Versie 1 januari 2022
Stichting Pensioenfonds Citigroup Nederland
PENSIOENREGLEMENT 2018
Versie 1 januari 2022
INHOUDSOPGAVE
ALGEMEEN
Artikel 1 Begripsomschrijvingen 4
Artikel 2 Deelnemerschap 8
Artikel 3 Pensioenaanspraken 9
Artikel 4 Grondslagen voor de berekening van de pensioenen 9
PENSIOENREGELING
Artikel 5 Ouderdomspensioen 11
Artikel 6 Partnerpensioen 11
Artikel 7 Wezenpensioen 12
Artikel 8 Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx 00
Artikel 9 Omzetting partnerpensioen in ouderdomspensioen 15
BIJZONDERE PENSIOENBEPALENDE SITUATIES
Artikel 10 Pensioenrechten bij beëindiging van de partnerrelatie 16
Artikel 11 Voortzetting pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid 18
Artikel 12 Voortzetting pensioenopbouw bij verlof 19
Artikel 13 Voortijdige beëindiging van de deelneming 19
Artikel 14 Waardeoverdracht 20
Artikel 15 Verbod op afkoop of vervreemding van pensioen 20
KEUZEMOGELIJKHEDEN
Artikel 16 Flexibele pensionering 20
Artikel 17 Deeltijd pensionering 22
TOESLAG, UITBETALING EN VERZEKERING
Artikel 18 Toeslag 23
Artikel 19 Uitbetaling, inhoudingen en variatie in de jaarlijkse hoogte van het ouderdomspensioen 25
Artikel 20 Verzekering 26
INFORMATIEVERPLICHTINGEN
Artikel 21 Verplichtingen pensioen- en aanspraakgerechtigden 27
Artikel 22 Informatievoorschriften 28
FINANCIERING EN WIJZIGING VAN PENSIOENAANSPRAKEN
Artikel 23 Financiering 30
Artikel 24 Korting pensioenaanspraken en pensioenrechten 31
Artikel 25 Wijziging van het pensioenreglement 31
SLOTBEPALINGEN
Artikel 26 Bijzondere of onvoorziene gevallen 32
Artikel 27 Toepasselijk recht 32
OVERGANGSBEPALINGEN
Artikel 28 Overgangsbepaling garantie 33
Artikel 29 Overgangsbepaling oude reglementen 35
INWERKINGTREDING
Artikel 30 Inwerkingtreding 43
BIJLAGEN
Algemeen
Artikel 1 BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN
1991-groep:
Degenen die:
• vóór 1 januari 2001 in dienst zijn getreden bij de Bank;
• deel hebben genomen aan het pensioenreglement 1991 van de Bank; en
• vóór 1 januari 2001 uit dienst zijn getreden bij de Bank en daarmee gewezen deelnemer dan wel pensioengerechtigde is geworden in het Fonds.
Aanspraakgerechtigde:
Een persoon die begunstigde is voor een nog niet ingegaan pensioen van het fonds.
ANW:
Algemene nabestaandenwet.
AOW-uitkering:
De uitkering uit hoofde van artikel 9, eerste lid, onderdeel b, en vijfde lid van de Algemene ouderdomswet voor een gehuwde persoon zonder toeslag, vermeerderd met vakantietoeslag.
AOW-datum
De datum waarop de AOW-uitkering ingaat.
Arbeidsongeschikt:
Arbeidsongeschikt in de zin van de WIA. Volledig arbeidsongeschikt in de zin van dit pensioenreglement is degene die 80% of meer arbeidsongeschikt is in de zin van de WIA en recht op een uitkering krachtens die wet heeft. Gedeeltelijk arbeidsongeschikt is degene die minder dan 80% arbeidsongeschikt is in de zin van de WIA en recht op uitkering krachtens die wet heeft.
Bank:
De Citibank Europe Plc, Netherlands Branch.
Bestuur:
Bestuur van het fonds.
CAO:
De Algemene Bank-CAO.
Concern:
Citigroup Inc., het door de Directie aan te wijzen geheel van bedrijven en gelieerde ondernemingen, mits deze rechtspersonen onderdeel uitmaken van een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en door het Bestuur als zodanig worden toegelaten, met uitzondering van de Bank.
Deelnemer:
De Werknemer of gewezen werknemer die op grond van een pensioenovereenkomst overeenkomstig de bepalingen van dit pensioenreglement pensioenaanspraken verwerft jegens het fonds.
Deeltijdwerknemer:
Deelnemer met een kortere dan de bij de werkgever voor de desbetreffende categorie deelnemers geldende normale arbeidsduur.
Directie:
De Directie van de Bank in Nederland, zoals gedefinieerd in de statuten van de Bank.
Fonds:
De Stichting Pensioenfonds Citigroup Nederland.
Gepensioneerde:
De persoon die krachtens de bepalingen in dit pensioenreglement van het fonds een ouderdomspensioen ontvangt.
Gewezen deelnemer:
De Werknemer of gewezen Werknemer door wie op grond van een pensioenovereenkomst geen pensioen meer wordt verworven en die bij beëindiging van de deelneming een pensioenaanspraak heeft behouden jegens het fonds.
Gewezen partner:
De partner met wie de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde:
1. gehuwd is geweest, welk huwelijk door echtscheiding dan wel scheiding van tafel en bed is ontbonden, of
2. een geregistreerd partnerschap heeft gehad, welk geregistreerd partnerschap is ontbonden, of
3. de bij partner sub 3. genoemde partner waarmee de samenwoning is beëindigd.
Kind:
Onder kind wordt in dit pensioenreglement verstaan:
1. Het kind dat in een familierechtelijk betrekking staat tot de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde als ouder.
2. Het pleegkind of aangehuwd kind van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde dat naar het oordeel van het bestuur grotendeels door de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde wordt onderhouden.
3. Het kind van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde, voor wie deze verplicht is bij te dragen in de kosten van de verzorging en opvoeding in de zin van artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
4. Andere kinderen die naar het oordeel van het bestuur door de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde als eigen kinderen worden onderhouden en opgevoed.
Kinderen dienen vóór de pensioendatum aan bovengenoemde voorwaarden te voldoen.
Niet-1991-groep:
Alle deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden van het Fonds die niet onder de definitie van de 1991-groep vallen.
Partner:
Tenzij uitdrukkelijk anders vermeld, wordt onder partner in dit pensioenreglement verstaan:
1. De wettige echtgenoot of echtgenote van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde.
2. De geregistreerde partner in de zin van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde.
3. De ongehuwde persoon, niet zijnde een bloed- of aanverwant in de rechte lijn, met wie de ongehuwde (gewezen) deelnemer of gepensioneerde een notarieel verleden samenlevingsovereenkomst is overeengekomen waarin de partner als begunstigde voor het partnerpensioen is aangewezen en met wie de ongehuwde (gewezen) deelnemer of gepensioneerde zes maanden of langer samenwoont, blijkens inschrijving in de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens.
Met ongehuwd wordt bedoeld dat er geen sprake is van een huwelijk dan wel een geregistreerd partnerschap in de zin van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
Voor de toepassing van dit pensioenreglement kan een (gewezen) deelnemer of gepensioneerde op enig tijdstip slechts één echtgeno(o)t(e), één geregistreerde partner of één partner als bedoeld onder 3. hebben. De partner dient vóór de pensioendatum aan de bovengenoemde voorwaarden te voldoen.
Partnerrelatie:
Een huwelijk of een geregistreerd partnerschap in de zin van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek of het voeren van een gezamenlijke huishouding met een partner in zin van dit pensioenreglement.
Pensioenaanspraak:
Een krachtens de bepalingen van dit pensioenreglement recht op een nog niet ingegaan pensioen, uitgezonderd overeengekomen voorwaardelijke toeslagverlening.
Pensioendatum:
De eerste dag van de maand waarop het ouderdomspensioen feitelijk ingaat.
Pensioengerechtigde:
De persoon voor wie op grond van de pensioenovereenkomst een pensioen van het fonds is ingegaan.
Pensioenovereenkomst:
Hetgeen tussen de Bank en een werknemer is overeengekomen betreffende pensioen.
Pensioenrecht:
Het recht op een ingegaan pensioen, uitgezonderd overeengekomen voorwaardelijke toeslagen.
Pensioenreglement
Het pensioenreglement 2018 dat geldt sinds 1 januari 2018. Voor de eerdere pensioenreglementen van het fonds wordt het van toepassing zijnde jaartal toegevoegd.
Pensioenrichtdatum:
De eerste dag van de maand waarin de deelnemer of gewezen deelnemer de 68-jarige leeftijd heeft bereikt, of ware hij niet voordien overleden, zou hebben bereikt.
Prijsindexcijfer:
Het percentage waarmee het consumenten prijsindexcijfer (CPI alle bestedingen) van de maand december van het voorafgaande jaar afwijkt van genoemd prijsindexcijfer van de maand december van het daaraan voorafgaande jaar. Deze consumentenprijsindex wordt berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek (C.B.S.) op de meest recente tijdsbasis.
Scheiding:
Echtscheiding, ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, beëindiging van een geregistreerd partnerschap anders dan door dood of vermissing of omzetting van een geregistreerd partnerschap in een huwelijk.
Statuten:
Statuten van het fonds.
UWV
Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen.
Werknemer:
Een persoon die werkzaam is bij de Bank op basis van een arbeidsovereenkomst naar Burgerlijk recht.
WIA:
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
WIA-uitkeringsgrens:
261 maal het maximum dagloon in de zin van artikel 17 lid 1 Wet financiering sociale verzekeringen.
Artikel 2 DEELNEMERSCHAP
1. Dit pensioenreglement is in werking getreden op 1 januari 2018 en geldt voor de pensioenopbouw vanaf 1 januari 2018.
Deelnemer in deze pensioenregeling is de werknemer die:
a. Op 1 januari 2018 werknemer is bij werkgever; én
b. Op 31 december 2005 als deelnemer ingevolge het per die datum geldende pensioenreglement 2001 werd aangemerkt.
. Het deelnemerschap vangt aan met ingang van de datum van inwerkingtreding van dit pensioenreglement. De tot 1 januari 2018 opgebouwde pensioenaanspraken zijn conform artikel 29 per 31 december 2017 omgezet in pensioenaanspraken in dit pensioenreglement.
2. Het deelnemerschap eindigt door:
a. Overlijden.
b. Pensionering op de pensioendatum.
c. Deeltijdpensionering, pro rata voor het deel van het ouderdomspensioen dat in gaat in het kader van deeltijdpensioen.
d. Beëindiging van het dienstverband bij de Bank, anders dan door de gevallen genoemd onder a., b. en c.
doch uiterlijk op de pensioenrichtdatum of indien dit later is de laatste dag vóór de maand waarin de deelnemer de AOW-datum bereikt.
3. In afwijking van het in het tweede lid, onder d. bepaalde eindigt het deelnemerschap niet indien:
a. Er sprake is van arbeidsongeschiktheid van de deelnemer waarvoor op grond van dit pensioenreglement recht bestaat op premievrije voortzetting van de pensioenopbouw.
b. Het deelnemerschap op door het bestuur te stellen voorwaarden wordt voortgezet op grond van een regeling in de sfeer van de arbeidsvoorwaarden.
c. De werknemer in het kader van een dienstverband werkzaam is bij een onderdeel van het Concern en op voordracht van de Directie door het bestuur als deelnemer wordt toegelaten en geen pensioenaanspraken opbouwt in een andere pensioenregeling. In dit geval eindigt de deelneming op de datum van beëindiging van het hiervoor bedoelde dienstverband, tenzij – ter beoordeling van de directie en het bestuur – aansluitend een nieuw dienstverband wordt aangegaan bij een onderdeel van het Concern.
4. Per 1 januari 2019 is dit pensioenreglement ook van toepassing op de pensioenaanspraken en pensioenrechten van gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden die vóór 1 januari 2018 gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden bij het fonds zijn geworden en deze pensioenrechten bij het pensioenfonds hebben achtergelaten. Voor deze gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden geldt dat de hoogte van de pensioenaanspraken en pensioenrechten niet wordt vastgesteld op grond van dit pensioenreglement, maar dat de hoogte van de pensioenaanspraken en pensioenrechten is vastgesteld op grond van Pensioenreglement 2001, Pensioenreglement 2006, Pensioenreglement 2014 en Pensioenreglement 2015. De pensioenaanspraken en pensioenrechten van deze gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden zijn, met inachtneming van hetgeen bepaald is in artikel 28 en 29 van dit pensioenreglement, per 1 januari 2019 ingebracht in dit pensioenreglement.
Artikel 3 PENSIOENAANSPRAKEN
1. De werknemers en de Bank hebben een uitkeringsovereenkomst in de zin van artikel 10 van de Pensioenwet gesloten.
2. De pensioenaanspraken die voor de werknemer uit de in lid 1 bedoelde pensioenovereenkomst voortvloeien, zijn door de Bank bij het fonds ondergebracht door middel van een door de Bank met het fonds gesloten uitvoeringsovereenkomst.
3. De rechten en verplichtingen van de werknemers, de Bank en het fonds uit hoofde van de in leden 1 en 2 bedoelde overeenkomsten zijn opgenomen in dit pensioenreglement.
4. Deelneming aan de in dit pensioenreglement opgenomen pensioenregeling geeft – onder de voorwaarden in dit pensioenreglement en de statuten – aanspraak op:
a. Ouderdomspensioen (artikel 5).
b. Partnerpensioen (artikel 6).
c. Wezenpensioen (artikel 7).
d. Arbeidsongeschiktheidspensioen (artikel 8)
e. Premievrije pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid (artikel 11).
5. Bij het bepalen van de hoogte van het jaarlijkse ouderdoms-, partner- en wezenpensioen wordt geen rekening gehouden met het bepaalde in de artikelen 9, 16 en 19.
Artikel 4 GRONDSLAGEN VOOR BEREKENING VAN DE PENSIOENEN
1. Bij de berekening van de pensioenaanspraken wordt uitgegaan van:
a. De pensioenjaren van de deelnemer.
b. Het pensioengevend loon.
c. De franchise.
d. De salarisgrens.
2. Onder pensioenjaren van de deelnemer worden verstaan de jaren gedurende welke de deelnemer na de datum van inwerkingtreding van dit Pensioenreglement ingevolge het bepaalde in artikel 2 aan deze pensioenregeling heeft deelgenomen tot uiterlijk de pensioenrichtdatum.
De pensioenjaren van voor 2018 worden conform artikel 29 van dit pensioenreglement in aanmerking genomen.
