INHOUDSOPGAVE
STICHTING PENSIOENFONDS OPENBARE APOTHEKERS (SPOA),
gevestigd te ’s-Gravenhage.
Pensioenreglement ingaande 1 januari 2011 voor apothekers in dienstverband met een loon hoger dan € 75.000.
INHOUDSOPGAVE
Artikel: Titel:
Artikel 5. Ouderdomspensioen 8
Artikel 6. Partnerpensioen bij overlijden tijdens deelnemerschap 9
Artikel 7. Partnerpensioen bij overlijden na beëindiging deelnemerschap 10
Artikel 9. Verevening van ouderdomspensioen bij scheiding en bij beëindiging geregistreerd partnerschap 13
Artikel 10. Verhoging van pensioenen 14
Artikel 11. Tussentijdse beëindiging van het deelnemerschap 15
Artikel 12. Voortzetting pensioenopbouw bij (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid en onbetaald verlof 15
Artikel 13. Afkoop van pensioen 17
Artikel 14. Flexibel pensioen 18
Artikel 15. Verplichte informatie 19
Artikel 16. Uitbetaling van de pensioenaanspraken 19
Artikel 17. Niet aan het fonds afgedragen premie 20
Artikel 18. Intrekking verplichtstelling 20
Artikel 19. Hardheidsbepaling 20
Artikel 20. Inwerkingtreding en overgangsbepalingen 20
Artikel 1. Definities
In dit reglement wordt verstaan onder:
het fonds: de Stichting Pensioenfonds Openbare Apothekers;
het bestuur: het bestuur van het fonds;
de deelnemer: de deelnemer zoals omschreven in artikel 2 lid 1;
de partner: 1. de man of vrouw met wie de (gewezen) deelnemer is gehuwd;
2. de man of vrouw die als partner van de (gewezen) deelnemer is geregistreerd in de registers van de burgerlijke stand op grond van artikel 1:80a BW;
3. de ongehuwde man of vrouw, niet zijnde de geregistreerde partner en niet zijnde een bloed- of aanverwant in rechte lijn, met wie de ongehuwde (gewezen) deelnemer ten minste zes maanden een gezamenlijke huishouding voert en die in een aan de voorwaarden van artikel 6 lid 3 voldoend notarieel verleden samenlevingscontract door de (gewezen) deelnemer - onder herroeping van een eerder begunstiging van partnerpensioen - is aangewezen als begunstigde van het partnerpensioen en die bij het bestuur op de in artikel 6 lid 2 voorgeschreven wijze is aangemeld;
de kinderen: kinderen van de (gewezen) deelnemer die tot deze in familierechtelijke betrekking staan of van wie ten genoegen van het bestuur wordt aangetoond, dat ze door de (gewezen) deelnemer ten tijde van diens overlijden als een eigen kind werden opgevoed en onderhouden. Van kinderen van de gewezen deelnemer die niet tot deze in familierechtelijke betrekking staan dient te worden aangetoond dat zij op het tijdstip van beëindiging van het deelnemerschap door de gewezen deelnemer als een eigen kind werden opgevoed en onderhouden.
Van kinderen die tot de gewezen deelnemer en zijn partner in familierechtelijke betrekking zijn komen te staan na het tijdstip van beëindiging van het deelnemerschap, dient voorts te worden aangetoond dat de partner op het tijdstip van beëindiging van het deelnemerschap al de partner in de zin van het reglement van het fonds was en voor die partner op dat tijdstip een partnerpensioen verzekerd was.
scheiding: echtscheiding of scheiding van tafel en bed; beëindiging van het
geregistreerd partnerschap: beëindiging van het geregistreerd partnerschap anders dan door de dood of vermissing;
de normale pensioendatum: de eerste van de maand waarin de (gewezen) deelnemer de
65-jarige leeftijd bereikt;
de pensioeningangsdatum: de datum waarop het ouderdomspensioen van de
(gewezen) deelnemer ingaat;
het inkomen: het brutoloon voor de loonheffing, inclusief de op het loon ingehouden pensioenpremie;
arbeidsongeschiktheid: ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid waarbij tevens
recht bestaat op een uitkering krachtens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
Artikel 2. Deelnemer
1. De krachtens artikel 2 van het Pensioenreglement 2 van SPOA deelnemende loondienstapotheker:
a. die een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht heeft met zijn of haar werkgever,
b. een inkomen heeft dat hoger is dan het maatgevende inkomen waarop de basispremie in Pensioenreglement 2 wordt vastgesteld (in 2014: € 75.000), én
c. er voor heeft gekozen om deel te nemen aan de pensioenregeling zoals omschreven in dit Pensioenreglement 3; deze keuze kan eenmalig worden gemaakt bij aanvang van het dienstverband dan wel op het moment dat het salaris meer bedraagt dan het hiervoor onder b bedoelde bedrag.
Nadat de deelnemer heeft gekozen voor deelname aan deze pensioenregeling, blijft hij deelnemen aan de pensioenregeling, zolang hij tevens deelnemer is in Pensioenreglement 2.
2. Het deelnemerschap begint zodra voldaan is aan het bepaalde in lid 1, maar niet eerder dan op de dag van inwerkingtreding van dit reglement.
3. Een eventuele binnenkomende waardeoverdracht in verband met een tijdens een voorgaand dienstverband of beroep opgebouwd pensioen wordt in pensioenregeling 2 van het fonds verwerkt en niet in deze pensioenregeling.
4. Het deelnemerschap eindigt bij overlijden en voorts zodra niet meer wordt voldaan aan het bepaalde in lid 1.
5. De deelnemer heeft vanaf het tijdstip dat hij gewezen deelnemer wordt de mogelijkheid het deelnemerschap vrijwillig voort te zetten gedurende een periode van drie jaar. De vrijwillige premie is hierbij maximaal gelijk aan de leeftijdsafhankelijke premie, zoals genoemd in artikel 3 lid 1, vermenigvuldigd met de gemiddelde pensioengrondslag van de deelnemer in de afgelopen drie jaar, vastgesteld conform artikel 3 lid 1 van dit pensioenreglement.
