Xxxxxxx XXX xXX, houder van CNI nr. 04682068. | Persoon naar wie door de Tunesische autoriteiten een gerechtelijk onderzoek is ingesteld wegens uitoefening van onrechtmatige invloed op een openbaar ambtsdrager (voormalig president Xxx xxx) teneinde direct of indirect een voordeel voor een derde te verkrijgen, medeplichtigheid aan machtsmisbruik door een openbaar ambtsdrager (voormalig president Xxx xxx) om een ongerecht vaardigd voordeel voor een derde te verkrijgen en de overheid verlies toe te brengen, en mede plichtigheid aan de verduistering van Tunesische overheidsgelden door een openbaar ambtsdrager (voormalig president Xxx xxx). |
3. | Mohamed Slim Ben Xxxxxxx Xxxxxx Ben Xxxxx XXXXXXX | Tunesiër, geboren op 13 januari 1959, zoon van Xxxxx XXxXXX, getrouwd met Xxxxxx XXX xXX, president-directeur van een on derneming, woonachtig rue du Jardin — Sidi Bousaid — Tunis, houder van CNI nr. 00400688. | Persoon naar wie door de Tunesische autoriteiten een gerechtelijk onderzoek is ingesteld wegens misbruik van invloed op een openbaar ambts drager (voormalig president Xxx xxx) met het oog op het direct of indirect verkrijgen van voor delen ten behoeve van derden en medeplichtig heid aan machtsmisbruik door een openbaar ambtsdrager om een ongerechtvaardigd voordeel voor een derde te verkrijgen en de overheid ver lies toe te brengen. |
GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) Nr. 736/2013 VAN DE COMMISSIE
van 17 mei 2013
tot wijziging van Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de duur van het werkprogramma voor het onderzoek van bestaande werkzame stoffen
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parle ment en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (1), en met name arti kel 89, lid 1, tweede streepje,
Overwegende hetgeen volgt:
van een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen en het gebruik van biociden (3), zal het onderzoek echter pas tegen 31 december 2024 zijn afgerond.
(4) Xxxxxx moet het werkprogramma tot die datum worden verlengd,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VaSTGESTELD:
Artikel 1
artikel 89, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EU) nr.
(1) Verordening (EU) nr. 528/2012 voorziet in de voortzet ting van het overeenkomstig artikel 16, lid 2, van Richt lijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (2) aangevatte werkprogramma voor syste xxxxxxx onderzoek van alle bestaande werkzame stoffen die in biociden worden gebruikt.
528/2012 wordt vervangen door:
„1. De Commissie zet de uitvoering van het overeenkom stig artikel 16, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG aangevatte werk programma voor systematisch onderzoek van alle bestaande werkzame stoffen voort, met als doel dit uiterlijk op 31 de cember 2024 af te ronden. De Commissie wordt daartoe overeenkomstig artikel 83 gemachtigd om gedelegeerde han
(2)
artikel 89, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 528/2012 voorziet in de afronding van het werkpro gramma op 14 mei 2014.
delingen vast te stellen teneinde dat werkprogramma uit te voeren en de desbetreffende rechten en plichten van de be voegde autoriteiten en de deelnemers aan het programma te specificeren.”
(3) Volgens de laatste schattingen van de Commissie, zoals verwoord in haar mededeling aan het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 6, van het Verdrag be treffende de werking van de Europese Unie betreffende het standpunt van de Raad met het oog op de vaststelling
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag vol gende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 17 mei 2013.
Voor de Commissie De voorzitter
Xxxx Xxxxxx XxXXXXX
(1) PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1.
(2) PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1. (3) COM(2011) 498 definitief.
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 737/2013 VAN DE COMMISSIE
van 30 juli 2013
tot wijziging van Verordening (EG) nr. 501/2008 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 3/2008 van de Raad inzake voorlichtings- en afzetbevorderingsacties voor landbouwproducten op de binnenmarkt en in derde landen
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 3/2008 van de Raad van 17 de cember 2007 betreffende voorlichtings- en afzetbevorderings acties voor landbouwproducten op de binnenmarkt en in derde landen (1), en met name de artikelen 4, 5 en 15,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) In Verordening (EG) nr. 501/2008 van de Commissie (2) zijn voorschriften vastgesteld voor het opstellen, de se lectie, de uitvoering, de financiering en de controle van de in Verordening (EG) nr. 3/2008 bedoelde voorlich tings- en afzetbevorderingsacties.
(2) De lijst van thema’s en producten waarvoor overeenkom stig artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 3/2008 acties mogen worden uitgevoerd op de binnenmarkt is vastgesteld in bijlage I, deel a, van Verordening (EG) nr. 501/2008 en de lijst van producten waarvoor overeen komstig artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 3/2008 afzetbevorderingsacties in derde landen kunnen worden uitgevoerd, is vastgesteld in bijlage II, deel a, van Ver ordening (EG) nr. 501/2008. Deze lijsten worden elke twee jaar herzien.
(3) De in artikel 5, lid 1, van Verordening (EG) nr. 3/2008 bedoelde richtsnoeren zijn vastgesteld in bijlage I, deel B, van Verordening (EG) nr. 501/2008.
(4) Tegen de achtergrond van de crisis in de sector schapen vlees en met het oog op bewustmaking inzake schapen vlees en de productie en consumptie ervan, moeten be roeps- en bedrijfskolomorganisaties een beroep kunnen doen op medefinanciering van de EU voor voorlichtings- en afzetbevorderingsprogramma’s met betrekking tot schapenvlees van oorsprong uit de Unie.
(1) PB L 3 van 5.1.2008, blz. 1.
(5) Facultatieve kwaliteitsaanduidingen, die zijn ingevoerd bij Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parle ment en de Raad van 21 november 2012 inzake kwali teitsregelingen voor landbouwproducten en levensmidde len (3), vormen een tweede reeks waardetoevoegende kwaliteitsregelingen. Ze kunnen op de binnenmarkt ken baar worden gemaakt en verwijzen naar specifieke hori zontale kenmerken die betrekking hebben op een of meer categorieën producten, landbouwproductiemetho den of verwerkingseigenschappen die van toepassing zijn in specifieke gebieden. Om de beschikbaarheid van programma’s voor afzetbevordering op de binnenmarkt uit te breiden tot alle bestaande kwaliteitsregelingen, die nen producten die onder de regeling voor facultatieve kwaliteitsaanduidingen vallen, te worden opgenomen als in aanmerking komende producten, evenals de producten die onder een regeling voor beschermde oorsprongsbena mingen (BOB), beschermde geografische aanduidingen (BGa) of gegarandeerde traditionele specialiteiten (GTS) vallen.
(6) De redenen om pluimveevlees op te nemen in de lijst van in aanmerking komende producten, zijn niet langer van toepassing, aangezien er na de vogelgriepcrisis voldoende tijd is verstreken om het vertrouwen van de consument te herstellen. Bijgevolg dienen alle verwijzingen naar pluimveevlees te worden geschrapt.
(7) Bij de keuze van derde landen in bijlage II, deel B, van Verordening (EG) nr. 501/2008 moet rekening worden gehouden met de feitelijke of potentiële vraag op de markten van derde landen. Gezien de gestaag groeiende consumptie, het potentieel en de belangstelling voor landbouwproducten uit de Unie, alsook een grotere reik wijdte van EU-programma’s en -samenwerkingsprojecten, dienen nieuwe landen en gebieden te worden overwogen als markten die in aanmerking komen voor de afzetbe vorderingsprogramma’s.
(8) Gezien de toetreding van Kroatië tot de EU op 1 juli 2013 dient dit land te worden verwijderd van de lijst van in aanmerking komende derde landen.
(9) Verordening (EG) nr. 501/2008 moet derhalve dienover eenkomstig worden gewijzigd.
(10) De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in over eenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmark ten,
(2) PB L 147 van 6.6.2008, blz. 3. (3) PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VaSTGESTELD:
Artikel 1
De bijlagen I, II en III bij Verordening (EG) nr. 501/2008 worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 30 juli 2013.
Voor de Commissie De voorzitter
Xxxx Xxxxxx XxXXXXX
BIJLAGE
De bijlagen I, II en III bij Verordening (EG) nr. 501/2008 worden als volgt gewijzigd:
(1) Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:
a) Deel a. „Lijst van thema’s en producten” wordt als volgt gewijzigd:
i) het dertiende streepje wordt vervangen door:
„— producten die zijn geregistreerd in het kader van de volgende regelingen: beschermde oorsprongsbena mingen (BOB), beschermde geografische aanduidingen (BGa), gegarandeerde traditionele specialiteiten (GTS) of facultatieve kwaliteitsaanduidingen in de zin van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad (*)
(*) PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.”;
ii) het vijftiende streepje wordt geschrapt;
iii) het volgende streepje wordt toegevoegd:
„— schapenvlees”
b) Deel B. „Richtsnoeren” wordt als volgt gewijzigd:
i) in de richtsnoeren inzake „VERS, GEKOELD OF BEVROREN VLEES DaT IS GEPRODUCEERD OVEREENKOM STIG EEN COMMUNaUTaIRE OF EEN NaTIONaLE KWaLITEITSREGELING” worden de woorden „BOB/ BGa/GTS en biologische landbouw” in punt 2. „Doelstellingen” vervangen door „BOB/BGa/GTS, facultatieve kwaliteitsaanduidingen en biologische landbouw”;
ii) de richtsnoeren inzake „PRODUCTEN MET EEN BESCHERMDE OORSPRONGSBENaMING (BOB) OF EEN BESCHERMDE GEOGRaFISCHE aaNDUIDING (BGa), EN GEGaRaNDEERDE TRaDITIONELE SPECIaLITEI TEN (GTS)” worden vervangen door:
„PRODUCTEN DIE ZIJN GEREGISTREERD IN HET KaDER VaN DE REGELINGEN VOOR BESCHERMDE OORSPRONGSBENaMINGEN (BOB), BESCHERMDE GEOGRaFISCHE aaNDUIDINGEN (BGa), GEGaRaN DEERDE TRaDITIONELE SPECIaLITEITEN (GTS) OF FaCULTaTIEVE KWaLITEITSaaNDUIDINGEN IN DE ZIN VaN VERORDENING (EU) Nr. 1151/2012
1. Algemene analyse van de situatie
De in Verordening (EU) nr. 1151/2012 vastgestelde EU-regeling voor de bescherming van productbena mingen speelt een essentiële rol in de tenuitvoerlegging van de kwaliteitsaanpak van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Er moeten dan ook verdere inspanningen worden geleverd om campagnes op te zetten die tot doel hebben deze producten, de beschermde benamingen die ze dragen en de facultatieve kwaliteits aanduidingen bekend te maken bij iedereen die bij de productie, bereiding, afzet en consumptie van deze producten betrokken is.
2. Doelstellingen
De voorlichtings- en afzetbevorderingscampagnes moeten, veeleer dan op één of een zeer beperkt aantal productbenamingen, gericht zijn op groepen van benamingen die zijn toegekend aan bepaalde productca tegorieën of aan producten die in één of meer regio’s van één of meer lidstaten worden geproduceerd.
De campagnes moeten tot doel hebben:
— uitvoerige informatie te verstrekken over de inhoud, de werking en het uniale karakter van de regelin gen, en met name over het effect ervan op de commerciële waarde van producten met beschermde benamingen of facultatieve kwaliteitsaanduidingen, die, zodra ze zijn geregistreerd, profiteren van de bescherming die uit deze regelingen voortvloeit;
— consumenten, distributeurs en vaklui uit de voedingssector beter vertrouwd te maken met de EU- symbolen voor BOB/BGa/GTS-producten en producten met facultatieve kwaliteitsaanduidingen;
— het gebruik van de regeling aan te moedigen bij groeperingen van producenten/verwerkers die er nog niet aan deelnemen, met name door hen ertoe aan te zetten de benamingen van producten die aan de basisvoorwaarden voor registratie voldoen, te laten registreren en facultatieve kwaliteitsaanduidingen toe te passen;
— producenten en verwerkers in de betrokken regio’s die nog niet aan de regelingen deelnemen, aan te moedigen in de productie van producten met geregistreerde benamingen te stappen, en hen ertoe aan te zetten om met het oog daarop de specificaties en controlevoorschriften die voor de betrokken be schermde benamingen zijn vastgesteld, in acht te nemen;
— de vraag naar de betrokken producten te stimuleren door consumenten en distributeurs te informeren over het bestaan, de betekenis en de voordelen van de regelingen en de desbetreffende logo’s, alsmede over de voorwaarden voor de toekenning van de benamingen, de desbetreffende controles en het traceerbaarheidssysteem.
3. Doelgroepen
— producenten en verwerkers,
— distributeurs (supermarkten, groothandel, kleinhandel, cateringbedrijven, kantines, restaurants),
— consumenten en consumentenverenigingen,
— informatiedoorgeefluiken.
