SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG
SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG
Kenmerk: 14/09
Het Scheidsgerecht, samengesteld als volgt:
mr. R.J.B. Xxxxxxxxx, wonende te Arnhem, voorzitter, mr. drs. L.E. Xxxxxxx, wonende te Haarlem, en
mr. E.J. Xxxxxxx, wonende te Breda, bijgestaan door mr. X.X.X. xxx Xxxx, griffier,
heeft op 22 juli 2014 het navolgende vonnis gewezen in de zaak van:
Maatschap Medische Microbiologie, gevestigd te Z.,
eiseres,
gemachtigde: mr. X.X. xx Xxxxx, tegen
1. Stichting A., gevestigd te Y.,
2. Stichting B., gevestigd te Y., verweersters,
gemachtigde: mr. T.A.M. xxx xxx Xxxx.
Partijen worden hierna aangeduid als “eiseres” (of: “de maatschap”) en “verweersters”. Verweerster sub 1 wordt voorts aangeduid als “de stichting” en verweerster sub 2 wordt aangeduid als “B.”.
1. De procedure
1.1 Eiseres heeft bij brief van 4 februari 2014 het geschil tussen partijen aanhangig gemaakt bij het Scheidsgerecht. Zij heeft bij memorie van eis van 26 maart 2014, onder overlegging van producties genummerd B1 tot en met B23, het Scheidsgerecht verzocht, samengevat, om bij arbitraal vonnis:
- verweersters te gelasten een vergoeding van goodwill en een schadevergoeding van telkens € 134.817,90 aan eiseres te betalen;
- verweersters te gelasten over € 134.817,90 de wettelijke rente vanaf 1 maart 2013 aan eiseres te vergoeden; en
- verweersters te veroordelen in de kosten van de procedure en een tegemoetkoming in de kosten van de rechtsbijstand van eisers.
1.2 Vervolgens heeft correspondentie van de gemachtigden met het Scheidsgerecht plaatsgevonden over de bevoegdheid en over de vraag of daarover vooraf door de voorzitter van het Scheidsgerecht zou kunnen worden beslist. Xxxxxxx heeft te kennen gegeven dat zij daarmee niet kan instemmen en dat zij een integrale meervoudige behandeling van het geschil wenst. Verweersters hebben vervolgens op 8 mei 2014 bij memorie van antwoord, onder overlegging van 24 producties, verweer gevoerd en primair geconcludeerd tot onbevoegdheid van het Scheidsgerecht en subsidiair tot afwijzing van het door eiseres verzochte en tot een veroordeling van eiseres in de kosten van de procedure, de kosten van juridische bijstand en nakosten daaronder begrepen.
1.3 Op 1 juli 2014 heeft de gemachtigde van eiseres een nadere memorie van repliek en aanvullende producties toegezonden, genummerd B1, B1-1 tot en met B1-24 en B2 tot en met B8.
1.4 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden te Utrecht op 10 juli 2014. Daarbij waren aan de zijde van eiseres aanwezig mevrouw drs. C. en de heer dr. D. (beiden lid van de maatschap), bijgestaan door mr. X.X. xx Xxxxx. Aan de zijde van verweersters zijn verschenen de heer dr. E. (medisch lid Raad van Bestuur van de stichting), mevrouw mr. X. (secretaris Raad van Bestuur van de stichting), mevrouw mr. X. (juridisch medewerker B.) en de heer dr. X. (voorzitter medische staf), bijgestaan door mr. X.X.X. xxx xxx Xxxx en haar kantoorgenote xx. X. Xxxx. Beide partijen hebben ter zitting, mede aan de hand van pleitaantekeningen, het woord gevoerd.