Indien de deelnemer over minder dan drie kalenderjaren heeft deelgenomen in deze
pensioenregeling, wordt de gemiddelde pensioengrondslag over de premiebetalingsperiode als uitgangspunt gehanteerd.
Artikel 3. Premie
1. Iedere deelnemer is jaarlijks aan het fonds een leeftijdsafhankelijke premie verschuldigd als basis voor de opbouw van pensioen, het aanpassen van de opgebouwde aanspraken en de dekking van risico’s, kosten en solvabiliteit. De beschikbare premie op jaarbasis wordt voor het eerst (pro rata) vastgesteld op de dag waarop de aanspraak op de beschikbare premie ontstaat en vervolgens jaarlijks per 1 januari tot uiterlijk de pensioeningangsdatum. Als de pensioeningangsdatum niet met 1 januari samenvalt, wordt de laatste premie voor de pensioendatum pro rata vastgesteld.
De leeftijdsafhankelijke premie wordt vastgesteld als percentage van de pensioengrondslag. Daarbij geldt de leeftijd en de pensioengrondslag op het moment dat de beschikbare premie wordt vastgesteld.
De pensioengrondslag is gelijk aan het inkomen per 1 januari, verminderd met het maatgevende inkomen waarop de basispremie in Pensioenreglement 2 wordt vastgesteld (in 2014:€ 75.000).
Leeftijd per Beschikbare premie als percentage peildatum van de pensioengrondslag
15 t/m 19 jaar | 5,0% |
20 t/m 24 jaar | 5,8% |
25 t/m 29 jaar | 6.9% |
30 t/m 34 jaar | 8,5% |
35 t/m 39 jaar | 10,3% |
40 t/m 44 jaar | 12,6% |
45 t/m 49 jaar | 15,3% |
50 t/m 54 jaar | 18,8% |
55 t/m 59 jaar | 23,1% |
60 t/m 64 jaar | 28,9% |
2. Van de premie is in totaal 5% bestemd voor administratiekosten (niveau 2014), 1% voor het in artikel 12 bedoelde arbeidsongeschiktheidsrisico, 15% voor solvabiliteit en 1,67% voor het feit dat de premie per 1 juni opeisbaar is in plaats van op 1 januari. Daarnaast wordt aan de premie vanwege de uitkeringsduur (tot maandeinde) 0,5% onttrokken en voor excassokosten tevens 0,5%. In totaal vindt een afslag plaats van 23,07% (niveau 2014) van de premie. De netto investering bedraagt in 2014 derhalve 76,93% van de betaalde premie.
Voor het overlijdensrisico als bedoeld in artikel 6 en 8 is daarnaast een leeftijdsafhankelijke risicopremie verschuldigd.
Indien de genoemde kosten en/of percentages wijzigen, kan de leeftijdsafhankelijke premiestaffel in overeenstemming hiermee worden aangepast.
3. De premie is verschuldigd tot de datum waarop de deelnemer de normale pensioendatum bereikt of de eerdere datum van beëindiging van het dienstverband. Indien het deelnemerschap in de loop van een jaar aanvangt of eindigt wordt de in dat jaar verschuldigde premie naar evenredigheid in maanden bepaald. Hierbij wordt een gedeelte van een maand verwaarloosd.
De premie is opeisbaar per 1 juni van enig jaar. De deelnemer heeft de mogelijkheid om de premie in twee termijnen te betalen, onder nader door het bestuur te stellen voorwaarden. De eerste termijn is opeisbaar op 1 juni en de tweede termijn op 1 september daaropvolgend.
Bij aanvang van het deelnemerschap is de premie verschuldigd bij aanvang en opeisbaar één maand na aanvang, doch niet voor 1 juni van het betreffende kalenderjaar.
4. Wordt de verschuldigde premie later voldaan dan op de in lid 1 of lid 3 bedoelde vervaldag dan wordt rente berekend over de verschuldigde bedragen over de periode van xxxxxxxxx tot voldoening op basis van het op bedoelde vervaldag geldende wettelijke rente.
Artikel 4. Aanspraken
1. Met inachtneming van elders in dit reglement opgenomen ter zake dienende bepalingen geeft het deelnemerschap recht op:
a. ouderdomspensioen ten behoeve van de (gewezen) deelnemer;
b. partnerpensioen ten behoeve van de partner van de deelnemer;
c. wezenpensioen ten behoeve van de kinderen van de (gewezen) deelnemer.
Er kunnen geen medische waarborgen worden verlangd voor het omzetten van aanspraken als voorzien in dit pensioenreglement in andere aanspraken als voorzien in dit pensioenreglement anders dan in de gevallen voorzien in de Wet op de medische keuringen.
Het bestuur stelt jaarlijks op 31 december van het voorafgaande jaar op collectief actuarieel gelijkwaardige basis de factoren vast die worden gehanteerd bij de omzetting van premie naar pensioenaanspraken. Deze factoren worden gepubliceerd op de website van het pensioenfonds. Deze zijn voor mannen en vrouwen gelijk.
Bij de omzetting van de premie in aanspraken wordt uitgegaan van de rentetermijnstructuur per 31 december van het voorafgaande jaar, gepubliceerd door De Nederlandsche Bank en de overlevingsgrondslagen van het pensioenfonds.
Voordat de premie wordt omgezet in pensioenaanspraken wordt de in artikel 3 lid 2 genoemde afslag onttrokken aan de betaalde premie.
2. Alle aanspraken op grond van dit pensioenreglement tezamen met de aanspraken op grond van Pensioenreglement 2 worden gemaximeerd, met inachtneming van de fiscale grenzen op grond van de Wet op de loonbelasting 1964.
3. Het fonds zal aan iedere deelnemer bij de aanvang van zijn deelnemerschap een schriftelijk bewijs van deelnemerschap verstrekken alsmede een exemplaar van dit pensioenreglement van het fonds.
