Subsidieregeling Versnellingsagenda regio Noordoost Fryslân 2024
Subsidieregeling Versnellingsagenda regio Noordoost Fryslân 2024
Toelichting Artikelsgewijze toelichting Ad artikel 1: (Begrippen)
Met dit artikel zijn enkele kernbegrippen uit de subsidieregeling gedefinieerd. De meeste definities spreken voor zich. Op een aantal begrippen wordt evenwel hieronder nader ingegaan.
Regioboard: onafhankelijke beoordelingscommissie die een zwaarwegend advies geeft aan het College over de te verstrekken subsidies, bestaande uit vertegenwoordigers van de triple helix (bedrijfsleven, onderwijs en overheid). Advies van de Regioboard is slechts van toepassing bij subsidieaanvragen boven € 25.000,00.
Stichting Qop: onafhankelijke stichting, met statutaire naam Stichting Versnellingsagenda en bekend onder de werknaam Stichting Qop. Stichting Qop voert een prétoets uit en adviseert inhoudelijk over ingediende aanvragen. Op basis van de prétoets heeft de aanvrager in een vroeg stadium duidelijkheid het inhoudelijk doel van het project aansluit bij de doelen van de Versnellingsagenda. Het advies naar aanleiding van deze prétoets moet in ieder geval worden bijgevoegd bij aanvragen boven € 25.000,00.
Kennis- en onderzoeksinstellingen: Hieronder vallen bijvoorbeeld scholen, universiteiten en onderzoeksinstituten. Een onderzoeksorganisatie kan zowel publiek- als privaat zijn gefinancierd. Het primaire doel van kennis en onderzoeksinstellingen is kennis opdoen, verspreiden en lesgeven. Hun activiteiten van onderzoeksinstellingen bestaan voornamelijk uit fundamenteel / industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling, en niet gericht op commerciële winst.
Penvoerder: De hier omschreven penvoerder betreft de aanvrager van de subsidie. Dit niet te verwarren met de penvoerder van de samenwerkingsovereenkomst (SOK) die ten grondslag ligt aan de Versnellingsagenda.
Samenwerkingsovereenkomst: Samenwerkingsovereenkomst refereert aan het uitvoeringsconvenant tussen de aan een project deelnemende partijen die subsidie vanuit een businesscase van Versnellingsagenda aanvragen. Deze niet te verwarren met de samenwerkingsovereenkomst tussen gemeenten en provincie (SOK) die ten grondslag ligt aan de Versnellingsagenda.
Versnellingsagenda: het uitvoeringsprogramma werd met een jaar verlengd, tot 31 december 2025, als uitvoeringsprogramma van de Regio Deal Noordoost Fryslân en Holwerd aan Zee.
Ad artikel 2: (Doel van de subsidie)
Door middel van Regio Deals pakken het Rijk, regionale overheden, bedrijven, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties gezamenlijk regionale opgaven aan. Het gaat om uiteenlopende opgaven, zoals het verzilveren van de groeipotenties van regio’s, het wegwerken van sociaaleconomische achterstanden, het faciliteren van transities (bijvoorbeeld naar een andere economische structuur of verduurzaming), of het verbeteren van de fysieke leefomgeving.
In deze Regiodeal werken de gemeenten Achtkarspelen, Dantumadiel, Noardeast-Fryslân en Tytsjerksteradiel en de provincie Fryslân samen om de regio te versterken op de volgende punten:
- Onderwijs & Arbeidsmarkt
- Innovatie & Ondernemerschap
- Doorontwikkeling regionale samenwerking & Regiomarketing
Deze drie punten vallen uiteen in respectievelijk 3, 4 en 1 businesscases, die elk eigen criteria kennen. Projecten die voldoen aan deze criteria dragen bij aan het versterken van de regio op de genoemde aspecten. Daarom kunnen die projecten op grond van deze regeling een financiële stimulans krijgen. De directe en indirecte resultaten moeten nu en in de toekomst bijdragen aan de positieve ontwikkeling van de genoemde punten in de regio.
