Associatieovereenkomst tussen
Associatieovereenkomst tussen
de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland, vertegenwoordigd door de voorzitter en secretaris van het Comité en
de Protestantse Kerk in Nederland, vertegenwoordigd door de preses en scriba van de generale xxxxxx.
HOOFDSTUK I. ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1. Doel
1. Deze overeenkomst betreft de geloofs- en kerkgemeenschap tussen de Bond van Vrije Evangeli- sche Gemeenten in Nederland en de Protestantse Kerk in Nederland,
waartoe door de daartoe bevoegde organen van de beide kerkgenootschappen (hierna: kerken) is besloten nadat de procedure is gevolgd die daarvoor in de van toepassing zijnde bepalingen van de statuten van de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland en van de kerkorde van de Protestantse Kerk in Nederland is voorgeschreven.
2. De Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland en de Protestantse Kerk in Nederland regelen met deze overeenkomst de wijze waarop
- aan de geloofs- en kerkgemeenschap tussen beide kerken wordt vormgegeven en
- aan de samenwerking ter plaatse door tot de beide kerken behorende gemeenten verder in- houd kan worden gegeven.
3. In deze overeenkomst zijn vastgelegd de bij de associatie behorende wederzijdse rechten en ver- plichtingen,
- als bedoeld in art. 15 van het Huishoudelijk Reglement van de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland en
- als bedoeld in ord. 14-5-2 van de kerkorde van de Protestantse Kerk in Nederland.
Artikel 2. Gezamenlijke geschiedenis
1. De Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland en de Protestantse Kerk in Nederland
- hebben een samenwerking als bedoeld in art. 15 van het Huishoudelijk Reglement van de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland c.q.
- onderhouden - met ingang van 1 mei 2004 - bijzondere betrekkingen als bedoeld in ord. 14-4 van de kerkorde van de Protestantse Kerk in Nederland.
2. De Protestantse Kerk in Nederland zet daarmee de relaties voort, zoals die voordien bestonden, te weten
- de bijzondere betrekkingen met de Nederlandse Hervormde Kerk naar het bepaalde in ord. 20-3 van de Hervormde Kerkorde, zoals deze sinds 1978 werden onderhouden en in 1998 zijn verruimd alsmede
- de betrekkingen met de Gereformeerde Kerken in Nederland naar het bepaalde in art. 128 lid 1 van de Gereformeerde Kerkorde, waartoe door de generale xxxxxx xxx Xxxxxxxx in 1981 is besloten en die door de generale synode van Goes 1997 zijn aangepast.
Artikel 3. Overeenstemming in geloof en kerkorde
1. De Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland en de Protestantse Kerk in Nederland hebben een wezenlijke overeenstemming in belijden als bedoeld in art. 15 lid 2 van het Huishou- delijk Reglement van de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland resp. genoegza- me overeenstemming in geloof en kerkorde als bedoeld in ord. 14-5 van de kerkorde van de Pro- testantse Kerk in Nederland om tot een associatie te komen.
2. De overeenstemming als bedoeld in lid 1 blijkt uit het volgende
- bij het aangaan van de bijzondere betrekkingen tussen de Bond van Vrije Evangelische Ge- meenten in Nederland en de Nederlandse Hervormde Kerk is reeds overwogen dat beide ge- loofsgemeenschappen zich over de historische scheiding heen bewegen in dezelfde reforma- torische traditie: ‘Daarom geloven wij dat het in onze kerken en gemeenten om hetzelfde heil gaat en om de dienst van dezelfde Heer’;
- bij het besluit betreffende de samenwerking tussen de Bond van Vrije Evangelische Gemeen- ten in Nederland en de Gereformeerde Kerken in Nederland is overwogen dat er een wezen- lijke overeenstemming bestaat ‘in het belijden van Xxxxx Xxxxxxxx als Heer en Zaligmaker naar de Schriften’;
- de bijzondere betrekkingen en samenwerking omvatten mede het openstellen van de kansel in de beide kerken en de wederzijdse erkenning van het ambt van predikant.
3. Zowel de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland als de Protestantse Kerk in Ne- derland hebben een vergelijkbare kerkstructuur, met dien verstande dat
- de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland daarbij presbyteraal-congregationa- listisch is in deze zin dat er - bij de waarde die gehecht wordt aan de zelfstandigheid van de gemeenten - tegelijkertijd het besef is dat de gemeenten er niet zonder elkaar zijn en een ver- antwoordelijkheid hebben voor elkaar en voor de bovenplaatselijke taken, terwijl
- de Protestantse Kerk in Nederland een presbyteriaal-synodale kerkregering kent, waarbij de meerdere vergaderingen leiding geven aan het leven en werken van de kerk in haar bredere verbanden, maar waarbij tevens een groot accent ligt op de eigen verantwoordelijkheid van (de kerkenraad van) de plaatselijke gemeente.
Artikel 4. Kerkrechtelijke bepalingen
Het bepaalde in de statuten en het huishoudelijk reglement van de Bond van Vrije Evangelische Ge- meenten in Nederland resp. in de kerkorde van de Protestantse Kerk in Nederland blijft van toepas- sing voor de onderscheiden onderdelen, vergaderingen, organisaties etc. van de beide kerken,
met dien verstande dat daaraan in deze overeenkomst een nadere invulling wordt gegeven voor wat betreft de samenwerking op plaatselijk en bovenplaatselijk niveau.
HOOFDSTUK II. LEDEN
Artikel 5. Gastleden
1. Leden van gemeenten die behoren tot de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland kunnen op hun verzoek - met inachtneming van de van toepassing zijnde bepalingen van de sta- tuten van de Bond - door de kerkenraad van een gemeente van de Protestantse Kerk in Neder- land als gastlid in deze gemeente worden ingeschreven.
Leden van gemeenten die behoren tot de Protestantse Kerk in Nederland kunnen op hun verzoek
- met inachtneming van de van toepassing zijnde bepalingen van de kerkorde van de Protestantse Kerk in Nederland - door de kerkenraad van een gemeente van de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland als gastlid in deze gemeente worden ingeschreven.
2. Leden van de kerken die met inachtneming van het bepaalde in lid 1 in een gemeente als gastlid zijn ingeschreven, kunnen aan het leven en werken van deze gemeente deelnemen als waren zij leden van de gemeente.
Deze gastleden hebben in de desbetreffende gemeente op dezelfde wijze als de leden van de gemeente actief en passief kiesrecht, ook als in de verkiezingsregeling van deze gemeente daarin voor gastleden in het algemeen niet is voorzien.
Gastleden kunnen in de Protestantse Kerk in Nederland niet worden afgevaardigd naar meerdere vergaderingen.
Artikel 6. Attestaties
1. Leden van gemeenten die behoren tot de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland kunnen - op hun verzoek en na overlegging van een door de kerkenraad van de desbetreffende gemeente afgegeven attestatie - door de kerkenraad van een gemeente van de Protestantse Kerk in Nederland worden ingeschreven als lid van deze gemeente en daarmee van de Protestantse Kerk in Nederland.