4. Van wijzigingen in het pensioenreglement worden de deelnemers binnen drie maanden op de hoogte gesteld. Tevens stelt het fonds alle belanghebbenden in staat desgewenst kennis te nemen van het geldende reglement.
5. Het fonds zal de deelnemers jaarlijks schriftelijk mededeling doen van :
a) de hoogte van de verworven aanspraken;
b) de hoogte van de te bereiken reglementaire aanspraken;
c) informatie over de toeslagverlening; en,
d) de aan het desbetreffende of voorgaande kalenderjaar toe te rekenen waardeaangroei van de pensioenaanspraken overeenkomstig artikel 3.127 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de daarop berustende bepalingen.
6. Het fonds verstrekt de gewezen deelnemer en de gewezen partner eens in de vijf jaar een opgave van de opgebouwde pensioenaanspraken en informatie over de toeslagverlening.
7. Het fonds verstrekt op verzoek van een (gewezen) deelnemer binnen drie maanden na dit verzoek een opgave van de hoogte van de opgebouwde pensioenaanspraken. De kosten van deze opgave komen voor rekening van de (gewezen) deelnemer.
8. Het fonds verstrekt op verzoek van een (gewezen) deelnemer en hun gewezen partners:
a) het voor hem geldende pensioenreglement;
b) het jaarverslag en de jaarrekening van het fonds;
c) de uitvoeringsovereenkomst; en,
d) de voor hem relevante informatie over beleggingen.
Het fonds kan kosten in rekening brengen in verband met het verstrekken van de hiervoor genoemde informatie.
9. Het fonds verstrekt de deelnemer bij beëindiging van het deelnemerschap:
a) een schriftelijk bewijs waarin de hoogte van zijn premievrije pensioenaanspraken is aangegeven;
b) informatie over de toeslagverlening;
c) informatie die voor de deelnemer specifiek in het kader van de beëindiging relevant is;
d) de omstandigheden die betrekking hebben op het functioneren van het fonds .
10. Het fonds verstrekt de gewezen partner een bewijsstuk van de aanspraak op bijzonder partnerpensioen en van de tijdens het huwelijk of geregistreerde partnerschap opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen waarop pensioenverevening zal worden gebaseerd alsmede van de ingangsdatum van de uitbetaling van het ouderdomspensioen. De (gewezen) deelnemer ontvangt daarvan een afschrift.
11. Het fonds verstrekt na overlijden van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde aan de partner en de kinderen een bewijsstuk ter zake van de bestaande aanspraken.
12. Iedere (gewezen) deelnemer en gepensioneerde is verplicht het fonds in kennis te stellen van wijzigingen in zijn burgerlijke staat, relatie met zijn partner, gezinssamenstelling, adres of mate van arbeidsongeschiktheid.
13. Indien de deelnemer een partner als begunstigde van het partnerpensioen aanmeldt, verstrekt het fonds aan de deelnemer een bevestiging van de aanmelding.
Artikel 5. Ouderdomspensioen
1. Het ouderdomspensioen gaat in op normale pensioendatum en wordt in maandelijkse termijnen uitgekeerd, telkens aan het einde van de maand tot en met de maand, waarin de gewezen deelnemer overlijdt.
2. Het ouderdomspensioen dat in enig kalenderjaar, vóór het bereiken van de normale pensioendatum, wordt opgebouwd is afhankelijk van de premie in dat kalenderjaar, de in het kalenderjaar te bereiken leeftijd en de in dat kalenderjaar af te trekken bedragen, zoals genoemd in artikel 4 lid 1.
3. Op verzoek van de (gewezen) deelnemer zal de pensioeningangsdatum in afwijking van de normale pensioendatum worden gesteld op de eerste dag van een maand gelegen tussen de eerste dag van de maand waarin de betrokkene de leeftijd van 55 jaar bereikt en de eerste dag van de maand waarin de betrokkene de leeftijd van 70 jaar bereikt.
Bij de wijziging van de pensioeningangsdatum wordt het ouderdomspensioen verlaagd onderscheidenlijk verhoogd, zodanig dat de contante waarde van het ouderdomspensioen na de wijziging gelijk is aan de contante waarde van het ouderdomspensioen voor wijziging. Hierbij zal het fonds ervoor zorgen dat het ouderdomspensioen na de wijziging collectief actuarieel gelijkwaardig is aan het ouderdomspensioen voor de wijziging.
Met de pensioenbelangen van de (gewezen) partner wordt bij de omzetting op redelijke wijze rekening gehouden. Indien de in dit artikel bedoelde wijziging een verlaging van de aanspraak op partnerpensioen met zich brengt, is de toestemming van de partner vereist.
De deelnemer dient bij eerdere pensionering dan op de normale pensioendatum, de pensioenrichtdatum ten minste drie maanden en ten hoogste twaalf maanden vóór de feitelijke ingangsdatum op te geven aan het fonds. Bij latere pensionering dan op de normale pensioendatum dient de deelnemer de pensioenrichtdatum ten minste drie maanden en ten hoogste twaalf maanden voor de pensioenrichtdatum op te geven aan het fonds.
Het verzoek om de pensioendatum uit te stellen wordt slechts gehonoreerd indien de deelnemer ten genoegen van het fonds aantoont dat het arbeidzame leven voortgezet wordt na de normale pensioendatum. Bij beëindiging van het arbeidzame leven na de normale pensioendatum gaat het pensioen direct in.
Het verzoek om de normale pensioendatum te vervroegen zal niet worden gehonoreerd indien de som van het vervroegde ouderdomspensioen uit dit pensioenreglement en pensioenreglement 2 lager is dan de grens voor afkoop als bedoeld in artikel 78 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling.
