SZW
SZW
Plan van Aanpak Arboconvenant Grafimedia
9 oktober 2001
Samenvatting
De sociale partners in de grafimedia- branche hebben op 9 oktober 2001 met de Staatssecretaris van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid een arbo- convenant afgesloten. Daarin doen werkgevers en werknemers in onze
branche de toezegging dat ze er de komende vier jaar op alle mogelijke manieren aan gaan werken om de arbeidsrisico’s te verminderen, het
verzuim terug te dringen en het aan- tal uit onze branche afkomstige
WAO-ers te verminderen. Het conve- nant is uitgewerkt in dit Plan van
Aanpak.
Het Plan van Aanpak is in de eerste plaats een uitgebreide beschrijving
van de risico’s en problemen waarmee we in onze branche vooral te maken hebben. Juist die onderwerpen gaan we de komende vier jaar gezamenlijk aanpakken. Dat zijn:
- RSI, wat staat voor allerlei bewe-
gingskwalen waaronder een muisarm
- Werkdruk, ofwel psychosociale arbeidsbelasting
- OPS, de ziekte die kan ontstaan door langdurige blootstelling aan oplosmiddelen
- Vroege reïntegratie en hiermee
samenhangend verbetering van de dienstverlening binnen de ‘keten’.
Omdat er in de praktijk een groot
verband blijkt te bestaan tussen RSI en werkdruk, worden deze onderwer- pen in het Plan van Aanpak geza-
menlijk behandeld en aangepakt.
Werkdruk en RSI
RSI kan voor bepaalde sectoren bin- nen de grafimedia-branche een –
extra – risicofactor vormen. Wij heb- ben namelijk nogal wat specifieke
beroepen die RSI-gevoelig zijn, waar- onder beeldschermwerkers, drukkers en veel mensen in de afwerking. De met RSI aangeduide klachten komen landelijk gezien bij 20 tot 40% van de beroepsbevolking voor. Hier ligt een duidelijk verband met werkdruk,
omdat dat er toe kan leiden dat er te weinig tijd overblijft om uit te rusten en de spieren te laten herstellen.
De branche heeft verder te maken met andere elementen van werkdruk waar iets aan gedaan moet worden. Onderzoek laat zien dat de grafime- dia werknemer over het algemeen
minder betrokken is bij de bedrijfsor- ganisatie, een zwakkere relatie heeft met de leiding van de onderneming, over minder zelfstandigheid beschikt en ook minder leermogelijkheden
heeft dan de gemiddelde werker in de Nederlandse industrie. Grotere grafi- media bedrijven scoren ook ongunsti- ger ten aanzien van de lichamelijke
belasting en de afwisseling op het werk. Aan de andere kant hebben
grafici en hun collega’s vaak wel meer plezier in het werk en een goede rela- tie met hun collega’s. Hun toekom-
stonzekerheid is minder groot dan elders en ook hun emotionele en
fysieke belasting scoren relatief gun- stig. In het algemeen gezien worden veel grafimedia bedrijven nogal tradi-
tioneel geleid en ontbreekt er ook het een en ander aan de aandacht voor
het menselijk kapitaal.
Uit deze gegevens kunnen we afleiden dat de werkdruk veelal te maken
heeft met organisatorische aspecten binnen een bedrijf en niet zozeer met
de eigen functie of taak. Het manage- ment zal dus bij de aanpak van werk- druk vooral bij zichzelf te rade moe- ten gaan. Eigenlijk kunnen we zeggen dat een sociaal innovatiever manage- ment een belangrijke positie bijdrage kan leveren.
De psychosociale arbeidsbelasting op de onderwerpen waarop we slecht
scoren, dat zijn ‘betrokkenheid bij de organisatie’ en ‘relatie met leidingge- venden’, alsmede voor speciale groe- pen werknemers moet zodanig ver- minderen dat we straks op gelijke
voet staan met de hele industrie.
Vooral grotere bedrijven vragen aan- dacht, omdat daar naast relatief wei- nig betrokkenheid ook weinig leermo- gelijkheden en zelfstandigheid blijken te bestaan. Het management van deze groep bedrijven zal met een bedrijfs-
gerichte aanpak worden ondersteund bij innovaties rond interne organisatie en leidinggeven.
De verschillende activiteiten om RSI te voorkomen of aan te pakken,
zowel in de grafimedia als in andere branche, worden nauwgezet gevolgd. Nu reeds bestaande mogelijkheden zullen preventief ingezet worden.
Doel is voorts te bekijken of nieuwe
effectieve maatregelen kunnen worden getroffen. De potentiële ontwikkeling van RSI binnen de bedrijven zal door gerichte monitoring scherp worden
bewaakt.
Bij langer dienstverband in combina- tie met ploegendienst moet individu- gericht en kritisch worden gekeken
naar de motivatie van de werknemer en naar mogelijkheden om ander
werk te willen en/of te krijgen. Op dit gebied komt er een richtlijn voor vroege reïntegratie en individuele opties.
Op het gebied van RSI en werkdruk staan de volgende activiteiten voor ogen:
– Een monitor, waarmee bedrijven de problematiek zelf kunnen beoordelen. Op basis daarvan kunnen bedrijven gestimuleerd worden om zelf (nieuwe) oplossingen te ontwikkelen en te implementeren.
– Voor het monitoren van zowel werkdruk in alle facetten als RSI wordt een uniforme methode inge- voerd. Dat maakt vergelijking en goede bewaking van de informatie
mogelijk. De Vragenlijst Beleving en Beoordeling van de Arbeid VBBA wordt gespecificeerd voor de grafime- dia-branche, terwijl ook vragen over RSI worden toegevoegd.
– Voor de bedrijven met minder dan 50 werknemers komt er een zelfscan voor werkdruk en RSI. Dit instru- ment wordt beschikbaar gesteld via internet en zal zijn gebaseerd op de eerdergenoemde VBBA. Werkgevers
kunnen desgewenst bij de verdere uit- voering op deskundige ondersteuning rekenen. Ook komt er bijbehorend
voorlichtingsmateriaal en krijgen
bedrijven aanwijzingen over de maat- regelen om RSI en werkdruk te voor-
komen. Om te volgen of we voldoen- de resultaat bereiken, zal ook hier de voortgang worden bewaakt.
– Voor grotere ondernemingen komt er een handboek waarmee men zelf
een project voor het terugdringen van de werkdruk op gang kan brengen.
Daarin wordt vooral ook ingespeeld op het feit dat verschijnselen van
werkdruk en ook van RSI verschillen per bedrijf en zelfs per afdeling. Alle bedrijven met meer dan 50 werkne- mers worden hierbij ondersteund
door een ervaren coach.
– Voor vroege reïntegratie in verband met werkdruk en RSI wordt een spe- cifieke richtlijn opgesteld. De proble- matiek rond oudere werknemers in
ploegendienst en van ouderen die geconfronteerd worden met snelle
veranderingen op en rond het werk
komt daarin speciaal aan de orde. De PAGO’s (Periodiek
Arbeidsgeneeskundig Onderzoek) vor- men hierbij een goed middel om tijdig te signaleren of dergelijke problemen er aan dreigen te komen. Specifieke
afspraken zullen worden gemaakt met de Arbodiensten. Verder komt er doelgericht voorlichtingsmateriaal voor zowel werkgevers als werkne- mers.
Oplosmiddelen
Het OPS-probleem is sterk verbonden met grafische technieken waarbij oplos- en/of reinigingsmiddelen wor- den toegepast. We hebben het dan over offset, zeefdruk, illustratiediep-
druk en verpakkingsdiepdruk dan wel flexografie. Maatregelen om de risi- co’s verder te beperken, zijn specifiek op deze technieken gericht.
Voor de offset is het eerste doel het gebruik van de vluchtige K1 en K2 reinigingsmiddelen tot minder dan 10% terug te dringen. Na een jaar ervaring wordt bekeken of verdere
aanscherping realistisch is. Verder is het streven het IPA-gehalte (isopro-
pylalcohol) in vochtwater tot 5 vol-% of minder terug te dringen. Waar
mogelijk zal de bedrijfstak de ontwik- keling van geheel IPA-loos drukken
verder stimuleren en waar mogelijk
dergelijke technieken ook daadwerke- lijk in te voeren. Het streven is aan
het eind van de convenantperiode 80% van de nieuw aan te schaffen persen IPA-loos te laten drukken.
In de zeefdruk zullen inkten die rijk zijn aan oplosmiddelen aan het eind
van de convenantperiode voor zeker de helft zijn vervangen door oplos- middelarme inkten (UV-inkten). Dat is in lijn met de ambitie van de
Vereniging voor Zeefdruk en Sign Ondernemingen ZSO om 10%
omschakeling per jaar te bereiken. Als onderzoek uitwijst dat een ver- snelling mogelijk is, dan wordt de doelstelling ook aangescherpt.
Bij de illustratiediepdruk gaat het om drie grafimedia bedrijven, die ieder al de nodige maatregelen nemen en ook verder op deze weg doorgaan. Hier is verder sprake van maatwerk.
In de verpakkingsdruk, diepdruk en flexo is bij de overgang door oplos- middelarme inkten sprake van een
langzaam voortschrijdend proces. De stand van de techniek maakt op dit moment nog geen volledige omscha- keling mogelijk. Alle betrokken par- tijen werken echter hard aan verdere vooruitgang. Doelstellingen stellen
zou dit proces kunnen belemmeren. Wel wordt in het kader van dit arbo- convenant onderzocht in hoeverre
ook hier minder en niet vluchtige rei- nigingsmiddelen kunnen worden toe- gepast.
Voor de offset wordt een inventarisa- tie gemaakt van koploperbedrijven. Deze worden via voorlichting aan de andere bedrijven in dit segment door- gegeven.
Door middel van een enquête worden gegevens verzameld over het huidige gebruik van reinigingsmiddelen en
IPA bij offsetdrukkerijen. Door ver- gelijking van kengetallen worden ver- volgens die bedrijven geselecteerd die voor een gericht bezoek in aanmer-
king komen om hen gericht voorlich- ting en advies te geven over reductie- mogelijkheden. Ook wordt informatie verstrekt over minder vluchtige alter- natieven voor K1 middelen. Om de
op dit gebied zo belangrijke ventilatie verder te verbeteren, komt er een
aparte brochure over dit onderwerp.
In de zeefdruk ligt de nadruk op
gerichte voorlichting over de invoe- ring van oplosmiddelarme inkten op
het programma, om zo de doelstelling van 50%-reductie te kunnen bereiken. Jaarlijks wordt de stand der techniek en de invoering onderzocht door
monitoring bij de inktleveranciers. Ook in deze branche wordt een bro- chure over ventilatie voorbereid.
In de verpakkingsdiepdruk/flexografie wordt een onderzoek naar de stand
van de techniek voor minder vluchti-
ge reinigingsmiddelen uitgevoerd. Op grond hiervan worden dan nadere doelstellingen geformuleerd.
Vroege reïntegratie/ketendienstverle- ning
Om het verzuim en de WAO-
instroom te verminderen, zijn twee
dingen nodig: nieuwe activiteiten van ondersteunende deskundigen als arbo- diensten en reïntegratiebedrijven en
een nieuwe en nauwe samenwerking
tussen werkgevers, werknemers, arbo- diensten, verzekeraar en andere
betrokkenen. Hier hebben we het dus over de keten in de verzuimbegelei- ding:
– In de vier jaar van het arboconve- nant zullen zoveel mogelijk bedrijven worden gestimuleerd om de overstap te maken naar een beter en op de
Grafimedia toegespitst arbopakket
– In de vier jaar van het convenant krijgen minstens 2000 mensen met (potentieel) langdurig verzuim een actieve en vroegtijdig begeleiding. Dat betekent onder meer daadkrachtige en gerichte interventies en versnelde
herplaatsing in eigen of ander werk. Deze zullen worden aangestuurd en gemonitord door gebruik van de
Traject-Assistent. We gaan op deze twee zaken wat dieper in.
Arbodiensten
Er komt een nieuwe raamovereen- komst met de arbodiensten die veel voor onze branche werken.
Daarbinnen kunnen gewenste nieuwe activiteiten in het normaal afgespro- ken pakket worden opgenomen. Niet alleen worden die activiteiten daar-
door dan ‘automatisch’ uitgevoerd, ook kan meer samenhang ontstaan tussen de verschillende diensten die een arbodienst voor een bedrijf uit-
voert. Zo’n integraal grafimedia arbo- pakket zal worden afgerekend op
basis van een bedrag per werknemer en niet meer per verrichting. Het
nieuwe pakket zal vooral de volgende onderdelen omvatten:
– risico-inventarisatie (RIE), met
vooral ook informatie over die risi- co’s binnen het bedrijf die daadwer- kelijk tot verzuim hebben geleid.
Daar kan de ondernemer via gerichte investeringen ook doeltreffend pre-
ventief optreden;
– concrete advisering bij de plannen van xxxxxx die uit een RIE volgen;
– periodiek geneeskundig onderzoek
(PAGO), waarin met name aandacht wordt besteed aan RSI-factoren,
werkdruk en OPS;
– het bijhouden en gericht rapporte- ren van verzuimgegevens;
– standaard uren voor advisering aan de bedrijfsleiding, waarbij preventie
de boventoon voert;
– in het kader van vroege reïntegratie zal de arbodienst zich maximaal
inspannen voor mensen die langer dan drie of vier weken verzuimen.
Routinespreekuren in de eerste twee weken van het verzuim worden ‘inge- ruild’ voor het zo snel en adequaat mogelijk in beeld brengen van de
mogelijkheden om de duur van het verzuim te beperken.
Er komt een systeem om de nieuwe activiteiten van de arbodiensten te monitoren. Om dit te bereiken zijn en/of worden in het kader van het arboconvenant afspraken gemaakt
met de drie veel voor de branche wer- kende arbodiensten. Het nieuwe pak- ket is samen met de arbodiensten en de verzekeraar ontwikkeld. Binnen
enkele bedrijven wordt sinds de
zomer van 2001 al met zo’n pakket proef gedraaid. Direct na het afslui- ten van het convenant wordt het aan alle grafimedia werkgevers aangebo- den.
Traject-Assistent
Om de werkzaamheden voor vroege reïntegratie goed uit te kunnen voe- ren, gaan de arbodiensten en alle
andere betrokkenen werken met de zogenaamde Traject-Assistent. Dit is een elektronische informatiedrager, waarin alle belangrijke informatie
over het verzuimtraject van individu- ele werknemers bij elkaar kan worden gebracht. Het is goed hier op te mer- ken dat aan de privacy-elementen van de informatie alle mogelijke aandacht wordt besteed. Binnen de grafimedia- branche wordt de Traject-Assistent
gekoppeld aan Xxxxx, het systeem voor elektronische data-uitwisseling van personeelsgegevens. De grafime- dia-branche streeft er in samenwer- king met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid naar om de branche bij dit project als voor- beeld voor andere branches te laten dienen.
Arbo-infrastructuur
Bij het aanpakken van de problemen in onze branche willen we graag zelf de regie houden. Om de activiteiten
echter goed uit te kunnen voeren en dus de gewenste resultaten te berei- ken, is het wel nodig de infrastruc-
tuur verder uit te bouwen. De volgen- de doelstellingen zijn vastgelegd voor de met het integrale arbopakket en de gerichte aanpak van arbeidsrisico’s te bereiken resultaten:
– het ziekteverzuim dient een half
procentpunt te dalen. Uiteraard kij- ken we naar alle verzuim, maar toch gaat de aandacht speciaal uit naar
langdurig verzuim door psychosociale klachten en de bovengenoemde arbeidsrisico’s.
