No. 28.861 SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS
No. 28.861 SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS
ter zake van een geschil tussen
W.H.,
hierna te noemen: “opdrachtgeefster”, e i s e r e s ,
gemachtigde: mr. P.J. Xxxxxxxx, advocaat te Amsterdam, en
de besloten vennootschap BOUWBEDRIJF R. B.V.,
hierna te noemen “aanneemster”, v e r w e e r s t e r
gemachtigde: mr. C.D.A.B. Xxxx, jurist in dienst van F. B.V., te Amsterdam.
HET SCHEIDSGERECHT
1. De ondergetekende, MR. IR. A. XX XXXXX, lid-deskundige van het College van Ar- biters van de Raad van Arbitrage voor de Bouw, is door de voorzitter van deze Raad overeenkomstig de statuten van de Raad benoemd tot enig scheidsman in dit ge- schil. De ondergetekende heeft zijn benoeming schriftelijk aanvaard. Bij brief d.d. 18 april 2007 is daarvan mededeling gedaan aan partijen. Overeenkomstig de sta- tuten van de Raad is aan het scheidsgerecht toegevoegd mr. X.X. xxx Xxxxxxxxxxx, secretaris van de Raad.
HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
2. Voor de loop van het geding wordt verwezen naar de volgende stukken:
- de memorie van eis, met producties, binnengekomen op 1 november 2006;
- de memorie van antwoord, met producties;
- de memorie van repliek, met producties;
- de memorie van xxxxxxx, met producties;
- de pleitnotities van xx. Xxxxxxxx.
3. De mondelinge behandeling van het onderhavige geschil heeft plaatsgevonden op vrijdag 17 augustus 2007.
Partijen kwamen tot toelichting op de wederzijdse standpunten. Xx. Xxxxxxxx legde pleitnotities over.
Aanneemster toonde nog een foto. Verder werd overgelegd,
- door opdrachtgeefster: een foto
- door aanneemster: een verkoopbrochure.
DE BEVOEGDHEID
4. De bevoegdheid van de ondergetekende tot beslechting van het onderhavige ge- schil bij scheidsrechterlijk vonnis staat onbetwist tussen partijen vast. Zij berust op artikel 12 van de tussen partijen tot stand gekomen aannemingsovereenkomst, met daarin een arbitrale clausule verwijzend naar de Raad en zijn statuten.
DE BEOORDELING VAN HET GESCHIL
de feiten
5. Tussen partijen staat het volgende vast:
a. Opdrachtgeefster sluit op 31 maart 2005 een aannemingsovereenkomst met aanneemster terzake van een appartement in het project H. te A., omvatten- de 72 appartementen.
b. De aanneemsom beloopt € 88.642,00; tezamen met een separate koopover- eenkomst appartementsrecht, beloopt de gezamenlijke koop- en aanneem- som voor het appartement € 199.000,00.
c. Van toepassing zijn, onder meer, de Algemene Voorwaarden voor de aanne- mingsovereenkomst voor appartementsrechten, vastgesteld door S. N.V. op 1 april 2004.
d. De verkoopbrochure (prijslijst) vermeldt een te realiseren hoogte van 3m78. De gerealiseerde hoogte is (gemiddeld) 3m59,5.
e. Bij een aantal appartementen doen zich vergelijkbare hoogteverschillen voor. Aanneemster stelt kopers daarvan op de hoogte bij brief van 8 juni 2008, en biedt bij afwijkingen van meer dan 5% een schadevergoeding aan. Voor wat betreft opdrachtgeefster is de afwijking (net) niet voldoende om voor schade- vergoeding in aanmerking te komen, aldus aanneemster blijkens deze brief.
f. Opdrachtgeefster maakt, wat haar betreft, bezwaar bij brief van 18 augustus 2006.
g. Oplevering geschiedt in september 2006.
h. Opdrachtgeefster maakt bij brief van haar raadsman van 20 september 2006 aanspraak op schadevergoeding.