4. Indien het op grond van dit pensioenreglement opgebouwde ouderdomspensioen tezamen met de aanspraken op grond van Pensioenreglement 2 per de datum van beëindiging van de loondienstverhouding na toepassing van artikel 7 en voor toepassing van artikel 14 uitgaat boven de 100% van het hoogste jaarlijkse inkomen in loondienst gedurende de laatste tien jaar voor beëindiging van de loondienstverhouding, zal de contante waarde van het meerdere ouderdomspensioen op de pensioeningangsdatum als een bedrag ineens aan de deelnemer worden uitgekeerd.
Artikel 6. Partnerpensioen bij overlijden tijdens deelnemerschap
1. Het partnerpensioen gaat in op de eerste van de maand volgend op het overlijden van de deelnemer en wordt uitbetaald in maandelijkse termijnen telkens aan het einde van de maand tot en met de maand waarin de partner overlijdt.
2. Aanspraak op partnerpensioen ten behoeve van de ongehuwde partner, niet zijnde de geregistreerde partner, ontstaat als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a) het partnerschap dient door de deelnemer schriftelijk bij het bestuur te worden aangemeld;
b) bij de aanmelding dient een bewijs te worden overgelegd, waaruit ten genoegen van het bestuur blijkt dat de er door betrokkenen een notarieel verleden
samenlevingscontract is aangegaan, inhoudende de in lid 3 genoemde vermeldingen;
c) bij de aanmelding dient een uittreksel uit het bevolkingsregister te worden overgelegd, waaruit blijkt, dat de deelnemer en de partner op hetzelfde adres woonachtig zijn;
d) de deelnemer dient ten genoegen van het bestuur aan te tonen, dat de gezamenlijke huishouding op de datum van aanmelding ten minste een half jaar onafgebroken heeft geduurd.
3. In het in het vorige lid onder b. bedoelde samenlevingscontract dient te zijn vermeld:
a) de aanvangsdatum van de gezamenlijke huishouding;
b) de kinderen van de partner, die deel zullen gaan uitmaken van de gezamenlijke huishouding van de deelnemer en de partner.
4. Per (gewezen) deelnemer kan slechts sprake zijn van één partner.
5. Het partnerpensioen bedraagt een deel of veelvoud van het door het bestuur vastgestelde reguliere partnerpensioen van € 28.500,- per jaar (niveau 2014), afhankelijk van de hoogte van het inkomen. Het partnerpensioen bedraagt een percentage hiervan dat gelijk is aan het inkomen boven € 75.000 ten opzichte van
€ 75.000.
6. De aanspraak op partnerpensioen ten behoeve van de partner van een deelnemer kan zonder de toestemming van de partner niet bij overeenkomst tussen de deelnemer en het fonds worden verminderd anders dan bij afkoop, zoals voorzien bij of krachtens de wet. Elk beding, strijdig met het bepaalde in de vorige zin, is nietig.
7. Indien de partner 10 jaar of meer jonger was dan de deelnemer, vindt een reductie op het partnerpensioen plaats, groot 3% voor elk vol jaar dat de partner meer dan 9 jaar jonger was dan de deelnemer.
Artikel 7. Partnerpensioen bij overlijden na beëindiging deelnemerschap
1. Op schriftelijk verzoek van de deelnemer aan het bestuur bij beëindiging van het deelnemerschap wegens pensionering zal op de pensioeningangsdatum, doch uiterlijk de normale pensioendatum, een deel van diens ouderdomspensioen worden omgezet in partnerpensioen.
Bij de omzetting wordt het ouderdomspensioen verlaagd, zodanig dat de contante waarde van het partnerpensioen gelijk is aan de contante waarde van het omgezette deel van het ouderdomspensioen. Hierbij zal het fonds ervoor zorgen dat het partnerpensioen collectief actuarieel gelijkwaardig is aan het omgezette deel van het levenslange ouderdomspensioen.
Met de pensioenbelangen van de (gewezen) partner wordt bij de omzetting op redelijke wijze rekening gehouden.
2. Op schriftelijk verzoek van de gewezen deelnemer aan het bestuur zal twaalf maanden na bij beëindiging van het deelnemerschap anders dan wegens pensionering of overlijden, doch uiterlijk op de pensioeningangsdatum of indien eerder, de normale pensioendatum, een deel van diens ouderdomspensioen worden omgezet in partnerpensioen.
Bij de omzetting wordt het ouderdomspensioen verlaagd, zodanig dat de contante waarde van het partnerpensioen gelijk is aan de contante waarde van het omgezette deel van het ouderdomspensioen. Hierbij zal het fonds ervoor zorgen dat het partnerpensioen collectief actuarieel gelijkwaardig is aan het omgezette deel van het levenslange ouderdomspensioen.
Met de pensioenbelangen van de (gewezen) partner wordt bij de omzetting op redelijke wijze rekening gehouden.
3. Het in lid 1 en lid 2 bedoelde partnerpensioen bedraagt 70% van het verlaagde ouderdomspensioen.
4. Bij beëindiging van het deelnemerschap anders dan wegens overlijden of pensionering zal tot twaalf maanden na de datum van beëindiging van het deelnemerschap maar uiterlijk tot de pensioeningangsdatum of indien eerder, de normale pensioendatum, de datum van hernieuwd deelnemerschap een aanspraak op partnerpensioen bestaan.
De hoogte van deze aanspraak op partnerpensioen wordt conform het bepaalde in lid 3 vastgesteld.
5. Het partnerpensioen bedoeld in dit artikel gaat in op de eerste van de maand volgend op het overlijden van de gewezen deelnemer en wordt uitbetaald zolang de partner leeft in maandelijkse termijnen telkens aan het einde van de maand tot en met de maand waarin de partner overlijdt.
6. De aanspraak op partnerpensioen ten behoeve van de partner van een gewezen deelnemer kan zonder de toestemming van de partner niet bij overeenkomst tussen de gewezen deelnemer en het fonds worden verminderd anders dan bij afkoop, zoals voorzien bij of krachtens de wet. Elk beding strijdig met het bepaalde in de vorige zin is nietig.
7. Indien de partner 10 jaar of meer jonger was dan de gewezen deelnemer, vindt een reductie op het partnerpensioen plaats, groot 3% voor elk vol jaar dat de partner meer dan 9 jaar jonger was dan de gewezen deelnemer.