– de jaarlijkse instroom in de WAO moet met minstens 20% dalen. Ook hier ligt het zwaartepunt op psychi- sche arbeidsongeschiktheid en de genoemde arbeidsrisico’s. Eigenlijk
willen we bereiken dat de instroom in de WAO (weer) kleiner wordt dan de uitstroom, zodat er uiteindelijk steeds minder WAO-ers zullen zijn.
Voor de implementatie van het arbo- convenant wordt een aparte project-
organisatie ingesteld. Die zal geduren- de de hele looptijd van vier jaar aan het werk moeten blijven. De organi-
satie wordt bemand met externe des- kundigen maar ook met mensen die binnen de grafimedia-branche zelf of de daar werkende organisaties al veel expertise hebben opgebouwd.
Voor het onderwerp werkdruk/RSI zal de projectorganisatie de beoogde instrumenten moeten (laten) ontwik- kelen en vooral ook moeten zorgen voor goede voorlichting aan de
bedrijven. Verder zal de organisatie de projecten binnen verschillende
ondernemingen coördineren, onder- steunen en coachen. Een belangrijk voordeel is dat bedrijven dan van
elkaars ervaringen kunnen leren. Het is immers ook hier niet nodig steeds opnieuw het wiel uit te vinden.
Ook op het gebied van oplosmiddelen treedt de projectorganisatie coördine- rend op. Hierbij gaat het met name
om het interpreteren van lopende onderzoeken, het vertalen van de
resultaten daarvan naar de praktijk van de bedrijfsgroepen en wederom het opstellen van goed en gericht
voorlichtingsmateriaal. Omdat er bin- nen de branche op dit gebied inmid- dels al veel ervaring is opgebouwd,
zal de deskundigheid voor dit onder- werp waarschijnlijk ook vanuit de
branche zelf worden gehaald.
Een centraal arboplatform voor alle grafimedia bedrijven is vooralsnog
niet noodzakelijk. Ook bij de vroege reïntegratie is centrale aansturing van individuele gevallen op het eerste
gezicht niet nodig. Uitgangspunt is immers dat het bij – of vanuit – het bedrijf zelf moet gebeuren, direct
ondersteund vanuit de arbodienst.
Voor de rapportage van individuele gevallen worden wel centrale richtlij- nen opgesteld, zodat het beeld voor de hele branche ook te volgen is.
Grafimedia ondernemers kunnen
voor advies en ondersteuning terecht bij een Help Desk. De Help Desk
wordt het centrale punt voor alle betrokkenen binnen het
Arboconvenant Grafimedia en zal
dan ook een bron van kennis en erva- ring kunnen worden waar iedereen
een beroep op kan doen.
Hoofdstuk 1 Inleiding
In oktober vorig jaar is door de
staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, het Koninklijk
Verbond van Grafische
Ondernemingen, de Vereniging de Nederlandse Dagbladpers, FNV
KIEM en de CNV Dienstenbond een intentieverklaring grafimedia-branche getekend. Betrokken partijen ver-
klaarden daarbij binnen 1 jaar te
komen tot de ondertekening van een convenant op het terrein van: psychi- sche arbeidsongeschiktheid, in het bij- zonder als gevolg van het arbeidsrisi- co werkdruk; de arbeidsrisico’s RSI
en organische oplosmiddelen; ver- zuimbegeleiding en vroegtijdige reïn- tegratie van zieke werknemers.
Ten behoeve van de totstandkoming van dit convenant is een Branchebegeleidings-commissie (BBC) ingesteld voor de totstandkoming van een aanvaardbaar en werkbaar conve- nant. Deze commissie is direct na de ondertekening van de intentieverkla-
ring ingesteld en aan het werk
gegaan. In de BBC hebben vertegen- woordigers van voorgaande partijen zitting genomen en in december vorig jaar is Dexis Arbeid als ondersteu-
ning voor de BBC toegevoegd aan deze commissie. Dexis Arbeid is een netwerkorganisatie van adviseurs,
project- en interimmanagers op het
terrein van arbeid, sociale zekerheid, arbeidsorganisatie en arbeidsomstan- digheden.
Wat wij met dit rapport willen berei- ken is eenvoudig te formuleren. Wij willen dat grafische werknemers min-
der snel ziek worden en vervolgens als zij ziek zijn, dat ze weer snel aan
het arbeidsproces kunnen deelnemen. Dat levert een gezonde bedrijfstak op; zowel bezien vanuit de gezondheid
van de medewerk(st)er als vanuit het alsmaar stijgende kostenniveau.
Gezien de maatschappelijke discussie over deze problematiek en alle pogin- gen om ons heen dit resultaat te reali- seren, is het doel niet eenvoudig te
bereiken. Xxxxxxx dit rapport. In het rapport is helder aangegeven wat we willen bereiken. We willen in de
komende paar jaar een neerwaartse trendbreuk realiseren voor het als- maar stijgende verzuimpercentage en een daling van de instroom in de
WAO. Dat willen we bereiken door een pakket concrete maatregelen op de verschillende terreinen.
Dit rapport leest niet als een roman. Om te komen tot een aanvaardbaar en werkbaar convenant is de inzet
van specialisten bij ons en andere
participanten noodzakelijk. De vak- taal ondersteunt ons proces om vrij precies aan deze betrokkenen duide- lijk te maken wat wij willen bereiken en hoe we dat willen doen. In de
gesprekken met deze ons omringende specialisten is in ieder geval duidelijk geworden dat ook zij hun bijdrage willen leveren.
De BBC heeft in het afgelopen jaar zijn eerste doelstelling gehaald. In een constructieve sfeer is gewerkt aan een haalbaar plan waarin een appèl wordt gedaan op de verantwoordelijkheid
van alle betrokken partijen om een
gezonde bedrijfstak te waarborgen in de toekomst. Wij zijn ons er van
bewust dat de gekozen koers meer ligt in het verlengde van het volgen van
het gezonde verstand dan van het opleggen van verplichtingen. Wij ver- trouwen er op dat het gezonde ver-
stand in voldoende mate aanwezig is in onze bedrijfstak.
Namens de BBC,
Xxxxx Xxxx (voorzitter BBC)
leden van de BBC:
S. Bak (CNV Dienstenbond)
X. xxx Xxxxx (FNV Kiem)
X. Xxxxxxxxxx (KVGO)
X. Xxxxxxx (KVGO)
P. Iping (SZW)
X. Xxxxx (Arbeidsinspectie)
Dexis Arbeid:
X. Xxxx.
X. Xxxxxxxxxxxx.
Hoofdstuk 2 Werkdruk en RSI
2.1 Inleiding
De convenantpartijen in de
Grafimedia hebben onderzocht of de bestaande werkdruk en mate van
vóórkomen van RSI onaanvaardbaar zijn of onaanvaardbare gevolgen heb- ben (w.o. bijvoorbeeld arbeidsonge-
schiktheid). Op grond daarvan is vast- gesteld dat aan (elementen van)
werkdruk en aan RSI inderdaad wat gedaan kan/moet worden. Voorstellen zijn gedaan om (de gesignaleerde ele- menten van) werkdruk aan te vatten. Werkdruk is één van de potentiële oorzaken van psychische arbeidsonge- schiktheid. RSI hangt voor specifieke beroepsgroepen bovendien sterk met werkdruk samen en is daar in samen- hang met andere factoren soms een gevolg van.
Een belangrijke doelstelling van het arboconvenant is terugdringing van arbeidsongeschiktheid als gevolg van
psychische factoren en stress (en voor specifieke groepen: RSI). Psychische
factoren en stress vormen ook in de grafimedia-branche de belangrijkste oorzaak van arbeidsongeschiktheid
(40%). Van het verzuim wordt, afhan- kelijk van de sector, 40 tot 70% ver- oorzaakt door ‘stress’. ‘Psychische arbeidsongeschiktheid’ wordt van de zijde van het LISV echter uiterst
omzichtig benaderd. Vermoeden is dat een significant deel van de WAO-ers als gevolg van arbeidsconflicten e.d.
uitgerangeerd is geraakt onder de noe- mer van ‘psychische arbeidsonge- schiktheid’.
In het rapport ‘Enkeltje WAO’ stelt Xxxxx vast dat de wijze waarop psy- chisch arbeidsongeschikten in het
begin van hun verzuim worden onder- steund zeer verbeterd kan worden.
Met betrekkelijk eenvoudige middelen die reeds best practice zijn in een aan- tal grote ondernemingen. Die verbete- ring zal vooral het gevolg zijn van
eenduidiger aansturing door en van
betrokken deskundigen alsmede inten- siever verzuim- en conflictmanage- ment. De deskundigencommissie
‘Donner 1’ zal dat naar alle waar- schijnlijkheid ook concluderen en zij zal bovendien gedifferentieerde maat- regelen uittekenen voor de uiteenlo- pende verschijningsvormen van psy- chische arbeidsongeschiktheid. Waar nodig en wenselijk zal het
Arboconvenant Grafimedia nader
worden toegespitst op basis van deze nog uit te brengen adviezen.
In dit hoofdstuk geven we allereerst
aan waar we het in het algemeen over hebben (paragraaf 2.2). Vervolgens beschrijven we op basis van een nul- meting de aard en omvang van de
problematiek in de grafimedia-bran- che (paragraaf 2.3). De situatie verta- len we in doelstellingen (paragraaf
2.4) en een plan van aanpak om die
doelstellingen te bereiken (paragraaf 2.5).
2.2 Definitie van werkdruk en RSI
We definiëren in de onderstaande
paragrafen wat wij verstaan onder de arbeidsrisico’s werkdruk en RSI. Beide zijn in zekere zin van een ande- re orde. Werkdruk op zich zal alleen onder bepaalde voorwaarden tot daadwerkelijke schade lijden terwijl de term RSI staat voor een actuele scha- de. Beide hebben anderzijds voor spe- cifieke beroepsgroepen wel met elkaar te maken. RSI is voor deze groepen een reëel risico in de zin dat specifieke werkzaamheden die door hen voort-
durend óók met werkdruk dienen te worden uitgevoerd tot RSI kunnen leiden.
2.2.1 Psychosociale arbeidsbelasting
De convenantpartijen hebben besloten om als theoretisch én analytisch kader voor het begrip ‘werkdruk’ uit te gaan van de term psychosociale arbeidsbe- lasting en van de Vragenlijst Beleving en Beoordeling van de Arbeid
(VBBA). Deze probeert samenhang en helderheid te scheppen tussen de ver-
schillende begrippen. Centraal staan de mate van psychosociale arbeidsbe- lasting en het begrip ‘werkstress’. Het gaat de VBBA om het in kaart bren- gen van factoren die bepalend zijn, zoals:
– taakkenmerken
– organisatiestress
– arbeidsvoorwaarden
– werkstress en psychische klachten
– relatie werk - privé
De lijst/monitor is een breed opge-
spannen instrument en we citeren wat een handboek zegt over onderwerpen die gemeten worden.1
‘Over welke taakkenmerken van invloed zijn op het ontstaan van
werkstress, zijn in de loop der jaren theoretische uitgangspunten geformu- leerd. (…) De monitor biedt een vrij gedetailleerde uitwerking van de taak- kenmerken zoals die in deze modellen aan bod komen.’ Het gaat om de vol- gende lijst van taakkenmerken:
- taakeisen, kwantitatief
o werktempo/werkhoeveelheid
o overwerk
- taakeisen, kwalitatief
o mentale belasting
o emotionele belasting
o lichamelijke inspanning
o complexiteit van het werk
- taakstructurering
- veelzijdigheid van het werk
o afwisseling in het werk
o leermogelijkheden
o aansluiting bij de opleiding
- regelmogelijkheden
o zelfstandigheid
o inspraak
o contactmogelijkheden
‘Behalve het werk zelf, wordt in de meeste benaderingen van werkstress ook aandacht geschonken aan de
organisatie als bron van werkstress.
Het meest onderzocht is de relatie met leiding en met collega’s. (…) Op het
terrein van de arbeidsverhoudingen
kan men nog verder ingaan op de rol- len die medewerkers in de organisatie vervullen. (…)’
‘In het sociale functioneren van orga- nisaties kan een aantal sleutelelemen- ten worden onderscheiden die van
belang kunnen zijn met betrekking tot werkstress. We doelen op samenwer- king, werkoverleg, informatie en com- municatie. (…)’
‘Relevant zijn ook bevindingen waarin
werkstress meer aan werk- en organi- satievariabelen te wijten blijkt te zijn dan aan individuele psychologische variabelen. Onder de beste voorspel- lers van werkstress zijn de helderheid van doelstelling in het werk en de effi- ciency. (…)’
‘Tenslotte het onderwerp verandering. De meeste organisaties staan tegen-
woordig niet stil, maar zijn voortdu- rend in beweging. Aangezien organi- satieverandering gepaard gaat met
ingrepen in de taken en in de sociale structuur (…) is werkstress vaak een van de onbedoelde bijwerkingen van organisatieverandering. (…)’
‘Op het brede terrein van de arbeids- voorwaarden zijn er enkele gebieden aan te duiden die met name van belang zijn voor werkstress. Dit is in de eerste plaats het onderwerp arbeidstijden (…)’
‘Een volgend terrein is de loopbaan van de medewerkers. Naast geld en
waardering zijn groei en zekerheid op te vatten als beloning van het werk. Het niet krijgen van deze belonings- vormen, d.w.z. stagnatie of achteruit- gang in de loopbaanontwikkeling en onzekerheid over de toekomst, spelen
een rol in het ontstaan van werkstress. (…)’
‘Een laatste onderwerp (…) op het gebied van arbeidsvoorwaarden en
relevant in relatie tot werkstress, heeft betrekking op de personele bezetting: de balans tussen de vaste medewer- kers en de tijdelijke, de regelingen bij vacatures en bij ziekte (vervanging) en de balans tussen geschoolde krachten en qua kwalificaties minder goed inzetbaar personeel.’
‘Uit onderzoek en uit de klinische praktijk van begeleiding van werkne- mers met psychische klachten komt
naar voren dat werkstress en burnout hoofdzakelijk in twee hoofdrichtingen kunnen worden gesplitst: spannings-
klachten en problemen met het welbe- vinden. Beide groepen van klachten
kunnen zich afzonderlijk voordoen en zich ook afzonderlijk compliceren
door het optreden van psychische klachten.’
Tot zover een weergave van de
belangrijkste componenten binnen de ‘container’ ‘werkdruk’, althans vol- gens de wetenschappelijke achtergron- den van de VBBA. Deze lijst is vanaf 1995 bij ruim 130.000 Nederlandse
werknemers afgenomen. De SKB heeft deze gegevens benut om voor de
Grafimedia referentiegegevens aan te leveren die worden beschouwd als 0- meting. Zie daarvoor de volgende
paragraaf.
Onderzoek over werkstress (en de oorzaken en psychische gevolgen) op branche of landelijk niveau zegt overi- gens wat anders als eenzelfde onder-
zoek op bedrijfsniveau. Zaken die op geaggregeerd niveau niets verklaren of zeggen of waartussen schijnbaar geen verband bestaat, doen dat op bedrijfs- niveau wel. Dat betekent dat (oorza- ken van) werkstress en hun (psychi- sche) gevolgen nauwelijks zinvol op geaggregeerd niveau boven tafel zullen kunnen komen, laat staan dat op dat- zelfde niveau maatregelen bedacht of
ingevoerd kunnen worden. Het enige dat zin heeft is de tools samen te stel- len waarmee bedrijven hun eigen situ- atie in beeld kunnen brengen en op
basis daarvan, indien nodig, oplossin- gen bedenken.
2.2.2 RSI
RSI is de afkorting van Repetitive
Strain Injury. Hiermee worden klach- ten van de nek, schouders en armen aangeduid die ontstaan door overbe- lasting op het werk. Dit duidt direct een verbinding aan met de in de vori-
ge paragraaf omschreven psychosocia- le arbeidsbelasting.
