Museum CAO
/2015\
/2016\
Looptijd 1 april 2015 – 1 oktober 2016
Artikelen | ||
Bijzondere beloningen | ||
Bijlagen | ||
/Inhoud\
/Artikel\
/Bijlage\
/Artikel\
/Bijlage\
Artikel 1 Definities
In deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt verstaan onder:
a. Museumvereniging:
partij ter ener zijde;
b. Werkgever:
elk lid van partij ter ene zijde, voor zover door partijen bij deze cao opgenomen of tussentijds opgenomen in de in bijlage 7 opgenomen lijst;
c. Vakverenigingen:
partijen ter andere zijde;
d. Werknemer:
iedere persoon die op basis van een arbeids- overeenkomst in dienst is van de werkgever en waarvan de functie is ingedeeld of gezien de aard der werkzaamheden behoort te worden ingedeeld in de salarisschalen als genoemd in bijlage 1b van deze cao;
e. Partner:
de echtgenoot/echtgenote, de geregistreer- de partner, alsmede de partner met wie de niet-gehuwde werknemer, met het oogmerk duurzaam samen te leven, een gemeen- schappelijke huishouding voert. Niet als partner wordt beschouwd de huisgenoot met wie bloedverwantschap in de eerste of tweede graad bestaat;
f. OR:
de ondernemingsraad als bedoeld in de Wet op de Ondernemingsraden;
g. CAO:
deze collectieve arbeidsovereenkomst met inbegrip van de daarbij behorende bijlagen;
h. BW:
boek 7 titel 10 Burgerlijk Wetboek;
i. Maand:
een kalendermaand;
j. Week:
een periode van 7 etmalen, waarvan het eerste aanvangt bij het begin van de eerste dienst op maandagochtend;
k. Weekeinde:
Het tijdvak tussen zaterdag 00.00 uur en zondag 24.00 uur
l. Dienstrooster:
een werktijdenregeling die aangeeft op welke tijdstippen werknemers normaliter
hun werkzaamheden aanvangen, deze beëindigen en onderbreken;
m. Normale arbeidsduur:
een contractuele arbeidsduur van 36 uur gemiddeld per week op jaarbasis;
n. Maandsalaris:
het salaris zoals geregeld in bijlage 1 van deze cao, inclusief een eventuele persoonlijke garantietoeslag;
o. Maandinkomen:
het maandsalaris vermeerderd met de toe- slag voor tijdelijke waarneming als bedoeld in artikel 8 lid 5, alsmede de toeslagen voor roosterdienst en bereikbaarheidsdienst als bedoeld in artikel 9, leden 1, 2 en 3;
p. Jaar:
kalenderjaar, tenzij anders vermeld;
q. Jaarsalaris:
12 keer het maandsalaris;
r. Jaarinkomen:
12 keer het maandinkomen, vermeerderd met de vakantietoeslag en de eindejaars- uitkering;
s. Uursalaris:
1/156ste van het maandsalaris;
t. Standplaats:
de door de werkgever als zodanig aangege- ven plaats waar de werknemer als regel zijn werkzaamheden verricht of van waaruit als regel zijn werkzaamheden aanvangen.
Artikel 2 Deeltijdarbeid
1. Verzoek tot deeltijdarbeid
De Wet Aanpassing Arbeidsduur is niet van toepassing voor zover het betreft het recht op vermeerdering van de overeengekomen arbeidsduur. De werkgever kan dit verzoek
toewijzen, indien de vermeerdering niet in strijd is met enig belang van de werkgever.
2. Arbeidsvoorwaarden naar rato
Indien op grond van de individuele arbeidsover- eenkomst de bedongen arbeid minder bedraagt dan de normale arbeidsduur zijn de bepalingen van deze cao, naar rato van de individuele arbeidsduur, op overeenkomstige wijze van toe- passing, tenzij in deze cao anders is geregeld.
3. Tijdelijke deeltijdarbeid
a. Het bepaalde in het eerste en tweede lid geldt eveneens voor een verzoek tot tijdelijk werken in deeltijd, mits dit organisatorisch inpasbaar is.
b. De termijn dient ten minste één jaar en ten hoogste drie jaren te bedragen.
c. De nieuwe tijdelijke arbeidsduur dient ten minste de helft van de voor de betreffende werknemer geldende arbeidsduur te bedragen.
d. De werknemer die op grond van deze xxxx- xxxx een beroep doet op tijdelijk werken in deeltijd behoudt het recht op terugkeer naar de eigen functie of, indien dit niet mogelijk is, het eigen functieniveau.
Artikel 3
Algemene verplichtingen van de werkgever
1. Toepassing cao
De werkgever verplicht zich geen werknemers in dienst te nemen of te houden op voorwaar- den die voor de werknemer in negatieve zin afwijken van deze cao.
a. De bepalingen met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden van deze CAO zijn niet van toepassing op de voormalig universitair werknemers van de Universiteiten van Amsterdam, Leiden en Wageningen die in verband met de overdracht van de botani- sche en zoölogische collecties en hieraan gerelateerde activiteiten van deze universi- teiten in dienst zullen komen bij de Stichting Nederlands Centrum voor Biodiversiteit Naturalis (hierna te noemen: “NCB Naturalis”). In plaats daarvan zal NCB Naturalis op de arbeidsovereenkomsten met deze voormalig universitaire werknemers de bepalingen zoals opgenomen in de separaat tussen partijen bij deze CAO overeengekomen “Arbeidsvoorwaardenregeling Voormalig Universitair Werknemers” toepassen.
2. Individuele arbeidsovereenkomst
De werkgever zal met iedere werknemer schriftelijk een individuele arbeidsovereenkomst aangaan waarin verwezen wordt naar deze cao,
die van de individuele arbeidsovereenkomst integraal deel uitmaakt.
3. Uitreiking cao
De werkgever zal aan de werknemer een exem- plaar van de cao, alsmede van de wijzigingen daarop, ter beschikking stellen.
4. Wervingsbeleid
Bij het ontstaan van vacatures zal de werkgever, rekening houdend met het advies van de OR, alsmede rekening houdend met de uitgangspun- ten van een normale bedrijfsvoering, overgaan tot een interne wervingsprocedure. Gelijktijdig kan worden gestart met een externe wervings- procedure.
5. Arbeidsomstandigheden
De Arbeidsomstandighedenwet is van toepassing.
6. Vakbondsfaciliteiten
a. Werkgeversbijdrage
De Museumvereniging verklaart zich bereid om tot 2017 aan de vakverenigingen vallend onder deze CAO een bijdrage te verstrekken van € 20.000 per jaar (met ingang van
1 januari 2012). De vakverenigingen dragen zelf zorg voor de onderlinge verdeling van dit bedrag.
b. Organisatorische faciliteiten
De werkgever zal ten behoeve van het vakbondswerk in de onderneming de volgen- de faciliteiten toekennen onder voorwaarde dat dit vakbondswerk de bestaande commu- nicatie- en overlegstructuren niet doorkruist of belemmert, de voortgang van de werk- zaamheden in de onderneming niet worden geschaad en dat jaarlijks een schriftelijke opgave plaatsvindt van de kaderleden van de vakorganisatie die ondernemingsgerichte activiteiten ontplooien:
1. op verzoek zal door de werkgever een vergaderruimte of spreekkamer ter beschik- king worden gesteld;
2. de werkgever zal de kaderleden een gepast gebruik toestaan van telecommuni- catie- en reproductieapparatuur en, indien aanwezig, van internet en e-mailfaciliteiten;
3. voor het doen van zakelijke mededelingen
kan gebruik gemaakt worden van publicatie- borden.
c. Op bedrijfsniveau kunnen de werkgever en de OR afspreken dat de vakbondscontributie onderdeel is van de fiscale ruimte in de werkkostenregeling.
d. Voor een verlofregeling betreffende vakbondsbijeenkomsten wordt verwezen naar artikel 11, lid 3 van deze CAO.
7. Getuigschrift
Artikel 656 BW is van toepassing.
8. Medezeggenschap
1. Voor ondernemingen die vallen onder artikel
35.b van de Wet op de Ondernemingsraden (tussen 10 en 50 werknemers), zal - indien ten minste drie kandidaten op de wettelijk voorgeschreven wijze worden voorgedragen en verkozen - de Wet op de Ondernemings- raden van toepassing zijn.
2. De grens voor het verplicht stellen van een ondernemingsraad wordt gelegd bij 35 werknemers of meer.
Artikel 4
Algemene verplichtingen van partijen bij deze cao
1. Nakoming door partijen
Partijen zullen deze overeenkomst naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid naleven en handhaven.
2. Nakoming door leden
Partijen zullen bevorderen, dat hun leden de bepalingen van deze overeenkomst naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid naleven.
Artikel 5
Algemene verplichtingen van de werknemer
1. Goed werknemerschap
De werknemer is gehouden de belangen van het bedrijf van de werkgever als een goed werkne- mer te behartigen, ook indien geen uitdrukkelijke
opdracht daartoe is gegeven.
2. Uitvoering opgedragen werkzaamheden De werknemer is gehouden alle hem door of namens de werkgever opgedragen werkzaam- heden, voor zover deze redelijkerwijze van hem kunnen worden verlangd, zo goed mogelijk uit te voeren en daarbij alle verstrekte aanwijzingen en voorschriften in acht te nemen.
3. Arbeidsomstandigheden
De werknemer is mede verantwoordelijk voor de orde, veiligheid en de arbeidsomstandigheden in het bedrijf van de werkgever en gehouden tot naleving van de desbetreffende aanwijzingen en voorschriften door of namens de werkgever gegeven.
4. Nevenwerkzaamheden
a. Indien de werknemer enigerlei arbeid voor derden gaat verrichten of als zelfstandige een nevenbedrijf gaat voeren, dient hij dit vooraf aan de werkgever te melden. Indien naar het oordeel van de werkgever te ver- wachten valt dat de nevenwerkzaamheden schadelijk zijn voor een goede vervulling van het dienstverband dan wel zakelijke belangen van de werkgever schaden, is
hij bevoegd de nevenwerkzaamheden te verbieden of aan het verrichten ervan voor- waarden te verbinden, hetgeen door hem schriftelijk en gemotiveerd aan werknemer wordt medegedeeld. Dit laat onverlet het bepaalde in artikel 11, lid 6.
b. De werknemer die arbeidsongeschikt wordt als gevolg van niet door de werkgever goed- gekeurde nevenwerkzaamheden, verliest elke aanspraak op de in artikel 16 geregelde aanvullingen op de wettelijke uitkeringen in geval van arbeidsongeschiktheid.
5. Geheimhouding
a. Tijdens het dienstverband en na beëindiging daarvan, verplicht de werknemer zich tot volstrekte geheimhouding omtrent al die ondernemingsaangelegenheden waarvan hij weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat geheimhouding vereist is, ongeacht de wijze waarop deze ter kennis zijn gekomen. De werkgever behoudt zich het recht voor de
b. De werknemer is ter zake tevens gehouden aan de voorwaarden die de werkgever bij het verwerven van opdrachten met de cliënten is overeengekomen voor zover de werkgever deze voorwaarden schriftelijk aan de werk- nemer heeft medegedeeld.
6. Misbruik van positie
De werknemer zal zich ervan onthouden:
a. middellijk of onmiddellijk deel te nemen aan ten behoeve van de onderneming door derden uit te voeren aannemingen, leverin- gen of werken;
b. middellijk of onmiddellijk geschenken met handelswaarde, provisie of beloning aan te nemen van personen of rechtspersonen, waarmee hij door of vanwege zijn functie direct of indirect in aanraking komt;
c. andere werknemers van de onderneming te verplichten tot het verrichten van persoonlijke diensten;
d. goederen van de onderneming te gebruiken voor eigen doeleinden.