Voor de pensioenberekening zullen het aantal pensioenjaren gelegen tussen de 18- jarige leeftijd en de pensioenrichtdatum in aanmerking worden genomen, behoudens de elders in dit pensioenreglement vermelde uitzonderingen.
3. De pensioengrondslag is gelijk aan het pensioengevend loon verminderd met de franchise.
4. Het pensioengevend loon is gelijk aan het vaste jaarsalaris bestaande uit 12 maal het genoten maandsalaris vermeerderd met de vakantietoeslag en – indien aanwezig – de dertiende maand tot een maximum ter grootte van de salarisgrens.
5. De franchise is gelijk aan 100/66,28 maal de AOW-uitkering en wordt voor het eerst vastgesteld per de datum van inwerkingtreding van dit pensioenreglement.
De franchise wordt elk kalenderjaar op 1 januari aangepast op basis van de stijging van de AOW-uitkering.
De franchise bedraagt per 1 januari 2022: € 16.749.
6. De salarisgrens is gelijk aan de € 114.866 per 1 januari 2022 conform artikel 18ga van de Wet op de Loonbelasting 1964.
De salarisgrens wordt elk kalenderjaar op 1 januari aangepast op basis van artikel 18ga lid 2 van de Wet op de Loonbelasting 1964.
7. De pensioengrondslag wordt eenmaal per jaar op 1 januari of op de datum van toetreding tot de pensioenregeling van het fonds vastgesteld. Deze pensioengrondslag geldt voor het dan lopende kalenderjaar, tenzij:
a. de deelname gedurende het jaar wordt beëindigd, in welk geval de pensioengrondslag op de datum van beëindiging van het deelnemerschap opnieuw wordt vastgesteld door toevoeging van eventuele algemene procentuele loonronde(s) volgens de CAO; of
b. de pensioengrondslag gedurende het jaar wordt verlaagd. Deze verlaging wordt direct doorgevoerd, tenzij werkgever en werknemer overeenkomen dat met de verlaging geen rekening hoeft te worden gehouden en dit op grond van de fiscale wetgeving is toegestaan.
8. De grondslag voor de berekening van het arbeidsongeschiktheidspensioen is gelijk aan het vaste jaarsalaris bestaande uit 12 maal het genoten maandsalaris vermeerderd met de vakantietoeslag en – indien aanwezig – de dertiende maand voor zover dit de WIA-uitkeringsgrens te boven gaat.
9. Onverminderd het bepaalde in artikel 12, wordt voor de deeltijdwerker in het kader van de pensioenberekening het geldende jaarsalaris omgerekend tot een jaarsalaris bij een voltijds dienstverband, terwijl het aantal pensioenjaren wordt verlaagd naar evenredigheid van de werktijd.
10. In geval van verlaging van de pensioengrondslag worden tot het tijdstip van de verlaging de opgebouwde aanspraken niet gewijzigd.
Pensioenregeling
Artikel 5 OUDERDOMSPENSIOEN
1. Het ouderdomspensioen gaat in op de pensioenrichtdatum (68 jaar) en wordt uitgekeerd tot en met de maand waarin de gepensioneerde overlijdt.
2. Het ouderdomspensioen bedraagt:
a. voor elk pensioenjaar 1,657% van de laatst geldende pensioengrondslag;
b. het tot 1 januari 2018 opgebouwde "surplus" ouderdomspensioen, dat op grond van de bepalingen van artikel 29 in dit pensioenreglement is ingebracht.
3. De (gewezen) deelnemer heeft onder de voorwaarden genoemd in artikel 16 het recht het ouderdomspensioen eerder dan de pensioenrichtdatum in te laten gaan.
4. De (gewezen) deelnemer heeft onder de voorwaarden genoemd in artikel 16, lid 3 dan wel artikel 19, lid 5 het recht de hoogte van het ouderdomspensioen te variëren.
Artikel 6 PARTNERPENSIOEN
1. Het partnerpensioen wordt uitgekeerd met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde overlijdt aan degene die de partner van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde is op het tijdstip van overlijden en wordt uitgekeerd tot en met de maand waarin de partner overlijdt.
2. Vanaf 1 janauri 2018 bedraagt de opbouw van het partnerpensioen per pensioenjaar 1,16% van de laatstelijk vastgestelde pensioengrondslag.
3. Bij overlijden van de deelnemer vóór de pensioendatum bedraagt het partnerpensioen
a. het tot de datum van overlijden opgebouwde partnerpensioen; en
b. 1,16% van de laatstelijk vastgestelde pensioengrondslag vermeerderd met de toekomstige pensioenjaren.
Onder toekomstig pensioenjaren wordt verstaan de pensioenjaren die de deelnemer op basis van de laatste pensioengrondslag nog tot de pensioenrichtdatum had kunnen opbouwen als de deelnemer niet was overleden.
4. Bij overlijden van de gewezen deelnemer en pensioengerechtigde bestaat het partnerpensioen uit het tot de datum van overlijden opgebouwde partnerpensioen.
5. Het partnerpensioen wordt verminderd met het bijzonder partnerpensioen waarop een voormalige echtgeno(o)t(e) of geregistreerde partner op grond van het bepaalde in artikel 10 of artikel 29 van het fonds aanspraak heeft.
6. Het pensioen over de toekomstige pensioenjaren wordt niet uitgekeerd wanneer het overlijden van de deelnemer een gevolg is van:
a. Een misdrijf begaan door de begunstigde(n), waarvoor deze begunstigde(n) strafrechtelijk is (zijn) veroordeeld;
b. Overlijden tijdens of tengevolge van het deelnemen aan enige niet- Nederlandse gewapende dienst;
c. Overlijden tijdens of tengevolge van oorlogshandelingen, waarbij de deelnemer actief betrokken is geweest;
d. Tengevolge van oorlogshandelingen tijdens zijn verblijf in een gebied buiten Nederland dat al in staat van oorlog was op het moment dat hij dit gebied bewust betrad;
e. Tengevolge van oorlogshandelingen tijdens zijn verblijf in een gebied buiten Nederland, dat hij al vóór het ontstaan van een (dreigende) oorlogssituatie betrad, waarbij hij in strijd handelde met de instructies van de Nederlandse respectievelijk de plaatselijke overheid door het desbetreffende gebied niet tijdig te verlaten terwijl hij daartoe wel de gelegenheid had;
f. Terrorisme, tenzij dit overeenkomstig het clausuleblad terrorismedekking is herverzekerd bij de Nederlandse Herverzekeringsmaatschappij voor Terrorismeschaden nv. Dit clausuleblad is op te vragen bij het pensioenfonds.
In deze situaties zal aan de partner uitsluitend het opgebouwde partnerpensioen als bedoeld in lid 3 worden uitgekeerd op basis van de veronderstelling dat het deelnemerschap op de datum van overlijden van de deelnemer is geëindigd.
7. De aanspraak op partnerpensioen ten behoeve van de partner van een (gewezen) deelnemer of gepensioneerde kan door de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde zonder toestemming van de echtgeno(o)t(e), geregistreerde partner dan wel partner niet bij overeenkomst tussen de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde en het fonds of de Bank worden verminderd. Elk beding, strijdig met het bepaalde in de vorige zin, is nietig.
Artikel 7 WEZENPENSIOEN
1. Het wezenpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde overlijdt en wordt uitgekeerd tot de maand waarin het kind de 18-jarige leeftijd bereikt doch uiterlijk tot en met de maand waarin het kind overlijdt. De uitkeringsduur wordt verlengd uiterlijk tot en met de maand waarin de 23-jarige leeftijd wordt bereikt, indien en zolang het kind studerend is in de zin van de Wet studiefinanciering 2000.
2. Het wezenpensioen bedraagt voor elke wees 14% van het volgens artikel 5 berekende ouderdomspensioen.
In geval van overlijden van de deelnemer voor de pensioenrichtdatum bedraagt het wezenpensioen 14% van het ouderdomspensioen dat de deelnemer verkregen zou hebben als de deelnemer tot de pensioenrichtdatum deelnemer had kunnen blijven en de pensioengrondslag was blijven gelden die het laatste voor de deelnemer van kracht was.
Het aan de gezamenlijke wezen uit te keren pensioen zal niet meer bedragen dan 42% van dat ouderdomspensioen. Indien en zolang het wezenpensioen door deze beperking minder bedraagt dan 14% van het per wees, wordt het wezenpensioen gelijkelijk over de gezamenlijke wezen verdeeld.
3. Het bedrag van het wezenpensioen, bedoeld in het voorgaande lid, wordt verdubbeld voor die wezen van de overleden (gewezen) deelnemer of gepensioneerde, die behoren tot een gezin, waarvan de partner eveneens is overleden (volle wees).
4. Het bepaalde in artikel 6, leden 4 en 5 is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 8 ARBEIDSONGESCHIKTHEIDPENSIOEN
1. De arbeidsongeschikte deelnemer heeft recht op een arbeidsongeschiktheidspensioen indien de eerste ziektedag in de zin van de WIA tijdens het deelnemerschap is gelegen, onder de hierna te stellen voorwaarden.
2. Het arbeidsongeschiktheidspensioen gaat in op de eerste dag van de maand waarin de deelnemer een arbeidsongeschiktheidsuitkering krachtens de WIA krijgt toegekend en wordt uitgekeerd tot en met de laatste dag van de maand, waarin de genoemde uitkering eindigt, doch uiterlijk tot de maand waarin de deelnemer de pensioenrichtdatum bereikt dan wel tot en met de maand waarin de deelnemer overlijdt. Voor de toekenning van het arbeidsongeschiktheidspensioen
3. Bij volledige arbeidsongeschiktheid bedraagt het arbeidsongeschiktheidspensioen 70% van de grondslag, bedoeld in artikel 4 lid 8, zoals deze is vastgesteld op 1 januari voorafgaand aan de eerste ziektedag en nadat deze is aangepast op basis van de structurele loonsverhogingen op grond van de CAO over de periode tot het tijdstip waarop het arbeidsongeschiktheidspensioen ingaat.
4. Voor de mate van arbeidsongeschiktheid is de toekenningsbeslissing van het UWV bepalend. Bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid wordt het in lid 3 bedoelde arbeidsongeschiktheidspensioen gedeeltelijk uitgekeerd op basis van de navolgende tabel.
Bij een arbeidsongeschikt- Wordt een
xxxxxxxxxxxxxxx van arbeidsongeschiktheidspensioen uitgekeerd van
80% of meer | 100% |
65% tot 80% | 72,5% |
55% tot 65% | 60% |
45% tot 55% | 50% |
35% tot 45% | 40% |
0% tot 35% | 0% |
5. Een wijziging van het arbeidsongeschiktheidspercentage als gevolg van een verlaagde respectievelijk verhoogde arbeidsongeschiktheid, gaat in op de eerste dag van de maand waarop die wijziging plaatsvindt.
In afwijking van het voorgaande leidt een verhoging van het arbeidsongeschiktheids- percentage na beëindiging van het dienstverband met de Bank, alleen tot een verhoging van het arbeidsongeschiktheidspensioen indien die wijziging het gevolg is van een toename die voortvloeit uit dezelfde ziekte of hetzelfde gebrek op grond waarvan tijdens het deelnemerschap de WIA-uitkering werd toegekend. Het bestuur is bevoegd de uitbetaling van de verhoging van het arbeidsongeschiktheidspensioen afhankelijk te stellen van door de pensioengerechtigde te leveren bewijs dat de toename voortvloeit uit dezelfde ziekte of hetzelfde gebrek op grond waarvan tijdens het deelnemerschap de WIA-uitkering werd toegekend.
In geval een recht op een WIA-uitkering eindigt, doch herleeft binnen vier weken na de datum per wanneer de uitkering was ingetrokken, dan is er voor de pensioen- opbouw sprake van een doorlopende periode van Arbeidsongeschiktheid. Als de intrekking langer dan vier weken heeft geduurd, wordt de herleving beschouwd als een nieuwe ziektedag
6. Het arbeidsongeschiktheidspensioen wordt niet verstrekt indien en voor zover:
a. De deelnemer vooruitlopend op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst op non-actief wordt gesteld;
b. De deelnemer buiten Nederland werkzaam is en het fonds en herverzekeraar hierover niet zijn geïnformeerd.
c. In het jaar voorafgaande aan de arbeidsongeschiktheid een salarisverhoging van meer dan 25% is verleend.
d. Werkgever en/of werknemer niet voldoet aan de re-integratieverplichtingen of de wettelijke verplichtingen zoals vermeld in de Arbowet, de Wet verbetering poortwachter en hierdoor de WIA-uitkering wordt aangepast.
7. Het fonds zal niet tot uitkering van het arbeidsongeschiktheidspensioen overgaan, indien en voor zover de arbeidsongeschiktheid is ontstaan wordt bevorderd of verergerd door één van de hieronder genoemde oorzaken hieronder. Het maakt niet uit of dat een indirect of direct gevolg is. Het gaat om deze oorzaken:
a. Opzet of (on)bewuste roekeloosheid van de deelnemer. Met opzet bedoelen we ook poging tot zelfdoding
b. Tijdens of als gevolg van het deelnemen aan een niet-Nederlandse gewapende dienst;
c. Atoomkernreacties, onverschillig hoe deze zijn ontstaan;
d. Door molest. Met molest bedoelen we:
1. een gewapend conflict, hier wordt onder verstaan elk geval waarin staten of andere georganiseerde partijen elkaar, of althans de een de ander, gebruik makend van militaire machtsmiddelen bestrijden. Onder gewapend conflict wordt mede verstaan het gewapende optreden van een Vredesmacht der Verenigde Naties;
2. burgeroorlog, hier wordt onder verstaan een min of meer georganiseerde gewelddadige strijd tussen inwoners van eenzelfde staat waarbij een belangrijk deel van de inwoners van die staat betrokken is;
3. opstand, hier wordt onder verstaan georganiseerd gewelddadig verzet binnen een staat, gericht tegen het openbaar gezag.
4. binnenlandse onlusten, hier wordt onder verstaan min of meer georganiseerde gewelddadige handelingen, op verschillende plaatsen zich voordoend binnen een staat;
5. oproer, hier wordt onder verstaan een min of meer georganiseerde plaatselijke gewelddadige beweging, gericht tegen het openbaar gezag;
6. muiterij, hier wordt onder verstaan een min of meer georganiseerde gewelddadige beweging van leden van enige gewapende macht, gericht tegen het gezag waaronder zij gesteld zijn.
e. door zich te bevinden in een gebied met een oranje of rood reisadvies van de Nederlandse overheid.
f. Schade als gevolg van terrorisme, tenzij dit overeenkomstig het clausuleblad terrorismedekking is herverzekerd bij de Nederlandse Herverzekeringsmaatschappij voor Terrorismeschaden nv. Dit clausuleblad is op te vragen bij het pensioenfonds.
