Definitief voorzittersvoorstel Onderhandelaarsakkoord voor de Noordzee
Definitief voorzittersvoorstel Onderhandelaarsakkoord voor de Noordzee
Extra mijlen voor een gezonde Noordzee
Onderhandelaars-
akkoord voor de Noordzee
Afspraken tussen Rijk en stakeholders tot 2030 met een doorkijk naar de ontwikkeling van windenergie op de lange termijn.
De instelling van het Noordzeeoverleg
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat draagt coördinerende verantwoordelijkheid voor de Noordzee. Talloze organisaties in de samenleving voelen zich intensief betrokken bij de zee. Deze stakeholders hebben de Rijksoverheid verzocht gezamenlijk een Noordzeeakkoord te sluiten. De stakeholders hebben zich bij hun verzoek tot een Noordzeeakkoord te komen verenigd op een aantal leidende principes. Daarnaast hebben zij een opdracht geformuleerd aan zichzelf, de Rijksoverheid en de onafhankelijk voorzitter1.
Op verzoek van de minister van XxxX heeft het Overlegorgaan Xxxxxxx Xxxxxxxxxxxx (OFL) de kansen op een Noordzeeakkoord tussen stakeholders en Rijksoverheid verkend en er advies over uitgebracht2. Op basis van dat advies heeft minister Xxx Xxxxxxxxxxxxx mede namens de ministers van LNV, EZK en BZK aan het OFL verzocht het Noordzee-overleg te starten en in een onafhankelijk voorzitterschap te voorzien (zie bijlage 13).
De Rijksoverheid vindt een breed draagvlak onder het Noordzeebeleid van groot belang. De afspraken in dit akkoord vormen daarom de basis voor de Strategische Agenda voor de Noordzee 2030 en het Programma Noordzee 2022-2027 en tevens de relevante beleidsdocumenten van het ministerie van EZK zoals de routekaart windenergie op zee na 2030. Overheid en stakeholders verplichten zich wederzijds aan een loyale medewerking bij de uitvoering van de afspraken van dit akkoord.
1 Bijlage 1 op OFL site – link toevoegen.
1 OFL (2018) Adviesrapport Verkenning Noordzeestrategie 2030. OFL: Den Haag. xxxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxxxx/xxxxxxxxx/0000/00/00/xxxxxxxxxxxxx-xxxxxxxxxx-xxxxxxxxxxxxxxxxx-0000
1 De bijlagen maken integraal onderdeel uit van het akkoord.
Ten Geleide
In dit Akkoord voor de Noordzee hebben natuurorganisaties, visserij, energiesector en rijksoverheid afspraken gemaakt over de toekomst van de Noordzee. In het Noordzeeoverleg hebben we allereerst gezamenlijk de feiten verkend. Zowel de vertegenwoordigende departementen als de stakeholders hebben daar actief aan bijgedragen. Daarbij bleken niet alleen fundamentele verschillen in opvattingen en belangen, er ontstond ook begrip voor elkaars standpunten. Geleidelijk groeide een gezamenlijke visie en het besef dat partijen elkaar kunnen versterken.
De Noordzee is een van de drukst gebruikte zeeën, nu al bestaat er grote spanning tussen natuur, energie en voedselvoorziening (met name visserij). Het Klimaatakkoord zal de komende decennia leiden tot een forse groei van windparken op de Noordzee. Dat wordt passen en meten. We hebben het als onze opdracht gezien in de botsing tussen verschillende belangen een nieuwe balans te zoeken. Het Rijk stelt aanvullende middelen beschikbaar ter ondersteuning van de samenhangede natuur-, voedsel- en energietransities (Transitiefonds).
Het heeft van alle partijen de bereidheid gevraagd niet alleen vanuit de eigen invalshoek te redeneren, maar ook vanuit de gezondheid van de Noordzee als geheel. Juist omdat de druk op de Noordzee toeneemt is extra inspanning gevraagd de kwaliteit van het ecosysteem (waaronder biodiversiteit) te hoeden én te verbeteren. We spreken daarom over de extra mijlen die we hebben te gaan voor een gezonde Noordzee. Zowel in gebiedsbescherming als in bescherming van soorten en aanvullende maatregelen ter beperking van negatieve effecten op de natuur.
We hebben intensief aandacht gegeven aan toekomstbestendigheid van de visserij. Aard en omvang van de vloot zullen in de toekomst moeten passen binnen het perspectief van een gezonde Noordzee. Alle partijen begrijpen dat de middelen die beschikbaar komen voor de transities op de Noordzee voor een fors deel aan de herstructurering van de visserij moeten worden besteed. Draagvlak daarvoor is vooral ontstaan omdat afspraken zijn gemaakt om ecologisch belangrijke gebieden te vrijwaren van bodemberoerende visserij.
Het klimaatakkoord van Parijs vraagt een diepingrijpende omschakeling in onze manier van leven en produceren. We hebben de rol van de Noordzee bij die omschakeling gezamenlijk doordacht. Het bleek mogelijk over groei en de inpassing van het aantal windparken een reeks praktische afspraken te maken. Private investeringen vragen respect voor publieke waarden; de investeerders in windenergie bleken daarvoor open te staan. In het vervolg zal vóór de aanbesteding van nieuwe windparken een transparante afweging van belangen plaatsvinden, zodat per windpark maatwerk kan worden geleverd.
Partijen hebben in dit Akkoord afspraken gemaakt voor de komende tien jaar. Maar zij hebben daarbij een verkenning van de situatie na 2030 niet geschuwd. Dat heeft geleid tot de afspraak grondig te onderzoeken of geplande ruimte voor windparken in het zuidelijk deel van de Noordzee niet open zouden kunnen blijven en eerder zou kunnen worden begonnen met de bouw van windparken in het noordelijk deel van de Noordzee. Daar zitten nog veel haken en ogen aan, maar het kan de druk op de ecologische ruimte in het zuiden verminderen en relevante visgronden openhouden.
Ook de voortgezette gaswinning op de Noordzee hebben we met nadruk geplaatst in het perspectief van het Akkoord van Parijs en de consequenties van het beëindigen van de gasproductie in het Groninger veld. Een deel van de opbrengsten van de gaswinning op nieuwe velden kan op basis van dit Akkoord via het Transitiefonds worden aangewend voor investeringen die nodig zijn voor een gezonde Noordzee.
In onze gezamenlijke verkenning van de toekomst voor de Noordzee werd steeds opnieuw duidelijk dat we op onderdelen nog onvoldoende weten van de werking van het ecosysteem en de mogelijke effecten van de transities die zich zullen voltrekken. Daarom hebben partijen afspraken gemaakt over een belangrijke intensivering van monitoring en wetenschappelijk onderzoek op de Noordzee. Dat kan de basis kan zijn voor toekomstige keuzes en nadere afspraken.
Rijk en stakeholders hebben afgesproken dat het Noordzeeoverleg, de samenwerking waarin dit Akkoord is ontstaan, ook in de toekomst wordt voortgezet. Er komt, in samenspraak met de Akkoordpartijen, een afzonderlijk ‘governance advies’ over de samenstelling van het overleg en over de (juridische) vorm waarin die samenwerking kan worden gegoten. Hierin wordt ook de betrokkenheid van partijen bij het besteden van de transitiemiddelen geregeld. Dit advies wordt door het Overlegorgaan Xxxxxxx Xxxxxxxxxxxx (OFL) uitgebracht, zoals eerder door de minister van XxxX is gevraagd. In afwachting van dit advies wordt het Noordzeeoverleg in zijn huidige vorm door het OFL voortgezet onder onafhankelijk voorzitterschap.
Dit Akkoord voor de Noordzee betekent: een betere balans tussen alle in het geding zijnde belangen en een blijvende betrokkenheid van stakeholders bij het Noordzeebeleid. De afspraken in dit Akkoord zullen de basis vormen voor de beleidsdocumenten van het Rijk; het wederzijds vertrouwen dat daarvoor noodzakelijk is vraagt een structurele inbedding van het Noordzeeoverleg in het proces van beleidsvorming.
Xxxxxxx Xxxxxxx
Voorzitter van het Noordzeeoverleg
1. De aanleiding
De Noordzee is van ons allemaal en daarmee ook een beetje van niemand. Dit Akkoord is gesloten vanuit de gedachte dat Noordzeebeleid een zo breed mogelijk draagvlak moet hebben.
De Noordzee is een van de meest intensief gebruikte zeeën ter wereld en het wordt er nog drukker. Het is een waardevol en kwetsbaar ecosysteem en een bron van voedsel voor mens en dier. Het heeft daarnaast grote economische betekenis. Er liggen druk bevaren scheepvaartroutes. Er is recreatief gebruik. De marine en luchtmacht oefenen er. Op de Noordzee wordt olie, gas, zand en windenergie gewonnen. Daarnaast is de Noordzee belangrijk voor de leefbaarheid van kustgebieden en visserijregio’s.
Tegelijkertijd heeft klimaatverandering invloed op het ecosysteem van de Noordzee en de gevolgen daarvan zijn inmiddels nadrukkelijk merkbaar. Klimaatverandering is niet alleen een mondiaal vraagstuk, maar alle aspecten ervan treden ook bij ons voor de deur, op de Noordzee, op. Bijvoorbeeld opwarming, verzuring, zeespiegelstijging, zuurstofloosheid, de opmars invasieve soorten, en veranderende verspreiding van visbestanden.
Fossiele brandstof wordt geleidelijk vervangen door schone, duurzame energie, zoals wind op zee. Voor de Noordzee zal dat leiden tot een forse groei van het aantal windparken. Daarmee wordt een van de noodzakelijke randvoorwaarden van het Klimaatakkoord en Akkoord van Parijs vervuld: het maakt de reductie van CO2 mede mogelijk. De aanleg en exploitatie van een groeiend aantal windparken zet de spanning tussen functies, die al groot is, verder onder druk.
Een gezonde Noordzee is voor iedereen van belang. Nu al vraagt het mariene ecosysteem om herstel. Gebruik moet passen binnen de ecologische draagkracht van de Noordzee. Om de Noordzee gezond te maken en te houden is een extra inspanning noodzakelijk. Dat is des te belangrijker nu wordt gekozen voor een forse groei van het aantal windparken op zee. Dit zijn de ‘extra mijlen die we te gaan hebben op weg naar een gezonde Noordzee’.
Te midden van deze radicale veranderingen willen vissers weten waar zij aan toe zijn. De Noordzee is voor de Nederlandse vissers van cruciale betekenis en ten diepste verbonden met lokale gemeenschappen. Zij verdienen er de kost en vragen om perspectief. De vaak perifeer gelegen visserijgemeenschappen zijn sterk afhankelijk van de economische baten van de visserij. Niet alleen de visser profiteert, ook de plaatselijke dienstverleners en lokale bedrijven hebben belang bij een stabiele visserijsector.
Voor de deelnemers aan het Noordzeeoverleg (NZO) gaat het daarbij om meer dan de optelsom van deze verschillende functies en natuurwaarden; de Noordzee is als deel van onze nationale identiteit en geschiedenis een kostbaar bezit. En die zee willen we gezonder aan volgende generaties overdragen. De uitdaging is dus een gezonde en duurzame Noordzee te waarborgen, waarbinnen plek is voor beschermde natuurwaarden, een duurzame visserij, en voldoende ruimte voor windparken op zee om te voldoen aan de Nederlandse invulling van het Parijsakkoord. Daarom wordt in het akkoord de gaswinning1 op de Noordzee nadrukkelijker ingepast binnen de doelstellingen van het Parijsakkoord en aan meer ecologische randvoorwaarden gebonden.
1 Daar waar sprake is van gasindustrie moet gelezen worden gas- en olie-industrie.
Dit Akkoord beoogt een betere balans aan te brengen tussen alle in het geding zijnde belangen, binnen het kader van een gezonde Noordzee. Vanzelf zal dat niet gaan; overheid en stakeholders zien dat als een forse uitdaging. Met dit Akkoord wordt het mogelijk deze uitdaging gezamenlijk aan te gaan. Het akkoord richt zich in de eerste plaats op de middellange termijn richting 2030, maar biedt ook perspectief op een snelle ontwikkeling van windenergie na 2030.
2. De uitdaging
Op de Noordzee vinden drie grote transities plaats die het hart van de uitdaging voor de Noordzee vormen: de natuurtransitie, de voedseltransitie en de energietransitie. Dit Akkoord stelt de innerlijke verwevenheid tussen deze transities centraal, waardoor kansen ontstaan voor integraal beleid met een focus op de langere termijn.
(1) De natuurtransitie: De Noordzee is een ‘commons’, een gemeenschappelijk bezit waar we gezamenlijk verantwoordelijkheid voor moeten dragen. Echter, het mariene ecosysteem staat onder druk: de biodiversiteit gaat achteruit en de bodem is verstoord2. Toenemend gebruik is alleen verantwoord bij herstel en behoud van het Noordzee- ecosysteem. Daartoe is versterkte inspanning nodig om de goede milieutoestand (GMT)3 te bereiken. Als de Noordzee gezond is, moet bewaakt worden dat zij dit blijft. De ecologische draagkracht is randvoorwaardelijk voor het individuele en cumulatieve gebruik van de Noordzee door verschillende functies. De natuurtransitie vraagt ook om een transitie in ons denken over mariene ecosystemen. Het ecosysteem van de Noordzee is geen statisch gegeven. Objecten en installaties creëren nieuwe habitats en kunnen bijdragen aan de natuur4. In een wereld met klimaatverandering dienen naast doelstellingen op het niveau van individuele soorten, ook doelstellingen over gebruiksdruk in vast te stellen deelgebieden uitgangspunt te zijn.