7. Intellectuele eigendom
a. Onverminderd het wettelijk bepaalde inzake het van rechtswege aan de werkgever toe- komen van industriële en intellectuele eigen- domsrechten, verkrijgt de werkgever het uitsluitend recht op de door de werknemer in het kader van zijn dienstverband door hem alleen of in samenwerking met anderen gedane uitvindingen, verkregen uitkomsten, modellen, uitgedachte werkwijzen, tekenin- gen, software, geschreven en/of vervaardig- de werken. De werkgever verkrijgt een gelijk recht ten aanzien van zaken en/of goederen als hiervoor omschreven, welke de werkne- mer niet in het kader van zijn dienstverband, maar aantoonbaar met gebruikmaking van aan de werkgever ontleende kennis of vaar- digheid heeft verkregen.
b. De werknemer is verplicht in opdracht en voor rekening van de werkgever te allen tijde medewerking te verlenen bij het verkrijgen van, het beschikken over en het handhaven van alle rechten in en buiten Nederland,
bedoeld in of voortvloeiend uit het bepaalde onder a.
c. De werkgever is niet gehouden voor de onder a bedoelde zaken octrooi of andere bescherming aan te vragen. De werkgever is vrij aan derden hulp te verlenen bij pogingen om voor de betreffende uitvindingen enzo- voort bescherming te verkrijgen.
d. In geval de werkgever in een door werknemer gedane uitvinding als bedoeld onder a niet is geïnteresseerd, verkrijgt de werknemer, na toestemming van de werkgever, het recht daarop octrooi aan te vragen. De werkgever zal zich zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen twee maanden nadat een daartoe strekkend schriftelijk verzoek van de betref- fende werknemer is ontvangen, uitspreken over het al dan niet verlenen van toestem- ming. Zolang een dergelijk verzoek niet is ontvangen, is de werkgever vrij van de betrokken uitvindingen gebruik te maken en daarover te publiceren, dan wel daarover aan derden mededeling te doen.
Indien een dergelijk verzoek is ontvangen, zal de werkgever, zolang hij zich over het verzoek niet heeft uitgesproken, waar rede- lijkerwijs mogelijk met de belangen van de werknemer rekening houden bij enig gebruik van de uitvinding of publicatie daaromtrent. Indien de werknemer het octrooi heeft verworven, zal hij, wanneer de werkgever dit verlangt, bij het verlenen van licenties aan derden ten behoeve van de werkgever bedingen dat deze de vinding en de daarmee verband houdende specifieke kennis voor zichzelf mag gebruiken en laten gebruiken. Voor zover mogelijk is dit onderdeel op over- eenkomstige wijze van toepassing op andere vormen van industriële en intellectuele eigendom.
e. De werknemer die belangen heeft of verkrijgt bij octrooien of aanvragen daartoe, is verplicht hiervan onmiddellijk kennis te geven aan de werkgever. Deze laatste zal beslissen of het voortduren van deze belangen al of niet verenigbaar is met het dienstverband. In geval de werknemer verzuimt deze kennisgeving te doen, kan het dienstverband onmiddellijk worden verbroken.
f. Voor zover dit niet afwijkt van enige wettelijke bepaling van dwingende aard, vindt de werk- nemer in het krachtens de arbeidsovereen- komst genoten salaris vergoeding voor het gemis van de aan de werkgever toevallende rechten van industriële en intellectuele eigendom.
8. Visitatie
De werknemer kan aan visitatie worden onder- worpen volgens de binnen het museum vastge- stelde veiligheidsregels, welke zijn vastgesteld in overleg met het medezeggenschapsorgaan (OR of PVT).
Artikel 6
Indienstneming en ontslag
1. Individuele arbeidsovereenkomst
De werknemer ontvangt bij indiensttreding een exemplaar van deze cao, alsmede een individuele arbeidsovereenkomst waarin onder meer is opgenomen:
a. de naam en plaats van vestiging van de werkgever;
b. de naam, voornamen, geboorteplaats en geboortedatum van de werknemer;
c. de standplaats;
d. de datum van indiensttreding;
e. de functie bij de aanvang van de arbeids- overeenkomst, alsmede de aanduiding ‘voltijdarbeidsovereenkomst’, indien de functie de normale arbeidsduur vergt, dan wel de aanduiding van de overeengekomen individuele arbeidsduur, indien sprake is van een deeltijdarbeidsovereenkomst;
f. de proeftijd;
g. welk van de in lid 3 van dit artikel genoemde arbeidsovereenkomsten is aangegaan;
h. de salarisschaal en het salaris;
i. de datum van toetreding tot de pensioen- regeling;
j. eventuele bijzondere voorwaarden die op de arbeidsovereenkomst van toepassing zijn;
k. de opzegtermijn.
2. Proeftijd
In afwijking van artikel 652 BW bedraagt de proeftijd twee maanden, met dien verstande dat
geen proeftijd kan worden overeengekomen in een arbeidsovereenkomst met een duur van ten hoogste zes maanden. Voor arbeidsovereen- komsten langer dan zes maanden maar korter dan twee jaar bedraagt de proeftijd een maand.
3. Aard van de arbeidsovereenkomst Onverminderd het hiervoor bepaalde, wordt de arbeidsovereenkomst aangegaan:
a. hetzij voor onbepaalde tijd;
b. hetzij voor bepaalde tijd.
In de individuele arbeidsovereenkomst wordt vermeld welke arbeidsovereenkomst is aange- gaan. Indien deze vermelding ontbreekt, is de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aangegaan.
4. Arbeidsovereenkomst bepaalde tijd Op basis van artikel 668a BW geldt het volgende:
1. Vanaf de dag dat tussen dezelfde partijen:
a. arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd elkaar met tussenpozen van niet meer dan 6 maanden hebben opgevolgd en een periode van 24 maanden, deze tussenpozen inbegre- pen, hebben overschreden, geldt met ingang van die dag de laatste arbeidsovereenkomst als aangegaan voor onbepaalde tijd;
b. meer dan 3 voor bepaalde tijd aangegane arbeidsovereenkomsten elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van niet meer dan 6 maanden, geldt de laatste arbeids- overeenkomst als aangegaan voor onbepaal- de tijd.
2. Lid 1, onderdeel a en laatste zinsnede, is niet van toepassing op een arbeidsovereenkomst aangegaan voor niet meer dan 3 maanden die onmiddellijk volgt op een tussen dezelfde partijen aangegane arbeidsovereenkomst voor 24 maanden of langer.
3. Artikel 668a, lid 2 BW is niet van toepassing (opvolgende werkgevers).
4. Artikel 668a BW is niet van toepassing op promovendi.
5. Gelet op onder meer de aard van de bedrijfs- voering bij onderzoeksorganisaties en – afdelingen, de te verwachten carrièrepaden en de wijze van financiering geldt in afwij- king van het bepaalde in artikel 668a lid 1 BW dat met wetenschappelijk personeel
8 Museum CAO 2015-2016 Museum CAO 2015-2016 9
5. Oproepkrachten
Op basis van artikel 628a BW geldt het volgende: Indien een arbeidsomvang van minder dan 15 uur per week is overeengekomen en de tijdstippen waarop de arbeid moet worden verricht niet zijn vastgelegd, dan wel indien de omvang van de arbeid niet of niet eenduidig is vastgelegd, heeft de werknemer voor iedere periode van minder dan drie uur waarin hij arbeid heeft verricht, recht op het loon waarop hij aanspraak zou hebben indien hij drie uur arbeid zou hebben verricht.
6. Verklaring omtrent het gedrag/veiligheidsonderzoek
Een arbeidsovereenkomst wordt slechts aange- gaan indien op grond van een ten aanzien van de betrokkene ingesteld veiligheidsonderzoek dan wel op grond van een verklaring omtrent het gedrag, naar het oordeel van de werkgever, geen bezwaar bestaat tegen vervulling van de desbetreffende functie door betrokkene.
7. Aanzegging arbeidsovereenkomst bepaalde tijd
De werkgever deelt de werknemer uiterlijk een maand voordat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd eindigt schriftelijk mee:
- of hij de arbeidsovereenkomst al dan niet wil voortzetten,
- en bij voortzetting onder welke voorwaarden deze zal plaatsvinden.
Deze mededelingsplicht geldt niet bij een arbeidsovereenkomst met een duur van minder dan zes maanden, of bij een arbeidsovereen- komst die niet op een vaste kalenderdatum eindigt.
8. Einde van de arbeidsovereenkomst en opzegtermijnen
Behoudens in geval van ontslag op staande voet wegens een dringende reden in de zin van de artikelen 678 en 679 BW en behoudens tijdens of aan het einde van de proeftijd als bedoeld in lid 2, in welke gevallen de arbeidsovereenkomst wederzijds onmiddellijk kan worden beëindigd, neemt de arbeidsovereenkomst een einde:
a. voor werknemers voor onbepaalde tijd in dienst.1:
1. De door de werkgever in acht te nemen termijn van opzegging bedraagt bij een arbeidsovereenkomst die op de dag van opzegging
a. korter dan vijf jaar heeft geduurd: één maand;
b. vijf jaar of langer, korter dan tien jaar heeft geduurd: twee maanden;
c. tien jaar of langer, maar korter dan vijftien jaar heeft geduurd: drie maanden.
d. vijftien jaar of langer heeft geduurd: vier maanden.
2. De door de werknemer in acht te nemen termijn van opzegging bedraagt één maand.
3. Indien de toestemming bedoeld in artikel 671a lid 1 BW is verleend, wordt de termijn van opzegging, bedoeld in lid 7.a.1, op grond van het bepaalde in artikel 672 lid 4 BW verkort met de proceduretijd, met dien verstande dat de resterende termijn van opzegging ten minste één maand bedraagt.
Voor beide partijen bedraagt de termijn van opzegging na de proeftijd echter nooit minder dan één maand. De opzegging dient zodanig te geschieden dat het einde van de arbeidsover- eenkomst samenvalt met het einde van de kalendermaand.
Het opzeggen van een arbeidsovereenkomst dient te allen tijde schriftelijk te gebeuren.
b. voor werknemers voor een bepaalde tijd in dienst op de laatste dag van het tijdvak, genoemd in de individuele arbeidsovereen- komst, dan wel op het tijdstip, bepaald op grond van het eerste lid van artikel 667 en 668 BW. Tussentijdse opzegging is mogelijk na een geldig beding dat schriftelijk is overeengekomen tussen werkgever en werknemer en dat voor beide partijen geldt.
In zijn algemeenheid geldt dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, voor zover in deze cao niet anders is bepaald, wordt beheerst door de artikelen 667 tot en met 686a BW.
9. Einde arbeidsovereenkomst bij AOW gerechtigde leeftijd
De arbeidsovereenkomst tussen de werkgever en de werknemer eindigt op de eerste dag van de maand waarin de werknemer gebruik maakt van de pensioenregeling, doch uiterlijk van rechtswege op de dag voorafgaand aan de dag waarop de werknemer de AOW gerechtigde leeftijd bereikt. Voortzetting van de arbeids- overeenkomst na de AOW leeftijd is alleen mogelijk in overleg tussen de werkgever en de betrokken werknemer. De pensioenregeling is de pensioenregeling Museumvereniging zoals ondergebracht bij PFZW. Nadere definiëring is opgenomen in bijlage 2 van deze CAO.
Artikel 7
Arbeidsduur en werktijden
1. Arbeidsduur
De arbeidsovereenkomst van een werknemer met een voltijd arbeidsovereenkomst heeft een gemiddelde arbeidsduur van 36 uur per week. De jaarurennorm bedraagt 1872 uur (52 weken van 36 uur). De werknemer met een deeltijd arbeidsovereenkomst heeft een jaarurennorm naar rato van het deeltijdpercentage. Voor de berekening van het netto te werken aantal uren geldt een uitvoeringsregeling.
2. Kaders voor dienstroosters
de normen die gelden in de Arbeidstijdenwet.
b. Voor de werknemer geldt een minimum arbeidsduur van 3 uur per dag, tenzij anders overeengekomen met wederzijds goedvin- den en/of wanneer het dienstbelang dit noodzakelijk maakt.
3. Werkdagen
Op werkdagen wordt normaliter gewerkt op
7 dagen van de week tussen 07.30 en 20.00 uur.
4. Dienstroosters
a. De werknemer ontvangt van de werkgever jaarlijks voorafgaande aan het kalenderjaar een jaarrooster waarin in redelijkheid reke- ning is gehouden met zijn wensen. Structu- rele wijzigingen in dit jaarrooster worden tijdig, doch ten minste twee maanden van tevoren, aan de werknemer voorgelegd en door de werkgever vastgesteld.
b. Bij onvoorziene roosterwijzigingen in ver- band met calamiteiten wordt in onderling overleg tussen werkgever en werknemer of groep van werknemers naar oplossingen gezocht.
c. Voor werken op zondag wordt aangesloten bij hetgeen daarover in de overlegregeling van de Arbeidstijdenwet is geregeld. Deze bepalingen zijn niet van toepassing op de werknemer die uitsluitend of overwegend zijn werkzaamheden op zondag verricht.