Ad artikel 3: (Subsidiabele activiteiten)
De op grond van deze regeling te subsidiëren activiteiten zijn te vinden in de businesscases van de Versnellingsagenda. De subsidiabele activiteiten dienen voldoende invulling te geven aan de gestelde doelen, genoemd in de businesscases, en in de regio. Het regionale effect is hierbij een belangrijk element. Deze businesscases zijn te vinden op de website van de gemeente Noardeast-Fryslân (xxx.xxxxxxxxx-xxxxxxx.xx, onder Subsidies en Fondsen > Versnellingsagenda).
Ad artikel 4: (Subsidiabele kosten)
Voor toepassing van deze subsidieregeling is ervoor gekozen om in beginsel alle direct met een te subsidiëren project verband houdende kosten als subsidiabel in aanmerking te nemen, tenzij deze in tweede lid uitdrukkelijk zijn uitgesloten (negatieve lijst).
Zo komen kosten die zijn gemaakt vóórdat de subsidieaanvraag is ingediend niet in aanmerking voor subsidie, tenzij het gaat om kosten van projectvoorbereiding en haalbaarheidsonderzoek. Onder projectvoorbereidingskosten worden in ieder geval verstaan: kosten die nodig zijn om de aanvraag in te dienen zoals projectplankosten en kosten voor staatssteunanalyses die niet eerder dan maximaal één jaar voor de indiening van de subsidieaanvraag zijn gemaakt.
Andere niet-subsidiabele kosten zijn o.a. kosten die verband houden met de reguliere bedrijfsvoering. Bij kosten voor gerechtelijke procedures kan worden gedacht aan griffierecht en kosten voor juridische bijstand zoals advocaatkosten. Verrekenbare omzetbelasting geldt voor ondernemers die btw kunnen verrekenen. Compensabele omzetbelasting geldt voor gemeenten en provincies. Onder bepaalde omstandigheden kunnen zij btw terugkrijgen uit het btw-compensatiefonds. Uit de subsidieaanvraag moet blijken of btw-kosten (deels) verrekenbaar of compensabel zijn.
In geval van investeringen ten behoeve van een project wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds vervangingsinvesteringen, die beschouwd worden onderdeel uit te maken van de reguliere bedrijfsvoering en om die reden geheel niet subsidiabel zijn, en anderzijds uitbreidingsinvesteringen. Uitbreidingsinvesteringen worden in beginsel wel tot subsidiabele kosten van een project gerekend, maar slechts voor dat deel waarvoor zij binnen de projectduur regulier (gebaseerd op de reële economische levensduur) kunnen worden afgeschreven.
Om te voorkomen dat een erg korte economische levensduur wordt gehanteerd, waardoor de afschrijvingskosten tijdens het project onredelijke hoog worden, wordt de economische levensduur van een investering aan de hand van de gebruikelijke bedrijfseconomische grondslag bepaald. De eventuele restwaarde van een investering na afloop van de economische levensduur dient te worden meegenomen bij de berekening van de afschrijvingskosten, als volgt: (kosten eenmalige investering – eventuele restwaarde) x (looptijd project / gebruikelijke economische levensduur).
Uitzondering op deze regel zijn non-profit organisaties. Een non-profit organisatie kan een uitbreidingsinvestering volledig als subsidiabele kosten opvoeren indien er duidelijk GEEN sprake is van een investering in een verdienmodel. Kosten voor het bouwen van een webshop kunnen dus ook voor een non-profit organisatie niet volledig worden opgevoerd. Investeringen in onroerend goed (aankoop of inbreng) zijn nooit subsidiabel.
Tot slot wordt ook betaalde arbeid tot op zekere hoogte tot de subsidiabele kosten van project gerekend. Onder kosten van arbeid wordt verstaan alle kosten die gemaakt worden voor zowel eigen personeel als ingehuurd personeel van de aanvrager en projectpartners (e.g. gedetacheerd personeel). De kosten van arbeid worden evenwel forfaitair gewaardeerd. Dit betekent dat niet wordt gerekend met de daadwerkelijke kostprijs, maar dat arbeid steeds wordt gewaardeerd tegen maximaal € 50,00 per uur. Dit geldt niet voor inbreng van arbeid door vrijwilligers, dat van de subsidiabele kosten is uitgesloten.