8. Indien het huwelijk c.q. geregistreerd partnerschap of niet geregistreerd partnerschap na einde deelneming op grond van de leden 1 of 2 eindigt anders dan
door overlijden of vermissing heeft de gewezen partner aanspraak op een bijzonder partnerpensioen.
De aanspraak op bijzonder partnerpensioen is gelijk aan de toegekende aanspraak op partnerpensioen. Het bijzonder partnerpensioen gaat in op de eerste van de maand volgend op het overlijden van de gewezen deelnemer en wordt uitbetaald zolang de gewezen partner leeft in maandelijkse termijnen telkens aan het einde van de maand tot en met de maand waarin de gewezen partner overlijdt. Het bepaalde in dit lid is niet van toepassing indien de partners bij huwelijke voorwaarden respectievelijk voorwaarden van geregistreerd partnerschap of bij een schriftelijke overeenkomst met het oog op beëindiging van het huwelijk of partnerschap anders overeenkomen. De overeenkomst is slechts geldig indien aan de overeenkomst een verklaring van het fonds is gehecht dat het bereid is een uit de afwijking voortvloeiend pensioenrisico te dekken.
Artikel 8. Wezenpensioen
1. Het wezenpensioen gaat in op de eerste van de maand volgend op de maand van overlijden van de (gewezen) deelnemer en wordt uitgekeerd in maandelijkse termijnen, telkens aan het einde van de maand.
Het recht op wezenpensioen vervalt per het einde van de maand waarin de 21ste verjaardag van het kind valt. Xxxxxxx van overlijden van het op wezenpensioen recht hebbende kind vervalt dit pensioen per het einde van de maand van overlijden.
2. Het wezenpensioen bedraagt een deel of veelvoud van het door het bestuur vastgestelde reguliere wezenpensioen van € 5.700,- per jaar (niveau 2014), afhankelijk de hoogte van het inkomen. Het wezenpensioen bedraagt een percentage hiervan dat gelijk is aan het inkomen boven € 75.000 ten opzichte van
€ 75.000.
3. Eindigt het deelnemerschap en heeft de gewezen deelnemer een aanspraak op partnerpensioen, dan wordt een wezenpensioen toegekend dat 14% van het levenslange ouderdomspensioen bedraagt.
4. Het wezenpensioen wordt verdubbeld met ingang van de eerste van de maand volgend op die, waarin het kind in familierechtelijke zin geen ouders meer heeft.
5. Als er pas na beëindiging van het deelnemerschap kinderen zijn, dan hebben deze alleen recht op wezenpensioen na het overlijden van de gewezen deelnemer als hun ouders al elkaars partner waren op de datum van beëindiging van het deelnemerschap, hetgeen moet blijken uit de verzekering van een partnerpensioen bij overlijden na beëindiging van het deelnemerschap.
Artikel 9. Verevening van ouderdomspensioen bij scheiding en bij beëindiging geregistreerd partnerschap
1. Xxxxxxx xxx xxxxxxxxx dan wel van beëindiging van het geregistreerd partnerschap van de deelnemer heeft de gewezen partner een recht op uitbetaling jegens het fonds van een deel van het aan de deelnemer toekomende ouderdomspensioen. Het deel is gelijk aan de helft van het ouderdomspensioen dat zou moeten worden uitbetaald indien:
a) de tot verevening verplichte deelnemer uitsluitend zou hebben deelgenomen gedurende de deelnemersjaren gelegen tussen de huwelijkssluiting respectievelijk aanvang van het geregistreerd partnerschap en het tijdstip van scheiding respectievelijk beëindiging van het geregistreerd partnerschap; en
b) op het tijdstip van scheiding respectievelijk beëindiging van het geregistreerd partnerschap het deelnemerschap zou zijn beëindigd anders dan door pensionering of overlijden.
Indien het tijdstip van de beëindiging van het deelnemerschap ligt vóór het tijdstip van de scheiding respectievelijk beëindiging van het geregistreerd partnerschap heeft de gewezen partner een rechtstreekse aanspraak jegens het fonds op uitbetaling van de helft van het ouderdomspensioen dat zou gelden indien de tot verevening verplichte gewezen deelnemer uitsluitend zou hebben deelgenomen gedurende de deelnemersjaren gelegen tussen de huwelijkssluiting respectievelijk aanvang van het geregistreerd partnerschap en het tijdstip van scheiding respectievelijk beëindiging van het geregistreerd partnerschap.
Het in dit lid bedoelde deel van het pensioen dat aan de gewezen partner zal worden uitbetaald wordt jaarlijks overeenkomstig de bepalingen in artikel 10 verhoogd.
2. In afwijking van lid 1, tweede volzin en lid 1 sub a wordt bij de verevening rekening gehouden met een ander percentage respectievelijk een andere periode indien dit door de partners conform de voorwaarden in de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding is overeengekomen bij huwelijkse voorwaarden respectievelijk voorwaarden van geregistreerd partnerschap opgesteld op of na 1 mei 1995 of bij een schriftelijke overeenkomst met het oog op de scheiding respectievelijk beëindiging van het geregistreerd partnerschap. Ten bewijze hiervan dient een gewaarmerkt afschrift of uittreksel van de overeenkomst aan het fonds te worden overgelegd.
Indien de partners de toepasselijkheid van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding hebben uitgesloten, dienen zij eveneens ten bewijze hiervan een gewaarmerkt afschrift of uittreksel van de in dit lid bedoelde overeenkomst aan het fonds te overleggen.
4. De contante waarde van het recht op uitbetaling van de gewezen partner en van het conform artikel 7 c.q. 22 vastgestelde recht op bijzonder partnerpensioen kunnen worden omgezet in een eigen aanspraak op ouderdomspensioen voor de gewezen
partner, mits dit bij huwelijkse voorwaarden respectievelijk voorwaarden van geregistreerd partnerschap opgesteld op of na 1 mei 1995 of bij een schriftelijke overeenkomst met het oog op de echtscheiding respectievelijk beëindiging van het geregistreerd partnerschap is overeengekomen.
