Contract
“Niet bij steen alleen”: individuele gevallen, projecten en activiteiten in de tweede tranche van de stichting Leefomgeving Schiphol (2016-2020)
I Inleiding en doel
Aan de Alderstafel zijn afspraken gemaakt om te investeren in de leefomgeving van Schiphol. Deze afspraken zijn opgenomen in het convenant Omgevingskwaliteit van 2008. Daarbij is afgesproken zich in te spannen om de kwaliteit van de woon-, werk- en leefomgeving in de Schipholregio te behouden en waar mogelijk te versterken. Voor de uitvoering van dit beleid is voor de periode 2008- 2012 € 30 miljoen voor een eerste tranche beschikbaar gesteld. In 2008 is de stichting Leefomgeving Schiphol opgericht.
In 2013 is het convenant Omgevingskwaliteit (2008) geëvalueerd. De stichting Leefomgeving zelf is in 2012 geëvalueerd. Uit de evaluaties is gebleken dat bewoners en bestuurders van de werkzaamheden van de stichting en de investeringen een positief effect verwachten.
In het convenant van 2008 is afgesproken dat, als de gekozen aanpak succesvol zou zijn, er nogmaals
€ 30 miljoen beschikbaar zou worden gesteld voor een tweede tranche. Dit is bevestigd aan de Alderstafel van 17 september 2013. De financierende partijen Rijk, Schiphol Group en Noord-Holland hebben op zich genomen om een voorstel te maken voor de tweede tranche. Dit voorstel zal vervolgens in het College van Advies van de Omgevingsraad Schiphol worden besproken.
Deze notitie bevat daartoe de voorstellen ten einde te komen tot een door financiers en Omgevingsraad Schiphol gedragen effectieve en efficiënte invulling en besteding van gelden waarbij zoveel mogelijk resultaat voor de omgeving wordt gerealiseerd. Dit geldt voor zowel de projecten als individueel gedupeerden.
De notitie bevat de hoofdlijnen van beleid en dan met name die aspecten die nieuw zijn vergeleken met de start van de eerste tranche én die aspecten die de vrucht zijn van de lessen die de afgelopen jaren zijn geleerd. Uiteraard zal, waar nodig, de notitie verder moeten worden uitgewerkt zoals bijvoorbeeld in het bestemmingsreglement van de stichting.
De financiers hebben bij de besluitvorming over de financiering van de tweede tranche het voorbehoud gemaakt nog separaat een besluit te willen nemen over de gewenste organisatorische inrichting (de “governance”).
II Uitgangspunten
De leidende gedachte, ook in de tweede tranche, is dat een omgeving, binnen het 20 Ke-gebied, die onevenredig zwaar wordt belast en beperkingen krijgt opgelegd door de aanwezigheid van een luchthaven van nationaal belang, redelijkerwijs in aanmerking komt voor aanvullende voorzieningen om de leefbaarheid te verbeteren of in stand te houden.
Voor bewoners en bedrijven vlakbij de luchthaven bij wie sprake is van een feitelijk onleefbare of onwerkbare situatie en die op geen andere manier worden gecompenseerd, zal de Stichting zich moeten blijven inspannen om samen met hen op hun problematiek toegesneden oplossingen te realiseren. Er moet geïnvesteerd blijven worden in aanvullende voorzieningen in die gebieden en gemeenschappen dichtbij de luchthaven waar de geluidsbelasting het hoogst is, hinderbeperkende maatregelen niet meer mogelijk zijn en waar ruimtelijke beperkingen vanwege de nabijheid van
Schiphol gelden. Deze voorzieningen, tot stand gebracht in samenwerking met bewoners en gemeenten, hebben tot doel om de leefbaarheid in die gebieden en gemeenschappen te behouden en waar mogelijk te verbeteren.
De tweede tranche wordt ingericht conform de afspraken die destijds zijn vastgelegd in diverse afspraken, zoals het Aldersakkoord 2008, het convenant Omgevingskwaliteit 2008, de evaluatie van het Leefbaarheidsfonds in 2012, het Aldersakkoord NNHS in 2013 en de brief van Schiphol Group van 18 september 2013. Opgedane lessen en voortschrijdend inzicht worden nadrukkelijk bij die inrichting betrokken. Zo bleek bij de individueel gedupeerden er behoefte aan een meer ombudsman-achtige en minder de juridische benadering. En bij de projecten is bijvoorbeeld de les geleerd dat er nadrukkelijk aandacht moet zijn voor de relatie tussen het project waaraan een bijdrage wordt verleend en het beoogde latere gebruik.