Kennis- en onderzoeksinstellingen kunnen ervoor kiezen om de kosten van arbeid te waarderen op basis van IKS-uurtarieven. Deze uurtarieven komen tot stand op basis van een vastgestelde en gecontroleerde IKS-systematiek. Een aanvrager die voor IKS kiest, heeft dus een akkoord van het RVO of de Europese Commissie op de IKS-tarieven nodig en een rapport van bevindingen van een onafhankelijke accountant over de toegepaste systematiek om tot deze IKS-tarieven te komen. Een andere gehanteerde systematiek voor de kennis en onderzoeksinstellingen om de kosten van arbeid te waarderen is de flat-rate, oftewel de loonkosten plus vaste-opslag-systematiek. Voor deze regeling wordt een vaste opslag van 35% gehanteerd. Deze tarieven zijn vergelijkbaar met IKS tarieven, zijn door de accountant controleerbaar en worden gemaximaliseerd op € 120,00 per uur.
De totale loonkosten dienen te worden berekend over 1720 uur per jaar bij een 40-urige werkweek. Als er geen sprake is van een 40-urige werkweek, worden de loonkosten naar rato berekend door deze te delen door 40 en vervolgens te vermenigvuldigen met 1.720.
Ad artikel 5: (Hoogte subsidie)
De subsidie bedraagt nooit meer dan 65% van de subsidiabele kosten, waardoor te allen tijde ten minste 35% cofinanciering vereist is. Het inbrengen van meer dan 35% cofinanciering leidt tot een hogere beoordeling (zie ook de toelichting bij artikel 12).
In voorkomend geval kunnen bepalingen van Europees (staatssteun)recht dwingen tot een lagere maximale steunintensiteit dan 65%. Dit is ter beoordeling van het College.
Ad artikel 6: (Subsidieplafond en verdelingswijze subsidies tot en met € 25.000)
Aanvragen voor subsidies tot en met € 25.000 kunnen het hele jaar rond (zie artikel 8) worden ingediend. Volledige aanvragen worden afgehandeld op volgorde van binnenkomst. Subsidies worden verstrekt tot het moment dat het subsidie(deel)plafond is bereikt.
Ad artikel 7: (Subsidieplafond en verdelingswijze subsidies hoger dan € 25.000)
Voor aanvragen voor subsidies hoger dan € 25.000 geldt een openstellingsystematiek,, waarna ingediende aanvragen inhoudelijk worden beoordeeld. Deze beoordeling wordt primair uitgevoerd door de Regioboard, dat het College ter zake onafhankelijk en zwaarwegend adviseert.
Er gelden vaste openstellingsmomenten (zie artikel 8). Per openstelling worden aparte deelplafonds per businesscase vastgesteld. Subsidieaanvragen worden beoordeeld en gerangschikt volgens het
toepasselijke Beoordelingskader (zie ook artikel 12). Het College besluit op basis van zijn eigen oordeel en het zwaarwegend advies van het Regioboard. Bij gelijke beoordeling gaat het project met het hoogste aandeel cofinanciering voor.
Het in lid 5 bepaalde heeft enkel betrekking op de aanvraag die het eerst niet in aanmerking komt voor subsidieverlening als gevolg van budgetuitputting. Indien het dan nog resterende budget tenminste 90% van het aangevraagde subsidiebedrag bedraagt, wordt de betreffende aanvrager gelegenheid geboden om aan te tonen dat hij zijn project ook met het mindere subsidiebedrag onverkort kan realiseren. Dit kan bijvoorbeeld met een alternatieve financiering of door inbreng van meer eigen middelen. Hierbij mag het projectplan inhoudelijk niet aangepast worden en worden de dezelfde activiteiten en resultaten verwacht, overeenkomstig zoals de aanvraag voor beoordeling is ingediend.
Indien toepassing van lid 5 als hiervoor beschreven niet tot verlening van het restbudget kan leiden of heeft geleden, wordt het restbudget niet (opnieuw) aangeboden aan lagere gerangschikte aanvrager, maar volgens het bepaalde in het zesde lid meegenomen naar de volgende openstellingsronden.