4. Belangrijkste boodschappen
— producten met beschermde benamingen hebben specifieke kenmerken die verband houden met hun geografische oorsprong. Heeft een product een BOB, dan zijn de kwaliteit of de kenmerken ervan hoofdzakelijk of uitsluitend toe te schrijven aan het geografische milieu, dat factoren van natuurlijke en menselijke aard omvat. Producten met een BGa zijn producten met een bepaalde hoedanigheid of faam die aan de geografische oorsprong kan worden toegeschreven en waarbij ten minste een van de productie-, verwerkings- of bereidingsfasen in het afgebakende geografische gebied plaatsvinden;
— de specifieke kenmerken van GTS-producten zijn terug te voeren op een typische, traditionele produc tiewijze of op het gebruik van traditionele grondstoffen;
— producten met het BOB/BGa/GTS-symbool van de EU worden in de hele Unie beschouwd als produc ten die op een door geografie en traditie bepaalde wijze zijn geproduceerd en waarop controles worden toegepast;
— facultatieve kwaliteitsaanduidingen houden verband met een kenmerk van een of meer categorieën producten of met een teelt- of verwerkingseigenschap die van toepassing is op specifieke gebieden;
— het gebruik van de facultatieve kwaliteitsaanduiding voegt waarde toe aan het product in vergelijking met producten van vergelijkbare aard;
— facultatieve kwaliteitsaanduidingen hebben een EU-dimensie;
— bepaalde producten die onder BOB-, BGa-, GTS- of facultatieve kwaliteitsaanduidingsregelingen vallen als voorbeeld stellen voor de commerciële meerwaarde die de registratie in het kader van de bescher mingsregelingen aan producten kan geven;
— de beschermingsregelingen zijn bevorderlijk voor het culturele erfgoed van de Unie, voor de diversiteit van de landbouwproductie en voor het behoud van het platteland.
5. Belangrijkste hulpmiddelen
— Internet en andere elektronische hulpmiddelen,
— PR-contacten met de media (vak-, dames- en culinaire bladen),
— contacten met consumentenverenigingen,
— voorlichting en demonstraties bij verkooppunten,
— audiovisuele media (bv. televisiespots),
— drukwerk (folders, brochures, enz.),
— deelname aan handelsbeurzen,
— voorlichtings- en opleidingsseminars/acties over de werking van de EU-regelingen inzake BOB’s, BGa’s, GTS’en of facultatieve kwaliteitsaanduidingen.
6. Looptijd en reikwijdte van de programma’s
12 tot 36 maanden, met een voorkeur voor meerjarenprogramma’s waarin voor iedere fase een strategie en duidelijke doelstellingen worden omschreven.”;
iii) de richtsnoeren inzake „PLUIMVEEVLEES” worden geschrapt;
iv) de volgende nieuwe richtsnoeren inzake „SCHaPENVLEES” worden toegevoegd:
„SCHaPENVLEES
1. Algemene analyse van de situatie
De sector schapenvlees is een zeer gevoelige sector, die een crisisperiode doormaakt: het verbruik, de productie en de prijzen gaan in dalende lijn, terwijl de kosten stijgen (invoering van elektronische identi ficatie, voederprijzen, traditionele productie zoals verweiding). Bovendien wordt steeds meer schapenvlees uit derde landen ingevoerd. Door de afname van de winstgevendheid zien veel producenten zich genood zaakt de productie op te geven, wat de verscheidenheid van het vleesaanbod in de Unie kan aantasten en
kan leiden tot een verdere leegloop van het platteland. Schapenvlees is een belangrijk deel van het culinaire erfgoed van de EU en de productie ervan speelt, met name in gebieden met moeilijke landbouwomstandig heden, een belangrijke rol wat betreft landschapsbehoud en sociaaleconomische impact.
2. Doelstellingen
— De doelgroepen meer bewust maken van de kwaliteit en de duurzame productieomstandigheden van schapenvlees en de bijzondere rol van het vlees in het culinaire erfgoed van de Unie;
— de consumptie van schapenvlees verhogen.
3. Doelgroepen
— Producenten en verwerkers,
— distributeurs (supermarkten, groothandel, kleinhandel, cateringbedrijven, kantines, restaurants),
— consumenten (in het bijzonder de jongere tussen 18 en 40 jaar oud) en consumentenverenigingen,
— informatiedoorgeefluiken, journalisten, gastronomiedeskundigen.
4. Belangrijkste boodschappen
— Milieuvriendelijke en traditionele productiemethoden,
— traceerbaarheid (elektronische identificatie),
— via de etikettering van het vlees kan de consument de herkomst en de kenmerken van de producten vaststellen,
— de consument informeren over de verscheidenheid, de organoleptische kenmerken en de voedings waarde van schapenvlees,
— bereidingsadvies, recepten,
— de voorlichtings- en afzetbevorderingscampagnes beperken zich tot in de EU geproduceerde producten.
5. Belangrijkste hulpmiddelen
— Internet en andere elektronische hulpmiddelen,
— promotie bij verkooppunten (proeverijen, recepten, voorlichting),
— contacten met de pers en PR (evenementen, deelname aan beurzen, enz.),
— reclame (of redactionele artikelen met reclame) in de pers,
— audiovisuele media (televisie en radio),
— deelname aan handelsbeurzen,
— overige kanalen.
6. Looptijd en reikwijdte van de programma’s
12 tot 36 maanden, met een voorkeur voor meerjarenprogramma’s waarin voor iedere fase een strategie en duidelijke doelstellingen worden omschreven en die door twee of meer lidstaten worden georganiseerd en in ten minste twee nieuwe markten worden uitgevoerd.”;
(2) Bijlage II wordt als volgt gewijzigd:
a) Deel a. „LIJST VAN DE PRODUCTEN WAARVOOR AFZETBEVORDERINGSACTIES KUNNEN WOR DEN UITGEVOERD” wordt als volgt gewijzigd:
i) het elfde streepje wordt vervangen door:
„— producten met een beschermde oorsprongsbenaming (BOB) of een beschermde geografische aanduiding (BGa) en gegarandeerde traditionele specialiteiten (GTS’en) in de zin van Verordening (EU) nr. 1151/2012”
ii) het volgende nieuwe streepje wordt toegevoegd:
„— schapenvlees”
b) Deel B. „LIJST VAN MARKTEN VAN DERDE LANDEN WAAR AFZETBEVORDERINGSACTIES KUNNEN WORDEN UITGEVOERD” wordt als volgt gewijzigd:
i) Deel a. „Landen” wordt als volgt gewijzigd:
— Zuid-afrika en Kroatië worden geschrapt
— de volgende nieuwe streepjes worden toegevoegd:
„— albanië
— armenië
— azerbeidzjan
— Belarus
— Georgië
— Kazachstan
— Moldavië
— Oezbekistan”
ii) Deel B. „Geografische gebieden” wordt als volgt gewijzigd:
— Noord-afrika wordt geschrapt
— het volgende nieuwe streepje wordt toegevoegd:
„— afrika”;
(3) Bijlage III wordt als volgt gewijzigd:
a) punt 12 wordt vervangen door:
„12. Producten die onder de regeling vallen voor beschermde oorsprongsbenamingen (BOB), beschermde geogra fische aanduidingen (BGa), gegarandeerde traditionele specialiteiten (GTS) of facultatieve kwaliteitsaanduidin gen in de zin van Verordening (EU) nr. 1151/2012: 3 miljoen EUR”;
b) punt 15 wordt geschrapt;
c) het volgende punt 16 wordt toegevoegd:
„16. Schapenvlees: p.m.”.
VERORDENING (EU) Nr. 738/2013 VAN DE COMMISSIE
van 30 juli 2013
tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad wat het gebruik van bepaalde additieven in imitatieviskuit op basis van zeewier betreft
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Par lement en de Raad van 16 december 2008 inzake levensmid delenadditieven (1), en met name artikel 10, lid 3,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 bevat een EU-lijst van voor gebruik in levensmiddelen goedge keurde levensmiddelenadditieven en van de gebruiksvoor waarden daarvoor.
(2) Die lijst kan worden gewijzigd overeenkomstig de uni forme procedure, zoals bedoeld in artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1331/2008 van het Europees Parle ment en de Raad van 16 december 2008 tot vaststelling van een uniforme goedkeuringsprocedure voor levens middelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddele naroma’s (2), hetzij op initiatief van de Commissie, hetzij ingevolge een aanvraag.
(3) Op 1 februari 2011 werd een aanvraag voor de verlening van een vergunning voor het gebruik van verscheidene additieven in imitatievisproducten op basis van zeewier ingediend, die ter kennis van de lidstaten is gebracht.
(4) Imitatieviskuit op basis van zeewier bestaat voor onge veer 85 % van het product uit extracten van zeewier.
(6) De imitatievisproducten op basis van zeewier zijn in de eerste plaats bedoeld ter garnering of versiering van scho tels, als alternatief voor viskuit. De extra blootstelling door het gebruik van deze additieven is dan ook te ver waarlozen in vergelijking met het gebruik ervan in andere levensmiddelen en kan geen gevolgen hebben voor de gezondheid van de mens. Daarom moet het gebruik van bepaalde kleurstoffen, zoetstoffen, antioxidanten en stabilisatoren in imitatieviskuit worden toegestaan.
(7) Overeenkomstig artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1331/2008 moet de Commissie het advies van de Euro pese autoriteit voor voedselveiligheid inwinnen met het oog op de bijwerking van de EU-lijst van levensmiddele nadditieven in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008, tenzij die bijwerking geen gevolgen kan heb ben voor de gezondheid van de mens. aangezien het bij de toelating van het gebruik van curcumine (E 100), riboflavinen (E 101), cochenille, karmijnzuur, karmijn (E 120), kopercomplexen van chlorofylen en chlorofyli nen (E 141), karamel (E 150a), plantaardige koolstof (E 153), carotenen (E 160a), paprikaextract, capsanthine, capsorubine (E 160c), bèta-apo-8’-carotenal (C 30) (E 160e), bietenrood, betanine (E 162), anthocyanen (E 163), titaandioxide (E 171), ijzeroxiden en -hydroxiden (E 172), extracten van rozemarijn (E 392), fosforzuur — fosfaten — di-, tri- en polyfosfaten (E 338 - 452) en sacharine en natrium-, kalium- en calciumsacharinaat (E 954) in imitatieviskuit op basis van zeewier gaat om een bijwerking van die lijst die geen gevolgen kan hebben voor de gezondheid van de mens, hoeft het advies van de Europese autoriteit voor voedselveiligheid niet te wor den ingewonnen.
(5)
andere ingrediënten zijn water, kruiden en toegestane additieven. Imitatieviskuit op basis van zeewier behoort tot levensmiddelencategorie 04.2.4.1 „Groente- en fruit bereidingen, met uitzondering van compote” overeen komstig deel D van de EU-lijst van levensmiddelenaddi tieven van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008.
aangezien deze producten er niet aantrekkelijk uitzien, is het gebruik van bepaalde levensmiddelenkleurstoffen no dig. Het gebruik van zoetstoffen is nodig om de smaak te corrigeren en de bitterheid te maskeren en terzelfder tijd te voorkomen dat de microbiologische stabiliteit en de houdbaarheidstermijn van deze producten door het ge bruik van suikers zou worden beperkt. De additieven waarop de aanvraag betrekking heeft, zijn bovendien no dig als stabilisatoren en antioxidanten.
(8) Bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.
(9) De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in over eenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, en het Euro pees Parlement noch de Raad heeft zich daartegen verzet,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VaSTGESTELD:
Artikel 1
(1) PB L 354 van 31.12.2008, blz. 16.
(2) PB L 354 van 31.12.2008, blz. 1.
Bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het
Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 30 juli 2013.
Voor de Commissie De voorzitter
Xxxx Xxxxxx XxXXXXX
L 204/34
BIJLAGE
In deel E van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 wordt levensmiddelencategorie 04.2.4.1 „Groente- en fruitbereidingen, met uitzondering van compote” als volgt gewijzigd:
NL
Publicatieblad van de Europese Unie
1) De volgende vermeldingen worden in numerieke volgorde ingevoegd:
„E 100 | Curcumine | 50 | uitsluitend imitatieviskuit op basis van zeewier | ||
E 101 | Riboflavinen | quantum satis | uitsluitend imitatieviskuit op basis van zeewier | ||
E 120 | Cochenille, karmijnzuur, karmijn | 100 | uitsluitend imitatieviskuit op basis van zeewier | ||
E 141 | Kopercomplexen van chlorofylen en chlorofylinen | quantum satis | uitsluitend imitatieviskuit op basis van zeewier | ||
E 150a | Karamel | quantum satis | uitsluitend imitatieviskuit op basis van zeewier | ||
E 153 | Plantaardige koolstof | quantum satis | uitsluitend imitatieviskuit op basis van zeewier | ||
E 160a | Carotenen | quantum satis | uitsluitend imitatieviskuit op basis van zeewier | ||
E 160c | Paprika-extract, capsanthine, capsorubine | quantum satis | uitsluitend imitatieviskuit op basis van zeewier | ||
E 160e | Bèta-apo-8’-carotenal (C 30) | 100 | uitsluitend imitatieviskuit op basis van zeewier | ||
E 162 | Bietenrood, betanine | quantum satis | uitsluitend imitatieviskuit op basis van zeewier | ||
E 163 | anthocyanen | quantum satis | uitsluitend imitatieviskuit op basis van zeewier | ||
E 171 | Titaandioxide | quantum satis | uitsluitend imitatieviskuit op basis van zeewier | ||
E 172 | IJzeroxiden en -hydroxiden | quantum satis | uitsluitend imitatieviskuit op basis van zeewier | ||
E 338 - 452 | Fosforzuur — fosfaten — di-, tri- en polyfosfaten | 1 000 | (1) (4) | uitsluitend imitatieviskuit op basis van zeewier | |
E 392 | Extracten van rozemarijn | 200 | (46) | uitsluitend imitatieviskuit op basis van zeewier | |
E 954 | Sacharine en natrium-, kalium- en calciumsacharinaat | 50 | (52) | uitsluitend imitatieviskuit op basis van zeewier” |
2) De volgende voetnoot wordt ingevoegd na voetnoot 34:
31.7.2013
„(46): Uitgedrukt als de som van carnosol en carnosinezuur.”.