5. Overwerk
a. Van overwerk is sprake indien de jaaruren- norm van 1872 uur bruto wordt overschreden.
b. Jaarlijks wordt per werknemer het aantal gewerkte uren vastgesteld en vergeleken met de norm.
Indien de werknemer in enig jaar minder is ingeroosterd dan in zijn individuele arbeids- overeenkomst is afgesproken, worden deze minuren uitbetaald.
Indien de werknemer in enig jaar meer uren heeft gewerkt dan in zijn individuele arbeids- overeenkomst is afgesproken, dienen deze plusuren binnen drie maanden na afloop van het kalenderjaar in tijd te worden gecom-
1. Voor de werknemer die op het tijdstip van het in werking treden van deze wet 45 jaar of ouder was en voor wie op dat tijdstip een langere termijn voor opzegging gold dan volgens deze wet, blijft de oude termijn gelden zo lang hij bij dezelfde werkgever in dienst blijft
a. Inroosteren geschiedt jaarlijks in overleg tussen de werkgever en de werknemer, groep van werknemers of OR/PVT volgens
penseerd. Indien dit niet of slechts ten dele mogelijk is, worden de resterende plusuren uitbetaald.
c. Ieder kwartaal genereert de werkgever een overzicht van gewerkte uren per werknemer. Deze informatie wordt aan betrokkene en zijn direct leidinggevende ter hand gesteld ten behoeve van de indeling van de te werken uren in de rest van het jaar.
6. Incidentele overschrijdingen
Een incidentele overschrijding van de normale dagelijkse arbeidsduur van een half uur of min- der wordt geacht deel uit te maken van de in het eerste lid bedoelde wekelijkse arbeidsduur.
7. Nachtarbeid
Nachtarbeid is niet verplicht voor werknemers die ongeschiktheid kunnen aantonen op grond van een medische indicatie.
Artikel 8
Functiegroepen en salarisschalen
1. Algemeen
a. De functies van de werknemers zijn inge- deeld in functiegroepen op basis van het ORBA-systeem (referentiemethode).
b. De beschrijving van de functies vindt plaats conform het Functiehandboek Musea Museumvereniging, zoals vastgelegd in overleg tussen partijen bij de CAO. In iedere aangesloten onderneming zal dit Handboek ter inzage beschikbaar zijn.
c. De werkgever is verantwoordelijk voor een juiste indeling van de functie.
d. Bij elke functiegroep hoort een salarisschaal. De salarisschalen zijn opgenomen in bijlage 1b van de cao.
e. De werknemer ontvangt schriftelijk medede- ling van de functiegroep waarin zijn functie is ingedeeld, de salarisschaal waarin hij is ingedeeld, zijn schaalsalaris en het aantal periodieken, waarop zijn schaalsalaris is gebaseerd.
f. Indien een werknemer bezwaar heeft tegen functieomschrijving en/of indeling van zijn
functie, kan hij gebruik maken van de bezwarenprocedure functie-indeling zoals opgenomen in het Functiehandboek Musea Museumvereniging.
2. Periodiekenschaal
a. Bij indiensttreding ontvangt de werknemer in het algemeen het schaalsalaris bij nul periodieken.
b. De werknemer die bij indiensttreding nog niet over de voor de functie vereiste kundig- heden en ervaring beschikt, kan gedurende ten hoogste 2 jaar in een lagere dan de met die functie overeenkomende salarisschaal worden ingedeeld.
c. De werknemer die in een functie elders zoveel voor de functie bruikbare kundighe- den en ervaring heeft verkregen, dat het op grond daarvan niet redelijk zou zijn hem op basis van nul periodieken te belonen, kan één of meer periodieken worden toegekend.
d. Tijdelijke werknemers zonder uitzicht op een vast contract, waaronder vakantiewerkers, worden beloond conform het minimumloon dan wel het minimumjeugdloon.
3. Aanloopschaal minimumloon
In afwijking van het bepaalde in lid 2, kan bij indiensttreding gedurende ten hoogste een periode van een jaar het minimumloon dan wel het minimumjeugdloon worden betaald aan werknemers - bij voorkeur uit de doelgroepen op de arbeidsmarkt met geen of weinig scholing
- die (nog) niet volledig voldoen aan de functie- eisen, echter uitsluitend onder één van de volgende voorwaarden:
1. met verplichting van de werkgever na dat jaar - bij gebleken geschiktheid - een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aan te gaan;
2. ten behoeve van een additionele werkerva- ringsplaats, met de inspanningsverplichting na dat jaar een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aan te gaan.
4. Jaarlijkse salarisverhoging
a. Bij voldoende functioneren wordt het salaris van de werknemer in periodiekenschaal jaar- lijks per 1 januari met een periodiek ver- hoogd tot het eerst hogere salarisbedrag
van de salarisschaal, totdat het einde van de schaal is bereikt.
b. 1. Bij buitengewoon goed functioneren kan het salaris worden verhoogd met meer dan een periodiek.
2. Bij onvoldoende functioneren kan de werkgever besluiten de normale jaarlijkse salarisverhoging niet toe te kennen.
Een besluit als bedoeld onder 1 of 2 kan alleen plaats vinden op basis van een schrif- telijke beoordeling uitgebracht binnen het kader van een met de OR overeen te komen beoordelingssysteem.
c. Indien na 30 juni van enig jaar indiensttre- ding plaatsvindt, kan de werkgever besluiten de normale jaarlijkse salarisverhoging per eerstvolgende 1 januari niet toe te kennen.
5. Tijdelijke waarneming
a. De werknemer, die tijdelijk een functie volledig waarneemt, die hoger is ingedeeld dan zijn eigen functie, blijft ingedeeld in de functiegroep en de salarisschaal die met zijn eigen functie overeenkomen.
b. Indien de tijdelijke waarneming ten minste 30 achtereenvolgende dagen (of diensten) heeft geduurd, ontvangt de werknemer daar voor een uitkering. Deze uitkering wordt vastgesteld op basis van het verschil tussen het salaris van de werknemer en het salaris dat hij zou ontvangen als hij zou zijn bevor- derd naar de waargenomen functie.
c. Deze uitkering wordt niet toegekend aan de werknemer voor wie bij de indeling van zijn functie met het eventueel waarnemen van een hogere functie reeds rekening is gehouden.
6. Plaatsing in een hoger ingedeelde functie
a. De werknemer die wordt overgeplaatst naar een hoger ingedeelde functie, wordt in de overeenkomende hogere salarisschaal inge- deeld met ingang van de maand volgend op die waarin de overplaatsing naar de hogere functie heeft plaatsgevonden.
b. De verhoging van het salaris wordt vastge- steld op de volgende wijze: bij bevordering of inschaling in een hogere salarisschaal wordt het eerst hogere bedrag verhoogd met minimaal 1 periodiek, in de bij de nieuwe
functie behorende salarisschaal genomen.
c. In geval van bevordering na 30 juni kan de toekenning van een periodiek één jaar later plaatsvinden dan per eerstvolgende 1 januari.
7. Plaatsing in een lager ingedeelde functie
a. De werknemer die door eigen toedoen, wegens onbekwaamheid of op eigen ver- zoek, wordt overgeplaatst naar een lager ingedeelde functie, wordt in de overeenko- mende lagere salarisschaal ingedeeld met ingang van de maand volgend op die waarin de overplaatsing naar de lagere functie is geschied.
b. De verlaging van het salaris wordt vastge- steld op het verschil tussen de schaalsalaris- sen bij nul periodieken van de twee betrok- ken salarisschalen, dan wel zoveel meer als nodig is om het nieuwe salaris in overeen- stemming te brengen met het eerstkomende lagere bedrag in de lagere salarisschaal.
Artikel 9
Bijzondere beloningen
1. Vergoeding voor onregelmatige diensten
a. Aan de werknemer die is ingeroosterd op andere tijden dan op de dagen maandag tot en met zondag tussen 07.30 uur en 20.00 uur, wordt per gewerkt uur een toeslag op het uursalaris toegekend van:
• maandag t/m zondag tussen 06.00 uur en 07.30 uur
en tussen 20.00 uur en 22.00 uur: 20%
• maandag t/m zondag
tussen 00.00 uur en 06.00 uur
en tussen 22.00 uur en 24.00 uur: 40%
• feestdagen: 100%
Voor de berekening wordt ten hoogste het uursalaris behorend bij het maximum van schaal 7 gehanteerd.
b. Indien in opdracht van de werkgever een wijziging in het rooster wordt aangebracht binnen 4 dagen voorafgaand aan de geplan- de arbeid, geldt - tenzij de werkgever wordt genoodzaakt tot de wijziging door buiten zijn invloed vallende omstandigheden - een toeslag van 25% per verschoven uur.
c. Bij de invoering van het nieuwe toeslagen- regime per 1 juli 2006 geldt voor de werkne- mer die al in dienst was bij de werkgever voor 1 juli 2006 een garantieregeling. Deze werknemers ontvangen een inkomensgaran- tie van 100% van de aan de invoering van het nieuwe toeslagenregime in het vooraf- gaande jaar (1 juli 2005 - 1 juli 2006) gemid- deld verdiende zaterdagtoeslagen binnen het dagdienstvenster. De garantietoeslag wordt geïndexeerd met de structurele loons- verhogingen van deze CAO en is pensioen- gevend. In het geval van een roosterwijziging op initiatief van de werknemer, waarbij de werknemer geheel of gedeeltelijk afziet van werken op zaterdag, wordt de garantietoe- slag aangepast aan de gewijzigde omstan- digheden.
d. Bij de invoering van het nieuwe toeslagen- regime per 1 oktober 2013 geldt voor de werknemer die al in dienst was bij de werk- gever voor 1 oktober 2013 een garantierege- ling. Deze werknemers ontvangen een inkomensgarantie van 100% van de aan de invoering van het nieuwe toeslagenregime in het voorafgaande jaar (1 oktober 2012 –
1 oktober 2013) gemiddeld verdiende zondagtoeslagen binnen het dagdienstven- ster. De garantietoeslag wordt geïndexeerd met de structurele loonsverhogingen van deze CAO en is pensioengevend. In het geval van een roosterwijziging op initiatief van de werknemer, waarbij de werknemer geheel of gedeeltelijk afziet van werken op zondag, wordt de garantietoeslag aangepast aan de gewijzigde omstandigheden.
2. Vergoeding voor bereikbaarheidsdienst
a. Wanneer de werknemer zich buiten de voor hem geldende werktijden in opdracht van de werkgever beschikbaar dient te houden om zo nodig arbeid te verrichten, is sprake van bereikbaarheidsdienst.
b. De volledige toelage voor bereikbaarheids- dienst per uur bedraagt:
• op maandag tot en met vrijdag: 10%
• op zater-, zon- en feestdagen: 20% van het voor de werknemer geldende uursalaris, doch ten hoogste het maximum van schaal 7.
c. Indien aan de opgedragen bereikbaarheid geen extra gebondenheid aan de plaats van tewerkstelling is verbonden, worden de onder b genoemde percentages tot de helft verminderd.
3. Afbouwregeling roosterdienst/ bereikbaarheidsdienst
a. De werknemer, die als direct gevolg van onvrijwillige overgang naar een andere functie blijvend een aanzienlijke vermindering van inkomsten ondergaat door het wegvallen of verminderen van de toelage als bedoeld in lid 1 respectievelijk lid 2, ontvangt een garantie- toelage.
b. De regeling geldt voor de werknemer die ten minste 2 jaar - direct voorafgaande aan de beëindiging of vermindering van de toelage - zonder onderbreking een toelage heeft ontvangen.
c. De garantietoelage wordt toegekend voor een periode gelijk aan een vierde deel van de tijd gedurende welke de toelage zonder onderbreking is ontvangen, met een maxi- mum van 36 maanden. De garantieperiode wordt in 3 gelijke delen gesplitst.
d. De garantietoelage bedraagt respectievelijk 75%, 50% en 25% van het gemiddelde toe- lagebedrag berekend over een periode van 12 betalingstijdvakken voorafgaande aan de datum waarop beëindiging of vermindering van het werken in onregelmatige diensten plaatsvindt, verminderd met het nieuwe gemiddelde toelagebedrag voor de werknemer.
e. Voor ieder jaar dat de werknemer langer dan 12 jaar zonder onderbreking toelage heeft ontvangen, wordt de termijn van 36 maanden verlengd met een maand. Deze verlenging bedraagt ten hoogste 12 maanden. Over deze maanden bedraagt de garantietoelage 25%, overeenkomstig onderdeel d.
f. Voor de werknemer van 55 jaar of ouder zal geen (verdere) afbouw van de garantietoela- ge plaatsvinden, tenzij onderdeel g van toe- passing is.
g. Indien er sprake is van verlaging van de overeengekomen arbeidsduur wordt de garantietoelage naar evenredigheid aange- past. In het geval van vrijwillige overgang naar een andere functie, wordt de vastge-
stelde garantietoelage aangepast aan de gewijzigde omstandigheden.