III Individueel gedupeerden
1. Achtergrond
In 2006 spraken de gedeputeerde Schiphol van Noord-Holland en de CEO van Schiphol Group af om een inventarisatie te doen van bekende individueel gedupeerden en een onafhankelijke stichting op te richten om deze mensen te helpen. Het ging daarbij om een inventarisatie van mensen die in een voor hen onleefbare woon- of werksituatie verkeerden. Om tot de inventarisatie te komen was het van belang om te bepalen wat onder het begrip “schrijnend” moest worden verstaan. Daarvoor was geen eenduidige definitie geformuleerd. Duidelijk werd daarbij dat hinder en overlast en de kwaliteit van de leefomgeving door een ieder anders werd ervaren. In 2007 zijn door de provincie in overleg met het Schadeschap Schiphol, Progis, de luchthaven Schiphol, een aantal gemeenten en het Rijk alle bekende, mogelijk “schrijnende gevallen” (thans genoemd: individueel gedupeerden) geïnventariseerd. Over de inventarisatie is destijds niet actief gecommuniceerd. Hierdoor is niet iedereen in de gelegenheid geweest zich (tijdig) te melden. In 2007 is besloten de oprichting van de Stichting en de behandeling van de mogelijk schrijnende gevallen op te nemen in het convenant Leefbaarheid korte termijn. Een en ander is later overgenomen in het convenant Omgevingskwaliteit van 2008.
De stichting Leefomgeving Schiphol is in 2008 door Noord-Holland en Schiphol Group opgericht. De provincie heeft de inventarisatie met mogelijke individueel gedupeerden overgedragen aan de Stichting. Op deze lijst stonden 170 meldingen waarvan circa de helft gevallen met vortex-schade betrof. De financiering van de vortex-schade is overgenomen door de stichting.
Om tot behandeling van de gemelde individueel gedupeerden te komen is door de stichting samen met de kwartiermakers een bestemmingsreglement opgesteld. Daarbij is het uitgangspunt geweest dat de stichting geen tweede Schadeschap of Progis mocht worden. In de eerste tranche zijn 85 individueel gedupeerden aangeschreven. Van deze 85 hebben 51 mensen een aanvraag ingediend. Alle 51 aanvragen zijn behandeld. Voor 15 personen is een oplossing gevonden en 36 aanvragen zijn afgewezen. Na sluiting van de aanvraagdatum is gebleken dat 6 miljoen euro van de gelden voor de individuele aanvragen nog niet was besteed. Conform de afspraken van het Aldersakkoord van oktober 2013, zijn de bekende individueel gedupeerden (opnieuw) bekeken om te bekijken of voor hen alsnog een oplossing kon worden gevonden. Om dit mogelijk te maken is in maart 2014 het bestemmingsreglement van de stichting Leefomgeving, dat als juridisch knellend werd ervaren,
aangepast. Daardoor kon een aanbod worden gedaan aan gedupeerden die of eerder waren afgewezen en of eerder niet in behandeling konden worden genomen. Daarbij is ook een begin gemaakt met het vervullen van de rol van ombudsman, zoals die is opgenomen in het Aldersadvies van september 2013.
2. De persoonlijke benadering
Xxxxxx en ervaring opgedaan in de eerste tranche leert dat er geen limitatieve lijst is op te maken van individueel gedupeerden. Of en in welke mate iemand in een onwerkbare of een onleefbare situatie verkeert, is mede subjectief bepaald, vaak hoogst persoonsgebonden en (dikwijls) onvoorzienbaar.
Overigens geldt ook hier dat een goede en objectieve informatievoorziening door overheden, Schiphol en de Omgevingsraad aan toekomstige en huidige bewoners rondom de luchthaven essentieel blijft, óók bij het voorkomen dat mensen in een voor hen onleefbare situatie belanden. Maar niet kan worden uitgesloten dat mensen pas na jaren in situaties komen te verkeren waarbij een beroep op hulp gerechtvaardigd kan zijn.
Dit betekent dat er in de tweede tranche niet wordt gewerkt met een limitatieve lijst zoals in 2008 maar dat een regeling voor individueel gedupeerden moet worden uitgewerkt opdat aanvragers gedurende de looptijd van de tweede tranche (dus tot en met 2020) daarop een beroep kunnen doen.