VERORDENING (EU) Nr. 739/2013 VAN DE COMMISSIE
van 30 juli 2013
tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het gebruik van plantensterolen die rijk zijn aan stigmasterol als stabilisator in diepvriesklare alcoholhoudende cocktails, en tot wijziging van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 231/2012 van de Commissie wat betreft de specificaties van plantensterolen die rijk zijn aan stigmasterol als levensmiddelenadditief
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Par lement en de Raad van 16 december 2008 inzake levensmid delenadditieven (1), en met name artikel 10, lid 3, en artikel 14,
Gezien Verordening (EG) nr. 1331/2008 van het Europees Par lement en de Raad van 16 december 2008 tot vaststelling van een uniforme goedkeuringsprocedure voor levensmiddelenaddi tieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma’s (2), en met name artikel 7, lid 5,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 bevat een EU-lijst van voor gebruik in levensmiddelen goedge keurde levensmiddelenadditieven en van de gebruiksvoor waarden daarvoor.
(2) Bij Verordening (EU) nr. 231/2012 van de Commissie (3) zijn de specificaties van de in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 opgenomen levensmiddelenadditie ven vastgesteld.
(3) Die lijsten kunnen volgens de in artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1331/2008 bedoelde uniforme pro cedure hetzij op initiatief van de Commissie, hetzij inge volge een aanvraag worden bijgewerkt.
(4) Op 11 februari 2011 is een aanvraag ingediend voor de goedkeuring van het gebruik van plantensterolen die rijk zijn aan stigmasterol als stabilisator in diepvriesklare al coholhoudende cocktails. Deze aanvraag is ter kennis gebracht van de lidstaten.
(5) Er is een technologische behoefte aan het gebruik van plantensterolen die rijk zijn aan stigmasterol als stabili sator en ijskristalvormend middel om dispersies van ijs te genereren en in stand te houden in een reeks diepvries klare alcoholhoudende cocktails. Het is de bedoeling dat de consument die producten in vloeibare vorm aankoopt om deze thuis diep te vriezen tot een halfbevroren drank. Wanneer plantensterolen die rijk zijn aan stigmasterol als ijskristalvormend middel (stabilisator) aan de cocktails worden toegevoegd, zorgen ze ervoor dat die in de diep
vriezer van de consument bevriezen tot de gewenste half bevroren drank. Zonder het gebruik van plantensterolen die rijk zijn aan stigmasterol kan de drank onderkoelen en is het niet zeker dat er ijs wordt gevormd, waardoor het product niet voldoet.
(6) Overeenkomstig artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1331/2008 moet de Commissie het advies inwinnen van de Europese autoriteit voor voedselveiligheid (EFSa) om de in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 opge nomen EU-lijst van levensmiddelenadditieven te kunnen bijwerken.
(7) De Europese autoriteit voor voedselveiligheid heeft de veiligheid van plantensterolen die rijk zijn aan stigmas terol geëvalueerd bij gebruik als levensmiddelenadditief in diepvriesklare alcoholhoudende cocktails en heeft op
14 mei 2012 advies uitgebracht (4). Zij is van oordeel dat de beschikbare toxicologische gegevens voor planten sterolen die rijk zijn aan stigmasterol niet volstaan om een aanvaardbare dagelijkse inname vast te stellen. Op grond van de beschikbare gegevens heeft zij echter ge concludeerd dat de voorgestelde gebruiksdoeleinden en gebruiksniveaus van plantensterolen die rijk zijn aan stig masterol als stabilisator in diepvriesklare alcoholhou dende cocktails geen veiligheidsproblemen opleveren. Bo vendien is de EFSa van oordeel dat de gemiddelde dage lijkse inname, waarbij rekening wordt gehouden met de geschatte blootstelling aan plantensterolen uit alle bron nen (dat wil zeggen in nieuwe toepassingen, in natuur lijke bronnen en als toegevoegd nieuw voedselingrediënt) niet meer zal bedragen dan 3 g/dag.
(8) Het is dan ook wenselijk het gebruik van plantensterolen die rijk zijn aan stigmasterol als stabilisator in diepvries klare alcoholhoudende cocktails goed te keuren en het E- nummer E 499 aan dit voedseladditief toe te wijzen.
(9) Fytosterolen, fytostanolen en esters daarvan zijn al eerder beoordeeld door verschillende wetenschappelijke instan ties, waaronder het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding, het Gezamenlijk Comité van deskun digen voor levensmiddelenadditieven van de FaO en de WHO en de Europese autoriteit voor voedselveiligheid en zijn goedgekeurd voor gebruik binnen de Unie in diverse levensmiddelen tot een innameniveau van 3 g/ dag. Die stoffen worden als nieuwe voedselingrediënten gebruikt om personen met hypercholesterolemie te hel pen om het LDL-bloedcholesterolgehalte te beperken.
(1) PB L 354 van 31.12.2008, blz. 16.
(2) PB L 354 van 31.12.2008, blz. 1.
(3) PB L 83 van 22.3.2012, blz. 1.
(4) EFSa Panel on Food additives and Nutrient Sources added to Food (aNS); Scientific Opinion on the safety of stigmasterol-rich plant sterols as food additive. EFSa Journal 2012; 10(5):2659.
NL
L 204/36 Publicatieblad van de Europese Unie 31.7.2013
(10) Verordening (EG) nr. 608/2004 van de Commissie van 31 maart 2004 inzake de etikettering van voedingsmid delen en voedselingrediënten met toegevoegde fytostero len, fytosterolesters, fytostanolen en/of fytostanolesters (1) voorziet in verplichte vermeldingen op de etikettering van die voedingsmiddelen, bovenop de gegevens die wor den vermeld in artikel 3 van Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving der lidstaten inzake de etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame (2). Die etiketteringsvoorschriften hebben betrek king op de effecten van fytosterolen, fytosterolesters, fy tostanolen en/of fytostanolesters op het bloedcholesterol
vastgesteld voor fytosterolen, fytostanolen en esters daar van (3) en dat de resultaten van de analyse van planten sterolen die rijk zijn aan stigmasterol hebben bevestigd dat het productieproces een consistent product oplevert dat voldoet aan de voorgestelde specificaties.
(14) Bij de bijwerking van de bij Verordening (EU) nr. 231/2012 vermelde specificaties moet rekening worden gehouden met de specificaties en analysetechnieken voor additieven zoals die in het kader van de Codex alimen tarius door het Gezamenlijk Comité van deskundigen voor levensmiddelenadditieven van de FaO en de WHO zijn opgesteld.
(11)
gehalte.
aangezien het gehalte aan plantensterolen die rijk zijn aan stigmasterol voor het beoogde gebruik in alcohol houdende dranken de bloedcholesterolgehalten niet kun nen beïnvloeden, moeten diepvriesklare alcoholhoudende cocktails met plantensterolen die rijk zijn aan stigmas terol worden vrijgesteld van de naleving van de bij Ver ordening (EG) nr. 608/2004 vastgestelde etiketterings voorschriften.
(15) De Verordeningen (EG) nr. 1333/2008 en (EU) nr. 231/2012 moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.
(16) De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in over eenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, en het Euro pees Parlement noch de Raad heeft zich daartegen verzet,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VaSTGESTELD:
(12) Voor plantensterolen die rijk zijn aan stigmasterol moe ten specificaties worden opgenomen in Verordening (EU) nr. 231/2012.
(13) In haar advies van 14 mei 2012 over de veiligheid van plantensterolen die rijk zijn aan stigmasterol heeft de Europese autoriteit voor voedselveiligheid de door de aanvrager voorgestelde en in bijlage II bij deze verorde ning opgenomen specificaties van dat levensmiddelenad ditief in overweging genomen. Zij heeft geconcludeerd dat de specificaties zijn gebaseerd op de specificaties die door het Gezamenlijk Comité van deskundigen voor le
Artikel 1
Bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze verordening.
De bijlage bij Verordening (EU) nr. 231/2012 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese
vensmiddelenadditieven van de
FaO
en de WHO zijn
Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 30 juli 2013.
Voor de Commissie De voorzitter
Xxxx Xxxxxx XxXXXXX
(1) PB L 97 van 1.4.2004, blz. 44.
(2) PB L 109 van 6.5.2000, blz. 29.
(3) Gezamenlijk Comité van deskundigen voor levensmiddelenadditieven van de FaO en de WHO, 2008. Phytosterols, phytostanols and their esters. In: Compendium of Food additive Specifications. Prepared at the 69th JECFa (2008), FaO JECFa Monographs 5.
BIJLAGE I
Bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 wordt als volgt gewijzigd:
Publicatieblad van de Europese Unie
1) In punt 3 van deel B wordt de volgende vermelding voor E 499 ingevoegd na de vermelding voor E 495:
„E 499
Plantensterolen die rijk zijn aan stigmasterol”
NL
31.7.2013
2) In deel E wordt de levensmiddelencategorie 14.2.8 „andere alcoholhoudende dranken, inclusief mengsels van alcoholhoudende dranken met niet-alcoholhoudende dranken, en gedistilleerde dranken met een alcoholgehalte van minder dan 15 %” als volgt gewijzigd:
a) de volgende gegevens voor E 499 worden ingevoegd na de gegevens voor E 481 – E 482:
„E 499 | Plantensterolen die rijk zijn aan stigmasterol | 80 | (80) | alleen voor alcoholhoudende diepvriesklare cocktails op ba sis van water | |
E 499 | Plantensterolen die rijk zijn aan stigmasterol | 800 | (80) | alleen voor alcoholhoudende diepvriesklare cocktails op ba sis van room” |
b) de volgende voetnoot wordt toegevoegd:
L 204/37
„(80): De etiketteringsvoorschriften als vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 608/2004 van de Commissie (PB L 97 van 1.4.2004, blz. 44) zijn niet van toepassing.”.
BIJLAGE II
In de bijlage bij Verordening (EU) nr. 231/2012 worden na de gegevens over E 495 de volgende gegevens over E 499 ingevoegd:
„E 499 PLANTENSTEROLEN DIE RIJK ZIJN AAN STIGMASTEROL
Synoniemen
NL
L 204/38
Definitie
Einecs-nummer Chemische naam
Stigmasterol β-Sitosterol Campesterol
Plantensterolen die rijk zijn aan stigmasterol worden verkregen uit sojabonen en zijn een chemisch welbepaald eenvoudig mengsel dat voor minimaal 95 % bestaat uit plantensterolen (stigmasterol, β-sitosterol, campesterol en brassicasterol), waarbij stigmasterol minimaal 85 % van de plantensterolen die rijk zijn aan stigmasterol uitmaakt.
(3S,8S,9S,10R,13R,14S,17R)-17-(5-ethyl-6-methylhept-3-een-2-yl)-10,13-dimethyl-2,3,4,7,8,9,11,12,14,15,16,17-dodecahydro-1H-cyclopenta[a]fenantreen-3-ol (3S,8S,9S,10R,13R,14S,17R)-17-[(2S,5S)-5-ethyl-6-methylheptaan-2-yl]-10,13-dimethyl-2,3,4,7,8,9,11,12,14,15,16,17-dodecahydro-1H-cyclopenta[a]fenantreen-3-ol (3S,8S,9S,10R,13R,14S,17R)-17-(5,6-dimethylheptaan-2-yl)-10,13-dimethyl-2,3,4,7,8,9,11,12,14,15,16,17-dodecahydro-1H-cyclopenta[a]fenantreen-3-ol
Brassicasterol Molecuulformule
Stigmasterol β-Sitosterol Campesterol Brassicasterol
Relatieve molecuul massa
31.7.2013
Stigmasterol
(3S,8S,9S,10R,13R,14S,17R)-17-[(E,2R,5R)-5,6-dimethylhept-3-een-2-yl]-10,13-dimethyl-2,3,4,7,8,9,11,12,14,15,16,17-dodecahydro-1H-cyclopenta[a]fenantreen-3-ol
C29H48O C29H50O C28H48O C28H46O
412,6 g/mol
β-sitosterol Campesterol Brassicasterol
Gehalte (producten die al leen vrije sterolen en stanolen bevat ten)
414,7 g/mol
Publicatieblad van de Europese Unie
400,6 g/mol
398,6 g/mol
Minimaal 95 % op basis van het totaal aan vrije sterolen/stanolen op basis van de watervrije stof
Beschrijving Identificatie
Oplosbaarheid
Gehalte aan stigmas terol
Overige plantenste rolen/-stanolen: af zonderlijk of teza men, waaronder: brassicasterol, cam pestanol, campeste rol, Δ-7-campeste rol, cholesterol, chlerosterol, sitosta nol en β-sitosterol.
Zuiverheid
as (totaal)
Witte of gebroken witte, vrijstromende poeders, pillen of pastilles; kleurloze tot lichtgele vloeistoffen
Nagenoeg onoplosbaar in water. Fytosterolen en fytostanolen zijn oplosbaar in aceton en ethylacetaat Minimaal 85 % (m/m)
Maximaal 15 % (m/m)
Maximaal 0,1 %
NL
31.7.2013
Oplosmiddelresten
Watergehalte
Ethanol: maximaal 5 000 mg/kg Methanol: maximaal 50 mg/kg Maximaal 4 % (karlfischermethode)
arseen Lood
Microbiologische criteria
Totaal kiemgetal Gisten
Maximaal 3 mg/kg
Maximaal 1 mg/kg
Maximaal 1 000 kve/g
Maximaal 100 kve/g
Publicatieblad van de Europese Unie
L 204/39
Schimmels Escherichia coli Salmonella spp.