(2) De voedseltransitie: het is cruciaal tot een rendabele en duurzame visserij te komen die naar aard en omvang past bij de nieuwe situatie op de Noordzee. Dat vraagt om heroriëntatie en uiteindelijk herstructuring van de vloot. Dat is niet alleen een ecologische noodzaak en een (bedrijfs)economische realiteit, maar ook een sociale eis: de mensen die in de visserij werken, zowel op zee als aan land, hebben in het proces van radicale veranderingen dringend behoefte aan een duidelijk perspectief. Daarom wordt inmiddels door overheid en sector aan een kottervisie, waarbij de afstemming met dit Akkoord nauw luistert. Daarnaast zijn er steeds meer ideeën voor alternatieve manieren van voedselproductie op zee (maricultuur) die ruimte vragen op de Noordzee.
(3) De energietransitie: het Nederlandse Klimaatakkoord spreekt van de ‘Green Powerhouse Noordzee’, waardoor energiewinning in ruimtebeslag op de Noordzee
dominanter wordt. Dit is een maatschappelijke keuze zodat kan worden voldaan aan de doelstellingen van het Akkoord van Parijs. Deze transitie heeft directe consequenties voor winning, opslag en transport van energie op zee en richting land. Partijen steunen die energiedoelstelling ten volle. Dit laat onverlet dat met het oog op de belangen van het ecosysteem en andere gebruiksfuncties een zorgvuldige afweging geboden is. De technologische dynamiek vraagt nu en in de toekomst nadere keuzes, bijvoorbeeld over waterstof (als transportmiddel voor op zee opgewekte energie en als grondstof), eilandvorming en alternatieve manieren van mariene energiewinning. Partijen hebben
2 Xxxxxxx Xxxxxxxxx Deel 1 actualisatie 2018-2024. (xxxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxx/xxxxxxxx/xxxxxxxxxxx/xxxxxxxxxx-xxxxxxx/)
3 Zoals geformuleerd in de Kaderrichtlijn Xxxxxxx Xxxxxxxxx (ELI: xxxx://xxxx.xxxxxx.xx/xxx/xxx/0000/00/xx)
4 Stichting de Noordzee (2018) Windparken op de Noordzee: kansen en risico’s voor de natuur. Beschikbaar via: xxxxx://xxx.xxxxxxxx.xx/xxxxxxxxxxx-xxxxxxxxxxxxx-xx-xx-xxxxxxxx-xxxx-xx-xxxxx-xxx-xxxxxxxxxx-xxxxxx-xx-xxxx- onderzoek/
over het maken van toekomstige keuzes procesafspraken in het akkoord opgenomen (zie hoofdstuk 8 over governance).
De innerlijke verwevenheid tussen deze drie transities vraagt om samenhangend Noordzeebeleid, ten einde botsend ruimtebeslag en blijvende onbalans te voorkomen. Wij delen de overtuiging dat het daarbij niet alleen gaat om ‘de verdeling van pijn’, maar dat zich zeker ook kansen voordoen. Door de onderlinge samenhang tussen deze transities centraal te stellen, wordt de nadruk gelegd op oplossingen die de maatschappelijke baten op de lange termijn vergroten. Deze benadering biedt tevens de mogelijkheid om sectorale belangen te overstijgen. De zekerheid die dit Akkoord biedt voor de verschillende partijen is te allen tijde te verkiezen boven een sectorale aanpak met een constant gevecht om ruimte.
De vaak sectorale structuur van de bestaande geldstromen is niet afgestemd op de innerlijke verwevenheid tussen de drie transities en leidt niet vanzelfsprekend tot de beoogde samenhang. Overheid en stakeholders maken daarom in dit Akkoord afspraken over het tot stand komen van een Transitiefonds voor de Noordzee. Dit fonds kan voor de beschreven transities en de uitvoering van dit Akoord worden aangesproken indien reguliere middelen niet in voldoende mate in de kosten zouden voorzien (zie hoofdstuk 9).
Het NZO heeft gekeken naar initiatieven uit de samenleving en het bedrijfsleven. Hiertoe is een internetconsultatie gehouden en is er op 8 mei 2019 een participatiebijeenkomst georganiseerd waaruit een aantal afspraken in dit Akkoord zijn voortgekomen.
Ook is er een aantal onderwerpen waarin het NZO zich heeft verdiept, maar waarover bij partijen niet de behoefte bestond er in het kader van dit Akkoord aanvullende afspraken over te maken. Dit geldt specifiek voor zandwinning en -suppletie, baggerspecie verspreiding en het scheepvaart-verkeersscheidingstelsel, clearways en ankergebieden.
3. Common ground
De stakeholders zijn vanuit sterk verschillende invalshoeken aan het Noordzeeoverleg begonnen. Partijen in het overleg zijn geleidelijk tot een aantal gezamenlijke overkoepelende uitgangspunten gekomen. Tegelijkertijd is uit de verkenning van de uitdagingen op de Noordzee gebleken dat een aantal redelijke uitgangspunten van verschillende partijen eveneens om gezamenlijke erkenning vragen. Deze uitgangspunten vormen de ‘common ground’ voor het Noordzeeakkoord.
3.1 Een gezonde Noordzee is een algemeen belang. Hoe drukker het er wordt, hoe meer er moet worden geïnvesteerd in de gezondheid van het ecosysteem. Optimalisatie van het natuurbeleid is daarmee een logisch uitgangspunt: we moeten extra mijlen gaan voor een gezonde Noordzee. Dat vraagt verdergaande maatregelen dan in de huidige beleidspraktijk voor soorten- en gebiedsbescherming wordt voorzien. Het geheel aan maatregelen in dit Akkoord moet bijdragen aan het behalen en vervolgens behouden van de goede milieutoestand5,6. Met betrekking tot een aantal natuurgebieden worden in dit Akkoord concrete afspraken gemaakt (zie hoofdstuk 4). Beleidsontwikkeling wordt bemoeilijkt door een structureel gebrek aan kennis. Blijvend kennis verzamelen, monitoring, toezicht en handhaving op de afgesproken maatregelen zijn daarom cruciaal. Dit moet in de tijd gezien kunnen leiden tot gezamenlijke bijstelling van de in dit Akkoord gemaakte keuzes in de vorm van een permanent Noordzeeoverleg (NZO).
3.2 Veiligheid van gebruikers en het ecosysteem is en blijft een belangrijk uitgangspunt bij elk gebruik van de Noordzee (zie o.a. 6.8-6.11).
3.3 Om de schaarse ruimte optimaal te gebruiken is multifunctioneel ruimtegebruik een leidend principe. Om uitvoering te geven aan dit principe staat een gebiedsgerichte aanpak centraal (zie 4.1). Waar dat onmogelijk is dient handhaafbare scheiding van functies plaats te vinden op basis van een transparante afweging van verschillende belangen. Hiermee is bijvoorbeeld een windpark in de toekomst nooit alleen een windpark.
3.4 Om tot een integrale aanpak van de beoogde transities op de Noordzee te komen is een Transitiefonds onontbeerlijk. Het is bedoeld als investeringsimpuls om de afspraken van het akkoord mogelijk te maken, daar waar de transities elkaar raken. Een aanpassing van de aard en omvang van de kottervloot en een innovatie impuls zullen bijdragen aan een grote kwaliteitssprong voor belangrijke waarden als bodembescherming en verduurzaming van de visserij. Tevens komen door het Fonds extra middelen beschikbaar zodat zorgvuldige monitoring en onderzoek naar de gevolgen van een toekomstige grootschalige uitrol van wind op zee uitgebreid kan worden. Dat geldt ook voor onderzoek naar de staat van de natuur in het kader van natuurherstel. Extra inspanning op het terrein van monitoring en onderzoek (baselines) is nodig.
5 Zoals geformuleerd in de Kaderrichtlijn Xxxxxxx Xxxxxxxxx en gebruik makend van criteria zoals ontwikkeld door ICES (de International Council for the Exploration of the Seas).
6 Zie het Antwoord van de KNAW-klankbordcommissie Noordzee over de GMT op de OFL site – Link toevoegen
3.5 Partijen die investeren in windparken moeten op tijd zicht hebben op haalbare businesscases voor het behalen van de Klimaatakkoord doelstellingen wat betreft te realiseren terawattuur (TWh) en de kostenreductie van wind op zee. Daarbij dienen de maatschappelijke kosten moeten vooraf duidelijk gedefinieerd zijn en de vraag wie wat moet betalen hoort transparant aan de orde te komen. Dit ook ter bescherming van de energieconsument om de energierekening zo laag mogelijk te houden.
3.6 Om ervoor te zorgen dat ook in de toekomst de visserij, inclusief bodemberoerende visserij, op de Noordzee mogelijk blijft, dient de vloot naar aard en omvang zodanig te veranderen dat deze past bij de nieuwe situatie op de Noordzee. De transformatie die van de visserij op de Noordzee wordt gevraagd kan niet los worden gezien van andere, structurele onzekerheden voor de sector. Aanlandplicht, pulsverbod, en de onzekere afloop van de Brexit maken de toekomst voor de visserij toch al ongewis. De middelen die nodig zijn voor de herstructurering van de vloot moeten tijdig beschikbaar zijn; uit eigen bedrijfsmiddelen, uit bestaande overheidsgeldstromen en uit het Transitiefonds.
3.7 De ‘Nieuwe Economie’ op de Noordzee vraagt ruimte voor (opschaling van) robuuste pilots en eenduidig beleid met heldere uitgangspunten voor vergunningverlening en locatiekeuze. Het gaat hierbij om zowel maricultuur (kweek van vis, schelp- en schaaldieren, algen en wieren) als alternatieve vormen van mariene energiewinning. Ook voor deze activiteiten geldt dat moet worden aangetoond dat ze passen binnen de ecologische draagkracht van de Noordzee, bijvoorbeeld wat betreft de aanwezige nutriënten, en dat de veiligheid gegarandeerd is. Over de regie daarbij en de uitganspunten wordt in het NZO op consensus gericht overleg gevoerd.
3.8 De gaswinning op de Noordzee is eindig en neemt af. Met het verminderen van de gaswinning uit Groningen is Nederland inmiddels een importland geworden. Partijen zijn het erover eens dat winning van eigen aardgas beter is dan het importeren van buitenlands gas, omdat gaswinning uit kleine velden nu klimaatvoordelen7 heeft en beter is voor de economie en de energieleveringszekerheid. Hiervoor is voorspelbare vergunningverlening van belang. De voortgezette gaswinning op de Noordzee is nadrukkelijk geplaatst in het kader van de realiseren van de doelstellingen van het Akkoord van Parijs. Om dat transparant na te gaan wordt in dit Akkoord voorzien in aanvullend onafhankelijk onderzoek (zie paragraaf 5.11).
3.9 Partijen zijn het erover eens dat dankzij de opbrengsten van de gaswinning ook financieel een betekenisvolle bijdrage geleverd kan en moet worden in de kosten van de transities op de Noordzee. Door deze bijdrage aan het Transitiefonds wordt de opbrengst van fossiele brandstoffen mede ingezet voor de transitie naar een gezonde Noordzee met gebalanceerd en duurzaam gebruik.
3.10 De Noordzee kenmerkt zich door grote dynamiek. De complexiteit van het ecosysteem, wijzigingen in diversiteit, o.a. door klimaatverandering en menselijke interventies op de Noordzee, maken dat er beperkt inzicht bestaat in de gevolgen van maatregelen binnen en tussen de transities. Waar ten aanzien van ontwikkelingen nu nog geen definitieve uitspraken kunnen worden gedaan, spreken overheid en stakeholders af hier in de toekomst op consensus gericht overleg over te voeren in het NZO. Zo moet het mogelijk worden effecten van de afspraken in dit Akkoord gezamenlijk te evalueren en waar nodig bij te stellen door middel van adaptieve planning (‘hand aan de kraan’ en governance). Dit Akkoord vormt daarom de opmaat voor een meer adaptieve aanpak waardoor gezamenlijk inspelen van overheid én stakeholders op onzekerheden, op toekomstige ontwikkelingen, en op technologische dynamiek een vanzelfsprekendheid wordt.
7 Deze voordelen gelden zolang buitenlands gas een hogere integrale CO2-emissie per calorische waarde kent. Dit zou worden opgeheven wanneer bijvoorbeeld in Noorwegen bijmenging van groen gas zou plaatsvinden.