Artikel 9 OMZETTING PARTNERPENSIOEN IN OUDERDOMSPENSIOEN
1. Op de pensioendatum heeft de (gewezen) deelnemer éénmalig de keuzemogelijkheid om de verhouding tussen het ouderdomspensioen in de zin van artikel 5 en het partnerpensioen als bedoeld in artikel 6 te wijzigen onder de in dit artikel opgenomen voorwaarden.
2. De uitruil wordt berekend op basis van door het fonds vastgestelde collectief actuarieel gelijkwaardige tarieven. De tarieven zijn in de bijlage aan dit pensioenreglement toegevoegd.
3. De in het eerste lid genoemde keuze dient tussen de 6 en 3 maanden voorafgaande aan de pensioendatum op een door het bestuur aan te geven wijze bij het fonds te worden aangevraagd. Uit de aanvraag dient te blijken dat de partner – indien aanwezig – instemt met de keuze.
4. Het bijzonder partnerpensioen dat na scheiding op grond van artikel 10 door het fonds aan de gewezen partner is toegekend, kan niet worden uitgeruild in ouderdomspensioen.
5. Aan de betrokkene wordt schriftelijk mededeling gedaan van de verleende aanspraken.
6. Bij de toepassing van dit artikel wordt uitgegaan van de veronderstelling dat de (gewezen) deelnemer achtereenvolgens gebruik maakt van de in artikel 17 opgenomen mogelijkheden, alsmede de in artikel 29 opgenomen overgangsbepalingen, alvorens de in dit artikel bedoelde opties in verband met omzetting kunnen worden benut.
Bijzondere pensioenbepalende situaties
Artikel 10 PENSIOENRECHTEN BIJ BEËINDIGING PARTNERRELATIE
1. Indien het huwelijk of geregistreerd partnerschap van een (gewezen) deelnemer of gepensioneerde eindigt door scheiding, verkrijgt de gewezen echtgeno(o)t(e) dan wel geregistreerde partner een recht op uitbetaling van een vereveningspensioen op grond van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding zoals deze wet op het moment van scheiding geldt, mits aan de bepalingen van deze wet wordt voldaan.
2. De in lid 1 bedoelde rechten kunnen slechts jegens het fonds worden ingeroepen indien één van beide echtgenoten dan wel geregistreerde partners binnen twee jaar na het tijdstip van de scheiding hiervan op een bij wet voorgeschreven formulier mededeling heeft gedaan aan het fonds.
3. Het bestuur is bevoegd de kosten van de pensioenverevening in rekening te brengen bij de echtgenoten dan wel geregistreerde partners.
4. Het vereveningspensioen van de gewezen echtgeno(o)t(e) dan wel geregistreerde partner wordt op dezelfde wijze aangepast als het opgebouwde of ingegane pensioen van de (gewezen) deelnemer en/of pensioengerechtigde, met uitzondering van de verhoging door een individuele salarisstijging.
Na ingang wordt dit pensioen op dezelfde wijze aangepast als het ingegane pensioen van de pensioengerechtigde ingevolge artikel 18.
5. In afwijking van hetgeen in het eerste lid is bepaald, vindt de in dat lid bedoelde pensioenverevening geen toepassing indien het vereveningspensioen op het tijdstip van de scheiding een bedrag zoals genoemd in artikel 66, lid 1 van de
Pensioenwet niet te boven gaat.
6. Indien een partnerrelatie van de deelnemer eindigt verkrijgt de gewezen partner een aanspraak op een bijzonder partnerpensioen ter grootte van het tot de datum van einde partnerrelatie opgebouwde partnerpensioen, een en ander onder aftrek van eventueel eerder toegekende bijzondere partnerpensioenen uit hoofde van dit pensioenreglement of voorgaande pensioenreglementen.
Indien een partnerrelatie van een gewezen deelnemer of gepensioneerde eindigt verkrijgt de gewezen partner een aanspraak op een bijzonder partnerpensioen ter grootte van het partnerpensioen waarop de gewezen deelnemer of gepensioneerde bij beëindiging van het deelnemerschap als bedoeld in artikel 13 aanspraak heeft behouden.
7. Het bijzonder partnerpensioen van de gewezen partner wordt op dezelfde wijze aangepast als de ingegane pensioenen ingevolge artikel 18.
8. Op het bijzonder partnerpensioen is het bepaalde in artikel 6, leden 6 en 7 van overeenkomstige toepassing.
9. Het bepaalde in de voorgaande leden met betrekking tot het vereveningspensioen dan wel bijzonder partnerpensioen is niet van toepassing indien de (gewezen) deelnemer en zijn of haar partner bij huwelijkse voorwaarden of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de beëindiging van de partnerrelatie anders overeenkomen, mits het fonds het uit de afwijking voortvloeiende pensioenrisico heeft aanvaard.
10. Een gewezen partner met een recht op bijzonder partnerpensioen als bedoeld in lid 6, heeft het recht dit te vervreemden aan een eerdere of latere partner van de overleden deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde, mits:
a. Het fonds bereid is een eventueel uit die overdracht voortvloeiende wijziging van het risico te dekken.
b. De vervreemding onherroepelijk is.
c. Dit wordt overeengekomen bij notarieel verleden akte.
11. Als datum van beëindiging van de partnerrelatie geldt de datum waarop de scheiding wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand dan wel – in geval van beëindiging van een gezamenlijke huishouding – de datum waarop, blijkens mededeling van de deelnemer, de gewezen deelnemer of de gepensioneerde aan het fonds, de gezamenlijke huishouding is beëindigd en het notarieel verleden samenlevingscontract is verbroken. Het fonds kan nadere voorwaarden stellen aan de wijze waarop de beëindiging van de partnerrelatie aan het fonds kenbaar dient te worden gemaakt.
12. Aan de gewezen partner wordt schriftelijk mededeling gedaan van de verleende aanspraak of het verleende recht bedoeld in dit artikel. De (gewezen) deelnemer of gepensioneerde ontvangt daarvan een afschrift.
13. Indien de gewezen partner overlijdt voordat de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde overlijdt, vervalt de aanspraak op bijzonder partnerpensioen en gaat het partnerpensioen weer deel uitmaken van de pensioenaanspraken van de (gewezen) deelnemer.
Artikel 11 VOORTZETTING PENSIOENOPBOUW BIJ ARBEIDSONGESCHIKTHEID
1. Gedurende de periode waarin de deelnemer recht heeft op loondoorbetaling bij Ziekte ingevolge artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek of recht heeft op een uitkering ingevolge de Ziektewet, behoudt de deelnemer recht op pensioenopbouw en verzekering van ouderdoms-, partner- en wezenpensioen.
2. De deelnemer heeft recht op een premievrije voortzetting van de pensioenopbouw op basis van dit pensioenreglement, als hij tijdens het deelnemerschap door ziekte recht krijgt op (gedeeltelijke) loondoorbetaling volgens het Burgerlijk Wetboek of op een (gedeeltelijke) uitkering volgens de Ziektewet (eerste ziektedag voor de wachttijd van de WIA) en aansluitend recht heeft gekregen op een WIA-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 65% of meer.
3. De premievrije opbouw betreft zowel de opbouw als de verzekering van ouderdoms-, partner- en wezenpensioen. Deze pensioenopbouw vindt plaats zonder premiebetaling op basis van het pensioengevend salaris, zoals deze is vastgesteld op 1 januari voorafgaande aan de eerste ziektedag en nadat deze is aangepast op basis van de structurele loonsverhogingen op grond van de CAO over de periode tot het tijdstip waarop het ouderdomspensioen ingaat verminderd met de actuele franchise.
4. De premievrije pensioenopbouw wordt voortgezet tot de pensioenrichtdatum; of indien dit eerder is;
a. de datum waarop het recht op de WIA-uitkering eindigt;
b. de datum waarop de deelnemer minder dan 65% arbeidsongeschikt wordt. Bij toepassing van sub a en sub b is het bepaalde in artikel 13 van toepassing.
In geval een recht op een WIA-uitkering eindigt, doch herleeft binnen vier weken na de datum per wanneer de uitkering was ingetrokken, dan is er voor de pensioenopbouw sprake van een doorlopende periode van Arbeidsongeschiktheid.
Als de intrekking langer dan vier weken heeft geduurd, wordt de herleving beschouwd als een nieuwe ziektedag.
5. Het bepaalde in artikel 8 leden 5 tot en met 7 is van overeenkomstige toepassing.
6. Het in de artikelen 16 en 17 bepaalde is niet van toepassing op de premievrij opgebouwde pensioenaanspraken. Artikel 9 is wel van toepassing.
Artikel 12 VOORTZETTING PENSIOENOPBOUW BIJ VERLOF
1. Tijdens een tijdvak van ouderschapsverlof, als omschreven in de geldende CAO, zal de opbouw van het pensioen van de deelnemer op dezelfde wijze worden voortgezet en de deelnemersbijdragen ingevolge artikel 23 op dezelfde wijze worden vastgesteld als ware de deelnemer niet met ouderschapsverlof gegaan.
2. De in lid 1 bedoelde deelnemersbijdragen gedurende het ouderschapsverlof, moet door de deelnemer op een door het fonds of de Bank aan te geven wijze aan het fonds worden voldaan.
3. Gedurende een periode van verlof als bedoeld in de arbeidsvoorwaarden van de Bank
– niet zijnde het ouderschapsverlof als bedoeld in lid 1 – zal de opbouw van het pensioen van de deelnemer worden voortgezet, mits de deelnemer, de Bank en het fonds dit overeenkomen. De voorwaarden die het fonds daaraan stelt, kunnen worden vastgelegd in een bestuursbesluit.
4. Het opnemen van onbetaald verlof tot een maximum van 18 maanden door de deelnemer tijdens de deelneming is niet van invloed op de dekking uit hoofde van het partnerpensioen.
Artikel 13 VOORTIJDIGE BEËINDIGING VAN DE DEELNEMING
1. Bij beëindiging van het deelnemerschap anders dan door overlijden vóór de pensioenrichtdatum behoudt de gewezen deelnemer aanspraak op de per deze datum opgebouwde premievrije aanspraken op ouderdoms-, partner- en wezenpensioen. De aanspraken op arbeidsongeschiktheidspensioen en premievrije voortzetting van de pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid vervallen.
2. De premievrije aanspraken worden berekend overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 5, 6, en 7 op basis van het aantal vervulde pensioenjaren.
Artikel 14 WAARDEOVERDRACHT
1. De gewezen deelnemer heeft het recht de overdrachtswaarde van de in artikel 13 bedoelde premievrije pensioenaanspraken over te laten dragen aan een door de Pensioenwet toegelaten pensioenfonds of verzekeraar, die de pensioenregeling uitvoert van de nieuwe werkgever. De waardeoverdracht vindt plaats, mits wordt voldaan aan alle bepalingen ter zake van waardeoverdracht in de Pensioenwet en de daarop gebaseerde regelgeving.
2. In geval van waardeoverdracht als bedoeld in lid 1 vervallen alle aanspraken van de gewezen deelnemer jegens het fonds.
3. Het in de leden 1 en 2 bepaalde is niet van toepassing indien de financiële toestand van het fonds een wettelijk afdwingbare waardeoverdracht volgens de Pensioenwet niet toelaat. Zodra de financiële toestand van het fonds een dergelijke waardeoverdracht volgens de Pensioenwet weer wel toelaat, informeert het fonds de gewezen deelnemer over de mogelijkheid alsnog de waardeoverdracht te realiseren.
Artikel 15 VERBOD OP AFKOOP OF VERVREEMDING VAN PENSIOEN
1. De pensioenaanspraken uit hoofde van dit pensioenreglement kunnen niet worden afgekocht, vervreemd of prijsgegeven, dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid worden, behoudens in de gevallen dat het bestuur beslist tot een op grond van de Pensioenwet toegestane afkoop. Bij een dergelijke afkoop wordt voldaan aan de hieraan in de Pensioenwet gestelde voorwaarden.
2. Vervreemding of elke andere handeling, waardoor de aanspraakgerechtigde of de pensioengerechtigde enig recht op zijn pensioenaanspraken of pensioenrechten aan een ander toekent is nietig, tenzij:
a. Verpanding plaats vindt voor het verlenen van zekerheid voor het verkrijgen van uitstel van betaling als bedoeld in artikel 25, lid 5, van de Invorderingswet 1990.
b. Vervreemding plaatsvindt op grond van artikel 10, leden 9 en 10 (scheiding).
3. Volmacht tot invordering van het pensioen, onder welke vorm of welke benaming ook verleend, is steeds herroepelijk.
4. Elke beding, strijdig met het bepaalde in één der voorgaande leden, is nietig.
Keuzemogelijkheden
Artikel 16 FLEXIBELE PENSIONERING
1. Op verzoek van de (gewezen) deelnemer en onder de voorwaarden vermeld in dit artikel kan het ouderdomspensioen vanaf een tijdstip vóór de pensioenrichtdatum ingaan. Alsdan geldt voor de bepaling van de hoogte van het ouderdomspensioen de franchise zoals deze geldt op 1 januari voorafgaande aan de pensioendatum.
2. Voor de (gewezen) deelnemer kan de pensioendatum voor (een deel van het) ouderdomspensioen worden vervroegd tot uiterlijk de leeftijd die vijf jaar lager is dan de voor de (gewezen) deelnemer geldende AOW-datum.
Het tot de pensioendatum opgebouwde ouderdomspensioen zal in dat geval actuarieel worden verminderd op basis van door het bestuur vast te stellen factoren. Deze factoren zijn vastgelegd in een bestuursbesluit dat als bijlage aan dit pensioenreglement is toegevoegd.
Een vervroeging van de pensioendatum door een (gewezen) deelnemer, tot een datum die eerder is gelegen dan vijf jaar voor de voor deze (gewezen) deelnemer geldende AOW-datum, is alleen toegestaan indien en voor zover de (gewezen) deelnemer verklaart het arbeidzame leven overeenkomstig te hebben beëindigd. Het verzoek van de (gewezen) deelnemer moet vergezeld gaan van een schriftelijke verklaring over de mate waarin de arbeidsovereenkomst en/of de ondernemingsactiviteiten en daarmee tevens het arbeidzame leven is beëindigd. Eerdere ingang van het ouderdomspensioen is op zijn vroegst mogelijk op een pensioendatum gelegen op de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer de leeftijd van 60 jaar bereikt.