Maximaal 100 kve/g
Maximaal 10 kve/g afwezig in 25 g”
NL
L 204/40 Publicatieblad van de Europese Unie 31.7.2013
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 740/2013 VAN DE COMMISSIE
van 30 juli 2013
betreffende de afwijkingen van de oorsprongsregels vastgesteld in bijlage II bij de Handelsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Colombia en Peru, anderzijds, die van toepassing zijn binnen contingenten voor bepaalde producten uit Colombia
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
(4) Om gebruik te kunnen maken van de tariefconcessies, moet het relevante bewijs van oorsprong aan de dou aneautoriteiten worden voorgelegd zoals in de overeen komst is bepaald.
Gezien Besluit 2012/735/EU van de Raad van 31 mei 2012 betreffende de ondertekening, namens de Unie, en de voor lopige toepassing van de Handelsovereenkomst tussen de Euro pese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Colombia en Peru,
(5)
aangezien de overeenkomst op 1 augustus 2013 in wer king xxxxxx, dient deze verordening met ingang van de zelfde datum van toepassing te zijn.
anderzijds (1), en met name artikel 6, Overwegende hetgeen volgt:
(1) Bij Besluit 2012/735/EU heeft de Raad zijn goedkeuring gegeven aan de ondertekening, namens de Unie, van de handelsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Colombia en Peru, anderzijds (hierna „de overeenkomst” genoemd). Ingevolge Besluit 2012/735/EU dient deze overeenkomst, in afwachting van de voltooiing van de procedures voor de sluiting ervan, op voorlopige basis te worden toegepast. De voor lopige toepassing van de overeenkomst vangt aan op 1 augustus 2013.
(2) Bijlage II bij de overeenkomst heeft betrekking op de definitie van het begrip „producten van oorsprong” en methoden van administratieve samenwerking. Voor een aantal producten is in aanhangsel 2a van die bijlage voorzien in afwijkingen van de in die bijlage vastgestelde oorsprongsregels in het kader van jaarlijkse contingenten. Daarom dienen de voorwaarden te worden vastgesteld voor de toepassing van deze afwijkingen voor de invoer vanuit Colombia.
(3) De in aanhangsel 2a van bijlage II vastgestelde contin genten worden beheerd door de Commissie op basis van het beginsel „wie het eerst komt, het eerst maalt” in overeenstemming met Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (2).
(6) De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in over eenstemming met het advies van het Comité douanewet boek,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VaSTGESTELD:
Artikel 1
De oorsprongsregels die zijn vastgesteld in aanhangsel 2a van bijlage II bij de handelsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Colombia en Peru, anderzijds (hierna „de overeenkomst” genoemd), zijn van toepassing bin nen de in de bijlage bij deze verordening vastgestelde contin genten.
Artikel 2
Om in aanmerking te komen voor de in artikel 1 vastgestelde afwijking, moeten de in de bijlage genoemde producten ver gezeld gaan van een bewijs van oorsprong overeenkomstig bij lage II bij de overeenkomst.
Artikel 3
De in de bijlage opgenomen contingenten worden door de Commissie beheerd overeenkomstig de artikelen 308 bis tot en met 308 quater van Verordening (EEG) nr. 2454/93.
Artikel 4
Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 1 augustus 2013.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 30 juli 2013.
Voor de Commissie De voorzitter
Xxxx Xxxxxx XxXXXXX
(1) PB L 354 van 21.12.2012, blz. 1.
(2) PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1.
31.7.2013
BIJLAGE
Colombia
NL
Publicatieblad van de Europese Unie
L 204/41
Niettegenstaande de regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur wordt de omschrijving van de goederen geacht slechts een indicatieve waarde te hebben, aangezien in het kader van deze bijlage het preferentiestelsel wordt bepaald door de GN-codes zoals deze op het moment van goedkeuring van deze verordening luiden.
Volgnr. | GN-code | Omschrijving van de goederen | Contingentperiode | Omvang van het jaarlijkse contingent (in ton nettogewicht, tenzij anders aangegeven) |
09.7140 | 3920 | andere platen, vellen, foliën, stroken en strippen, van kunststof zonder celstructuur, niet versterkt, gelaagd of op dergelijke wijze gecombineerd met andere stoffen, niet op een drager | Van 1 augustus t/m 31 juli | 15 000 |
09.7141 | 6108 22 00 | Slips en onderbroeken, van brei- of haakwerk van synthetische of kunstmatige vezels, voor dames of voor meisjes | Van 1 augustus t/m 31 juli | 200 |
09.7142 | 6112 31 | Badpakken en zwembroeken, van brei- of haakwerk van synthetische vezels, voor heren of voor jongens | Van 1 augustus t/m 31 juli | 25 |
09.7143 | 6112 41 | Badpakken en zwembroeken, van brei- of haakwerk van synthetische vezels, voor dames of voor meisjes | Van 1 augustus t/m 31 juli | 100 |
09.7144 | 6115 10 | artikelen met degressieve compressie (bijvoorbeeld spataderkousen), van brei- of haakwerk | Van 1 augustus t/m 31 juli | 25 |
09.7145 | 6115 21 00 | andere kousenbroeken van synthetische vezels, van minder dan 67 decitex per enkelvoudige draad, van brei- of haakwerk | Van 1 augustus t/m 31 juli | 40 |
09.7146 | 6115 22 00 | andere kousenbroeken van synthetische vezels, van 67 decitex of meer per enkelvoudige draad, van brei- of haakwerk | Van 1 augustus t/m 31 juli | 15 |
09.7147 | 6115 30 | andere dameskousen en -kniekousen, van minder dan 67 decitex per enkelvoudige draad, van brei- of haakwerk | Van 1 augustus t/m 31 juli | 25 |
09.7148 | 6115 96 | andere, van synthetische vezels, van brei- of haakwerk | Van 1 augustus t/m 31 juli | 175 |
Volgnr. | GN-code | Omschrijving van de goederen | Contingentperiode | Omvang van het jaarlijkse contingent (in ton nettogewicht, tenzij anders aangegeven) |
09.7161 | 7321 | Kachels, kookketels met vuurhaard, keukenfornuizen (die, welke mede dienen voor centrale verwar ming daaronder begrepen), barbecues, vuurpotten, gaskookplaten, bordenwarmers en dergelijke niet- elektrische toestellen voor huishoudelijk gebruik, alsmede delen daarvan, van gietijzer, van ijzer of van staal | Van 1 augustus t/m 31 juli | 20 000 artikelen |
09.7162 | 7323 | Keukengerei en huishoudelijke artikelen, alsmede delen daarvan, van gietijzer, van ijzer of van staal; ijzerwol en staalwol; sponsen, schuurlappen, schuurhandjes en dergelijke artikelen voor het schuren, voor het polijsten of voor dergelijke doeleinden, van ijzer of van staal | Van 1 augustus t/m 31 juli | 50 000 |
09.7163 | 7325 | andere gegoten werken van ijzer of van staal | Van 1 augustus t/m 31 juli | 50 000 |
NL
L 204/42
Publicatieblad van de Europese Unie
31.7.2013
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 741/2013 VAN DE COMMISSIE
van 30 juli 2013
betreffende de opening en de wijze van beheer van tariefcontingenten van de Unie voor landbouwproducten van oorsprong uit Colombia
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Besluit 2012/735/EU van de Raad van 31 mei 2012 betreffende de ondertekening, namens de Unie, en de voor lopige toepassing van de Handelsovereenkomst tussen de Euro pese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Colombia en Peru, anderzijds (1), en met name artikel 6,
Overwegende hetgeen volgt:
douaneautoriteiten worden voorgelegd zoals in de over eenkomst is bepaald.
(5) Bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statis tieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douaneta rief (3), gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 927/2012 van de Commissie (4), bevat nieuwe GN-codes die verschillen van de codes waarnaar in de overeen komst wordt verwezen. De nieuwe codes moeten der halve worden vermeld in de bijlage bij deze verordening.
(1) Bij Besluit 2012/735/EU heeft de Raad zijn goedkeuring gegeven aan de ondertekening, namens de Unie, van de handelsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar
(6)
aangezien de overeenkomst op 1 augustus 2013 in wer king xxxxxx, dient deze verordening met ingang van de zelfde datum van toepassing te zijn.
lidstaten, enerzijds, en Colombia en Peru, anderzijds (hierna „de overeenkomst” genoemd). Ingevolge Besluit 2012/735/EU dient deze overeenkomst, in afwachting van de voltooiing van de procedures voor de sluiting ervan, op voorlopige basis te worden toegepast. De voor lopige toepassing van de overeenkomst vangt aan op 1 augustus 2013.
(2) In subsectie 1 van sectie B van aanhangsel 1 van bijlage I bij de overeenkomst is de lijst inzake tariefafschaffing van de EU voor goederen van oorsprong uit Colombia opge nomen. Deze lijst voorziet in de toepassing van tarief contingenten voor een aantal specifieke goederen. Voor deze goederen moeten derhalve tariefcontingenten wor den geopend.
(3) De tariefcontingenten worden beheerd door de Commis sie op basis van het beginsel „wie het eerst komt, het eerst maalt” in overeenstemming met Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 hou dende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (2).
(4) Om gebruik te kunnen maken van de tariefconcessies, moet het relevante bewijs van oorsprong aan de
(7) De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in over eenstemming met het advies van het Comité douanewet boek,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VaSTGESTELD:
Artikel 1
Er worden tariefcontingenten van de Unie geopend voor de in de bijlage vermelde goederen van oorsprong uit Colombia.
Artikel 2
De douanerechten voor de invoer in de Unie van in de bijlage vermelde goederen van oorsprong uit Colombia worden ge schorst binnen de grenzen van de desbetreffende tariefcontin genten die zijn opgenomen in de bijlage bij deze verordening.
Artikel 3
De in de bijlage opgenomen tariefcontingenten worden door de Commissie beheerd overeenkomstig de artikelen 308 bis tot en met 308 quater van Verordening (EEG) nr. 2454/93.
Artikel 4
Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 1 augustus 2013.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 30 juli 2013.
Voor de Commissie De voorzitter
Xxxx Xxxxxx XxXXXXX
(1) PB L 354 van 21.12.2012, blz. 1.
(2) PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1.
(3) PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1.
(4) PB L 304 van 31.10.2012, blz. 1.
BIJLAGE
Niettegenstaande de regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur wordt de omschrijving van de goederen geacht slechts een indicatieve waarde te hebben, aangezien in het kader van deze bijlage het preferentiestelsel wordt bepaald door de GN-codes zoals deze op het moment van goedkeuring van deze verordening luiden.
Volgnr. | GN-code | Omschrijving van de goederen | Contingentperiode | Omvang van het jaarlijkse contingent (in ton nettogewicht, tenzij anders aangegeven) |
09.7230 | 0201 30 0202 30 | Vlees van runderen, vers, gekoeld of bevroren, zonder been | Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013 | 2 334 |
Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12 | 6 160 (1) | |||
09.7231 | 0711 51 2003 10 | Paddenstoelen van het geslacht Agaricus, voorlopig verduurzaamd, doch als zodanig niet geschikt voor dadelijke consumptie Paddenstoelen van het geslacht Agaricus, op andere wijze bereid of verduurzaamd dan in azijn of azijnzuur | Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013 | 42 |
Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12 | 105 (2) | |||
09.7232 | 2208 40 51 2208 40 99 | Rum en andere gedistilleerde dranken verkregen door het distilleren van gegiste suikerrietproducten, in verpakkingen inhoudende meer dan 2 liter | Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013 | 625 hl (uitgedrukt in equivalent zuivere alcohol) |
Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12 | 1 600 hl (uitgedrukt in equivalent zuivere alcohol) (3) | |||
09.7233 | 0710 40 0711 90 30 2001 90 30 2004 90 10 2005 80 2008 99 85 | Suikermais Mais, andere dan suikermais (Zea mays var. saccharata), op andere wijze bereid of verduurzaamd, zonder toegevoegde alcohol of toegevoegde suiker | Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013 | 84 |
Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12 | 210 (4) | |||
09.7234 | 0403 10 | Yoghurt | Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013 | 42 |
Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12 | 105 (2) |
Volgnr. | GN-code | Omschrijving van de goederen | Contingentperiode | Omvang van het jaarlijkse contingent (in ton nettogewicht, tenzij anders aangegeven) |
09.7235 | 1701 13 1701 14 1701 91 1701 99 | Rietsuiker, niet gearomatiseerd en zonder toegevoegde kleurstoffen; rietsuiker en beetwortelsuiker, alsmede chemisch zuivere sacharose, in vaste vorm, andere dan ruwe suiker, niet gearomatiseerd en zonder toegevoegde kleurstoffen | Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013 | 25 834 (uitgedrukt in equivalent ruwe suiker) |
Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12 | 63 860 (uitgedrukt in equivalent ruwe suiker) (5) | |||
09.7236 | Ex 1704 90 99 1806 10 30 1806 10 90 Ex 1806 20 95 Ex 1901 90 99 Ex 2006 00 31 Ex 2006 00 38 Ex 2007 91 10 Ex 2007 99 20 Ex 2007 99 31 Ex 2007 99 33 Ex 2007 99 35 Ex 2007 99 39 | ander suikerwerk zonder cacao, met een sacharosegehalte van 70 of meer gewichtspercenten Cacaopoeder met een sacharosegehalte of met een isoglucosegehalte, berekend als sacharose, van 65 of meer gewichtspercenten andere bereidingen, hetzij in blokken of in staven, met een gewicht van meer dan 2 kg, hetzij in vloeibare toestand of in de vorm van pasta, poeder, korrels of dergelijke, in recipiënten of in andere verpakkingen, met een inhoud per onmiddellijke verpakking van meer dan 2 kg, met een gehalte aan cacaoboter van minder dan 18 gewichtspercenten en met een gehalte aan sacharose van 70 of meer gewichtspercenten andere bereidingen voor menselijke consumptie van meel, gries, griesmeel, zetmeel of moutextract, geen of minder dan 40 gewichtspercenten cacao bevattend, berekend op een geheel ontvette basis, met een gehalte aan sacharose van 70 of meer gewichtspercenten Vruchten (met uitzondering van tropische vruchten en gember), groenten, noten (met uitzondering van tropische noten), vruchtenschillen en andere plantendelen, gekonfijt met suiker (uitgedropen, geglaceerd of uitgekristalliseerd), met een gehalte aan sacharose van 70 of meer gewichtspercenten Jam, vruchtengelei, marmelade, vruchtenmoes en vruchtenpasta, door koken of stoven verkregen, met een gehalte aan sacharose van 70 of meer gewichtspercenten | Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013 Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12 | 8 334 20 600 (6) |
Volgnr. | GN-code | Omschrijving van de goederen | Contingentperiode | Omvang van het jaarlijkse contingent (in ton nettogewicht, tenzij anders aangegeven) |
Ex 2009 Ex 2101 12 98 Ex 2101 20 98 Ex 2106 90 98 Ex 3302 10 29 | Ongegiste vruchtensappen (met uitzondering van tomatensap, sappen van tropische vruchten en mengsels van sappen van tropische vruchten) en ongegiste groentesappen, zonder toegevoegde alcohol, met een waarde van niet meer dan 30 EUR per 100 kg nettogewicht en met een gehalte aan toegevoegde suiker van 30 of meer gewichtspercenten Preparaten op basis van koffie, van thee of van maté, met 70 of meer gewichtspercenten sacharose andere producten voor menselijke consumptie, elders genoemd noch elders onder begrepen, met 70 of meer gewichtspercenten sacharose Mengsels van reukstoffen en mengsels op basis van één of meer van deze zelfstandigheden met andere stoffen, van de soort gebruikt in de drankenindustrie, met alle essentiële aromatische stoffen van een bepaalde drank, met een effectief alcoholvolumegehalte van niet meer dan 0,5 % vol., bevattende 70 of meer gewichtspercenten sacharose | |||
09.7237 | 0402 99 | Melk en room, met toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, niet in poeder, in korrels of in andere vaste vorm | Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013 | 42 |
Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12 | 105 (2) |
(1) Met een toename van 560 ton per jaar vanaf 2015.