Ad artikel 8: (Aanvraagperiode en beslistermijn)
Volgens artikel 5 lid 2 van de Asv dienen alle aanvragen minimaal 6 weken voor aanvang van het project te zijn ingediend. In deze regeling wordt hier in zoverre van afgeweken dat de termijn van 6 weken niet in acht genomen hoeft te worden en aanvragen voor aanvang van een project moeten worden ingediend.
Subsidieaanvragen tot en met € 25.000 kunnen het hele jaar door worden ingediend. Voor aanvragen boven de € 25.000 gelden vaste openstellingsperioden. Alleen tijdens deze perioden ingediende aanvragen worden in behandeling genomen. De aanvraagperioden sluiten steeds op de laatste werkdag van de maand, om 23.59 uur.
Het college beslist binnen 13 weken na sluiting van een openstellingsperiodetender over subsidieaanvragen boven de € 25.000. Over subsidieaanvragen tot en met € 5.000 en over
subsidieaanvragen van € 5.001 tot en met € 25.000 besluit het college binnen 8 weken na ontvangst van de aanvraag, indien de aanvraag compleet is ingediend. Indien een aanvraag tot en met € 5.000 of van € 5.001 tot en met € 25.000 incompleet is, wordt de beslistermijn verhoogt met het aantal dagen dat de gemeente wacht op de benodigde stukken.
Ad artikel 9: (Doelgroep)
Uit lid 1 blijkt dat alleen subsidie wordt verleend aan publieke en/of private organisaties. Natuurlijke personen zijn dus uitgesloten van het aanvragen van subsidie. Aanvragen waarbij een natuurlijke persoon een van de aanvragers is, worden derhalve ten allen tijde geweigerd.
In lid 2 is bepaald dat subsidies hoger dan € 5.000,00 alleen worden verstrekt aan een samenwerkingsverband van twee of meer zelfstandige publieke of private organisaties. Deze bepaling is in de subsidieregeling opgenomen om samenwerking in de regio bij de opzet en uitvoering van een project te bevorderen. Het kan voorkomen dat twee (of meer) organisaties een bepaalde band met elkaar onderhouden en als één onderneming worden gezien (een verbonden onderneming). Een onderneming wordt als één onderneming gezien als deze voldoet aan tenminste één van de onderstaande criteria. Een verbonden onderneming:
• heeft de meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders of vennoten van een andere onderneming;
• heeft het recht de meerderheid van de leden van het bestuur, of het leidinggevend of toezichthoudend orgaan van een andere onderneming te benoemen of te ontslaan;
• heeft het recht een overheersende invloed op een andere onderneming uit te oefenen op grond van een met die onderneming gesloten overeenkomst of een bepaling in de statuten van laatstgenoemde onderneming;
• die aandeelhouder of vennoot is van een andere onderneming heeft op grond van een met andere aandeelhouders of vennoten van die andere onderneming gesloten overeenkomst als enige zeggenschap over de meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders of vennoten van die onderneming. Bron: Europa Decentraal.
Organisaties die op grond hiervan met elkaar verbonden zijn, mogen wel gezamenlijk subsidie aanvragen, maar dienen in dat geval subsidie aan te vragen in samenwerking met minimaal één andere zelfstandige organisatie, dus een organisatie waar zij níet verbonden mee zijn. Als er twijfel bestaat of twee organisaties zelfstandig of verbonden zijn, kan aan de aanvragers om een juridische organisatiestructuur gevraagd worden.
Soms is of wordt voor het uitvoeren van een project een aparte rechtspersoon opgericht. Lid 3 bepaalt dat in dergelijke situaties afgeweken kan worden van het bepaalde in lid 2. In dat geval moet uit de statuten van de opgerichte rechtspersoon blijken, dat deze rechtspersoon door de samenwerkende projectpartners is opgericht ten behoeve van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd. Dit is ter beoordeling door het college. Als het een rechtspersoon in oprichting betreft, dienen de concept statuten te worden aangeleverd.
Het is overigens niet noodzakelijk dat de aanvrager(s) in de regio Noordoost-Fryslân is (of zijn) gevestigd. De effecten van de activiteiten moeten echter wel in de regio plaatsvinden. Deze effecten moeten ook meetbaar zijn. Aantoonbare, positieve en realistische effecten wegen positief mee bij de beoordeling.