4. Buitengewone prestaties
Wegens buitengewone prestaties kan de werk- gever, onverlet het bepaalde in artikel 8 lid 4, aan de werknemer een bijzondere beloning toe- kennen in de vorm van bijvoorbeeld extra verlof, een gratificatie of een tijdelijke toelage. Ook aan werknemers die het einde van de salarisschaal hebben bereikt dan wel aan wie een persoonlijke garantietoeslag is toegekend, kan een dergelijke bijzondere beloning worden toegekend.
5. Jubileumgratificatie
Aan de werknemer die 12,5 of 25 of 40 jaar bij de werkgever in dienst is, wordt - voor zover de fiscale regelgeving dit toelaat - een van inhou- dingen vrijgestelde gratificatie toegekend ter hoogte van:
• 25% van het bruto maandinkomen bij 12,5 jaar (belast);
• 100% van het bruto maandinkomen bij 25 jaar (onbelast);
• 100% van het bruto maandinkomen bij 40 jaar (onbelast).
• Voor de berekening wordt het bruto maand- inkomen op de jubileumdatum gehanteerd.
Artikel 10 Feestdagen
a. Onder feestdagen worden in deze cao verstaan: nieuwjaarsdag, eerste en tweede paasdag, bevrijdingsdag, de dag waarop de verjaardag van ons staatshoofd wordt gevierd, Hemelvaartsdag, eerste en tweede pinksterdag, eerste en tweede kerstdag, alsmede eventueel andere door de werkge- ver als zodanig aan te wijzen dagen. De werknemer heeft op feestdagen vrijaf met behoud van inkomen.
b. Voor arbeid verricht in roosterdienst op een in artikel 10 lid a genoemde, maandag tot en met vrijdag vallende feestdag, ontvangt de werknemer compenserend vrijaf.
Artikel 11 Buitengewoon verlof
De Wet Arbeid en Zorg is van toepassing. In afwijking en met uitsluiting daarvan, voor zover wettelijk toegestaan, geldt het volgende:
1. Betaald verlof
In de volgende gevallen kan de werknemer betaald xxxxxx opnemen, mits hij zo mogelijk ten minste een dag tevoren en onder overlegging van bewijsstukken aan de werkgever van het verzuim kennis geeft en de gebeurtenis in het desbetreffende geval bijwoont:
a. bij ondertrouw: 1 werkdag;
b. bij huwelijk/geregistreerd partnerschap:
4 aaneengesloten werkdagen, te weten de dag van het huwelijk/geregistreerd partner- schap en 3 aansluitende werkdagen;
c. bij huwelijk van xxxxx, xxxxxxxxxxx, stief- of pleegouder, broer, zwager, zuster, xxxxxxxxxxxx, eigen kind, stief-, pleegkind of kleinkind: 1 werkdag en in bijzondere gevallen ten hoogste 2 werkdagen;
d. bij bevalling van de partner: 5 kalenderdagen aaneengesloten, inclusief de dag van bevalling en roostervrije dagen;
e. bij overlijden van de partner of een eigen kind, stief- of pleegkind: de dag van overlijden tot en met de dag van de begrafenis of crematie;
f. bij overlijden van xxxxx of schoonouder, stief- of pleegouder: 2 werkdagen; indien de werknemer belast is met de regeling van de uitvaart: de dag van overlijden tot en met de dag van de begrafenis of crematie;
g. bij overlijden van xxxxxxxxxxx xxxxxxxxxx, broer of zwager, zuster of schoonzuster, schoonzoon of schoondochter, kleinkind of huisgenoot: 2 werkdagen;
h. bij 25-jarig of 40-jarig huwelijk: 1 werkdag;
i. bij 25-, 40-, 50- of 60-jarig huwelijk van ouders of schoonouders, stief- of pleeg- ouders: 1 werkdag;
j. bij 25- of 40-jarig dienstverband: 1 werkdag;
k. bij verhuizing: 1 werkdag en ten hoogste twee maal per jaar;
l. voor het voldoen aan wettelijke verplichtin- gen en persoonlijke verplichtingen ontstaan buiten zijn schuld of nalatigheid, alsmede
m. in geval van ernstige ziekte van partner, xxxxx, schoon-, stief- of pleegouder, eigen kind, stief- of pleegkind en andere personen die van de zorg van de betrokken werknemer afhankelijk zijn, indien de omstandigheden daartoe noodzaken en in overleg met de werkgever.
2. Mantelzorg
Op verzoek van de werknemer kan de werkge- ver met de werknemer passende individuele afspraken maken over noodzakelijke en door de werknemer te verrichten mantelzorg.
3. Verlof vakbondsbijeenkomsten
a. De werkgever zal, voor zover de bedrijfsom- standigheden dit naar zijn mening toelaten, op verzoek van de vakvereniging waarvan de betrokken werknemer lid is, aan een werkne- mer verlof toekennen in de navolgende gevallen:
1. het als officieel afgevaardigde deelnemen aan bijeenkomsten van bondscongres, bondsraad, districtsvergaderingen, bedrijfsconferenties of andere daarmee vergelijkbare in de statuten van de vakver- enigingen opgenomen organen, voor zover opgenomen in de door de vakvereniging ter beschikking van de werkgever te stellen lijst, met inachtneming van een maximum van:
• 10 dagen per jaar, per vakvereniging, partij bij deze cao,
• te vermeerderen met 1 dag per jaar per 10 leden, per vakvereniging, partij bij deze cao;
2. het deelnemen aan een door de vakvereni- ging georganiseerde vormings- of scholings- bijeenkomst, met inachtneming van een maximum van 3 dagen per jaar, per vakver- eniging, partij bij deze cao.
Het verzoek om verlof voor onder 1 of 2 van dit lid bedoelde activiteiten zal door de betrokken werknemer, namens de vakvereni- ging, als regel schriftelijk en tijdig bij de werkgever worden ingediend. Indien het onder 1 bepaalde maximum in een bijzondere
situatie niet toereikend zou zijn, kan de werkgever in overleg met de vakvereniging van dat maximum afwijken, met inachtne- ming van de overige in dit lid genoemde voorwaarden.
4. Ouderschapsverlof
Artikel 6.1 t/m 6.9 van de Wet Arbeid en Zorg is van toepassing. In aanvulling daarop geldt het volgende:
a. Het ouderschapsverlof wordt toegestaan indien het belang van de normale bedrijfs- voering zich daartegen niet verzet. In geval van onregelmatige werktijden volgens roos- ter kan in onderling overleg worden gekozen voor een aangepaste invulling van de rege- ling.
b. In de periode van het ouderschapsverlof verwerft de werknemer vakantierechten over de gewerkte uren.
c. Gedurende het ouderschapsverlof kan de werknemer ervoor kiezen om de pensioen- premie (deels) te betalen die hij zou moeten betalen bij handhaving van zijn arbeidsuren van voor het ouderschapsverlof. Zulks in overeenstemming met de geldende regelingen binnen het pensioenfonds. De werkgever is niet verplicht om het werkgeversdeel van de pensioenpremie gedurende het ouder- schapsverlof door te betalen. Indien de pensioenregeling is ondergebracht bij PFZW is het vanaf 1 januari 2013 niet meer toege- staan om de pensioenopbouw bij onbetaald verlof via de werkgever voort te zetten.
d. In geval van ziekte van de werknemer gedu- rende het ouderschapsverlof en buitenge- woon verlof als bedoeld in dit artikel kan geen opschorting van het ouderschapsverlof plaatsvinden. Indien de werknemer geduren- de de periode van het ouderschapsverlof ziek wordt, blijft gedurende de eerste twee werkweken het voor hem tijdens het ouder- schapsverlof geldende maandinkomen onge- wijzigd. Indien de ziekteperiode langer duurt dan twee werkweken, wordt vanaf de elfde dag het maandinkomen bepaald op het bedrag alsof geen sprake was van ouder- schapsverlof. Zie verder de bepalingen opgenomen in artikel 16 van deze CAO.
5. Zwangerschaps- en bevallingsverlof De werkneemster heeft recht op in totaal 16 weken zwangerschaps- en bevallingsverlof. De
vaststelling van het aantal weken verlof voor en na de - blijkens een schriftelijke verklaring van een geneeskundige - vermoedelijke datum van de bevalling geschiedt in overleg met de werk- gever, met dien verstande dat ten minste vier weken voor de vermoedelijke datum van de bevalling het zwangerschapsverlof in elk geval ingaat. Indien de werkneemster arbeidsonge- schikt wordt voor het begin van het zwanger- schapsverlof, wordt dit geacht te zijn ingegaan bij het begin van die arbeidsongeschiktheid tot een maximum van 6 weken voor de vermoedelijke datum van de bevalling.
6. Buitengewoon verlof publiekrechtelijke colleges Artikel 643 BW is van toepassing.
7. Overige gevallen
a. Buiten de in dit artikel genoemde gevallen kan de werkgever de werknemer op diens verzoek buitengewoon verlof met behoud van zijn gehele of gedeeltelijke maandinko- men verlenen, indien de omstandigheden dat naar zijn oordeel rechtvaardigen.
b. Een verzoek van de werknemer tot het verlenen van buitengewoon verlof zonder behoud van zijn maandinkomen wordt in beginsel gehonoreerd, tenzij dit redelijker- wijs op grond van zwaarwegende bedrijfs- belangen van de werkgever niet kan worden gevergd. De werknemer zal in beginsel ten minste twee maanden tevoren schriftelijk een verzoek indienen; de werkgever zal binnen twee maanden schriftelijk en gemoti- veerd reageren op het verzoek. Gedurende het buitengewoon verlof kan de werknemer ervoor kiezen om de pensioenpremie (deels) te betalen die hij zou moeten betalen bij handhaving van zijn arbeidsuren van voor het buitengewoon verlof. Zulks in overeen- stemming met de geldende regelingen binnen het pensioenfonds. De werkgever is niet verplicht om het werkgeversdeel van
de pensioenpremie gedurende het buitenge- woon verlof door te betalen. Indien de pensioenregeling is ondergebracht bij PFZW
is het vanaf 1 januari 2013 niet meer toege- staan om de pensioenopbouw bij onbetaald verlof via de werkgever voort te zetten.
c. Voor overige verlofvormen geldt de tekst van de Wet Arbeid en Zorg.
Artikel 12 Vakantie
1. Vakantie-uren
De werknemer met een volledige arbeidsover- eenkomst verwerft ongeacht geheel of gedeel- telijke arbeidsongeschiktheid per kalenderjaar, indien en voor zover hij recht op loon heeft gehad, rechten op vakantie met behoud van inkomen ter grootte van 187,2 vakantie-uren.
De werknemer die in deeltijd werkt, verwerft vakantierechten naar rato van zijn deeltijdper- centage.
Voor werknemers die voor 1 januari 2009 de leeftijd hebben bereikt van 45 jaar of ouder geldt bijlage 5 van deze CAO.
2. Berekening aantal vakantie-uren
a. van de in lid 1 van dit artikel genoemde vakantierechten bedragen de wettelijk gega- randeerde vakantierechten vier maal het contractueel aantal arbeidsuren per week
b. van de in lid 1 van dit artikel genoemde vakantierechten vormen de resterende vakantierechten de bovenwettelijke vakantierechten
c. De werknemer die slechts een deel van het kalenderjaar in dienst van de werkgever is (geweest), heeft aanspraak op een evenre- dig deel van de in lid 1 genoemde rechten.