De omgezette aanspraak zal overeenkomstig artikel 10 worden verhoogd.
De overeenkomst is slechts geldig indien aan de overeenkomst een verklaring van het fonds is gehecht dat het instemt met bedoelde omzetting.
Het fonds verstrekt aan de gewezen partner een bewijsstuk van het eigen recht op ouderdomspensioen. De (gewezen) deelnemer ontvangt daarvan een afschrift alsmede een opgave van zijn verminderd ouderdomspensioen.
Dit lid is niet van toepassing bij scheiding van tafel en bed.
5. Bij de toepassing van dit artikel zullen de bepalingen van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding steeds in acht worden genomen.
6. Dit artikel is alleen van toepassing indien het fonds binnen twee jaar na de scheidingsdatum respectievelijk datum van beëindiging van het geregistreerd partnerschap het wettelijk voorgeschreven meldingsformulier heeft ontvangen.
Artikel 10. Verhoging van pensioenen
1. Tot de normale pensioendatum of de eerdere pensioeningangsdatum wordt op de pensioenaanspraken jaarlijks een onvoorwaardelijke toeslag verleend van minimaal 2%.
2. Tot de pensioeningangsdatum kan de in lid 1 genoemde toeslag worden verhoogd met een voorwaardelijke toeslag. De voorwaardelijke toeslag is niet doelgericht. Ten aanzien van deze voorwaardelijke toeslag kan het bestuur besluiten om jaarlijks een toeslag te verlenen, indien de financiële situatie van het fonds zodanig is dat toekenning van de toeslag niet ten koste gaat van de pensioenrechten en pensioenaanspraken en het fonds over vrij eigen vermogen beschikt.
3. Na de pensioeningangsdatum wordt op de pensioenrechten niet doelgericht toeslag verleend. Het bestuur kan besluiten om jaarlijks een toeslag te verlenen, indien de financiële situatie van het fonds zodanig is dat toekenning van de toeslag niet ten koste gaat van de pensioenrechten en pensioenaanspraken en het fonds over vrij eigen vermogen beschikt.
4. Indien de totale geaccumuleerde verhoging in enige periode na 1973 meer is dan de relatieve stijging van de inkomenscomponent in de apotheektarieven in die periode, kan het bestuur besluiten het percentage voor een bepaald jaar lager vast te stellen dan uit het bepaalde in de leden 1 en 2 voortvloeit.
5. Het bestuur draagt er zorg voor dat alle gerechtigden op gemakkelijke wijze kennis kunnen nemen van de ter uitvoering van dit artikel genomen besluiten.
Artikel 11. Tussentijdse beëindiging van het deelnemerschap
1. Eindigt het deelnemerschap anders dan wegens pensionering of overlijden dan behoudt de deelnemer aanspraak op het op de datum van beëindiging van het deelnemerschap opgebouwde ouderdomspensioen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 5 en eventueel – indien daarvoor is gekozen – op een opgebouwd partnerpensioen. Deze aanspraak is op het moment van beëindiging van het deelnemerschap volledig gefinancierd.
2. Het fonds is op verzoek van de gewezen deelnemer in het geval van beëindiging van de deelneming bevoegd mee te werken aan overdracht van de afkoopwaarde van de in dit artikel bedoelde premievrije aanspraken aan de pensioenuitvoerder van de nieuwe beroepspensioenregeling of van de nieuwe werkgever met het doel om tegenover die pensioenuitvoerder onder aanwending van de afkoopsom pensioen of aanspraken op pensioen te verwerven in het geval geen recht op een dergelijke overdracht bestaat op grond van lid 3. Op een overdracht als in het onderhavige lid bedoeld is het bepaalde in artikel 86 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling van toepassing.
3. De gewezen deelnemer heeft in het geval van individuele beëindiging van de deelneming als bedoeld in artikel 82 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling het recht de afkoopwaarde van de in dit artikel bedoelde premievrije aanspraken te doen overdragen aan de pensioenuitvoerder van de nieuwe beroepspensioenregeling of van de nieuwe werkgever met het doel om tegenover die pensioenuitvoerder onder aanwending van de afkoopsom pensioen of aanspraken op pensioen te verwerven.
Bedoeld recht bestaat uitsluitend onder de voorwaarden vermeld in genoemd artikel.
De aanvraag om overdracht zal worden behandeld met inachtneming van het terzake bepaalde in het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling.
Artikel 12. Voortzetting pensioenopbouw bij (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid en onbetaald verlof
1. Indien de deelnemer (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt is worden de pensioenaanspraken, met inachtneming van het in dit artikel bepaalde, berekend alsof de betrokkene tot aan de normale pensioendatum jaarlijks premie zou betalen. De mate waarin de voortzetting van de pensioenopbouw ten laste van het fonds plaatsvindt (premievrijstelling) wordt vastgesteld volgens de onderstaande tabel:
Bij een arbeidsongeschiktheid van: Mate van premievrijstelling
80 tot 100% 100%
65 | tot | 80% | 72,5% |
55 | tot | 65% | 60% |
45 | tot | 55% | 50% |
35 | tot | 45% | 40% |
tot | 35% | 0% |
De vrijgestelde premie wordt jaarlijks vastgesteld conform de in artikel 3 lid 1 genoemde premiestaffel. De vrijgestelde premie wordt gebaseerd op de pensioengrondslag, die gold bij aanvang van de arbeidsongeschiktheid.
2. Indien de mate van arbeidsongeschiktheid wijzigt, wijzigt vanaf het moment van wijziging ook de mate van premieovername door het fonds en de daarmee samenhangende voortzetting van de pensioenopbouw.