In de volksmond spreekt men meestal over ‘muisarm’, hoewel daar niet alle vormen van RSI onder vallen. In de medische en wetenschappelijke wereld gebruikt men een scala aan termen die soms nagenoeg hetzelfde als RSI bete- kenen (bijvoorbeeld Occupational Overuse Syndrome) en soms een deel- verzameling aanduiden (bijvoorbeeld
carpaal tunnelsyndroom of peessche- deontsteking).
RSI kan ontstaan doordat steeds dezelfde bewegingen worden gemaakt, zoals dat in de afwerking van de
Grafimedia voor kan komen.
Voorbeelden zijn chronische pees- en
slijmbeursontstekingen. Dit wordt ook wel dynamische RSI genoemd.
Tegenwoordig blijkt RSI echter in
toenemende mate voor te komen bij beeldschermwerkers die juist helemaal niet dynamisch werken. Als dat het
geval is en er ontstaan bijvoorbeeld nekklachten door te lang werken in één bepaalde houding zonder vol-
doende rust en afwisseling, dan wordt dit een vorm van statische RSI genoemd.
2.3 Aard en omvang van de psychoso- ciale arbeidsbelasting en RSI in de Grafimedia
2.3.1 Psychosociale arbeidsbelasting
De SKB heeft de stand van zaken rond werkdruk en werkstress in de
branche onderzocht (rapportages dd. 20 april 2001 en 7 juni 2001). Na een eerste analyse is gerapporteerd over 706 VBBA vragenlijsten uit de grafi- media-branche die verspreid over de periode 1996 – 2000 zijn afgenomen. In een tweede analyse is aanvullend over 814 lijsten van met name enkele grotere bedrijven (>50 werknemers) gerapporteerd.
Gezien de totale omvang van de onderzochte populatie, van 1520 lijs- ten, stelt de BBC vast dat de meting
voldoende representatief om als nul- meting beschouwd te kunnen worden. Zij laat zich daarbij mede leiden door de vaststelling van de SKB, ‘dat de
resultaten zijn gebaseerd op de ant- woorden van werknemers uit de
Grafimedia, en dat de resultaten niet in overheersende mate worden
bepaald door één afzonderlijk bedrijf (…). Als uitgangspunt voor het signa- leren van branchespecifieke proble- men zijn deze resultaten een geschikte basis, met name als het uitvoeren van een onderzoek bij de gehele populatie in de Grafimedia of bij een steekproef stuit op (praktische) bezwaren.’
We vatten de belangrijkste bevindin- gen aan de hand van onderstaande spindiagrammen samen.
Grafimedia ten opzichte van de
beroepsbevolking in het algemeen in Nederland:
– Ongunstiger scores op de items ‘Betrokkenheid bij de organisatie’, ‘Relatie met directe leiding’, ‘Inspraak’, ‘Zelfstandigheid in het werk’ en ‘Leermogelijkheden’
– Ongunstiger scores van met name grotere bedrijven ten opzichte van kleinere op de items ‘Lichamelijke belasting’ en ‘Afwisseling in het werk’.
– Gunstiger scores op ‘Emotionele belasting’.
Grafimedia ten opzichte van de industrie in Nederland:
– Ongunstiger score op het item ‘Betrokkenheid bij de organisatie’, ‘Relatie met directe leiding’
– Met name bij de grotere bedrijven óók ongunstiger scores op de items ‘Zelfstandigheid in het werk’, ‘Inspraak’ en ‘Leermogelijkheden’,
– Gunstiger scores op ‘Emotionele belasting’, ‘Lichamelijke inspanning’, ‘Plezier in het werk’, ‘Goede relatie met collega’s’, ‘Toekomstonzekerheid’.
Bron: rapportage werkdruk en werkstress 2001, SKB, Amsterdam
Het beeld dat uit deze scores naar
voren komt, met name op grond van het beeld bij de grotere ondernemin- gen, is dat van een bedrijfstak waarin op betrekkelijk traditionele wijze
wordt gemanaged en waarin aandacht voor het menselijk kapitaal verder
ontwikkeld kan worden. De werkne- mers hebben relatief veel plezier in
hun werk en hebben een goede
onderlinge relatie, hetgeen een aan- wijzing is voor hun affiniteit met het werk. Hun zelfstandigheid, inspraak en leermogelijkheden zijn echter rela- tief beperkt en de relatie met directe leiding en vooral de organisatie als geheel valt te verbeteren.
Werkdruk in de grafimedia-branche hangt dus voor een belangrijk deel
samen met organisatorische aspecten en niet xxxxxx met functie of taak.
Het management zal daarom bij de aanpak van werkdruk deels bij zich-
zelf te rade moeten gaan. Vermoeden is dat sociaal innovatiever manage- ment een belangrijke positieve bijdra- ge kan leveren. De aanpak die daar- toe in de sector wordt voorgesteld
dient met name op deze constaterin- gen aan te sluiten en voor een belang- rijk deel bedrijfsspecifieke ‘eigen’ con- clusies mogelijk moeten maken.
Opmerkelijk is dat de branche qua werktempo en hoeveelheid werk niet afwijkt van de rest van de industrie of van de rest van de beroepsbevol-
king. Of het werktempo daarmee ook als ‘normaal’ wordt beschouwd is
overigens een vraag waar diverse par- tijen in diverse branches zich momen- teel over buigen, onder meer met
behulp van internationaal vergelij- kend onderzoek.
Dat de branche ten opzichte van de rest van de beroepsbevolking gunstig scoort met betrekking tot emotionele
belasting is niet verwonderlijk, omdat daarin de in dat opzicht meest pro- blematische sectoren zijn opgenomen: onderwijs en zorg.
De lichamelijke belasting is groter bij de grote bedrijven, maar ten opzichte van de rest van de industrie nog
steeds gunstig en lijkt dus voor de werknemerspopulatie als totaal geen
specifiek punt van aandacht te hoeven zijn.
Als we de resultaten van de rapporta- ge ‘stand van zaken werkdruk en werkstress’ meer diepgaand bekijken op leeftijd, geslacht, opleiding, lei-
dinggevend niveau dan komen behal- ve de reeds genoemde zaken een aan- tal aandachtspunten naar voren:
– ‘Toekomstonzekerheid’ scoort spe- cifiek ongunstiger in de leeftijdscate- gorie 45 t/m 54 jaar, terwijl in alle overige categorieën een gunstiger beeld wordt gezien.
– Vrouwen scoren ongunstiger in de werkdrukoorzaak categorieën ‘Veelzijdigheid (afwisseling in het werk en leermogelijkheden)’ en ‘Regelmogelijkheden (zelfstandigheid in het werk en inspraak)’.
– Dit geldt ook voor de niet leiding- gevenden en lager opgeleiden (zowel mannen als vrouwen).
– Voor de leidinggevenden en hoger opgeleiden scoren de categorieën ‘Veelzijdigheid (afwisseling in het werk en leermogelijkheden)’ en ‘Regelmogelijkheden (zelfstandigheid in het werk en inspraak)’ juist gunsti- ger terwijl de taakeis ‘hoog werktem- po en veel werk’ in deze groep
ongunstiger scoort.
– Opmerkelijk is dat de niet leiding- gevenden op de categorie taakeisen (hoog werktempo, emotionele belas-
ting, lichamelijke inspanning) gunsti- ger scoren.
– Mannen scoren alleen ongunstiger op een ‘Minder goede relatie met directe leiding’
– Voorts vallen de reeds weergegeven verschillen op tussen kleinere en gro- tere bedrijven
Deze trends in met name het onder- scheid bedrijfsomvang, leeftijd, geslacht, leidinggevend niveau en opleiding illustreren de specifiek erva- ren werkdruk waar binnen de bran-
che rekening mee dient te worden gehouden bij het samenstellen van
een specifiek werkbelevingsonderzoek.
Wij achten in het kader van een te ontwikkelen werkdruk/RSI instru-
ment voor individuele grotere bedrij- ven vergelijking met deze gegevens in de toekomst zinvol. Ook zullen deze worden gebruikt voor het nader uit- bouwen van een nulmeting gedurende de periode van het eerste jaar na
afsluiten van het arboconvenant.
2.3.2 RSI
In de Grafimedia is sprake van de volgende verdeling naar categorieën
van de werkzame personen. De verde- ling is op basis van het totale KVGO bestand van 47.378 werkzame perso- nen per 1 januari 1999. Omdat er bij geen van de organisaties in de bran-
che per werknemer is / wordt vastge- legd welke functie wordt uitgevoerd
zullen we op basis van deze verdeling een inschatting maken ten aanzien
van het aantal mogelijk aan het
arbeidsrisico RSI blootgestelde werk- nemers.
Globale verdeling naar categorieën werkzaamheden in de Grafimedia
Niet grafisch % aantal
personeel werknemers
– Directie 8,2
– Kantoor- en verkoop- personeel 17,0
– Technisch leidinggevend personeel 4,6
– Leerlingen 1,1
Grafisch productiepersoneel
– Voorbereiding 7,2
– Drukactiviteiten 39,0
– Afwerking 11,2
– Overige grafische
activiteiten 3,6
Bron: KVGO Statistisch bericht
Het gebruik van beeldschermen is in de afgelopen 20 jaar in de
Grafimedia, zoals in zovele branches, enorm toegenomen. Als we al het
niet-grafisch personeel en de voorbe- reiding aanmerken als regelmatig
beeldschermgebruiker (= beroepshal- ve meer dan twee uur beeldscherm- werk) dan hebben we hier te maken met 38,1 % van de werkenden in de Grafimedia die mogelijk aan een ver- hoogd arbeidsrisico RSI blootgesteld worden. Daarnaast zouden vormen
van dynamische RSI voor kunnen
komen in de drukactiviteiten (39,0%) en de afwerking (11,2%). De RSI zou zich kunnen uiten in overbelasting als gevolg van het uitvoeren van steeds dezelfde dynamische bewegingen.
Dynamische RSI zal in een zeer nauwe samenhang moet worden
gezien met lichamelijke belasting in deze sectoren en ook integraal beke- ken moeten worden.
In door de Gezondheidsraad samen- gevatte cijfers over het voorkomen
van RSI in Nederland worden de vol- gende zaken gerapporteerd. Inzicht in de ernst en de duur van de klachten, de mate van beperkingen en de gevol- gen voor het ziekteverzuim is relevant voor de beoordeling van een gezond- heidsprobleem. In Nederland bestaat nog geen afdoende registratie van
mensen met RSI-klachten. Een schat- ting van de prevalentie (= het vóór- komen) van RSI berust dus op de
resultaten van onderzoek.
De onderzoeken (TNO, CBS,
Xxxxxxx Instituut, RIVM) geven pre- valenties van gemelde werkgebonden klachten in nek, schouder, armen of handen gedurende het jaar vooraf-
gaand aan het onderzoek, van tussen de 20% en 40% van de beroepsbevol- king.
Deze omschrijving van RSI-klachten is echter aanzienlijk minder specifiek dan wenselijk is om de problematiek in kaart te brengen. De percentages
die het best aansluiten bij de gewenste omschrijvingen zijn naar schatting
11% voor klachten aan nek/schou- der/bovenrug en ongeveer 5% voor klachten aan elleboog/pols/hand.
In Nederland is in een aantal bedrijfs- sectoren aan te geven die een ver-
hoogde prevalentie laten zien: indus- trie (incl. grafimedia-branche),
horeca, bouwnijverheid, vervoer, landbouw en ‘overige dienstverle-
ning’. Voor sommige beroepen is de waargenomen prevalentie duidelijk bovengemiddeld, onder meer voor werknemers in de bouw, laders, los-
sers en inpakkers, secretaresses, typis-
xxx, beeldschermwerkers en kleerma- kers en naaisters.
De Gezondheidsraad rapporteert
onder meer de volgende risicofacto-
ren: overmatig uitoefenen van kracht, werken in ongemakkelijke houdingen, voortdurend werken in dezelfde hou- ding, (statische belasting) en repete- rende bewegingen. Psychologisch
arbeidsgebonden factoren leiden op zichzelf niet tot RSI-klachten, maar kunnen er in combinatie met fysieke factoren aan bijdragen. Te weinig
hersteltijd, psychische belasting (hoge werkdruk, hoge werkstress, hoog
werktempo, werk met hoge mentale eisen) en geringe sociale ondersteu- ning (relatie met collega’s, hoger
geplaatsten en management) zijn waarschijnlijk belangrijk. Over de bij- drage van persoonsgebonden risico-
factoren (bijvoorbeeld lichaamsbouw, het omgaan met stress) en de kans op het krijgen van RSI is nog vrijwel
niets bekend.
Bewijskracht voor de effectiviteit van preventieve maatregelen ontbreekt vrijwel volledig. Ook zijn resultaten van adequaat onderzoek naar de
behandeling van RSI-patiënten als de het rapport van de Gezondheidsraad schaars.
De BBC heeft besloten geen specifie- ke nulmeting uit te voeren naar de RSI problematiek in de grafimedia-
branche op basis van bestaande gege- vens. De reden daarvan is dat de ana- lyse met name op PAGO’s gebaseerd zou moeten worden die slechts de algemene gezondheid en werkbeleving in kaart hebben gebracht. Daarom
wordt de relatieve waarde van deze analyse als nulmeting voor het speci- fieke arbeidsrisico RSI laag geacht.
Besloten is af te zien van de analyse van de PAGO-bestanden Grafimedia met als doel het opbouwen van een nulmeting RSI.
Wel acht de BBC het zinvol gebruik te maken van voortschrijdend inzicht (uitgeverijsector) en van de RSI-
monitor (gemeenten, banken, door onder meer SKB) om in een geïnte- greerd werkdruk / RSI instrument vanaf afsluiten van het arboconve-
nant de nulmeting RSI op te bouwen in het eerste jaar van het convenant.
Op deze wijze kon een relatief dure
investering om alsnog een representa- tieve gestratificeerde RSI nulmeting
uit te laten voeren bespaard worden. De BBC vindt het een voordeel dat de aanpak via een geïntegreerd werk-
druk / RSI instrument ook veel meer recht doet aan het proces waarin
bedrijven betrokken zullen moeten
raken bij de aandacht en implementa- tie van een werkdruk / RSI aanpak.
Uit interviews in bedrijven die reeds
aan de gang zijn met een RSI aanpak blijkt nadrukkelijk dat je er met het afnemen van een vragenlijst (lees: nul- meting) nog lang niet bent.
Ervaringen in andere arboconvenan- ten tonen aan dat het uitzetten van (werkdruk) vragenlijsten enkel en
alleen voor het opbouwen van een nulmeting zelfs belemmerend werkt voor de inzet van een integrale aan- pak nadien, omdat een deel van de werknemers binnen een relatief korte periode twee keer achter elkaar
gevraagd wordt op hetzelfde thema vragenlijsten in te vullen. De voor- keur gaat daarom uit naar het
opbouwen van een nulmeting gekop- peld aan het proces van daadwerke- lijk aan de slag gaan met de proble- matiek in individuele bedrijven.
2.3.3 Flexibiliteit en ouderen in de ploeg
De BBC wenst specifieke aandacht
voor de samenhang tussen werkdruk, flexibilisering en ouderen in de ploeg. Ploegendienst zou tot negatieve effec- ten kunnen leiden en flexibilisering
zou positieve effecten kunnen sorte- ren. Oudere werknemers in de ploeg zouden specifieke problemen kunnen ervaren. Flexibilisering zou positieve effecten kunnen hebben voor de situ- atie van oudere werknemers.
De in uiteenlopende onderzoeken gerapporteerde bevindingen2 over
functieflexibiliteit geven aan dat een bredere inzet en bewegingsvrijheid (in termen van regelmatig taken van lei- dinggevenden en andere afdelingen
kunnen oppakken) bijdragen aan wat je zou kunnen noemen een ‘gezonde werkdruk’. Alleen het moeten overne- men van taken van (een) collega(‘s)
leidt op den duur door de combinatie van minder autonomie en emotionele belasting tot een als negatief ervaren werkdruk (en tot langer verzuim).