De afgelopen jaren is bij de stichting Leefomgeving steeds meer de individuele en persoonlijke benadering van aanvragers op de voorgrond komen te staan alsook een op de persoon toegesneden oplossing van zijn of haar probleem. Met de wijziging van het bestemmingsreglement in 2014 is deze werkwijze geïntroduceerd. Die lijn wordt zowel voor wat betreft de benadering als voor wat betreft de oplossing in de tweede tranche voortvarend verder uitgewerkt. Individuele problemen vragen immers om individuele oplossingen.
Deze meer individuele, persoonlijke, benadering van aanvragers sluit ook aan bij de ombudsfunctie waarmee door de stichting een begin is gemaakt. De rol van ombudsman/-vrouw is nog in ontwikkeling maar verdient het verder te worden verbreed, binnen de structuur van de Stichting. De eerste ervaringen leren dat door deze benadering alle betrokkenen (dus ook de aanvrager zelf!) een beter inzicht in de betreffende problematiek krijgen en ook in de mogelijk oplossingen daarvoor.
Soms zelfs blijkt dat problematiek en oplossing buiten het bestek van de stichting moet worden gezocht of dat aanvragers alles overziende toch vanuit positieve overwegingen afzien van verhuizing en willen blijven waar men woont.
3. De individuele oplossing
Individuele problemen vragen om individuele oplossingen. Als eenmaal is vastgesteld dat een individueel gedupeerde inderdaad in een onleefbare of onwerkbare situatie verkeert en er de duidelijke relatie is met het vliegverkeer op Schiphol, moet er een breed instrumentarium ter beschikking staan om hem te helpen en een oplossing te bieden. Bij de start van de stichting Leefomgeving was dit beslist niet zo. Aanvankelijk bepaalde het bestemmingsreglement dat de stichting slechts bemiddelde en dat bijvoorbeeld isolatie of uitkoop niet mogelijk was. Dit behoudens de hardheidsclausule die uit zorg voor precedentwerking weinig werd ingezet. De opgedane ervaringen in de eerste tranche hebben er vrij recent gezorgd voor een ruimer gebruik van de hardheidsclausule waardoor het instrumentarium van de stichting aanmerkelijk is uitgebreid. In de tweede tranche is de inzet van een breed instrumentarium regel en niet de (formele) uitzondering.
Het bestemmingsreglement zou hiermee in lijn moeten worden gebracht. Deze lijn is ook consistent met de individuele, ombudsmanachtige, benadering die hierboven, onder 2, is beschreven.
Benadering en oplossing worden van instrumenteel in de tweede tranche vooral individueel en op de persoon toegesneden.
Bij wijze van illustratie betekent dit dat een individueel gedupeerde kan worden geholpen met isolatie van de woning. Maar dat zal niet voor een ieder de oplossing zijn. Het kan ook gaan om mensen waar veelal sprake is van een stapeling van problemen, zoals medische, psychische of sociale. Geluidsoverlast kan dan de druppel zijn die de emmer doet overlopen. Het kan zowel om bewoners van koop- als huurwoningen gaan. Om tot een oplossing te komen kan worden gedacht aan verhuizing. Voor huurders gaat het veelal om bemiddeling voor een andere woning. Bij kopers om de verkoop van hun woning. Dit kan door bemiddeling of door aankoop door de stichting. Na aankoop door de stichting zal de woning weer worden verkocht waarbij gebruik wordt gemaakt van een kettingbeding en het verstrekken van goede informatie over de situatie. Een verhuisvergoeding kan eveneens een oplossing bieden. Daarnaast kan de inzet van specialisten op sociaal, medisch/maatschappelijk of financieel gebied aan de orde zijn om mensen bijstand en hulp te bieden als onderdeel van het proces.
4. De aanmelding
Belangrijk verschil met de eerste tranche is dat er niet vanaf de start gewerkt wordt met een vooraf gemaakte lijst van potentiele gedupeerden. Dit verlangt, dat in de tweede tranche actief gecommuniceerd wordt over de mogelijkheden die er zijn en de rol die de stichting daarin kan spelen. Daarbij wordt vooral gebruik gemaakt van het netwerk dat er nu al is. Hier vervullen gemeenten een cruciale functie en is - net als in de sfeer van oplossingen – een intensieve relatie tussen gemeente en stichting noodzakelijk. Gemeenten zijn al goed bekend met de stichting en kunnen dus hun loketfunctie voor hun bewoners blijven vervullen en meldingen doorgeven.