Leden van gemeenten die behoren tot de Protestantse Kerk in Nederland kunnen - op hun ver- zoek en na overlegging van een door de kerkenraad van de desbetreffende gemeente afgegeven attestatie - door de kerkenraad van een gemeente van de Bond van Vrije Evangelische Gemeen- ten in Nederland worden ingeschreven als lid van deze gemeente.
HOOFDSTUK 3. GEMEENTEN
Artikel 7. Samenwerking
1. De kerkenraad van een Vrije Evangelische Gemeente en de kerkenraad van een gemeente van de Protestantse Kerk in Nederland kunnen besluiten ter plaatse een nauwe samenwerking aan te gaan op verschillende terreinen van het gemeentelijk leven.
2. Een besluit tot zulk een samenwerking, waarin is vastgelegd welke arbeid geheel of gedeeltelijk onder gemeenschappelijke verantwoordelijkheid zal worden verricht, wordt genomen
- door de ledenvergadering van de Vrije Evangelische Gemeente, op voorstel van de kerken- raad,
- door de kerkenraad van de gemeente, behorend tot de Protestantse Kerk in Nederland, nadat de leden van de gemeente daarin gekend en daarover gehoord zijn.
3. De kerkenraden besluiten tot het houden van zoveel gezamenlijke vergaderingen als zij met het oog op de samenwerking van de gemeenten wenselijk achten.
4. Als de samenwerking meer omvat dan het houden van gezamenlijke vergaderingen als bedoeld in lid 3 en het beleggen van gemeenschappelijke kerkdiensten als bedoeld in artikel 8, worden het besluit tot zulk een samenwerking en de daartoe opgestelde overeenkomst
- voor wat betreft de Vrije Evangelische Gemeente, ter kennisneming toegezonden aan het Comité van de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland,
- voor wat betreft de gemeente behorend tot de Protestantse Kerk in Nederland, ter goedkeu- ring voorgelegd aan de classicale vergadering van de classis waartoe de gemeente behoort.
Artikel 8. Gemeenschappelijke kerkdiensten
1. De kerkenraden kunnen besluiten tot het houden van gemeenschappelijke kerkdiensten. Deze gemeenschappelijke kerkdiensten staan onder gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van de beide kerkenraden.
2. In gemeenschappelijke kerkdiensten kunnen voorgaan zij die in de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland of in de Protestantse Kerk in Nederland bevoegd zijn tot het voorgaan in erediensten, naar de bevoegdheden die deze voorgangers in de eigen kerk hebben.
3. Het houden van gemeenschappelijke kerkdiensten kan ook de bediening van doop en avondmaal omvatten, indien de kerkenraden overeenstemming hebben verkregen inzake de toelating tot de doop en de deelname aan het avondmaal.
4. Degene die in een gemeenschappelijke kerkdienst wordt gedoopt, wordt als dooplid ingeschreven in het register van één van de betrokken gemeenten, op aanwijzing van de gedoopte resp. van de ouders of verzorgers.
5. Degene die in een gemeenschappelijke kerkdienst openbare belijdenis van het geloof heeft afge- legd, wordt als belijdend lid ingeschreven in het ledenregister van één van de betrokken gemeen- ten, op aanwijzing van de betrokkene.
6. Ingeval van de inzegening van een huwelijk van man en vrouw in een gemeenschappelijke kerk- dienst worden de namen van hen van wie het huwelijk is ingezegend, ingeschreven in het trouw- boek van de gemeente van de kerk, waar zij (of één van hen) ingeschreven zijn.
7. Voor het zegenen van een andere levensverbintenis in een gemeenschappelijke kerkdienst die- nen de betrokken kerkenraden tevoren overeenstemming te bereiken ten aanzien van het zege- nen van een andere levensverbintenis.
8. Ambtsdragers kunnen in een gemeenschappelijke kerkdienst worden bevestigd tot ambtsdrager in een van de bij een gemeenschappelijke kerkdienst betrokken gemeenten, nadat zij in die gemeen- te volgens de aldaar geldende regels daartoe geroepen zijn.
Artikel 9. Vereniging van gemeenten
1. Een Vrije Evangelische Gemeente en een gemeente van de Protestantse Kerk in Nederland kun- nen - met instemming van de jaarvergadering van de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland en van de kleine synode van de Protestantse Kerk in Nederland - verenigen tot een protestantse gemeente, die onderdeel is van de Protestantse Kerk in Nederland.
2. Een besluit tot vereniging als bedoeld in lid 1 kan alleen worden genomen door
- de ledenvergadering van de Vrije Evangelische Gemeente, op voorstel van de kerkenraad van deze gemeente en
- de kerkenraad van de gemeente van de Protestantse Kerk in Nederland, nadat de leden van deze gemeente daarin gekend en daarover gehoord zijn en
nadat (het breed moderamen van) de classicale vergadering van de classis waartoe de gemeente van de Protestantse Kerk in Nederland behoort, is gehoord.
3. Het bepaalde in lid 1 en 2 is van overeenkomstige toepassing op wijkgemeenten, met dien ver- stande dat in dat geval een besluit als bedoeld in lid 1 eveneens medewerking en goedvinden be- hoeft van de betrokken algemene kerkenraad.
4. De vorming van een protestantse gemeente naar het bepaalde in lid 1
- gaat gepaard, voor wat de Vrije Evangelische Gemeente betreft, met de beëindiging van het lidmaatschap van de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland, een en ander met inachtneming van het bepaalde in art. 6 lid 5 van de statuten en in art. 1b van het Huis- houdelijk Reglement van de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland en
- vindt voor het overige plaats met inachtneming van het bepaalde in ordinantie 2-12 van de kerkorde van de Protestantse Kerk in Nederland.
5. De protestantse gemeente die naar het bepaalde in dit artikel is gevormd, is bevoegd betrekkin- gen te onderhouden met, deel te nemen in en/of als waarnemer op te treden bij organen resp. or- ganisaties van de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten, volgens afspraken die daarover door het Comité van de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland en de kleine synode van de Protestantse Kerk in Nederland bij het besluit als bedoeld in lid 1 ten aanzien van de des- betreffende gemeente worden gemaakt.
HOOFDSTUK IV. PREDIKANTEN EN GEMEENTELIJK / KERKELIJK WERKERS
Artikel 10. Wederzijdse erkenning opleiding en ambt
1. De Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland en de Protestantse Kerk in Nederland erkennen over en weer de opleiding tot predikant en het ambt van predikant in de partnerkerk.
2. Predikanten en emeriti-predikanten van de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland en predikanten van de Protestantse Kerk in Nederland alsmede diegenen die in de Protestantse Kerk in Nederland de bevoegdheid tot de bediening van Woord en sacramenten hebben behou- den, zijn bevoegd
- tot de bediening van Woord en sacramenten en
- tot het verrichten van andere ambtelijke werkzaamheden in de partnerkerk, waartoe ook be- hoort de ordening c.q. de bevestiging van predikanten,
een en ander met inachtneming van het overigens in deze overeenkomst bepaalde.
3. De wederzijdse erkenning omvat niet de bevoegdheid om voor te gaan in kerkdiensten, verleend aan anderen dan degenen als bedoeld in lid 2.
