Geschillencommissie PIV-Overeenkomst Buitengerechtelijke kosten
Geschillencommissie PIV-Overeenkomst Buitengerechtelijke kosten
Bindend advies van de Geschillencommissie PIV-Overeenkomst Buitengerechtelijke kosten te ’s-Gravenhage, verder te noemen de Commissie, gegeven op 21 december 2018.
in de zaak van
Belangenbehartiger X,
verder te noemen “Belangenbehartiger X”, tegen:
Verzekeraar Y,
verder te noemen “Verzekeraar Y”
Procedure
Belangenbehartiger X heeft per e-mail van 14 juni 2018 een geschil tussen belangenbehartiger X en verzekeraar Y met betrekking tot de PIV-Overeenkomst Buitengerechtelijke Kosten (hierna: de PIV- Overeenkomst) voorgelegd aan de Commissie. In dat verband heeft belangenbehartiger X de relevante correspondentie tussen partijen in het geding gebracht. Verzekeraar Y heeft zijn standpunt per e-mail van 5 juli 2018 nader toegelicht en voor het overige verwezen naar de door belangenbehartiger X overgelegde mailwisseling tussen partijen. De Commissie heeft nadere stukken van partijen gevraagd en verkregen.
Pogingen van partijen om het geschil in der minne te regelen hebben niet tot het gewenste resultaat geleid. Partijen hebben daarmee voldaan aan het ontvankelijkheidsvereiste van artikel 4 sub a. van het reglement van de Commissie.
Nu de klacht en het verweer schriftelijk voldoende zijn toegelicht, heeft de voorzitter van de Commissie besloten dat partijen niet uitgenodigd worden om ter zitting hun standpunten mondeling toe te lichten. Partijen hebben ook zelf niet gevraagd op de voet van artikel 4 sub d. van het reglement van de Commissie om te worden gehoord.
Feiten
Tussen partijen staat vast:
- Verzekeraar Y en belangenbehartiger X hebben de PIV-Overeenkomst met elkaar gesloten.
- Op 30 juli 2017 heeft een aanrijding plaatsgevonden tussen [benadeelde] en een verzekerde van verzekeraar Z.
- Verzekeraar Y heeft nadien de zakelijke verzekeringen van verzekeraar Z overgenomen en is daarmee wederpartij van [benadeelde].
- In oktober 2017 heeft de benadeelde zich tot belangenbehartiger X gewend en is een overeenkomst van opdracht getekend.
- Op 9 januari 2018 heeft verzekeraar Y een brief gestuurd aan [benadeelde] met de vraag contact op te nemen over het letsel en de letselgevolgen. [Benadeelde] heeft verzekeraar Y op 15 januari 2018 gebeld en een overzicht gegeven van zijn schade. Stukken betreffende de schade en een overzicht van de gemaakte kosten zijn door [benadeelde] per email verzonden.
- Belangenbehartiger X heeft verzekeraar Z bij brief van 27 februari 2018 namens [benadeelde] aansprakelijk gesteld voor de door [benadeelde] geleden en nog te lijden schade als gevolg van deze aanrijding.
- Op 26 maart 2018 is door verzekeraar Y een vaststellingsovereenkomst gesloten met [benadeelde] waarin een schadebedrag van € 5.000,- is overeengekomen.
Belangenbehartiger X is hierin niet gekend door verzekeraar Y.
Geschilpunten
Het standpunt van belangenbehartiger X luidt – kort samengevat - als volgt.
a. Uit de PIV-Overeenkomst die geldt tussen belangenbehartiger X en verzekeraar Y volgt dat verzekeraar Y belangenbehartiger X op de hoogte had moeten stellen van de rechtstreekse contacten tussen verzekeraar Y en [benadeelde]. Door de zaak rechtstreeks te regelen met [benadeelde] buiten belangenbehartiger X om en (aanvankelijk) geen BGK te vergoeden wordt het fundament onder de PIV-Overeenkomst weggehaald.