2. De samenvatting van het geschil
2.1 De maatschap bestaat thans uit drie leden, te weten: mevrouw drs. C., de heer dr. I. en de heer dr. D., die allen krachtens toelatingsovereenkomsten met het J. als microbioloog de praktijk uitoefenen in het J.. De stichting exploiteert A. te Y.. Sinds lange tijd hebben leden van de maatschap microbiologische werkzaamheden verricht voor A.. De werkzaamheden zijn in de loop van de tijd door verschillende leden van de maatschap verricht, onder wie het voormalige lid van de maatschap de heer K..
2.2 In 2001 hebben de stichting en K. een toelatingsovereenkomst met een addendum gesloten, gedateerd 3 maart 2001. Artikel 1 van het addendum luidt:
“Dit addendum maakt onlosmakelijk deel uit van de toelatingsovereenkomst tussen [de stichting] en de heer X., medisch microbioloog.”
Artikel 2 van het addendum luidt:
“De werkingssfeer van de toelatingsovereenkomst beperkt zich voor wat bovengenoemde specialist betreft tot het bewaken van huisregels, omgangsvormen en kwalitatief functioneren binnen de muren van A..”
En artikel 3:
“Doel van deze overeenkomst voor bovengenoemde specialist is het uniform kunnen benaderen van alle specialisten die op enigerlei wijze werkzaam zijn in A..”
2.3 Op 16 april 2009 heeft de stichting een overeenkomst (hierna: “samenwerkingsovereenkomst”) gesloten met het J. voor een periode van 3 jaar ingaande op 1 juli 2008 met een mogelijkheid van verlenging, waarin is overeengekomen dat de stichting diensten zoals onderzoeken en verrichtingen op het gebied van de medische microbiologie uitbesteedt aan het J.. In de samenwerkingsovereenkomst is onder meer opgenomen:
“J. zal zorg dragen voor handhaving van de dienstverlening en waarborging van de kwaliteit van de aangeboden diensten, zoals bedoeld in artikel 1, aan [de stichting].”
Artikel 5 lid 3 luidt:
“J. factureert aan [de stichting] de geleverde diensten tegen NZA tarieven.”
Artikel 11 lid 3 luidt:
“Indien geschillen niet conform het bepaalde in lid 2 van dit artikel worden opgelost, zullen die geschillen op verzoek van de meest gerede partij met uitsluiting van de gewone rechter worden beslecht door het Scheidsgerecht Gezondheidszorg overeenkomstig het Arbitragereglement van het Scheidsgerecht Gezondheidszorg.”
2.4 In de zomer van 2011 is K. gestopt met werken. Mevrouw X. heeft zijn werkzaamheden voor A. overgenomen. Zij heeft geen schriftelijke toelatingsovereenkomst gesloten met de stichting.
2.5 In 2011 en 2012 hebben de stichting en het J. gecorrespondeerd over de toekomstige kosten van de medisch microbiologische diensten en het voornemen van de stichting de offerte van het J. te vergelijken met offertes van andere aanbieders. Na vergelijking van offertes heeft de stichting de samenwerkingsovereenkomst – voor wat betreft de medische microbiologie – met ingang van 1 maart 2013 beëindigd.
2.6 Van december 2012 tot december 2013 hebben (de gemachtigde van) de maatschap en de stichting gecorrespondeerd over de beëindiging van de samenwerkingsovereenkomst, de overdracht van de praktijk van de maatschap en over betaling van goodwill en/of schadevergoeding door de stichting aan de maatschap vanwege het beëindigen van de samenwerkingsovereenkomst. Partijen zijn er onderling niet uitgekomen en de maatschap heeft het geschil vervolgens voorgelegd aan het Scheidsgerecht Gezondheidszorg.