Preekconsenten, verleend krachtens de eigen regelingen van de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland resp. van de Protestantse Kerk in Nederland, hebben geen geldigheid in de partnerkerk.
Artikel 11. Verrichten van predikantswerkzaamheden in een gemeente van de partnerkerk
1. Predikanten van de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland en van de Protestant- se Kerk in Nederland kunnen worden uitgenodigd een gemeente van de partnerkerk als consulent bij te staan, een en ander naar de bepalingen die van toepassing zijn voor de desbetreffende ge- meente.
2. Predikanten en emeriti-predikanten van de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland kunnen worden uitgenodigd tot het verrichten in een gemeente van de Protestantse Kerk in Ne- derland van
a. hulpdiensten als bedoeld in ord. 3-27-5 dan wel
b. het dienstwerk van een predikant als bedoeld in ord. 3-27-6,
een en ander met inachtneming van het bepaalde in ord. 3-27-5 resp. 3-27-6 van de kerkorde van de Protestantse Kerk in Nederland, met dien verstande dat de daarin genoemde termijn van ten hoogste vier jaar niet van toepassing is.
3. Predikanten van de Protestantse Kerk in Nederland alsmede diegenen die in de Protestantse Kerk in Nederland de bevoegdheid tot de bediening van Woord en sacramenten hebben behouden, kunnen worden uitgenodigd in een gemeente, behorend tot de Bond van Vrije Evangelische Ge- meenten in Nederland, ambtswerkzaamheden uit te oefenen, een en ander met inachtneming
van het bepaalde in art. 2 lid 2 Rechtspositieregeling Predikanten van de Bond van Vrije Evangeli- sche Gemeenten in Nederland.
4. Alvorens wordt overgegaan tot het verlenen van een opdracht tot het verrichten van werkzaamhe- den als bedoeld in lid 2 sub b resp. lid 3 vergewist het moderamen van de generale synode van de Protestantse Kerk in Nederland resp. het Comité van de Bond van Vrije Evangelische Ge- meenten in Nederland zich ervan dat de desbetreffende predikant
- voldoende op de hoogte is van het leven en werken van (gemeenten van) de partnerkerk en
- er anderszins geen belemmeringen zijn deze opdracht te verlenen.
5. Degene die naar het bepaalde in lid 2 of lid 3 van dit artikel werkzaam is in een gemeente van de partnerkerk ontvangt voor de werkzaamheden de vergoeding, die daarvoor in de partnerkerk is vastgesteld.
6. Een predikant die verbonden is aan een Vrije Evangelische Gemeente, resp. een gemeente van de Protestantse kerk in Nederland kan - met goedvinden en medewerking van de (algemene en wijk-) kerkenraad van deze gemeente - op verzoek van een (algemene en wijk-) kerkenraad van een gemeente van de partnerkerk worden gedetacheerd om in de laatstgenoemde gemeente voor een nader overeen te komen deel van de werktijd naar het bepaalde in lid 2 resp. lid 3 werkzaam te zijn.
7. Een detachering naar het bepaalde in lid 6 vindt plaats met inachtneming van het volgende:
a. indien de predikant als bedoeld in lid 6 in een deel van de volledige werktijd werkzaam is, kan de kerkenraad van de gemeente, waaraan de predikant verbonden is, de werktijd van de pre- dikant voor de duur van de detachering uitbreiden; ten aanzien van deze uitbreiding van werk- tijd is - voor wat betreft een predikant van de Protestantse Kerk in Nederland - het bepaalde in ord. 3-18 niet van toepassing;
b. bij detachering blijft - voor zover in dit artikel niet anders is bepaald - de rechtspositieregeling die voor de predikant geldt, van toepassing;
c. de gemeente, waar de predikant is gedetacheerd, vergoedt aan de gemeente waaraan de predikant is verbonden, een evenredig deel van de totale traktements- en pensioenlasten;
d. de afspraken met betrekking tot de detachering worden vastgelegd in een overeenkomst, die wordt opgesteld volgens het model dat daarvoor is vastgesteld in de Protestantse Kerk in Ne- derland;
e. het bepaalde in de leden 6 en 7 is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van predikan- ten in algemene dienst of met een bijzondere opdracht.
8. Indien zich ten aanzien van degene die naar het bepaalde in lid 2 of lid 3 van dit artikel werkzaam is in een gemeente van de partnerkerk, de noodzaak voordoet van een onderzoek in het kader van ongeschiktheid ter plaatse dan wel de kerkelijke tucht, wordt door het Comité van de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland en het moderamen van de generale synode van de Protestantse Kerk in Nederland tezamen bepaald welke procedure - van de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland dan wel van de Protestantse Kerk in Nederland - wordt gevolgd.
9. Indien degene die naar het bepaalde in lid 2 sub b of lid 3 werkzaam is in een gemeente van de partnerkerk, een opdracht aanvaardt tot het verrichten van deze werkzaamheden in een volgende gemeente van de partnerkerk, dient betrokkene in beginsel over te gaan naar de partnerkerk, een en ander met inachtneming van het bepaalde in artikel 13, teneinde aldus predikant in volle rech- ten te worden in de partnerkerk.
Artikel 12. Predikanten verbonden aan samenwerkende gemeenten
1. Een Vrije Evangelische Gemeente behorend tot de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland en een gemeente behorend tot de Protestantse Kerk in Nederland, die een structurele samenwerking hebben als bedoeld in artikel 7 lid 4, kunnen - als dit in de overeenkomst is vastge- legd - overgaan tot de gezamenlijke verkiezing van een predikant.
2. Voor verkiezing tot predikant in zulk een samenwerkende gemeente komen in aanmerking zij die in de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland of in de Protestantse Kerk in Neder- land beroepbaar zijn.
3. De verkiezing resp. beroeping van de predikant vindt plaats met inachtneming van de bepalingen die daarvoor in de statuten van de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland en in de kerkorde van de Protestantse Kerk in Nederland zijn gesteld.
4. De predikant wordt verbonden aan de gemeente van de kerk, waarvan betrokkene afkomstig is, en heeft de rechtspositie die geldt voor predikanten van die kerk.
5. De kosten van de predikant worden tussen de beide samenwerkende gemeenten verrekend vol- gens de verdeling die in de overeenkomst of anderszins - voorafgaand aan de verkiezing en be- roeping van de desbetreffende predikant - is afgesproken.
Artikel 13. Toelating tot het ambt van predikant en beroepbaarheid
1. Een dienstdoend predikant en proponent van de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Ne- derland is, nadat deze door of vanwege de kleine synode is toegelaten tot het ambt van predikant in de Protestantse Kerk in Nederland, beroepbaar in de Protestantse Kerk in Nederland, met dien verstande dat betrokkene, uiterlijk op de dag van de bevestiging tot predikant in de Protestantse Kerk in Nederland,
- als belijdend lid moet zijn ingeschreven in het register van een gemeente van de Protestantse Kerk in Nederland en
- ten overstaan van het moderamen van de generale synode de belofte moet hebben afgelegd, als bedoeld in ord. 13-17-4.