b. Belangenbehartiger X heeft op 24 oktober 2017 een overeenkomst van opdracht gesloten met [benadeelde]. Aangezien [benadeelde] zijn opdracht aan belangenbehartiger X tot het behartigen van zijn belangen niet heeft ingetrokken, geldt deze nog steeds. De PIV-Overeenkomst kent geen toepasselijke uitzondering op de verplichting BGK te vergoeden voor situaties als de onderhavige, waarin een zaak na opdracht aan een belangenbehartiger en het uitvoeren van werkzaamheden door deze rechtstreeks tussen verzekeraar en benadeelde wordt geregeld. Er is geen reden af te wijken van de tabel behorend bij de PIV-Overeenkomst (PIV-staffel). Bij een schadebedrag van € 5.000,- komt belangenbehartiger X dan ook € 2.662,- incl. BTW toe.
c. Verzekeraar Y heeft de Gedragscode Behandeling Letselschade (hierna: GBL) niet gevolgd door zonder medisch advies een vaststellingsovereenkomst met de benadeelde te sluiten.
Het standpunt van verzekeraar Y luidt - kort samengevat - als volgt.
[Benadeelde] heeft verzekeraar Y medegedeeld dat hij belangenbehartiger X slechts om advies heeft gevraagd en dat deze niet zijn belangenbehartiger is. Dat belangenbehartiger X wel in de veronderstelling verkeerde een opdracht tot belangenbehartiging te hebben ontvangen van [benadeelde] is een misverstand waar verzekeraar Y part noch deel aan heeft en een dergelijk misverstand leidt niet tot een verplichting tot het vergoeden van BGK aan belangenbehartiger X.
De aansprakelijkstelling van belangenbehartiger X heeft verzekeraar Y pas op 21 maart 2018 via verzekeraar Z ontvangen.
Zelfs als belangenbehartiger X wel op verzoek van [benadeelde] zijn belangen heeft behartigd, dan hield die rol op nadat verzekeraar Y op 26 maart 2018 van [benadeelde] schriftelijk bevestigd kreeg dat belangenbehartiger X niet (meer) zijn belangenbehartiger was. De grondslag voor bepaling van de hoogte van de BGK “verschiet van kleur” zodra belangenbehartiger X geen belangenbehartiger meer is en dat is in ieder geval het moment dat [benadeelde] schriftelijk laat weten niet langer van de diensten van belangenbehartiger X gebruik te maken. Aangezien de schade nadien is geregeld heeft belangenbehartiger X volgens de PIV-Overeenkomst slechts recht op vergoeding van BGK op basis van artikel 6:96 BW. Verzekeraar Y is bereid tot een eenmalige kostenvergoeding van € 1.000,-.
Het ligt niet op de weg van verzekeraar Y om in gevallen waarin een benadeelde aangeeft niet verder te willen met een belangenbehartiger (en dan vaak verder gaat met een andere belangenbehartiger) de ex-belangenbehartiger te informeren of na te gaan of dat al dan niet door betrokkene is kortgesloten. Dit aspect van de zaak staat los van de BGK en behoort dus niet tot hetgeen waarover de Commissie zich dient uit te spreken.
De GBL wordt door verzekeraar Y volledig onderschreven. Het blijven echter gedragsregels en geen gedragswetten. In heel incidentele zaken kan van die gedragsregels worden afgeweken. Ook dit onderwerp valt niet onder de bevoegdheid van de Commissie.
Beoordeling
Verificatie status overeenkomst benadeelde en belangenbehartiger
Wat betreft de vraag of verzekeraar Y gehouden was bij belangenbehartiger X te verifiëren of het kantoor inderdaad niet (meer) optrad als belangenbehartiger van [benadeelde] overweegt de
Commissie als volgt. Hoewel deze vraag niet direct de toepasselijkheid van de staffel betreft, hangt zij er wel dusdanig mee samen dat de Commissie zich erover zal uitspreken.
Tussen verzekeraar Y en belangenbehartiger X geldt, zoals gezegd, de PIV-Overeenkomst. Op grond van hetgeen is bepaald in de inleiding van deze overeenkomst hebben verzekeraar Y en belangenbehartiger X zich jegens elkaar verplicht tot “een loyale naleving van de overeenkomst en stellen [zij] zich garant voor een adequate, actieve en transparante behandeling van de letsel- en overlijdenszaak.” Deze verplichting tot loyale naleving van de overeenkomst brengt volgens de Commissie mee dat toen in onderhavig dossier aan het licht kwam dat onduidelijkheid bestond over de status van de overeenkomst tussen belangenbehartiger X en [benadeelde], verzekeraar Y bij belangenbehartiger X had moeten verifiëren hoe de verhoudingen precies lagen. De overeenkomsten tussen betrokken partijen (de PIV-Overeenkomst tussen belangenbehartiger X en verzekeraar Y en de overeenkomst van opdracht tussen belangenbehartiger X en [benadeelde]) staan immers niet los van elkaar. Uit de PIV-Overeenkomst vloeit namelijk voort dat de belangenbehartiger de benadeelde dient te informeren over het bestaan daarvan en de gevolgen die dat heeft voor de afwikkeling van de buitengerechtelijke kosten.