Ad artikel 10: (Aanvraag)
Met dit artikel is voorgeschreven dat een subsidieaanvraag moet worden ingediend met gebruikmaking van het daarvoor beschikbaar gestelde aanvraagformulier. Verder zijn in dit artikel die gegevens en stukken opgesomd, die noodzakelijk zijn om te kunnen beoordelen of een aanvrager
voldoet aan de in artikelen 3, 4 en 9 van deze regeling gestelde criteria om in aanmerking te komen
voor subsidie, en die om die reden door de subsidieaanvrager bij de aanvraag moeten worden overlegd.
Een aanvraag boven de € 5.000 bevat een rechtsgeldig ondertekende cofinancieringsverklaring(en) van de cofinanciers van het project waarop de aanvraag betrekking heeft. Cofinanciering kan bestaan uit eigen bijdragen, in kind ingebrachte middelen of andere subsidies. In kind inbreng is inbreng in natura. Die bijdrage moet toe te rekenen zijn aan het project dan wel aan de samenwerking gedurende de projectperiode. Het gaat om door de samenwerkende partijen gemaakte kosten die toegevoegde waarde hebben voor het project. Hierbij kan worden gedacht aan:
- Kosten van te verbruiken materialen, hulpmiddelen en software(licenties) die direct verband houden met project, gebaseerd op de oorspronkelijke aanschafprijzen.
- Kosten van aanschaf en gebruik van apparatuur, machines, en infrastructuur, met dien verstande dat wordt uitgegaan van de aan het project toe te rekenen afschrijvingskosten, berekend op basis van de oorspronkelijke aanschafprijzen en een afschrijvingstermijn van tenminste vijf jaar; kosten van verbruik en onderhoud tijdens de gebruiksperiode.
- Leveren van data ten behoeve van onderzoek in een project maakt geen onderdeel uit van de in kind bijdrage, maar is inbreng van kennis. Voor zover het tot stand komen van die kennis een additionele inspanning vereist in het kader van de samenwerking, kunnen de additionele kosten als een in kind bijdrage worden meegenomen.
Indien de cofinanciering een andere subsidie is, volstaat het overleggen van de verleningsbeschikking of, indien de andere subsidie nog in aanvraag is, een schriftelijk bewijs waaruit blijkt dat de benodigde bijdrage in aanvraag is. Bijdragen van fondsen of van sponsoren dienen eveneens met schriftelijk bewijs te worden onderbouwd.
Om er zeker van te zijn dat er een prétoets kan worden opgesteld, dient het verzoek voor een prétoets twee weken voor sluiting van een tender bij Stichting Qop te worden ingediend.
Voor aanvragen tot en met € 5.000 is een de-minimisverklaring altijd verplicht of een staatssteunanalyse waaruit blijkt dat in het geheel geen sprake is van staatssteun. Bij een aanvraag boven de € 5.000 moet voor de partners in het samenwerkingsverband een van toepassing zijnde de- minimisverklaring of een staatssteunanalyse worden overlegd. Hieruit moet blijken dat geen sprake is van ongeoorloofde staatssteun. De aanvrager is verantwoordelijk voor het aanleveren van een correcte analyse. Bij twijfel over de correctheid kan contact met de gemeente worden opgenomen.
Mocht gedurende het project of na afloop van het project blijken dat de subsidie in strijd met Europese staatssteunregels was, dan zal het subsidiebedrag moeten worden teruggevorderd voor zover dat nodig is om de overtreding ongedaan te maken.
Mocht een kennis- of onderzoeksinstelling ervoor kiezen om arbeid te waarderen op basis van IKS- tarieven, dan dient er bij de aanvraag een goedkeuring te zitten van het RVO of de Europese Commissie. Daarnaast dient het rapport van bevindingen van een onafhankelijke accountant te worden bijgevoegd. Aangezien de IKS-systematiek uitgaat van verschillende uurtarieven, levert de aanvrager bij de subsidieaanvraag tevens de personen aan die voor het project werken en bewijs waaruit blijkt welk IKS tarief voor die medewerkers gelden.