2. De kleine synode kan aan de toelating tot het ambt van predikant in de Protestantse Kerk in Ne- derland voorwaarden verbinden. Het bepaalde in art. 11 lid 4 is van overeenkomstige toepassing.
3. Een dienstdoend predikant, beroepbaar predikant of proponent van de Protestantse Kerk in Ne- derland is, nadat deze door of vanwege het Comité van de Bond van Vrije Evangelische Gemeen- ten in Nederland is toegelaten tot het ambt van predikant in de Bond van Vrije Evangelische Ge- meenten in Nederland, beroepbaar in de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland, met dien verstande dat betrokkene, uiterlijk op de dag van de bevestiging tot predikant in de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland ,
- als belijdend lid moet zijn ingeschreven in het register van een gemeente behorend tot de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland en
- ten overstaan van het Comité van de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland de belofte moet hebben afgelegd, als bedoeld in art. 11 lid 5 van het Huishoudelijk Reglement van de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland.
4. Het Comité kan aan de toelating tot het ambt van predikant in de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland voorwaarden verbinden. Het bepaalde in art. 11 lid 4 is van overeen- komstige toepassing.
Artikel 14. Gemeentelijk / kerkelijk werkers
1. Gemeentelijk werkers resp. kerkelijk werkers kunnen alleen worden aangesteld naar de regels die gelden voor de gemeente, waarvoor zij werkzaam zullen zijn.
2. Gemeentelijk werkers resp. kerkelijk werkers die in een gemeente van de partnerkerk worden aangesteld en bevoegdheden krijgen die zij in hun eigen kerk niet hebben,
- kunnen deze bevoegdheden alleen in eigen diensten van de gemeente van de partnerkerk uitoefenen en
- kunnen aan de in de gemeente van de partnerkerk verkregen bevoegdheden - voor wat betreft hun bevoegdheden in de eigen kerk - geen rechten ontlenen.
HOOFDSTUK V. SAMENWERKING OP BOVENPLAATSELIJK NIVEAU
Artikel 15. Afvaardigingen
1. Het Comité van de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland wijst telkens voor een periode van vier jaar een afgevaardigde (en een secundus) aan die de vergaderingen van de ge- nerale synode van de Protestantse Kerk in Nederland bijwoont. Deze afgevaardigde kan als stemhebbend lid aan de vergaderingen van de synode deelnemen.
2. De generale synode van de Protestantse Kerk in Nederland wijst telkens voor een periode van vier jaar een afgevaardigde aan die de (bonds)vergaderingen van de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland bijwoont. Deze afgevaardigde kan met adviserende stem aan de bonds- vergaderingen deelnemen.
3. De (algemene) classicale vergaderingen van de Protestantse Kerk in Nederland kunnen kerken- raden van gemeenten behorend tot de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland uit- nodigen een lid van de betrokken gemeente de vergaderingen als waarnemer bij te laten wonen.
Artikel 16. Participatie in het bovenplaatselijk kerkenwerk
1. Belijdende leden van de Protestantse Kerk in Nederland kunnen door het daartoe bevoegde or- gaan van de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland worden uitgenodigd om – als stemgerechtigd of adviserend lid - deel te nemen aan het werk van deelorganisaties en/of com- missies van de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland.
2. Belijdende leden van gemeenten behorend tot de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Ne- derland kunnen door het daartoe bevoegde orgaan van de Protestantse Kerk in Nederland wor- den uitgenodigd om - als stemgerechtigd of adviserend lid - deel te nemen aan het werk van or- ganen van bijstand, colleges, commissies en/of de dienstenorganisatie van de Protestantse Kerk in Nederland.
3. Deelorganisaties en/of commissies van de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland en organen van bijstand, colleges en/of commissies van de Protestantse Kerk in Nederland kun- nen op het werkterrein, dat hen gemeenschappelijk raakt, samenwerken.
4. Het Comité van de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland en het moderamen van de generale synode van de Protestantse Kerk in Nederland houden elkaar op de hoogte van de participatie in elkaars werk.
Artikel 17. Ontmoeting en samenwerking in interkerkelijke resp. oecumenische organisaties
1. De Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland en de Protestantse Kerk in Nederland zijn beide vertegenwoordigd in een aantal interkerkelijke, resp. oecumenische organisaties in Ne- derland. De in de onderscheiden organisaties aangewezen vertegenwoordigers van de beide ker- ken informeren elkaar zo nodig over de inbreng van de eigen kerk in de desbetreffende organisa- ties.
2. Het Comité van de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland en het moderamen van de generale synode van de Protestantse Kerk in Nederland kunnen leden van de partnerkerk uit- nodigen deel te nemen in het werk van internationale oecumenische organisaties dan wel de des- betreffende kerk te vertegenwoordigen bij deze organisaties.
Artikel 18. Wederzijdse informatie en samenwerking
1. De Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland en de Protestantse Kerk in Nederland laten elkaar ook overigens aan het kerkelijk leven deelnemen en bevorderen met de aan de ker- ken ter beschikking staande middelen de tussen de kerken bestaande gemeenschap. Dit gebeurt in het algemeen door het uitwisselen van informatie over belangrijke maatregelen, en over ge- beurtenissen en ontwikkelingen op hun eigen gebied en in hun oecumenische context.
2. De Jaargids van de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland en het Jaarboek van de Protestantse Kerk in Nederland worden uitgewisseld tussen het secretariaat van de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland en dat van de generale synode van de Protestantse Kerk in Nederland.
Artikel 19. Overige diensten en faciliteiten
1. De Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland en de tot de Bond behorende gemeen- ten kunnen tegen betaling van de daarmee gemoeide kosten gebruik maken van andere facilitei- ten en diensten van de Protestantse Kerk in Nederland.
2. De Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland kan de behandeling van bezwaren in- zake misbruik van pastorale relaties of gezagsrelaties doen plaatsvinden door daartoe aangewe- zen colleges van de Protestantse Kerk in Nederland.
Voor de behandeling van een ingesteld bezwaar c.q. beroep wordt het desbetreffende college voor het opzicht uitgebreid - naast twee deskundigen als bedoeld in art. 15-3 van de Generale re- geling kerkelijke rechtspraak van de Protestantse Kerk in Nederland - met twee leden die daartoe door het Comité van de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland zijn aangewezen. De behandeling vindt plaats met inachtneming van het bepaalde in ord. 10 en in de Generale re- geling kerkelijke rechtspraak van de Protestantse Kerk in Nederland, met dien verstande dat het besluit van het college tot toepassing (al dan niet) van een middel van kerkelijke tucht, het karak- ter heeft van een advies aan het Comité van de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Ne- derland, dat - als het Comité daarmee instemt - bindend is voor de betrokken Vrije Evangelische Gemeente.
3. De Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland laat gedurende de opleiding het on- derzoek naar de geschiktheid voor het ambt van predikant verrichten door de commissie die daartoe door de Protestantse Kerk in Nederland is ingesteld,
met dien verstande dat bij deze geschiktheidsonderzoeken de geprekken plaatsvinden door gespreksteams bestaand uit drie leden, waarvan een lid wordt aangewezen door het Comité van de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland.