Wanneer een benadeelde een overeenkomst van opdracht sluit met een belangenbehartiger die een PIV-Overeenkomst heeft gesloten met de betrokken verzekeraar, dan wordt de BGK via de PIV- Overeenkomst vergoed. Of een overeenkomst van opdracht bestaat tussen de benadeelde en de belangenbehartiger, is dus van invloed op het ‘actief zijn’ van de PIV-Overeenkomst tussen de belangenbehartiger en de verzekeraar. Ook verzekeraar Y erkent deze samenhang, zo blijkt uit zijn standpunt in de overgelegde email van 8 juni 2018 aan belangenbehartiger X waarin te lezen valt: “De grondslag voor bepaling van de hoogte van BGK verschiet wel van kleur, zodra jullie geen belangenbehartiger meer zijn (…)”. Vanwege deze verbondenheid van overeenkomsten brengt de contractuele plicht tot loyale naleving van de PIV-Overeenkomst mee, dat als onduidelijkheid bestaat over de overeenkomst tussen benadeelde en belangenbehartiger, de verzekeraar opheldering dient te vragen bij zijn contractspartij.
De Commissie is van oordeel dat in onderhavige casus sprake was van dergelijke onduidelijkheid. Verzekeraar Y ontving immers een aansprakelijkstelling van belangenbehartiger X waarin stond dat [benadeelde] belangenbehartiger X had verzocht zijn belangen te behartigen, en de benadeelde verklaarde desgevraagd dat hij slechts in een eerder stadium om advies had gevraagd en dat hij geen hulp had gehad van een advocaat. De tussen verzekeraar Y en belangenbehartiger X geldende PIV- Overeenkomst verplichtte verzekeraar Y, zoals gezegd, tot het aan belangenbehartiger X voorleggen van de vraag of er vanuit gegaan mocht worden dat de overeenkomst van opdracht tussen benadeelde en de belangenbehartiger tot een einde was gekomen. Voor zover verzekeraar Y stelt dat zij pas op 26 maart 2018 op de hoogte is gesteld van de betrokkenheid van belangenbehartiger X in het dossier gaat zij er – ten onrechte – aan voorbij dat de aansprakelijkstelling met het bericht van de inschakeling van belangenbehartiger X op 27 februari 2018 is verzonden en dat de tijd gemoeid met de verwerking daarvan door verzekeraar Z, respectievelijk verzekeraar Y, voor rekening en risico van verzekeraar Y komt.
Toepasselijkheid tabel behorend bij PIV-Overeenkomst
Wat betreft de toepasselijkheid van de tabel behorend bij de PIV-Overeenkomst overweegt de Commissie als volgt. Uit de door belangenbehartiger X overgelegde opdrachtbevestiging blijkt dat op 24 oktober 2017 [benadeelde] aan belangenbehartiger X opdracht heeft gegeven tot het verhalen van zijn persoonlijke schade voortvloeiend uit het aan [benadeelde] overkomen ongeval. Uit de door partijen overgelegde stukken blijkt niet dat [benadeelde] deze overeenkomst heeft opgezegd. Het feit dat [benadeelde] aan verzekeraar Y schriftelijk heeft bevestigd dat hij geen belangenbehartiger (meer) had doet daar niet aan af, net zo min als het sluiten van de vaststellingsovereenkomst door verzekeraar Y met [benadeelde] zonder bemoeienis van belangenbehartiger X. Verklaringen gericht aan een derde hebben immers niet tot gevolg dat een overeenkomst tussen partijen ophoudt te bestaan. De Commissie gaat er dan ook vanuit dat de overeenkomst van opdracht tussen belangenbehartiger X en [benadeelde] nog gold ten tijde van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst. Dit was wellicht anders geweest als verzekeraar Y bij belangenbehartiger X om opheldering had gevraagd na ontdekking van de discrepantie tussen de aansprakelijkstelling van belangenbehartiger X ([benadeelde] heeft mij verzocht zijn belangen te behartigen) en de verklaring van [benadeelde] dat hij geen hulp had gehad van een advocaat. Belangenbehartiger X had in dat geval in contact kunnen treden met [benadeelde], waarna deze ofwel de overeenkomst had
kunnen opzeggen of deze had kunnen voortzetten. Nu er van uitgegaan moet worden dat dit niet is gebeurd en er geen sprake is van een situatie als omschreven in artikel 2.7 van de PIV-Overeenkomst (Tabel niet van toepassing) kan belangenbehartiger X naar het oordeel van de Commissie aanspraak maken op afrekening volgens de tabel behorend bij de PIV-Overeenkomst (PIV-staffel).