Daarnaast zullen professionals zoals huisartsen, GGZ en maatschappelijk werkers, zo mogelijk via de gemeenten, op de hoogte moeten zijn van de stichting en waar die voor staat. Voorts is het belangrijk gebruik te maken van het netwerk van de Omgevingsraad Schiphol. De ORS en ook de bewoners clustervertegenwoordigers kunnen een plek zijn waar gedupeerden zich kunnen melden. De ORS kan ook in haar communicatie bekendheid geven aan het beleid voor de tweede tranche.
5. De toetsing
In de tweede tranche blijft de individualiseerbaarheid van de problematiek van een gedupeerde en de aantoonbare relatie tussen de onleefbare respectievelijk onwerkbare situatie waarin iemand verkeert ten gevolge van het vliegverkeer het hoofdcriterium voor toetsing. Van belang is ook in hoeverre iemand, die in aanmerking wil komen voor een bijdrage, zelf is toe te rekenen dat hij of zij in die situatie is komen te verkeren (individuele voorzienbaarheid). In de regel zal van voorzienbaarheid sprake zijn als iemand (bijvoorbeeld door huur of koop) ergens is komen wonen na 2005. Dat jaar is de peildatum voor het woningbestand zoals dit is vastgelegd in het gewijzigde Luchthavenverkeerbesluit van 2008. Dit ligt anders als er in de toekomst sprake is van een routewijziging of- intensivering van het gebruik. Een sociaal – maatschappelijke of medische indicatie kan bij toetsing van belangrijke betekenis zijn. Hierdoor wordt overigens ook het risico van precedentwerking beperkt. Mocht in de praktijk van de uitvoering toch blijken dat gedupeerden zich bij de stichting melden vanwege hiaten in wettelijke regelingen voor het Schadeschap of regelingen
over isolatie, dan zal dat bij het bevoegde bestuurlijk gezag wordt aangekaart. De regeling voor de individueel gedupeerden is immers niet generiek bedoeld. Cumulatie van ook andere effecten dan luchtvaart kan meewegen in de beoordeling evenals de plek waar iemand woont en eventueel bijzondere kenmerken van de overlast (nachtelijke vliegtuiggeluid kan zwaarder wegen dan geluid overdag).
IV Projecten en activiteiten
1. Achtergrond
In 2007 is voor de start van de eerste tranche een overzicht gemaakt van mogelijke projecten die een bijdrage kunnen leveren aan de verbetering van de leefomgeving zoals afgesproken aan de Alderstafel. In het convenant Omgevingskwaliteit is vastgelegd welke gebiedsgerichte projecten in de eerste tranche voor een bijdrage in aanmerking komen. Bij deze projecten is samen met bewoners een maatschappelijke plus gedefinieerd die voor een bijdrage van de stichting in aanmerking kwam. Met deze bijdrage is het mogelijk geworden om onderdelen aan projecten toe te voegen die binnen het bestaande project niet (zo) te realiseren waren.
Aan de volgende gebiedsgerichte projecten is een bijdrage verleend:
• Hart van Zwanenburg (Haarlemmermeer) - € 8,2 miljoen voor het realiseren van voorzieningen in het dorpshart waaronder een dorpshuis.
• Groenzone Aalsmeer ( Aalsmeer) - € 2,8 miljoen voor de herinrichting van de sloopzone.
• Kwaliteitsimpuls station Halfweg (Haarlemmerliede en Spaarnwoude) - € 2,8 miljoen voor het verbeteren van de toegang van het station en de bereikbaarheid van de kernen Halfweg en Zwanenburg.
• Groengebied Iepenlaan (Uithoorn) - € 1,2 miljoen voor de inrichting van een oud kassengebied voor recreatieve doeleinden.
• Uilenstede (Amstelveen) - € 5 miljoen voor de herinrichting van de buitenruimte van de campus.
Bij de evaluatie van de Aldersafspraken in 2012 kon nog geen uitspraak worden gedaan over de effectiviteit van de projecten omdat de projecten nog niet afgerond waren. Bij elk gebiedsgericht project is vooraf wel een nulmeting t.a.v. de leefbaarheid uitgevoerd. Na oplevering van een project zal de meting worden herhaald om te bepalen wat het effect van de maatregelen is. Deze meting wordt nu uitgevoerd voor het project Halfweg.