HOOFDSTUK VI. SLOTBEPALINGEN
Artikel 20. Verdere afspraken en veranderingen
1. Verdere afspraken, aanvullingen en veranderingen van deze overeenkomst worden door het Co- mité van de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland en de kleine synode van de Protestantse Kerk in Nederland schriftelijk gemaakt.
2. Indien de werking van een bepaling of een deel van een bepaling vervalt, wordt de geldigheid van de overige bepalingen daardoor niet aangetast. De Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland en de Protestantse Kerk in Nederland verplichten zich, de buiten werking geraakte be- palingen te vervangen door bepalingen die overeenkomen met de doelstelling van deze overeen- komst.
3. Afspraken anders dan bedoeld in lid 1, die door onderdelen, vergaderingen, organisaties etc. van de beide kerken worden gemaakt en in strijd zijn met het bepaalde in deze overeenkomst, hebben geen rechtskracht.
4. Indien bepalingen van de overeenkomst niet duidelijk zijn en in gevallen waarin de overeenkomst niet voorziet, beslissen het Comité van de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland en het moderamen van de generale synode van de Protestantse Kerk in Nederland in onderling overleg over de uitleg resp. over eventuele aanvulling van de overeenkomst.
Artikel 21. Ontbinding van de overeenkomst
Deze overeenkomst wordt gesloten voor onbepaalde tijd, en kan met een opzegtermijn van één jaar voor het einde van een kwartaal ontbonden worden.
Artikel 22. Slotbepaling
De overeenkomst treedt in werking met ingang van de datum van …..
TOELICHTING
op de voorgelegde associatieovereenkomst tussen de Bond van Vrije Evange- lische Gemeenten in Nederland en de Protestantse Kerk in Nederland
INLEIDING
De Protestantse Kerk in Nederland is - aldus art. XVI-1 van de kerkorde - als gestalte van de ene heili- ge apostolische en katholieke of algemene christelijke Kerk ‘geroepen om de eenheid, gemeenschap en de samenwerking met andere kerken van Xxxxx Xxxxxxxx te zoeken en te bevorderen’.
De kerk zoekt en bevordert in al haar geledingen deze eenheid, gemeenschap en samenwerking met andere kerken (ord. 14-2-1).
I. Kerkordelijke regeling
De Protestantse Kerk in Nederland kan - naast de samenwerking met andere kerken in oecumenische organisaties - ook ‘bilaterale relaties’ aangaan: relaties van kerk tot kerk.
De generale synode kan daartoe met de desbetreffende andere kerk bijzondere betrekkingen en - in het verlengde daarvan - een associatieovereenkomst aangaan:
a. Nauwere betrekkingen kunnen worden aangegaan met ‘kerken waarmee de Protestantse Kerk in Nederland door bijzondere banden van belijdenis en geschiedenis is verbonden’ (ord. 14-4-1).
De bijzondere betrekking kan vormgegeven worden
- in een regeling betreffende het over en weer verlenen van het gastlidmaatschap aan de leden van de kerken,
- in het over en weer aanvaarden van attestaties,
- in het wederzijds verlenen van de bevoegdheid tot de bediening van Woord en sacramenten aan predikanten,
- in het zenden van afgevaardigden naar elkaars synoden en
- door andere overeenkomstige middelen (ord. 14-4-3)
terwijl tevens kan worden besloten dat een predikant van de desbetreffende andere kerk, met in achtneming van door de generale synode vastgestelde bepalingen
- bevoegd is tot het verrichten van andere werkzaamheden in de Protestantse Kerk in Neder- land,
- bevoegd is zich beroepbaar te stellen in de Protestantse Kerk in Nederland (ord. 14-4-4).
b. Een verdergaande geloofs- en kerkgemeenschap is mogelijk met kerken, dan wel gemeenten van andere kerken, waarmee genoegzame overeenstemming bestaat in geloof en kerkorde; in dat ge- val kan daartoe met de betrokken kerk een associatieovereenkomst worden aangegaan (ord. 14- 5-1).
Een associatieovereenkomst bevat
- in elk geval regelingen inzake de in artikel 4-3 en 4 genoemde mogelijkheden tot vormgeving van de bijzondere betrekkingen;
- tevens kan daarin worden vastgelegd op welke wijze - als waarnemer, adviserend dan wel stemhebbend lid - kan worden deelgenomen aan ambtelijke vergaderingen van de kerk.
Over het aangaan van een associatieovereenkomst dienen de classicale vergaderingen te worden gehoord.
II. Relatie Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland - Protestantse Kerk in Neder- land
Er waren voor de vereniging van de drie Samen op Weg-kerken tot de Protestantse Kerk in Nederland allerlei contacten en afspraken tussen Nederlandse Hervormde Kerk (NHK), de Gereformeerde Ker- ken in Nederland (GKN) en de Evangelisch-Lutherse Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden (ELK) e- nerzijds en de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland anderzijds. De relaties die de af- zonderlijke Samen op Weg-kerken onderhielden met de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland verschilden van elkaar wat betreft intensiteit, inhoud en vorm.
De relaties en/of overeenkomsten van de NHK, de GKN en de ELK met andere kerken, waaronder de relaties en overeenkomsten met de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten zijn - ingevolge het be-
xxxxxx in overgangsbepaling 47 - met ingang van 1 mei 2004 voortgezet door de Protestantse Kerk in Nederland.
Voorgesteld wordt thans om de vele, bestaande afspraken en deelovereenkomsten tussen de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten en (voorgangers van) de Protestantse Kerk in Nederland samen te brengen en om te zetten in een associatieovereenkomst als bedoeld in ord. 14-5.
III. De kerkelijke en theologische basis voor het aangaan van een associatieovereenkomst met de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland
Een associatieovereenkomst van de Protestantse Kerk in Nederland met de Bond van Vrije Evangeli- sche Gemeenten in Nederland is - zoals aangegeven - mogelijk als sprake is van ‘genoegzame over- eenstemming in geloof en kerkorde’ met deze geloofsgemeenschap (zo ord. 14-5-1). Met deze formu- lering introduceerde de kerkorde van de Protestantse Kerk in Nederland in feite een nieuwe benade- ring van oecumenische relaties, in aanvulling op reeds bestaande mogelijkheden:
- Door te spreken over ‘geloof en kerkorde’ - en niet over ‘belijden en kerkorde’ - wordt de geloofs- beleving nadrukkelijk in de overwegingen betrokken.
- Een associatie vereist voorts niet de ‘eenheid of verwantschap in geloof en kerkorde’ die nodig is voor een volledige kerkvereniging (vgl. ord. 14-6-1), maar genoegzame overeenstemming in ge- loof en kerkorde, d.w.z. voldoende om de feitelijke inhoud van een associatieovereenkomst te kunnen dragen.
Op basis van een verkenning van de historische ontwikkeling en de actuele situatie dient de vraag be- antwoord te worden of de langs die weg te constateren mate van overeenstemming ook ‘genoegzaam’ is, dat wil zeggen van voldoende gewicht met het oog op het aangaan van een associatieovereen- komst.