3.11 Het noodzakelijke wetenschappelijke onderzoek en monitoring dient als onderdeel van het Noordzeebeleid te worden gefinancierd. Er moet een extra impuls komen die een samenhangend monitorings- en onderzoeksbeleid mogelijk maakt (ook door bijvoorbeeld een opschaling van het huidige Wozep-programma8). De onderzoeks- en monitoringsagenda in bijlage 2 laat de inhoud en prioritering van de onderzoeks- en monitoringsactiviteiten op de Noordzee zien, die nodig zijn voor de uitvoering van dit Akkoord. Deze agenda is tot stand gekomen in samenspraak met de KNAW-klankbordcommissie en de betrokken departementen.
3.12 De eindverantwoordelijkheid van de Rijksoverheid staat niet ter discussie. Dit Akkoord vormt de basis onder de formele planningsdocumenten waaronder de Strategische Agenda Noordzee 2030 en het Programma Noordzee 2022-2027. Wanneer in de verdere procedures naar het oordeel van het Rijk moet worden afgeweken van in het akkoord gemaakte afspraken, wordt daarover van tevoren op consensus gericht overleg gevoerd in het NZO.
3.13 Na het tot stand komen van dit Akkoord, wordt door OFL, op verzoek van de minister van IenW9, nog een afzonderlijk advies uitgebracht over ‘de governance’. De inzet is daarbij een zodanig advies uit te brengen dat er daarvoor draagvlak bestaat bij zowel Rijk als stakeholders.
3.14 Partijen erkennen de realiteit van de internationaalrechtelijke context (zie bijlage 3). Mochten in dit Akkoord gemaakt afspraken niet, of alleen ingrijpend veranderd kunnen worden uitgevoerd vanwege internationale afspraken, dan legt het Rijk dit vraagstuk eerst voor aan het NZO alvorens een definitieve positie te kiezen.
8 Wind op zee ecologisch programma
9 Zie brief van de minister van XxxX aan de tweede kamer van 5 januari (bijlage 1) en het OFL-adviesrapport
4. Gebieden
In dit hoofdstuk worden afspraken op gebiedsniveau beschreven. Het gaat hierbij dus bijvoorbeeld om natuurgebieden maar ook om de aanwijzing en verkaveling van windenergiegebieden. Door het relatieve belang van verschillende gebieden voor partijen in een langetermijnperspectief te plaatsen, zijn er oplossingsrichtingen ontstaan die een betere balans tussen verschillende functies op de Noordzee mogelijk maken. Een voorbeeld hiervan is de verkenning van het vrijlaten van een aantal windenergiegebieden in de drukke zuidelijke Noordzee en versnelde uitrol van windenergie op zee in de noordelijke Noordzee te plannen. Hiermee geeft dit Akkoord tevens geclausuleerde richtinggevende uitspraken voor na 2030. In dit hoofdstuk worden ook afspraken gemaakt die invulling geven aan de gebiedsgerichte aanpak, onder andere door de introductie van ‘gebiedspaspoorten’.
Algemene afspraken over de aanwijzing en bescherming van gebieden
4.1 Naast de prioriteiten die in de gehele Nederlandse Noordzee gelden, is er op weg naar maatwerk behoefte aan een duidelijke inventarisatie van het gebruik en kenmerken van specifieke gebieden. Bij de aanwijzing van gebieden op zee voor een bepaald doel (bijvoorbeeld zandwingebieden, kavelbesluiten voor windenergie of natuurgebieden) wordt - voorafgaand aan een mogelijke project-m.e.r. of aanwijzingsbesluit – door het Rijk in overleg met maatschappelijke partijen een gebiedspaspoort opgesteld. Hierdoor kan in de verdere procedure beter recht gedaan worden aan de specifieke kenmerken van gebieden en kan de afweging tussen belangen expliciet worden gemaakt: maatwerk.
In deze gebiedspaspoorten wordt ten minste de volgende informatie op transparante wijze beschikbaar gemaakt
• De in het gebied aanwezige natuurlijke kwaliteiten;
• De huidige gebruikers van het gebied en de waarde van het gebied voor deze gebruikers;
• De mogelijkheden voor toekomstig medegebruik door huidige en nieuwe gebruikers, in lijn met het doel waarvoor het gebied wordt aangewezen;
4.2 Als door sluiting van gebieden (o.a. door windparken of natuurmaatregelen) ruimte voor vangstmogelijkheden van de visserij wordt weggenomen die elders niet kan worden opgevangen of mogelijke verdringing in de hand werkt, dienen op sectorniveau mitigerende maatregelen genomen te worden in het belang van vissers. Dit kan ook een financiële bijdrage uit het Transitiefonds zijn. Indien mogelijk gebeurt deze mitigatie op planniveau (bijv. bij een volgende routekaart). De compensatie vangt aan vanaf het moment dat er door de bouwwerkzaamheden voor het betreffende windpark niet langer in het gebied gevist kan worden.
4.3 Om aantasting van natuurwaarden door gebruiksfuncties te voorkomen worden ecologisch kwetsbare gebieden vermeden. Wanneer dit niet mogelijk is worden overeenkomstig de wettelijke vereisten (waaronder de ADC-toets) mitigerende maatregelen en, indien aantasting niet kan worden voorkomen, compenserende maatregelen getroffen.
4.4 In dit Akkoord is het uitgangspunt onderschreven dat er eenduidig beleid moet komen voor de nieuwe economie, evenals ruimte voor opschaling van pilots, opdat duidelijkheid wordt geboden aan initiatiefnemers op het terrein van de nieuwe economie.10 Het Rijk voert een verkenning uit naar de potenties van de gezamenlijke blauwe economie (voedsel, energie en natuurontwikkeling). Over die verkenning wordt in het NZO nader overlegd.
4.5 De verplichtingen voor het aanwijzen en beschermen van natuurgebieden die voortvloeien uit internationale regelgeving, waaronder het OSPAR-verdrag (OSPAR MPAs), de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn (Natura-2000 gebieden) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (ruimtelijke beschermingsmaatregelen) worden volledig uitgevoerd en gehandhaafd.
4.6 Bij de aanwijzing van gebieden op zee voor een bepaald doel moet de veiligheid en bereikbaarheid voor de scheepvaart worden geborgd. Als er door nieuwe functies veiligheidsrisico´s ontstaan dienen die te worden gemitigeerd. De daarvoor benodigde maatregelen moeten voor ingebruikname zijn gerealiseerd.
4.7 Het in overleg met Duitsland, Denemarken, België afgesproken zoekgebied voor de clearway richting Esbjerg wordt voor dit doel vrijgehouden tot hierover in IMO verband definitieve afspraken zijn gemaakt.
4.8 De routekaart voor windenergie op zee tot 202311 wordt als gegeven beschouwd. Ook de routekaart tot 2030 blijft onveranderd maar afspraken uit dit Akkoord kunnen wel landen in kavelbesluiten12.
Afspraken over de aanwijzing van windenergiegebieden: sneller in het noorden beginnen
De drukte op de Noordzee concentreert zich voornamelijk in het zuidelijk deel. Dit is tevens het gebied waar bijna alle aangewezen windenergiegebieden zijn gelegen, ingekapseld tussen de scheepvaartroutes. Tegelijkertijd is dit een belangrijk gebied voor de tongvisserij. Daarnaast zou invulling van al deze aangewezen gebieden ook leiden tot een toename van de druk op de ecologie en daarmee op de ecologische ruimte voor windenergie op zee.
Vanwege het belang van deze gebieden hebben de partijen in het Noordzeeoverleg afgesproken te verkennen of het mogelijk is de gebieden Hollandse Kust (noordwest), (zuidwest) en het nog onbenutte deel van IJmuiden Ver vrij te laten van windturbines en windparken in andere, nog aan te wijzen, gebieden op zee te realiseren. Deze verkenning is van belang omdat dit de effecten van de uitrol van windenergie op andere gebruikers van de Noordzee en het ecosysteem zou kunnen verkleinen. Vooral voor de visserij zal dit van grote betekenis zijn. Het zou ook voor de scheepvaart een risicobeperkende maatregel kunnen zijn.
Tegelijkertijd erkennen de partijen dat de ruimtelijke puzzel op de Noordzee complex is en de mogelijkheid tot het elders realiseren van windparken van verschillende factoren afhankelijk is, waarbij er inzicht moet komen in meerkosten. Daarom is het verschaffen van duidelijkheid met betrekking tot de budgettaire consequenties van het sneller beginnen in het noorden onderdeel van de verkenning. Bovendien is het van belang om geen vertraging te op te lopen in de uitrol van de huidige routekaart en de toekomstige uitrol van windenergie.
Het Rijk heeft in de routekaart windenergie op zee 2030 aangegeven de windenergiegebieden Hollandse Kust (west), Ten noorden van de Waddeneilanden en IJmuiden Ver (deels) te benutten
10 In de Community of Practice Multi-use Noordzee 2030 vindt een verkenning plaats van de potentie van de nieuwe economie. Om de daar opgedane ervaringen om te zetten in beleid, is duidelijkheid op korte termijn noodzakelijk.
11 Zoals vastgesteld in het Energieakkoord voor duurzame groei
12 Zoals vastgesteld in de Routekaart 2030. xxxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxxxx/xxxxxxxxxxxx/0000/00/00/xxxxxxxxxx-xxxxxxxxxx-xxxxxxxxxxx-xx-xxx-0000
om het doel van 49 terawattuur (TWh) windenergie op zee in 2030 te realiseren. Dit doel is in het Klimaatakkoord opgenomen. Daarbij is aangetekend dat onder voorwaarden, waaronder voldoende energievraag, voldoende ecologische ruimte, rekening houdend met de belangen van de visserij, en binnen de draagkracht van een gezond ecosysteem meer windparken op zee voor 2030 mogelijk zijn. Hiertoe worden de kaders vastgelegd in het Programma Noordzee 2022- 2027, op basis van bestuurlijke afspraken in het Noordzeeakkoord. Dat kan aan de orde zijn wanneer een hoger ambitieniveau in zicht is, bij meer elektrificatie en wanneer het kabinet kiest voor het doel van 55 % CO2-reductie in 2030. Ook na 2030 zal verdere opschaling van 20 tot 40 GW13 windenergie op zee, onder de voorwaarden die afgesproken zijn in het klimaatakkoord’14. Qua gebieden voor windenergie op zee na 2030 valt te denken aan ver boven de Wadden15 en ten Oosten van de Klaverbank. Het noordwestelijke deel van de Scholbox, ten noordwesten van Texel, wordt hierbij als mogelijke ‘stepping stone’ gezien.
In 2021 is er meer zicht op de mate van elektrificatie in andere sectoren en wordt onderzocht of een opschaling van hernieuwbare elektriciteit nodig is. In het kader van het Klimaatakkoord zal PBL gevraagd worden om op basis van de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) 2020 onder andere in kaart te brengen welke bijdrage windenergie op zee naar verwachting in het licht van deze opschaling kunnen leveren. Gezien de tijd die nodig is voor de aanleg van de netaansluiting, is het nog tot 2023 mogelijk een toename in elektriciteitsvraag te accommoderen met extra windparken op zee. Aangezien pas op zijn vroegst eind 2021 nieuwe windenergiegebieden kunnen worden aangewezen, zijn de onbenutte windenergiegebieden de enige manier om invulling te geven aan de eventuele opschaling volgens de plus-variant van het Klimaatakkoord. Daarom wordt in deze akkoordtekst niet definitief afgezien van de gebieden Hollandse Kust (noordwest), (zuidwest) en een deel van IJmuiden Ver voor windenergie op zee.16
4.9 De bovengenoemde in het Nationaal Waterplan aangewezen windenergiegebieden blijven beschikbaar voor het realiseren van eventuele extra windparken op zee in de periode tot 2030, totdat eventuele alternatieve windenergiegebieden zijn aangewezen, waarmee de plus-variant van het klimaatakkoord en de toekomstige uitrol van windenergie binnen bereik blijft.
4.10 Partijen erkennen dat de te verwachte elektriciteitsvraag een belangrijke factor is om aan de doelstellingen van het klimaatakkoord te voldoen. Wanneer in het kader van het Klimaatakkoord blijkt dat extra windenergie op zee nodig is, kan deze alleen tijdig gerealiseerd worden in de huidige windenergiegebieden (Hollandse Kust (noordwest), (west), (zuidwest) en IJmuiden Ver).
4.11 Het Rijk verkent de mogelijkheden om windparken te realiseren in andere delen van de Noordzee dan het zuidelijke deel. Deze verkenning dient in 2020 afgerond te zijn en is onderdeel van het traject Programma Noordzee. Over deze verkenning wordt in het NZO op consensus gericht overleg gevoerd. In deze verkenning wordt onderzocht:
• Welke alternatieve gebieden beschikbaar zijn voor de 4,8 - 5,8 GW windenergie op zee die nog past in de gebieden Hollandse Kust (noordwest), (west), (zuidwest) en IJmuiden Ver.
• Nieuwe windenergiegebieden voor ten minste 20-40 GW onder de voorwaarden die afgesproken zijn in het Klimaatakkoord, respectievelijk voldoende energievraag en binnen de ecologische draagkracht van het systeem.