Opvallend bij deze projecten is het grote verschil in tijd tot het moment van realisatie. Voor het project Zwanenburg moe(s)t nog een ruimtelijke ordeningsprocedure worden doorlopen en is het plan waar het project deel van uit maakt een aantal malen veranderd. Bij het project Aalsmeer moest nog de grond worden verworven. Het project Halfweg was al ver in voorbereiding toen de eerste tranche van start ging. Hierdoor is dit als enige project afgerond. De projecten Uilenstede en Uithoorn zijn nog in uitvoering en worden naar verwachting begin 2016 opgeleverd. Les die hieruit voor de tweede tranche wordt getrokken is dat bij de selectie van de gebiedsgerichte projecten nadrukkelijk wordt betrokken de mate waarin een project “op de plank ligt” of binnen de termijn van de tweede tranche gerealiseerd kan worden (of dat daarmee tenminste een aanvang wordt
gemaakt). Gedacht wordt ook om een hierop toegesneden ontbindende voorwaarde in de bijdrageverlening op te nemen.
Bij de evaluatie van de Aldersafspraken in 2012 is opgemerkt: “Voor een tweede tranche is het een leerpunt dat de omgevingskwaliteit door meer wordt bepaald dan door het project in de openbare ruimte en/of het te realiseren gebouw alleen, maar ook door het gebruik ervan. Het is immers vaak het (beoogde) gebruik door middel waarvan een bijdrage wordt geleverd aan het behoud van of de verhoging van de kwaliteit van de leefomgeving, daar waar deze onder druk staat.” Les die hieruit voor de tweede tranche wordt getrokken, is dat de relatie tussen het omgevingsproject waaraan een bijdrage wordt verleend en het (beoogde) gebruik nadrukkelijk onderdeel uit maakt van het selectieproces en dat daarover bij de subsidieverlening ook nadrukkelijk afspraken worden gemaakt. Nadrukkelijk moet het gaan om meer dan steen alleen!
De projecten van de eerste tranche zijn allemaal gericht op activiteiten binnen het publieke domein oftewel het gaat alleen om projecten in de sfeer van ruimtelijke- en gebiedsontwikkeling. Activiteiten die bijvoorbeeld zijn gericht op het bevorderen van de sociale cohesie in een bepaald gebied kwamen niet in aanmerking voor een bijdrage. Dit verandert in de tweede tranche, zie hieronder. Hierdoor wordt ook uitvoering gegeven aan de aanbeveling uit de evaluatie van de Aldersafspraken in 2012 namelijk dat, alvorens tot uitvoering van de tweede fase over te gaan, partijen zich op grond van ervaringen uit de eerste fase beraden op welke wijze en met welke programma´s de leefbaarheid in de omgeving het meest effectief kan worden bevorderd.
2. Type projecten en activiteiten
Zoals hierboven al opgemerkt, kenmerkend voor de tweede tranche is dat nu ook projecten en activiteiten voor een bijdrage van de stichting in aanmerking komen die een nadrukkelijke bijdrage leveren aan het versterken van de sociale cohesie in een gebied binnen een gemeenschap. Dit past in de leidende gedachte in de tweede tranche dat een omgeving die onevenredig zwaar wordt belast en beperkingen opgelegd krijgt door de aanwezigheid van een luchthaven van nationaal belang redelijkerwijs in aanmerking komt voor aanvullende voorzieningen om de leefbaarheid te verbeteren of in stand te houden. Daarnaast blijven, zoals in de eerste tranche, projecten in aanmerking komen in het kader van de zogenaamde gebiedsgerichte projecten. Bij zowel de projecten als de activiteiten blijft een voorwaarde om voor een bijdrage in aanmerking te komen dat er sprake moet zijn van een aanvulling op de “normale” gemeentelijke taak.