3. Opnemen van vakantie-uren
a. Het recht op opname van vakantie-uren gaat in op 1 januari van het jaar waarin deze dagen zullen worden verworven of zoveel later in het jaar als wanneer het dienstver- band aanvangt.
b. De werkgever stelt de vakantie-uren vast na overleg met de werknemer.
c. De werknemer dient de vakantie-uren zoveel mogelijk op te nemen in het jaar waarin zij worden verworven. De werkgever is ver- plicht de werknemer daartoe zoveel mogelijk
d. Het bepaalde in lid c geldt ook voor de (langdurig) zieke werknemer, behalve wan- neer hem geen re-integratieverplichtingen zijn opgelegd. De zieke werknemer is ver- plicht om de werkgever te melden wanneer hij met vakantie gaat, zodat de opgenomen uren van het vakantie-urensaldo kunnen worden afgeboekt.
e. Wanneer de werknemer vakantie-uren opneemt worden altijd de uren van het saldo afgeboekt die het eerst komen te vervallen of te verjaren.
f. Vastgestelde vakantie-uren kunnen alleen wegens gewichtige redenen worden inge- trokken. Indien de werknemer hierdoor onvermijdelijk aantoonbare schade lijdt, zal deze worden vergoed.
4. Het niet verwerven van vakantierechten gedurende onderbreking der werkzaamheden
a. De werknemer verwerft geen vakantierech- ten over de tijd gedurende welke hij wegens het niet verrichten van zijn werkzaamheden geen aanspraak op doorbetaling van het inkomen heeft.
Ook over de periode van het ouderschaps- verlof als bedoeld in artikel 11 lid 4, wordt – naar evenredigheid van het verlof – geen vakantie verworven.
b. De werknemer verwerft echter wel vakantie indien hij zijn werkzaamheden niet heeft kunnen verrichten wegens:
1. zwangerschaps- en bevallingsverlof;
2. het naleven van een wettelijke verplich- ting of verbintenis ten aanzien van de lands- verdediging of openbare orde;
3. het met toestemming van de werkgever deelnemen aan een door de vakvereniging van de werknemer georganiseerde bijeen- komst;
4. onvrijwillige werkloosheid bij handhaving van het dienstverband;
5. verlof als bedoeld in artikel 643 BW;
6. het volgen van onderricht waartoe hij krachtens de wet door de werkgever in de gelegenheid moet worden gesteld.
5. Samenvallen van vakantie-uren met bepaalde andere uren waarop geen arbeid wordt verricht
a. Uren waarop de werknemer geen arbeid heeft verricht om de redenen genoemd in artikel 11, eerste lid sub d, e, f, g, l of n en artikel 12, lid 4 sub b gelden niet als vakantie-uren.
b. Van een verhindering als hiervoor onder a bedoeld, dient de werknemer de werkgever in beginsel van tevoren doch in elk geval zo spoedig mogelijk in kennis te stellen.
c. Indien de werknemer arbeidsongeschikt wordt gedurende vastgestelde vakantie, zullen de uren waarop de verhindering zich voordoet niet als vakantie worden geteld. Dit geldt uitsluitend indien de arbeidsonge- schiktheid door de controlerende instantie wordt geaccepteerd dan wel door een medische verklaring wordt gestaafd, respectievelijk over die uren een wettelijke uitkering ter zake van ziekte is ontvangen.
d. Aanvankelijk vastgestelde vakantie-uren die op grond van het in dit lid bepaalde niet als zodanig zijn gerekend, kunnen in overleg met de werkgever opnieuw worden vastgesteld.
6. Vakantie bij ontslag
a. Bij het eindigen van de arbeidsovereenkomst zal de werknemer desgewenst in de gele- genheid worden gesteld de hem nog toeko- mende vakantie op te nemen met dien ver- stande, dat deze dagen niet eenzijdig in de opzeggingstermijn mogen worden begrepen.
b. Indien de werknemer de hem toekomende vakantie niet heeft opgenomen, zal hem voor elke niet genoten dag een evenredig bedrag van het jaarinkomen worden uitbe- taald.
c. Te veel genoten vakantie wordt op overeen- komstige wijze met het maandinkomen verrekend.
7. Verjaring vakantierechten
Wettelijke vakantierechten, welke niet zijn opgenomen voor het tijdstip liggend 2 jaar na het einde van het kalenderjaar waarin ze zijn verworven, vervallen. Voor bovenwettelijke vakantierechten geldt, conform de wet, een verjaringstermijn van 5 jaar.
8. Afkoop vakantie-uren
Afkoop van de in lid 2b genoemde bovenwette- lijke vakantierechten is
toegestaan, mits werkgever en werknemer hierover overeenstemming bereiken.
Artikel 13 Vakantietoeslag
1. De werknemer ontvangt, als regel uiterlijk 31 mei, een vakantietoeslag van 8% van het
maandinkomen dat de werknemer in het vooraf- gaande jaar (1 juni tot en met 31 mei) heeft ontvangen. Voor werknemers die deze volledige periode werkzaam zijn geweest op basis van de normale arbeidsduur als bedoeld in artikel 1 onder m geldt een minimum vakantietoeslag van
€ 1250,-
In de vakantietoeslag zijn begrepen eventuele vakantie-uitkeringen krachtens de sociale verzekeringswetten.
2. Bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst vindt verrekening van de vakantietoeslag plaats.
Artikel 14 Eindejaarsuitkering
1. De eindejaarsuitkering van enig jaar bedraagt 2,75%. Met ingang van 1 april 2015 bedraagt de EJU 3,15%.
2. De eindejaarsuitkering wordt in december uitgekeerd en berekend over het in het lopende jaar verdiende jaarsalaris.
3. Bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst vindt verrekening van de eindejaarsuitkering plaats naar evenredigheid van de gewerkte tijd in dat kalenderjaar.
Artikel 15 Ontwikkelbeleid
a. Minimaal 1 keer per jaar wordt met iedere medewerker een gesprek gevoerd over zijn functioneren en de ontwikkelmogelijkheden
en –xxxxxx, rekening houdend met levensfase- bewust personeelsbeleid. Hierbij kan het desge- wenst gaan over taakroulatie, in- en externe mobiliteit, stages, opleidingen, trainingen of anderszins. De uitkomsten van dit gesprek worden schriftelijk vastgelegd. Ter bevordering van levensfasebewust personeelsbeleid ontwik- kelen de musea middels een klankbordgroep instrumenten om elkaar te faciliteren in de uitvoering van dit beleid en zodoende de inzetbaarheid van medewerkers te bevorderen. Zie ook bijlage 8 van deze CAO.
b. De werkgever stelt, met inachtneming van de wettelijke bevoegdheden van OR en PVT, tenminste eens in de twee jaar een opleidings- en ontwikkelplan op voor (onderdelen van) de museale organisatie, waarin mede gebruik gemaakt wordt van de met alle medewerkers gevoerde gesprekken. In dit opleidingsplan wor- den per afdeling en voor de gehele organisatie de prioriteiten gesteld t.a.v. opleiding, scholing en ontwikkeling van medewerkers.
c. Ten behoeve van het ontwikkelbeleid wordt jaarlijks per werkgever een budget van 1% van de loonsom ter beschikking gesteld. Binnen de 1% wordt tenminste 0,5% gereserveerd voor persoonsgebonden opleidingen. De OR of PVT ziet erop toe dat dit budget daadwerkelijk wordt besteed. Indien het beschikbare budget niet wordt uitgeput is de OR of PVT bevoegd om voorstellen voor besteding te doen. Deze voor- stellen worden uitgevoerd, tenzij er gemotiveerd van afgeweken wordt.
Artikel 16 Arbeidsongeschiktheid
1. Algemeen
Indien de werknemer ten gevolge van ziekte, zwangerschap of bevalling niet in staat is de bedongen arbeid te verrichten gelden voor hem de bepalingen van artikel 7:629 BW, de Ziekte- wet, de wet Arbeid en Zorg, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA), voor zover hierna niet anders is bepaald.
2. Doorbetaling bij arbeidsongeschiktheid
a. Bij arbeidsongeschiktheid zal aan de werk- nemer gedurende de wettelijke periode als genoemd in artikel 7:629 BW 70% van het maandinkomen, tot maximaal het voor de werknemer geldende maximum dagloon op grond van de wet Financiering Sociale Verzekeringen, worden doorbetaald.
b. Gedurende de eerste 52 weken van de wettelijke periode als genoemd in artikel 7:629 BW ontvangt de werknemer, boven op de wettelijke loondoorbetaling, een aan- vulling tot 100% van zijn maandinkomen.
c. Gedurende de tweede 52 weken van de wettelijke periode als genoemd in artikel 7:629 BW ontvangt de werknemer, boven op de wettelijke loondoorbetaling een aanvulling tot 70% van het maandinkomen.
d. Indien sprake is van een verlenging van de wettelijke loondoorbetaling als bedoeld in artikel 7:629 lid 11 BW, zal aan de werknemer gedurende deze periode 70% van zijn maandinkomen worden doorbetaald.
e. Perioden waarin de werknemer ten gevolge van ziekte verhinderd is geweest zijn werk- zaamheden te verrichten worden samenge- teld indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.
f. De maximering tot 70% van het maandinko- men geldt over het deel van de individuele arbeidsduur dat de werknemer als gevolg van zijn arbeidsongeschiktheid geen werkzaamheden kan verrichten.
g. Voor de beoordeling van de arbeidsonge- schiktheid zoals bedoeld in dit lid zal het oordeel van de door de werkgever aangewe- zen bedrijfsarts/ARBO-arts gevolgd worden.
3. In afwijking van de in lid 2 sub c en d bedoel- de maximering tot 70% van het maandinkomen heeft de werknemer over de uren waarin hij activiteiten verricht, waaronder scholing, gericht op re-integratie, recht op een aanvulling tot 100% van het maandinkomen, onder de voorwaarde dat de werkgever hiervoor vooraf, op grond van overeenstemming met de bedrijfs- arts/ARBO-arts inzake nut en noodzaak, toe- stemming heeft verleend.
4. In afwijking van de in lid 2 sub c bedoelde
maximering tot 70% van het maandinkomen heeft de werknemer recht op een aanvulling tot 100% van het maandinkomen voor de tijd waar- over hij in de in lid 2 sub c bedoelde periode een uitkering op grond van de Inkomensvoorziening duurzaam volledig arbeidsongeschikten (IVA) ontvangt, onder de voorwaarde dat het recht op deze uitkering bij aanvang van de in lid 2 sub c bedoelde periode reeds vaststaat.
5. De in de leden 2 tot en met 4 bedoelde loondoorbetaling wordt beëindigd, wanneer de werknemer de AOW gerechtigde leeftijd bereikt en wordt niet toegekend aan werknemers na de AOW gerechtigde leeftijd.
6. De werkgever heeft het recht de in dit artikel bedoelde loondoorbetaling en aanvullingen op te schorten, dan wel de aanvulling te weige- ren ten aanzien van de werknemer die:
a. geweigerd heeft gebruik te maken van voorhanden zijnde veiligheidsmiddelen
b. misbruik maakt van deze voorzieningen
c. de controlevoorschriften overtreedt
7. De werkgever heeft het recht de in dit artikel bedoelde loondoorbetaling en aanvullin- gen te weigeren over de tijd gedurende welke:
a. de werknemer zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan zijn re-integratie bij de eigen of een andere werkgever;
b. de werknemer zijn genezing heeft belemmerd of vertraagd;
c. de werknemer weigert mee te werken aan geneeskundig onderzoek door een door de werkgever aangewezen bedrijfsarts/ARBO- arts, daaronder begrepen het niet volledig informeren van deze arts en het niet opvol- gen van de aanwijzingen van deze arts
8. De werknemer die in aansluiting op de in lid 2 onder a bedoelde periode minder dan 35% arbeidsongeschikt is, ontvangt over de tijd waarin hij zijn verdiencapaciteit volledig benut en voor zo lang de mate van arbeidsongeschikt- heid gedurende de hierna aangegeven perioden onafgebroken minder dan 35% blijft:
a. Gedurende een periode van 52 weken een aanvulling op zijn verdiencapaciteit tot 80% van zijn maandinkomen
b. In aansluiting op de periode als bedoeld onder a gedurende een periode van
52 weken een aanvulling op zijn verdien- capaciteit tot 75% van zijn maandinkomen
c. In aansluiting op de periode als bedoeld onder b gedurende een periode van
52 weken een aanvulling op zijn verdien- capaciteit tot 70% van zijn maandinkomen
9. De werkgever zal zich, naast de verplichting van de werknemer, optimaal inspannen om de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer te herplaatsen in passende arbeid.