Ad artikel 11: (Weigeringsgronden)
In aanvulling op de algemene weigeringsgronden die zijn genoemd in artikel 7 van de ASV zijn in dit artikel gronden genoemd die in voorkomend geval zullen leiden tot afwijzing van een subsidieaanvraag op grond van deze regeling. Dit betreft vooral eerst een negatief advies van de Regioboard. Dit advies is in ieder geval negatief als niet het vastgesteld aantal punten wordt behaald.
Verder geldt dat subsidie wordt geweigerd als het aandeel cofinanciering in een project minder is dan 35%.
Voor subsidies tot en met € 5.000 geldt de verplichting om een de-minimisverklaring te overleggen waaruit blijkt dat de subsidie niet leidt tot onrechtmatige staatssteun of een staatssteunanalyse waaruit blijkt dat in het geheel geen sprake is van staatssteun. Het ontbreken hiervan is een weigeringsgrond. Dit geldt ook als toewijzing van de aangevraagde subsidie leidt tot onrechtmatige staatssteun.
Voor subsidies boven de € 5.000 geldt dat een de-minimisverklaring dan wel een staatssteunanalyse – waaruit blijkt dat geen sprake is van onrechtmatige staatssteun – moet worden overgelegd. Het ontbreken van een de-minimisverklaring dan wel een staatssteunanalyse – indien daar in plaats van een de-minimisverklaring voor is gekozen – is een harde weigeringsgrond. Aanmelding bij de Europese Unie om toestemming te krijgen voor de steun is ook een weigeringsgrond.
Ad artikel 12: (Inhoudelijke waardering (rangschikking) van aanvragen
Subsidieaanvragen vanaf € 5.001 worden inhoudelijk beoordeeld aan de hand van het beoordelingskader. Aanvragen krijgen punten op basis van dit vastgesteld beoordelingskader. Dit beoordelingskader is te vinden op de website van de gemeente Noardeast-Fryslan (www.noardeast- xxxxxxx.xx, onder Subsidies en Fondsen > Versnellingsagenda). Een subsidieaanvraag wordt afgewezen indien de aanvraag lager scoort dan het minimaal gestelde aantal punten op de beoordelingscriteria.
Naast hetgeen genoemd in voorgaande artikelen en onverminderd de beslissingsvrijheid van het College wordt bij de beoordeling ook gelet op continuïteit, projectorganisatie en percentage cofinanciering. Aanvragers worden geacht na afloop van de Regio Deal door te gaan met hun activiteiten. Realistische continuïteitsverwachtingen wegen daarom positief mee in de beoordeling. Daarnaast is het voor het College van belang dat het snel op de hoogte wordt gebracht van onvoorziene omstandigheden. Het College hecht daarom aan een duidelijke
verantwoordelijkheidsverdeling, voorzieningen bij geschillen, goede dekking van de risico’s in projectstructuur etc. Een hoger percentage cofinanciering weegt eveneens positief mee in de rangschikking. Ook wordt gekeken naar de omvang van de gevraagde subsidie in relatie tot het beoogde effect, de spreiding van het effect over de regio en of dit effect direct of indirect is. Ook wordt er gekeken naar de zekerheid van het effect (zeer, redelijk, weinig of nihil).
Ad artikel 13: (Verplichtingen subsidieontvanger)
In dit artikel zijn enkele aanvullende verplichtingen opgenomen waaraan de subsidieontvanger moet voldoen. De bevoegdheid tot het vaststellen van deze nadere verplichtingen is gebaseerd op artikel 4:37 Awb. Als niet aan deze verplichtingen wordt voldaan, kan dit reden zijn de subsidie te verlagen of in te trekken (artikel 4:48 en 4:49 Awb).
Alle projecten moeten binnen 6 maanden na afgifte van de subsidieverleningsbeschikking zijn gestart. Dit betekent dat na 6 maanden de activiteiten zoals beschreven in het projectplan op een wezenlijke manier moeten zijn aangevangen.
Om de voortgang van projecten te kunnen monitoren, moeten alle subsidieontvangers voor projecten met een looptijd langer dan een jaar jaarlijks rapporteren over de inhoudelijke en financiële voortgang van hun project. Voor deze rapportages moet gebruik worden gemaakt van het daarvoor beschikbaar gestelde format.