Omdat mensen die lang dezelfde
functie bekleden méér verzuimen zou intensivering van deze functieflexibili- teit interessant kunnen zijn om ver-
zuim te doen afnemen.
De in rapporten aangegeven feiten over flexibiliteit pleiten er voor om contractflexibiliteit (althans als het
gaat om werkdruk) verder buiten
beschouwing te laten. Dat geldt zowel voor het onderwerp flexibiliteit in de arbeid (flexuren) als voor de met
name genoemde specifieke vorm van contractflexibiliteit, ploegendienst. In het eerder genoemde onderzoek is in beide gevallen de relatie tot werkdruk niet van groot belang.
Mensen die hun hele leven in de
ploeg werken ontwikkelen problemen naarmate zij ouder worden (US Congress, Office of Technical Assessment). Vanaf de leeftijd van 40
– 45 treden er sowieso veranderingen op in de biologische klok, waardoor onder meer de slaap/waak cyclus ver- andert. Naarmate we ouder worden neigen we ertoe ochtendmens te wor- den. Of men nu in de ploeg werkt of niet. Men slaapt lichter, ritmes wor- den vlakker. Dat verschijnsel wordt versterkt als men in nachtdiensten
werkt. Ook bestaan er indicaties voor negatieve effecten van het ouder wor- den op eetlust, spijsvertering, infecties aan de ademhalingswegen, etc. die
ook kunnen worden versterkt door
het werken in de ploeg. Ook blijkt uit onderzoek nut en noodzaak van
lichamelijke activiteit door ouderen. Een klein deel van de oudere mede- werkers kan dus extra gezondheids- problemen krijgen, dóór de ploegen- dienst. Maar dat geldt niet voor de
meerderheid van de ouderen. Zo men al iets wenst te doen aan de evidente gevolgen van ploegendiensten, dan
zouden die op alle werknemers
betrekking moeten/kunnen hebben. Er wordt daarom ten aanzien van ouderen in de ploeg gepleit voor
maatwerk, d.w.z. gepaste oplossingen voor die ouderen die inderdaad (extra) gezondheidsproblemen krijgen door ploegendienst.
Opmerkelijk is voorts dat oudere werknemers minder verzuimen dan jongere, maar als ze verzuimen is dat voor een langere periode. Het verzuim van ouderen is daardoor hoger dan
dat van jongeren. Dit blijkt echter niet direct met de leeftijd maar veel meer met de duur van het dienstver- band te maken te hebben. Voor alle leeftijdscategorieën blijkt het ziekte- verzuim toe te nemen met de duur
van het dienstverband. De BBC is van mening dat dit pleit voor functieflexi- biliteit en, vooral, mobiliteit. In ieder geval is er sprake van negatief effect
van duurbelasting door (te) lang uit- oefenen van dezelfde functie.
2.4 Doelstellingen
De BBC heeft besloten om de psycho- sociale arbeidsbelasting en RSI in de branche te reduceren. Zij hanteert daarbij de volgende doelstellingen:
– De psychosociale arbeidsbelasting in de branche moet op de in vergelijking met de rest van de industrie relatief
ongunstig scorende factoren (betrok- kenheid bij de organisatie, relatie met leidinggevenden) en voor specifieke categorieën werknemers in de loop
van het arboconvenant ten minste
zover afnemen dat de branche over-
eenstemt met de rest van de industrie.
– In het bijzonder vraagt de BBC
daarbij aandacht voor de situatie in de grotere ondernemingen, vanwege het feit dat aldaar naast relatief wei- nig betrokkenheid bij de organisatie ook sprake is van relatief weinig leer- mogelijkheden en zelfstandigheid. De BBC leidt daar de noodzaak uit af
om het management te ondersteunen bij innovaties op het terrein van inter- ne organisatie en leidinggeven
– De BBC heeft besloten daartoe te bevorderen dat een bedrijfsgerichte
aanpak van de grond komt, waarmee onder meer organisatorische en lei- dinggevende innovaties zullen worden gezocht. Kleinere ondernemingen zul- len met een zelfscan en bijbehorende voorlichting en instructies worden
ondersteund. Grotere ondernemingen zal een handboek met sectorspecifieke monitor (VBBA) ter beschikking wor- den gesteld waarmee zij een in hoge mate zelfgemanaged project kunnen
gaan inrichten gericht op het reduce- ren van de psychosociale arbeidsbelas- ting.
– Aan bedrijven te verstrekken voor- lichting en instructies zullen worden
ontleend aan de algemene inventarisa- tie van maatregelen die door SKB en TNO is uitgevoerd.3 De daarin als effectief beoordeelde maatregelen wor- den opgenomen.
– Voor wat betreft RSI zullen nu reeds preventief en doelgroepgericht, op de stand der techniek geënte, werkplekgerichte activiteiten worden gestimuleerd. Hierbij moet gedacht worden aan ergonomische maatrege-
len en het gebruik van beeldschermta- chografen.
– De eventuele ernst en aard van de problematiek zal voorts in kaart
gebracht worden door bij de monito- ring van psychosociale arbeidsbelas- ting (zie eerdergenoemde doelstelling)
gebruik te gaan maken van de in de VBBA binnenkort gecombineerde
werkdruk/RSI schalen. De BBC heeft besloten dat aldus de mate van voor- komen en ook de zich ontwikkelende aanpakken nauwgezet zullen worden gevolgd. Er zal ten aanzien van RSI vervolgens naar bevind van zaken
aanvullend en omvattender worden gehandeld.
– Doelstelling is om bij een langer
dienstverband in combinatie met ploe- gendienst individugericht en kritisch
te (laten) letten op iemands motivatie en mogelijkheden om ander werk te willen/verkrijgen. Dit zal worden ver- taald in een richtlijn voor vroege reïn- tegratie en bijbehorende individuge-
richte opties, zie ook hoofdstuk 4.
2.5 Plan van aanpak met concrete acti- viteiten
In de eerste plaats wenst de BBC voor de grafimedia-branche een proces op gang te brengen waarbij zo veel moge- lijk bedrijven met een op dezelfde leest geschoeide monitor een eigen
beoordeling kunnen maken van de aard van de problematiek. Op basis van die analyse dienen de bedrijven
gestimuleerd te worden om zelf (nieu- we) oplossingen te ontwikkelen en in eigen huis te implementeren. Het
optuigen en ondersteunen daarvan vraagt de opbouw van een, voor de
duur van het arboconvenant tijdelijke, projectorganisatie.
In de tweede plaats wenst de BBC
daarbij gebruik te (laten) maken van een geüniformeerde standaard voor
het monitoren van zowel werkdruk (in al zijn relevante onderdelen) als RSI. Besloten is daartoe de recentelijk uit- gebreide VBBA (incl. RSI-monitor) te gaan gebruiken. Het gebruik van deze geüniformeerde standaard garandeert dat sprake is van een wetenschappe- lijk gevalideerde en betrouwbare ana- lyse, zowel voor het bedrijfs- als het
brancheniveau. De monitor dient in zoverre branchespecifiek te worden
gemaakt dat met name de nu gesigna- leerde onderdelen van de psychosocia- le arbeidsbelasting er ‘ongeconden-
seerd’ mee in kaart kunnen worden gebracht. Voor de minder relevante onderdelen kan worden volstaan met eventueel ingedikte schalen.
In de derde plaats wenst de BBC bij de aanpak onderscheid te maken tus-
sen kleine en grote bedrijven. De aard en omvang van de onderhavige pro-
blematiek verschilt waarschijnlijk tus- sen deze categorieën bedrijven. Ook moet er echter vanwege de omvang
van de populatie werknemers en het ontbreken van projectmatige ervaring voor kleine ondernemingen een toege- spitste versie van de monitor en een
aangepaste aanpak worden ingezet.
In de vierde plaats wenst de BBC op basis van de aldus te verzamelen gege- vens periodiek te komen tot branche- rapportages. Op basis van deze bran- cherapportages wil de BBC kunnen
beoordelen of er in voldoende mate door bedrijven in de branche aan-
dacht besteed wordt aan de onderha- vige arbeidsrisico’s en of er in vol-
doende mate zicht is op de te bereiken doelstellingen. Dit veronderstelt een centrale dataverzameling en -verwer-
king. Dit veronderstelt tevens een her- haalde, eventueel ingekorte of steek- proefsgewijze, afname van de monitor na 1,5 jaar bij dezelfde ondernemin-
gen die reeds eerder aan de slag gin- gen.
Projectorganisatie
Om gedurende de vier jaar van het arboconvenant zoveel mogelijk bedrij- ven geconcentreerd en resultaatgericht op het onderhavige terrein aan de slag te krijgen is het wenselijk om een spe- cifieke projectorganisatie op te zetten.
In het kader van dit project zal
gerichte voorlichting aan de onderne- mingen moeten worden gegeven, zal de coördinatie moeten plaatsvinden van de werkdruk/RSI-projecten die
binnen de ondernemingen plaatsvin-
den, zal ondersteuning en coaching bij die projecten moeten worden xxxxxx- xxxxxxx.
De hiertoe op te zetten tijdelijke pro- jectorganisatie zal overigens deel uit- maken van de projectorganisatie voor het arboconvenant als geheel. Zie
daartoe hoofdstuk 6.
Monitor werkdruk/RSI
De werkdrukvragenlijst die voor het onderhavige aandachtsgebied wordt gebruikt (de VBBA) moet enerzijds worden toegespitst op de problema-
tiek in de sector en anderzijds worden uitgebreid met de thematiek rond
RSI. De BBC verstrekt daartoe opdracht aan een gekwalificeerde instantie.
Deze zal de VBBA specificeren voor genoemd gebruik en daarvan een ver- sie samenstellen voor gebruik als zelf- scan voor kleinere ondernemingen.
Zie daarvoor hieronder. Tevens zal
een applicatie worden ontwikkeld om de zelfscan via internet beschikbaar te stellen en af te laten nemen.
Bij gebruik van de monitor wordt ver- ondersteld dat daarmee voldaan is
aan dit onderdeel van de welzijnspara- graaf van de RIE en daarom kan de
toepassing ook als onderdeel van RIE’s plaatsvinden.
Kleine bedrijven: zelfscan en onder- steuning
Voor de 2700 bedrijven van minder dan 50 werknemers is het wenselijk een geïntegreerde zelfscan voor werk- druk en RSI te ontwikkelen. Van deze bedrijven is 2000 kleiner dan 10 werknemers. Het doel is dan ook om met name die bedrijven met de zelf-
scan te bereiken die tussen de 10 – 50 werknemers hebben. Met deze doel-
stelling en met deze aanpak zou reeds ongeveer 25% van de werknemers in de branche worden bereikt.
Het is wenselijk om de kernvragen die zijn opgenomen in de zelfscan
voor kleine bedrijven gelijk te houden met de uitgebreidere monitor. Op
deze wijze kan op bedrijfstakniveau over de gehele branche inzicht wor-
den verkregen in de scores bij nul- en vervolgmetingen van de bedrijven. De VBBA en nieuwe RSI-monitor lenen hier zich mede gezien de mogelijkheid voor benchmarks het beste voor.
Inhoudelijk zal de zelfscan dus afge-
leid zijn van genoemde monitor werk- druk/RSI.
De voorkeur verdient een instrument als in de horeca omdat deze toegan- kelijk is en op een gebruiksvriendelij- ke manier door de werkgevers is te
gebruiken. Voor bedrijven die daar prijs op stellen zou het gebruik van de zelfscan met enkele uren externe
ondersteuning gepaard kunnen gaan. Voorts krijgen bedrijven voorlich-
tingsmateriaal en aanwijzingen over de ten aanzien van werkdruk en RSI te treffen maatregelen. In de onder- steuning is vanuit de tijdelijke pro-
jectorganisatie te voorzien en ook de coaches die voor de grotere bedrijven worden benut (zie volgende punt)
kunnen hierbij ingezet worden. Besloten is om de beschikbaarstelling van de zelfscan en dus ook de verza- meling van de data met deze scan
geautomatiseerd (via internet) plaats te laten vinden.
Grote bedrijven: handboek en coaching
De verschijningsvormen van werk-
druk (in ‘diagnoses’ en componenten uiteengerafeld) en ook RSI verschillen en zijn afhankelijk van de individuele bedrijfssituatie (zelfs afdelingssitu-
atie). Ook is vastgesteld dat de groot- ste effecten bij grotere bedrijven ver- wacht worden in de hoek van
verbeteringen op het terrein van inter- ne organisatie en management. Dit
pleit voor een werkdrukaanpak op
het niveau van het individuele bedrijf. Voorgesteld wordt een handboek,
zoals dat ook voor het
Arboconvenant GGZ is samengesteld, te laten toesnijden op deze bedrijf-
stak. Ten opzichte van het reeds
bestaande handboek moet dat onder meer qua ‘taal’ aan de grafimedia-
branche worden aangepast en worden aangevuld met een aanpak voor RSI. Voor alle middelgrote en grote onder- nemingen (135 bedrijven tussen 50-
100 werknemers en 70 bedrijven met meer dan 100 werknemers) in de
Grafimedia zou dit dan neer komen op een aanpak werkdruk en RSI met een geïntegreerde VBBA/RSI-lijst en bijbehorend handboek. In het kader van het arboconvenant zullen alle bedrijven in deze grootteklasse hierbij ondersteund worden. Er wordt met
deze aanpak een additionele 50% van de werknemers in de branche bereikt, bovenop de 25% die reeds met de
zelfscan wordt bereikt (zie boven). In totaal is daarmee de intentie dat
45.000 werknemers in de branche worden bereikt.
Elders is gebleken dat de deelname, als individueel bedrijf aan een groter en door het arboconvenant onder-
steund project, in belangrijke mate bevordert dat er resultaten worden geboekt. Tevens is gebleken dat de
ondersteuning daarbij, en bij de data- analyses, door een externe en met
dergelijke projecten ervaren coach in veel situaties noodzakelijk is. Bekeken zal worden of deze externe coaching
deels in samenwerking met de arbo-
diensten gestalte kan worden gegeven, waarbij een slag om de arm wordt
gehouden over de aldaar bestaande
capaciteiten. Tevens zijn arbodiensten bij veel bedrijven (nog) niet gepositio- neerd om in deze rol te kunnen optre- den.
Brancherapportages
De BBC wenst elk jaar van de tot
dan toe steeds bij individuele bedrij-
ven verzamelde gegevens brancherap- portages te verkrijgen. Op grond
daarvan moet worden beoordeeld of sprake is van het bereiken van de overeengekomen doelstellingen en
moet kunnen worden ingegrepen
indien daar onvoldoende sprake van zou zijn.
Het ligt wellicht voor de hand deze rapportages te laten samenstellen
door dezelfde organisatie die de data- analyses uitvoert voor de individuele bedrijven. Het is daartoe wel noodza- kelijk om de individuele bedrijven
vooraf te verplichten dergelijk
gebruik van hun data in het kader van het arboconvenant toe te staan.
Consequenties voor vroege reïntegratie Met betrekking tot vroege reïntegra- tie in relatie tot psychosociale
arbeidsbelasting en RSI maken we
een richtlijn (zie voor de details over vroege reïntegratie Hoofdstuk 4).
Specifieke individuele problematiek rond flexibiliteit en ouderen in de
ploeg, zal ook worden vertaald naar deze richtlijn/instructie. Bedrijfsartsen en hun collega’s moeten daarmee worden geïnstrueerd over de specifie- ke aandacht die zij aan een cliënt die- nen te besteden in het geval dat spra- ke is van de volgende combinatie van factoren: een verzuimende medewer- ker die reeds langer op dezelfde func- tie in ploegendienst werkt.