4.12 Bij de aanwijzing van nieuwe windenergiegebieden wordt een integraal afwegingskader gehanteerd waarbij ten minste de volgende punten onderzocht en transparant afgewogen worden:
13 Bovenop de Routekaart 2030
14 Klimaatakkoord. xxxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxxx.xx/
15 Dit sluit aan bij de nadrukkelijke wens van de provincie Groningen om ten noorden van de Wadden windenergie op zee te realiseren
16 Als ervan wordt uitgegaan dat eventuele planvorming in 2021 aanvangt, dan is gezien de doorlooptijd van de procedures in deze gebieden aannemelijk dat er ten minste tot 2026 vrij gebruik kan worden gemaakt van deze gebieden.
• de ecologie wordt vroegtijdig en zwaarwegend meegenomen waarbij zowel Natura-2000 als ook KRM-gebieden worden ontzien. Dat wil zeggen: in beginsel worden geen windparken gebouwd in gebieden die zijn of worden aangewezen op basis van de Vogel- en Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Xxxxxxx Xxxxxxxxx. Wanneer er redenen zijn om van deze regel af te wijken dient vooraf in het NZO op consensus gericht overleg plaats te vinden; Daarnaast worden de effecten op de biogeografische populaties bekeken, zowel losstaand als in cumulatie. Hiervoor wordt gewerkt met het Kader Ecologie en Cumulatie;
• het effect op ander gebruik waaronder de visserij, defensiebelangen, zandwinning, vliegveiligheid en luchtzijdige bereikbaarheid, kabels en leidingen en olie- en gasplatforms. Waar nodig wordt gezocht naar oplossingen waar meervoudig ruimtegebruik mogelijk is, zoals olie- en gaswinning binnen een windpark, of visserijvriendelijke windparken;
• de mogelijkheden voor de aanlanding van de opgewekte energie;
• de gevolgen voor de energie-infrastructuur op land en de kosten die hiermee gepaard gaan;
• de kosten en risico’s voor scheepvaart en effecten op de te nemen scheepvaartmaatregelen op zowel het gebied van veiligheid als bereikbaarheid (bijvoorbeeld de verbreding van de route boven de Wadden en het mogelijke zoekgebied voor de Barentszzeeroute);
• de grootte van gebieden zodat een veelvoud van de technische standaard van platform of huboplossing voor de netaansluiting gerealiseerd kan worden (zoals 700MW-wisselstroom, 2 GW-gelijkstroom of een nieuwe toekomstige hubstandaard);
• de mogelijkheden voor koppeling van internationale windparken als interconnector en op het gebied van systeemintegratie.
4.13 De ruimtelijke afweging rond windenergiegebieden op zee voor de planMER voor het Programma Noordzee 2022-2027 wordt in het NZO besproken. Een Maatschappelijke Kosten-Baten Analyse (MKBA) is onderdeel van deze plan-MER.
4.14 Om te onderzoeken hoe de opgewekte energie uit de zoekgebieden aangeland kan worden, voert het Rijk in overleg met het NZO en met andere stakeholders een Verkenning aanlanding Netten op Zee uit. Deze zal gelijk oplopen met de planMER voor het Programma Noordzee. Op hoofdlijnen worden de nettechnieken, kosten, effecten op de omgeving, effecten op het milieu/ecologie en toekomstvastheid van de verschillende opties, aansluitpunten en tracés in kaart gebracht.
4.15 Defensie ziet voor defensieoefengebied EHD42 geen alternatieve locatie die ruimte biedt aan een oefengebied dat ten minste even groot is als het huidige en dat vanaf vliegbasis Leeuwarden even goed en snel bereikbaar is en geen gevolgen heeft voor de burgerluchtvaart. Met het oog op de veiligheidstaken van Defensie en de geoefendheid van de piloten zijn dat belangrijke voorwaarden. De minister van Defensie onderzoekt of er in internationaal verband een alternatief is dat wel aan de voorwaarden van Defensie voldoet. Dan kan Defensie meewerken aan verplaatsing.
Afspraken over de verkaveling en medegebruik van windparken
Afspraken over de verkaveling van windenergiegebieden in afzonderlijke windparken worden vastgelegd in het kavelbesluit. Omdat het kavelbesluit gaat over waar en onder welke
voorwaarden een windpark gebouwd mag worden, is het ‘gebiedspaspoort’ een belangrijk instrument om invulling te geven aan het uitgangspunt van multifunctioneel gebruik. Een windpark is hierdoor nooit alleen een windpark. Het gebiedspaspoort is een belangrijk instrument in de afweging tussen verschillende vormen van medegebruik die elkaar kunnen uitsluiten, zoals
nieuwe economie, doorvaart en natuurontwikkeling. Technische en inhoudelijke afspraken op het niveau van windturbines worden in hoofdstuk 5 over installaties en objecten behandeld.
4.16 Vroegtijdige anticipatie op de ontwikkeling van medegebruik of natuur in een windpark zal in het algemeen meer kosteneffectief zijn dan volgtijdelijke ontwikkeling (het naderhand toevoegen van functies aan een windpark). Daarom wordt er voorafgaand aan de verkaveling van een windenergiegebied, in lijn met 4.1, een gebiedspaspoort opgesteld dat de basis vormt voor maatwerk. De informatie uit dit paspoort wordt meegenomen bij het opstellen van een
kavelbesluit, waarbij het principe ‘naleven of motiveren’ geldt. Mede op basis van de informatie uit het gebiedspaspoort17 vindt de afweging plaats met betrekking tot:
• natuurontwikkeling en bescherming;
• vormen van en locaties voor vastetuigenvisserij (bijvoorbeeld met manden, korven en staande netten);
• logische passages voor scheepvaart, dan wel de locatie van corridors voor doorvaart voor visserij en recreatievaart;
• toegestane vormen van en locaties voor medegebruik door ‘nieuwe economie’ (bijvoorbeeld maricultuur zoals mosselteelt, oesterkweek en zeewierkweek en mariene energie);
• mogelijke toekomstige olie- en gaswinning binnen het windpark en opties voor elektrificatie van platforms;
• compact dan wel ruim opgezette windparken18;
• consequenties voor veiligheid, toezicht en handhaving.
4.17 Ook wordt via het opnemen van voorschriften in kavelbesluiten rekening gehouden met de mogelijkheid om volgtijdelijk medegebruik of natuurontwikkeling te realiseren (zie ook 5.1). Dit voor zover het voorschriften zijn die betrekking hebben op het windpark zelf en die zich technisch in een kavelbesluit laten regelen.
4.18 Keuzes met betrekking tot de opstelling van windparken moeten altijd worden afgewogen tegen de effecten op de elektriciteitsopbrengst van windparken en de kostenreductiedoelstelling van de sector.
4.19 De aanwezigheid en migratiepatronen van kwetsbare soorten boven- en onderwater zijn een zwaarwegend criterium bij de verkaveling van windenergiegebieden en kunnen leiden tot verplichtingen.
4.20 Vastevistuigenvisserij (bijvoorbeeld manden en korven) en maricultuur wordt in (delen van) alle nieuwe windparken toegestaan. Waar nodig wordt aanvullende regelgeving ontwikkeld met het oog op het verdelen van gebruiksrechten en preventie van overexploitatie.
4.21 Nieuwe kavelbesluiten voorzien in ‘ankerplaatsen’ in de vorm van aanwijzingen op de kaart dan wel fysieke plaatsen, ten behoeve van medegebruik door passieve visserij en de nieuwe economie.
4.22 De vraag of medegebruik en doorvaart van windparken kunnen worden gefaciliteerd door een vorm van collectieve verzekering wordt nader besproken in het NZO19.
4.23 De inzet wordt om logische passages aan te wijzen binnen windparken voor visserijschepen en recreatievaart tot 46 meter, dag en nacht en onder alle weersomstandigheden. Hiervoor dient op basis van een transparante afweging te allen tijde een deel van het windpark beschikbaar te blijven: in deze passages
17 Hier speelt ook de LCoE-toets (levelized costs of energy) van het ministerie van EZK een belangrijke rol.
18 Bijvoorbeeld wanneer het belang van het gebied voor de visserij de investering in een visserijvriendelijk windpark rechtvaardigt of wanneer het voorkomen van vogelaanvaringen eisen stelt aan de grootte van en afstand tussen windturbines.
19 Voor sleepnetvisserij in windparken zijn de consequenties voor verzekeringen en de problemen die hierbij optreden onderzocht door Ecorys in opdracht van het ministerie van EZK. De resultaten van dit onderzoek zijn beschikbaar via xxxxx://xxxxxxxxxxxx.xxx.xx/xxxxxxxxxxxxxxxx.
geldt dus dat doorvaart gaat voor andere vormen van medegebruik. Wanneer van deze benadering om specifieke redenen wordt afgeweken neemt de Rijksoverheid een motiveringsplicht op zich. In die situatie komen er in elk geval tussen visgronden en visserijhavens relevante corridors.
4.24 De windparken in het zuidelijk deel van de Noordzee blijven tot op nadere orde gesloten voor bodemberoerende visserij, aangezien “vissen met de huidige vissersschepen met de huidige demersale gesleepte vistuigen in de bestaande windparken op de korte termijn geen wenselijke, veilige en daarmee geen
haalbare optie is”20. Wanneer dit in de toekomst (vanwege technische innovatie) verandert, dan zal er per kavelbesluit voor nieuwe windparken een afweging worden gemaakt of het relatieve belang van de windparklocatie voor de visserij de investering in een visserij-vriendelijk windpark rechtvaardigt.
4.25 Bij reeds getenderde en gebouwde windparken wordt in overleg met de windparkeigenaren een gebiedspasport opgesteld om richting te geven aan de mogelijkheden voor medegebruik en natuurontwikkeling. Over eventuele meerkosten dient overeenstemming te worden bereikt met de windparkeigenaren.
4.26 Het Rijk zal overzicht scheppen in en faciliteren bij de (vergunningen)procedures die initiatiefnemers moeten doorlopen om met medegebruik aan de slag te kunnen.
4.27 Het Rijk zal onderzoeken met welke tenderinstrumenten de gewenste integrale ontwikkeling van windparken mogelijk kan worden gemaakt en komt uiterlijk in 2020 met concrete voorstellen. Over de keuzes op basis van dit onderzoek wordt in het NZO op consensus gericht overleg gevoerd.
4.28 In het NZO wordt nader verkend hoe burgers meer en blijvend kunnen worden betrokken bij wind op zee (in aanvulling op financiële participatie van burgers).
4.29 Windparkeigenaren werken op constructieve wijze mee om belemmeringen voor wetenschappelijk onderzoek in windparken weg te nemen.
Afspraken over aanvullende natuurgebieden op de Noordzee
De ontwikkeling van een ecologisch netwerk van beschermde gebieden vormt een van de belangrijkste instrumenten om het ecosysteem in de Noordzee in stand te houden en te herstellen. Er wordt een samenhangend en representatief netwerk van beschermde mariene gebieden gerealiseerd in het Nederlandse deel van de Noordzee, waarbij de diversiteit van de samenstellende ecosystemen adequaat is gedekt.
4.30 Gemaakte afspraken over de aanwijzing en bescherming van natuurgebieden op zee worden uitgevoerd en gehandhaafd.
4.31 Natuurdoelen voor de Noordzee dienen niet alleen kwantitatief (% beschermd) maar zeker ook kwalitatief te worden geformuleerd: welke natuurwaarden zijn beschermingswaardig en hoe bescherm je deze? Hierbij dient de schaalgrootte van gebieden recht te doen aan het natuurdoel.
4.32 Bescherming van natuur dient te geschieden op basis van een integrale afweging van de ecologische kwaliteiten van een gebied, rekening houdend met de sociaaleconomische gevolgen (integraal afwegingskader KRM) met toepassing van ‘other effective area based measures’.
4.33 De procedure voor de aanwijzing van de Bruine Bank als Vogelrichtlijngebied zal uiterlijk eind 2019 in gang worden gezet en in 2020 worden voltooid.
4.34 Er zal voor 2025 onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek worden uitgevoerd om vast te stellen of de Hollandse Kust, de Vlakte van de Raan, de Borkumse Stenen, de Klaverbank, de Doggersbank en de Centrale Oestergronden voldoen aan de
20 Sector breed verdiepingsdocument Ruimte voor visserij op een zee vol windmolens (3 juni 2019). xxxxx://xxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxx-xxxxxxxx/000-xxxx-xx-xxx-xxxx-xx-xxx-xxxxxxxx-xxxxxxxx-xx-xxxxxx-xx-xxx-xxxx- noordzeeakkoord
selectiecriteria voor aanwijzing als Vogelrichtlijngebied. Gebieden die voldoen aan de selectiecriteria dienen daarna zo spoedig mogelijk aangewezen te worden als Vogelrichtlijngebied (uiterlijk 2025).
4.35 Er zal vanaf 2020 onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek worden uitgevoerd naar de aanwezigheid en verspreiding van zandkokerwormriffen. Als dat onderzoek tot toepasbare conclusies leidt, kunnen relevante locaties beschermd worden via ruimtelijke beschermingsmaatregelen onder de Habitatrichtlijn of de Kaderrichtlijn Xxxxxxx Xxxxxxxxx.