Een herplaatste werknemer ontvangt na afloop van de in lid 2 onder a genoemde periode een nieuw individuele arbeidsovereenkomst conform verdiencapaciteit en overeengekomen passende arbeid.
Indien herplaatsing bij de werkgever evident onmogelijk is, zal de werkgever de arbeidsover- eenkomst beëindigen na twee jaar arbeidsonge- schiktheid. In dit geval wordt gestreefd naar herplaatsing in passende arbeid bij een andere werkgever (het tweede spoor).
Bij reorganisatie wordt geen bijzondere bescherming geboden aan gedeeltelijk arbeids- ongeschikten, anders dan de bescherming die ook aan anderen wordt geboden.
10. De bedragen, bedoeld in dit artikel, worden verminderd met de uitkeringen die de werkne- mer toekomen krachtens enige sociale verzeke- ringswet.
Bij de vaststelling van de bedoelde bedragen wordt tevens rekening gehouden met inkomsten uit arbeid of bedrijf, genoten voor werkzaamhe- den die de werknemer verricht gedurende de tijd dat hij, zo hij daar niet verhinderd was geweest, de bedongen arbeid had kunnen verrichten. Door eigen schuld of toedoen niet verkregen of prijsgegeven uitkeringen en inkomsten worden voor de toepassing van het in dit artikel bepaalde als wel genoten beschouwd.
11. Voor de werknemer die arbeidsongeschikt is geworden en die recht heeft op een loondoor- betaling als bedoeld in artikel 16 lid 2, geldt zolang de arbeidsongeschiktheid en het recht op loondoorbetaling voortduurt, een pensioen-
opbouw van 100% van het opbouwpercentage dat gold direct voorafgaand aan de arbeidson- geschiktheid.
Dit opbouwpercentage is van toepassing voor zover pensioen- en fiscale wetgeving zich hiertegen niet verzetten.
12. Voor de werknemer die wegens een voor
1 januari 2004 aangevangen arbeidsongeschikt- heid de bedongen arbeid niet heeft kunnen verrichten, geldt het bepaalde in artikel 14 zoals deze was opgenomen in de CAO met looptijd
1 juli 2003 tot 1 januari 2005.
13. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid onder c van dit artikel ontvangt de werknemer die wegens een in de periode vanaf 1 januari 2004 tot 1 januari 2005 aangevangen arbeids- ongeschiktheid de bedongen arbeid niet heeft kunnen verrichten, een aanvulling tot 100% van het maandinkomen.
14. De werkgever zal ter voorkoming van ziekte en arbeidsongeschiktheid in verband met de arbeid maatregelen treffen. De maatregelen betreffen onder meer:
a. het (doen) voeren van een verzuimregistratie waarvan de uitkomsten worden geanaly- seerd en ten minste jaarlijks met de OR worden besproken;
b. het (doen) plegen van onderzoek naar de kwaliteit van de arbeid en de arbeidsomstan- digheden (in het bijzonder van de oudere werknemer) en het op basis van dit onder- zoek zo nodig aanbrengen van verbeteringen;
c. in opleidingen aan leidinggevenden aandacht besteden aan het voorkomen van ziekte en arbeidsongeschiktheid in verband met de arbeid.
Artikel 17
Uitkering bij overlijden
1. Indien de werknemer overlijdt, zal aan zijn nagelaten betrekkingen een overlijdensuitkering worden verstrekt, gelijk aan drie maal het bedrag van het de werknemer laatstelijk rechtens toekomende bruto maandinkomen, netto uitbe- taald. De uitkering wordt vermeerderd met de
2. Voor het begrip nagelaten betrekkingen wordt de definitie gevolgd van artikel 674 lid 3 BW
3. Op de overlijdensuitkering mogen uitkeringen als bedoeld in artikel 674 lid 4 BW in mindering worden gebracht
Artikel 18 Pensioenregeling
1. In het bedrijf van de werkgever bestaat een pensioenregeling waaraan deelname voor de werknemer die een arbeidsovereenkomst heeft, verplicht is op grond van de desbetreffende toe- tredingsvoorwaarden.
2. De pensioenregeling is de pensioenregeling Museumvereniging zoals ondergebracht bij Pensioenfonds Zorg & Welzijn (PFZW).
3. Met ingang van 1 januari 2012 is de pensioenpremieverdeling als volgt:
De werkgever 60% van de premie, de werkne- mer 40% van de premie.
4. Musea die tot de MuseumCAO toetreden op of na de datum van 1 januari 2007, kunnen op hun verzoek op grond van administratieve en financiële argumenten, dispensatie vragen voor toetreding tot het pensioenreglement van PFZW, als geregeld in artikel 18 lid 2. Dispensatie wordt uitsluitend verleend indien de betrokken werkgever kan aantonen minimaal een gelijk- waardige pensioenregeling in stand te houden. Indien geen sprake is van een gelijkwaardige pensioenregeling wordt van de betrokken werk- gever verwacht dat hij na het verlopen van het pensioencontract alsnog gaat deelnemen aan de pensioenregeling Museumvereniging, zoals omschreven in lid 2.
Artikel 19 Kostenvergoedingen
1. Algemeen
Alle in redelijkheid, ter beoordeling van de werk- gever, ten behoeve van de werkgever gemaakte kosten worden aan de werknemer vergoed.
2. Woon-werkverkeer
De werkgever treft in overleg met de OR een vergoedingsregeling voor woon-werkverkeer.
3. Verhuiskosten
De werknemer die in opdracht van de werkgever verhuist, ontvangt de volgende vergoedingen:
a. een volledige vergoeding voor de kosten van het transport van de inboedel door een erkend verhuisbedrijf;
b. een vergoeding van anderhalf bruto maand- salaris netto uitbetaald voor de kosten van herinrichting en andere kosten rond de verhuizing, tot ten hoogste het fiscaal vrijgestelde bedrag.
4. Dienstreizen
Dienstreizen worden vergoed op basis van de kosten van openbaar vervoer dan wel tegen het fiscaal vrijgestelde bedrag per kilometer, indien naar het oordeel van de werkgever het gebruik van een eigen vervoermiddel noodzakelijk is.
5. Studie
a. De werknemer kan worden verplicht een bij- zondere (vak)opleiding of studie te volgen. De daaraan verbonden kosten komen voor rekening van de werkgever. Het verplicht volgen van opleidingen en studies buiten werktijd wordt gecompenseerd in tijd. Seminars en congressen worden niet beschouwd als opleiding en studie.
b. De kosten van een studie of opleiding die overwegend in het belang van de werkgever kan worden geacht, worden voor 75% vergoed. De voor deze studie benodigde tijd is voor 75% van de werkgever en voor 25% van de werknemer.
c. De kosten van een studie of opleiding die deels in het belang van werkgever en deels in het belang van werknemer is, worden voor 50% vergoed. Deze studie wordt zoveel
mogelijk in eigen tijd gevolgd.
d. In overleg met en ter beoordeling van de werkgever worden arbeidsmarktrelevante opleidingen ter vergroting van de in- en externe mobiliteit van de medewerker aan- gemerkt als een studie of opleiding als bedoeld in sub b en c.
6. EHBO/bedrijfshulpverlening
De werkgever zal in overleg met de OR een regeling treffen inzake de vergoeding voor EHBO/ bedrijfshulpverlening.
7. Werknemers in deeltijd
In afwijking van het bepaalde in artikel 2 van deze cao, worden de vergoedingen ingevolge de leden 1, 2, 3 sub a, 4, 5 (met uitzondering van compensatie in tijd) en 6 niet toegekend naar rato van de individuele arbeidsduur.
Artikel 20
Procedure bij reorganisaties
1. Bij het voornemen tot reorganisatie dienen de vakbonden tijdig worden betrokken. Onder reorganisatie wordt verstaan een verandering in de organisatie, zoals bedoeld in artikel 25 eerste lid, onderdeel a tot en met f, van de wet op de ondernemingsraden, met permanente directe en ingrijpende rechtspositionele gevolgen voor werknemers.
2. Alvorens tot de uitvoering van een reorgani- satie over te gaan dient overleg met de vakbon- den te hebben plaatsgevonden over de rechts- positionele gevolgen van de reorganisatie
3. Een voorbeeld stappenplan reorganisatie is opgenomen in bijlage 6 van deze CAO.
Artikel 21
Tussentijdse herziening
In geval van ingrijpende veranderingen in de algemene sociaal-economische verhoudingen in Nederland en bij gewijzigde wetgeving, zijn zowel de werkgever als de vakverenigingen gerechtigd gedurende de looptijd van deze
overeenkomst tussentijdse herzieningen aan de orde te stellen.
Artikel 22
Uitleg en geschillen
1. Algemeen
De uitleg van deze cao berust bij partijen.
2. Overleg tussen partijen
Indien partijen van mening zijn dat er een geschil bestaat omtrent de toepassing van deze cao, zal de meest gerede van hen de overige partijen uitnodigen voor nader overleg, teneinde te trachten het geschil in der minne op te lossen.
3. Individuele geschillen
Indien een werknemer of een werkgever van mening is dat zich een geschil voordoet voort- vloeiend uit de individuele arbeidsovereen- komst, kan hij dit geschil voorleggen aan een commissie van geschillen. Deze commissie bestaat uit een lid met het vertrouwen van de werknemer, een lid met het vertrouwen van de werkgever en een door beide eerdergenoemde leden samen aan te trekken onafhankelijk voor- zitter. De geschillencommissie stelt haar eigen werkwijze vast en doet aan de geschilpartijen binnen twee werkweken na installatie medede- ling van de procedure die ze zal volgen.
Geschillen inzake functie-indeling en ontslag- zaken kunnen niet worden voorgelegd aan deze commissie.
In het kader van individuele geschillen als genoemd in dit lid, geldt een verplichting van de werkgever om in het voor beroep vatbare besluit te melden dat bezwaar moet worden ingediend bij het secretariaat van de Museum- vereniging, Xxxxxxx 0000, 0000 XX Xxxxxxxxx.
Artikel 23 Onvoorziene gevallen
In gevallen waarin deze cao niet voorziet, zal de werkgever naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid een voorziening treffen.
Artikel 24 Looptijd
1. Deze cao treedt in werking op 1 april 2015 en eindigt op 30 september 2016.
2. Behoudens opzegging door een der partijen wordt deze cao geacht telkens met een jaar te zijn verlengd. Opzegging dient ten minste drie maanden voor de afloopdatum te geschieden bij aangetekend schrijven aan de andere partij(en).
3. Indien deze cao is opgezegd, doch de onder- handelingen omtrent een nieuwe cao bij het eindigen van de lopende cao nog niet zijn afge- sloten, worden voor de tijd van de daarna nog voortdurende onderhandelingen die bepalingen van de opgezegde cao toegepast.
4. Bij opzegging door een of meer partijen ter andere zijde eindigt deze overeenkomst uitslui- tend voor die partij(en).
Aldus overeengekomen op 28 mei 2015
partij ter ene zijde:
Museumvereniging
X.X.Xx. Berbers, directeur leden
partijen ter andere zijde:
FNV te Amsterdam Mw. L. Groen
CNV Overheid
J. Schot CMHF
W.B.M. Treu
/Artikel\
Bijlage 1a: Salarisverhogingen
Per 1 april 2015 worden de salarisschalen van 1 april 2014 verhoogd met 1,5%. In april 2015 wordt de EJU verhoogd naar 3,15%.
Per 1 januari 2016 worden de salarisschalen van 1 april 2015 verhoogd met 0,7%.