Voor subsidies tot en met € 5.000 is dit direct de wijze waarop de resultaten kunnen worden verantwoord, nu projecten van dergelijke kleine subsidies binnen één jaar na subsidieverlening
moeten zijn afgerond. De maximale projectduur van projecten waarvoor meer dan € 5.000 subsidie is verleend bedraagt ten hoogste drie jaar, gerekend vanaf het moment van subsidieverlening. Daarbij geldt wel dat alle projecten inhoudelijk uiterlijk 31 december 2025 moeten zijn afgerond. Dit betekent dat uiterlijk dan de activiteiten zijn uitgevoerd.
Een aanvrager kan gemotiveerd verlenging aanvragen voor het project van maximaal 1 jaar. Uit de motivatie moet duidelijk blijken dat er gegronde redenen zijn dat verlenging van de projectduur nodig is. De projectduur, inclusief de verlenging zal nooit de datum van 31 december 2025 overschrijden.
Tot slot zijn alle subsidieontvangers verplicht mee te werken aan het delen van de kennis en informatie die is opgedaan in de projectperiode. Hierdoor worden ook andere projecten in staat gesteld te profiteren van de met gemeenschapsgeld bereikte resultaten. Daarvoor is het van belang dat subsidieontvangers bij hun voorlichting- en communicatie-uitingen de term ‘Regio Deal Noordoost Fryslân’ duidelijk naar voren laten komen, zodat zoveel mogelijk potentiële projecten worden aangesproken, en dat zij meewerken aan alle nulmetingen, eindmetingen, monitoring, evaluaties en overige informatieverzoeken die voortvloeien uit de Regio Deal, zodat zoveel mogelijk kennis en informatie beschikbaar wordt voor toekomstige projecten in de regio.
Ad artikel 14: (Bevoorschotting)
Subsidies hoger dan € 5.000 worden voor verlening voor ten hoogste 80% bevoorschot in jaarlijks gelijke termijnen. Bij het bepalen van het bevoorschottingspercentage en de voorschottermijnen is de looptijd van het project leidend. Voorbeeld: Bij een subsidieverlening van € 100.000 voor een project met een looptijd van 2 jaar, wordt in beginsel tweemaal een voorschot van € 40.000 uitgekeerd.
Indien een subsidieontvanger niet voldoet of heeft voldaan aan de aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen, of als een subsidieontvanger in financiële problemen is geraakt, vormt dat grond voor opschorting of staking van verdere uitbetaling van voorschotten.
Ad artikel 15: (Vaststelling subsidie)
Op grond van de ASV worden subsidies tot € 10.000 in beginsel direct vastgesteld. Met deze regeling wordt daarvan in zoverre afgeweken, dat is bepaald dat subsidies op grond van deze regeling tot en met € 5.000 direct worden vastgesteld en uitbetaald.
Op aanvragen om subsidie hoger dan € 5.000 is de systematiek van afzonderlijke verlenings- en vaststellingsbesluiten van toepassing. Een aanvraag om subsidievaststelling moet, met gebruikmaking van het daarvoor vastgestelde formulier, uiterlijk binnen 13 weken na de einddatum van het betreffende project worden ingediend. Voor het daarbij te overleggen inhoudelijk en financieel verslag moet gebruik worden gemaakt van het daarvoor beschikbaar gestelde format. Bij subsidies vanaf €
50.000 geldt bovendien dat bij de aanvraag om subsidievaststelling een controleverklaring van een onafhankelijke accountant moet worden overgelegd. Deze verklaring bevat een oordeel van de accountant over de financiële verantwoording van het project.
Ad artikel 16: (Hardheidsclausule)
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Ad artikel 17: (Intrekken oude regeling)
De oude regeling blijft gelden voor subsidieaanvragen die onder de oude regeling zijn toegekend.
Ad artikel 18: (Inwerkingtreding en looptijd)
Met dit artikel is bepaald vanaf welk moment voor het eerst subsidie op grond van deze regeling kan worden aangevraagd, en wanneer de regeling eindigt. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3:40 Awb kan subsidie eerst worden aangevraagd nadat het collegebesluit tot vaststelling van deze subsidieregeling op voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. De subsidieregeling eindigt op
31 december 2025.
Ad artikel 19: (Citeertitel)
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.