4.36 Te beschermen natuurwaarden in een gebied vormen de basis voor acceptabel medegebruik met inachtneming van het voorzorgsbeginsel. Vormen van medegebruik, waaronder visserij, die geen significante impact hebben op gedefinieerde natuurwaarden, worden toegestaan. Wanneer de natuurwaarden volledige vrijwaring van potentieel schadelijke activiteiten rechtvaardigen worden onderstaande afspraken over visserij in natuurgebieden in acht genomen.
4.37 Per saldo zal gaswinning binnen Natura 2000 gebieden afnemen. De huidige praktijk dat onder strikte voorwaarden kan worden gewonnen in Natura 2000 gebieden wordt voortgezet. Deze voorwaarden voldoen aan in de te formuleren bovenwettelijke Best Beschikbare Technieken21 voor milieubeschermend en natuurversterkend bouwen en exploiteren zoals in de governance structuur van het NZO periodiek zal worden vastgelegd.
Afspraken over visserij in natuurgebieden op zee: balans tussen kwaliteit en kwantiteit
Een van de grootste dilemma’s bij het sluiten van natuurgebieden voor bodemberoering is dat de ecologisch meest waardevolle gebieden vaak ook goede visgronden vormen. Dit maakt elke beslissing complex. De bestaande en geplande afspraken over visserijmaatregelen in natuurgebieden tellen op tot 5,1% van het Nederlands deel van de Noordzee dat volledig is gevrijwaard van bodemberoerende visserij22. Indien de geplande maatregelen op de Doggersbank worden aangescherpt zal er sprake zijn van 7,4% van de Nederlandse Noordzee dat niet bevisbaar is met gesleept tuig. In het belang van een gezonde Noordzee en om een bewezen bijdrage te leveren aan het behalen van de goede milieutoestand, worden een groter aantal natuurgebieden op zee betekenisvol beschermd23, wat inhoudt dat er beperkingen worden gesteld aan de bodemberoerende visserij. Hierbij gaat het om zowel de kwantiteit van de te beschermen natuurgebieden, als de kwaliteit van de beschermingsmaatregelen. De veronderstelling is dat de natuurwinst het grootst is, als ten minste de meest waardevolle gebieden beschermd worden. De relatieve ecologische waarde van de verschillende natuurgebieden, zoals vastgesteld in het antwoord van de KNAW-klankbordcommissie, vormt hiervoor de basis24. Toegevoegd is een aantal maatregelen binnen het Friese Front, waaronder een no-take zone ter grootte van Texel: een principiële keuze voor dit in Nederland nieuwe instrument. Een belangrijke randvoorwaarde voor de uitvoering van de maatregelen is dat voldoende financiering vanuit het Transitiefonds tijdig beschikbaar is voor mitigatie van gevolgen voor de visserij en de verduurzaming van de vloot.
21 Waar hier en elders sprake is van bovenwettelijke verplichtingen geldt dat die redelijkerwijs gevergd kunnen worden zonder dat excessieve kosten door de initiatiefnemer worden gemaakt waar slechts beperkte milieu- of natuur winst tegen overstaan. In het NZO zal op consensus gericht overleg worden gevoerd over de te hanteren definitie van Best Beschikbare Technieken, gebaseerd op ervaringen, jurisprudentie en bestaande literatuur.
22 De Doggersbank wordt hier niet meegeteld, omdat het hier geen volledige vrijwaring betreft (flyshoot wordt nog toegestaan).
23 Zie antwoord van de KNAW-klankbordcommissie Noordzee op vragen van de NGO’s op de OFL site – Link toevoegen
24 Zie het antwoord van de KNAW-klankbordcommissie Noordzee m.b.t. een discussiekaart voor het Nederlandse deel van de Noordzee – link toevoegen
4.38 In 2021 is 10% van de Noordzee25 binnen ecologische waardevolle gebieden26 volledig gevrijwaard van bodemberoering door visserij. Dit percentage loopt op naar 12,5% in 2025.
4.39 Voor de volgende gebieden worden de noodzakelijke uitvoeringsmaatregelen genomen zodat deze uiterlijk in 2025 effectief zijn.
• De reeds bestaande en geplande gebieden27 (5,1%)
• Verbod op flyshoot op de Doggersbank (+2,3%)
• Het gehele Friese Front (+3,2%).
• De Klaverbank exclusief de Botney Cut (+1,2%)
• Borkumse Stenen (+0,7%)
4.40 Dit is een limitatieve opsomming van maatregelen die bodemberoering door de visserij beperken voor de looptijd van dit Akkoord.
4.41 Over de fasering van de uitvoeringsmaatregelen, de toezichtsmaatregelen en de wijze waarop die worden gehandhaafd wordt in het NZO op consensus gericht overleg gevoerd.
4.42 Binnen het Friese Front worden een aantal deelgebieden aangewezen. Over de precieze vormgeving van deze gebieden wordt in 2020 op consensus gericht overleg gevoerd in het NZO.
• Een gebied van 200km2 aangewezen als no-take zone.
• Een gebied van 100km2 aangewezen voor oesterherstel.
• Een gebied, aan de rand, van 100km2 voor onderzoek naar de lange termijneffecten van de boomkor en pulskor, waar onder voorwaarden met bodemberoering mag worden gevist.
4.43 Partijen spreken af om de geldende beperkende visserijmaatregelen in het Nederlands deel van de Scholbox ongedaan te maken, met uitzondering van de Borkumse Stenen. Hiermee wordt teruggekomen op een bestaande internationale afspraak; dit vergt dus nader internationaal overleg.
4.44 Er wordt geen nieuwe staandwantvisserij toegestaan in de Natura2000- en KRM- gebieden. Dit houdt in dat er niet méér vergunningen worden afgegeven dan nu, en dat er ook niet meer ruimte binnen bestaande vergunningen ontstaat (voor bijvoorbeeld langere netten). Op basis van onderzoek kunnen extra beperkende maatregelen voor staandwantvisserij of andere passieve vormen van visserij worden genomen, wanneer dat nodig is om aan de verplichtingen van VHR en KRM te voldoen.
4.45 Maatregelen dienen altijd te voldoen aan de vereisten die voortvloeien uit de Vogelrichtlijn, de Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn mariene strategie.
4.46 Alle maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig de toepasselijke procedures van het gemeenschappelijk visserijbeleid.
4.47 Onderdeel van de maatregelen zijn controle- en handhavingsafspraken met ministerie van LNV. Om controle en handhaving mogelijk te maken wordt door het ministerie van LNV de hiervoor benodigde werkbare VMS-frequentie ingesteld met passende tijdsinterval, om effectieve controle en handhaving mogelijk te maken in de beschermde gebieden (of een andere technologie als deze aantoonbaar effectiever is).
4.48 De maatregelen voor de stap van 10 naar 12,5% bescherming worden pas van kracht wanneer de middelen uit het transitiefonds voor de uitvoering van de Kottervisie beschikbaar zijn gesteld.
25 De Noordzee omvat de territoriale wateren en exclusieve economische zone en bestrijkt in totaal 58749km2.
26 Bij ecologisch waardevolle gebieden gaat het om de huidige en toekomstige Natura-2000 en KRM-gebieden.
27 Delen Kustzone, Voordelta en Vlakte van de Raan (0,3%), deel Friese Front (1,7%), delen Klaverbank (1,2%), deel centrale Oestergronden (1,7%), deel Borkumse Stenen (0,2%)
5. Installaties en objecten
Dit hoofdstuk beschrijft afspraken die betrekking hebben op installaties op de Noordzee. Het gaat hierbij om locatiegebonden, vergunningplichtig ruimtegebruik. Dit zijn installaties of objecten voor langere tijd met consequenties voor andere gebruikers van de Noordzee. Denk hierbij bijvoorbeeld aan windturbines en gasplatforms, maar ook de TenneT platforms. Omdat er voor installaties al veel regels gelden gaat het hierbij in akkoordtermen voornamelijk om aanvullingen of wijzingen op de geldende regelgeving die de samenhang met andere gebruikers en het ecosysteem bevorderen.
Algemene afspraken over installaties en objecten
5.1 De inzet is om actief te leren van de ervaringen die met de resultaatsverplichting (i.e. t.a.v. toepassing van materialen en configuraties en niet t.a.v. ecologische effecten) voor natuurversterkend bouwen in het Kavelbesluit Hollandse Kust (noord), V worden opgedaan, voor alle nieuwe installaties op de Nederlandse Noordzee. Hierbij wordt steeds gebruik wordt gemaakt van de nieuwste inzichten.
5.2 Voor alle bestaande en nieuwe ontwikkelingen geldt dat ze moeten passen binnen de draagkracht van het ecosysteem en wordt de ambitie geformuleerd om ze met een zo klein mogelijke negatieve voetafdruk te realiseren. Periodiek worden er afspraken gemaakt in het NZO over de Best Beschikbare Technieken28 voor mitigatie en natuurversterkend bouwen en ecologisch vriendelijk handelen en de doorwerking hiervan voor nieuwe installaties en objecten.
5.3 Ontmanteling van installaties dient conform de nationale en internationale regelgeving (o.a. OSPAR-verdrag) te worden vormgegeven.
5.4 Bij de plaatsing van installaties en objecten wordt respectvol omgegaan met onderwater cultureel erfgoed. Het rijk onderzoekt hoe het toezicht op een zorgvuldige omgang met scheepswrakken, in het bijzonder de wrakken die als oorlogsgraven worden beschouwd, geïntensiveerd kan worden.
Afspraken over windturbines
5.5 In kavelbesluiten voor windparken worden voorwaarden opgenomen ten behoeve van de algemene afspraken hierboven.
5.6 Partijen zullen aanvullende afspraken maken over bouwtechnieken die de effecten op de natuur verder terugbrengen. Daartoe zullen partijen gezamenlijk kennis ontwikkelen over de geluidsimpact van heien op zee en op basis van die kennis de
28 In het NZO zal op consensus gericht overleg worden gevoerd over de te hanteren definitie van Best Beschikbare Technieken, gebaseerd op ervaringen, jurisprudentie en bestaande literatuur (zie ook voetnoot 24).
normering voor onderwatergeluid door ontwikkelen. 29 Bij elk kavelbesluit worden de laatst beschikbare inzichten meegenomen.
5.7 De ervaringen van buurlanden Duitsland en België met een geluidsniveau van 160DB worden expliciet meegenomen in het ontwikkelen van deze gezamenlijk kennisbasis met als doel te bekijken of gelijktrekken van de geluidsnorm mogelijk is. Bij de bandbreedtes voor windturbines in kavelbesluiten worden vogels en andere kwetsbare soorten expliciet meegenomen in de afweging.
5.8 Er komt een overkoepelend monitoringsprogramma voor natuurversterking waarmee het lerend vermogen in opeenvolgende kavelbesluiten wordt gestimuleerd.
5.9 Meewerken aan monitoring door de windparkeigenaar wordt onderdeel van de kavelbesluiten. Centrale aanpak van deze monitoring moet ervoor zorgen dat dit efficiënt gebeurt en dat de data publieklelijk toegankelijk is en zeker voor het onderzoek van WOZEP.
Afspraken over olie- en gaswinning
5.10 Partijen spreken in relatie tot de kaderstellende werking van het Akkoord van Parijs het volgende af:
• Het Nederlandse energie- en klimaatbeleid en daarbinnen het aardgasgebruik en -winning zal te allen tijde in lijn moeten zijn met de doelen van het Parijse klimaatakkoord. Dat wil zeggen, een maximale opwarming van de aarde met 2 graden en een streven om de maximale opwarming niet boven de 1,5 graden uit te laten komen, dan wel grenzen die worden gesteld door actualisaties van het IPCC ten aanzien van deze doelen en de doorvertaling daarvan voor Nederland. Het Nederlandse energie- en klimaatbeleid is vastgelegd in de Klimaatwet en het beleid hiertoe is onder meer uitgewerkt in het Klimaatakkoord en dit Noordzeeakkoord.
• De Nederlandse gaswinning op de Noordzee blijft in ieder geval te allen tijde onder het niveau van de binnenlandse aardgasvraag en dient dus slechts om import van nog meer buitenlands gas zoveel mogelijk te beperken.
• Door het PBL wordt elk jaar gerapporteerd in de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) of de doelen in 2030 binnen bereik komen. De KEV geeft een integraal beeld van waar (voorgenomen) beleid, afspraken en nationale en internationale ontwikkelingen toe leiden in termen van broeikasgasemissies. De afspraken in het Noordzeeakkoord, met betrekking tot het energie- en klimaatbeleid, zijn onderdeel van de afspraken waarover PBL rapporteert. Aan het PBL wordt daarbij specifiek gevraagd te onderzoeken of de afspraken uit het Noordzeeakkoord met betrekking tot gasvraag- en winning, binnen het Nederlandse emissiebudget dat afgeleid is van het Parijs akkoord blijft30. Partijen hebben voorkeur voor de beschreven extra variant door het PBL, omdat daarmee dit extra onderzoek onderdeel wordt van de afgesproken plancyclus in de Klimaatwet.
• In bijlage 4 van dit Akkoord zijn de specifieke randvoorwaarden (Terms of Reference) geformuleerd, waaraan partijen vinden dat dit onderzoek ten minste zou moeten voldoen. Over de toevoeging van deze beoogde variant zal door het NZO met het PBL overleg worden gevoerd.