(2) Met een toename van 5 ton per jaar vanaf 2015.
(3) Met een toename van 100 hl per jaar (uitgedrukt in equivalent zuivere alcohol) vanaf 2015.
(4) Met een toename van 10 ton per jaar vanaf 2015.
(5) Met een toename van 1 860 ton per jaar (uitgedrukt in equivalent ruwe suiker) vanaf 2015.
(6) Met een toename van 600 ton per jaar vanaf 2015.
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 742/2013 VAN DE COMMISSIE
van 30 juli 2013
tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),
Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Com missie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handels besprekingen van de Uruguayronde, de criteria vast gesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de
producten en de perioden die in bijlage XVI, deel a, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.
(2) De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsver ordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekend making ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VaSTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vast gesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekend making ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 30 juli 2013.
Voor de Commissie, namens de voorzitter,
Xxxxx XXXXx
Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling
(1) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.
(2) PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.
BIJLAGE
Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
(EUR/100 kg)
GN-code | Code derde landen (1) | Forfaitaire invoerwaarde |
0707 00 05 0709 93 10 0805 50 10 0806 10 10 0808 10 80 0808 30 90 0809 10 00 0809 29 00 0809 30 0809 40 05 | TR ZZ TR ZZ aR BO CL TR UY Za ZZ CL EG Ma MX TR ZZ aR BR CL CN NZ US Za ZZ aR CL NZ TR Za ZZ TR ZZ Ca TR ZZ TR ZZ Ba TR XS ZZ | 147,7 147,7 124,7 124,7 78,1 73,4 73,3 71,0 86,6 93,5 79,3 140,3 221,6 158,2 242,3 174,6 187,4 135,2 96,6 121,1 111,1 141,8 151,0 125,9 126,1 96,7 149,3 112,3 161,6 109,6 125,9 192,1 192,1 303,6 339,3 321,5 147,1 147,1 57,9 115,1 66,6 79,9 |
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code
„ZZ” staat voor „overige oorsprong”.
RICHTLIJN 2013/44/EU VAN DE COMMISSIE
van 30 juli 2013
tot wijziging van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad teneinde gemalen maïsspil als werkzame stof in de bijlage I en IA bij die richtlijn op te nemen
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Xxxxxx Xxxxxxxxx 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt bren gen van biociden (1), en met name artikel 16, lid 2, tweede alinea,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) In Verordening (EG) nr. 1451/2007 van de Commissie van 4 december 2007 betreffende de tweede fase van het in artikel 16, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG van het Euro pees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van biociden bedoelde tienjarige werkprogram ma (2) is een lijst vastgesteld van werkzame stoffen die met het oog op een mogelijke opneming daarvan in bijlage I, Ia of IB bij Richtlijn 98/8/EG dienen te worden beoordeeld. Gemalen maïsspil is in die lijst opgenomen.
(2) Krachtens Verordening (EG) nr. 1451/2007 is gemalen maïsspil overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG beoordeeld voor gebruik in productsoort 14 (rodenticiden), zoals gedefinieerd in bijlage V bij die richt lijn.
(3) Griekenland is als rapporterende lidstaat aangewezen en heeft het verslag van de bevoegde instantie samen met een aanbeveling overeenkomstig artikel 14, leden 4 en 6, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 op 22 oktober 2009 bij de Commissie ingediend.
(4) Het verslag van de bevoegde instantie is in overleg met de aanvrager door de lidstaten en de Commissie getoetst. Overeenkomstig artikel 15, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 zijn de conclusies van de toetsing binnen het Permanent Comité voor biociden op 21 september 2012 in een beoordelingsverslag opgenomen.
aan gemalen maïsspil voor gebruik in productsoort 14 in bijlage I bij die richtlijn op te nemen. Deze aanbeveling moet worden gevolgd.
(6) Uit het beoordelingsverslag blijkt ook dat van biociden die als rodenticiden worden gebruikt en gemalen maïsspil bevatten, kan worden verwacht dat ze slechts een gering risico voor de mens, niet-doeldieren en het milieu ver tonen, in het bijzonder ten aanzien van de toepassing die is onderzocht en in het beoordelingsverslag is besproken, namelijk het gebruik in de vorm van pellets in droge ruimten. Daarom beveelt het verslag de opneming van gemalen maïsspil voor die toepassing in bijlage Ia bij Richtlijn 98/8/EG aan. Deze aanbeveling moet worden gevolgd.
(7) Overeenkomstig de bestaande praktijken en overeenkom stig artikel 10, lid 1, van Richtlijn 98/8/EG moet de duur van de opneming tot tien jaar worden beperkt.
(8) Niet alle mogelijke toepassingen en blootstellingsscena rio’s zijn op het niveau van de Unie beoordeeld. Daarom is het passend voor te schrijven dat de lidstaten de toe passingen of blootstellingsscenario’s en de risico’s voor bevolkingsgroepen en milieucompartimenten beoordelen die bij de risicobeoordeling op het niveau van de Unie niet op een representatieve wijze aan bod zijn gekomen en dat zij er bij de verlening van toelatingen voor pro ducten zorg voor dragen dat passende maatregelen wor den genomen of specifieke voorwaarden worden opge legd om de gesignaleerde risico’s tot een aanvaardbaar niveau te beperken.
(9) De bepalingen van deze richtlijn dienen in alle lidstaten tegelijkertijd te worden toegepast teneinde op de markt van de Unie een gelijke behandeling van biociden van productsoort 14 die als werkzame stof gemalen maïsspil bevatten, te waarborgen en tevens het goede functioneren van de markt voor biociden in het algemeen te ver gemakkelijken.
(10) Er dient een redelijke periode te verstrijken voordat een werkzame stof in bijlage I en bijlage Ia bij Richtlijn
(5) Uit het beoordelingsverslag blijkt dat van biociden die als rodenticiden worden gebruikt en gemalen maïsspil bevat ten, kan worden verwacht dat ze aan de eisen van arti kel 5 van Richtlijn 98/8/EG voldoen en beveelt dan ook
(1) PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1.
(2) PB L 325 van 11.12.2007, blz. 3.
98/8/EG wordt opgenomen, teneinde de lidstaten en de betrokken partijen de gelegenheid te geven om zich voor te bereiden om aan de nieuwe eisen die dit meebrengt te voldoen en ervoor te zorgen dat aanvragers die dossiers hebben samengesteld volledig kunnen profiteren van de periode van tien jaar voor gegevensbescherming die over eenkomstig artikel 12, lid 1, onder c), ii), van Richtlijn 98/8/EG op de datum van opneming ingaat.
(11) Na de opneming moeten de lidstaten over een redelijke termijn beschikken voor de tenuitvoerlegging van arti kel 16, lid 3, van Richtlijn 98/8/EG.
(12) Richtlijn 98/8/EG moet daarom dienovereenkomstig wor den gewijzigd.
(13) Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van
28 september 2011 van de lidstaten en de Commissie over toelichtende stukken (1) hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om in gerechtvaardigde gevallen de ken nisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van één of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeen komstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht.
(14) Het bij artikel 28, lid 1, van Richtlijn 98/8/EG ingestelde comité heeft geen advies over de in deze richtlijn vervatte maatregelen uitgebracht; de Commissie heeft bijgevolg een voorstel betreffende deze maatregelen bij de Raad ingediend en aan het Europees Parlement voorgelegd. De Raad heeft geen besluit genomen binnen de periode van twee maanden als bepaald in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vast stelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (2), en de Commissie heeft het voorstel dan ook onverwijld aan het Europees Parlement voorgelegd. Het Europees Parlement heeft binnen vier maanden na bovenvermelde indiening geen bezwaar tegen de maatregel gemaakt,
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VaSTGESTELD:
Artikel 2
1. De lidstaten dienen uiterlijk op 31 januari 2014 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede.
Zij passen die bepalingen toe vanaf 1 februari 2015.
Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vast gesteld door de lidstaten.
2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belang rijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 3
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 4
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 30 juli 2013.
De bijlagen I en
Artikel 1
Ia bij Richtlijn 98/8/EG worden gewijzigd
Voor de Commissie De voorzitter
overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn.
Xxxx Xxxxxx XxXXXXX
(1) PB C 369 van 17.12.2011, blz. 14.
(2) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.
NL
31.7.2013
BIJLAGE
1) aan bijlage I bij Richtlijn 98/8/EG wordt de volgende vermelding toegevoegd:
Nr. | Triviale naam | IUPaC-naam Identificatienummers | Minimale zuiverheidsgraad van de werkzame stof (*) | Datum van opneming | Termijn voor de naleving van artikel 16, lid 3, tenzij een van de in de voetnoot bij dit rubriekopschrift vermelde uitzonderingen van toepassing is (**) | Datum waarop de opneming verstrijkt | Productsoort | Specifieke bepalingen (***) |
„67 | Gemalen ma ïsspil | Niet toegewezen | 1 000 g/kg | 1 februari 2015 | 31 januari 2017 | 31 januari 2025 | 14 | Wanneer de lidstaten een aanvraag tot toelating van een product beoordelen overeenkomstig artikel 5 en bijlage VI, beoordelen zij, voor zover dit voor het product in kwestie relevant is, de toepassings- of blootstellingsscenario’s en de risico’s voor bevol kingsgroepen en milieucompartimenten die bij de risicobeoordeling op het niveau van de Unie niet op een representatieve wijze aan bod zijn geko men.” |
Publicatieblad van de Europese Unie
(*) De in deze kolom vermelde zuiverheid was de minimale zuiverheidsgraad van de werkzame stof die voor de overeenkomstig artikel 11 uitgevoerde beoordeling is gebruikt. De werkzame stof in het op de markt gebrachte product kan dezelfde of een andere zuiverheid hebben, voor zover bewezen is dat de werkzame stof technisch gelijkwaardig is aan de beoordeelde stof.
(**) Voor producten die meer dan één in artikel 16, lid 2, bedoelde werkzame stof bevatten, is de termijn voor de naleving van artikel 16, lid 3, de termijn die geldt voor de laatste van de in deze bijlage op te nemen werkzame stoffen. Voor producten waarvoor de eerste toelating later dan 120 dagen voor de termijn voor de naleving van artikel 16, lid 3, is verleend en waarvoor binnen 60 dagen na de verlening van de eerste toelating een volledige aanvraag voor wederzijdse erkenning is ingediend overeenkomstig artikel 4, lid 1, wordt de termijn voor de naleving van artikel 16, lid 3, met betrekking tot die aanvraag verlengd tot 120 dagen na de datum van ontvangst van de aanvraag voor wederzijdse erkenning. Voor producten waarvoor een lidstaat heeft voorgesteld om overeenkomstig artikel 4, lid 4, van de wederzijdse erkenning af te wijken, wordt de termijn voor de naleving van artikel 16, lid 3, verlengd tot dertig dagen na de datum waarop het besluit van de Commissie is vastgesteld overeenkomstig artikel 4, lid 4, tweede alinea.