i. Aanneemster wijst dit van de hand bij brief van 29 september 2006; een ver- dere oplossing blijft uit.
de vordering van opdrachtgeefster
6. Opdrachtgeefster vordert vergoeding van waardevermindering, als volgt:
"Het voorgaande leidt tot het eerbiedig verzoek aan uw Raad tot veroordeling van Xxxxxxxxxxx R. aan W.H. binnen acht dagen na betekening van de in deze te wijzen
uitspraak een bedrag te voldoen van € 7.500,-- te vermeerderen met veroordeling in de kosten van deze procedure, tevens te vermeerderen met de wettelijke rente over € 7.500,-- vanaf de dag van dit verzoek tot de dag der algehele voldoening."
7. Aanneemster verweert zich met een beroep op de technische omschrijving en op de Algemene Voorwaarden, als hierna weer te geven.
de beoordeling van het geschil
8. Het dispuut gaat over de hoogte van het plafond van het appartement, welke is uitgekomen op 3m59,5 in plaats van, zoals door aanneemster aangeboden, 3m78. Opdrachtgeefster betoogt dat zij als gevolg daarvan heeft moeten afzien van een door haar gewenste en ontworpen entresol en vordert schadevergoeding wegens waardevermindering.
Uit de behandeling is duidelijk geworden dat de keuze voor de plafondhoogte was ingegeven door aanneemsters wens voor een vlak plafond, met de binnenwanden daaronder, hetgeen haar ook een kostenvoordeel opleverde. Ook is niet betwist dat opdrachtgeefster haar keus juist wegens de grote hoogte en de mogelijkheid om een entresol aan te leggen op dit specifieke appartement heeft laten vallen; en dat zij haar wens voor een entresol tijdens de bouw aan aanneemster heeft bekend gemaakt en met deze heeft besproken.
Onbetwist is verder dat de prijslijst een plafondhoogte aangeeft van 3m78. Deze hoogte wordt nog herhaald in de brief van aanneemster van 20 mei 2005.
9. Aanneemster beroept zich op de technische omschrijving (productie 9). Daarin is vermeld , onder meer (artikel 1):
"…..U dient er rekening mee te houden dat de op de tekening weergegeven maten de werkelijkheid benaderen. Aangezien de woningen worden gecreëerd in een reeds bestaand gebouw kunnen geringe maatafwijkingen optreden als gevolg van even- tuele maatafwijkingen in het bestaande casco."
Dit moet arbiter passeren. Een maatafwijking van 18,5 cm acht hij niet gering meer. De door aanneemster gehanteerde norm van 5% blijkt niet uit de overeen- komst noch uit de contractstukken en heeft naar het oordeel van arbiter evenmin zelfstandige waarde.
10. Aanneemster beroept zich voorts op artikel 3 van haar Algemene Voorwaarden,
"De ondernemer is tijdens de (af)bouw gerechtigd die wijzigingen in het bouwplan aan te brengen, waarvan de noodzakelijkheid bij de uitvoering blijkt, mits deze wij- zigingen geen afbreuk doen aan waarde, kwaliteit, uiterlijk, aanzien en bruikbaar- heid van het gebouw c.q. het privégedeelte; deze wijzigingen zullen geen der par- tijen enig recht geven tot het vragen van verrekening van minder of meerdere kos-
ten. De ondernemer zal de wijzigingen, tenzij die van zeer ondergeschikte aard zijn, registreren op een lijst die op de bouwplaats ter inzage van de verkrijger zal lig- gen."
en stelt dat er sprake was van een noodzakelijke wijziging.
Arbiter is echter van oordeel dat dit beroep op Algemene Voorwaarden moet wor- den gepasseerd.
Tijdens de mondelinge behandeling is de door aanneemster aangevoerde reden - het op één hoogte brengen van de plafonds - uitvoerig besproken, maar daaruit vloeit niet de noodzaak voort om het plafond te verlagen. De plafonds in de woning zijn daarenboven niet op één hoogte uitgevoerd.