3. Bij een eerdere ingang van het ouderdomspensioen kan op verzoek van de (gewezen) deelnemer het ouderdomspensioen worden verhoogd in de periode tussen de pensioendatum en het bereiken van de AOW-datum. De verhoging bedraagt ten hoogste twee maal de AOW-uitkering. Het ouderdomspensioen zal in dat geval worden herrekend op basis van door het bestuur vast te stellen factoren. Deze factoren zijn vastgelegd in een bestuursbesluit dat als bijlage aan dit pensioenreglement is toegevoegd.
4. De (gewezen) deelnemer moet het verzoek als bedoeld in lid 1 en lid 3 tussen de 6 en 3 maanden voorafgaand aan de pensioendatum op een door het bestuur aan te geven wijze aan het fonds kenbaar maken.
5. Op verzoek van de (gewezen) deelnemer kan de pensioendatum voor (een deel van het) ouderdomspensioen worden uitgesteld tot uiterlijk de leeftijd die vijf jaar hoger ligt dan de voor de (gewezen) deelnemer geldende AOW-datum.
De hoogte van het uitgestelde ouderdomspensioen wordt vastgesteld op basis van door het bestuur vast te stellen collectief actuarieel gelijkwaardige factoren. Deze factoren zijn als bijlage aan dit pensioenreglement toegevoegd. De factoren worden periodiek door het fonds vastgesteld.
Een verzoek tot uitstel tot een latere pensioendatum dient op dezelfde wijze tussen de 6 en 3 maanden voorafgaand aan de pensioenrichtdatum aan het fonds kenbaar te worden gemaakt.
6. Bij de berekening van de hoogte van het pensioen wordt uitgegaan van de veronderstelling dat de (gewezen) deelnemer achtereenvolgens gebruik maakt van de in artikel 17 opgenomen mogelijkheden, de overgangsbepalingen alsook de in artikel 9 bedoelde keuze tot omzetting, alvorens de in dit artikel bedoelde opties in verband met vervroeging of uitstel van de pensioendatum kunnen worden benut.
Artikel 17 DEELTIJD PENSIONERING
1. Voorafgaand aan de volledige pensionering kan de (gewezen) deelnemer het fonds verzoeken, het ouderdomspensioen gedeeltelijk vóór de pensioenrichtdatum te laten ingaan. De periode waarin deeltijdpensioen wordt ontvangen bedraagt minimaal één jaar. Een eenmaal gekozen periode en parttimefactor kunnen niet meer worden gewijzigd.
2. Een verzoek om deeltijdpensionering wordt door het fonds ingewilligd, indien de (gewezen) deelnemer tussen de 6 en 3 maanden voorafgaande aan het beoogde tijdstip van ingang van het deeltijdpensioen bij het fonds een verzoek tot uitkering van het deeltijd pensioen indient op een door het bestuur aan te geven wijze.
Uit het verzoek dient te blijken dat de Bank instemt met het verzoek van de (gewezen) deelnemer en dient eveneens te blijken hoe groot de vermindering van de arbeidsduur is.
Het bepaalde in artikel 16 is van overeenkomstig toepassing.
3. Dit artikel is niet van toepassing op de deelnemer in de zin van artikel 2, lid 3, onder a en b. Voorts is dit artikel niet van toepassing op de deelnemer voor wie pensioenopbouw (gedeeltelijk) plaatsvindt op basis van het bepaalde in artikel 11.
Toeslag, uitbetaling en verzekering
Artikel 18 TOESLAG
1. Op de premievrije pensioenaanspraken en pensioenrechten van (gewezen) deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden, kan een voorwaardelijke toeslag worden verleend van maximaal het percentage waarmee het consumenten prijsindexcijfer (CPI alle bestedingen) van de maand december van het voorafgaande kalenderjaar positief afwijkt van genoemd prijsindexcijfer van de maand december van het daaraan voorafgaande kalenderjaar.
Het bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre pensioenaanspraken en pensioenrechten van (gewezen) deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen bestemmingsreserve gevormd en wordt geen premie betaald. De toeslagverlening wordt uit de resultaten van het fonds gefinancierd, hieronder wordt mede begrepen het beleggingsrendement.
Leidend voor de verlening van de voorwaardelijke toeslag is de financiële positie per 31 december van het voorafgaande kalenderjaar.
Het toeslagbeleid van het fonds is gebaseerd op toekomstbestendige toeslagverlening. Het fonds verleent alleen een (volledige) voorwaardelijke toeslag indien de beleidsdekkingsgraad van het fonds per 31 december van het voorafgaande kalenderjaar zich boven de grens bevindt als bedoeld in artikel 15 van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen bevindt.
2. Indien de voorwaardelijke toeslagverlening als bedoeld in lid 1 van dit artikel in enig kalenderjaar niet kan worden verstrekt omdat de beleidsdekkingsgraad van het fonds per 31 december van het voorafgaande kalenderjaar zich onder de grens bevindt als bedoeld in artikel 15 van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen, dan kan door het fonds alsnog een voorwaardelijke toeslag worden verleend. Deze voorwaardelijke toeslag bedraagt voor:
a. de 1991-groep, het percentage waarmee het consumenten prijsindexcijfer (CPI alle bestedingen) van de maand december van het voorafgaande kalenderjaar positief afwijkt van genoemd prijsindexcijfer van de maand december van het daaraan voorafgaande kalenderjaar.
b. de Niet-1991-groep, 50% van het percentage waarmee het consumenten prijsindexcijfer (CPI alle bestedingen) van de maand december van het voorafgaande kalenderjaar positief afwijkt van genoemd prijsindexcijfer van de maand december van het daaraan voorafgaande kalenderjaar.
3. Indien de voorwaardelijke toeslagverlening zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel minder bedraagt dan het percentage waarmee het consumenten prijsindexcijfer (CPI alle bestedingen) van de maand december van het voorafgaande kalenderjaar positief afwijkt van genoemd prijsindexcijfer van de maand december van het daaraan voorafgaande kalenderjaar, dan kan door het fonds een aanvullende voorwaardelijke toeslag worden verleend. Deze aanvullende voorwaardelijke toeslag bedraagt voor:
a. de 1991-groep, het verschil tussen het percentage waarmee het consumenten prijsindexcijfer (CPI alle bestedingen) van de maand december van het voorafgaande jaar positief afwijkt van genoemd prijsindexcijfer van de maand december van het daaraan voorafgaande jaar en de toeslag die verleend is op grond van lid 1 van dit artikel.
b. de Niet-1991-groep, het verschil tussen 50% van het percentage waarmee het consumenten prijsindexcijfer (CPI alle bestedingen) van de maand december van het voorafgaande jaar positief afwijkt van genoemd prijsindexcijfer van de maand december van het daaraan voorafgaande jaar en de toeslagverlening op grond van lid 1 van dit artikel. Het verschil kan niet negatief zijn.
4. De (aanvullende) toeslag zoals bedoeld in lid 2 en lid 3 van dit artikel is voorwaardelijk en wordt gefinancierd uit aanvullende stortingen (koopsommen) van de Bank, indien en voor zover het fonds de aanvullende stortingen (koopsommen) van de Bank heeft ontvangen.
5. Het bestuur kan besluiten om in het verleden niet toegekende toeslag te compenseren indien wordt voldaan aan de in artikel 137 lid 2 onder c Pensioenwet gestelde voorwaarden.
6. De Bank is bevoegd om de aanvullende stortingen (koopsommen) ten behoeve van de aanvullende toeslagen als bedoeld in lid 2 onder b en lid 3 onder b te verminderen of geheel te staken indien de Bank om welke reden dan ook verplicht is of wordt om de toekomstige (aanvullende) toeslagen ineens af te financieren bij het fonds.
Artikel 19 UITBETALING EN INHOUDINGEN EN VARIATIE IN DE JAARLIJKSE HOOGTE VAN HET OUDERDOMSPENSIOEN
1. De pensioenen worden ten kantore van het fonds uitbetaald in maandelijkse termijnen bij achterafbetaling in Nederlands wettig betaalmiddel aan de pensioengerechtigde of
– indien het een minderjarige wees betreft – aan diens wettelijke vertegenwoordiger. De uitbetaling vindt plaats op een door de pensioengerechtigde aan te wijzen bankrekening. In geval van aanwijzing door de pensioengerechtigde van een bankrekening bij een niet in Nederland gevestigde bankinstelling, is het fonds bevoegd de kosten van de uitkeringen bij de pensioengerechtigde in rekening te brengen. Dit kan geschieden door middel van het in mindering brengen van de kosten op de uit te keren pensioenen.
2. Iedere pensioengerechtigde is verplicht om zo dikwijls als het bestuur zulks verlangt, doch ten hoogste eenmaal per jaar, een schriftelijk bewijs van in leven zijn over te leggen.
3. Op de pensioenen en de overige uitkeringen zullen de daarvoor verschuldigde belastingen en andere wettelijke heffingen in mindering worden gebracht.
4. Op de pensioendatum heeft de (gewezen) deelnemer, onverminderd het in artikel 16, lid 3 bepaalde, eenmalig de keuzemogelijkheid om de hoogte van het ouderdomspensioen vanaf de pensioendatum te variëren, waarbij in één overeen te komen periode een hoger, en in een andere overeen te komen periode lager ouderdomspensioen wordt genoten. De in het kader van de variatie te hanteren factoren zijn vastgelegd in een bestuursbesluit dat als bijlage aan dit pensioenreglement is toegevoegd.
Hierbij geldt het volgende:
a. De laagste uitkering bedraagt niet minder dan 75% van de hoogste uitkering.
b. De hogere uitkering geldt voor een eenmalige periode van 5 of 10 jaar direct aansluitend op de pensioendatum.
c. Het omrekenen van de uitkering geschiedt op actuarieel neutrale wijze.
d. De aanspraak op partnerpensioen blijft ongewijzigd.
De overige voorwaarden zullen worden neergelegd in een bestuursbesluit.
5. Een verzoek tot variatie in de jaarlijkse hoogte van het ouderdomspensioen wordt door het fonds ingewilligd, indien de (gewezen) deelnemer tussen 6 en 3 maanden voorafgaande aan de pensioendatum bij het fonds een verzoek tot variatie indient op een door het bestuur aan te geven wijze.
6. De (gewezen) deelnemer dient achtereenvolgens eerst gebruik te maken van de in artikel 17 opgenomen mogelijkheden, de in artikel 28 en 29 opgenomen
garanties en overgangsbepalingen als ook de in artikel 9 dan wel 16 bedoelde keuze tot omzetting respectievelijk flexibele pensionering, alvorens de in dit artikel bedoelde optie in verband met variatie in de jaarlijkse hoogte van het ouderdomspensioen kan worden benut.
Artikel 20 VERZEKERING
Het bestuur is bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 lid 3 van de statuten de uit dit pensioenreglement voortvloeiende pensioenaanspraken geheel of gedeeltelijk onder te brengen bij één of meer verzekeringsmaatschappijen als genoemd in artikel 3 lid 3 van de statuten.
Informatieverplichtingen
Artikel 21 VERPLICHTINGEN PENSIOEN- EN AANSPRAAKGERECHTIGDEN
1. Een ieder die op grond van de bepalingen van dit pensioenreglement recht op uitkering van enig pensioen heeft respectievelijk te eniger tijd voor zodanige uitkering in aanmerking kan komen, is verplicht aan de goede uitvoering van de statuten en het bepaalde in dit pensioenreglement mee te werken en alle gegevens, inlichtingen en bewijsstukken te overleggen, die door het bestuur in het belang van een juiste toepassing van de statuten en van dit pensioenreglement nodig wordt geoordeeld. De (gewezen) deelnemer en pensioengerechtigde is verplicht om mededeling aan het fonds te doen over het aangaan of ontbinding van het huwelijk of (geregistreerd) partnerschap.
2. Bij het niet voldoen aan de in het vorige lid genoemde verplichting vervalt het recht op een uitkering krachtens dit pensioenreglement voor zover het fonds door onvoldoende medewerking is benadeeld.
3. Onverminderd het tweede lid, is het bestuur na een schriftelijke waarschuwing ter zake bevoegd de uitkering op te schorten indien en zolang naar het oordeel van het bestuur niet aan het in het eerste lid gestelde is voldaan.
4. Indien het fonds niet over het juiste adres van de deelnemer, gewezen deelnemer, aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde blijkt te beschikken, is het fonds bevoegd de kosten van het achterhalen van het juiste adres bij betrokkene in rekening te brengen.
Artikel 22 INFORMATIEVOORSCHRIFTEN
1. Het fonds informeert de deelnemer, gewezen deelnemer, aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde conform de bepalingen van de Pensioenwet en de daarop gebaseerde regelgeving. De informatie voldoet tenminste aan de in de Pensioenwet omschreven verplichte informatie. Deze informatie bevat in ieder geval de informatie als opgenomen in dit artikel.
2. Het fonds zal de deelnemer binnen drie maanden na de start van de verwerving van de pensioenaanspraken middels het pensioen 1-2-3 schriftelijk informeren over:
a. De kenmerken van de Pensioenregeling;
b. Persoonlijke omstandigheden die een actie van de deelnemer kunnen vergen;
c. De website van het fonds;
d. De mogelijkheid voor de deelnemer om het pensioenregister te raadplegen.
3. Het fonds informeert de (gewezen) deelnemer binnen drie maanden na een wijziging in de pensioenregeling over die wijziging en de mogelijkheid om het gewijzigde pensioenreglement op te vragen bij het fonds.
4. Het fonds verstrekt de deelnemer jaarlijks:
a. Een opgave van de hoogte van de verworven pensioenaanspraken;
b. Een opgave van de reglementaire te bereiken pensioenaanspraken, warbij deze gegevens voor zover deze het ouderdomspensioen betreft, tevens weergegeven worden op basis van een pessimistisch scenario, verwacht scenario en een optimistisch scenario
c. Een opgave van de aan het desbetreffende of voorafgaande kalenderjaar toe te rekenen waardeaangroei van pensioenaanspraken overeenkomstig artikel 3.127 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de daarop berustende bepalingen. De opgave wordt verstrekt binnen tien maanden na afloop van het kalenderjaar waarop de pensioenaangroei betrekking heeft;
d. Informatie over de toeslagverlening;
e. Informatie over de dekkingsgraad, bij significante wijzigingen van de technische voorzieningen en de vermindering van pensioenaanspraken op grond van artikel 134 Pensioenwet;
f. Informatie over de reglementaire pensioenleeftijd;
g. Informatie over de werkgeverspremie en werknemerspremie;
h. Informatie over de garanties.