• Mocht het PBL, die daarin vanwege hun wetenschappelijke onafhankelijkheid een eigen afweging heeft te maken, geen mogelijkheden zien dit onderzoek als variant toe te voegen, dan worden in het NZO afspraken gemaakt dit
29 Het innovatieprogramma van het Topconsortium Kennis en Innovatie Wind op zee biedt mogelijkheden om in samenwerking onderzoeks- en productontwikkelingsprojecten uit te voeren, mogelijk ondersteund met subsidies.
30 De maximale hoeveelheid CO2 reductie die de mensheid nog in de atmosfeer kan uitstoten binnen de Parijsgrenzen, door vertaald naar de Nederlandse bijdrage hieraan.
onderzoek door een ander onafhankelijk bureau te laten verrichten31. Binnen enkele maanden na ondertekening van het Noordzeeakkoord zal de opdracht voor bovengenoemde studie worden verstrekt aan het PBL. Als dat niet lukt dan zal binnen drie maanden na ondertekening van het Noordzeeakkoord de opdracht worden vertrekt aan een ander onafhankelijk bureau.
• De jaarlijkse rapportages van het PBL (KEV) of de uitkomsten van het elders ondergebrachte onderzoek zullen in het NZO worden besproken. Hierbij wordt ook ingegaan op wat het betekent dat de gaswinning op de Noordzee in lijn moet zijn met het Parijse Klimaatakkoord. Daarbij zijn op voorhand geen maatregelen uitgesloten en staan alle opties open.
• Het kabinet zal jaarlijks rapporteren over de voortgang van het klimaatbeleid in de Klimaatnota. In de Klimaatnota zal het kabinet ook ingaan op de klimaat- en energiemaatregelen uit het Noordzeeakkoord. Conform de systematiek van de Klimaatwet beziet het kabinet elke 2 jaar, of met het
ingezette beleid het doel kan worden bereikt, dan wel bijstelling van het beleid noodzakelijk is. Hierbij wordt ingegaan op wat het betekent dat gasgebruik en gaswinning in Nederland in lijn moeten zijn met het Parijse Klimaatakkoord.
Daarbij zijn op voorhand geen maatregelen uitgesloten en staan alle opties open.
5.11 Een voorspelbare vergunningverlening is van groot belang voor gaswinning op de Noordzee. Daarvoor is nodig dat overheden actief meewerken bij het behandelen van vergunningaanvragen en dat partijen eerst het constructieve overleg zoeken als er spanning ontstaat, indien van de akkoord afspraken dreigt te worden afgeweken. Partijen spannen zich in om te zorgen dat er in de praktijk een voorspelbare vergunningsverlening ontstaat die binnen redelijke en wettelijke grenzen plaatsvindt.
5.12 De gaswinning die nog binnen de grenzen van het Parijs klimaatakkoord en dit Noordzeeakkoord kan plaatsvinden, vindt in ieder geval plaats onder strenge wettelijke ecologische en milieukundige bouw- en beheersvoorwaarden. De olie- en gassector committeert zich om in het NZO, overheden en andere belanghebbenden op de Noordzee zijn activiteiten op die van anderen af te stemmen, de bovenwettelijke beste stand der techniek voor wat betreft natuur- en milieu impact toe te passen, natuurversterkend te bouwen en met het verminderen van helikoptertransport het ruimtelijk beslag te beperken.
5.13 Voor transport van mensen en goederen naar gasplatforms wordt consequent een afweging gemaakt of dit per boot kan of dat transport per helikopter onvermijdelijk is vanwege afstand, frequentie, weersomstandigheden, et cetera. Nieuwe platformen zullen bij voorkeur zonder helikopterdek ontworpen worden. Partijen willen integratie en synergie tussen gaswinning en windparken zoveel mogelijk bevorderen. Indien nodig kan per platform van de veiligheidszone van 5NM afgeweken worden en wordt maatwerk geleverd om deze veiligheidszone te verkleinen. Alle partijen staan in beginsel positief tegenover elektrificatie van olie- en gasplatforms. Daarmee kan aanzienlijke CO2-reductie op zee worden bereikt. Over de randvoorwaarden wordt in het NZO nader overleg gepleegd.
5.14 Er zal onderzocht worden onder welke voorwaarden het mogelijk is exploratie- en productieactiviteiten uit te voeren in bestaande en mogelijk toekomstig te ontwikkelen windparken. Dit in nauw overleg met overheden, Tennet, natuur- en milieuorganisaties en de ontwikkelaars van windparken. Bovengenoemde activiteiten kunnen ook de plaatsing van tijdelijke of semi-permanente boor- en winningsinstallaties en infrastructuur omvatten binnen windparken. Hiermee wordt
31 Het NZO zal dan tot een gezamenlijke keuze komen voor een onafhankelijk instituut dat dit onderzoek zal uitvoeren. Het onderzoek zal uiterlijk 12 maanden na het verstrekken van de opdracht gereed zal zijn. Binnen 12 maanden na het vaststellen van de resultaten van dit onderzoek zullen partijen besluiten wat de vervolgafspraken zijn naar aanleiding van
dus, indien veilig en ecologisch verantwoord, meer ruimte geboden dan op dit moment het geval is.
5.15 Op dit moment is niet bekend wat het minimale benodigde geluidsniveau is om bruikbare informatie te verzamelen over gas en olie in de bodem. Dit betekent dat er in de praktijk mogelijk onnodig hoge geluidsniveaus worden ingezet. Partijen spreken daarom af de impact van de 3D seismische onderzoeken op natuur, gekoppeld aan de opsporing en winning van koolwaterstoffen, zoveel mogelijk te minimaliseren32, met inachtneming van de wettelijke kaders.
• Bij het eerstvolgende 3D seismisch onderzoek wordt gelijktijdig een gezamenlijk onderzoeksprogramma opgezet voor het verzamelen van deze informatie, op kosten van de olie- en gassector (zie bijlage 5 voor de specificaties van dit onderzoeksprogramma en vervolgstappen).
• De bruinvissen zijn extra kwetsbaar voor verstoring tijdens het voortplantingsseizoen, ongeveer tussen 1 mei en 1 september. Partijen spreken af dat de olie-en gassector voorlopig zoveel mogelijk buiten deze voortplantingsperiode de 3D seismische onderzoeken laat uitvoeren. Daarnaast zoeken partijen, in de komende 12 maanden, gezamenlijk binnen het NZO naar de beste oplossing om verstoren van bruinvissen in deze voortplantingsperiode te voorkomen of te minimaliseren en die vervolgens te testen. Dat kan zijn in de vorm van een bindende seizoensstop, ofwel door een andere maatregel.
• De airguns die weinig hoge frequenties uitzenden worden waar mogelijk gebruikt voor 3D seismisch onderzoek.
5.16 Als dat voor het realiseren van de Parijsdoelstellingen nodig is, zullen partijen in het NZO een plan ontwikkelen om de introductie van klimaat neutrale gassen op de Noordzee te bevorderen en zoveel mogelijk te versnellen, bijvoorbeeld door middel van pilots voor productie van groene waterstof.
32 Minimale impact op de natuur betekent toepassing van de minst natuur-belastende uitvoering van een 3D seismisch onderzoek waarbij nog resultaat behaald kan worden, overeenkomstig het best beschikbare techniek-principe. NB: het minimaal benodigde geluidsniveau is niet per definitie een voor de natuur veilige maximale geluidsnorm.
6. Handelingen
Bij handelingen gaat het om gebruik van de Noordzee dat minder locatiegebonden is en vooral veel ruimte nodig heeft. Dit wil niet zeggen dat handelingen volledig locatieonafhankelijk zijn. Denk hierbij bijvoorbeeld aan visserij, recreatievaart, maar ook aan soortenbescherming. Ook de voor veiligheid essentiële taken van de Rijksoverheid op het gebied van handhaving op zee en Search and Rescue (SAR) vallen hieronder.
Afspraken over visserij
De aard en omvang van de visserijvloot moet worden aangepast aan de uitdagingen waarvoor we op de Noordzee staan. Dit is deels een sectorvraagstuk en daarom is goede afstemming vereist tussen afspraken en maatregelen uit dit Akkoord en de kottervisie die door het ministerie van LNV en de sector wordt ontwikkeld.
Ondersteuning van innovaties richting meer selectieve en minder verstorende vormen van visserij is van groot belang. Daarbij dient ook oog te zijn voor de operationalisering en opschaling van deze innovaties. Pulsvisserij of andere alternatieven op de boomkorvisserij bieden perspectief aan de sector. Zo bezien erkennen partijen dat pulsvisserij zowel politiek als wat betreft onderzoek op de agenda moet blijven staan. Innovaties die een bijdrage leveren aan een duurzame vloot worden gestimuleerd.
6.1 Het Rijk zet zich in Europees verband in voor herziening van het pulsbesluit binnen vijf jaar.
6.2 Er wordt gestructureerd onderzoek uitgevoerd naar het bevorderen van selectiviteit en minder bodemberoering, waarbij ook de mogelijkheden van pulsvisserij worden betrokken.
6.3 De door het ministerie van LNV en de sector op te stellen kottervisie en de uitvoering van de afspraken uit dit Akkoord worden goed op elkaar afgestemd. Om spanning tussen de kottervisie en dit Akkoord te voorkomen, wordt de visie in het NZO besproken voorafgaand aan vaststelling.
6.4 Partijen beschouwen investeringen in de aanpassing van de aard en omvang van de vloot als een onderdeel van de versterking van de natuurwaarden van de Noordzee.
6.5 Bij de verduurzaming en inkrimping van de vloot kan, aanvullend op andere beschikbare middelen, een beroep worden gedaan op het Transitiefonds. De aan Nederland toebedeelde quota blijven in Nederlands beheer. In de kottervisie zal bepaald worden hoe hiermee om te gaan.
6.6 Het Rijk en de Nederlandse visserijsector zetten zich in voor de ontwikkeling van een systeem van Fully Documented Fisheries videoregistratie en de inzet van het Black Box systeem als onderdeel van de aanpassing van de vloot. Verzamelde data worden gebruikt voor onderzoek naar de selectiviteit van visserij en naar drukfactoren voor kwetsbare soorten en voor het ontwikkelen en toepassen van
technieken voor het vergroten van selectiviteit. Nederland zet zich in Europees verband in voor alternatieven voor de aanlandplicht.
6.7 Voor vormen van meer toegepast onderzoek ten behoeve van de technische innovatie van de vloot ter uitvoering van dit Akkoord, kan een beroep worden gedaan op het Transitiefonds. Daarmee kan kennis en innovatie op het niveau van het schip beter worden gekoppeld.
Afspraken over soortenbescherming
Naast gebiedsbescherming is meer generieke soortenbescherming van belang voor langlevende en kwetsbare soorten, zoals zeevogels en bepaalde haaien- en roggensoorten. De afspraken in dit Akkoord intensiveren de meer generieke soortenbescherming als onderdeel van de ‘extra mijlen die we te gaan hebben op weg naar een gezonde Noordzee’.
6.8 Bestaande actie- en soortenbeschermingsplannen (bijvoorbeeld haaien, bruinvissen en zeevogels) worden uitgevoerd. Voortgang van de implementatie van de plannen wordt op een tweejaarlijkse basis geëvalueerd.
6.9 Er worden soortenbeschermingsplannen ontwikkeld en uitgevoerd voor kwetsbare soorten waaronder vogels, zeezoogdieren, vissen en bodemdieren die worden geïdentificeerd op basis van internationale richtlijnen en het KEC. Voor soorten die in het kader van het KEC reeds zijn geïdentificeerd als kwetsbaar voor windparken op zee worden plannen prioritair opgesteld (periode 2019-2022) en uitgevoerd (periode 2023-2030). Uiterlijk binnen twee jaar na het sluiten van dit Akkoord wordt een lijst vastgesteld met andere soorten waarvoor ook beschermingsplannen worden opgesteld en uitgevoerd, inclusief de tijdlijn waarop de planvorming plaatsvindt.
6.10 Soortenbeschermingsplannen zullen drukfactoren en generieke beschermingsmaatregelen beschrijven, zoals maatregelen gericht op voortplanting, voedsel en veiligheid en het aanpakken van bestaande bedreigingen. Deze factoren moeten in acht worden genomen en gemonitord bij bestaande en toekomstige ontwikkelingen op de Noordzee.
6.11 De soortenbeschermingsplannen worden door het ministerie van LNV in samenwerking met relevante maatschappelijke organisaties en wetenschappelijke instellingen opgesteld en aangeboden ter bespreking in het NZO. De Minister van LNV stelt de plannen vast. Voortgang van de implementatie van de plannen wordt op een tweejaarlijkse basis geëvalueerd.
6.12 Het opstellen en uitvoeren van de soortenbeschermingsplannen wordt in beginsel gefinancierd op basis van reguliere middelen. Voor additionele financiering kan een beroep op het Transitiefonds worden gedaan.