Een dergelijke richtlijn wordt uitge-
breid door ook specifiek te attenderen op de noodzaak van extra aandacht
voor de oudere werknemer die rap- porteert dat hij af dreigt te haken vanwege turbulente veranderingen.
De extra aandacht zal moeten
bestaan uit aanbevelingen aan de
medewerker (en met werkgever over- een te stemmen mogelijkheden) om niet meer nachtdiensten te draaien
c.q. om ander werk te overwegen, het met betrokkene concreet onderzoeken van de opties en motivatie voor ander werk, het zoeken van / aanbevelingen ter vergroting van de functieflexibili-
xxxx en uiteraard overleg over deze zaken met de werkgever / leidingge- vende.
PAGO
Met betrekking tot preventie, dus ook als er nog niet sprake is van verzuim, door (een) oudere(n) in ploegendienst of door psychische problemen als
gevolg van turbulente veranderingen,
zal die aandacht gericht gegeven die- nen te worden.
Dat zal dienen te gebeuren op basis van een gerichte periodieke check
voor werknemers ouder dan bijvoor- beeld 50 jaar (gericht PAGO/VBBA), in de vorm van aanbevelingen aan ouderen over lichamelijke activiteit
(m.n. als sprake is van ploegendienst en mogelijk gekoppeld aan werkplek- onderzoek), het zoeken naar moge- lijkheden voor functieflexibiliteit (niet alleen voor ouderen in de ploeg) en
door vormen van arbeidsbemiddeling aan te bieden en door inschakeling
van de loopbaanscan (binnen bedrijf, binnen bedrijfstak).
De verplichting tot het hanteren van eerdergenoemde richtlijnen/instructies, het gerichte PAGO en tot het uitvoe- ren van genoemde diensten zullen
worden verwoord in met de arbodien- sten te maken afspraken. Ook zullen daar resultaatverplichtingen over vast worden gelegd in termen van mini-
maal aantal te voltooien reïntegratie- cases bij deze doelgroep per jaar (de zogenaamde prevalentie ervan kan
immers ruwweg worden bepaald) en door een gericht PAGO / VBBA voor deze doelgroep in termen van ver-
wachte aantallen per jaar (en dit dus ook op te nemen en mee te calculeren in het branche-arbojaarplan) en door te verwijzen naar de loopbaanscan en ondersteuning van GOC.
Voorlichting
Gericht voorlichtingsmateriaal zal worden samengesteld. Aan werkge- vers zal dat gaan over nut en nood- zaak van aan (oudere) medewerkers aan te bieden functieflexibiliteit,
inclusief voorbeelden. Tevens over de mogelijkheden van (doelgroepgerich- te) bemiddeling. Aan deze voorlich-
ting worden logischerwijs ook de elders genoemde zaken verknoopt,
zoals betreffende arbocontractering, vroege reïntegratie, etc, etc.
Aan werknemers zal de voorlichting (onder meer) gaan over nut en nood- zaak van lichamelijke activiteit voor ouderen en over de opties in geval
dat sprake is van ‘ik zie het niet meer zitten’ (ploegendienst of veranderin- gen, e.d.). Daarnaast worden aan de voorlichting aan werknemers de
elders genoemde zaken verknoopt.
Hoofdstuk 3 Oplosmiddelen
3.1 Inleiding
De convenantpartijen hebben de
bestaande stand der techniek op het gebied van oplosmiddelen (OPS)
gebundeld en vastgesteld dat OPS het meest effectief aangevat kan worden
indien gekozen wordt voor een aan- pak per subsector (te weten offset, zeefdruk, illustratiediepdruk en ver- pakkingsdiepdruk). Het maatregel- pakket per techniek bestaat uit een
combinatie van bronmaatregelen (ver- vanging van vluchtige oplosmiddelrij- ke producten)en bronbeheersing van de blootstelling aan organische oplos- middelen. Dit met als doel om te
komen tot beperking van het arbeids- risico door blootstelling aan OPS.
Ook in dit hoofdstuk geven we aller- eerst aan waar we het in het alge-
meen over hebben (paragraaf 3.2). Vervolgens brengen wij de aard en omvang van de problematiek in de grafimedia-branche in kaart (para-
graaf 3.3). De situatie vertalen we in doelstellingen (paragraaf 3.4) en een plan van aanpak om die doelstellin- gen te bereiken (paragraaf 3.5).
3.2 Definitie van OPS
Vluchtige organische stoffen zijn
onder andere oplosmiddelen die voor- komen in producten als drukinkt en reinigingsmiddelen. Blootstelling
boven bepaalde concentraties vormen een ernstige bedreiging van de
gezondheid. Zij hebben ‘neurotoxi- sche’ (giftige) eigenschappen die het zenuwstelsel onherstelbaar kunnen
beschadigen. En dat zorgt voor grote problemen, voor de werknemer en
voor de mensen in zijn omgeving.
De ziekte die door langdurige bloot- stelling aan organische stoffen kan ontstaan, heet Organisch
PsychoSyndroom (OPS). Meestal ont- staat OPS na een blootstelling aan
oplosmiddelen gedurende 5 jaar of langer. Bij OPS onderscheidt men 3 fasen.
Beginnende klachten van vermoeid- heid, prikkelbaarheid of depressieve
gevoelens. In deze fase gaan de klach- ten over als niet meer gewerkt wordt met oplosmiddelen.
In fase 2 zijn er blijvende emotionele stoornissen (wisselende stemming, agressief gedrag) of intellectuele stoornissen (intelligentie, geheugen of concentratie).
In fase 3 is er sprake van ernstige
schade aan het centrale zenuwstelsel, deze wordt als gevolg van de achter- uitgang op emotioneel en intellectueel vlak die optreedt, ook wel aangeduid als dementie.
Genezing van OPS is niet mogelijk. In geval van lichte klachten (fase 1) treedt herstel op als de blootstelling aan vluchtige organische stoffen ein- digt.
Doorverwijzing van fase 2 en 3
patiënten vindt voor alle beroepen
waarin met OPS gewerkt wordt door bedrijfsarts of huisarts plaats naar de ‘Solvent Teams’ waar op basis van
onderzoek en deskundigheid wordt vastgesteld of er sprake is van de medische diagnose voor OPS, ofwel,
Chronische Toxische Encephalopathie (CTE). Dit betreft fase 2 en 3.
3.3 Aard en omvang van OPS
De verdeling van werknemers in func- ties binnen drukkerijen waar men in
aanraking komt met OPS is op basis van een indicatieve schatting door
KVGO ten behoeve van het onder- zoek CTE in de grafimedia-branche als volgt vastgesteld:
Functie Totale
beroeps- groep
Offsetdrukkers 11400
Zeefdrukkers 1500
Flexodrukkers, Verpakkings- 2150 diepdrukkers, Lamineerders Illustratiediepdrukkers 580
15630
Bron: KVGO en NCvB, 2000
In het rapport van het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (juli 2000) zijn aspecten van 101 werkne- mers in kaart gebracht die in de periode 1997 – 1999 zijn doorverwe-
zen naar de Solvent Teams. De diag- nose Chronische Toxische
Encephalopathie (CTE) werd in 23 van deze 101 doorverwijzingen
gesteld. Alhoewel dit rapport in de strikte zin niet als nulmeting kan
worden aangemerkt zijn er toch een aantal belangrijke zaken die worden vastgesteld.
Globaal zijn in de rapportage de vol- gende zaken beschreven:
– Wijze van doorverwijzing
– Arbeidsverleden en arbeidsomstan- digheden
Uit onderstaande tabel waarin de wijze van doorverwijzen naar de Solvent Teams wordt beschreven
blijkt dat in 23 van de 101 aangemel- de gevallen sprake is van de diagnose CTE. Wanneer gekeken wordt naar de verdeling van de scores over de respectievelijk 101 en 23 gevallen per deskundige dan blijkt dat in vergelij- king met de huisarts meer ‘echte
CTE-gevallen’ door de bedrijfsarts worden gesignaleerd en verwezen. Ook in andere bedrijfstakken wordt deze trend gevonden; een mogelijke verklaring hiervoor is het feit dat
bedrijfsartsen patiënten zien die
recent nog werkten. Aangenomen mag worden dat bedrijfsartsen zich, beroepsmatig meer bewust zijn van het risico op CTE in bepaalde
beroepsgroepen. In een publicatie ‘Arbeidsgezondheidkundige begelei- ding van werkers met oplosmiddelen’ van de is aan de ondersteuning van
arbodiensten aandacht besteedt. Ook biedt de eendaagse cursus ‘OPS in de grafische industrie’ van de NSOH
(Netherlands School of Occuptational Health, opleiding arboprofessionals) hier mogelijkheden voor.
Hieruit blijkt dat zeefdrukkers als de hoogste risicogroep binnen de grafi- media-branche naar voren komen.
Namelijk gekeken naar het aantal
gevallen uitgedrukt in het totale aan- tal functies scoort zeefdruk (0,5%) ten opzichte van offset (0,1%) 5 maal zo hoog. De illustratiediepdrukkers en
de flexodrukkers, verpakkings- en lamineerders liggen op hetzelfde
niveau als de offsetdrukkers.
Concluderend geeft het onderzoek
aan dat met name de grafische activi- teiten waarbij schoonmaakwerk veelal handmatig wordt verricht met hoog- vluchtige reinigingsmiddelen en waar- bij sprake is van een gebrekkige ven- tilatie van de werkruimte, gezien
moeten worden als meest risicovol met betrekking tot CTE. Deze
arbeidsomstandigheden komen rela- tief het meest voor binnen de zeef- druk. In verhouding tot het totaal aantal werknemers in de zeefdruk
wordt binnen deze groep werknemers relatief vaker de diagnose CTE
gesteld dan bij werknemers in andere grafische functies.
Wat de waarde van de gegevens uit
het Solvent Team project met betrek-
gegevens van het NCvB dat het aan- tal CTE patiënten in alle sectoren in 2000 is gehalveerd ten opzichte van
1999. Voorzichtigheid bij de interpre- tatie van de gegevens is desondanks noodzakelijk.
3.4 Doelstellingen
Voor oplosmiddelen geldt sinds okto- ber 2000 als wetgevend kader de ver- vangingsregeling oplosmiddelen grafi- sche industrie. Momenteel wordt deze door het Ministerie xxxxx uitgewerkt met aanvullende beleidsregels. De
volgende twee documenten waarvan de tweede overigens een concept
document betreft beschouwen we als basisdocumenten.
– Vervangingsregeling oplosmiddelen grafische industrie, Ministerie van SZW, 2000;
– Beleidsregels blootstelling, beheer- sing en vervanging organische oplos- middelen, 2001, concept.
Het arboconvenant heeft waar moge- lijk kwantitatieve doelstellingen die
boven het niveau van vervangingsre- geling oplosmiddelen en/of de beleids- regels uitstijgen of ten minste onder-
steunen bij de implementatie van deze
Periode 1997 - 1999 | Huisarts | Bedrijfsarts | Specialist |
101 Solvent Team verwijzingen | 66% | 20% | 14% |
23 daarvan diagnose CTE | 48% | 35% | 17% |
Tabel: Verdeling van de doorverwijzingen van CTE gevallen naar Solvent teams
Bron: Onderzoek CTE in de grafische industrie, NCvB, Amsterdam
regelingen. In het ideale geval zou die doelstelling voor oplosmiddelen naar analogie van andere arbeidsrisico’s
kunnen luiden: ‘de risicopopulatie
met betrekking tot organische oplos- middelen uiterlijk op (datum) te redu- ceren met ten minste ..%’. Dit is ech- ter geen praktische formulering, want hoewel het terugdringen van vluchtige
In hetzelfde onderzoek is het aantal CTE-patienten afgezet tegen het pro- ductiepersoneel in die grafische func- ties waarin werknemers in principe in aanraking kunnen komen met oplos- middelen (indicatieve schatting func- tie aantallen door KVGO) (NB gege- vens 2000 worden binnenkort
toegevoegd, de aantallen zijn in dit jaar 50% lager).
king tot aantallen OPS-gevallen in
Nederland betreft moet worden opge- merkt dat hier ongetwijfeld een
onderrapportage van onbekende
grootte bestaat, in verband met de
relatieve onbekendheid van het ziek- tebeeld onder huisartsen en het ont- breken van een actieve vroege opspo- ring (screening) op OPS in de
Grafimedia. Anderzijds blijkt uit de
oplosmiddelen en beheersing van de blootstelling op een veilig niveau van belang zijn, moet op verantwoorde wijze gewerkt blijven worden met
oplosmiddelen zolang werkbare alter- natieven ontbreken.
Een andere meetlat zou derhalve kun- nen zijn het monitoren op effectenni- veau (aantal OPS indicaties door
Solvent Teams). Ook dit alléén is niet praktisch, want het effect van geno-
Tabel: Verdeling van CTE-patiënten over verschillende grafische beroepen
men maatregelen wordt hiermee in de
Functie CTE-patiënten | Totale beroeps- | ||
1997 1998 | 1999 | totaal | groep |
tijd gezien zeer vertraagd zichtbaar.
Offsetdrukkers | 3 | 2 | 6 | 11 | 11400 | aangevuld met aanvullende maatrege- |
Zeefdrukkers | 1 | - | 7 | 8 | 1500 | len op gezondheidskundig niveau. |
Flexodrukkers, verpakkings- | 1 | - | 2 | 3 | 2150 | Zoals verderop zal blijken zijn de |
diepdrukkers, lamineerders | mogelijk te treffen maatregelen | |||||
Illustratiediepdrukkers | - | 1 | - | 1 | 580 | afhankelijk van de gebruikte druk- |
Totaal | 5 | 3 | 15 | 23 | 15630 | techniek. Een algemene kwantitatieve |
doelstelling is dan ook niet te geven; |
Over blijft dan het concretiseren van doelstellingen op maatregelniveau evt.
Bron: Onderzoek CTE in de grafische industrie, NCvB, Amsterdam
er zal moeten worden volstaan met
een algemene kwalitatieve doelstel- ling. Deze zou kunnen luiden: ‘het,
waar technisch en economisch verant- woord, vervangen van oplosmiddelrij- ke inkten en vluchtige reinigingsmid- delen en het verbeteren van beheersmaatregelen’.
De geformuleerde subdoelstellingen zijn doelstellingen voor de betreffende sector als geheel. Waar van toepas-
sing kan hieronder tijdens de looptijd een bodem met bedrijfsdoelstellingen (nog te formuleren beleidsregels) wor- den gelegd.
3.4.1 Offset
– Bronmaatregel vervanging van
oplosmiddelrijke inkten is niet van toepassing, aangezien offsetinkten nauwelijks oplosmiddelen bevatten.
– Verhouding tussen reinigingsmidde- len met vlampunt (55° C (i.e. K3 en niet vluchtig) en vlampunt <55° C
(i.e. K1 en K2) is groter dan 9:1. Toelichting: classificatie is als volgt:
– zeer vluchtig vlampunt<21º C K1
– vluchtig 21 ≤ vp < 55 K2
– minder vluchtig 55 ≥ vp < 100 K3
– niet vluchtig vp ≥ 100 o.a. VCA/HBS
Op basis van de monitoring in het eerste jaar van het convenant zal de daadwerkelijke verhouding bekeken
worden. Indien blijkt dat de doelstel- ling 9:1 reeds gehaald wordt in het
eerste jaar dan zal deze voor de daar- opvolgende jaren verder worden aan- gescherpt.
– Gebruik van K1 reinigingsmiddelen dient zoveel mogelijk teruggedrongen te worden. Op basis van inventarisa- tie via monitoring zal na afloop van het eerste jaar bekeken worden welke concrete doelstelling kan worden vastgelegd.