3. In afwijking van lid 1 en 2 van dit artikel kan indien gedurende enige periode het arbeidsongeschiktheidspercentage van een deelnemer lager is dan in enige voorliggende periode de premieovername door het fonds op een hoger deel worden vastgesteld, indien de deelnemer daar om verzoekt en indien wordt voldaan aan de voorwaarden van dit artikel.
4. Na een daartoe ingediend verzoek bij het bestuur van het fonds beslist het bestuur of en zo ja onder welke voorwaarden de deelnemer voor voortzetting van de pensioenopbouw als bedoeld in lid 1 in aanmerking komt. Het verzoek dient in ieder geval vergezeld te gaan van een verklaring van een officiële keuringsinstantie inzake de graad van arbeidsongeschiktheid van de deelnemer.
Bij ontbreken van een dergelijke verklaring zal het bestuur een keuring aanvragen op kosten van de deelnemer. Indien het verzoek tot premievrije voortzetting meer dan 6 maanden nadat de deelnemer arbeidsongeschikt geworden is door het fonds wordt ontvangen, beslist het bestuur over de periode waarover de premievrijstelling wordt toegekend. Hierbij geldt dat premievrije voortzetting met maximaal 12 maanden terugwerkende kracht kan worden toegekend door het bestuur.
5 Onder verlof wordt verstaan een periode van onbetaald verlof met een maximum van 18 maanden.
6 Tijdens de periode van onbetaald xxxxxx vindt risicodekking ter zake van overlijden plaats, op basis van de dekking die gold direct voorafgaande aan het
onbetaald verlof en die zou gelden indien geen gebruik van het onbetaald verlof zou zijn gemaakt.
7 Tijdens de periode van onbetaald verlof kan de deelnemer, na daartoe een schriftelijk verzoek aan het bestuur te hebben gericht, de pensioenopbouw onverminderd voortzetten.
Artikel 13. Afkoop van pensioen
1. Aanspraken op pensioen kunnen behoudens de gevallen genoemd in dit pensioenreglement niet worden afgekocht, anders dan in de gevallen voorzien bij of krachtens de Wet verplichte beroepspensioenregeling.
Aanspraken op pensioen kunnen evenmin worden vervreemd of prijsgegeven, dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid worden, anders dan in de gevallen voorzien bij of krachtens de Wet verplichte beroepspensioenregeling.
2. Behoudens de situatie dat de gewezen deelnemer binnen twee jaar na beëindiging van zijn deelneming een procedure tot waardeoverdracht is gestart, behoudt het fonds zich het recht voor om, met inachtneming van hetgeen hierover is bepaald in artikel 78 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, na afloop van deze twee jaar zonder instemming van deze gewezen deelnemer zijn aanspraken op ouderdomspensioen af te kopen.
3. Naast de situatie zoals genoemd in lid 2 van dit artikel behoudt het fonds zich tevens het recht voor om, met inachtneming van hetgeen hierover bepaald is in artikel 78 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, pensioenaanspraken van de gewezen deelnemer op de normale pensioendatum van het pensioen af te kopen, indien deze datum ligt voor het verstrijken van de hiervoor genoemde periode van twee jaar. Indien in deze situatie de betrokken gewezen deelnemer vervolgens besluit de reguliere ingangsdatum conform artikel 5 van dit reglement te vervroegen, heeft het bestuur van het fonds tevens de bevoegdheid het pensioen af te kopen op de vervroegde pensioeningangsdatum.
4. Instemming van de gewezen deelnemer is vereist indien de in lid 2 van dit artikel genoemde termijn langer dan twee jaar en zes maanden heeft geduurd.
5. Het fonds heeft jegens de nabestaande het recht om een recht op partnerpensioen of wezenpensioen af te kopen indien de uitkering van het partnerpensioen of het wezenpensioen op jaarbasis op de ingangsdatum minder bedraagt dan het op basis van artikel 78 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling bepaalde bedrag.
6. Afkoop van kleine aanspraken zes maanden ná ingang van het nabestaandenpensioen (partner- of wezenpensioen) kan alleen geschieden met instemming van de nabestaande.
7. Met betrekking tot scheidingen heeft het bestuur van het fonds jegens de gewezen partner het recht om zonder instemming van de gewezen partner binnen zes maanden na de scheiding een aanspraak op bijzonder partnerpensioen af te kopen, indien de uitkering van het partnerpensioen op jaarbasis op de ingangsdatum minder bedraagt dan het op basis van artikel 78 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling bepaalde bedrag.
8. Afkoop van de in lid 7 bedoelde kleine aanspraak op bijzonder partnerpensioen zes maanden ná de scheiding kan alleen geschieden met instemming van de gewezen partner.
Artikel 14. Flexibel pensioen
1. De (gewezen) deelnemer kan het fonds voor de pensioeningangsdatum dan wel binnen 3 maanden na ingang van het partnerpensioen verzoeken om variabele uitkering van het pensioen.
Hierbij gelden de volgende regels:
- de keuze kan eenmalig worden gemaakt en gaat in op het tijdstip van ingang van het pensioen en is onherroepelijk;
- deze mogelijkheid van variabele uitkering is van toepassing op het levenslange ouderdomspensioen en het levenslange partnerpensioen;
- de laagste uitkering zal niet minder zijn dan driekwart van de hoogste uitkering;
- indien de pensioeningangsdatum afwijkt van de ingangsdatum van de uitkering ingevolge de Xxxxxxxx Xxxxxxxxxxxx kan het ouderdomspensioen tot leeftijd 65 tijdelijk worden verhoogd met maximaal tweemaal de AOW-uitkering voor een gehuwde onder verlaging van het oorspronkelijke ouderdomspensioen zodanig dat de contante waarde van het ouderdomspensioen voor en na die datum gelijk is aan de contante waarde van het ouderdomspensioen zonder variabele uitkering van het pensioen.
- het moment van overgang van de hoge naar de lage uitkering of andersom lig maximaal 10 jaar na de pensioeningangsdatum.