Bijlage 1b
Salarisschalen per 1 april 2015 (inclusief de verhoging van 1,5%)
/Bijlage\
Eindejaarsuitkering 3,15%. Loonschalen per 1 april 2015 (+ 1,5%)
groep 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15
0 | 1779 | 1826 | 1865 | 1945 | 2017 | 2123 | 2256 | 2416 | 2606 | 2842 | 3124 | 3435 | 3761 | 4087 | 4505 |
1 | 1807 | 1866 | 1904 | 1990 | 2066 | 2177 | 0000 | 0000 | 0000 | 2923 | 3215 | 3546 | 3887 | 4243 | 4689 |
2 | 1838 | 1905 | 1945 | 2037 | 2115 | 2232 | 2381 | 2553 | 2754 | 3003 | 3304 | 3658 | 4015 | 4393 | 4873 |
3 | 1866 | 1945 | 1982 | 2088 | 2164 | 2288 | 2447 | 2619 | 2828 | 3082 | 3393 | 3772 | 4144 | 4545 | 5055 |
4 | 1893 | 1981 | 2021 | 2137 | 2215 | 2341 | 2509 | 2687 | 2901 | 0000 | 0000 | 0000 | 4272 | 4698 | 5240 |
5 | 1920 | 2020 | 2061 | 2184 | 2261 | 2395 | 2573 | 2754 | 2972 | 3241 | 3574 | 3997 | 4399 | 4850 | 5422 |
6 | 1951 | 2059 | 2098 | 0000 | 0000 | 0000 | 2636 | 2823 | 3048 | 3321 | 3662 | 4110 | 0000 | 0000 | 0000 |
7 | 1980 | 2096 | 2140 | 2283 | 2363 | 2505 | 0000 | 0000 | 0000 | 3399 | 3752 | 4221 | 4656 | 5157 | 5791 |
8 | 2136 | 2177 | 2332 | 2411 | 2560 | 2760 | 2957 | 3192 | 3479 | 3841 | 4333 | 4785 | 5310 | 5976 | |
9 | 0000 | 0000 | 0000 | 3023 | 3265 | 3558 | 3932 | 4448 | 4915 | 5463 | 6161 | ||||
10 | 3092 | 3336 | 3640 | 4019 | 4559 | 5042 | 5616 | 6346 | |||||||
11 | 3411 | 3718 | 4111 | 4672 | 5170 | 5768 | 6527 | ||||||||
12 | 4198 | 4784 | 5301 | 5925 | 6712 | ||||||||||
13 | 5425 | 6075 | 6895 |
periodieken
Salarisschalen per 1 januari 2016 (inclusief de verhoging van 0,7%)
Bijlage 3: Opleidings- en begeleidingsplan promovendus
Eindejaarsuitkering 3,15%. Loonschalen per 1 januari 2016 (+ 0,7%) | |||||||||||||||
groep 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 | 13 | 14 | 15 | |
periodieken | |||||||||||||||
0 1791 1 1820 2 1851 | 1839 1879 0000 | 0000 0000 0000 | 0000 0000 2051 | 2031 2080 2130 | 2138 2192 2248 | 2272 2337 2398 | 2433 2500 2571 | 2624 2702 2773 | 2862 2943 3024 | 3146 3238 0000 | 0000 0000 3684 | 3787 3914 4043 | 4116 4273 4424 | 4537 4722 4907 | |
3 | 1879 | 1959 | 1996 | 2103 | 2179 | 2304 | 2464 | 2637 | 2848 | 3104 | 3417 | 3798 | 4173 | 4577 | 5090 |
4 | 1906 | 1995 | 2035 | 2152 | 2231 | 2357 | 2527 | 2706 | 2921 | 0000 | 0000 | 0000 | 4302 | 4731 | 5277 |
5 | 1933 | 2034 | 2075 | 2199 | 2277 | 2412 | 2591 | 2773 | 2993 | 3264 | 3599 | 4025 | 4430 | 4884 | 5460 |
Artikel 1
Opleidings- en begeleidingsplan promovendus
Artikel 1.1
De werkgever ziet er op toe dat, na overleg met de promovendus en in overeenstemming met de aangewezen begeleider dan wel de promotor voor de promovendus een op hem afgestemd opleidings- en begeleidingsplan wordt vastge- steld en dat dit plan binnen 3 maanden na de aanvang van het dienstverband aan de promo- vendus wordt uitgereikt. Het opleidings- en
Artikel 1.2
In het opleidings- en begeleidingsplan wordt in ieder geval vastgelegd:
a. Welke kennis en vaardigheden dienen te worden verworven en op welke wijze dit dient plaats te vinden;
b. Wie voor de promovendus optreedt als begeleider (dat wil zeggen onder wiens toezicht de promovendus werkzaam is en wie de promotor is). Indien de begeleider niet de promotor is, wordt bovendien vast- gelegd dat de promovendus bij de aanvang
6 | 1965 | 2073 | 2113 | 2249 | 2328 | 2467 | 2654 | 2843 | 3069 | 3344 | 3688 | 4139 | 4559 | 5041 | 5647 | begeleidingsplan wordt tegen het einde van het | van het promotie-onderzoek alsmede op die |
7 | 1994 | 2111 | 2155 | 0000 | 0000 | 0000 | 2718 | 2909 | 3140 | 3423 | 3778 | 4251 | 4689 | 5193 | 5832 | eerste jaar nader ingevuld voor de verdere duur | momenten die beslissend zijn voor de voort- |
8 | 2151 | 2192 | 2348 | 2428 | 2578 | 2779 | 2978 | 3214 | 3503 | 3868 | 4363 | 4818 | 5347 | 6018 | van het dienstverband en wordt zo nodig van | gang van het onderzoek, doch ten minste |
9 | 2478 | 2633 | 2846 | 0000 | 0000 | 0000 | 3960 | 4479 | 4949 | 5501 | 6204 | |
10 | 3114 | 3359 | 3665 | 4047 | 4591 | 5077 | 5655 | 6390 | ||||
11 | 3435 | 3744 | 4140 | 4705 | 5206 | 5808 | 6573 | |||||
12 | 0000 | 0000 | 0000 | 5966 | 6759 | |||||||
13 | 5463 | 6118 | 6943 | Bijlage 4: Mobiliteitsmanagement |
jaar tot jaar bijgesteld.
eenmaal per jaar, een gesprek heeft over het
promotie-onderzoek met de promotor.
c. De omvang in uren per maand van door de aangewezen begeleider te geven persoonlijke begeleiding waarop de promovendus ten- minste recht heeft.
Bijlage 2: Pensioenregeling
De pensioenregeling is het reglement van Pensioenfonds Zorg & Welzijn.
Dit reglement, en wijzigingen daarop, worden
Aanhangsel MuseumCAO
In het kader van de MuseumCAO zijn de volgen- de aanvullingen overeengekomen:
De werkgever geeft in overleg met de OR of PVT invulling aan mobiliteitsmanagement, waar- bij vooral gekeken wordt naar het flexibiliseren
van arbeidspatronen, het vermijden van autogebruik en het bevorderen van plaats- en tijdonafhankelijk werken.
aan de werknemer ter beschikking gesteld.
1. Het jaarsalaris is gelijk aan het jaarinkomen op basis van artikel 1, onderdelen o en r van
Bijlage 5: Overgangsregeling afschaffen leeftijdsvakantie-uren
de MuseumCAO;
2. De verdeling van de pensioenpremie tussen werkgever en werknemer is vastgelegd in artikel 18 van de MuseumCAO;
3. Met betrekking tot de ingangsdatum van het pensioen wordt verwezen naar artikel 6 lid 8 van de cao.
Werknemers van 45 jaar of ouder behouden de, op peildatum 1 januari 2009 voor hen geldende leeftijdsvakantie-uren, voor zover uitstijgend boven de basisvakantie-uren van 187,2 uur. Na
deze datum worden geen leeftijdsvakantie-uren meer opgebouwd. Werknemers in dienst getre- den na 1 januari 2009 hebben geen recht op leeftijdsvakantie-uren.
Bijlage 6: Voorbeeld stappenplan reorganisatie
Voorfase | Fase 1: Voorbereiding | Fase 2: Overleg | Fase 3: Uitvoering | Fase 4: Evaluatie |
1. Algemeen beleid: | 3. Plan van aanpak w.o.: | 9. OR-traject w.o.: | 12. Ontslag en uitvoering sociaal plan w.o.: | 14. Intern: |
• organisatieontwikkelingen | • inrichting project team | • formele adviesaanvraag | • eventuele vaststelling definitieve ontslaglijst | • projectevaluatie |
• vlootschouw hoe organisatie erbij staat | (w.o. benodigde (externe) expertise | • afspraak over tijdpad | • aanzeggingsgesprekken | • werknemerstevreden- |
• dossiers op orde | • opstellen draaiboek | • overleg | (evt. voorafgaande training) | heidsonderzoek |
(de te nemen stappen in alle fases) | • informatieverstrekking | • herplaatsingsprocedure | ||
• benoemen verantwoordelijken | • afstemming op | • uitvoering selectieprocedure | ||
• risicoanalyse | vakbondstraject | (nieuwe functies) | ||
• strategie beïnvloeding stakeholders | • inhuur deskundige door OR | • beëindigen arbeidsovereenkomsten. | ||
• tijdpad | • adviseren en begeleiden bij | (vaststellingsovereenkomsten, | ||
proces | ontslagprocedures | |||
• berekening ontslagvergoedingen • advisering fiscaal/juridisch • i.o.m. vakbonden samenstelling en advisering door begeleidingscommissie over SP |
2. Voorafgaande aan besluit:
• visievorming directie/management
• analyse, incl.
- krachtenveld
- scenario’s
• plan van aanpak
• onderzoek beschikbaar budget
• naar wie wordt wanneer waarover gecommuniceerd
4. Reorganisatieplan w.o.: aanleiding
• inhoud voorgenomen besluit
• onderbouwing
• overwogen alternatieven
• organisatieplaatje oud en nieuw
• mogelijke personele consequenties (w.o. te vervallen arbeidsplaatsen)
• tijdpad
10. Onderhandeling vakbonden over sociaal plan w.o.:
• overleg
• afstemming op OR-traject
• afspraak over tijdpad (incl. ledenraadplegingen tijdens en aan het eind van het traject)
13. Invoering interne organisatiestructuur w.o.:
• begeleiding blijvers
• training en opleiding
• maken van afspraken over follow-up functieonderzoek
• vormgeven interne overlegstructuur
5. Communicatieplan w.o.:
• netwerk/krachtenveld analyse
• wie wordt wanneer waarover geïnformeerd
(w.o. in ieder geval OR, alle vakbonden en werknemers)
• tijdpad (tijdig informeren OR en bonden zoveel mogelijk gelijktijdig)
11. Definitief besluit:
• motivatie n.a.v. advies OR
• evt. maand wachttijd bij negatief advies OR
6. Nieuwe organisatiestructuur:
• bepalen te vervallen, en nieuwe functies
• uitwisselbaarheid van bestaande functies en nieuwe functies
• afspiegeling binnen bestaande functies
7. Voorbereiding OR-adviesaanvraag
8. Sociaal plan (maatwerk per museum) w.o.:
• keuze instrumenten en procedures
• kosten berekeningen
• wijze beëindigen arbeidsovereenkomsten
• voorlopige routing uitvoering
Vormgeving van het sociaal plan Bijlage 7: Ondernemingen onder de werkingssfeer van de cao
Onder een sociaal plan wordt verstaan: een uitgewerkt schema van maatregelen gericht op de opvang van de negatieve sociale en financiële gevolgen van een reorganisatie voor de werknemers.
De kern van een sociaal plan wordt gevormd door de instrumenten. Deze geven aan hoe de sociale gevolgen van een reorganisatie voor de medewerkers worden opgevangen.
Daarnaast kennen we procedureregelingen. Hierbij kan gedacht worden aan de werkings- sfeerbepaling, hardheidsclausule, instelling begeleidingsprocedure en plaatsingsprocedures.
Soorten instrumenten
Afhankelijk van het reorganisatietraject en de terreinen waarop de reorganisatie gevolgen zal hebben voor de werknemers kunnen in grote lijnen vier soorten instrumenten worden onder- scheiden, te weten:
• afscheidsregelingen,
• begeleidingsregelingen naar een nieuwe functie (intern/extern), inclusief scholing en opleiding,
• arbeidsvoorwaardelijke regelingen,
• verhuis- en reiskostenregelingen.
Het relatieve belang van de instrumenten kan verschillen per reorganisatietraject.
Keuze van instrumenten
De volgende keuzes dienen in elk geval gemaakt te worden bij het opstellen van een sociaal plan: Welke instrumenten, de vormgeving van de instrumenten en het financieel niveau van de instrumenten.
Voorbeelden:
• (Financiële) afscheidsregelingen: Vertrekstimuleringsuitkering, ontslaguitkering, aanvulling op sociale zekerheidsuitkeringen, aanvulling op lager salaris nieuwe werkgever, reparatie van pensioengaten.
• Begeleidings- en scholingsregelingen: Naar een functie intern (afspraken maken over de definitie van een passende functie, bepalen hoeveel salarisgroepen lager mag worden ingeschaald, maximale reistijd bepalen).
Naar een functie extern, tijdens en/of na einde dienstverband( inschakelen outplace- mentbureau, faciliteren benodigde tijd, vergoeding sollicitatiekosten).