– De te bereiken IPA reductie is
vooral afhankelijk van het feit of het nieuwe of bestaande persen betreft.
Bij de meeste bestaande persen is 5 volumeprocent haalbaar, maar soms zal men niet lager komen dan een 7
volumeprocent. Als doelstelling wordt voorgesteld als gemiddelde voor de
sector een IPA-gehalte in vochtwater
≤ 5 vol % na te streven (is streefwaar- de in IPA reductieplan conform Milieu Beleids Overeenkomst of
MBO).
- Bij enkele persleveranciers zijn ont- wikkelingen gaande om nieuwe vel-
lenpersen IPAloos te kunnen laten
drukken. Deze zullen in de vorm van
een pilotproject specifieke aandacht krijgen. De bedrijfstak stelt zich als doel om bedrijven en leveranciers te stimuleren gebruik te maken van
apparatuur waarmee IPA-loos druk- ken mogelijk is. Het streven daarbij is aan het eind van de convenantsperio- de 80% van de nieuw aan te schaffen persen (met persformaat > 36 x 52
cm) IPA-loos te laten drukken.
3.4.2 Zeefdruk
– Aan het eind van de convenantspe- riode zijn oplosmiddelrijke inkten
voor 50% van het oorspronkelijke
volume vervangen door oplosmidde- larme inkten (in de praktijk (waterge- dragen) UV inkten). Dit is in lijn met het ambitieniveau van ZSO (branche- vereniging zeefdruk en sign onderne- mingen) om in 2010 voor 90% oplos- middelarme inkten te gebruiken (i.e. 10% omschakeling per jaar).
Genoemde 50% vervanging is als volgt gefaseerd: per januari 2002 vergt de vervangingsregeling een
omschakeling van circa 20%. De vol- gende drie jaren vindt een additionele omschakeling van 30% plaats.
Het lopende onderzoek ‘implementa- tie van oplosmiddelarme inkten en reinigingsmiddelen in de zeefdruk-
branche’ zal eind 2001 meer inzicht in de haalbaarheid van de doelstelling
verschaffen. Indien het onderzoek uit- wijst dat er mogelijkheden voor snel- lere omschakeling aanwezig zijn zal
de doelstelling worden aangescherpt.
– Voor de eindreiniging van zeefdru- kramen zijn alleen K3 en niet vluchti- ge reinigingsmiddelen toegestaan. In het eerste convenantjaar zal worden
nagegaan of het haalbaar en effectief is om daarnaast eindreiniging op de zeefdrukmachine te verbieden. Zo ja, dan wordt als doel gesteld dat eind
2005 alleen nog van waskabinet of
spoelmachines gebruik gemaakt mag worden.
3.4.3 Illustratiediepdruk
– Overgang naar watergedragen inkt- en is technisch/economisch niet haal- baar binnen de convenantsperiode.
Daarom geen doelstelling te formule- ren.
– Door de drie diepdrukbedrijven
wordt permanent gewerkt aan maat- regelen om bij bestaande persen de blootstelling op kritieke plaatsen te
verlagen. Daarnaast vindt sprongsge-
wijze verbetering plaats door het
installeren van nieuwe persen. Hier is sprake van maatwerk, waarvoor geen sectordoelstelling is te formuleren.
3.4.4 Verpakkingsdiepdruk, flexografie
– Overgang naar oplosmiddelarme inkten is een langzaam voortschrij-
dend proces dat wordt bepaald door technologische barrières. Daar waar omschakeling technologisch gezien mogelijk is (‘eenvoudig’ drukwerk in flexo op papier) is dit in de praktijk al gerealiseerd. Er is een duidelijke
stimulans aanwezig om, waar moge-
lijk, op oplosmiddelarme inkten, over te gaan. Het alternatief is het treffen van een nageschakelde voorziening
(naverbrander). Onderzoek naar
oplosmiddelarme alternatieven vindt dan ook breed plaats veelal in een
samenwerkingsverband tussen inktfa- brikant, persleverancier en gebruiker.
Het heeft dan ook geen zin in deze zeer langzaam veranderende markt doelstellingen voor de komende con- venantperiode af te spreken.
– In deze sector wordt gewerkt met (zeer) vluchtige reinigingsmiddelen. Via destillatie wordt de verontreinig- de oplossing opgewerkt en opnieuw
gebruikt. In de periode juli – oktober 2001 wordt een stand der techniekon- derzoek uitgevoerd naar het mogelijk gebruik van minder vluchtige reini- gingsmiddelen. Hierbij dient rekening te worden gehouden met opwerking van de gebruikte middelen (‘eenvou- dige’ destillatie is hierbij niet moge-
lijk). Op basis van genoemd onder- zoek zal gedurende het eerste jaar
van het convenant worden besloten in hoeverre de implementatie ervan
haalbaar is.
3.5 Plan van aanpak met concrete activiteiten
3.5.1 Offset Bronmaatregelen
Op het gebied van bronmaatregelen
zijn in de afgelopen jaren grote stap- pen voorwaarts gemaakt. Vluchtige reinigingsmiddelen worden vervangen door minder en niet vluchtige alterna- tieven die op de markt beschikbaar
zijn gekomen. Het gebruik van IPA
als hulpstof is recent door middel van de vervangingsregeling aan een
bovengrens gebonden. In het eerste convenantsjaar zal een inventarisatie
en pilotproject plaatsvinden bij kop- loperbedrijven van (good practices) op het gebied van vervanging van vluchtige reinigingsmiddelen door minder vluchtige en niet-vluchtige
alternatieven, en door minder tot
geen IPA gebruik. Deze goede voor- beelden zullen via pilotproject/voor- lichtingstraject als handreiking voor verdere reductie aan individuele
bedrijven ter kennis worden gebracht.
Monitoring/analyse gebruik van reini- gingsmiddelen en IPA
Door middel van een gerichte enquête bij bedrijven vindt monitoring plaats van het huidige gebruik van hulpstof- fen. Daarbij wordt aangesloten bij de binnenkort van kracht zijnde beleids- regel over de te voeren boekhouding voor oplosmiddelen. Kengetallen en
informatie als de verhouding tussen gebruikte reinigingsmiddelen, IPA gehalte en procescondities worden
uitgevraagd. Op basis van de enquête resultaten kunnen evt. gericht bedrijfsbezoeken afgelegd worden en handreikingen voor reductie worden gedaan in de vorm van voorlichting. Als specifiek onderdeel van het voor- lichtingstraject dienen gebruikers te worden gewezen op minder vluchtige alternatieven voor K1 middelen voor specifieke toepassingen. Bedrijven
wordt bij aanvang van het convenant door middel van een enquête
gevraagd jaaropgave te doen en even- eens aan het einde van de looptijd ter toetsing van behaalde resultaten in de looptijd van het convenant.
Beheersmaatregelen Brochure ventilatie
Met het oog op beheersmaatregelen is
vastgesteld dat er geen praktische
handreikingen zijn voor het inrichten van een optimale ventilatie in bedrij- ven. In het kader van het arboconve- nant zullen bedrijven worden onder- steund door een gerichte aanpak
waarin de mogelijkheden en te nemen maatregelen op het gebied van venti- latie zijn uitgewerkt. Concreet wordt een brochure ventilatie opgesteld,
mogelijk door KVGO
Dienstencentrum in samenwerking met arbodiensten, SZW en leveran- ciers.
3.5.2 Zeefdruk
Bron- en beheersmaatregelen
In de zeefdruk zijn nog niet alle tech- nische oplossingen voorhanden om
tot een integrale vervanging over te gaan. De nadruk zal hier liggen op
onderzoek en ontwikkeling van nieu- we methodieken in combinatie met
een verhoogde aandacht voor moge- lijkheden om het gebruik van organi- sche oplosmiddelen te beheersen.
Voorlichting implementatie oplosmid- xxxxxxx inkten
Naast de verschillende recent afgeslo- ten onderzoeken vindt nog onderzoek plaats wat aan het einde van 2001
afgerond zal worden, namelijk het
onderzoek implementatie van oplos- middelarme inkten reinigingsmiddelen in de zeefdrukbranche (KVGO
Dienstencentrum).
De convenantdoelstelling is: ‘aan het eind van de convenantperiode zijn
oplosmiddelrijke inkten voor 50% van het oorspronkelijke volume vervangen door oplosmiddelarme inkten’.
Daarvoor moet een implementatietra- ject worden opgesteld, waarin de
bedrijven op de hoogte moeten wor- den gebracht van de stand van de
techniek op dit terrein. Het reeds
genoemde thans lopende onderzoek naar de implementatie van oplosmid- xxxxxxx inkten en reinigingsmiddelen moet de daarvoor benodigde gege-
vens opleveren. Verder moet aan de hand van de onderzoeksresultaten worden nagegaan of de convenant-
doelstelling kan worden aangescherpt.
Monitoring gebruik oplosmiddelarme inkten in de zeefdruk
Realisering van de doelstelling voor het vervangen van oplosmiddelrijke door oplosmiddelarme inkten zal
worden bewaakt door een jaarlijks uit te voeren monitoring bij vijf inktleve- ranciers. Deze monitoring zal plaats- vinden aan de hand van jaaropgaven van de omzetten in oplosmiddelrijke
en oplosmiddelarme inkten in de zeef- druk.
Beheersmaatregelen
Door middel van een korte studie
wordt de haalbaarheid van de maat- regel om de eindreiniging op de zeef- drukmachine te verbieden, onder-
bouwd.
Brochure ventilatie
Ook in de zeefdruk is het wenselijk de mogelijkheden voor het inrichten van een optimale ventilatie in bedrij-
ven aan te reiken. Dit zal geschieden door bedrijven te ondersteunen met een gerichte aanpak waarin de moge-
lijkheden en te nemen maatregelen op het gebied van ventilatie zijn uitge-
werkt. Concreet zal een brochure ven- tilatie opgesteld worden door bijvoor- beeld KVGO Dienstencentrum in
samenwerking met arbodiensten,
SZW en leveranciers. Voor de zeef- druk worden de uitwerkingen speci-
fiek voor zeefdruksituaties, zoals inkt- aanmaak en eindreiniging in open
spoelkabinet uitgewerkt.
3.5.3 Illustratiediepdruk
De BBC acht activiteiten op branche- niveau onnodig gezien het feit dat het individuele problematiek betreft van slechts een drietal bedrijven.
3.5.4 Verpakkingsdiepdruk, flexografie Bron en beheersmaatregelen
Stand der techniek onderzoek gebruik vluchtige reinigingsmiddelen
In de 35 betreffende bedrijven wordt in de periode september – november 2001 een stand der techniek onder-
zoek uitgevoerd naar het gebruik van (zeer) vluchtige reinigingsmiddelen.
Afhankelijk van de uitkomsten van dit onderzoek zal vastgesteld worden welke doelstellingen gehaald kunnen worden tijdens de looptijd van het
convenant.
3.5.5 Algemene gezondheidskundige activiteiten
Training OPS bedrijfsartsen
In overleg met de arbodiensten wordt nagegaan wat het kennisniveau van
professionals is op het gebied van het voorkomen en signaleren van CTE in de Grafimedia. Indien dit zinvol is
kan de bestaande eendaagse training voor bedrijfsartsen die Grafimedia
bedrijven in hun portefeuille hebben via het arbocontract als een verplich- ting kunnen gaan gelden. Deze aan- gepaste training zal waar mogelijk
worden gekoppeld aan de in
Hoofdstuk 5 genoemde trainingson- derwerpen.
PAGO OPS
In aanvulling op de signalering door bedrijfsartsen zal als ondersteuning een PAGO OPS gericht op functies waarin werknemers in aanraking
komen met organische oplosmiddelen (op basis PAGO-instrumenten NSC- 60 en/of NES) standaard worden
opgenomen in het arbocontract.
Monitoring van deze gegevens zal via anonieme aanlevering door arbodien- sten op bedrijfstakniveau plaatsvin-
den.
Rapportage Solvent Teams
Op jaarbasis wordt afgesproken om de doorverwijzingen naar de Solvent Teams en het aantal vaststellingen
van de diagnose CTE, inclusief analy- se van arbeidsomstandigheden, te
(laten) rapporteren om zicht te krij- gen op de signalering van nieuwe
CTE gevallen.
Hoofdstuk 4 Vroege reïntegratie / ketendienstverlening
4.1 Inleiding
De BBC heeft vastgesteld dat de aan- pak van arbeidsrisico’s en, met name daarvan afgeleid, de reductie van
ziekteverzuim en van WAO-instroom, in belangrijke mate vraagt om nieuwe activiteiten van ondersteunende pro-
fessionals (arbodiensten en reïntegra- tiebedrijven) en een nieuwe samen- werking tussen werkgevers, werknemers, arbodiensten, verzeke-
raar en anderen. Eén van de uitdagin- gen betreft de vroegtijdige reïntegratie van (potentieel) lang verzuimende werknemers.
Dit hoofdstuk volgt dezelfde opbouw als de voorgaande twee hoofdstuk-
ken. Wij beschrijven het krachtenveld van en rond arbodienstverlening (paragraaf 4.2). Vervolgens geven we aan hoe de situatie er uit ziet met
betrekking tot verzuim en WAO-
instroom (paragraaf 4.3). De situatie vertalen we in kwantitatieve doelstel- lingen die onder meer door middel
van nieuwe arbodienstverlening en - contractering tot stand zouden moe- ten worden gebracht (paragraaf 2.4) en een plan van aanpak om die doel- stellingen te bereiken (paragraaf 2.5).
Overkoepelende voorzieningen, om de gewenste dienstverlening tot ontwik-
keling te kunnen laten komen,
beschrijven wij apart in hoofdstuk 5.
4.2 Arbodienstverlening in de Grafimedia
Op dit moment is er in de branche sprake van een raamovereenkomst
met de drie belangrijkste arbodien-
sten. Voorts hebben de arbodiensten individuele contracten met de bedrij- ven in de sector.
De individuele contracten met bedrij- ven bevatten onvoldoende heldere
doelstellingen en daarbij behorende resultaatverplichtingen. Bovendien bestaat er substantiële kritiek op de wijze waarop de arbodiensten func- tioneren en zijn de contracten die
men afsloot overwegend van het type ‘verrichtingencontract’. Dit laatste
betekent dat qua standaardwerk- zaamheden wel in wettelijk verplichte activiteiten is voorzien doch niet
(ook) in de nu wenselijk geachte acti- viteiten. Dergelijke contracten leiden er dus vrijwel automatisch toe dat de nu wenselijk geachte activiteiten niet reeds vanzelf, want in een pakketprijs of jaarplan inbegrepen, kunnen wor- den uitgevoerd. Het impliceert dat de arbodiensten deze activiteiten steeds opnieuw apart moeten offreren aan
de werkgever, en dat dat geschiedt in een klimaat van overwegende kritiek op het functioneren van diezelfde
arbodienst. Bij implicatie komen ze niet vanzelf van de grond, terwijl de arbodiensten dat wel degelijk ambië- ren.
De bestaande raamovereenkomst
geeft onvoldoende concrete handvat- ten om gezamenlijk met de branche ondersteuning te kunnen geven aan en invloed te kunnen uitoefenen op de nu gevraagde activiteiten. Nieuwe werkzaamheden zullen gezamenlijk
moeten worden opgezet in combinatie met nieuwe en bredere vormen van
cofinanciering die zullen moeten wor- den overeengekomen. Dit vereist
afspraken over betere monitoring van de nieuwe werkzaamheden waarop
het mogelijk moet worden alerter te kunnen ingrijpen indien dit nodig is. Onder meer zal deze betere monito- ring betrekking moeten hebben op
verzuim en vroege reïntegratie, omdat er op het moment sprake is van
defecte gegevens vanuit de arbodien- sten en incompatibele systemen bij de arbodiensten.