Gebiedsgerichte projecten
Bij gebiedsgerichte projecten kan worden gedacht aan het realiseren van gebouwen, groenvoorzieningen en infrastructurele ontwikkelingen. Voorbeelden hiervan zijn het aanleggen van een plein, wegen, brug, waterpartij, groenvoorziening en recreatieve voorzieningen. Veelal zal de gemeente de planeigenaar van zo’n project zijn maar noodzakelijk hoeft dit niet te zijn. Uiteraard dienen bewoners bottom-up bij het project betrokken te zijn. Dat kan zijn in de rol van initiatiefnemer of als direct bij de aanvraag betrokkene. Die betrokkenheid moet ook blijvend zijn gedurende de hele looptijd van het project. Er moet sprake zijn van een samen met bewoners gedefinieerde maatschappelijke plus. Meer dan bij de eerste tranche zal in de tweede tranche de inzet van derden worden gevraagd of door de stichting de toekenning wordt gehonoreerd. Immers, niet alleen
gemeenten treden op als co-financier maar ook andere partijen (zoals bijvoorbeeld een woningbouwcorporatie) kunnen financieel bijdragen aan een project. Gebiedsgerichte projecten leggen door hun aard en omvang veelal een groot beslag op de beschikbare financiële middelen. Om die reden zal er als regel steeds sprake zijn van medefinanciering door de stichting. In de tweede tranche zal nadrukkelijk ook gekeken worden naar projecten die kleiner zijn in omvang dan in de eerste tranche en die sneller gerealiseerd kunnen worden.
Zoals hiervoor al is aangegeven is het van belang dat er niet alleen aandacht is voor het realiseren van de voorziening op zichzelf maar er moet ook aandacht zijn voor het gebruik en onderhoud van de voorziening als deze eenmaal is gerealiseerd. Dit laatste zal nadrukkelijk als onderdeel van of als voorwaarde voor het verlenen van een bijdrage worden betrokken. Het is immers nodig dat er vooraf helderheid is over het gebruik en de exploitatie van de voorziening in de toekomst.
Projecten en activiteiten ter versterking van de sociale cohesie
Er is geen scherp onderscheid te maken tussen gebiedsgerichte projecten en activiteiten en projecten in het kader van het versterken van de sociale cohesie. Meestal zullen gebiedsgerichte projecten immers ook het versterken van de sociale cohesie tot doel hebben. Maar sociale projecten en activiteiten kunnen ook apart worden aangemeld en deze hoeven op hun beurt niet gebonden te zijn aan een fysieke omgeving. Het kan hierbij gaan om activiteiten op het gebied van onderwijs, cultuur en arbeidsmarkt die dreigen te verdwijnen of al zijn verdwenen of die voor een gemeenschap niet toegankelijk (genoeg) worden aangeboden. Gedacht kan ook worden aan speelmogelijkheden, lessen/cursussen in wijken/kernen, bibliobus, buurtbus, subsidies voor cursussen, culturele activiteiten en arbeidsmarkt- en scholingsprojecten. Projecten in het kader van sociale cohesie kunnen zich met name ook richten op het verhogen van de innovatieve kracht en het verbeteren van de duurzaamheid in de Schipholregio. Nadrukkelijk wordt het inschakelen van ambassadeurs overwogen voor soorten activiteiten of voor activiteiten in bepaalde gemeenschappen. Een bijdrage in dit kader is in de regel niet structureel meerjarig bedoeld maar bijvoorbeeld voor enkele jaren of als een startsubsidie. Nieuw is tot slot dat in de tweede tranche de mogelijkheid wordt geopend een bijdrage te geven in het kader van wetenschappelijk of toegepast onderzoek ter verbetering van de leefbaarheid. Uiteraard moet daarbij een evidente relatie kunnen worden gelegd met de specifieke problematiek vanwege de effecten van luchtvaart die juist zo kenmerkend is voor het werkingsgebied van de stichting.
3. De Leefbaarheidstool
Gebieden rond Schiphol die in het bijzonder onder druk staan zijn de gebieden waar de geluidsbelasting het hoogst is, hinderbeperkende maatregelen niet meer mogelijk zijn en waar ruimtelijke beperkingen vanwege de nabijheid van Schiphol gelden. De leefbaarheid in die gebieden wordt mede door deze factoren bepaald. Maar ook andere factoren zijn van invloed op de door bewoners ervaren leefbaarheid in de woonomgeving. Door het RIVM en RIGO is in 2011 in opdracht van het Rijk een tool ontwikkeld voor het bepalen van leefbaarheidsscores in de Schipholregio.