5. Het fonds verstrekt de gewezen deelnemer jaarlijks een opgave van de informatie als bedoeld in lid 4 met uitzondering van c en g.
6. Het fonds verstrekt degene die pensioengerechtigd wordt en volgens jaarlijks:
a. Een opgave van zijn pensioenrecht;
b. Een opgave van de opgebouwde aanspraken op partnerpensioen en wezenpensioen;
c. Informatie over de toeslagverlening;
d. Informatie over de vermindering van pensioenaanspraken
De pensioenuitvoerder informeert de pensioengerechtigde binnen drie maanden na een wijziging van het toeslagbeleid over die wijziging.
7. Het fonds verstrekt de deelnemer bij beëindiging van de deelneming:
a. Een opgave van de hoogte van de verworven pensioenaanspraken;
b. Informatie over de toeslagverlening;
c. Informatie die voor de deelnemer specifiek in het kader van de beëindiging relevant is;
d. Informatie over omstandigheden die betrekking hebben op het functioneren van het fonds;
e. Informatie over vermindering van pensioenaanspraken op grond van artikel 134 Pensioenwet.
8. Het fonds verstrekt de gewezen partner bij scheiding:
a. Een opgave van de opgebouwde aanspraak op partnerpensioen;
b. Informatie over de toeslagverlening;
c. Informatie die voor de gewezen deelnemer specifiek an belang is;
d. Informatie over de vermindering van pensioenaanspraken.
Deze informatie wordt vervolgens ééns in de vijf jaar verstrekt. De pensioenuitvoerder informeert de gewezen partner binnen drie maanden na een wijziging van het toeslagbeleid over die wijziging.
Indien en voor zover op grond van dit pensioenreglement recht ontstaat op een te verevenen ouderdomspensioen en/of een bijzonder partnerpensioen verstrekt het fonds hiervan aan de gewezen partner een bewijs van zowel de tijdens het huwelijk of geregistreerd partnerschap opgebouwde aanspraak waarop pensioenverevening zal worden gebaseerd alsmede de ingangsdatum van de uitbetaling. De (gewezen) deelnemer of gepensioneerde ontvangt daarvan een afschrift.
Het fonds is bevoegd een vergoeding te vragen voor het verstrekken van de in dit lid genoemde documenten
9. Het fonds verstrekt op verzoek van de deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of de gewezen partner:
a. Het geldende pensioenreglement.
b. De geldende statuten;
c. Informatie die specifiek voor hem relevant is;
d. Het jaarverslag en de jaarrekening van het fonds;
e. De uitvoeringsovereenkomst;
f. De voor hem relevante informatie over de beleggingen;
g. De verklaring inzake beleggingsbeginselen als bedoeld in artikel 145 van de Pensioenwet. Deze verklaring zal ook op de website beschikbaar zijn;
h. De (actualisatie van het) herstelplan als bedoeld in artikel 138 en 139 van de Pensioenwet;
i. Informatie over de hoogte van de dekkingsgraad van het fonds;
j. Informatie over het van toepassing zijn van een aanwijzing als bedoeld in artikel 171 van de Pensioenwet;
k. Informatie over de aanstelling van een bewindvoerder als bedoeld in artikel 173 van de Pensioenwet;
l. Informatie over de gehanteerde aannamen bij de weergave van het ouderdomspensioen op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario.
10. Het fonds stelt op haar website voor in ieder geval de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde beschikbaar:
a. Informatie over de pensioenregeling als bedoeld in artikel 21;
b. Verdere informatie over de pensioenregeling;
c. Informatie over uitvoeringskosten;
d. Het bestuursverslag en de jaarrekening:
e. De verklaring inzake beleggingsbeginselen;
f. Informatie over het financieel crisisplan;
g. Informatie over het herstelplan of geactualiseerd herstelplan;
h. Het pensioenreglement; en
i. De uitvoeringsovereenkomst.
11. Het fonds verstrekt bovenstaande informatie schriftelijk. Indien de (gewezen) deelnemer of pensioengerechtigde hier toestemming voor heeft verleend, kan deze informatie ook elektronisch worden verstrekt.
Financiering en wijziging van pensioenaanspraken
Artikel 23 FINANCIERING
1. De financiering van de pensioenaanspraken uit hoofde van dit pensioenreglement komt voor rekening van de deelnemer en de Bank. De verdeling hiervan tussen de deelnemer en de werkgever wordt jaarlijks vastgesteld conform artikel 15B van de CAO. Vanaf 1 januari 2011 bedraagt de deelnemersbijdrage maximaal vijf procent van de pensioengrondslag. De overige kosten van de pensioenregeling zijn voor rekening van de Bank.
2. De opbouw en de financiering van de pensioenaanspraken vinden gedurende het deelnemerschap tenminste evenredig in de tijd plaats. Voorts zijn de pensioenaanspraken aan het eind van het kalenderjaar danwel, indien dit eerder is, bij beëindiging van de deelneming, volledig gefinancierd.
3. De Bank verplicht zich op grond van de in artikel 3 lid 2 bedoelde uitvoeringsovereenkomst met het fonds zodanige stortingen te verrichten als naar het oordeel van de actuaris voor de financiering van de verplichtingen van het fonds noodzakelijk wordt geacht. Deze overeenkomst ligt ter inzage bij het fonds.
4. De Bank houdt zich het recht voor, in overleg met het bestuur, zijn bijdrage aan het fonds te verminderen of te beëindigen, in geval van ingrijpende wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 12 lid 1 van de Pensioenwet, waaronder in ieder geval de situatie wordt verstaan dat de financiële positie van de Bank blijkens een accountantsverklaring de uitgaven ter zake van de pensioenregeling niet meer toelaat.
5. Indien de Bank het voornemen heeft gebruik te maken van het recht in de zin van lid 5, zal het de deelnemers en het fonds onverwijld in kennis stellen daarvan en zal het pensioenreglement worden aangepast aan de nieuwe situatie. Voor een zodanige wijziging is de in artikel 14, lid 3 van de statuten bedoelde goedkeuring van de deelnemers niet vereist.
6. De kennisgeving aan het fonds in verband met lid 6, dient vergezeld te gaan van een verklaring van een externe accountant.
7. Het bestuur van het fonds verstrekt de deelnemers een afschrift van de in lid 6 bedoelde mededeling, alsmede een afschrift van de in lid 7 bedoelde verklaring van de Bank aan het fonds.
Artikel 24 KORTING PENSIOENAANSPRAKEN EN PENSIOENRECHTEN
1. Het fonds zal verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten uitsluitend verminderen indien:
a. het fonds gezien de beleidsdekkingsgraad niet voldoet aan de bij of krachtens artikel 131 Pensioenwet gestelde eisen ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen of de bij of krachtens artikel 132 Pensioenwet gestelde eisen ten aanzien van het vereist eigen vermogen;
b. het fonds niet in staat is binnen een redelijke termijn te voldoen aan artikel 131 of artikel 132 Pensioenwet zonder dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden of de werkgever onevenredig worden geschaad;.
c. Alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet zoals uitgewerkt in het herstelplan als bedoeld in artikel 138 Pensioenwet of artikel 139 Pensioenwet.
2. De in dit artikel gebruikte begrippen worden opgevat overeenkomstig de betekenis van deze begrippen in de Pensioenwet. Bij de vermindering zullen alle in de Pensioenwet opgenomen, relevante bepalingen in acht worden genomen.
3. Indien de Bank de met het fonds gesloten uitvoeringsovereenkomst mocht opzeggen, zal het bestuur zodanige maatregelen treffen dat de reeds verworven pensioenaanspraken van de deelnemers, alsmede de pensioenaanspraken van de gewezen deelnemers en de pensioenrechten van de pensioengerechtigden zoveel mogelijk worden gewaarborgd.
4. Indien zich één der gevallen als in de voorgaande leden bedoeld voordoet, zullen de bepalingen van dit pensioenreglement voor zover nodig door het bestuur aan de gewijzigde verhoudingen worden aangepast.
Artikel 25 WIJZIGING VAN HET PENSIOENREGLEMENT
1. Het bestuur is bevoegd het pensioenreglement te wijzigen in overeenstemming met de afspraken die tussen Werkgever en Werknemer zijn gemaakt, met inachtneming van het bepaalde in de statuten en de uitvoeringsovereenkomst.
2. Een wijziging van het pensioenreglement zal niet leiden tot aantasting van op het tijdstip van wijziging opgebouwde pensioenaanspraken, met uitzondering van de wijziging van het pensioenreglement als bedoeld in 76, 78, 83 en 134 Pensioenwet.
Slotbepalingen
Artikel 26 BIJZONDERE OF ONVOORZIENE GEVALLEN
1. In gevallen waarin dit pensioenreglement niet voorziet of nadere interpretatie behoeft, beslist het bestuur na overleg met de actuaris van het fonds.
2. Het bestuur is te allen tijde bevoegd de in dit pensioenreglement bedoelde bestuursbesluiten te wijzigen.
3. Het bestuur is bevoegd om in overleg met de actuaris op schriftelijk verzoek van de Directie ten gunste van een bepaalde (groep van) deelnemers, gewezen deelnemers of pensioengerechtigden van de bepalingen van dit pensioenreglement af te wijken.
Zodanige afwijking kan mede inhouden, dat de betrokken deelnemers, gewezen deelnemers of pensioengerechtigden gehouden zijn tot het betalen van een bijdrage in de kosten van de afwijkende regeling.
4. Bij voortijdige beëindiging van het dienstverband met de Bank of het dienstverband bedoeld in artikel 2, lid 4, onder b, zullen voor de vaststelling van de premievrije pensioenaanspraken, voortvloeiende uit een in het voorgaande lid bedoelde afwijkende regeling, de desbetreffende bepalingen van de Pensioenwet in acht worden genomen.
5. Het bestuur is bevoegd om bij liquidatie van het fonds de pensioenverplichtingen over te dragen aan een pensioenuitvoerder in de zin van de Pensioenwet zonder instemming van de pensioen- en/of aanspraakgerechtigden.
Artikel 27 TOEPASSELIJK RECHT
Op dit pensioenreglement is Nederlands recht van toepassing.
Overgangsbepalingen
Artikel 28 OVERGANGSBEPALING GARANTIE
Definities:
In dit artikel wordt in afwijking van de algemene definities het onderhavige pensioenreglement Pensioenreglement 2018 genoemd.
Algemeen
De in dit artikel genoemde garanties op aanvullend ouderdomspensioen die volgen uit Pensioenreglement 2001, Pensioenreglement 2006 en Pensioenreglement 2015, blijven in stand indien en voor zover aan de hiervoor geldende voorwaarden wordt voldaan.
Voor de deelnemers per 31 december 2017 zijn alle hieruit ontstane pensioenaanspraken per 1 januari 2018 overgenomen in Pensioenreglement 2018. Voor de gewezen deelnemers en pensioengerechtigden zijn deze pensioenaanspraken en pensioenrechten per 1 januari 2019 overgenomen in Pensioenreglement 2018.
De garantie op nog niet ingegaan ouderdomspensioen zal worden omgezet in aanspraken op ouderdomspensioen berekend op basis van pensioenrichtleeftijd 68. De overige garanties zullen ongewijzigd worden overgenomen. Hiervoor gelden de overgangsbepalingen zoals opgenomen in artikel 29.
Pensioenreglement 2001: Uitzichtsgarantie
In Pensioenreglement 2001 was de garantiebepaling A. Uitzichtsgarantie opgenomen. Deze garantie was van toepassing op degene die op of na 1 januari 2001 en voor 31 december 2005 in dienst was getreden bij de Bank en in de pensioenregeling is opgenomen. Deze deelnemers kunnen aanspraak maken op drie extra pensioenjaren. De extra pensioenjaren dienden gelijkmatig te worden opgebouwd en blijven buiten de bepaling van het tijdelijk ouderdomspensioen. Bij beëindiging van het deelnemerschap, behoudt de deelnemer recht op de tijdsevenredige extra pensioenjaren.
Per 1 januari 2006 is deze garantie vervallen en zijn deze aanspraken premievrij gemaakt. Voor degene die per 31 december 2005 deelnemer was, is hiervoor de garantiebepaling uit Pensioenreglement 2006 in de plaats gekomen.
Pensioenreglement 2001: Garantiebepaling B
In Pensioenreglement 2001 was de garantiebepaling B. Aanvullend tijdelijk ouderdomspensioen opgenomen. Deze garantie was van toepassing op de deelnemer die is geboren voor 1964. De garantie gaat in op de pensioenrichtdatum uit Pensioenreglement 2001 (62 jaar) en duurt tot de 65-jarige leeftijd. Bij beëindiging van het deelnemerschap, behoudt de deelnemer recht op de dan tijdsevenredige opgebouwde extra pensioenjaren.
Per 1 januari 2006 is deze garantie vervallen en zijn deze aanspraken op tijdelijk ouderdomspensioen premievrij gemaakt.
Pensioenreglement 2001: Garantiebepaling C
In Pensioenreglement 2001 was de garantiebepaling C. Oudgedienden opgenomen. Deze bepaling gold voor degenen die voor 1 juli 1977 in dienst zijn getreden. Op grond van deze bepaling bestond op pensioenrichtdatum recht op extra berekeningsjaren. Er zullen na 1 januari 2018 geen deelnemers meer in aanmerking komen voor deze garantie.
Pensioenreglement 2001: Garantiebepaling E
In Pensioenreglement 2001 was E. Overgangsbepaling pensioenjaren opgenomen. Deze bepaling is per 1 januari 2006 vervallen. Deze bepaling gold voor degenen die zowel op 31 december 2000 als op 1 januari 2001 deelnemer was en geboren is voor 1950. Deze
deelnemers zijn inmiddels allemaal met pensioen, waardoor er geen aanspraken op deze rechten meer bestaan.
Pensioenreglement 2006: Garantiebepaling
In Pensioenreglement 2006 zijn voor de deelnemers voornoemde bepaling B, C en E premievrij gemaakt. Voor degene die zowel op 31 december 2005 en 1 januari 2006 deelnemer was in het pensioenreglement van de Bank, is een aanvullende garantie opgenomen. Aan deze deelnemer zijn de volgende aanvullende pensioenjaren toegekend.
Deze aanvullende pensioenjaren worden als volgt bepaald: A / B, waarbij
A = De aanspraak op ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 5 van het op 31 december 2005 geldende pensioenreglement alsof het deelnemerschap op deze datum is beëindigd in verband met beëindiging van een twee maanden of langer durend dienstverband als bedoeld in artikel 2, lid 3, onder d.