Eén en ander heeft in de afgelopen maanden geleid tot een stelsel van afspraken dat in het kader van het arboconvenant in werking gezet zal worden. Eén van de belangrijkste
(nieuwe) aandachtspunten is de actie- ve begeleiding van werknemers die langer verzuimen: vroege reïntegratie. Daarnaast worden geavanceerde vor-
men van (bedrijfs)advisering door arbodiensten gevraagd en dienen
nieuwe instrumenten te kunnen wor- den ingezet.
De BBC heeft in dialoog met de
betrokken arbodiensten en met de in de grafimedia-branche meest aanwezi- ge verzekeraar een ideaaltypisch pak- ket van arbodienstverlening samenge- steld. Over de wijze waarop dat
pakket van diensten aan de grafime- dia-branche zal worden aangeboden en over de daarbij globaal te hante- ren prijsstelling zijn voorstellen
gedaan en berekeningen uitgevoerd. Over de daarvoor benodigde overkoe- pelende afspraken en gezamenlijke projecten zijn voorstellen ontwikkeld.
Zie daarvoor hoofdstuk 5. Tevens heeft de BBC een inschatting
gemaakt, op basis van ziekteverzuim- en WAO-gegevens, van de met het
geheel in het kader van het arbocon- venant te behalen doelstellingen.
4.3 Verzuim en WAO-instroom
Bij de analyse van de situatie ten aan- zien van verzuim en WAO hebben wij ons gebaseerd op recent materiaal uit verschillende bronnen:
– Grafimedia Beleidsinformatie, t/m 0x xxxxxxxx 0000, XXX Xxxxxxxxx
– Kerncijfers Grafische industrie, t/m 0x xxxxxxxx 0000, XXX Xxxxxxxxx
– Analyse WAO cijfers Achmea,
t.b.v. bijeenkomst KVGO/Achmea, februari 2000
– Informatie sociale verzekeringen
naar sectoren, 1e halfjaar 2000, LISV
– Sectoranalyse WAO 1999, arbocon- venantenreeks, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Het cijfermateriaal levert een weerga- ve op van het verzuimcijfer over de
afgelopen vier jaar, het WAO-
instroompercentage, de instroom ver- geleken met de uitstroom, in- en uit- stroomcijfers ten opzichte van
landelijk, instroomkansen naar geslacht, verhouding gedeeltelijk en volledig arbeidsongeschikt, instroom naar diagnose, leeftijd en geslacht.
– Het verzuimpercentage ligt in de Grafimedia weliswaar iets lager dan landelijk, maar het loopt geleidelijk omhoog sinds 1998. In de afgelopen
vier jaar is het ziekteverzuim gestegen van 4,7% tot 5,3% (in 2000).
– De WAO-instroom is nu iets min- der dan 800 per jaar, is in de afgelo- pen drie jaar licht gestegen. Het
WAO-instroom percentage bedraagt na een daling in 1999 tot 1,3% in 2000 1,4%. Deze ontwikkeling is vrij- wel gelijk aan de landelijke ontwikke- ling.
– In tegenstelling tot de instroom die toegenomen is over de jaren 1999 en 2000 geeft de uitstroom of het aantal beëindigde uitkeringen een iets posi- tiever beeld. In 2000 is sprake van
een toename van de uitstroom van 75 ten opzichte van 1999.
– Als de instroom, uitstroom en her- stelkans van de grafimedia-branche wordt vergeleken ten opzichte van
landelijk en de uitgeverijen dan scoort de instroomkans iets lager binnen de grafimedia-branche. Daar staat tegen- over dat de uitstroomkans en ook de herstelkans veel lager is. Eenmaal in
de WAO is het blijkbaar veel lastiger voor Grafimedia werknemers om
weer terug te komen.
– Instroomkansen voor mannen in de categorie 45-55 jaar en vrouwen in de categorie 25-35 en 45-55 jaar liggen in de Grafimedia hoger dan de landelijk cijfers in Nederland. De afwijking
voor de categorie 45-55 jaar mannen is hier het grootst. Deze hogere leef- tijdsgroep met een hogere instroom- kans zou gerelateerd kunnen worden aan de eerder genoemde lagere uit-
stroom- en herstelkans.
– Het percentage volledig arbeidson- geschikten ligt lager dan het landelijk percentage en is in 2000 in verhou-
ding tot het aantal gedeeltelijk
arbeidsongeschikten binnen de grafi- media-branche afgenomen.
– Het percentage gedeeltelijke WAO- ers dat tevens werkt ligt daarentegen in de Grafimedia lager dan landelijk en in de uitgeverij.
– De instroomkans per bedrijfsgroot- te is vanaf 1997 in alle klassen met
een toename verslechterd. Bij een toe- name van de bedrijfsgrootte neemt
het aantal instromers toe.
Opmerkelijk is dat de categorie bedrijven van 201-1400 in 2000 als
enige een daling van de instroom laat zien. Deze blijkt het gevolg te zijn
van de veranderde situatie in één (groot) bedrijf.
– De uitstroomkans WAO per
bedrijfsgrootte is toegenomen en dus verbeterd. Hoe meer werknemers een bedrijf in dienst heeft hoe beter over het algemeen de mogelijkheid om
werknemers uit te laten stromen. Het valt op dat de toename in 2000 voor- al voor rekening komt van de bedrij-
ven <15 werknemers en de bedrijven in de categorie 201-1400 werknemers.
– De instroomcijfers voor de hoofd- diagnose psychisch liggen binnen de Grafimedia met 39% ten opzichte van 32% landelijk aanzienlijk hoger, ter- wijl de hoofddiagnose bewegingsap-
paraat met 28% gelijk scoort voor de Grafimedia ten opzichte van lande-
lijk. Dit resulteert in een hogere
instroomkans voor psychische klach- ten die overigens voor de uitgeverij nog hoger is en een iets lagere
instroomkans voor het bewegingsap- paraat.
– De Grafimedia heeft ten opzichte van de landelijke situatie vooral een
hogere instroom in de leeftijdscatego- rieën 44-55 jaar en 55-65 jaar.
– Wanneer gekeken wordt naar de
instroom verdeeld naar geslacht bin- nen de Grafimedia dan is vooral in
de categorie <25 jaar en 25-35 jaar de instroom van vrouwen groot, waar in vergelijking de mannen boven de 45
jaar een grotere instroom veroorza- ken.
4.4 Kwantitatieve doelstellingen
De BBC stelt zich ten doel om in
samenwerking met arbodiensten, reïn- tegratiebedrijven, verzekeraar en uvi
in het kader van het arboconvenant te komen tot de volgende resultaten:
– In de loop van het arboconvenant wordt beoogd een zo groot mogelijk deel van de bedrijven in de branche de overstap te laten maken naar het Grafimedia arbopakket. Daartoe
worden tezamen met de arbodiensten voorlichting en andere activiteiten
ontwikkeld richting hun bedrijven.
De ontwikkeling van aantallen bedrij- ven die de overstap maken zal wor-
den gemonitord.
– Mede door de met het Grafimedia arbopakket beoogde verbetering van de dienstverlening, zal in de loop van het arboconvenant effect moeten
optreden ten aanzien van het ziekte- verzuimpercentage en de WAO-
instroom. We kwantificeren deze in het volgende hoofdstuk omdat de te bereiken effecten ook het gevolg zul- len (moeten) zijn van de specifiek op
de arbeidsrisico’s gerichte activiteiten, die buiten de arbocontracten plaats- vinden.
– In de loop van het arboconvenant dient het aantal per jaar te voltooien vroege reïntegraties ongeveer 2000 te bedragen. Dat betekent dat in 2000
gevallen van (potentieel) langverzuim moet worden opgetreden door middel van zeer actieve verzuimbegeleiding,
daadkrachtige en gerichte interventies en versnelde herplaatsingen in eigen of ander werk. Mede hierdoor zullen de doelstellingen ten aanzien van
ziekteverzuim en WAO-instroom gehaald moeten worden.
Naast deze kwantitatieve doelstellin- gen zal in het kader van het arbocon- venant sprake zijn van een opschake- ling van de arbodienstverlening aan
de sector. Naast de reeds genoemde vroege reïntegratie beschrijven wij de daartoe strekkende activiteiten in de volgende paragraaf.
4.5 Plan van aanpak dienstverlening door arbodiensten en reïntegratiebe- drijven
4.5.1 Inhoud dienstverlening
De BBC wenst nieuwe (of ten opzich- te van de huidige pakketten te wijzi- gen) onderdelen van het arbopakket
integraal dus tezamen onderdeel te laten vormen van een totaalaanbod dat de arbodiensten aan hun bedrij-
ven gaan aanbieden (of dat op andere wijze wordt gecontracteerd). Het
voordeel van een integraal diensten- pakket, niet op verrichtingenbasis
maar met, xxxxxx uit te drukken in, één totaalsom per werknemer per
jaar, is dat de onderlinge samenhang van de nieuwe en veranderde compo- nenten is gewaarborgd.
Dit betekent dat een nieuw
(totaal)pakket voor de Grafimedia de onderstaand beschreven onderdelen
zal gaan bevatten. De globale prijs- stelling van de onderdelen van het pakket en van daartoe benodigde
centrale voorzieningen zijn in samen- werking met de arbodiensten uitge- werkt.
Risicoinventarisaties, PAGO’s en ver- zuimgegevens
De arbodienst voert RIE’s uit of
toetst deze. Voor veel bedrijven heb- ben deze in de afgelopen jaren reeds plaatsgevonden. Voor kleine bedrij- ven (<25 werknemers) is/komt een
‘kleine RIE’ ter beschikking (doe-het- zelf) die alleen getoetst hoeft te wor- den. De prijs voor een volledige RIE houden we buiten een pakketprijs per werknemer per jaar, omdat deze zich alleen op projectbasis laat contracte-
ren voor die bedrijven die daar behoefte aan hebben.
Vooral levert de arbodienst concrete adviesondersteuning bij de opbouw van implementeerbare plannen van aanpak na een RIE en bij het perio- diek updaten van de erin onderge-
brachte informatie. In plaats van (alleen) op deskundigenrisico’s zullen de RIE en de updates daarvan zich
(ook) dienen te concentreren op het aantonen van de échte risico-oorza-
xxx, dat zijn die risico’s die de afgelo- pen periode daadwerkelijk tot gevolg- schade hebben geleid (WAO en verzuim).
De arbodienst zal periodiek, bijvoor- beeld in het kader van RIE-updates, aan het bedrijf een (terug)koppeling
doen waarin de verzuimgegevens (sta- tistieken) worden verklaard uit de
RIE / PAGO. Door middel van een rapportage op dit punt wordt op
bedrijfsniveau de actuele samenhang duidelijk tussen arbeidsrisico’s en hun gevolgen. Verwacht mag immers wor- den dat de in een RIE gesignaleerde risico’s (ook) een zekere
(verzuim)schade veroorzaken. Indien dat het geval is zal de ondernemer
eerder verantwoord kunnen besluiten over de voor preventie te alloceren
investeringen. Indien dat het geval is kan het onderlinge gesprek over de
uitkomsten van de RIE veel concreter worden gevoerd en blijft het niet bij abstracties of ‘theoretische kansen’.
Groeps-PAGO’s en PAGO-keuringen zullen met name worden toegespitst
op de arbeidsrisico’s die in het arbo- convenant centraal staan: werk-
druk/RSI en OPS. PAGO’s dragen in het bijzonder bij aan inzicht in de
mate waarin de arbeidsrisico’s bij
individuen en specifieke groepen tot concrete schade leiden. Voor werk-
druk/RSI zal daartoe worden gebruik gemaakt van de speciale VBBA-versie die ook voor RSI geschikt zal worden gemaakt en van de voorzieningen die in Hoofdstuk 2 daartoe zijn uitge-
lijnd. Om daar als PAGO mee om te kunnen gaan is een afspraak nodig
om de lijsten niet anoniem te laten
invullen en deze (ontdaan van speci- fieke persoonsgegevens) óók te laten gebruiken voor de werkdrukprojec- ten.
Pakketeisen:
– Standaard is ‘post-RIE-tijd’ voor de arbodienst ingecalculeerd, in termen
van 4 of 8 uur afhankelijk van
bedrijfsomvang. Niveau: arboadvi- seur. Hierbij wordt qua pakketprijs-
stelling rekening gehouden met de het feit dat niet alle bedrijven deze post-
RIE advisering ook daadwerkelijk zullen gaan afnemen. Wij schatten vooralsnog in dat de helft van de
bedrijven op het aanbod in zal gaan.
– De arbodienst is verplicht om de
werkgever aan te bieden om een RIE of update daarvan en plan van aan- pak van follow-up te voorzien (met
extra aandacht voor in de RIE gesig- naleerde arbeidsrisico’s als OPS, RSI en werkdruk)
– Standaard krijgt de arbodienst voor de koppeling van RIE-updates aan verzuimgegevens elke twee jaar 4 uur tijd op niveau van arboadviseur.
– De arbodienst is verplicht deze ana- lyses op te leveren en te bespreken op het bedrijf, dus de dienst zal aan alle bedrijven worden aangeboden
– Groeps-PAGO’s m.b.t. werkdruk- en RSI-risico’s bij middelgrote en
grotere bedrijven zullen niet apart
worden georganiseerd maar qua ana- lyse afgeleid worden van de VBBA- projecten die in het kader van het
arboconvenant cf. Hoofdstuk 2 bij deze bedrijven zullen worden opge- bouwd.
– Indien men ze uitvoert, zullen indi- viduele PAGO’s, bij zowel grote als kleine bedrijven standaard ook de
werkdruk en RSI modules moeten meenemen
– Voor functies waarin blootstelling aan OPS voor kan komen moet de PAGO OPS afgenomen worden.
Overleg, informatie en advisering
De arbodienst krijgt ruimte om actief overleg op het bedrijf te voeren. Inzet daarbij moet zijn om een gezonde
adviesbetrekking met de ondernemer op te bouwen. Deze adviesbetrekking dient de basis te zijn waarop gewerkt kan worden aan preventie. De profes- sional van de arbodienst dient (meer dan nu het geval is en meer dan met een set basisactiviteiten tot de moge-
lijkheden behoort) bij de ondernemer in beeld te zijn als huisadviseur. Met een accent op het terrein van arbeids- zaken, verzuimoorzaken en hoe daar- mee om te gaan, arbeidsongeschikt-
heid en arbeidsomstandigheden. De professional dient tevens gelegenheid te krijgen om zijn toegevoegde waar- de voor de ondernemer te tonen door bijvoorbeeld minimaal op de volgen-
de onderwerpen informatie te ver- strekken c.q. resultaat te boeken:
- omvang en voorkomen van arbeids- gerelateerde risico’s
- bespaarde loondoorbetalingkosten
- bekorte verzuimduur
- verworven subsidies en premiekor- tingen
- nauwgezette en consequente inven- tarisatie van arbeidsgehandicapten Pas als dat duidelijk is, immers, zal
de ondernemer (h)erkennen welke rol zijn adviseur kan spelen. Dat kan in belangrijke mate worden gestimuleerd door een zo laag mogelijke drempel
te hanteren voor onderling contact. Dus als de betrokken adviseur gele- genheid krijgt zich voor en richting de ondernemer in te zetten zonder eerst over de aanleiding voor een
eventueel overleg en over de kosten daarvan met de ondernemer te moe- ten verstaan. Ook zouden in dat
kader de bestaande opties voor REA- subsidies, kortingsmogelijkheden
WAO-basispremie en Farbo-maatre- gelen meer benut moeten kunnen
worden.