Afspraken over handhaving en veiligheid
Handhaving op zee is cruciaal voor de veiligheid en het vertrouwen van partijen in de uitvoering van dit Akkoord. Ondanks inspanningen van de Rijksoverheid schiet handhaving op zee nu vaak al tekort door capaciteitsproblemen. Door de toenemende drukte is handhaving de afgelopen jaren complexer en duurder geworden en deze trend zal zich de komende jaren voortzetten.
Partijen onderschrijven de noodzaak van additionele inspanning en financiering op het gebied van handhaving op zee. Het gaat hierbij zowel om extra mankracht en materieel, als om het gebruik van innovatieve technieken die een kwaliteitssprong in handhaving mogelijk maken. Dit is van belang om te zorgen dat welwillende partijen die een gezonde Noordzee vooropstellen geen slachtoffer worden van overtredingen door anderen. Daarnaast dient de veiligheid en bereikbaarheid voor de scheepvaart worden geborgd.
6.13 De veiligheid van Search and Rescue operaties moet gegarandeerd blijven door een adequaat door de Rijksoverheid gefinancierd SAR-systeem, zodat te allen tijde kan worden voldaan aan de vereisten van de Nota Maritieme Noodhulp.
6.14 De Rijksoverheid zet zich in internationaal verband in voor scheepvaartbegeleiding buiten de 12-mijlszone.
6.15 De Rijksoverheid zorgt voor een budget van de kustwachtorganisaties dat in overeenstemming is met de omvang van de nieuwe taken die voortvloeien uit dit Akkoord.
6.16 De gemeenschappelijke kustwachtorganisaties zetten in op onderzoek en innovatie ten behoeve van een kwaliteitssprong in handhaving.
7. Monitoring en onderzoek
De KNAW-klankbordcommissie en het Rijk is gevraagd om antwoord te geven op de vraag wat prioriteiten op het gebied van monitoring en onderzoek zijn ten behoeve van de uitvoering van dit Akkoord. Onderzoek en monitoring kunnen deels bekostigd worden uit het Transitiefonds. De onderzoeks- en monitoringsagenda in bijlage 2 van dit Akkoord onderbouwt de aanspraak op transitiefondsmiddelen. Bij de toewijzing van middelen dient onderscheid te worden gemaakt tussen meer fundamenteel en toegepast onderzoek en monitoring. Bij monitoring gaat het enerzijds om kennisvergaring ter opvulling van kennisleemtes over bijvoorbeeld voorkomens en gedrag van soorten als reactie op de veranderende Noordzee en anderzijds over de effectiviteit van maatregelen uit dit Akkoord. De resultaten van onderzoek en monitoring worden in een tweejaarlijkse ‘Staat van de Noordzee’ gepubliceerd, waarmee de voortgang richting een gezonde Noordzee transparant wordt gecommuniceerd.
Afspraken over onderzoek
7.1 Onderzoek wordt in beginsel gefinancierd uit de bestaande geldstromen33. Voor onderzoek dat rechtstreeks voortvloeit uit de in het akkoord gemaakte afspraken, kan een beroep op het Transitiefonds worden gedaan.
7.2 De in dit Akkoord opgenomen monitorings- en onderzoeksagenda is van belang voor het ontstaan van een gezamenlijke kennisbasis. Hiermee wordt bovendien versnippering van onderzoek en kennis voorkomen. Dit bevordert dat aanspraken voor onderzoek op het Transitiefonds verbonden blijven met de afspraken in dit Akkoord.
7.3 Alle data en onderzoeksresultaten volgend uit het Noordzeeakkoord worden
ontsloten volgens het ‘openbaar tenzij’ principe.
7.4 Het WOZEP-programma wordt voortgezet en geïntensiveerd. Er wordt afgestemd met het onderzoeksprogramma van dit Akkoord, om overlap en dubbelingen uit te sluiten.
7.5 Het Transitiefonds bepaalt op basis van de onderzoeksagenda van het NZO welke voorstellen voor financiering in aanmerking komen.
33 Bijvoorbeeld het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV), het Visserij innovatiefonds, het Wind op zee Ecologisch Programma (WOZEP), het Basis GMT en de programmalijn ecologische innovatie van het TKI WOZ.
Afspraken over monitoring
7.6 Monitoring wordt in beginsel gefinancierd uit de bestaande geldstromen. Voor
monitoringsprogramma’s of extra inspanningen die rechtstreeks voortvloeien uit in het akkoord aangegane verplichtingen, kan (aanvullend) een beroep op het Transitiefonds worden gedaan.
7.7 De kosten en baten van monitoring moeten op het niveau van de Noordzee worden gezien en besluiten hierover moeten worden genomen op basis van goede kennis van causale verbanden (‘most value for money’).
7.8 Het systematische monitoringsysteem voor vogels wordt geïntensiveerd zodat kan worden vastgesteld of gebieden aan de criteria van de vogelrichtlijn voldoen. Deze informatie over vogelaantallen en -soorten kan dan een meer actieve rol spelen in toekomstige besluiten over het Noordzeebeleid.
7.9 In het NZO worden afspraken gemaakt over een integraal en systematisch monitoringsprogramma door het Rijk, voor het meten van de gezondheid en ontwikkeling van zee- en kustvogelpopulaties en trekvogels, voor vleermuizen, benthos, vissen en zeezoogdieren, alsook het meten van cumulatieve effecten van alle menselijke activiteiten op deze soorten en op het ecosysteem als geheel, inclusief fysische, chemische en biologische factoren die haar functioneren mede bepalen. Elke 2 jaar publiceert de Rijksoverheid ‘de Staat van de Noordzee’, waarin wordt gerapporteerd over de effecten van toezicht en resultaten van deze monitoring, inclusief de beschikbare informatie over de commerciële visbestanden.
8. Governance
We zijn heel ver gekomen, maar een aantal punten vergt verdere uitwerking. Ook zijn er een aantal structurele punten. Alle geledingen in het NZO hebben daarom een voorkeur dit overleg voort te zetten na het bereiken van een Noordzeeakkoord. Daarmee is de overgang van het ‘raadplegen van
Schiphol op zee, eilanden, en onvoorziene groei in de
stakeholders’ naar een ‘op overeenstemming gericht overleg tussen Rijk en stakeholders’ ook voor het vervolg het uitgangspunt. Hiermee kan, ook na vaststelling van dit Akkoord, ingespeeld worden op ontwikkelingen die zich voordoen en die op de essentie van de gemaakte afspraken ingrijpen (bijvoorbeeld
zandbehoefte als gevolg van klimaatverandering). Ook is er in de uitvoering van dit Akkoord sprake van volgordelijkheid van afspraken waardoor verdere detaillering en operationalisering in de tijd van belang is. Er moeten aanpassingen kunnen worden gedaan op basis van voortschrijdend inzicht op basis van opgedane kennis en monitoring (adaptieve planning). Daarom verbinden partijen zich aan een geïnstitutionaliseerd Noordzeeoverleg (NZO) onder onafhankelijk voorzitterschap ter uitvoering van dit Akkoord en om gezamenlijk af te wegen of nieuwe ontwikkelingen moeten leiden tot bijstelling van de afspraken.
Afspraken over het instellen van het geïnstitutionaliseerde NZO
8.1 Het NZO wordt voorlopig op dezelfde juridische basis en samenstelling, onder de hoede van OFL en met een onafhankelijk voorzitter, voortgezet.
8.2 Zo ontstaat na afronding van fase 1 (tot stand brengen Akkoord) een fase 2 waarin in ieder geval het door OFL uit te brengen governance-advies wordt besproken. Over de andere, eventueel te behandelen onderwerpen, werkwijze en praktische vraagstukken in fase 2 zal de onafhankelijk voorzitter dan nadere voorstellen doen aan het NZO. Daar wordt dan net als bij de start van fase 1 gezamenlijk over besloten. Over het nodige budget voor fase 2 zal OFL met de betrokken ministeries overleg voeren.
8.3 In het door OFL uit te brengen governance-advies wordt een voorstel gedaan voor een definitieve vormgeving van het NZO, fase 3. Daarbij worden tenminste de volgende punten besproken:
• De voor- en nadelen van diverse juridische kaders;
• de taak, samenstelling, werkwijze en financiering van het definitieve NZO;
• plaatsbepaling van het NZO, waaronder de vraag of een constructie “onder de hoede” van OFL naar het oordeel van de OFL-voorzitters blijvend past bij de rol die OFL zelf wil vervullen;
• representatie van partijen;
• aard en positie van het Transitiefonds;
• borging van de monitorings- en onderzoeksagenda behorend bij het Noordzeeakkoord.
8.4 Stakeholders geven, totdat het governance-advies van OFL is uitgebracht, publiekelijk geen steun aan de gedachte van een Noordzeecommissaris, in de wetenschap dat deze variant in het OFL-advies nader zal worden afgewogen.
8.5 OFL bevordert een op consensus gericht overleg in het NZO over het uit te brengen advies. Mocht die consensus niet lukken, dan wordt het advies door OFL toch uitgebracht onder vermelding van alle relevante overwegingen van overheid en stakeholders.
Afspraken over de functie van het geïnstitutionaliseerde NZO
8.6 Kernbeslissingen van de overheid ten aanzien van de Noordzee worden in het NZO besproken ten behoeve van op consensus gericht overleg, alvorens ze worden voorgelegd aan de Tweede Kamer.
8.7 Het NZO schept het kader waarbinnen uit het akkoord voortvloeiend wetenschappelijk onderzoek vanuit het Transitiefonds (mede) kan worden gefinancierd. Hierbij wordt het NZO ondersteund door een onafhankelijke wetenschappelijke klankbordcommissie die in overleg met de KNAW wordt samengesteld.
8.8 Partijen die vertegenwoordigd zijn in het geïnstitutionaliseerde Noordzeeoverleg verplichten zich eerst consensusgericht overleg te voeren binnen het NZO, alvorens zij gebruik maken van formele mogelijkheden tot verweer tegen besluiten van de overheid.
8.9 Partijen bezien of lopende, door hen ingediende bezwaren, op basis van dit Akkoord behoren te worden ingetrokken. In geval van twijfel wordt het onderwerp geagendeerd in het NZO.
9. Transitiefonds
Op de Noordzee vinden, zoals beschreven, drie grote transities plaats: de natuurtransitie, de voedseltransitie en de energietransitie. De innerlijke verwevenheid tussen deze drie transities vraagt om samenhangend Noordzeebeleid, ook om te voorkomen dat er blijvende onbalans tussen de verschillende functies optreedt. De structuur van de bestaande geldstromen leidt niet vanzelfsprekend tot die beoogde samenhang. Het Transitiefonds moet ervoor zorgen dat deze onbalans wordt opgelost en in de toekomst wordt voorkomen. Het beleid dat het fonds voert zal daartoe gericht en selectief moeten zijn. Dit wordt met de afspraken over de scope van het fonds afgebakend.
Afspraken over de scope van het Transitiefonds
9.1 Transities beschrijven een omslag en bijdragen uit het fonds moeten aantoonbaar helpen die omslag te realiseren.
9.2 Aanvragers dienen eerst een beroep te doen op beschikbare reguliere middelen buiten het fonds. Het moet duidelijk zijn dat bestaande subsidiestromen en begrotingsmiddelen niet toereikend zijn. Dit sluit claims van individuen op het fonds niet uit.
9.3 Om voor een bijdrage uit het fonds in aanmerking te komen dient aangetoond te worden dat de middelen de samenhang tussen de transities bevorderen, al sluit dat niet uit dat sommige bijdragen in hoofdzaak binnen één van de transities worden besteed.34
9.4 Aanvragers moeten inzicht geven in de termijn waarop het beoogde effect zal optreden.
9.5 Bij de beoordeling van aanvragen dient de proportionaliteit in relatie tot het totale budget van het Transitiefonds te worden afgewogen; dat geldt ook voor kosteneffectiviteit.
9.6 In beginsel is financiering vanuit het fonds niet beschikbaar voor aanvragen die voorvloeien uit erkende overheidstaken dan wel wettelijke verplichtingen. Dat geldt ook voor aanvragen die voortvloeien uit algemeen aanvaard ondernemersrisico.
9.7 De toekenning van gelden dient onafhankelijk te geschieden.
9.8 Het fonds heeft een loketfunctie waarbij de doelstellingen (samenhang in transities) scherp worden bewaakt, zonder dat het fonds zelf eigen initiatieven neemt of programma’s ontwikkelt.
34 Soms zijn middelen die elders worden besteed kosteneffectiever dan besteding in het domein van de aanvrager (opportunity costs). Geld besteed aan de kust ten bate van vogels op zee kan effectiever zijn dan maa tregelen op zee.
9.9 Het fonds maakt gebruik van een project- en planmatig aanpak om te voorkomen dat er enkel reactief gehandeld wordt.
9.10 Behandeling door het Rijk en besluitvorming over de vervolgstructuur en het feitelijk functioneren van het fonds zijn uiterlijk eind 2019 afgerond zodat de voor de uitvoering van dit Akkoord benodigde financiering op tijd beschikbaar is.
9.11 Uitfasering van visserijschepen mag niet leiden tot intensivering van visserijinspanning. Voorshands worden conclusies hierover uit de Kottervisie afgewacht.