B = De pensioengrondslag als bedoeld in artikel 4, lid 5 van het op 1 januari 2006 geldende pensioenreglement vermenigvuldigd met 2% en het parttime percentage per 1 januari 2006.
A en B worden bepaald op basis van het pensioengevend loon en de franchise per 1 januari 2006, waarbij voor A dient te worden uitgegaan van het per 31 december 2005 geldende pensioenreglement en voor B van het per 1 januari geldende 2006 pensioenreglement.
Pensioenreglement 2015
Sinds 1 januari 2015 is de ADV uitbetaling vervallen. Onder ADV wordt verstaan de tijd die de werknemer langer werkt dan de bij CAO vastgestelde basis arbeidsduur.
Voor de deelnemer die in enig kalenderjaar ADV kreeg uitbetaald werden de uitgekeerde ADV-uren meegenomen in de pensioenberekening. Het uitgekeerde ADV-bedrag werd daartoe als percentage vastgesteld door dit te delen door de pensioengrondslag (met inachtneming van de bepalingen voor deeltijdwerkers). De aldus vastgestelde breuk wordt meegenomen bij de bepaling van het aantal pensioenjaren.
Het ADV-bedrag is voor dienstjaren vanaf 1 januari 1998 tot 31 december 2014 vastgesteld en omgerekend naar pensioenjaren.
Artikel 29 OVERGANGSBEPALING OUDE REGLEMENTEN
Definities:
In dit artikel wordt in aanvulling op de algemene definities Pensioenreglement 2018 het onderhavige pensioenreglement genoemd.
Factoren:
De conversie als genoemd in dit artikel geschiedt collectief actuarieel gelijkwaardig. Hierbij wordt uitgegaan van fondsgrondslagen.
Toepassing pensioenreglement 2018:
Op de aanspraken en rechten die op grond van dit artikel zijn ingebracht in Pensioenreglement 2018, zijn de bepalingen van Pensioenreglement 2018 zoals dat geldt of zal gaan gelden op of na 1 januari 2019 van toepassing. Dit betekent met name dat:
• de flexibiliseringsbepalingen en informatievoorschriften van toepassing zijn voor zover dit wettelijk is toegestaan en in dit artikel niet is uitgezonderd.
• de toeslagbepaling als bedoeld in artikel 18 inclusief de Overgangsmaatregel-toeslag 1991 van overeenkomstige toepassing is.
A. Pensioenreglement 1991
1. De pensioenopbouw voor de deelnemers in Pensioenreglement 1991 is beëindigd per 31 december 2000.
2. De opgebouwde aanspraken van de deelnemers per 30 december 2000 en 1 januari 2001 zijn per 1 januari 2001 ingebracht in Pensioenreglement 2001. Deze deelnemers kunnen geen rechten meer ontlenen aan Pensioenreglement 1991.
3. Sinds 1 januari 2001 is Pensioenreglement 1991 alleen van toepassing op de per 31 december 2000 bij het fonds ondergebrachte pensioenaanspraken en ingegane pensioenrechten van gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden. Pensioenreglement 1991 is tot en met 31 december 2018 van toepassing. Per 1 januari 2019 worden deze rechten en aanspraken ingebracht in Pensioenreglement 2018. Hiermee zijn alle pensioenrechten en -aanspraken op basis van Pensioenreglement 1991 vervallen en zijn de bepalingen van dit Pensioenreglement op deze pensioenrechten en -aanspraken van toepassing.
Deze omzetting vindt plaats volgens de hierna opgenomen bepalingen.
4. Per 1 januari 2019 worden de:
a. Opgebouwde pensioenaanspraken op ouderdomspensioen van de in lid 3 genoemde gewezen deelnemers, omgezet in aanspraken op ouderdomspensioen conform de bepalingen in Pensioenreglement 2018. De pensioenaanspraken waren berekend op basis van pensioenrichtleeftijd 65 en worden omgezet in pensioenaanspraken die zijn berekend op pensioenrichtleeftijd 68;
b. Opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen genaamd de “vrouwen 60- regeling” zoals dit op grond van Pensioenreglement 1966 is toegekend (LOP60), omgezet in aanspraken op ouderdomspensioen conform de bepalingen in Pensioenreglement 2018. De pensioenaanspraken waren berekend op basis van pensioenrichtleeftijd 60 en worden omgezet in pensioenaanspraken die zijn berekend op pensioenrichtleeftijd 68.
c. Overige premievrije aanspraken van de van de in lid 3 genoemde gewezen deelnemers en gewezen partners die op grond van Pensioenreglement 1991 zijn
ontstaan en nog bestaan, ongewijzigd ingebracht in Pensioenreglement 2018. Dit betreft de volgende premievrije aanspraken op:
• (Bijzonder) partnerpensioen;
• Wezenpensioen;
• Tijdelijk ouderdomspensioen genaamd de “vrouwen 60-regeling” zoals dit op grond van Pensioenreglement 1966 is toegekend. De reguliere ingangsdatum van dit pensioen is 60 jaar en het pensioen eindigt per de 65-jarige leeftijd; en
• Eventuele andere pensioenaanspraken van de in lid 3 genoemde gewezen deelnemers en gewezen partners;
d. De ingegane pensioenrechten van de in lid 3 genoemde pensioengerechtigden, die op grond van Pensioenreglement 1991 zijn ontstaan en nog bestaan, ongewijzigd ingebracht in Pensioenreglement 2018. Dit betreft de volgende ingegane pensioenen:
• Ouderdomspensioen
• Partnerpensioen
• Wezenpensioen
• Tijdelijk partnerpensioen zoals was vastgelegd in artikel 5 lid 3 van Pensioenreglement 1991. Dit betreft een verhoging van het partnerpensioen van 70% naar 85% van het ouderdomspensien, voor de partner zolang deze de 65 jaar nog niet heeft bereikt.
• Levenslang recht op ouderdomspensioen genaamd de “vrouwen 60-regeling zoals dit op grond van Pensioenreglement 1966 is toegekend en een pensioenrichtleeftijd van 60 kent.
• Tijdelijk ouderdomspensioen genaamd de “vrouwen 60-regeling zoals dit op grond van Pensioenreglement 1966 is toegekend. De reguliere ingangsdatum van dit pensioen is 60 jaar en het pensioen eindigt per de 65-jarige leeftijd.
5. De bepalingen over flexibile pensionering en deeltijdpensionering zijn alleen van toepassing op het tijdelijk ouderdomspensioen voor zover dit wettelijk is toegestaan. Uitstel van de ingangsdatum is toegestaan tot uiterlijk de 65-jarige leeftijd. De einddatum kan worden uitgesteld tot de AOW-datum van de deelnemer. Uitstel is alleen mogelijk indien het arbeidszame leven overeenkomstig wordt voortgezet. Bij uitstel mag het tijdelijk ouderdomspensioen niet hoger zijn dan 100% van het pensioengevend loon. Het meerdere zal door het fonds worden omgezet in ouderdomspensioen. Hiervoor gelden de in lid 6 opgenomen voorwaarden.
6. Ten aanzien van het tijdelijk ouderdomspensioen als genoemd in lid 4, heeft de (gewezen) deelnemer de keuze om (een deel van) dit pensioen, aan te wenden voor levenslang ouderdomspensioen. Deze omzetting dient uiterlijk op de 65-jarige leeftijd plaats te vinden. Indien op de 64-jarige leeftijd geen keuze bij het fonds voor ingang van het tijdelijk ouderdomspensioen is gemaakt, wordt het tijdelijk ouderdomspensioen per de 65-jarige leeftijd omgezet in een levenslang ouderdomspensioen.
De hoogte van het ouderdomspensioen wordt vastgesteld op basis van door het bestuur vast te stellen collectief actuarieel gelijkwaardige factoren op pensioenrichtleeftijd 68. Deze factoren zijn als bijlage aan dit pensioenreglement toegevoegd. De factoren worden periodiek door het fonds vastgesteld.
B. Pensioenreglement 2001
1. De pensioenopbouw voor de deelnemers in Pensioenreglement 2001 is beëindigd per 31 december 2005.
2. De opgebouwde aanspraken van de deelnemers per 31 december 2005 en 1 januari 2006 zijn per 1 januari 2006 ingebracht in Pensioenreglement 2006. Deze deelnemers kunnen geen rechten meer ontlenen aan Pensioenreglement 2001.
De voor 1 januari 1950 geboren werknemer die op 31 december 2005 als deelnemer ingevolge het per die datum geldende pensioenreglement is aangemerkt en die per 1 januari 2006 nog in dienst van de Bank is niet toegetreden tot Pensioenreglement 2001. Op deze werknemer is het op 31 december 2005 geldende pensioenreglement van toepassing gebleven.
3. Sinds 1 januari 2006 is Pensioenreglement 2001 alleen van toepassing op de per 31 december 2005 bij het fonds ondergebrachte opgebouwde pensioenaanspraken en ingegane pensioenrechten van gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden. Pensioenreglement 2001 is tot en met 31 december 2018 van toepassing. Per 1 januari 2019 worden deze aanspraken en rechten ingebracht in Pensioenreglement 2018. Hiermee zijn alle pensioenrechten en -aanspraken op basis van Pensioenreglement 2001 vervallen en zijn de bepalingen van dit Pensioenreglement op deze pensioenrechten en -aanspraken van toepassing. Deze omzetting vindt plaats volgens de hierna opgenomen bepalingen.
4. Per 1 januari 2019 worden de:
a. Opgebouwde pensioenaanspraken op ouderdomspensioen van de in lid 3 genoemde gewezen deelnemers, omgezet in aanspraken op ouderdomspensioen conform de bepalingen in Pensioenreglement 2018. De pensioenaanspraken waren berekend op basis van pensioenrichtleeftijd 62 en worden omgezet in pensioenaanspraken die zijn berekend op pensioenrichtleeftijd 68.
b. Opgebouwde pensioenaanspraken op levenslang ouderdomspensioen regulier ouderdomspensioen (LOPRO) zoals opgenomen in lid 6 omgezet in aanspraken op ouderdomspensioen conform de bepalingen in Pensioenreglement 2018. De pensioenaanspraken waren berekend op basis van pensioenrichtleeftijd 65 en worden omgezet in pensioenaanspraken die zijn berekend op pensioenrichtleeftijd 68.
c. Overige premievrije aanspraken van de van de in lid 3 genoemde gewezen deelnemers en gewezen partners die op grond van Pensioenreglement 1991 zijn ontstaan en nog bestaan, ongewijzigd ingebracht in Pensioenreglement 2018. Dit betreft de volgende premievrije aanspraken op:
• (Bijzonder) partnerpensioen;
• Wezenpensioen;
• Tijdelijk ouderdomspensioen zoals is opgenomen in lid 5;
• Niet uitruilbaar levenslang partnerpensioen zoals is opgenomen in lid 8.
d. Ingegane pensioenrechten van de in lid 3 genoemde pensioengerechtigden die op grond van Pensioenreglement 2001 zijn ontstaan en nog bestaan, ongewijzigd ingebracht in Pensioenreglement 2018. Dit betreft de volgende ingegane pensioenen:
• Ouderdomspensioen
• Partnerpensioen
• Wezenpensioen
• Levenslang ouderdomspensioen regulier ouderdomspensioen zoals opgenomen in lid 7.
• Tijdelijk ouderdomspensioen zoals is opgenomen in lid 5.
5. Het tijdelijk ouderdomspensioen was opgenomen in artikel 9 van Pensioenreglement 2001 en is per 31 december 2005 premievrij gemaakt.
De in lid 3 bedoelde gewezen deelnemers die per 31 december 2018 nog aanspraak hebben op een tijdelijk ouderdomspensioen, behouden aanspraak op de tot en met 31 december 2000 opgebouwde aanspraken op tijdelijk ouderdomspensioen en de hierop verleende toeslagen. Deze aanspraken kennen de 62-jarige leeftijd als ingangsdatum en als einddatum de 65-jarige leeftijd.
De bepalingen over flexibile pensionering en deeltijdpensionering zijn alleen van toepassing op het tijdelijk ouderdomspensioen voor zover dit wettelijk is toegestaan. Uitstel van de ingangsdatum is toegestaan tot uiterlijk de 65-jarige leeftijd.
De einddatum kan worden uitgesteld tot de AOW-datum van de deelnemer. Uitstel is alleen mogelijk indien het arbeidszame leven overeenkomstig wordt voortgezet. Bij uitstel mag het tijdelijk ouderdomspensioen niet hoger zijn dan 100% van het pensioengevend loon. Het meerdere zal door het fonds worden omgezet in ouderdomspensioen. Hiervoor gelden de in lid 6 opgenomen voorwaarden.
6. Op de vervroegde pensioendatum heeft de (gewezen) deelnemer de keuze om (een deel van het) tijdelijk ouderdomspensioen als bedoeld in lid 5, aan te wenden voor levenslang ouderdomspensioen. Deze omzetting dient uiterlijk op de 65-jarige leeftijd plaats te vinden. Indien op de 64-jarige leeftijd geen keuze bij het fonds voor ingang van het tijdelijk ouderdomspensioen is gemaakt, wordt het tijdelijk ouderdomspensioen per de 65-jarige leeftijd omgezet in een levenslang ouderdomspensioen. De hoogte van het ouderdomspensioen wordt vastgesteld op basis van door het bestuur vast te stellen collectief actuarieel gelijkwaardige factoren op pensioenrichtleeftijd 68. Deze factoren zijn als bijlage aan dit pensioenreglement toegevoegd. De factoren worden periodiek door het fonds vastgesteld.
7. Onder levenslang ouderdomspensioen regulier ouderdomspensioen (LOPRO) wordt verstaaan het ouderdomspensioen uit pensioenreglement 2001. Dit pensioen heeft een ingangsdatum van 65 jaar.
8. Onder niet uitruilbaar levenslang partnerpensioen wordt verstaan het partnerpensioen dat is opgebouwd op grond van de in artikel 35 van Pensioenreglement 2001 “D. Overgangsbepaling artikel 11”. Op grond van deze bepaling is voor degenen die op of na 1 januari 2001 en voor 31 december 2005 deelnemer was in de pensioenregeling en op 31 januari 2001 geen partner had, vastgesteld welk deel van de opgebouwde aanspraken op partnerpensioen niet voor uitruil in ouderdomspensioen in aanmerking komt. Deze premievrije aanspraken op niet uitruilbaar partnerpensioen, worden ongewijzigd in pensioenreglement 2018 opgenomen. Hierop zijn de bepalingen uit Pensioenreglement 2018 van toepassing met uitzondering van de uitruilbepalingen,
C. Pensioenreglement 2006
1. De pensioenopbouw voor de deelnemers in Pensioenreglement 2006 is beëindigd per 31 december 2013.
2. De opgebouwde aanspraken van de deelnemers per 31 december 2013 en 1 januari 2014 zijn per 1 januari 2014 ingebracht in Pensioenreglement 2014. Deze deelnemers kunnen geen rechten meer ontlenen aan Pensioenreglement 2014.