2) aan bijlage Ia bij Richtlijn 98/8/EG wordt de volgende vermelding toegevoegd:
Nr. | Triviale naam | IUPaC-naam Identificatienummers | Minimale zuiverheid van de werkzame stof in het biocide zoals het op de markt wordt gebracht | Datum van opneming | Termijn voor de naleving van artikel 16, lid 3 (behalve voor producten die meer dan één werkzame stof bevatten; in dat geval is de termijn voor de naleving van artikel 16, lid 3, de termijn die wordt vastgesteld in het laatste besluit voor de opneming van de werkzame stoffen daarvan) | Datum waarop de opneming verstrijkt | Productsoort | Specifieke bepalingen (*) |
„3 | Gemalen ma ïsspil | Niet toegewezen | 1 000 g/kg | 1 februari 2015 | 31 januari 2017 | 31 januari 2025 | 14 | De lidstaten zorgen ervoor dat bij toelating de vol gende voorwaarde worden gesteld: — alleen voor gebruik in de vorm van pellets in droge ruimten.” |
L 204/51
UITVOERINGSBESLUIT 2013/409/GBVB VAN DE RAAD
van 30 juli 2013
tot uitvoering van Besluit 2011/72/GBVB betreffende restrictieve maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten vanwege de situatie in Tunesië
DE RaaD VaN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 31, lid 2,
Gezien Besluit 2011/72/GBVB van de Raad van 31 januari 2011 betreffende restrictieve maatregelen tegen bepaalde per sonen en entiteiten vanwege de situatie in Tunesië (1), en met name artikel 2, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) De Raad heeft op 31 januari 2011 Besluit 2011/72/GBVB vastgesteld.
(2) De vermeldingen voor drie personen op de lijst van per sonen en entiteiten in de bijlage bij Besluit 2011/72/GBVB moeten worden vervangen en voor hun aanwijzing moeten nieuwe motiveringen worden ver strekt.
(3) De bijlage bij Besluit 2011/72/GBVB moet dienovereen komstig worden gewijzigd,
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VaSTGESTELD:
Artikel 1
De bijlage bij Besluit 2011/72/GBVB wordt gewijzigd zoals aangegeven in de bijlage bij dit besluit.
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 30 juli 2013.
Voor de Raad De voorzitter
L. XXXXXXXXXXX
(1) PB L 28 van 2.2.2011, blz. 62.
BIJLAGE
De vermeldingen voor de onderstaande personen op de lijst van personen en entiteiten in de bijlage bij Besluit 2011/72/GBVB worden vervangen door de volgende vermeldingen:
Naam | Informatie ter identificatie | Motivering | |
1. | Xxxxxxx Xxx Xxxxxx Xxx Xxxxxxx XXxXXXXX | Xxxxxxxx, geboren op 7 januari 1980 te Sabha-Libië, zoon van Xxxxxx XXXXXX, bedrijfsleider, getrouwd met Xxxx XXXXX, woonachtig résidence de l’Étoile du Nord - suite B - 7ème étage - appt. nr. 25 - Centre urbain du nord - Cité El Khadra - Tu nis, houder van CNI nr. 04524472. | Persoon naar wie door de Tunesische autoriteiten een gerechtelijk onderzoek is ingesteld wegens medeplichtigheid bij het machtsmisbruik door een openbaar ambtsdrager (de voormalige direc teur van Société Tunisienne de Banque en de voormalige directeur van de Banque Nationale agricole) om een ongerechtvaardigd voordeel voor een derde te verkrijgen en de overheid ver lies toe te brengen. |
2. | Xxxx Xxxxxxx Xxxxxx Xxx Xxxxxx Xxx Xxxxxxx Xxxxxx XxXXXX | Xxxxxxxx, geboren op 2 decem ber 1981 te Tunis, zoon van Xxxxx XXXXXXx, getrouwd met Xxxxxxx XXX xXX, houder van CNI nr. 04682068. | Persoon naar wie door de Tunesische autoriteiten een gerechtelijk onderzoek is ingesteld wegens uitoefening van onrechtmatige invloed op een openbaar ambtsdrager (voormalig president Xxx xxx) teneinde direct of indirect een voordeel voor een derde te verkrijgen, medeplichtigheid aan machtsmisbruik door een openbaar ambtsdrager (voormalig president Xxx xxx) om een ongerecht vaardigd voordeel voor een derde te verkrijgen en de overheid verlies toe te brengen, en mede plichtigheid aan de verduistering van Tunesische overheidsgelden door een openbaar ambtsdrager (voormalig president Xxx xxx). |
3. | Xxxxxxx Xxxx Xxx Xxxxx med Xxxxxx Xxx Xxxxx XXXXXXX | Xxxxxxxx, geboren op 13 januari 1959, zoon van Xxxxx XXxXXX, getrouwd met Xxxxxx XXX xXX, president-directeur van een on derneming, woonachtig rue du Jardin - Xxxx Xxxxxxx - Xxxxx, houder van CNI nr. 00400688. | Persoon naar wie door de Tunesische autoriteiten een gerechtelijk onderzoek is ingesteld wegens misbruik van invloed op een openbaar ambts drager (voormalig president Xxx xxx) met het oog op het direct of indirect verkrijgen van voor delen ten behoeve van derden en medeplichtig heid aan machtsmisbruik door een openbaar ambtsdrager om een ongerechtvaardigd voordeel voor een derde te verkrijgen en de overheid ver lies toe te brengen. |
UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE
van 10 juli 2013
inzake een financiële bijdrage van de Unie voor 2013 aan de visserijcontroleprogramma’s van de lidstaten
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2013) 4256)
(Slechts de teksten in de Bulgaarse, de Deense, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Italiaanse, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Nederlandse, de Poolse, de Portugese, de Roemeense, de Sloveense, de Spaanse en de Zweedse taal zijn authentiek)
(2013/410/EU)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 861/2006 van de Raad van 22 mei 2006 houdende communautaire financieringsmaatregelen voor de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk visserijbeleid en op het gebied van het zeerecht (1), en met name artikel 21,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) De Commissie heeft in haar brief van 9 oktober 2012 de prioritaire gebieden omschreven die door de Unie in het kader van de visserijcontroleprogramma’s moeten wor den gefinancierd. Onder deze prioritaire gebieden vallen verbeteringen van het controlesysteem van een lidstaat, metingen van het motorvermogen en de traceerbaarheid van visserijproducten. Bovendien heeft de Commissie in haar brief van 14 mei 2012 gespecificeerd welke eisen gelden voor marktdeelnemers en lidstaten die investeren in traceerbaarheidsprojecten.
(2) De lidstaten hebben overeenkomstig artikel 20 van Ver ordening (EG) nr. 861/2006 hun visserijcontrolepro gramma voor 2013 bij de Commissie ingediend, samen met de aanvragen voor een financiële bijdrage van de Unie in de uitgaven die voor de uitvoering van de in dat programma vervatte projecten moeten worden ge daan.
(3) Op grond van het voorgaande en gezien de begrotings beperkingen is geen gevolg gegeven aan in het kader van de programma’s gedane verzoeken om EU-financiering voor niet-prioritaire acties zoals de installatie van auto matische identificatiesystemen (aIS) aan boord van vis sersvaartuigen, opleidingsprojecten die geen verband hou den met in de controleregelingen van de lidstaten aan te brengen verbeteringen en de aanschaf of modernisering van patrouillevaartuigen en verkenningsvliegtuigen voor de visserij, aangezien deze acties niet gericht zijn op de prioritaire gebieden.
(4) Voor de financiële bijdrage van de Unie moeten een maximumbedrag en een steunpercentage worden bepaald binnen de in artikel 15 van Verordening (EG) nr. 861/2006 aangegeven grenzen, en moeten de voorwaar den voor toekenning van die bijdrage worden vastgesteld.
(1) PB L 160 van 14.6.2006, blz. 1.
(5) Met betrekking tot traceerbaarheidsprojecten dient te worden gegarandeerd dat zij op basis van internationaal erkende normen worden ontwikkeld, zoals vereist op grond van artikel 67, lid 8, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011 van de Commissie van 8 april 2011 houdende bepalingen voor de uitvoering van Verorde ning (EG) nr. 1224/2009 van de Raad tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (2).
(6) aanvragen voor EU-financiering zijn getoetst aan de voorschriften van Verordening (EG) nr. 391/2007 van de Commissie van 11 april 2007 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 861/2006 van de Raad, wat betreft de uitgaven die de lidstaten doen bij de tenuitvoerlegging van de in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid geldende toezicht- en controleregelingen (3).
(7) De Commissie heeft, na de projecten waarvan de kosten niet meer bedragen dan 40 000 EUR, exclusief btw, te hebben beoordeeld, die projecten geselecteerd waarvoor cofinanciering door de Unie gerechtvaardigd is omdat deze vermoedelijk tot een verbetering van de controlere geling van de aanvragende lidstaten zullen leiden.
(8) Om investeringen op de door de Commissie omschreven prioritaire gebieden te stimuleren en om rekening te houden met de negatieve gevolgen van de financiële crisis voor de begroting van de lidstaten, moet voor de uitga ven die op deze prioritaire gebieden worden gedaan, een hoog cofinancieringspercentage worden vastgesteld bin nen de in artikel 15 van Verordening (EG) nr. 861/2006 aangegeven grenzen.
(9) Om voor de bijdrage in aanmerking te komen, moet zowel automatische plaatsbepalingsapparatuur als elek tronische registratie- en meldapparatuur aan boord van vissersvaartuigen voldoen aan de voorschriften van Uit voeringsverordening (EU) nr. 404/2011.
(10) De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeen stemming met het advies van het Comité voor de visserij en de aquacultuur,
(2) PB L 112 van 30.4.2011, blz. 1.
(3) PB L 97 van 12.4.2007, blz. 30.
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VaSTGESTELD:
Artikel 1
Onderwerp
Bij dit besluit wordt voor 2013 een financiële bijdrage van de Unie toegekend voor de door de lidstaten voor 2013 gedane uitgaven in verband met de toepassing van de in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) geldende toezicht- en controlesystemen, als bedoeld in artikel 8, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 861/2006.
Artikel 2
Afsluiting van nog betaalbaar te stellen verplichtingen
alle betalingen waarvoor een vergoeding wordt gevraagd, xxxx ten uiterlijk op 30 juni 2017 door de betrokken lidstaat worden gedaan. Betalingen die na die datum door een lidstaat worden gedaan, komen niet voor vergoeding in aanmerking. De begro tingskredieten die betrekking hebben op dit besluit, worden uiterlijk op 31 december 2018 geannuleerd.
Artikel 3
Nieuwe technologieën en IT-netwerken
1. Met inachtneming van de in bijlage I aangegeven grenzen mag, met betrekking tot de in die bijlage bedoelde projecten, een financiële bijdrage van 90 % van de subsidiabele uitgaven worden toegekend voor de totstandbrenging van nieuwe tech nologieën en IT-netwerken voor het efficiënt en veilig verzame len en beheren van gegevens op het gebied van toezicht, controle en bewaking inzake visserijactiviteiten, alsook voor de verificatie van het motorvermogen.
2. Voor traceerbaarheidsprojecten wordt de bijdrage van de Unie beperkt tot 1 000 000 EUR in het geval van investeringen door autoriteiten van de lidstaten, en tot 250 000 EUR in het geval van particuliere investeringen. Het maximumaantal door een particuliere marktdeelnemer uitgevoerde projecten wordt beperkt tot twee per lidstaat en per financieringsbesluit. Het totale aantal door particuliere marktdeelnemers uitgevoerde tra ceerbaarheidsprojecten wordt beperkt tot acht per lidstaat en per financieringsbesluit.
3. Om voor de in lid 2 bedoelde financiële bijdrage in aan merking te komen, moeten alle op grond van het onderhavige besluit gecofinancierde projecten voldoen aan de in Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad (1) en Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011 vastgestelde eisen.
4. Met inachtneming van de in bijlage I aangegeven grenzen mag, met betrekking tot de in die bijlage bedoelde projecten, een financiële bijdrage van 50 % van de subsidiabele uitgaven worden toegekend voor andere uitgaven.
Artikel 4
Automatische plaatsbepalingsapparatuur
1. Met inachtneming van de in bijlage II aangegeven grenzen mag, met betrekking tot de in die bijlage bedoelde projecten, een financiële bijdrage van 90 % van de subsidiabele uitgaven worden toegekend voor de aanschaf en installatie aan boord van vissersvaartuigen van automatische plaatsbepalingsapparatuur waarmee visserijcontrolecentra de vaartuigen met behulp van een satellietvolgsysteem voor vissersvaartuigen (VMS) op afstand kunnen volgen.
2. De in lid 1 bedoelde financiële bijdrage wordt berekend op basis van een maximumprijs van 2 500 EUR per vaartuig.
3. Om voor de in lid 1 bedoelde financiële bijdrage in aan merking te komen, moet de automatische plaatsbepalingsappa ratuur voldoen aan de in Verordening (EG) nr. 2244/2003 van de Commissie (2) vastgestelde eisen.
Artikel 5
Elektronische registratie- en meldsystemen
Met inachtneming van de in bijlage III aangegeven grenzen mag, met betrekking tot de in die bijlage bedoelde projecten, een financiële bijdrage van 90 % van de subsidiabele uitgaven wor den toegekend voor de ontwikkeling, aanschaf en installatie van en de technische bijstand voor de onderdelen die nodig zijn voor elektronische registratie- en meldsystemen (ERS) die ervoor moeten zorgen dat de gegevensuitwisseling op het gebied van toezicht, controle en bewaking van visserijactiviteiten efficiënt en veilig verloopt.