Dat er sprake is van een zekere mate van overeenstemming blijkt al uit het gegeven dat - voor de ver- eniging van de Samen op Weg-kerken - zowel de NHK als de GKN reeds kerkordelijk geregelde ban- den met de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland onderhielden.
- De NHK had een bijzondere betrekking als bedoeld in ord. 20-3 HKO met de Bond van Vrije Evan- gelische Gemeenten in Nederland, wat impliceert dat naar haar overtuiging sprake was van ‘bij- zondere banden van belijdenis of geschiedenis’.
- De GKN rekende de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland onder de ‘kerken en groepen van gereformeerde belijdenis en kerkregering’ (art. 128 lid 1 GKO) en gaf daarom kerk- ordelijke regels voor lokale samenwerking (Ubp. 128.6 GKO).
Beide relaties zijn, zoals aangegeven, via overgangsbepaling 47 overgegaan op de Protestantse Kerk in Nederland (de ELK had uiteraard via b.v. de Raad van Kerken in Nederland geregeld contact met de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland, maar kende geen bijzondere bilaterale re- latie).
Voor de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland van zijn kant was samenwerking mo- gelijk vanwege ‘een wezenlijke overeenstemming in belijden’ (art. 15 lid 1 Huishoudelijk Reglement van de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten).
Bij een associatieovereenkomst gaat het - aldus ord. 14-5-1 - om een ‘verdergaande geloofs- en kerk- gemeenschap’ (dan de bijzondere betrekkingen als bedoeld in ord. 14-4). Er is dus alle reden om de bestaande ‘bijzondere banden van belijdenis en geschiedenis’ nader te bezien.
III.1. De geschiedenis van de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland1
De Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland telt op dit moment 37 gemeenten, met on- geveer 6.000 belijdende leden en 20 dienstdoende predikanten.
De Bond ontstond in 1881, doordat aanvankelijk vijf zelfstandige gemeenten die zich Vrije Evangeli- sche Gemeenten noemden, zich aaneensloten en hun gezamenlijkheid onder woorden brachten in de ‘Beginselen’. Gaandeweg kwamen er meer gemeenten bij. De meeste van deze gemeenten waren eerder in die eeuw ontstaan, hetzij vanuit de NHK, hetzij vanuit de Afgescheiden Gemeenten die later voor het merendeel zouden opgaan in de GKN. Parallelle ontwikkelingen in Zwitserland en Frankrijk
1 Zie voor meer gedetailleerde informatie: X. xxx Xxxxxx en T.J. Prins (red.), Bond van Vrije Evangelische Gemeenten, Kok Kampen 2002.
speelden een rol. Onder invloed van onder meer Engels methodisme en het Réveil, en in reactie op het opkomend modernisme, lag de nadruk bij de betrokken gelovigen op de persoonlijke beleving en op het priesterschap van alle gelovigen. Ambten en belijdenisgeschriften werden daarom minder cen- traal gesteld, hoewel de Beginselen nadrukkelijk spreken van - naast het algemeen priesterschap - het ambt van ouderling en diaken. Des te meer lag de nadruk op diaconaal en missionair werk; veel van deze gemeenten noemden zich ooit zendingsgemeenten.
Kerkordelijk oriënteerde men zich sterk op het congregationalisme, een kerkstructuur waarin de zelf- standigheid van de plaatselijke gemeente, onder Christus als haar Hoofd, centraal staat. De Beginse- len noemen de Vrije Evangelische Gemeenten in haar aard ‘vrije Hervormde gemeenten’. Sterke af- weer bestond tegen de zware structuur van de NHK onder het Algemeen Reglement van Koning Wil- lem I. Bovenplaatselijke structuren worden zeker in de eerste tijd nauwelijks ingevuld. In de loop van de twintigste eeuw wordt het eenheidsbesef sterker. Nadrukkelijk wil men ook ‘presbyteriaal’ zijn: het ambt kan getypeerd worden als een functie van de gemeente, maar ook als de vertegenwoordiging van het ‘tegenover’ van Christus en zijn Woord.
De ‘Beginselen’ van 1881 hebben niet een gelijke positie in de Bond als die van de reformatorische belijdenisgeschriften in de Protestantse Kerk in Nederland.
III.2 De ontwikkeling in de relatie tot de NHK
Vooral na de Tweede Wereldoorlog, als in de NHK het Algemeen Reglement plaats maakt voor de nieuwe kerkorde van 1951, ontstaat meer toenadering tussen Bond van Vrije Evangelische Gemeen- ten in Nederland en de NHK. Gesproken wordt zelfs over de mogelijkheid van een ‘zodanige samen- werking dat een samengaan van beide kerkgenootschappen mogelijk is’.2 Aanvankelijk worden echter geen concrete stappen gezet.
Nadat eerst een regeling gastlidmaatschap tot stand komt, wordt in 1978 gesproken over het rapport ‘De samenwerking tussen de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten en de Nederlandse Hervormde Kerk’ van een daartoe ingestelde gezamenlijke commissie. In het rapport wordt vrij uitvoerig ingegaan op de ‘profielschetsen’ van resp. de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten en de NHK. In de slot- overwegingen wordt onder meer gesteld:
“De commissie … is van mening dat primair geestelijke motieven tot het besluit tot samenwerking zullen moeten leiden … Bij elke vorm van samenwerking zal daarom de vraag gesteld moeten worden: bevinden wij ons op dezelfde weg van het belijden? … Is voor ons allen het Woord van God de ene bron van prediking en de enige regel van het geloof? Wij zijn ons bewust dat wij als kerken en gemeenten onze weg gaan met vallen en opstaan … Dat maakt ons behoedzaam in ons oordeel over elkaar en met name t.a.v. die dingen die in het verleden een scheiding hebben teweeg gebracht, waarvoor wij ons allen schuldig weten. Daarnaast bleven onze beide geloofsge- meenschappen zich over de historische scheiding heen bewegen in dezelfde reformatorische tra- ditie. Daarom geloven wij dat het in onze kerken en gemeenten om hetzelfde heil gaat en om de dienst van dezelfde Heer”.
In het vervolg wordt gewezen op bestaande accentverschillen in kerkelijke structuur en beleid, die echter een nauwere band niet behoeven te verhinderen. De bespreking heeft blijkens de Handelingen van de synode overigens niet veel tijd in beslag genomen.
Op grond van dit rapport heeft de generale synode in 1979 ord. 20-3-2 HKO toegepast op de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland, aanvankelijk met een uitzondering inzake beroep- baarheid predikanten. Die uitzondering is in 1998 alsnog ongedaan gemaakt.
Een en ander betekende inhoudelijk dat:
- predikanten over en weer bevoegd werden voor te gaan,
- predikanten over en weer bevoegd werden tot het verlenen van bijstand in het pastoraat en
- predikanten over en weer beroepbaar werden.