Hiermee kan de leefbaarheid en de milieugezondheid in de omgeving in beeld worden gebracht, zodat kan worden aangegeven waar en op welke dimensie/ factoren van leefbaarheid en milieugezondheid verbetering het meest nodig of gewenst is. De leefbaarheidstool kan ook worden ingezet om ingediende plannen ter verbetering van de leefbaarheid globaal te toetsen en als hulpmiddel in het verschaffen van inzicht in de verbetering van de leefbaarheid . De tool is gebaseerd
op de “Leefbaarometer” van het RIVM en toegespitst op de Schipholregio. Omdat geluid in deze regio een belangrijke rol speelt is een aparte geluiddimensie (weg-, rail-, vliegverkeer) onderscheiden. Met deze tool kan op objectieve wijze worden nagegaan waar de grootste kansen liggen om de leefomgevingskwaliteit in een bepaald gebied te verbeteren. De tool kan als hulpmiddel worden gebruikt om meer inzicht te krijgen in wat in de Schipholregio van belang is en welke activiteiten/ investeringen de beste resultaten opleveren voor het verbeteren van de kwaliteit van de leefomgeving en milieugezondheid. Daarnaast kan het ook een hulpmiddel zijn bij de selectie van projecten. Uiteraard blijft lokaal maatwerk nodig om plannen te beoordelen op hun bijdrage aan de leefbaarheid. In de klankbordgroep Tweede Tranche waar naast de financierende partijen o.a. ook vertegenwoordigers van gemeenten en bewoners in zitten zal de inzet van de tool en het identificeren van de gebieden worden besproken.
4. De aanmelding en selectie
Net als bij de individueel gedupeerden, gaat de tweede tranche, ook voor de projecten en activiteiten, van start zonder een limitatieve lijst vooraf zoals bij de eerste tranche. Dit vergt de nodige voorbereiding en initiatief van de stichting waarvoor nog stappen gezet moeten worden zoals bijvoorbeeld de aanpassing van het bestemmingsreglement, plannen van aanpak hoe te onderscheiden doelgroepen te bereiken en plannen van de grond te trekken. Projecten en activiteiten in het kader van het versterken van de sociale cohesie zijn een nieuw werkveld voor de stichting. Dat vereist een andere aanpak om tot aanvragen te komen dan bij gebiedsgerichte projecten. Tegelijkertijd biedt “geen lijst vooraf” de kans aan de stichting zowel als aan initiatiefnemers, gemeenten en bewoners om initiatieven op een andere en wellicht ook vernieuwende wijze aan te vragen en vorm te geven. Er zal nadrukkelijk ruimte zijn voor andere initiatiefnemers dan gemeenten alleen.
De leefbaarheidstool zoals hiervoor beschreven kan worden gebruikt om op objectieve wijze aan te geven waar de grootste kansen liggen om de leefomgevingskwaliteit in een bepaald gebied te verbeteren. De tool is een hulpmiddel. Doorslaggevend blijft dat de bewoners die het betreft het beste weten waaraan behoefte is. Daarom kan goed gebruik gemaakt worden van de kennis die aanwezig is bij, naast gemeenten, bijvoorbeeld ook clustervertegenwoordigers, buurtregisseur en dorps- en wijkraden door bijvoorbeeld het houden van enquêtes. Met de hulp van hen kunnen ideeën en initiatieven worden verzameld. Deze partijen kunnen later ook een rol spelen bij een verdere uitwerking. Ook wordt gebruik gemaakt van de klankbordgroep Tweede Tranche.
In door de stichting in samenwerking met de gemeenten en de bewoners bijvoorbeeld te organiseren bijeenkomsten kunnen projecten worden gepresenteerd waarbij zo mogelijk deskundigen kunnen worden ingeschakeld om een kansrijk plan verder uit te werken. Deskundigen kunnen ook door het bestuur worden betrokken bij de uiteindelijke selectie van de projecten en activiteiten.
Gebiedsgerichte projecten zullen over het algemeen, maar niet noodzakelijkerwijs, primair door gemeenten in samenwerking met bewoners worden ontwikkeld, aangevraagd en uitgevoerd. Het ligt daarom voor de hand gemeenten binnen het werkingsgebied van de tweede tranche te benaderen om hier het initiatief te nemen. Uiteraard beslist het bestuur van de stichting welke projecten voor een bijdrage in aanmerking komen op basis van vooraf vastgestelde criteria. Maar daarbij kan het bestuur gebruik maken van ter zake deskundigen zoals bijvoorbeeld stedenbouwkundigen of
landschapsarchitecten om een plan globaal te toetsen en inzicht te geven in hoe kansrijk een plan is en over de toekenning te adviseren.