Artikel 6
Elektronische registratie- en meldapparatuur (ERS)
1. Met inachtneming van de in bijlage IV aangegeven gren zen mag, met betrekking tot de in die bijlage bedoelde projec ten, een financiële bijdrage van 90 % van de subsidiabele uitga ven worden toegekend voor de aanschaf en installatie aan boord van vissersvaartuigen van elektronische registratie- en meldappa ratuur waarmee vaartuigen gegevens over visserijactiviteiten elektronisch kunnen registreren en aan een visserijcontrolecen trum kunnen melden.
2. De in lid 1 bedoelde financiële bijdrage wordt berekend op basis van een maximumprijs van 3 000 EUR per vaartuig, onverminderd lid 4.
3. Om voor een financiële bijdrage in aanmerking te komen, moet ERS-apparatuur voldoen aan de in Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011 vastgestelde eisen.
4. Voor apparatuur die ERS- en VMS-functies combineert en die voldoet aan de in Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011 vastgestelde eisen, wordt de in lid 1 bedoelde financiële bijdrage berekend op basis van een maximumprijs van 4 500 EUR per vaartuig.
(1) PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1. (2) PB L 333 van 20.12.2003, blz. 17.
Artikel 7
Proefprojecten
Met inachtneming van de in bijlage V aangegeven grenzen mag, met betrekking tot de in die bijlage bedoelde proefprojecten, een financiële bijdrage van 50 % van de subsidiabele uitgaven worden toegekend voor nieuwe controletechnologieën.
Artikel 8
Maximale bijdrage van de Unie
Hieronder volgt de maximale bijdrage van de Unie, uitgesplitst naar lidstaat.
(EUR)
Lidstaat | Uitgaven die zijn gepland in het nationale visserijcontroleprogramma | Uitgaven voor op grond van dit besluit geselecteerde projecten | Maximale bijdrage van de Unie |
België | 1 369 250 | 1 369 250 | 1 232 325 |
Bulgarije | 15 339 | 15 339 | 13 805 |
Denemarken | 6 801 633 | 5 226 502 | 4 691 350 |
Duitsland | 17 502 400 | 4 291 800 | 3 794 200 |
Estland | 280 000 | 280 000 | 252 000 |
Ierland | 1 200 000 | 1 200 000 | 1 080 000 |
Griekenland | 1 370 029 | 1 370 029 | 1 153 026 |
Spanje | 12 186 266 | 9 137 042 | 7 562 370 |
Frankrijk | 5 373 796 | 5 363 796 | 4 811 416 |
Italië | 7 480 000 | 2 160 000 | 1 944 000 |
Cyprus | 600 000 | 600 000 | 540 000 |
Letland | 192 735 | 192 735 | 173 462 |
Litouwen | 389 539 | 389 539 | 350 585 |
Malta | 1 375 002 | 1 228 802 | 636 605 |
Nederland | 3 264 205 | 2 389 410 | 2 142 252 |
Polen | 3 422 251 | 3 322 251 | 2 990 026 |
Portugal | 1 000 000 | 000 500 | 633 150 |
Roemenië | 769 000 | 419 000 | 313 100 |
Slovenië | 315 100 | 293 400 | 241 500 |
Finland | 1 682 500 | 1 682 500 | 1 514 250 |
Zweden | 1 392 838 | 1 392 838 | 1 253 555 |
Verenigd Koninkrijk | 1 039 444 | 1 039 444 | 816 423 |
Totaal | 69 630 227 | 44 067 177 | 38 139 400 |
Artikel 9
Adressaten
Dit besluit is gericht tot het Koninkrijk België, de Republiek Bulgarije, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, de Republiek Estland, Ierland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Malta, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Polen, de Portugese Republiek, Roemenië, de Republiek Slovenië, de Republiek Finland, het Koninkrijk Zweden en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.
Gedaan te Brussel, 10 juli 2013.
Voor de Commissie
Xxxxx XxXxXxXX
Lid van de Commissie
BIJLAGE I
NIEUWE TECHNOLOGIEËN EN IT-NETWERKEN
(EUR)
Lidstaat en projectcode | Uitgaven die zijn gepland in het nationale visserijcontroleprogramma | Uitgaven voor op grond van dit besluit geselecteerde projecten | Maximale bijdrage van de Unie |
België | |||
BE/13/01 | 000 000 | 000 000 | 216 000 |
BE/13/02 | 30 000 | 30 000 | 27 000 |
BE/13/03 | 30 000 | 30 000 | 27 000 |
BE/13/05 | 60 000 | 60 000 | 54 000 |
BE/13/06 | 30 000 | 30 000 | 27 000 |
BE/13/08 | 4 250 | 4 250 | 3 825 |
BE/13/09 | 825 000 | 825 000 | 742 500 |
Subtotaal | 1 219 250 | 1 219 250 | 1 097 325 |
Bulgarije | |||
BG/13/01 | 15 339 | 15 339 | 13 805 |
Subtotaal | 15 339 | 15 339 | 13 805 |
Denemarken | |||
DK/13/01 | 536 215 | 536 215 | 482 593 |
DK/13/03 | 000 000 | 000 161 | 361 945 |
DK/13/04 | 335 134 | 0 | 0 |
DK/13/05 | 268 107 | 268 107 | 241 297 |
DK/13/06 | 335 134 | 335 134 | 301 621 |
DK/13/07 | 536 215 | 0 | 0 |
DK/13/08 | 201 080 | 201 080 | 180 972 |
DK/13/09 | 134 054 | 134 054 | 120 648 |
DK/13/10 | 335 134 | 335 134 | 301 621 |
DK/13/11 | 000 000 | 000 161 | 361 945 |
DK/13/12 | 100 540 | 0 | 0 |
DK/13/13 | 134 054 | 0 | 0 |
DK/13/14 | 536 215 | 536 215 | 482 593 |
DK/13/15 | 201 080 | 0 | 0 |
DK/13/16 | 268 107 | 0 | 0 |
DK/13/17 | 1 125 000 | 1 125 000 | 1 000 000 |
DK/13/18 | 73 000 | 73 000 | 65 700 |
DK/13/19 | 275 000 | 275 000 | 247 500 |
DK/13/20 | 268 107 | 268 107 | 241 296 |
Subtotaal | 6 466 498 | 4 891 368 | 4 389 731 |
Duitsland | |||
DE/13/09 | 60 000 | 60 000 | 54 000 |
DE/13/10 | 75 000 | 75 000 | 67 500 |
(EUR)
Lidstaat en projectcode | Uitgaven die zijn gepland in het nationale visserijcontroleprogramma | Uitgaven voor op grond van dit besluit geselecteerde projecten | Maximale bijdrage van de Unie |
DE/13/12 | 90 000 | 90 000 | 81 000 |
DE/13/15 | 2 880 000 | 2 880 000 | 2 592 000 |
DE/13/14 | 170 000 | 170 000 | 153 000 |
DE/13/17 | 353 800 | 353 800 | 250 000 |
DE/13/18 | 110 000 | 110 000 | 99 000 |
DE/13/19 | 350 000 | 0 | 0 |
DE/13/20 | 95 000 | 0 | 0 |
DE/13/21 | 443 100 | 0 | 0 |
DE/13/22 | 650 000 | 0 | 0 |
DE/13/23 | 970 000 | 0 | 0 |
DE/13/24 | 275 000 | 0 | 0 |
DE/13/25 | 420 000 | 0 | 0 |
DE/13/26 | 250 000 | 0 | 0 |
DE/13/27 | 105 500 | 105 500 | 94 950 |
Subtotaal | 7 297 400 | 3 844 300 | 3 391 450 |
Griekenland | |||
EL/13/02 | 300 000 | 300 000 | 270 000 |
EL/13/03 | 200 000 | 200 000 | 100 000 |
EL/13/04 | 300 000 | 300 000 | 270 000 |
EL/13/05 | 50 000 | 50 000 | 45 000 |
EL/13/06 | 50 000 | 50 000 | 45 000 |
EL/13/08 | 169 694 | 169 694 | 152 724 |
EL/13/09 | 230 335 | 230 335 | 207 302 |
Subtotaal | 1 300 029 | 1 300 029 | 1 090 026 |
Ierland | |||
IE/13/01 | 50 000 | 50 000 | 45 000 |
IE/13/02 | 50 000 | 50 000 | 45 000 |
Subtotaal | 100 000 | 100 000 | 90 000 |
Spanje | |||
ES/13/01 | 651 500 | 651 500 | 325 750 |
ES/13/02 | 205 971 | 205 971 | 185 374 |
ES/13/03 | 377 698 | 377 698 | 339 928 |
ES/13/04 | 252 976 | 252 976 | 227 678 |
ES/13/05 | 256 514 | 256 514 | 230 863 |
ES/13/06 | 527 423 | 527 423 | 474 680 |
ES/13/07 | 298 291 | 298 291 | 268 462 |
ES/13/09 | 353 996 | 353 996 | 318 596 |
ES/13/10 | 63 457 | 63 457 | 57 111 |
ES/13/11 | 72 922 | 72 922 | 65 630 |
ES/13/12 | 183 900 | 183 900 | 165 510 |
(EUR)
Lidstaat en projectcode | Uitgaven die zijn gepland in het nationale visserijcontroleprogramma | Uitgaven voor op grond van dit besluit geselecteerde projecten | Maximale bijdrage van de Unie |
ES/13/13 | 215 814 | 215 814 | 194 233 |
ES/13/14 | 000 000 | 000 000 | 707 400 |
ES/13/15 | 186 567 | 186 567 | 167 910 |
ES/13/16 | 367 543 | 367 543 | 330 789 |
ES/13/17 | 186 754 | 186 754 | 168 079 |
ES/13/18 | 178 000 | 178 000 | 160 200 |
ES/13/20 | 115 000 | 115 000 | 103 500 |
ES/13/21 | 230 000 | 230 000 | 207 000 |
ES/13/22 | 142 400 | 0 | 0 |
ES/13/23 | 25 000 | 25 000 | 22 500 |
ES/13/24 | 90 000 | 90 000 | 81 000 |
ES/13/25 | 250 000 | 0 | 0 |
ES/13/27 | 160 000 | 0 | 0 |
ES/13/29 | 95 557 | 95 557 | 86 001 |
ES/13/30 | 95 410 | 95 410 | 85 869 |
ES/13/33 | 33 000 | 33 000 | 29 700 |
ES/13/34 | 54 000 | 54 000 | 48 600 |
ES/13/35 | 681 000 | 0 | 0 |
ES/13/36 | 780 000 | 0 | 0 |
ES/13/37 | 518 710 | 518 710 | 250 000 |
ES/13/39 | 258 000 | 258 000 | 232 200 |
ES/13/40 | 481 698 | 481 698 | 250 000 |
ES/13/41 | 379 119 | 263 294 | 236 966 |
Subtotaal | 9 554 220 | 7 424 995 | 6 021 529 |
Frankrijk | |||
FR/13/02 | 180 000 | 180 000 | 162 000 |
FR/13/03 | 150 000 | 150 000 | 135 000 |
FR/13/04 | 400 000 | 400 000 | 360 000 |
FR/13/06 | 1 000 300 | 1 000 300 | 900 270 |
FR/13/07 | 1 080 600 | 1 080 600 | 972 540 |
FR/13/08 | 1 080 600 | 1 080 600 | 972 540 |
FR/13/09 | 211 500 | 211 500 | 190 350 |
FR/13/10 | 269 350 | 269 350 | 242 415 |
FR/13/11 | 51 446 | 51 446 | 46 301 |
Subtotaal | 4 423 796 | 4 423 796 | 3 981 416 |
Italië | |||
IT/13/01 | 260 000 | 260 000 | 234 000 |
IT/13/02 | 120 000 | 0 | 0 |
IT/13/03 | 500 000 | 500 000 | 450 000 |
IT/13/04 | 1 000 000 | 1 000 000 | 900 000 |
(EUR)
Lidstaat en projectcode | Uitgaven die zijn gepland in het nationale visserijcontroleprogramma | Uitgaven voor op grond van dit besluit geselecteerde projecten | Maximale bijdrage van de Unie |
IT/13/05 | 300 000 | 300 000 | 270 000 |
IT/13/07 | 800 000 | 0 | 0 |
IT/13/08 | 2 000 000 | 0 | 0 |
IT/13/09 | 2 400 000 | 0 | 0 |
Subtotaal | 7 380 000 | 2 060 000 | 1 854 000 |
Cyprus | |||
CY/13/01 | 50 000 | 50 000 | 45 000 |
CY/13/02 | 150 000 | 150 000 | 135 000 |
CY/13/03 | 400 000 | 400 000 | 360 000 |
Subtotaal | 600 000 | 600 000 | 540 000 |
Letland | |||
LV/13/01 | 11 200 | 11 200 | 10 080 |
LV/13/02 | 58 350 | 58 350 | 52 515 |
LV/13/03 | 123 185 | 123 185 | 110 867 |
Subtotaal | 192 735 | 192 735 | 173 462 |
Litouwen | |||
LT/13/01 | 144 810 | 144 810 | 130 329 |
LT/13/03 | 13 033 | 13 033 | 11 730 |
Subtotaal | 157 843 | 157 843 | 142 059 |
Malta | |||
MT/13/01 | 55 510 | 55 510 | 49 959 |
MT/13/02 | 1 173 292 | 1 000 000 | 000 646 |
Subtotaal | 1 228 802 | 1 228 802 | 636 605 |
Nederland | |||