III.3 De ontwikkeling in de relatie tot de GKN
Een vergelijkbare ontwikkeling is te zien in de verhouding tot de GKN. Zoals gezegd ontstonden in de negentiende eeuw sommige gemeenten van de latere Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Ne- derland in de kring van de Afscheiding. De pijn om het uiteengaan van de wegen maakte meer en meer plaats voor de herkenning van dezelfde wortels. Kort nadat de hervormde synode instemde met de toepassing van ord. 20-3 HKO werd ook de generale synode van de GKN voor een vergelijkbare vraag gesteld.
2 X. Xxxxxxxx, De wereld tot woning. Vrije Evangelische Gemeenten en Oekumene, Velp 19932, 39
De generale synode van Zwolle 1979 behandelde het verzoek van de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland om samenwerking nader te regelen. Daarbij overwoog de synode:
“Er bestaat tussen de Vrije Evangelische Gemeenten en onze kerken een wezenlijke overeen- stemming in het belijden van Xxxxx Xxxxxxxx als Heer en Zaligmaker naar de Schriften” (Acta, art. 271),
zodat nadere samenwerking mogelijk en wenselijk werd geacht. De daarop volgende synode van Xxx- theim 1981 ging zonder verdere discussie akkoord met een uitgewerkt voorstel om vorm te geven aan de samenwerking (Acta, art. 260).
De synode van Goes 1997 verruimde de mogelijkheden voor plaatselijke samenwerking, in het bijzon- der wat betreft het beroepen van elkaars predikanten (Acta, art. 118).
III.4 Gezamenlijke geschiedenis en overeenstemming in geloof en kerkorde (hoofdstuk I)
In de hierboven kort samengevatte geschiedenis spelen drie begrippen een sleutelrol. Het gaat om bijzondere banden van (1) geschiedenis), (2) (gereformeerde) belijdenis en (3) kerkregering.
De historische banden zijn evident: pas in de negentiende eeuw zijn de wegen uiteen gegaan, en in de loop van de twintigste eeuw zien we een sterke toenadering.
Over de banden op het punt van het gereformeerd belijden hebben zowel de synode van de NHK als die van de GKN zich eerder uitgesproken. Hoewel de gereformeerde belijdenisgeschriften in de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland niet de positie hebben die ze in NHK en GKN had- den en nu ook in de Protestantse Kerk in Nederland wel hebben, hebben NHK en GKN eerder geoor- deeld dat er sprake was van voldoende overeenstemming om b.v. predikanten toe te laten op elkaars kansel. Omdat bij een associatieovereenkomst op het punt van het gezamenlijk belijden in feite geen grotere toenadering mogelijk is dan via het openstellen van de kansel al is geschied, mag geconsta- teerd worden dat ook op dit punt sprake is van ‘genoegzame overeenstemming’.
Wat tenslotte de kerkregering, d.w.z. het kerkrechtelijk systeem, betreft: het is duidelijk dat de presby- teraal-congregationalistische structuur van de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland afwijkt van het presbyteriaal-synodale stelsel dat de Protestantse Kerk in Nederland kent. Meerdere vergaderingen in de Protestantse Kerk in Nederland hebben een groter gezag - en een zwaarder kerk- ordelijk vastgelegd takenpakket - dan de Bondsvergadering van de Bond van Vrije Evangelische Ge- meenten in Nederland. Bij een associatieovereenkomst kan worden vastgelegd “op welke wijze - als waarnemer, adviserend dan wel stemhebbend lid - kan worden deelgenomen aan ambtelijke vergade- ringen van de kerk”. Het verschil in kerkordelijk systeem behoeft een associatieovereenkomst niet in de weg te staan: de overeenstemming in kerkorde is op dat punt wel ‘genoegzaam’.
Het in dit hoofdstuk gestelde is verwoord in artikel 2 en 3 van de voorgelegde associatieovereen- komst.
IV. De verschillende vormen van samenwerking, zoals deze in de loop van de jaren zijn ge- groeid en ontwikkeld en in de overeenkomst nader zijn ingevuld
Artikel 5
Dit artikel bevat de regeling betreffende het gastlidmaatschap, die reeds is toegepast ten aanzien van de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland. In artikel 1 van de Generale regeling voor het gastlidmaatschap als bedoeld in ordinantie 2-3-3 wordt de Bond van Vrije Evangelische Gemeen- ten in Nederland expliciet genoemd als een van de kerken, wier leden voor het gastlidmaatschap in aanmerking komen.
In de associatieovereenkomst is de mogelijkheid van artikel 6-4 van deze generale regeling (verlening van actief en passief kiesrecht) als regel is opgenomen.
Artikel 6
In dit artikel wordt voorzien in het over en weer aanvaarden van attestaties (zie ord. 14-4-3). Ook hier gaat het om een regeling die - op grond van overgangsbepaling 47 - al geldt in de relatie tussen de Protestantse Kerk in Nederland en de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland.
Artikel 7 en 8
De mogelijkheid om op plaatselijk niveau te komen tot een nauwe samenwerking (art. 7) en tot het houden van gemeenschappelijke kerkdiensten (art. 8) bestond reeds zowel in de relatie tussen de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland en de XXX (xxx. 00-0x XXX) als in de relatie tussen de Xxxx en de GKN (Ubp art. 128.6 GKO). In een aantal plaatsen is reeds sprake van een zodanige samenwerking tussen een Vrije Evangelische Gemeente en een gemeente van de Protes- tantse Kerk in Nederland.
Bij de bepaling betreffende de samenwerking (art. 7) is vastgelegd welke procedure dient te worden gevolgd voor wat betreft de Vrije Evangelische Gemeente respectievelijk de gemeente van de Protes- tantse Kerk in Nederland.
In het artikel over de gemeenschappelijke kerkdiensten (art. 8) is aangegeven dat - als er met enige regelmaat gemeenschappelijke diensten worden gehouden - ook afspraken gemaakt moeten worden over de toelating tot de doop en de deelname aan het avondmaal, etc. Bij het ontwerpen van deze bepaling is gebruik gemaakt van het bepaalde in art. 2 van de Generale regeling voor samenwerking en federatie als bedoeld in ordinantie 2-11-7 PKO.
Artikel 9
Dit artikel bevat een regeling voor het geval een Vrije Evangelische Gemeente en een gemeente van de Protestantse Kerk in Nederland willen verenigen.
In lid 1 is bepaald dat bij een zodanige vereniging de beide gemeenten verenigen tot een protestantse gemeente, die onderdeel is van de Protestantse Kerk in Nederland.
Achtergrond van deze bepaling is de structuur van de Protestantse Kerk in Nederland, zoals deze in de kerkorde is vastgelegd: de Protestantse Kerk is een kerk(genootschap) met gemeenten (als zelf- standige onderdelen). In de kerkorde wordt uitgegaan van een onlosmakelijke band tussen (landelijke) kerk en (plaatselijke) gemeenten: gemeenten van de Protestantse Kerk in Nederland als zodanig kun- nen zich noch losmaken, noch afscheiden van de kerk in haar geheel.
Voor een Vrije Evangelische Gemeente geldt dat deze wel als zodanig, dus als gemeente, het lid- maatschap van de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland kan beëindigen.