2. De (gewezen) deelnemer kan het fonds voor de pensioeningangsdatum verzoeken om de verhouding tussen het ouderdomspensioen en partnerpensioen vastgesteld volgens artikel 7 lid 3 te wijzigingen. Het te kiezen percentage van het ouderdomspensioen is gelegen binnen de bandbreedte van 10% tot en met 100% en is een veelvoud van 10%.
3. Een deelnemer kan het fonds voor de pensioeningangsdatum verzoeken om vaststelling van een deeltijdpensioen uit te keren tijdens gedeeltelijke voortzetting van de beroepsuitoefening en in omvang aansluitend bij de mate waarin de beroepsuitoefening is gestaakt.
Ingeval van een deeltijdpensioen heeft de deelnemer eenmalig en onherroepelijk de keuze wat betreft de ingangsdatum, wat betreft de mate van pensioen voor de eerste periode en wat betreft een hogere mate van pensioen voor één of meer latere periodes van gedeeltelijke voortzetting van de beroepsuitoefening. De keuze moet collectief actuarieel neutraal zijn voor het fonds, rekening houdend met de pensioenopbouw tijdens de deeltijdperiode. Indien de mate waarin de beroepsuitoefening achtereenvolgens wordt gestaakt niet meer aansluit bij de keuze
voor de mate waarin het pensioen achtereenvolgens wordt verhoogd wordt de mate waarin het pensioen achtereenvolgens wordt verhoogd aangepast.
4. Het bestuur is bevoegd om nadere regels uit te vaardigen.
Artikel 15. Verplichte informatie
1. Iedere deelnemer is verplicht het fonds schriftelijk in kennis te stellen van:
a) een wijziging in zijn burgerlijke staat of geregistreerd partnerschap, binnen een maand nadat zich zo'n wijziging voordoet, onder opgave van de geboortedatum van de deelnemer en van de partner;
b) een beëindiging van een bij het fonds gemelde gezamenlijke huishouding, binnen een maand nadat deze beëindiging zich heeft voorgedaan, onder opgave van de geboortedatum van de deelnemer en van de partner.
2. De deelnemer die op grond van het bepaalde in artikel 12 premievrijstelling wegens arbeidsongeschiktheid geniet, is verplicht het fonds onmiddellijk in kennis te stellen van elke wijziging in de graad van arbeidsongeschiktheid. De deelnemer geeft het fonds op voorhand toestemming om bij de bevoegde keurende instantie informatie in te winnen over elke wijziging in de graad van arbeidsongeschiktheid.
Artikel 16. Uitbetaling van de pensioenaanspraken
1. De uitbetaling van de pensioenaanspraken geschiedt, tegen overlegging van een behoorlijk bewijs van in leven zijn van de rechthebbende ten genoegen van het bestuur, door middel van overschrijving op het door de rechthebbende c.q. diens wettelijke vertegenwoordiger opgegeven (post)bankrekeningnummer.
Tevens zullen andere stukken, welke door het bestuur of een verzekeringsmaatschappij worden verlangd, moeten worden overgelegd.
2. Indien door overlijden van een (gewezen) deelnemer een partner- en/of wezenpensioen moet worden uitgekeerd, zal bovendien moeten worden overgelegd een uittreksel uit het bevolkingsregister, aangevende de datum van het overlijden van de betrokken (gewezen) deelnemer.
3. Alle uitkeringen binnen Nederland geschieden zonder kosten voor de rechthebbende(n) met uitzondering van de kosten voor het verstrekken van bovenbedoelde bewijzen en verklaringen.
4. Alle uitkeringen zullen geschieden in de in Nederland geldende wettelijke valuta.
5. Het ouderdomspensioen zal worden uitgekeerd aan de gewezen deelnemer en de eventuele gewezen partner conform artikel 9, het partnerpensioen aan de partner van de (gewezen) deelnemer en het wezenpensioen aan de wettelijke
vertegenwoordiger van het kind of aan het/de hiervoor in aanmerking komende meerderjarige kind(eren).
6. De door het fonds te verrichten uitkeringen zullen worden verminderd met die belastingen en heffingen, welke het fonds ingevolge de ten tijde van de uitkering van kracht zijnde wetten en/of besluiten verplicht is in te houden en/of af te dragen.
7. In het geval van waardeoverdracht door het bestuur zullen de vereiste bescheiden worden opgevraagd ter beoordeling van eventuele heffingen.
8. Het fonds is niet aansprakelijk voor de gevolgen voor de deelnemer, gewezen deelnemer en pensioengerechtigde(n) die voortvloeien uit zijn nalatigheid bij het voldoen aan de verplichtingen die uit dit pensioenreglement volgen dan wel uit nalatigheid in het voldoen van de beschikbare premie.
Artikel 17. Niet aan het fonds afgedragen premie
Indien de deelnemer de aan het fonds verschuldigde premie, ondanks duidelijk aantoonbare inspanningen van het fonds tot inning van de premie, niet heeft betaald, kan het fonds de achterstallig gebleven premies samen met de door het fonds gemiste interest en met de door het fonds bij de pogingen tot inning gemaakte kosten verrekenen met de uit te betalen pensioenen.
Artikel 18. Intrekking verplichtstelling
Indien te eniger tijd de verplichtstelling tot het deelnemen in het fonds door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid mocht worden ingetrokken, eindigt het deelnemerschap van alle deelnemers. Artikel 11 lid 1 is ten deze van overeenkomstige toepassing. Het bestuur leeft alsdan de voorschriften na die de minister bij de intrekking van de verplichtstelling heeft gegeven.
Artikel 19. Hardheidsbepaling
Het bestuur is bevoegd, gehoord de actuaris, op verzoek van een belanghebbende, af te wijken van het in dit pensioenreglement bepaalde, in de gevallen waarin het bestuur van oordeel is dat de toepassing van het pensioenreglement tot, gezien de omstandigheden, onredelijke of ongewenste consequenties voert.
Artikel 20. Inwerkingtreding en overgangsbepalingen
Dit pensioenreglement treedt in werking op 1 januari 2011 en is laatstelijk gewijzigd op 1 januari 2014.