2.7 Het standpunt van de maatschap kan als volgt worden samengevat. Eiseres, althans haar rechtsvoorgangster, althans K., hebben sinds 1978 werkzaamheden in A. verricht op basis van een, afgezien van het geval van K., stilzwijgend tot stand gekomen toelatingsovereenkomst die wordt beheerst door de successieve Model Toelatingsovereenkomsten, die voorzien in een geschillenregeling en die bepalen dat de medisch specialist recht heeft op goodwill. In de samenwerkingsovereenkomst tussen de stichting en het J. is het Scheidsgerecht bovendien bevoegd verklaard en deze overeenkomst ziet niet alleen op de beide ziekenhuizen, maar ook op de maatschap als
derde partij. Het Scheidsgerecht Gezondheidszorg is dus bevoegd om kennis te nemen van het geschil. De stichting is goodwill aan de maatschap verschuldigd, omdat een toelatingsovereenkomst tussen (de leden van) de maatschap en de stichting bestaat. De relatie tussen de stichting en de leden van de maatschap is niet geëindigd met de beëindiging van de overeenkomst tussen de stichting en het J. en – als de relatie met de maatschap wordt beëindigd - is de stichting goodwill of een schadevergoeding verschuldigd. De maatschap hanteert intern een goodwillsysteem. Door de opstelling van de stichting is het niet mogelijk gebleken om de goodwill bij opvolgers van de maatschap te verzilveren en er is sprake van een toerekenbare tekortkoming dan wel onrechtmatig handelen door de stichting.
2.8 Het standpunt van verweersters kan als volgt worden samengevat. Het Scheidsgerecht is niet bevoegd. Partijen hebben geen overeenkomst tot arbitrage gesloten; er is geen sprake van aanbod en aanvaarding van een overeenkomst (tot arbitrage) en eiseres heeft het bestaan van een overeenkomst tot arbitrage onvoldoende bewezen. Eiseres is geen partij bij de samenwerkingsovereenkomst tussen de stichting en het J. en kan dus geen rechten ontlenen aan die overeenkomst. Eiseres is geen rechtspersoon en heeft geen rechtsvoorgangster. Een toelatingsovereenkomst is niet overdraagbaar en eiseres kan geen rechten ontlenen aan de toelatingsovereenkomst tussen de stichting en K.. Bovendien is de geschillenregeling in de toelatingsovereenkomst tussen de stichting en K. uitgesloten door het addendum. Er bestaat geen overeenkomst tot arbitrage tussen de maatschap en verweersters en het Scheidsgerecht dient zich onbevoegd te verklaren om van het geschil kennis te nemen. Als het Scheidsgerecht bevoegd is om kennis te nemen van het geschil, moet de vordering van de maatschap worden afgewezen. Er bestaat geen toelatingsovereenkomst; er is enkel sprake van onderlinge dienstverlening. De maatschap heeft niet voor eigen rekening en risico een praktijk uitgeoefend en er is geen sprake geweest van het starten of overnemen van een vrijgevestigde praktijk. De leden van de maatschap hebben diensten in opdracht van het X. xxxxxxxx. Er heeft geen relatie tussen (de leden van) de maatschap en de stichting bestaan; er kan dus geen sprake zijn van wanprestatie. Schade door onrechtmatige daad is niet onderbouwd en de hoogte van de goodwill wordt betwist.
3. De bevoegdheid van het Scheidsgerecht
3.1 Verweersters hebben de bevoegdheid van het Scheidsgerecht betwist met een beroep op het ontbreken van een overeenkomst tot arbitrage zoals bedoeld in art. 1020 Rv. Vastgesteld moet in ieder geval worden dat tussen geen van de (huidige) leden van de maatschap en (een van) verweersters een schriftelijke toelatingsovereenkomst bestaat en, los daarvan, evenmin anderszins een schriftelijke overeenkomst tot arbitrage waarbij de (leden van) de maatschap partij zijn. De maatschap heeft zich erop beroepen dat tussen haar leden en verweersters een rechtsverhouding bestaat die als een stilzwijgend tot stand gekomen toelatingsovereenkomst moet worden gekwalificeerd, waarvan de inhoud wordt bepaald door de successieve Model Toelatingsovereenkomsten inclusief de daarin opgenomen overeenkomst tot arbitrage voor het Scheidsgerecht.