Vergoeding scholings- en opleidingskosten (voor een functie intern om de kwalificaties van de medewerker te verbeteren, om bemiddelbaarheid naar een functie extern beter mogelijk te maken).
• Arbeidsvoorwaardelijke regelingen, gevolgen van inschaling in een lager ingedeelde functie:
(betreffende CAO-artikelen volgen, mogelijkheden persoonlijke toeslag (pt) bezien, afbouw pt binnen beperkt aantal jaren, bevriezing pt, afkoop pt, indexering pt).
• Verhuis- en reiskostenregeling:
(extra (tijdelijke) reiskostenvergoeding, tijdelijke vergoeding/compensatie extra reistijd, vergoeding verhuiskosten bij externe herplaatsing, vergoeding kosten i.v.m. hogere woonlasten).
• Stichting Joods Historisch Museum te Amsterdam;
• Stichting Nederlands Scheepvaartmuseum Amsterdam te Amsterdam;
• Stichting Het Rijksmuseum Amsterdam te Amsterdam;
• Stichting Van Gogh Museum te Amsterdam;
• Stichting Paleis Het Loo Nationaal Museum te Apeldoorn;
• Stichting tot Beheer van Huis Doorn te Doorn;
• Stichting Rijksmuseum Het Zuiderzeemuseum te Enkhuizen;
• Stichting Rijksmuseum Twenthe te Enschede;
• Stichting Koninklijk Kabinet van Schilderijen Mauritshuis te ’s-Gravenhage;
• Stichting tot Beheer van het Museum van het Boek/Museum Meermanno-Westreenianum te ’s-Gravenhage;
• Stichting tot Exploitatie van het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie te ’s-Gravenhage;
• Teylers Museum te Haarlem;
• Stichting Nederlands Centrum voor Biodiversiteit Naturalis te Leiden;
• Stichting Rijksmuseum van Oudheden te Leiden;
• Stichting Nationaal Museum voor Wereldculturen te Leiden;
• Stichting tot Beheer van Museum Boerhaave, Rijksmuseum voor de geschiedenis van de natuurwetenschappen en van de geneeskunde te Leiden;
• Stichting Rijksmuseum Muiderslot te Muiden;
• Stichting Kröller-Müller Museum te Otterlo;
• Stichting Museum Slot Loevestein te Poederoijen;
• Stichting Museum Catharijneconvent te Utrecht;
• Stichting Nederlands Openluchtmuseum te Arnhem;
• Stichting Mommerskwartier te Tilburg;
• Stichting Texels Museum te Texel;
• Stichting Nationaal Gevangenismuseum te Veenhuizen;
• Stichting Nationaal Veiligheidsinstituut te Apeldoorn;
• Stichting Gelders Erfgoed te Zutphen;
• Stichting MOTI, Museum of the Image te Breda;
• Stichting Noordbrabants Museum te ’s Hertogenbosch;
• Stichting Defensiemusea te Soesterberg;
• Stichting Koninklijk Militair-historisch Museum te Soesterberg;
• Stichting Museum Gouda te Gouda;
• Stichting Centraal Museum Utrecht te Utrecht;
• Stichting Stedelijk Museum ’s Hertogenbosch, te ’s Hertogenbosch;
• Museum voor Moderne Kunst te Arnhem;
• Stichting tot beheer Museum Boijmans van Beuningen te Rotterdam;
• Stichting Stedelijk Museum Alkmaar te Alkmaar;
• Stichting Maritiem Museum te Rotterdam.
Bijlage 8: Levensfasebewust personeelsbeleid Bijlage 12: Adressen
Levensfasebewust personeelsbeleid richt zich op medewerkers in alle levensfasen, van jong tot oud, binnen een organisatie. Het heeft tot doel tot een optimale en duurzame inzet van medewerkers te komen en te behouden door de bij hun levensfase behorende wensen, doelen en
Bijlage 9: Seizoenmedewerkers
Werkgevers en werknemers blijven alert op onderscheid in behandeling tussen vaste medewerkers en seizoenmedewerkers, en
Bijlage 10: Vrijwilligers
Het beleid met betrekking tot de inzet van vrijwilligers zal per museum worden vastgesteld in overleg met de OR. Uitgangspunt daarbij zal
Bijlage 11: Protocolafspraken
Reparatie 3e jaar WW
Cao-partijen spreken af dat de duur en de opbouw van de WW en de loongerelateerde WGA worden gerepareerd conform de afspra- ken die hierover in het sociaal akkoord van april 2013 zijn gemaakt.
Na het SER-advies “Rol sociale partners bij toe- komstige arbeidsmarktinfrastructuur bij WW en inrichting WW” en nadat het StvdA-advies aan sociale partners met betrekking tot de reparatie van de WW in de cao is afgerond, naar ver- wachting in voorjaar 2015, zullen cao-partijen, met inachtneming van deze adviezen en de brief van de StvdA van 24 december 2013 en van
11 juli 2014, overleg voeren om inhoudelijk afspraken te maken over een private aanvullen- de WW-verzekering waarmee de huidige hoogte en duur van de wettelijke WW-uitkering worden gehandhaafd. Zo nodig wordt de cao in relatie tot dit onderwerp tussentijds aangepast.
Overgangs- en garantieregelingen bij aansluiting CAO
Ingeval een museum zich aansluit bij de CAO
mogelijkheden af te stemmen op de doelen en mogelijkheden van een organisatie.
Een overzicht van mogelijke instrumenten per levensfase is opvraagbaar bij het museum of de brancheorganisatie
ondernemen waar nodig actie om een ongeoor- loofd onderscheid tegen te gaan.
zijn dat de inzet van vrijwilligers niet mag leiden tot verdringing van reguliere functies in betaal- de arbeid.
waardoor de medewerkers onder de werking van de Museumcao komen te vallen zal de directie van betreffend museum met de vakbon- den op basis van een pakketvergelijking tussen de bestaande arbeidsvoorwaarden en de Museumcao onderzoeken of afspraken gemaakt kunnen worden over overgangs- en garantie- regelingen die naast de Museumcao van toe- passing zullen zijn.
Sociaal kader
Partijen erkennen dat na de fusie van de VRM en de NMV er zeer veel musea zijn aangesloten bij de nieuwe Museumvereniging en er ook meer musea aansluiting zoeken bij de CAO.
Dit heeft onder meer tot gevolg dat de bonden veelvuldig geconfronteerd worden met reorga- nisaties en voor overleg over een sociaal plan worden uitgenodigd. Om zowel de bonden als de musea tegemoet te komen zullen cao partijen in een paritair samengestelde werkgroep een sociaal kader ontwikkelen dat door de individuele musea in voorkomende gevallen als (niet bindende) leidraad kan worden gehanteerd.
Museumvereniging Xxxxxxxxxxxxxxxxx 000
Postbus 2975
1000 CZ Amsterdam
tel. 020 – 000 00 00
FNV te Amsterdam Xxxxxxxxx 00
1043 BX Amsterdam
tel. 0000-0000000
CNV Xxxxxxxx Xxxxxxxxxxxx 0 0000 XX Xxx Xxxx tel. 070 - 000 00 00
CMHF
Xxxxxxxxxxxx 00 0000 XX Xxx Xxxx
Postadres: Postbus 00000 0000 EB Den Haag
tel. 070 - 000 00 00
Het Functiehandboek Musea is te bestellen via de website van de Museumvereniging.
G | |||
Garantietoelage | 14 | ||
A | Geheimhouding | 7 | |
Aanzegging arbeidsovereenkomst bepaalde tijd | 10 | Geschillen | 23 |
Ambtsjubileum | 15 | Getuigschrift | 7 |
Arbeidsduur | 11 | ||
normale arbeidsduur | 5 | I | |
incidentele overschrijding | 12 | Incidentele overschrijding arbeidsduur | 12 |
Arbeidsomstandigheden | 6, 7 | Indienstneming | 9 |
Arbeidsongeschiktheid Arbeidsovereenkomst individuele | 19 9 | Intellectuele eigendom J | 8 |
onbepaalde tijd | 9 | Jaarinkomen | 5 |
bepaalde tijd | 9 | Jaarsalaris | 5 |
einde arbeidsovereenkomst | 10 | Jubileumgratificatie | 15 |
B Bedrijfshulpverlening | 23 | K Kostenvergoedingen | 22 |
Bereikbaarheidsdienst | 14 | ||
afbouwregeling bereikbaarheidsdienst | 14 | L | |
vergoeding bereikbaarheidsdienst | 14 | Leeftijdsvakantie-uren | 29 |
Xxxxxxx verlof | 15 | Levensfasebewust personeelsbeleid | 19, 34 |
Bevallingsverlof | 17 | Looptijd | 24 |
Buitengewone prestaties | 15 | ||
Buitengewoon verlof | 15 | M | |
Bijzondere beloningen | 13 | Mantelzorg | 16 |
Medezeggenschap | 7 | ||
D | Minimumloon | 12 | |
Deeltijdarbeid | 5 | aanloopschaal minimumloon | 12 |
vergoeding | 23 | Misbruik van positie | 8 |
Definities | 5 | Mobiliteitsmanagement | 29 |
Dienstreizen | 22 | ||
Dienstrooster | 5, 11 | N | |
Dispensatieregeling toetreding pensioenfonds | 22 | Nachtarbeid | 12 |
Nakoming door leden | 7 | ||
E | Nakoming door partijen | 7 | |
EHBO | 23 | Nevenwerkzaamheden | 7 |
Eindejaarsuitkering | 19 | O | |
F | Onregelmatige diensten, vergoeding | 13 | |
Feestdagen | 15 | Ontwikkelbeleid | 19 |
Functie | 12 | Opleiding | 24 |
functie, plaatsing in een hoger ingedeelde | 13 | Opleiding promovendi | 29 |
functie, plaatsing in een lager ingedeelde | 13 | Oproepkrachten | 10 |
Functiegroepen | 12 | Opzegtermijnen | 10 |
Ouderschapsverlof Overlijden uitkering bij overlijden | 16 21 | ||
Overwerk | 11 |
P | Verlof | 15 | |
Partner | 5 | betaald verlof | 15 |
Pensioenregeling | 22, 28 | ouderschapsverlof | 16 |
premieverdeling werkgever-werknemer | 22 | buitengewoon verlof | 17 |
Periodiekenschaal | 12 | overige gevallen | 17 |
Proeftijd | 9 | zwangerschapsverlof | 17 |
Promovendus | 29 | vakbondsbijeenkomsten | 16 |
opleiding promovendus | 29 | Visitatie | 9 |
Protocolafspraken | 34 | Vrijwilligers | 34 |
R | W | ||
Reiskosten | 00 | Xxxxxxxxxx, xxxxxxxxx | 00 |
Reorganisatie | 23, 30 | Week | 5 |
Roosterdienst, afbouwregeling | 14 | Weekeinde | 5 |
S Salarisschalen | 12, 27 | Werkdagen Werkgever algemene verplichtingen werkgever Werknemer | 11 6 |
Salarisverhoging | 12, 27 | algemene verplichtingen werknemer | 7 |
salarisverhoging voldoende functioneren | 12 | Werkzaamheden, uitvoering opgedragen | 7 |
salarisverhoging goed functioneren | 13 | Wervingsbeleid | 6 |
salarisverhoging en onvoldoende functioneren | 13 | Wetenschappelijk personeel | 29 |
Seizoenmedewerkers | 34 | tijdelijke aanstelling | 9 |
Standplaats | 5 | opleidingsplan promovendi | 29 |
Studie | 22 | Woon-werkverkeer | 22 |
T Tussentijdse herziening | 23 | Z Zwangerschapsverlof | 17 |
Tijdelijke waarneming | 13 | ||
V Vakantie vakantie bij ontslag | 18 | ||
verjaring vakantierechten | 18 | ||
vakantietoeslag | 19 | ||
Vakantierechten, niet verwerven van | 18 | ||
Vakantie-uren | 17 | ||
afkoop vakantie-uren | 19 | ||
berekening | 17 | ||
opnemen | 17 | ||
bij arbeidsongeschiktheid | 18 | ||
leeftijdsvakantie-uren | 29 | ||
Vakbondsfaciliteiten | 6, 16 | ||
Veiligheidsonderzoek | 10 | ||
Verhuiskosten | 22 | ||
Verklaring omtrent gedrag | 10 |