Bovendien doet de verlaging afbreuk aan de waarde en bruikbaarheid.
In dit verband overweegt arbiter dat het ontwerp van de entresol in het apparte- ment (derde schetsontwerp, overgelegd als productie 25) wat de hoogte betreft weliswaar kritisch was, maar dat opdrachtgeefster tijdens de mondelinge behande- ling overtuigend heeft aangetoond dat haar plan bij de overeengekomen plafond- hoogte uitvoerbaar was en tot een groter benutbaar oppervlak in de woning zou leiden, zij het met beperkte gebruiksmogelijkheden. Opdrachtgeefster is dus aan het wegvallen van die mogelijkheid ook daadwerkelijk tekort gekomen.
11. Aanneemster is daarom, alles bijeen, aansprakelijk te achten voor het feit dat de plafondhoogte 18,5 cm lager is dan overeengekomen.
Xxx heeft opdrachtgeefster aanspraak op schadevergoeding, zoals gevorderd, we- gens waardevermindering.
Voor de bepaling daarvan wil arbiter aanhaken bij de oppervlakte van het plafond (65m2), maar alleen voorzover dat zich niet bevindt boven wc, gang en badkamer, zodat overblijft ca 53 m2, en bij het feitelijk ruimteverlies, voorzover dat meer is dan een geringe afwijking.
Ex aequo et bono wijst arbiter toe: € 6.500,00.
12. Opdrachtgeefster vordert wettelijke rente vanaf de dag van het verzoek(-schrift) aldus vanaf 1 november 2006. Hiertegen wordt geen verweer gevoerd. Rente zal dus worden toegewezen, zoals verzocht.
de kosten
13.1 Ter zake van de proceskosten overweegt arbiter dat opdrachtgeefster grotendeels in het gelijk wordt gesteld. Gelet daarop acht arbiter het billijk aanneemster met de kosten van deze arbitrage te belasten.
Deze kosten hebben tot en met het depot van dit vonnis ter griffie van de recht- bank te Amsterdam bij moderatie € 2.500,00 bedragen en zijn blijkens een daarvan
afgegeven kwitantie tot dat beloop verrekend met de door opdrachtgeefster gedane stortingen.
13.2 Arbiter acht het voorts billijk om aanneemster, gelet op haar ongelijk, te belasten met een tegemoetkoming in de kosten van rechtsbijstand van opdrachtgeefster, welke tegemoetkoming arbiter ex aequo et bono vaststelt op € 1.600,00.
13.3 Ter zake van de kosten dient derhalve door aanneemster aan opdrachtgeefster te worden voldaan € 2.500,00 + € 1.600,00 = € 4.100,00.
14. Opdrachtgeefster vordert betaling binnen acht dagen na betekening van de in deze te wijzen uitspraak. Aanneemster voert geen verweer.
Toewijzing kan aldus geschieden.
15. Arbiter zal het vonnis, gelijk gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
16. Hetgeen meer of anders is gevorderd dient te worden afgewezen.
DE BESLISSING:
Arbiter, rechtdoende als goed man naar billijkheid,
VEROORDEELT aanneemster om ter zake het voormelde tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan opdrachtgeefster te betalen, zulks binnen acht dagen na betekening van dit vonnis € 6.500,00 (zesduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met wettelijke rente daarover, vanaf 1 november 2006 tot de dag der algehele voldoening, zulks binnen acht dagen na betekening van dit vonnis;
VEROORDEELT aanneemster om ter verrekening van de kosten tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan opdrachtgeefster te betalen € 4.100,00 (vierduizend eenhonderd euro);
VERKLAART dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad; WIJST AF hetgeen meer of anders is gevorderd.
Aldus gewezen te Amsterdam, 12 november 2007
w.g. X. xx Xxxxx 00000