3.2 Op zichzelf is tussen de partijen niet in geschil dat leden van de maatschap microbiologie in het J. gedurende lange tijd microbiologische werkzaamheden hebben verricht voor het door de stichting in stand gehouden A.. Verweersters hebben echter betwist dat tussen hen en leden van de maatschap enige overeenkomst bestond op grond waarvan leden van de maatschap die werkzaamheden voor en in A. verrichtten. Volgens verweersters
had de stichting uitsluitend een overeenkomst met het J. op grond waarvan de stichting tegen betaling onder andere microbiologische diensten van het J. afnam. De verplichting tot het leveren van die diensten rustte op het J., terwijl de feitelijke uitvoering daarvan plaatsvond door het laboratorium dat door dat ziekenhuis zelf in stand wordt gehouden en door leden van de maatschap microbiologie. Dat er een overeenkomst van die strekking gold waarbij alleen het J. en de stichting partij waren blijkt genoegzaam uit de overgelegde samenwerkingsovereenkomst van 16 april 2009. Namens verweersters is ter zitting onbetwist verklaard dat voordien tussen de stichting en het J. een meer algemene samenwerkingsovereenkomst bestond in het kader waarvan het J. eveneens tegen betaling microbiologische diensten leverde aan A.. Dat blijkt overigens ook uit de samenwerkingsovereenkomst van 2009.
3.3 Een samenwerkingsovereenkomst zoals hiervoor bedoeld sluit op zichzelf niet uit dat het ziekenhuis dat de diensten betrekt tevens toelatingsovereenkomsten sluit met de medisch specialisten die de diensten leveren en dat die specialisten daarmee tevens voor eigen rekening en risico een praktijk hebben in het ziekenhuis dat de diensten betrekt. Noodzakelijk is dat niet. Er is op zichzelf geen reden waarom een medisch specialist die krachtens toelatingsovereenkomst of arbeidsovereenkomst in een ander ziekenhuis werkzaam is, niet op grond van zijn relatie tot dat ziekenhuis werkzaamheden ten behoeve van een ander ziekenhuis zou kunnen of mogen verrichten, zonder met dat andere ziekenhuis een toelatings- of arbeidsovereenkomst te hebben. Dat een samenwerkingsovereenkomst zoals hiervoor bedoeld een stilzwijgende toelatingsovereenkomst met het ziekenhuis ten behoeve waarvan de diensten worden verleend, impliceert, kan niet worden aangenomen. Er zal in voldoende mate van een bedoeling van de partijen daartoe moeten blijken. Daarvan is hier niet gebleken. Zoals hiervoor al werd vastgesteld zijn geen schriftelijke toelatingsovereenkomsten tussen (een van) verweersters en een of meer van de huidige leden van de maatschap tot stand gekomen. Dat is op zichzelf al een belangrijke aanwijzing dat verweersters niet de bedoeling hadden de samenwerkings-constructie aldus vorm te geven. Dat eerder éénmaal een toelatingsovereenkomst met een (voormalig) lid van de maatschap (K.) is gesloten, maakt niet dat huidige leden van de maatschap erop mochten vertrouwen dat tussen hen en (een van) verweersters stilzwijgend toelatingsovereenkomsten zouden gelden. De werkzaamheden die voornamelijk door K. werden verricht, worden sinds het vertrek van K. door het lid van de maatschap C. verricht. Zij verklaarde ter zitting dat zij bij het overnemen van de werkzaamheden van K. aannam dat zij later nog wel een toelatingsovereenkomst zou krijgen, maar dat zij daarover nooit uitdrukkelijk met het bestuur van (een van) verweersters heeft gesproken. Ook namens verweersters is verklaard dat daarover nooit is gesproken en dat het juist ook nooit hun bedoeling was (volwaardige) toelatingsovereenkomsten aan te gaan omdat zij alleen diensten van het J. wilden betrekken. Daarbij komt dat de toelatingsovereenkomst met X. volgens verweersters slechts een zeer beperkte strekking had, te weten de vastlegging ervan dat
K. binnen A. op gelijke wijze als andere specialisten aanspreekbaar zou zijn op zijn functioneren. Dat de toelatingsovereenkomst die beperkte strekking naar de bedoeling van de partijen had, wordt bevestigd door het daarbij behorende addendum en met name de artikelen 2 en 3 daarvan. In geen geval kan worden aangenomen dat die toelatingsovereenkomst beoogde vast te leggen K. een positie als vrijgevestigde specialist met een eigen praktijk in A. te geven. Verweersters hebben verklaard onder de nieuwe samenwerkingsovereenkomst met het J. zo’n toelatingsovereenkomst niet meer nodig te vinden. De leden van de maatschap konden ook hierom aan het feit dat een beperkte toelatingsovereenkomst heeft gegolden met een voormalig lid van de
maatschap, niet het vertrouwen ontlenen dat voor een of meer van hen stilzwijgend een volledige toelatingsovereenkomst zou gelden. Het spreekt verder voor zich dat andere leden van de maatschap overigens geen rechten kunnen ontlenen aan de gegolden hebbende overeenkomst met K..