NL/13/01 | 278 172 | 278 172 | 250 000 |
NL/13/02 | 277 862 | 277 862 | 250 000 |
NL/13/03 | 286 364 | 286 364 | 250 000 |
NL/13/04 | 276 984 | 276 984 | 249 285 |
NL/13/05 | 129 398 | 129 398 | 116 458 |
NL/13/06 | 200 000 | 0 | 0 |
NL/13/07 | 230 000 | 0 | 0 |
NL/13/08 | 36 120 | 36 120 | 32 508 |
NL/13/09 | 89 860 | 0 | 0 |
NL/13/10 | 129 500 | 129 500 | 116 550 |
NL/13/11 | 125 010 | 125 010 | 112 450 |
NL/13/12 | 72 908 | 0 | 0 |
NL/13/13 | 282 027 | 0 | 0 |
(EUR)
Lidstaat en projectcode | Uitgaven die zijn gepland in het nationale visserijcontroleprogramma | Uitgaven voor op grond van dit besluit geselecteerde projecten | Maximale bijdrage van de Unie |
NL/13/14 | 200 000 | 200 000 | 180 000 |
NL/13/15 | 400 000 | 400 000 | 360 000 |
NL/13/16 | 50 000 | 50 000 | 45 000 |
Subtotaal | 3 064 205 | 2 189 410 | 1 962 251 |
Polen | |||
PL/13/04 | 1 000 000 | 1 000 000 | 900 000 |
PL/13/05 | 540 000 | 440 000 | 396 000 |
PL/13/06 | 227 350 | 227 350 | 204 615 |
PL/13/07 | 240 300 | 240 300 | 216 270 |
PL/13/08 | 172 600 | 172 600 | 155 340 |
PL/13/09 | 323 000 | 323 000 | 290 700 |
PL/13/10 | 208 760 | 208 760 | 187 884 |
PL/13/11 | 416 000 | 416 000 | 374 400 |
PL/13/12 | 40 500 | 40 500 | 36 450 |
Subtotaal | 3 168 510 | 3 068 510 | 2 761 659 |
Portugal | |||
PT/13/01 | 834 000 | 0 | 0 |
Subtotaal | 834 000 | 0 | 0 |
Roemenië | |||
RO/13/03 | 155 000 | 155 000 | 139 500 |
RO/13/04 | 000 000 | 000 000 | 60 000 |
RO/13/05 | 40 000 | 40 000 | 20 000 |
RO/13/06 | 104 000 | 104 000 | 93 600 |
Subtotaal | 419 000 | 419 000 | 313 100 |
Slovenië | |||
SI/13/01 | 42 000 | 42 000 | 37 800 |
SI/13/02 | 7 300 | 0 | 0 |
SI/13/03 | 1 200 | 1 200 | 600 |
SI/13/04 | 14 400 | 0 | 0 |
SI/13/05 | 5 000 | 5 000 | 2 500 |
SI/13/06 | 1 200 | 1 200 | 600 |
SI/13/07 | 40 000 | 40 000 | 36 000 |
SI/13/08 | 40 000 | 40 000 | 36 000 |
SI/13/10 | 45 000 | 45 000 | 40 500 |
SI/13/12 | 49 000 | 49 000 | 24 500 |
SI/13/13 | 20 000 | 20 000 | 18 000 |
Subtotaal | 265 100 | 243 400 | 196 500 |
(EUR)
Lidstaat en projectcode | Uitgaven die zijn gepland in het nationale visserijcontroleprogramma | Uitgaven voor op grond van dit besluit geselecteerde projecten | Maximale bijdrage van de Unie |
Finland | |||
FI/13/01 | 1 000 000 | 1 000 000 | 900 000 |
FI/13/03 | 200 000 | 200 000 | 180 000 |
FI/13/04 | 150 000 | 150 000 | 135 000 |
Subtotaal | 1 350 000 | 1 350 000 | 1 215 000 |
Zweden | |||
SE/13/01 | 348 210 | 348 210 | 313 389 |
SE/13/02 | 464 280 | 464 280 | 417 852 |
SE/13/03 | 580 348 | 580 348 | 522 314 |
Subtotaal | 1 392 838 | 1 392 838 | 1 253 555 |
Verenigd Koninkrijk | |||
UK/13/01 | 496 155 | 496 155 | 446 539 |
Subtotaal | 496 155 | 496 155 | 446 539 |
Totaal | 50 925 720 | 36 617 770 | 31 570 012 |
BIJLAGE II
AUTOMATISCHE PLAATSBEPALINGSAPPARATUUR
(EUR)
Lidstaat en projectcode | Uitgaven die zijn gepland in het nationale visserijcontroleprogramma | Uitgaven voor op grond van dit besluit geselecteerde projecten | Maximale bijdrage van de Unie |
Duitsland | |||
DE/13/08 | 12 500 | 12 500 | 11 250 |
DE/13/28 | 367 500 | 0 | 0 |
DE/13/02 | 493 500 | 0 | 0 |
DE/13/04 | 50 000 | 50 000 | 45 000 |
Subtotaal | 923 500 | 62 500 | 56 250 |
Malta | |||
MT/13/03 | 146 200 | 0 | 0 |
Subtotaal | 146 200 | 0 | 0 |
Roemenië | |||
RO/13/07 | 100 000 | 0 | 0 |
Subtotaal | 100 000 | 0 | 0 |
Slovenië | |||
SI/13/09 | 10 000 | 10 000 | 9 000 |
Subtotaal | 10 000 | 10 000 | 9 000 |
Spanje | |||
ES/13/19 | 1 256 340 | 1 256 340 | 1 130 706 |
ES/13/31 | 326 124 | 326 124 | 293 512 |
Subtotaal | 1 582 464 | 1 582 464 | 1 424 218 |
Verenigd Koninkrijk | |||
UK/13/03 | 245 597 | 245 597 | 221 037 |
Subtotaal | 245 597 | 245 597 | 221 037 |
Totaal | 3 007 761 | 1 900 561 | 1 710 505 |
BIJLAGE III
ELEKTRONISCHE REGISTRATIE- EN MELDSYSTEMEN
(EUR)
Lidstaat en projectcode | Uitgaven die zijn gepland in het nationale visserijcontrolepro gramma | Uitgaven voor op grond van dit besluit geselecteerde projecten | Maximale bijdrage van de Unie |
België | |||
BE/13/04 | 70 000 | 70 000 | 63 000 |
BE/13/07 | 80 000 | 80 000 | 72 000 |
Subtotaal | 150 000 | 150 000 | 135 000 |
Denemarken | |||
DK/13/02 | 335 134 | 335 134 | 301 619 |
Subtotaal | 335 134 | 335 134 | 301 619 |
Duitsland | |||
DE/13/11 | 75 000 | 75 000 | 67 500 |
DE/13/13 | 140 000 | 140 000 | 126 000 |
DE/13/16 | 170 000 | 170 000 | 153 000 |
Subtotaal | 385 000 | 385 000 | 346 500 |
Estland | |||
EE/13/01 | 110 000 | 110 000 | 99 000 |
EE/13/02 | 90 000 | 90 000 | 81 000 |
EE/13/03 | 80 000 | 80 000 | 72 000 |
Subtotaal | 280 000 | 280 000 | 252 000 |
Ierland | |||
IE/13/03 | 1 100 000 | 1 100 000 | 990 000 |
Subtotaal | 1 100 000 | 1 100 000 | 990 000 |
Frankrijk | |||
FR/13/05 | 910 000 | 900 000 | 810 000 |
Subtotaal | 910 000 | 900 000 | 810 000 |
Italië | |||
IT/13/06 | 100 000 | 100 000 | 90 000 |
Subtotaal | 100 000 | 100 000 | 90 000 |
Litouwen | |||
LT/13/02 | 231 696 | 231 696 | 208 526 |
Subtotaal | 231 696 | 231 696 | 208 526 |
Nederland | |||
NL/13/17 | 200 000 | 200 000 | 180 000 |
Subtotaal | 200 000 | 200 000 | 180 000 |
Polen | |||
PL/13/01 | 170 948 | 170 948 | 153 853 |
PL/13/02 | 60 000 | 60 000 | 54 000 |
PL/13/03 | 27 793 | 27 793 | 20 514 |
Subtotaal | 253 741 | 253 741 | 228 367 |
(EUR)
Lidstaat en projectcode | Uitgaven die zijn gepland in het nationale visserijcontrolepro gramma | Uitgaven voor op grond van dit besluit geselecteerde projecten | Maximale bijdrage van de Unie |
Portugal | |||
PT/13/03 | 492 500 | 492 500 | 443 250 |
PT/13/05 | 211 000 | 211 000 | 189 900 |
Subtotaal | 703 500 | 703 500 | 633 150 |
Slovenië | |||
SI/13/11 | 40 000 | 40 000 | 36 000 |
Subtotaal | 40 000 | 40 000 | 36 000 |
Spanje | |||
ES/13/08 | 129 582 | 129 582 | 116 624 |
Subtotaal | 129 582 | 129 582 | 116 624 |
Totaal | 4 818 653 | 4 808 653 | 4 327 786 |
BIJLAGE IV
ELEKTRONISCHE REGISTRATIE- EN MELDAPPARATUUR (ERS)
(EUR)
Lidstaat en projectcode | Uitgaven die zijn gepland in het nationale visserijcontroleprogramma | Uitgaven voor op grond van dit besluit geselecteerde projecten | Maximale bijdrage van de Unie | |
Finland | ||||
FI/13/02 | 000 000 | 000 500 | 141 750 | |
FI/13/05 | 175 000 | 175 000 | 157 500 | |
Subtotaal | 000 000 | 000 500 | 299 250 | |
Totaal | 000 000 | 000 500 | 299 250 |
BIJLAGE V
PROEFPROJECTEN
(EUR)
Lidstaat en projectcode | Uitgaven die zijn gepland in het nationale visserijcontroleprogramma | Uitgaven voor op grond van dit besluit geselecteerde projecten | Maximale bijdrage van de Unie |
Spanje | |||
ES/13/28 | 100 000 | 0 | 0 |
ES/13/32 | 530 000 | 0 | 0 |
ES/13/38 | 250 000 | 0 | 0 |
Subtotaal | 880 000 | 0 | 0 |
Frankrijk | |||
FR/13/01 | 40 000 | 40 000 | 20 000 |
Subtotaal | 40 000 | 40 000 | 20 000 |
Verenigd Koninkrijk | |||
UK/13/02 | 297 693 | 297 693 | 148 846 |
Subtotaal | 297 693 | 297 693 | 148 846 |
Totaal | 1 000 000 | 000 693 | 168 846 |
BIJLAGE VI
OPLEIDINGS- EN UITWISSELINGSPROGRAMMA’S
(EUR)
Lidstaat en projectcode | Uitgaven die zijn gepland in de nationale visserijcontroleprogramma’s | Uitgaven voor op grond van dit besluit geselecteerde projecten | Maximale bijdrage van de Unie |
Duitsland | |||
DE/13/03 | 15 000 | 0 | 0 |
DE/13/06 | 1 500 | 0 | 0 |
Subtotaal | 16 500 | 0 | 0 |
Griekenland | |||
EL/13/01 | 70 000 | 70 000 | 63 000 |
Subtotaal | 70 000 | 70 000 | 63 000 |
Roemenië | |||
RO/13/01 | 200 000 | 0 | 0 |
RO/13/02 | 50 000 | 0 | 0 |
Subtotaal | 250 000 | 0 | 0 |
Spanje | |||
ES/13/26 | 40 000 | 0 | 0 |
Subtotaal | 40 000 | 0 | 0 |
Totaal | 376 500 | 70 000 | 63 000 |
BIJLAGE VII
AFGEWEZEN BEDRAGEN MET BETREKKING TOT PROEFPROGRAMMA’S VOOR INSPECTIES EN WAARNEMINGEN, INITIATIEVEN OM DE KENNIS VAN GVB-REGELS TE VERGROTEN EN DE AANSCHAF OF MODERNISERING VAN PATROUILLEVAARTUIGEN EN VERKENNINGSVLIEGTUIGEN
(EUR)
Xxxxx uitgaven | Uitgaven die zijn gepland in de nationale visserijcontroleprogramma’s | Uitgaven voor op grond van dit besluit geselecteerde projecten | Maximale bijdrage van de Unie |
Proefprogramma’s voor inspecties en waarnemingen | 36 000 | 0 | 0 |
Initiatieven om de kennis van GVB-regels te vergroten | 35 400 | 0 | 0 |
Patrouillevaartuigen en verkenningsvliegtuigen | 8 880 000 | 0 | 0 |
Totaal | 8 951 400 | 0 | 0 |
Inhoud (vervolg)
RICHTLIJNEN
★ Richtlijn 2013/44/EU van de Commissie van 30 juli 2013 tot wijziging van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad teneinde gemalen maïsspil als werkzame stof in de
bijlage I en IA bij die richtlijn op te nemen (1) 49
BESLUITEN
★ Uitvoeringsbesluit 2013/409/GBVB van de Raad van 30 juli 2013 tot uitvoering van Besluit 2011/72/GBVB betreffende restrictieve maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten vanwege de situatie in Tunesië 52
2013/410/EU:
★ Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 10 juli 2013 inzake een financiële bijdrage van de Unie voor 2013 aan de visserijcontroleprogramma’s van de lidstaten (Kennisgeving geschied onder nummer C(2013) 4256) 54
NL
(1) Voor de EER relevante tekst
NL
Via EUR-Lex (xxxx://xxx.xxx-xxx.xxxxxx.xx) heeft u direct en gratis toegang tot het recht van de Europese Unie. Op deze website kunt u het Publicatieblad van de Europese Unie raadplegen. U vindt er eveneens de Verdragen, de wetgeving, de jurisprudentie en de voorbereidende handelingen.
Meer informatie over de Europese Unie is te vinden op de volgende website: xxxx://xxxxxx.xx