Wil een gemeente van de Protestantse Kerk in Nederland komen tot een vereniging met een Vrije Evangelische Gemeente, dan kan dat - gelet op de structuur van de Protestantse Kerk in Nederland resp. de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland - dus alleen doordat deze Vrije Evan- gelische Gemeente ‘opgaat’ in de gemeente van de Protestantse Kerk in Nederland.
In de leden 2 t/m 4 is aangegeven welke procedure gevolgd dient te worden om tot vereniging te ko- men.
Een protestantse gemeente die is gevormd door vereniging met een Vrije Evangelische Gemeente kan - zo is in lid 5 verwoord - een relatie (blijven) onderhouden met (organen resp. organisaties) van de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland (lid 5).
Artikel 10 en 11
In artikel 10 is sprake van de wederzijdse erkenning van de opleiding en het ambt van predikant; dit is niet nieuw, maar was ook al voor de vereniging het geval (voor wat betreft de NHK en de GKN).
De predikantsopleiding (het seminarium) van de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Neder- land was gevestigd bij de Universiteit te Utrecht en werkte samen met het Theologisch Wetenschap- pelijk Instituut.
In juni 2007 heeft de Bondsvergadering besloten een samenwerkingsovereenkomst te sluiten met de Protestantse Theologische Universiteit (PThU): predikanten van de Bond van Vrije Evangelische Ge- meenten in Nederland worden voortaan (deels) opgeleid aan de vestiging Utrecht van de PThU; de docenten van het seminarium van de Bond krijgen een werkplek aan de PThU. In de toekomst wordt gestreefd naar de vestiging van een bijzondere leerstoel vanuit de bond van Vrije Evangelische Ge- meenten in Nederland aan de PThU.
Predikanten van de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland konden in de NHK en de GKN en kunnen in Protestantse Kerk in Nederland reeds uitgenodigd worden om voor te gaan in een kerkdienst en doop en avondmaal te bedienen (art. 10-2).
Ook is het - op grond van overgangsbepaling 47 - reeds mogelijk dat een Vrije Evangelische predikant andere ambtelijke werkzaamheden in een gemeente van de Protestantse Kerk in Nederland verricht (art. 10-2 en 11-2).
Toegevoegd is dat tot deze andere werkzaamheden ook (kunnen) behoren de bevestiging van predi- kanten (art. 10-2) en het verrichten van de consulentswerkzaamheden (art. 11-1).
Is sprake van het verlenen van een opdracht voor enige tijd, dan dient eerst onderzocht te worden of de betrokken predikant het kerkelijk leven van de partnerkerk voldoende kent (art. 11-4). Als de betref- fende predikant een opdracht naar een volgende gemeente van de partnerkerk aanvaardt, is in begin- sel een overgang naar de partnerkerk aan de orde (art. 11-9).
Er zijn twee wijzen, waarop het verrichten van predikantswerkzaamheden in een gemeente van de partnerkerk geregeld kan worden: tegen betaling van een vergoeden (art. 11-5) dan wel via een deta- chering (art. 11-6 en 7).
In lid 8 van artikel 11 is vastgelegd hoe gehandeld dient te worden als zich problemen voordoen ten aanzien van de betrokken predikant.
Nadrukkelijk is vermeld dat de wederzijdse erkenning van de opleiding en het ambt van predikant niet betekent dat anderen (dan predikanten) die in de eigen kerk een preekbevoegdheid hebben, de be- voegdheid zouden hebben om voor te gaan in de partnerkerk (art. 10-3).
Artikel 12
In dit artikel is vastgelegd op welke wijze gehandeld dient te worden bij het (gezamenlijk) verkiezen en het beroepen van een predikant in een ‘samenwerkende gemeente’, d.w.z. een gemeente die bestaat uit een Vrije Evangelische Gemeente en een gemeente van de Protestantse Kerk in Nederland, die structureel samenwerken.
Artikel 13
In deze bepaling over de toelating tot het ambt wordt - bij overkomst van een predikant van de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland - de procedure gevolgd die voor deze predikanten ook gold in de NHK: de beroepbaarstelling vindt plaats door of vanwege de kleine synode, die daar- aan voorwaarden kan verbinden.
Artikel 14
Gemeentelijk werkers (de aanduiding in de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland) en kerkelijk werkers zijn niet zonder meer benoembaar in de partnerkerk.
Bevoegdheden die kerkelijk werkers eventueel krijgen in de partnerkerk, gelden niet in de eigen kerk. Dit betekent bijv. dat een kerkelijk werker van de Protestantse Kerk in Nederland die een aanstelling heeft in een Vrije Evangelische Gemeente en daar de bevoegdheid krijgt om voor te gaan in kerkdien- sten, daaraan niet het recht kan ontlenen ook te mogen voorgaan in een kerkdienst van een gemeen- te van de Protestantse Kerk in Nederland.
Hoofdstuk V
De bepalingen van dit hoofdstuk betreffende de samenwerking op bovenplaatselijk niveau.
In ord. 14-5-1 is bepaald dat in de associatieovereenkomst kan worden vastgelegd op welke wijze - als waarnemer, adviserend dan wel stemhebbend lid - kan worden deelgenomen aan ambtelijke ver- gaderingen.
Op dit moment is al sprake van het bezoeken - over en weer - van elkaars (landelijke) vergaderingen; de gasten van andere kerken hebben in dat geval in feite de ‘status’ van waarnemer. In art. 15-1 en 2 is de gastvrijheid uitgebreid en is bepaald dat de vertegenwoordiger van de partnerkerk als stemheb- bend lid aan de vergadering kan deelnemen.
Voor classicale vergaderingen wordt uitgegaan van de mogelijkheid om een waarnemer uit te nodigen voor de vergaderingen.
Artikel 16 betreft de samenwerking in andere organen dan de ambtelijke vergaderingen. Op verschil- lende werkterreinen is al sprake van deze samenwerking: zo participeert de Bond van Vrije Evangeli- sche Gemeente in Nederland in Kerkinactie en in de Protestantse Raad voor Kerk en Israël en zijn er contacten op het gebied van het jeugd- en jongerenwerk.
Artikel 17 heeft betrekking op (een intensivering van) de samenwerking in interkerkelijke en oecume- nische organisaties.
De wederzijdse informatie is geregeld in artikel 18.
In artikel 19 is vastgelegd dat - en op welke wijze - de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Ne- derland gebruik kan maken van faciliteiten en diensten van de Protestantse Kerk in Nederland. Expli- ciet worden genoemd
- de behandeling van bezwaren inzake misbruik van pastorale of gezagsrelaties (art. 19-2; er is al sprake van samenwerking in het Interkerkelijk Bestuurlijk Overleg tegen Seksueel Misbruik in Pastorale relaties) en
- het onderzoek naar de geschiktheid voor het ambt van predikant.
Hoofdstuk VI
Dit hoofdstuk bevat de gebruikelijke slotbepalingen over uitleg en wijziging van de overeenkomst (art. 20), ontbinding van de overeenkomst (art. 21) en inwerkingtreding van de overeenkomst.
Utrecht, december 2007