5. De toetsing
Uiteindelijk zullen de aanvragen voor een bijdrage voor projecten en activiteiten moeten worden getoetst aan vooraf gestelde criteria. Deze kunnen verschillen afhankelijk van het type project of activiteit. Een aantal van de criteria zijn hierboven al genoemd. Als criteria komen verder in aanmerking:
• Effectiviteit op leefbaarheid/ kosteneffectiviteit;
• Duurzaamheid (hoe robuust en tijdbestendig is het project);
• Kans op snelle realisatie van het project (investering, exploitatie, planologie en grond);
• Creativiteit;
• Cofinanciering;
• Betrokkenheid bewoners – bottom-up;
• Eerdere impulsen in het gebied;
• De mate waarin bij het project rekening is gehouden met de exploitatie en het in stand houden van activiteiten binnen het publieke domein.
Met een aantal criteria is tijdens de eerste tranche al ervaring opgedaan. Uiteraard zal de uitwerking van de criteria verder worden meegenomen in de aanpassingen van het bestemmingsreglement.
V Financiën en risicobeheersing
De looptijd van de tweede tranche is in beginsel van 2016 t/m 2020. Noord-Holland, het Rijk en
Schiphol Group dragen elk voor € 10 miljoen bij aan de tweede tranche. Daarbij is er het voornemen dat het Rijk en Noord-Holland jaarlijks een al dan niet variabele bijdrage leveren aan de stichting.
Schiphol Group zal bijdragen als dat op basis van de uitgaven, waarvoor de stichting zich gesteld ziet, nodig is. De bureaukosten van de stichting zullen worden toegerekend aan de specifieke projecten en activiteiten. Inclusief kantoorkosten is er dus € 30 miljoen beschikbaar voor individueel gedupeerden, gebiedsgerichte projecten en projecten/ activiteiten in het kader van de sociale cohesie.
Voor de besteding van de middelen wordt voor de looptijd van de tweede tranche, indicatief en in afwachting van een definitief voorstel door de stichting, uitgegaan van de volgende verdeling:
• Individueel gedupeerden: € 8 miljoen;
• Projecten in het kader van de sociale cohesie: € 7 miljoen;
• Gebiedsgerichte projecten: € 15 miljoen.
Voor wat betreft de gebiedsgerichte projecten wordt uitgegaan van een budget dat eenmalig wordt vastgesteld voor de gehele looptijd van de tweede tranche. Dit ligt gegeven de aard, de omvang van deze projecten en het beslag dat wordt gelegd op de middelen van de stichting, voor de hand.
Voor wat betreft projecten in het kader van het versterken van de sociale cohesie wordt gedacht aan eenmalige bijdragen op jaarbasis of voor een aantal jaren. Dat betekent dat hier eerder een verdeling op jaarbasis van het voor die categorie beschikbare totale budget voor de hand ligt.
Het voorgestelde bedrag voor individueel gedupeerden lijkt op het eerste gezicht hoog. Kanttekening hierbij is dat bij de omvang van het budget nadrukkelijk rekening wordt gehouden met het beslag dat
uitkoop op de financiële middelen kan leggen. In de eerste tranche is bij de budgetverdeling met uitkoop van individueel gedupeerden aanvankelijk geen rekening gehouden.
De stichting zal in de tweede tranche, net zoals zij in de eerste tranche heeft gedaan, grote zorg moeten besteden aan inzichtelijkheid en transparantie in de besluitvorming. Daarbij past dat de stichting net als in de eerste tranche een bezwaarmogelijkheid heeft geaccommodeerd.
Dat is de stichting verplicht in termen van een doelmatige en rechtmatige besteding van de middelen, omdat het hier (deels) om de besteding van publieke middelen gaat en – niet in de laatste plaats – voor de geloofwaardigheid en het draagvlak van het werk van de stichting zelf. Het is ook een vereiste voor een goede bedrijfsvoering die gericht is op het beheersen van risico’s. Het bestemmingsreglement zal hierop worden toegesneden bij het vastleggen van het nieuwe beleid in de tweede tranche. Bij het vormgeven van het reglement moet doorklinken dat het bij het toekennen van bijdragen door de stichting telkens gaat om een unieke en individuele afweging per project of per individueel geval waarbij het voorkomen van precedentwerking onderdeel moet zijn in de besluitvorming. Het privaatrechtelijk karakter van de stichting draagt daartoe overigens ook bij.