Voor deze deelnemers is per 1 januari 2014 een bedrag aan ouderdomspensioen en bijbehorend partnerpensioen vastgesteld in aanvulling van het ouderdomspensioen conform het bepaalde in Pensioenreglement 2014. Deze omzetting vindt plaats volgens de in lid 3 opgenomen bepalingen
3. De in lid 2 bedoelde bedragen aan ouderdomspensioen en partnerpensioen zijn bepaald op basis van het tijdsevenredig opgebouwde ouderdomspensioen en partnerpensioen conform het op 31 december 2013 toepasselijke pensioenreglement. Het ouderdomspensioen ingaand op 65-jarige leeftijd is geconverteerd naar ingang op de 67-jarige leeftijd op basis van de conversiefactoren conform de door het fonds gehanteerde grondslagen gehoord de actuaris op 1 januari 2014. De bedragen conform lid 2 zijn vastgesteld door dit ouderdomspensioen te verminderen met het ouderdomspensioen vastgesteld conform het pensioenreglement 2014.
De conversie leidt evenwel niet tot de toekenning van extra pensioenjaren. Bij de deelnemer worden de toegekende aanspraken in aanmerking genomen als pensioenjaren, gelijk aan het aantal pensioenjaren dat de deelnemer tot en met 31 december 2013 had behaald op basis van het Pensioenreglement 2006 en eerdere pensioenregelementen. Alleen voor deze jaren wordt het pensioen op basis van de eindloonregeling opgebouwd.
Het deel van de aanspraken dat op grond van de conversie niet in aanmerking wordt genomen als pensioenjaren ("surplus") wordt voor de toepassing van Pensioen- reglement 2018 behandeld als een premievrije aanspraak.
Het partnerpensioen is ongewijzigd gebleven. Dit geldt eveneens voor de eventueel van toepassing zijnde garanties als bedoeld in artikel 28. Het opgebouwde tijdelijk partnerpensioen blijft ook ongewijzigd. .
4. Sinds 1 januari 2014 is Pensioenreglement 2006 alleen van toepassing op de per 31 december 2013 bij het fonds ondergebrachte pensioenaanspraken en ingegane pensioenrechten van gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden. Pensioenreglement 2006 is tot en met 31 december 2018 van toepassing. Per 1 januari 2019 worden deze rechten ingebracht in Pensioenreglement 2018. Hiermee zijn alle pensioenrechten en -aanspraken op basis van Pensioenreglement 2006 vervallen en zijn de bepalingen van dit Pensioenreglement op deze pensioenrechten en -aanspraken van toepassing. Deze omzetting vindt plaats volgens de in dit artikel opgenomen bepalingen.
5. Per 1 januari 2019 worden de:
a. Opgebouwde pensioenaanspraken op ouderdomspensioen van de in lid 4 genoemde gewezen deelnemers, omgezet in aanspraken op ouderdomspensioen conform de bepalingen in Pensioenreglement 2018. De pensioenaanspraken waren berekend op basis van pensioenrichtleeftijd 65 en worden omgezet in pensioenaanspraken die zijn berekend op pensioenrichtleeftijd 68.
b. Overige opgebouwde pensioenaanspraken van de van de in lid 3 genoemde gewezen deelnemers en gewezen partners die op grond van Pensioenreglement 2006 zijn ontstaan en nog bestaan, ongewijzigd in Pensioenreglement 2018 opgenomen. Dit betreft de volgende premievrije aanspraken op:
• (Bijzonder) partnerpensioen;
• Wezenpensioen;
• Tijdelijk ouderdomspensioen zoals is opgenomen in Sub B Pensioenreglement 2001, lid 5.
• Niet uitruilbaar levenslang partnerpensioen zoals is opgenomen in Sub B Pensioenreglement 2001, lid 8.
c. Ingegane pensioenrechten van de in lid 4 genoemde pensioengerechtigden die op grond van Pensioenreglement 2006 zijn ontstaan en nog bestaan, ongewijzigd ingebracht in Pensioenreglement 2018. Dit betreft de volgende ingegane pensioenen:
• Ouderdomspensioen
• Partnerpensioen
• Wezenpensioen
• Niet uitruilbaar levenslang partnerpensioen zoals is opgenomen in Sub B Pensioenreglement 2001, lid 8.
6. Ten aanzien van het tijdelijk ouderdomspensioen, zijn de bepalingen als genoemd in Sub B Pensioenreglement 2001 lid 5 en 6 van overeenkomstige toepassing.
D. Pensioenreglement 2014
1. De pensioenopbouw voor de deelnemers in Pensioenreglement 2014 is beëindigd per 31 december 2014.
2. De opgebouwde aanspraken van de deelnemers per 31 december 2014 en per 1 januari 2015 zijn per 1 januari 2015 ingebracht in Pensioenreglement 2015. Deze deelnemers kunnen geen rechten meer ontlenen aan Pensioenreglement 2014. Deze omzetting vindt plaats volgens de in lid 3 opgenomen bepalingen.
Voor de deelnemers van het op 31 december 2014 toepasselijke pensioenreglement is per 1 januari 2015 een bedrag aan ouderdomspensioen en aan bijbehorend partnerpensioen vastgesteld in aanvulling van het ouderdomspensioen conform het bepaalde in Pensioenreglement 2015.
3. De in lid 2 bedoelde bedragen aan ouderdomspensioen en partnerpensioen zijn bepaald op basis van het tijdsevenredig opgebouwde ouderdomspensioen conform het op 31 december 2014 toepasselijke pensioenreglement. De bedragen conform lid 2 zijn vastgesteld door het ouderdomspensioen en het bijbehorende partnerpensioen te verminderen met het ouderdomspensioen en partnerpensioen vastgesteld conform het Pensioenreglement 2015.
De conversie leidt evenwel niet tot de toekenning van extra pensioenjaren. Bij de deelnemer worden de toegekende aanspraken in aanmerking genomen als pensioenjaren, gelijk aan het aantal pensioenjaren dat de deelnemer tot en met 31 december 2014 had behaald op basis van Pensioenreglement 2006 en eerdere pensioenregelementen. Alleen voor deze jaren wordt het pensioen op basis van de eindloonregeling opgebouwd.
Het deel van de aanspraken dat op grond van de conversie niet in aanmerking wordt genomen als pensioenjaren ("surplus") wordt voor de toepassing van Pensioen- reglement 2018 behandeld als een premievrije aanspraak.
4. Sinds 1 januari 2015 is Pensioenreglement 2014 alleen van toepassing op de per 31 december 2013 bij het fonds ondergebrachte opgebouwde pensioenaanspraken en ingegane pensioenrechten van de gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden. Pensioenreglement 2014 is tot en met 31 december 2018 van toepassing.
Per 1 januari 2019 worden alle opgebouwde rechten ingebracht in Pensioenreglement 2018. Hiermee zijn alle pensioenrechten en -aanspraken op basis van Pensioenreglement 2014 vervallen en zijn de bepalingen van dit Pensioenreglement op deze pensioenrechten en -aanspraken van toepassing. Deze omzetting vindt plaats volgens de in lid 5 opgenomen bepalingen.
5. Per 1 januari 2019 worden de:
a. Opgebouwde pensioenaanspraken op ouderdomspensioen van de in lid 4 genoemde gewezen deelnemers, omgezet in aanspraken op ouderdomspensioen conform de bepalingen in Pensioenreglement 2018. De pensioenaanspraken waren berekend op basis van pensioenrichtleeftijd 67 en worden omgezet in pensioenaanspraken die zijn berekend op pensioenrichtleeftijd 68.
Dit betreft ook de “surplus”-aanspraken.
b. Overige opgebouwde pensioenaanspraken van de in lid 4 genoemde gewezen deelnemers en gewezen partners die op grond van Pensioenreglement 2014 zijn ontstaan en nog bestaan, ongewijzigd in Pensioenreglement 2018 opgenomen. Dit betreft de volgende premievrije aanspraken op:
• (Bijzonder) partnerpensioen;
• Wezenpensioen;
• Niet uitruilbaar levenslang partnerpensioen zoals is opgenomen in sub B Pensioenreglement 2001, lid 7.
c. Ingegane pensioenrechten van de in lid 4 genoemde pensioengerechtigden die op grond van Pensioenreglement 2014 zijn ontstaan en nog bestaan, ongewijzigd ingebracht in Pensioenreglement 2018. Dit betreft de volgende ingegane pensioenen:
• Ouderdomspensioen
• Partnerpensioen
• Wezenpensioen
• Niet uitruilbaar levenslang partnerpensioen zoals is opgenomen in Sub B Pensioenreglement 2001, lid 8.
E. Pensioenreglement 2015
1. De pensioenopbouw voor de deelnemers in Pensioenreglement 2015 is beëindigd per 31 december 2017.
2. De door de deelnemers per 31 december 2017 opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen op basis van een pensioenrichtleeftijd van 67 jaar, worden per 31 december 2017 omgezet naar ouderdomspensioen op basis van een pensioenrichtleeftijd van 68 jaar en als zodanig ingebracht in Pensioenreglement 2018. Door de toepassing van de vorige volzin wijzigen de opgebouwde aanspraken op (bijzonder) partnerpensioen en wezenpensioen niet.
3. De conversie leidt evenwel niet tot de toekenning van extra pensioenjaren. Bij de deelnemer worden de toegekende aanspraken in aanmerking genomen als pensioenjaren, gelijk aan het aantal pensioenjaren dat de deelnemer tot en met 31 december 2017 had behaald op basis van het Pensioenreglement 2015 en eerdere pensioenregelementen. Alleen voor deze jaren wordt het pensioen op basis van de eindloonregeling opgebouwd.
Het deel van de aanspraken dat op grond van de conversie niet in aanmerking wordt genomen als pensioenjaren ("surplus") wordt voor de toepassing van Pensioen- reglement 2018 behandeld als een premievrije aanspraak.
4. Het deel van de aanspraken dat op grond van lid 2 niet in aanmerking wordt genomen als pensioenjaren wordt voor de toepassing van dit pensioenreglement behandeld als een premievrije aanspraak. Deze aanspraken worden toegevoegd aan de premievrije aanspraken die zijn ontstaan per 1 januari 2014 en per 1 januari 2015 en jaarlijks aangepast conform artikel 18.
5. De omzetting als bedoeld in lid 2 en 7 wordt uitgevoerd op basis van sekseneutrale factoren, bepaald volgens de actuariële grondslagen van het fonds.
6. Sinds 1 januari 2018 is Pensioenreglement 2015 alleen van toepassing op de per 31 december 2017 bij het fonds ondergebrachte pensioenaanspraken en ingegane pensioenrechten van gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden. Pensioenreglement 2015 is tot en met 31 december 2018 van toepassing. Per 31 december 2017 worden deze rechten ingebracht in Pensioenreglement 2018. Hiermee zijn alle pensioenrechten en -aanspraken op basis van Pensioenreglement 2015 vervallen en zijn de bepalingen van dit Pensioenreglement op deze pensioenrechten en - aanspraken van toepassing. Deze omzetting vindt plaats volgens de in lid 7 van dit artikel opgenomen bepalingen.
7. Per 1 januari 2019 worden de:
a. Opgebouwde pensioenaanspraken op ouderdomspensioen van de in lid 6 genoemde gewezen deelnemers, omgezet in aanspraken op ouderdomspensioen conform de bepalingen in Pensioenreglement 2018. De pensioenaanspraken waren berekend op basis van pensioenrichtleeftijd 67 en worden omgezet in pensioenaanspraken die zijn berekend op pensioenrichtleeftijd 68.
b. Overige opgebouwde pensioenaanspraken van de van de in lid 6 genoemde gewezen deelnemers en gewezen partners die op grond van Pensioenreglement 2015 zijn ontstaan en nog bestaan, ongewijzigd in Pensioenreglement 2018 opgenomen. Dit betreft de volgende premievrije aanspraken op:
• (Bijzonder) partnerpensioen;
• Wezenpensioen;
• Niet uitruilbaar levenslang partnerpensioen zoals is opgenomen in Sub B Pensioenreglement 2001, lid 8.
c. Ingegane pensioenrechten van de in lid 6 genoemde pensioengerechtigden die op grond van Pensioenreglement 2015 zijn ontstaan en nog bestaan, ongewijzigd ingebracht in Pensioenreglement 2018. Dit betreft de volgende ingegane pensioenen:
• Ouderdomspensioen
• Partnerpensioen
• Wezenpensioen
• Niet uitruilbaar levenslang partnerpensioen zoals is opgenomen in sub B Pensioenreglement 2001, lid 8.
Artikel 30 INWERKINGTREDING
Dit pensioenreglement is door het bestuur vastgesteld tijdens de bestuursvergadering van 8 maart 2018 en is per 1 januari 2018 in werking getreden onder de naam “Pensioenreglement 2018”.
Per 1 januari 2019 is dit pensioenreglement gewijzigd in verband met de overdracht van de opgebouwde pensioenaanspraken en ingegane pensioenrechten van de gewezen deelnemers en pensioengerechtigden uit vorige pensioenreglementen van het Fonds naar Pensioenreglement 2018.
Per 1 januari 2022 is dit pensioenreglement gewijzigd met de actuale fiscale cijfers en zijn de flexibiliseringsfactoren geactualiseerd.
Bijlage bij Pensioenreglement 2018 van de Stichting Pensioenfonds Citigroup Nederland
Uitruil-, vervroegings- en variatie-factoren
Artikel A
De in deze bijlage opgenomen ruilvoeten en factoren zijn vastgesteld op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid voor de periode van 1 januari 2022 t/m 31 december 2022. Het bestuur heeft te allen tijde de bevoegdheid om zowel tussentijds als na afloop van deze periode de factoren te herzien.
Bij vaststelling van de ruilvoeten, factoren en afkoopvoeten worden onder andere de volgende uitgangspunten gehanteerd:
1. Omzetting geschiedt op basis van geslachtsonafhankelijke factoren, vastgesteld als een gewogen gemiddelde van de geslachtsafhankelijke factoren in een verhouding tussen mannen en vrouwen van 88:12.