Afspraken over het instellen van het Transitiefonds
9.12 Er komt een Transitiefonds, met een planperiode van zes jaar, op basis van de afspraken die in het Akkoord worden vastgelegd.
9.13 De vormgeving van het Fonds, de juridische inbedding en de beoogde werkwijze maken onderdeel uit van het governance-advies van OFL.
10. Uitvoering
Dit hoofdstuk gaat over de borging van afspraken nadat het akkoord is gesloten, zodat zicht ontstaat op de concrete uitvoering van de gemaakte afspraken. Ook de internationale dimensie wordt hier besproken. Nederland deelt de Noordzee met zeven andere landen. Veel afspraken vragen daarom in de volgende fase om internationale afstemming.
Afspraken over uitvoering
10.1 De afspraken uit dit Akkoord worden geborgd doordat zij de basis vormen voor formele beleidsdocumenten waaronder in ieder geval de Strategische Agenda Noordzee 2030 en het Programma Noordzee 2022-2027 en het bijbehorende uitvoeringsprogramma.
10.2 Partijen willen bijdragen aan een positieve afloop van de staatssteuntoets bij de plannen voor de kottervisserij.
Afspraken over internationale afstemming
10.3 In het proces naar een Programma Noordzee 2022-2027 zal actief inbreng gevraagd worden van de buurlanden en andere relevante Noordzeestaten, omdat grensoverschrijdende effecten op hun zeegebied niet uit te sluiten zijn en, andersom, hun plannen mogelijkerwijs op ons deel van de Noordzee een effect kunnen hebben. Dit geldt zeker ook voor effecten van activiteiten op beschermde soorten (zeezoogdieren en zeevogelsoorten) die afhankelijk zijn van het ecosysteem in het zuidelijk deel van de Noordzee. De accumulatie van de effecten van al deze plannen en projecten moet tegen het licht gehouden worden van het functioneren van het hele ecosysteem Noordzee. In de Strategische Milieubeoordeling (planMER) van het ontwerp Programma Noordzee 2022-2027 zal expliciet aandacht zijn voor mogelijke grensoverschrijdende effecten en deze bevindingen worden gedeeld met deze buurlanden.
10.4 In de EU gesponsorde samenwerkingsprojecten NorthSee en SEANSE wordt gezamenlijk met de Noordzeebuurlanden gewerkt aan de verbetering van de kennis van het grensoverschrijdende ecosysteem van de Noordzee en de cumulatieve effecten van menselijk gebruik hierop. Er wordt ook gewerkt aan meer coherentie in de benaderingen van deze effecten. Deze projecten richten zich op deelaspecten van het gebruik, met name duurzame energieopwekking en scheepvaart. Ons land werkt samen met negen buurlanden rondom de Noordzee in de North Sea Energy Cooperation om van elkaar te leren, plannen beter op elkaar af te stemmen en gezamenlijke grootschalige multinationale windparken mogelijk te maken. In het kader van de versnelde aanwijzing van parken in andere delen dan de zuidelijke Noordzee, zal Nederland de samenwerking met Duitsland, Denemarken en de UK intensiveren in 2020. Nederland zal in de samenwerking met de andere Noordzeekuststaten op het gebied van energie het
voortouw nemen om te verzekeren dat de ecologie zwaarwegend wordt meegenomen bij de planning en uitvoering van energieopwekking in de regio, inclusief cumulatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden.
10.5 In de kaders van KRM en OSPAR zet Nederland op gebied van assessments in op meer grensoverschrijdende kennis over de toestand van en invloed van gebruik op soorten, habitats en voedselweb, inclusief het vraagstuk van het netwerk van samenhangende beschermde gebieden en internationale migratie routes, zwemroutes, foerageer routes en paaigebieden, en (cumulatieve) effecten van gebruik. Nederland streeft een efficiënte, gecoördineerde monitoring na door gebruik te maken van elkaars schepen en combineren van activiteiten en toepassen van innovaties (zoals satellieten). Ten aanzien van doelen en maatregelen op de Noordzee ligt wat Nederland betreft het accent op het agenderen en aangaan van allianties op het gebied van het tegengaan van effecten van visserij op het ecosysteem, plastic soep, onderwatergeluid en van cumulatieve effect van windparken.
Bijlage 1: Brief met verzoek om opzetten van Noordzeeoverleg
Bijlage 2: Onderzoeks- en monitoringsagenda
De tekst van deze bijlage kan naar verwachting worden nagezonden, dan wel worden rondgedeeld tijdens de vergadering.
Bijlage 3: Internationaalrechtelijke context
• De grenzen van het Nederlandse deel van de Noordzee hebben bestuurlijke betekenis, maar gebruik, de natuur of het ecosysteem zijn grensoverschrijdend. Doelstellingen, afspraken, verplichtingen en samenwerking doen zich dan ook voor op verschillende schaalniveaus en in verschillende gremia. Een overzicht met de belangrijkste samenwerkingsverbanden en verplichtingen zijn:
- VN niveau: Sustainable Development Goals; Klimaatakkoord Parijs; Oceanenbeleid; het biodiversiteitsverdrag; United Nations Convention on the Law of the Sea (UNCLOS, scheepvaartveiligheid en toegankelijkheid) en afspraken in het kader van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO);
- Europees niveau: Kaderrichtlijn Xxxxxxx Xxxxxxxxx; Richtlijn Maritieme Ruimtelijk Plan; Gemeenschappelijk Visserijbeleid; Natura 2000 / Vogel- en Habitatrichtlijnen; CO2 emissie reductiedoelstellingen; Blue Growth Strategie; Duurzame energiebeleid;
- Regionaal niveau, OSPAR: Bescherming milieu van Noord Oost Atlantische Oceaansysteem inclusief de Noordzee (veelal via KRM implementatie). Andere relevante verdragen op regionaal niveau zijn ASCOBANS (bescherming walvisachtigen); AEWA (bescherming watervogels waaronder de meeste zeevogels in de Noordzee) en andere relevante instrumenten vastgesteld in het kader van het verdrag van Bonn inzake de bescherming van migrerende diersoorten en Bonn- Agreement (incidentenbestrijding);
- Noordzeelanden: Politieke verklaring Samenwerking op het gebied van duurzame energieopwekking en het daaraan gekoppelde EU gesteunde project SEANSE; het Interreg project NorthSee;
- Bilaterale uitwisseling: deze vindt op overheidsniveau nu vooral plaats met België en Duitsland.
• Vanuit de Kaderrichtlijn Xxxxxxx Xxxxxxxxx ligt er voor alle Europese landen een verplichting tot het implementeren van de ecosysteemgerichte benadering voor een duurzaam gebruik van de zee. OSPAR biedt het organisatorisch raamwerk van een zeeverdrag waarvan volgens de KRM gebruik gemaakt moet worden om tot een internationaal gecoördineerde aanpak te komen voor het doen van assessments, het stellen van doelen en nemen van maatregelen. In de KRM zitten ook de doelstellingen en indicatoren voor VHR, KRW en GVB (geoperationaliseerd via een commissiebesluit). Voor al deze thema’s zijn zowel binnen de EU als OSPAR (en andere regionale zeeverdragen) werkgroepen opgericht.
• Vanuit de Richtlijn Maritieme Ruimtelijk Planning is er de verplichting om grensoverschrijdende aspecten met buurlanden af te stemmen. Denk daarbij aan scheepvaartroutes, kabels en leidingen, windparken maar ook de cumulatie van (grensoverschrijdenden) effecten zoals onderwatergeluid of de effecten op migrerende vogels. Er is een directe verplichting in de richtlijn buurlanden te consulteren indien er mogelijk grensoverschrijdende effecten van beleid en beheer zijn. Dit is ook een verplichting uit het ESPOO verdrag.
Bijlage 4: Terms of Reference voor onderzoek naar gaswinning op de Noordzee in relatie tot het Akkoord van Parijs
• De recentste inzichten van het IPCC aangaande de internationaal geaccepteerde urgentie van klimaatverandering.
• Het feit dat het akkoord van Parijs beschrijft dat ontwikkelde landen een grotere bijdrage leveren aan het terugdringen van CO2 uitstoot dan ontwikkelingslanden.
• De afspraken in het Nederlandse Klimaatakkoord, onder andere aangaande de condities waaronder CCS en biomassa ingevoerd worden.
• Het wereldwijd beschikbare koolstofbudget dat beschikbaar is om met grote zekerheid aan de Parijsdoelstellingen te voldoen en hoe dit budget eerlijk verdeeld zou moeten
worden tussen landen, wat dat betekent voor de CO2 uitstoot van het Nederlandse gasverbruik.
• Scenario’s ontwikkelen waarbij het 80% zeker is dat de 1,5 graden gehaald zal worden
en 100% zeker is dat de 2 graden grens gehaald zal worden en die doorvertalen naar wat deze scenario’s betekenen voor het Nederlandse koolstofbudget en welke reductie dat vereist.
Bijlage 5: Seismisch onderzoeksprogramma en vervolgstappen
• De gegevens uit het gezamenlijk seismisch onderzoeksprogramma zullen samen met reeds bekende gegevens als basis dienen voor het bepalen van de minimale geluidsniveaus die nodig zijn om de benodigde informatie over de opsporing en winning van koolwaterstoffen te verkrijgen35. Deze resultaten dienen samen met reeds bekende gegevens als leidend voor de Best Beschikbare Technieken van de sector.
• Minimale impact op de natuur betekent toepassing van de minst natuur-belastende uitvoering van een 3D seismisch onderzoek waarbij nog resultaat behaald kan worden, overeenkomstig het best beschikbare techniek-principe. De operator van het 3D seismisch onderzoek maakt daarom vooraf een analyse van het laagst mogelijke geluidsniveau waarbij de beoogde resultaten bereikt worden. Er wordt niet meer geluid geproduceerd dan noodzakelijk om de beoogde informatie te verzamelen.
• Tijdens het 3D seismisch onderzoek wordt gemonitord of met het geluidniveau het beoogde resultaat behaald wordt, zo nodig wordt het geluidsniveau aangepast. Het bijbehorende propagatiemodel wordt geverifieerd.
• De natuur- en milieuorganisaties zeggen hun medewerking toe aan het
onderzoeksprogramma. Voor dit onderzoek kunnen de betrokken NGO’s een onafhankelijke expert toevoegen voor de begeleiding van de methode, uitvoering en monitoring van dit onderzoek.
• Als er op de Nederlandse Noordzee andere 3D seismische onderzoeken worden uitgevoerd voordat de resultaten van het onderzoek bekend en verwerkt zijn, zal de betreffende partij een soortgelijk onderzoek doen voor het ijken van de minimale benodigde geluidsniveaus, vanuit de doelstelling om verstoring van natuur zoveel mogelijk te beperken.
• De terms of reference van het (de) onderzoek(en) wordt(en) in samenspraak met de partijen vastgesteld. Het betreft een transparant en toetsbaar onderzoeksproject. De vaststelling van de geluidsniveaus vindt plaats in het Noordzee overleg.
• Het 3D seismisch onderzoek vindt plaats bij een bepaalde waterdiepte en met het oog op een bepaalde geologisch formatiediepte. Voor 3D seismische onderzoeken met een andere waterdiepte of een ander beoogd geologische formatiediepte kan het mogelijk zijn een aanpassing te maken van de geformuleerde geluidsniveaus. In ieder geval zal de operator vooraf het laagst mogelijke geluidsniveau waarbij de beoogde resultaten bereikt worden vaststellen.
• Het is niet op voorhand uit te sluiten dat bij toepassing van Best Beschikbare Technieken het 3D seismische onderzoek nog steeds leidt, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, tot geluidsverstoring waardoor de natuurlijke kenmerken van de nabijgelegen Natura 2000-gebieden kunnen worden aangetast, dan wel dat dit leidt tot het verstoren, doden en/of beschadigen van de strikt beschermde diersoorten.
• Om natuurschade, en in het bijzonder fysieke schade en gedragsverandering te voorkomen, worden ook de voor de betreffende soorten de meeste recente wetenschappelijke inzichten van gehoor- en gedragsdrempelwaarden in acht genomen tijdens aanvragen om vergunningen ingevolge de Wet natuurbescherming en andere relevante regel- en wetgeving.
• Uitgangspunt is dat partijen altijd eerst in vooroverleg gaan voordat aanvragen voor seismische surveys worden ingediend. Mocht er een indicatie zijn dat, ondanks het toepassen van Best Beschikbare Technieken met minimale geluidsniveaus, schade aan beschermde natuurwaarden niet kan worden voorkomen, dan zullen partijen eerst met elkaar over de situatie overleggen en naar een oplossing zoeken. Mocht dat niet tot een oplossing leiden, dan wordt de situatie voorgelegd aan het Noordzeeoverleg om te proberen bij consensus een oplossing te vinden voordat een vergunning wordt verleend en eventueel formele rechtsmiddelen worden gebruikt.
35 Partijen verwachten dat de gegevens uit dit onderzoek in de tweede helft van 2021 beschikbaar zijn.
• Als de vergunningen worden verleend, dienen tenminste de vastgestelde geluidsniveaus die zijn gebaseerd op Best Beschikbare Technieken, in acht genomen te worden.