3.4 Vast staat verder dat leden van de maatschap hun verrichtingen voor A. declareerden aan het J. en door dat ziekenhuis uitbetaald kregen, dat het J. overeenkomstig de NZa- tarieven voor dienstverlening aan niet eigen patiënten (met een daarop toegepaste korting) declareerde aan A. en dat het laatste ziekenhuis op zijn beurt de verrichtingen voor de eigen patiënten declareerde aan de zorgverzekeraars. Geconstateerd moet dus worden dat er ook geen financiële relatie tussen een of meer leden van de maatschap en
A. heeft bestaan. Ook dat duidt erop dat het niet de bedoeling is geweest een of meer leden van de maatschap een positie van vrijgevestigd medisch specialist met een eigen praktijk krachtens een toelatingsovereenkomst binnen A. te geven.
3.5 Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat niet kan worden aangenomen dat tussen leden van de maatschap en (een van) verweersters stilzwijgend een toelatingsovereenkomst geldt of een andere overeenkomst waarin arbitrage voor het Scheidsgerecht is overeengekomen. In de samenwerkingsovereenkomst tussen het J. en de stichting is wel arbitrage voor het Scheidsgerecht overeengekomen, maar daarop kunnen de maatschap en haar leden zich niet beroepen omdat zij daarbij geen partij zijn. Voor de gedachte dat het wel de bedoeling is geweest dat zij daarbij partij zouden zijn, ontbreekt elk aanknopingspunt. De conclusie is daarom dat het Scheidsgerecht niet bevoegd is en zich daarom onbevoegd zal verklaren. Eiseres zal als de in het ongelijk gestelde partijen de kosten van het Scheidsgerecht moeten dragen en zal aan verweersters een bedrag van € 5.000,- moeten betalen als tegemoetkoming in de kosten van rechtsbijstand. Voor een integrale kostenveroordeling zoals door verweersters verzocht ziet het Scheidsgerecht geen aanleiding. Aangezien ook de materiële vordering tot vergoeding van goodwill en van schade gebaseerd is op het bestaan van een toelatingsovereenkomst, had eiseres voor een vordering op die grondslag in feite geen andere keus dan haar vordering aan het Scheidsgerecht voor te leggen.
4. De beslissing
Het Scheidsgerecht wijst het navolgende arbitrale vonnis:
5.1 Het Scheidsgerecht verklaart zich onbevoegd van het geschil kennis te nemen.
5.2 De kosten van het Scheidsgerecht ad € 7.228,33 komen ten laste van de maatschap en zullen op het door haar gestorte voorschot worden verhaald.
5.3 De maatschap wordt veroordeeld een bedrag van € 5.000,- als tegemoetkoming in de kosten van rechtsbijstand aan verweersters te betalen.
Aldus vastgesteld te Utrecht en aan de partijen verzonden op 22 juli 2014.