Terzijde – en ten overvloede – merkt de Commissie op dat zoals hiervoor aangehaald de systematiek van de PIV-Overeenkomst met zich brengt dat de benadeelde geïnformeerd moet worden over de wijze waarop de buitengerechtelijke kosten in zijn/haar zaak worden vergoed. Dit betekent in de praktijk dat bij volledige aansprakelijkheid van de aansprakelijke partij bij de benadeelde geen buitengerechtelijke kosten in rekening (mogen) worden gebracht door een belangenbehartiger. Als het een aansprakelijke partij zou vrijstaan om in het geval dat er van uitgegaan moet worden dat de PIV- overeenkomst van toepassing is rechtstreeks met de benadeelde af te wikkelen dan ontvalt één van de grondslagen aan de PIV-overeenkomst, en daarnaast brengt dit onder omstandigheden ook met zich dat de aansprakelijke partij op die wijze zou profiteren van een tekortkoming in de nakoming door de benadeelde van de overeenkomst van opdracht met de belangenbehartiger. Ook dat kan niet de bedoeling van de PIV-overeenkomst zijn.
Vaststellingsovereenkomst zonder medisch traject
Tenslotte overweegt de Commissie over het afsluiten van een vaststellingsovereenkomst zonder medisch advies als volgt. In paragraaf 1.7 van de Medische Paragraaf bij de GBL staat dat zonder medisch traject de verzekeraar in beginsel geen finale kwijting mag verlangen. Uit het dossier is niet gebleken dat in de vaststellingsovereenkomst tussen verzekeraar Y en [benadeelde] een voorbehoud is opgenomen voor wat betreft eventuele medische gevolgen van het ongeval die zich mogelijk nog in de toekomst zouden kunnen openbaren. Uit het dossier komt ook niet naar voren dat sprake was van bijzondere redenen om op dit punt van de GBL af te wijken. Deze kwestie valt echter buiten de bevoegdheid van de Commissie, aangezien dit geen geschil betreft dat betrekking heeft op de uitvoering en de uitleg van de PIV-Overeenkomst. Hetgeen de Commissie in deze alinea heeft overwogen valt daarom buiten het bestek van het bindend advies in deze zaak.
Bindend advies
De Commissie komt tot het oordeel dat in deze zaak verzekeraar Y had moeten nagaan bij belangenbehartiger X wat de status was van de contractuele verhouding tussen belangenbehartiger X en [benadeelde]. Nu dit niet is gebeurd en ook niet anderszins is gebleken dat [benadeelde] de overeenkomst van opdracht met belangenbehartiger X heeft beëindigd, moet ervan uitgegaan worden dat deze overeenkomst nog van kracht was toen verzekeraar Y een vaststellingsovereenkomst met [benadeelde] sloot. Daarom is de Commissie van oordeel dat de BGK gemoeid met onderhavige zaak door verzekeraar Y aan belangenbehartiger X vergoed dienen te worden op grond van de tabel behorende bij de PIV-Overeenkomst (de PIV-staffel).
Dit bindend advies is vastgesteld door de Commissie, bijgestaan door de secretaris van de Commissie mr. E.M. Deen, op 21 december 2018.
Xx. X. Xxxxxxx, voorzitter
Mw mr. X.X.X. xxx xxx Xxxx, lid
X. xxx Xxxx, lid