2. De geslachtsafhankelijke factoren zijn bepaald aan de hand van de door het Actuarieel Genootschap gepubliceerde Prognosetafel AG2020 en gebruikmaking van starttafel 2022.
3. De sterftekansen zijn gecorrigeerd met fondsspecifieke correctiefactoren volgens de volgende tabel.
Gehanteerde fondsspecifieke sterftecorrectie SPCN
Xxxxxxxx | Xxxxxx (%) | Vrouwen (%) |
20 | 49,5 | 82,0 |
30 | 49,5 | 82,0 |
40 | 49,5 | 82,0 |
50 | 49,5 | 82,0 |
60 | 57,0 | 85,3 |
70 | 65,6 | 88,8 |
80 | 75,5 | 92,4 |
90 | 86,9 | 96,1 |
100 | 100,0 | 100,0 |
4. De rekenrente gelijk aan de ultimo van het voorgaande boekjaar geldende rentetermijnstructuur (UFR) zoals door DNB gepubliceerd.
5. Een excasso-opslag van 3,5%.
Artikel B
Xxxxxxxx partnerpensioen voor aanvullend ouderdomspensioen (artikel 9, lid 2 van het pensioenreglement)
De (gewezen) deelnemer kan ervoor kiezen om een deel van, of het gehele, partnerpensioen1 uit te ruilen voor extra ouderdomspensioen. Deze uitruil kan alleen bij pensionering plaatsvinden.
UITRUIL VAN € 1.000 PARTNERPENSIOEN VOOR EXTRA LEVENSLANG OUDERDOMSPENSIOEN | |
Pensioeningangsdatum | Extra ouderdomspensioen |
60 | 235,97 |
61 | 244,09 |
62 | 252,56 |
63 | 261,32 |
64 | 270,44 |
65 | 279,95 |
66 | 289,79 |
67 | 300,00 |
68 | 310,69 |
De tabel geeft aan hoeveel ouderdomspensioen wordt verkregen door omzetting van € 1.000 opgebouwd partnerpensioen. Als de gekozen pensioendatum op een
tussenliggende leeftijd ligt, dan wordt lineair tussen de omliggende factoren geïnterpoleerd.
Bij pensionering vóór 68 jaar, dient het pensioen vooraf te worden herrekend op basis van de bepalingen in artikel 16 lid 2 van het pensioenreglement.
1 Deze uitruil is mogelijk voor het partnerpensioen dat is opgebouwd vanaf 1 januari 2002.
De (gewezen) deelnemer kan ervoor kiezen om een deel van ouderdomspensioen uit te ruilen voor extra partnerpensioen. Deze uitruil kan alleen bij pensionering plaatsvinden.
UITRUIL VAN € 1.000 DIRECT XXXXXXX XXXXXXXXXX OUDERDOMSPENSIOEN VOOR EXTRA PARTNERPENSIOEN | |
Pensioeningangsdatum | Extra partnerpensioen |
60 | 4.237,81 |
61 | 4.096,84 |
62 | 3.959,51 |
63 | 3.826,68 |
64 | 3.697,69 |
65 | 3.572,09 |
66 | 3.450,77 |
67 | 3.333,33 |
68 | 3.218,60 |
De tabel geeft aan hoeveel partnerpensioen wordt verkregen door omzetting
van € 1.000 direct ingaand levenslang ouderdomspensioen. Als de gekozen pensioendatum op een tussenliggende leeftijd ligt, dan wordt lineair tussen de omliggende factoren geïnterpoleerd.
Het uitruilen van ouderdomspensioen voor partnerpensioen kan slechts gelimiteerd plaatsvinden. Het partnerpensioen kan niet meer bedragen dan 70% van het ouderdomspensioen.
Bij pensionering vóór 68 jaar, dient het ouderdomspensioen vooraf te worden herrekend op basis van de bepalingen in artikel 16 lid 2 van het pensioenreglement.
Artikel C
Vervroeging van de ingangsdatum van het ouderdomspensioen en AOW- overbruggingsuitkering.
(artikel 16, lid 2 en 3 van het pensioenreglement)
De (gewezen) deelnemer kan ervoor kiezen om zijn ouderdomspensioen, indien voldaan wordt aan de voorwaarden zoals vastgelegd in artikel 16, eerder in te laten gaan dan op de pensioenrichtdatum als bedoel in artikel 1 van het pensioenreglement.
VERVROEGEN VAN € 1.000 OUDERDOMSPENSIOEN INGAAND OP XXXXXXXX 00 | |
Pensioeningangsdatum | Vervroegd ouderdomspensioen |
60 | 690,18 |
61 | 718,77 |
62 | 749,65 |
63 | 783,06 |
64 | 819,30 |
65 | 858,71 |
66 | 901,68 |
67 | 948,64 |
68 | 1.000,00 |
De tabel geeft aan hoeveel vervroegd ouderdomspensioen wordt verkregen door de vervroeging van € 1.000 opgebouwd ouderdomspensioen. Als de gekozen pensioendatum ligt op een tussenliggende leeftijd, dan wordt lineair tussen de omliggende factoren geïnterpoleerd.
Het partnerpensioen blijft buiten beschouwing bij de omrekening.
Ook kan gekozen worden voor een tijdelijke verhoging van het ouderdomspensioen tot de AOW-datum. Hiermee kan de periode vanaf de pensioeningangsdatum tot de AOW-datum overbrugd worden, omdat na die periode pas een AOW-uitkering wordt ontvangen. Maximaal kan een extra tijdelijk ouderdomspensioen worden aangekocht van 2 keer de gehuwden- AOW, inclusief de vakantietoeslag.
UITRUIL VAN LEVENSLANG OUDERDOMSPENSIOEN VOOR EEN | |
TIJDELIJKE VERHOGING VAN HET OUDERDOMSPENSIOEN TOT LEEFTIJD 67 JAAR | |
Pensioeningangsdatum | Tijdelijk ouderdomspensioen |
60 | 2,535 |
61 | 2,969 |
62 | 3,579 |
63 | 4,494 |
64 | 6,023 |
65 | 9,087 |
66 | 18,298 |
De tabel geeft de factoren weer waarmee een aanvulling op het ouderdomspensioen tot de AOW-datum wordt verkregen door levenslang OP ingaand op leeftijd 68 uit te ruilen op de pensioeningangsdatum.
Als de pensioeningangsdatum op een tussenliggende leeftijd ligt, dan zal de actuaris van het fonds een specifieke uitruilfactor hiervoor bepalen.
Indien de AOW-datum eerder is dan de leeftijd van 67 jaar, zijn de factoren in bovenstaande tabel niet bruikbaar. Het fonds kan dan, in samenspraak met de actuaris van het fonds, gewijzigde factoren beschikbaar stellen. Mocht de AOW-datum in de toekomst later zijn dan de leeftijd van 67 jaar, dan gelden bovenstaande factoren enkel voor een uitkering tot leeftijd 67.
Artikel D
Uitstel van de ingangsdatum van het ouderdomspensioen (artikel 16, lid 5 van het pensioenreglement)
De (gewezen) deelnemer kan ervoor kiezen om zijn ouderdomspensioen later in te laten gaan dan op de pensioenrichtdatum als bedoel in artikel 1 van het pensioenreglement. De deelnemer kan uitstellen tot uiterlijk de leeftijd die vijf jaar hoger ligt dan de voor de deelnemer geldende AOW-datum.
UITSTEL VAN € 1.000 OUDERDOMSPENSIOEN INGAAND OP XXXXXXXX 00 | |
Pensioeningangsdatum | Uitgesteld ouderdomspensioen |
68 | 1.000,00 |
69 | 1.056,65 |
70 | 1.119,68 |
71 | 1.189,90 |
72 | 1.268,40 |
De tabel geeft aan hoeveel uitgesteld ouderdomspensioen wordt verkregen door het uitstel van
€ 1.000 opgebouwd ouderdomspensioen. Als de gekozen pensioendatum ligt op een tussenliggende leeftijd, dan wordt lineair tussen de omliggende factoren geïnterpoleerd.
Het partnerpensioen blijft buiten beschouwing bij de omrekening.
Artikel E
Deeltijdpensionering
(artikel 17, lid 1 van het pensioenreglement)
Bij deeltijdpensionering wordt het opgebouwde ouderdomspensioen gesplitst in een deeltijdpensioen en een resterend pensioen. Afhankelijk van de gekozen vorm kunnen deze pensioenen worden vervroegd. Voor de te vervroegen pensioenen gelden dezelfde bepalingen als in deze bijlage omschreven.
Voor het gedeelte van de arbeidsuren dat de deelnemer niet met pensioen gaat, blijft het deelnemerschap van kracht. Voor de dekking en opbouw van pensioen waarvoor het deelnemerschap van kracht blijft, wordt de deelnemer als een deeltijdwerker beschouwd.
Artikel F
Variatie hoogte van het ouderdomspensioen (artikel 19, lid 4 van het pensioenreglement)
De (gewezen) deelnemer kan er op de pensioeningangsdatum voor kiezen om het, direct ingaand, ouderdomspensioen volgens een hoog-laag constructie te laten uitkeren. Hierbij ontvangt de deelnemer gedurende 5 of 10 jaar na de pensioeningangsdatum een hoger pensioen en vervolgens na deze periode een lager pensioen van 75% van het eerder uitgekeerde hogere pensioen.
Onderstaande tabel geeft de vermenigvuldigingspercentages voor diverse pensioenleeftijden weer waarmee het oorspronkelijke moet worden vermenigvuldigd indien een deelnemer gebruik wenst te maken van de hoog/laag constructie, voor zover het oorspronkelijke ouderdomspensioen niet (gedeeltelijk) wordt aangewend voor een tijdelijke uitkering gelijk aan tweemaal de AOW-uitkering conform artikel 16, lid 3 van het pensioenreglement.
HOOG-LAAG CONSTRUCTIE OUDERDOMSPENSIOEN DUUR 5 EN 10 JAAR | ||||
Pensioeningangsdatum | 5 jaar hoog | daarna laag | 10 jaar hoog | daarna laag |
60 | 125,2% | 93,9% | 118,2% | 88,7% |
61 | 124,9% | 93,7% | 117,8% | 88,4% |
62 | 124,6% | 93,5% | 117,4% | 88,0% |
63 | 124,3% | 93,3% | 116,9% | 87,7% |
64 | 124,0% | 93,0% | 116,4% | 87,3% |
65 | 123,7% | 92,8% | 115,9% | 86,9% |
66 | 123,4% | 92,5% | 115,3% | 86,5% |
67 | 123,0% | 92,2% | 114,8% | 86,1% |
68 | 122,6% | 91,9% | 114,2% | 85,6% |
Bij pensionering vóór 68 jaar, dient het pensioen vooraf te worden herrekend op basis van de bepalingen in artikel 16 lid 2 van het pensioenreglement. Als de pensioeningangsdatum op een tussenliggende leeftijd ligt, dan wordt lineair tussen de omliggende factoren geïnterpoleerd.
Een eventueel partnerpensioen wordt afgeleid van het oorspronkelijke ouderdomspensioen. De keus voor hoog-laag heeft dus geen invloed op de hoogte van het partnerpensioen.
Artikel G
Uitstel en uitruil tijdelijk ouderdomspensioen (artikel 29, lid 5 en lid 6 van het pensioenreglement)
De (gewezen) deelnemer met tijdelijke ouderdomspensioenaanspraken ingaand op leeftijd 60 dan wel leeftijd 62 en eindigend op leeftijd 65, kan er voor kiezen om dit tijdelijk ouderdomspensioen uit te stellen. Deze uitstel is maximaal mogelijk tot leeftijd 64.
Onderstaande tabel geeft de uitstelfactoren weer, waarmee de hoogte van het oorspronkelijke tijdelijk ouderdomspensioen verhoogd/vermenigvuldigd moet worden om het tijdelijke ouderdomspensioen na uitstel te verkrijgen. Als de pensioeningangsdatum op een tussenliggende leeftijd ligt, dan zal de actuaris van het fonds een specifieke uitruilfactor hiervoor bepalen. De eindleeftijd van het tijdelijk ouderdomspensioen blijft in alle gevallen 65.
UITSTEL TIJDELIJK OUDERDOMSPENSIOEN | ||
Uitgestelde pensioeningangsdatum | Factor uitgesteld TOP 62-65 | Factor uitgesteld TOP 60-65 |
60 | 1,000 | |
61 | 1,252 | |
62 | 1,000 | 1,675 |
63 | 1,502 | 2,521 |
64 | 3,013 | 5,062 |
Daarnaast heeft de (gewezen) deelnemer de mogelijkheid om (een deel van) dit tijdelijke ouderdomspensioen om te zetten in een levenslang ouderdomspensioen ingaand op leeftijd 68. Deze keuze dient uiterlijk op 64-jarige leeftijd gemaakt te worden.
Onderstaande tabellen geven de uitruilfactoren weer, hoeveel levenslang ouderdomspensioen ingaand op leeftijd 68 wordt verkregen door de uitruil van € 1.000 oorspronkelijk tijdelijk ouderdomspensioen.
UITRUIL VAN € 1.000 TOP62-65 VOOR EXTRA LEVENSLANG OUDERDOMSPENSIOEN OP XXXXXXXX 00 | |
Leeftijd uitruil | Extra ouderdomspensioen ingaand op 68 |
60 | 169,52 |
61 | 169,29 |
62 | 168,79 |
63 | 168,14 |
64 | 167,52 |
65 | 166,36 |
UITRUIL VAN € 1.000 TOP60-65 VOOR EXTRA LEVENSLANG OUDERDOMSPENSIOEN OP XXXXXXXX 00 | |
Leeftijd uitruil | Extra ouderdomspensioen ingaand op 68 |
60 | 283,91 |
61 | 283,23 |
62 | 282,69 |
63 | 282,14 |
64 | 281,40 |
65 | 279,46 |
Indien de leeftijd waarop de uitruil van het tijdelijk ouderdomspensioen in extra ouderdomspensioen plaatsvindt na de oorspronkelijk ingangsleeftijd van dit tijdelijke ouderdomspensioen, dient het tijdelijke ouderdomspensioen eerst uitgesteld te worden naar een latere ingangsleeftijd. In bovenstaande tabellen is hier rekening mee gehouden.
Indien de (gewezen) deelnemer op de 64-jarige leeftijd geen keuze bij het fonds voor ingang van het tijdelijk ouderdomspensioen heeft gemaakt, wordt het tijdelijk ouderdomspensioen per de 65-jarige leeftijd omgezet in een levenslang ouderdomspensioen ingaand op leeftijd 68.