De arbodienst zal de informatieover- dracht aan derden (branche, verzeke- raars, uvi) conform bepaalde regels
en formats doen (denk aan tijdigheid, juistheid, inhoud van hetgeen zij rond een verzuimmelding berichten).4 Deze informatieoverdracht blijft nu vaak
achterwege omdat de arbodienst er zelf geen belang bij heeft deze infor- matie samen te stellen of over te dra- gen. Zij ondervindt doorgaans zelf
geen schade bij het richting genoemde derden in gebreke blijven (tenzij boe- tes worden doorberekend), noch
wordt zij doorgaans voor het daar- mee gemoeide werk betaald. Toch is de arbodienst de enige en meest voor de hand liggende partij omdat men
bovenop deze informatie zit.
Pakketeisen:
– Standaard tijd voor overleg op het bedrijf zit in het pakket, in de vorm van maximaal 4 tot 40 overleguren per jaar, afhankelijk van de bedrijfs- omvang. Niveau: mix van arboadvi- seur en bedrijfsarts of senior consul- tant.
– De arbodienst stelt regionale bran- che arboteams beschikbaar. Waar
deze nog niet bestaan worden ze georganiseerd.
– In deze overlegtijd inbegrepen zit overigens de tijd voor SMT
– Management van bedrijven kan als
onderdeel van deze overlegtijd vanuit de arbodiensten (elke vier jaar) gedu- rende een halve tot een hele dag
ondersteund worden bij het lokalise- ren van te realiseren besparingen.
– In het kader van deze tijd kan de werkgever de arbodienst laten onder- steunen bij het lokaliseren van pre-
ventieve investeringen en Farbo- mogelijkheden.
– Overigens zullen niet alle bedrijven van deze mogelijkheid gebruik
maken. De ervaring leert dat het totale urenreservoir dat hiermee
beschikbaar komt tot ongeveer een- derde ook daadwerkelijk wordt
benut.
– Standaard krijgt de arbodienst de tijd voor informatieoverdracht aan derde partijen, alleen voor de bedrij- ven die geen gebruik maken van
PLATO
– De arbodienst wordt er in die gevallen toe verplicht
Verzuimmanagement en vroege reïntegratie
De arbodienst zal zo min mogelijk
routine verzuimspreekuren doen in de eerste twee ziekteweken en zich con-
centreren op het zo snel en adequaat mogelijk onderkennen van de moge- lijkheden om de duur van het ver-
zuim te beperken.
Voorts zal de arbodienst spreekuren binnen twee of vijf dagen, eerstedag- controles, telefonisch consult op de eerste dag of een lekencontroleur
alleen (optioneel) doen op verzoek van de werkgever. Bij expliciete
behoefte contracteert het bedrijf deze diensten apart met de arbodienst.
Concentratie op kortdurend verzuim ligt in plaats daarvan ook op ade-
quater signalering van regres, amber, vangnet5. Tevens zullen de conse-
quenties van de Wet Verbetering
Poortwachter, en het daarin beschre- ven nieuwe reïntegratieverslag, wor- den geïmplementeerd.
Ten behoeve van het laatste en (voor- al) om te komen tot een adequate
aansturing van het werk bij alsmede tot uniforme informatievoorziening over vroege reïntegraties, zal gewerkt worden met de Traject-Assistent.
Deze elektronische / digitale informa- tiedrager zal in het kader van het
arboconvenant worden geïmplemen- teerd. De applicatie zal tevens aan PLATO worden gekoppeld ten
behoeve van de automatische aan- maak van berichten over werkzaam-
heden die arbo-professionals bij ver- zuim van zekere duur bij een bepaal-
de werknemer dienen uit te voeren. In de derde plaats zal de Traject-
Assistent qua daarin ‘ingebakken’ werkstroom, informatietoegang en
overdrachtsmomenten Poortwachter- compliant worden gemaakt. Het
gebruik ervan impliceert dan dat aan de voorschriften van de Wet
Verbetering Poortwachter wordt vol- daan. Voorts verwijzen wij naar
Hoofdstuk 5 en naar documentatie over de Traject-Assistent.
De arbodienst zal maximaal actief zijn voor vroege reïntegratie van mensen die langer dan drie of vier
weken verzuimen. Voor alle helder-
heid: reïntegratie start bij de ziekmel- ding, omdat door de werknemer al bij zijn Eigen Verklaring (of later wel- licht: ‘Verzoek tot loondoorbetaling’) moet worden aangegeven wat deze
wél kan doen. In het bijzonder moet daarbij dan aandacht kunnen worden geschonken aan RSI en werkdruk (en aan de combinatie daarvan), indivi-
duele problematiek rond flexibiliteit en ouderen in de ploeg alsmede aan het zoeken van passend werk en aan- gepast werk. Rond de termijn van
drie tot vier weken verzuim wordt de werknemer doorgaans reeds uit de
planning van de dagelijkse werkzaam- heden verwijderd (en wordt met zijn langdurige vervanging reeds rekening gehouden) en is ook de kans op lan- gerdurend verzuim aanzienlijk geste- gen. Het afstoppen van een ‘vanzelf-
sprekend’ langverzuim is dan van het grootste belang, zowel richting werk- gever als richting werknemer.
Pakketeisen:
– Eerstedagcontroles, lekencontroles, spreekuren binnen twee dagen, telefo- nisch spreekuur e.d. maken tot een
nader te bepalen maximum aantal deel uit van het pakket. Ze worden bijvoorbeeld gemaximeerd op een
kwart van de verzuimfrequentie maal het aantal werknemers en voor bedrij- ven die boven dit gemiddelde uitko- men rechtstreeks doorberekend.
– Wel standaard onderdeel: beoorde- len Eigen Verklaring, beoordelen ver- zuimhistorie, checks op loondoorbet- aling, conflict (mediation), wachtlijstbemiddeling, regres, amber, vangnet.
– Op termijn: aanpassen van de Eigen Verklaring tot nader uit te werken
verzoek tot loondoorbetaling met
nadrukkelijke aandacht voor rol werkgever vs. rol arbodienst.
– In pakket zit opgenomen het door de arbodienst aanvragen van ‘publie- ke uitkering bij ziekmelding’ en aan- vraag ‘korting WAO-basispremie’ in verband met (nieuwe) arbeidsgehandi- capten die in dienst zijn in het bedrijf.
– Standaard maakt een keten / proto- col voor reïntegratie onderdeel uit
van het pakket.
– De keten bestaat globaal uit drie stappen: 1) reïntegratiespreekuur bij verzuim van 3-4 weken (of indien nodig eerder!) waarvan vrijwel vast- staat dat het langer zal gaan duren
(2500 gevallen per jaar), 2) intake bij interventiedeskundige + opbouw tra- jectplan (start casemanagement) en 3) feitelijke interventie + vervolg van
casemanagement. Het te hanteren
protocol wordt ontleend aan het reïn- tegratieprotocol verbeterde poort-
wachter.
– De arbodienst zal standaard in elke individuele case na een reïntegratie-
spreekuur moeten kunnen doorstoten met een intake bij een interventiedes- kundige en met planvorming.
– Tevens standaard opgenomen: reïn- tegratieplan c.q. -verslag aanvangen
(voor de 6de week)
– Standaard leidt verzuim van
genoemde duur tot aanmaak (vanuit PLATO) en vervolgens starten van een traject door middel van de
Traject-Assistent, waarbij qua case- management is inbegrepen het aan-
vragen van XXX-subsidies, aanvragen bijdrage zorg- en/of inkomensverzeke- raar.
– De hierboven aangegeven acties en momenten worden in de Traject-
Assistent ingebouwd en de professio- nals van de arbodiensten zullen daar- mee werken.6
Psychische arbeidsongeschiktheid en mediation
De BBC wenst specifieke aandacht te (laten) besteden aan psychische
arbeidsongeschiktheid in het bijzon- der bij arbeidsconflicten. Vanwege de uitdrukkelijke doelstelling om ver-
zuim en WAO-instroom als gevolg hiervan te reduceren zullen onder
meer de arbodiensten hieraan gericht aandacht moeten besteden. Tevens
zal daartoe strekkende advisering
door derden ingezet moeten (kunnen) worden, bijvoorbeeld in de vorm van mediation. In samenhang daarmee en ten behoeve daarvan zal een voorzie-
ning moeten worden getroffen om het vóórkomen ervan tijdig te signaleren (dus in het kader van vroege reïnte-
gratie alert er op te zijn), om een ade- quate diagnose te (doen) stellen en
om gerichte interventies te kunnen
doen. Deze diagnoses en interventies zullen er niet alleen op gericht moe-
ten zijn om de individuele werknemer te ondersteunen maar ook om de
arbeidssituatie te doorgronden in
geval sprake is van een onderliggend arbeidsconflict en om daartoe ade-
quate advisering / mediation in te kunnen zetten.
Pakketeisen
– In het verband van hierboven reeds aangegeven activiteiten rond vroege
reïntegratie en advisering moet, meer dan nu het geval is, specifieke des-
kundigheid ingezet worden in het geval van psychische arbeidsonge-
schiktheid (in het bijzonder in samen- hang met een arbeidsconflict).
– De arbodienst zal daartoe eigen
deskundigheid inzetten danwel (en in het bijzonder) samenwerken met een nog in te richten of aan te zoeken
branchefaciliteit voor mediation
Trainingen
De arbodiensten zullen op nader van- uit het arboconvenant aan te geven
onderwerpen en in onderling overleg trainingen verzorgen of daaraan mee- werken.
De nu volgende onderwerpen in het
arbopakket worden ongewijzigd over- genomen uit het huidige dienstverle- ningspakket van de arbodiensten:
Arbeidsgezondheidskundig spreekuur
/ Arbo spreekuur Werkplekonderzoek
Speciale keuringen / aanstellingskeu- ringen
Ergonomisch advies ver- en nieuw- bouw
Bedrijfshulpverleningsplan (BHV) opstellen
4.5.2 Implementatie dienstverlening
De in de vorige paragraaf omschre- ven ideaaltypische dienstverlening wordt door elk van de arbodiensten
vertaald in een aanbod aan hun eigen bedrijven. Dat aanbod zal de vorm
kunnen krijgen van een Grafimedia- arbopakket. Het aldus beschreven
aanbod met bijbehorende prijsstelling
wordt in het najaar van 2001 ter toet- sing voorgelegd aan de BBC. Deze
zal daaraan per arbodienst danwel (groot)bedrijfscontract convenant- goedkeuring kunnen verlenen.
Indien goedkeuring is verkregen zal de arbodienst het (eigen) pakket
namens het arboconvenant kunnen aanbieden aan haar klanten. Deze wordt aldus in overweging gegeven daaraan deel te nemen, mede in het licht van de bijbehorende landelijke
afspraken en overeengekomen verant- woordelijkheden.
Met behulp van een parallelle voor- lichtingscampagne (zie hoofdstuk 6
communicatie) in het najaar van 2001 zal vanuit het arboconvenant en in
samenwerking met de arbodiensten aan de bedrijven in de branche wor- den uitgelegd wat de achterliggende
overwegingen, voorzieningen en voor- delen zijn. Hierin zal overigens wor-
den samengewerkt met de verzeke-
raar, bijvoorbeeld in termen van een andere prijsstelling voor bijbehorende verzekeringen indien bedrijven van de nieuwe diensten gebruik maken.
Doelstelling is om per 1/1/2002 een
substantieel deel van de bedrijven een overstap te laten maken naar een
‘convenantwaardig’ arbopakket.
Voorts zal er in de loop van het
arboconvenant gepoogd worden een migratie van de overige ondernemin- gen te bewerkstelligen.
In de periode dat naar het arboconve- nant is toegewerkt is een begin
gemaakt met het testen van het pak- ket-met-voorzieningen. Deze test vindt mede plaats in het kader van de pilot met vroege reïntegratie, die per 1 juli gestart is. De resultaten van deze test worden in de campagne en de voor- lichting meegenomen.
Hoofdstuk 5 Arboinfrastructuur
5.1 Inleiding
De BBC heeft gekozen als branche de regie te willen nemen bij het aanpak- ken van de arbeidsrisico’s en bij het
van de grond krijgen van vroege reïn- tegratie / ketendienstverlening gedu-
rende de komende vier jaar. Ter ondersteuning van de implementatie is het daartoe wenselijk de arboinfra-
structuur verder uit te bouwen om op succesvolle wijze de landelijk benodig- de voorzieningen en projecten te ont- wikkelen en ondersteunen.
Per arbeidsrisico’s en voor vroege reïntegratie / ketendienstverlening
geven wij in dit hoofdstuk aan welke inspanningen hiervoor nodig zijn en
tot welke resultaten dit zal moeten lei- den.
5.2 Arbeidsrisico’s Werkdruk en RSI
Projectorganisatie Werkdruk / RSI
Om gedurende de vier jaar van het arboconvenant zoveel mogelijk bedrij- ven geconcentreerd en resultaatgericht met de instrumenten werkdruk/RSI aan de slag te krijgen is het wenselijk om een specifieke projectorganisatie
op te zetten. Ten eerste zal ondersteu- ning en coördinatie plaats moeten vin- den bij de ontwikkeling van de beide beoogde instrumenten.
Vervolgens zal in het kader van de projecten werkdruk/RSI gerichte
voorlichting aan de ondernemingen moeten worden gegeven, zal de coör- dinatie moeten plaatsvinden van de
werkdruk/RSI-projecten die binnen de ondernemingen plaatsvinden, zal
ondersteuning en coaching bij die pro- jecten moeten worden georganiseerd. Specifiek dient aandacht te worden besteedt aan de richtlijn vroege reïnte- gratie.
5.3 Arbeidsrisico OPS
Coördinatie OPS activiteiten
Gedurende de vier jaar van het arbo- convenant zullen de activiteiten op
OPS gebied vanuit de landelijke pro- jectorganisatie worden gecoördineerd. Het betreft hier het interpreteren van nog te voltooien onderzoeken, de ver- taalslag naar de praktijk, het voorbe- reiden en coördineren van de monito- ring onderzoeken in bepaalde
subsectoren en het coördineren van de ontwikkeling van benodigd voorlich- tingsmateriaal. Gezien de kennis, ervaring en deskundigheid die reeds in de branche aanwezig is zou nu al
gekozen kunnen worden voor het neerleggen van de projectcoördinatie
in handen van de branche. De tijdelij- ke project organisatie (TPO, zie
hoofdstuk 7) wordt in dit geval voor het aandachtsgebied OPS bemenst
vanuit de branche. Het ligt voor de hand de afstemming met betrekking
tot voorlichting en deskundigheidsbe- vordering in het kader van OPS nauw af te stemmen met de andere thema’s.
5.4 Vroege reïntegratie / ketendienst- verlening
De BBC heeft zich in samenwerking met toeleverende partijen beraden
over de vraag hoe de beschreven dien- sten zo goed en zo resultaatgericht
mogelijk van de grond kunnen
komen. Daartoe zijn landelijke afspra- ken nodig en dienen gezamenlijke
projecten te worden opgezet. Indien deze centrale afspraken en voorzienin- gen zouden ontbreken is de kans aan- wezig dat de arbodienst het
pakket/aanbod met bedrijven niet zal kunnen realiseren.
De BBC heeft besloten de contracte- ring van het geheel te baseren op het
principe dat bedrijven individueel con- tracten (blijven) sluiten met de arbo- diensten. Zij ziet althans (nu) geen
noodzaak om bedrijven via een cen-
traal platform van arbodienstverlening te laten voorzien. Ook op het specifie- ke terrein van de vroege reïntegratie
bestaat (nog) geen aanleiding om aan te koersen op een centrale aansturing van individuele cases. Wel zal op zelf- de leest geschoeid van de cases de
voortgang en het resultaat worden verantwoord.
Hiertoe gaat de branche de Traject- Assistent inzetten (zie ook Hoofdstuk 4). Deze digitale / elektronische infor- matiedrager vormt in de eerste plaats de enige algemeen beschikbare stan- daard voor informatieoverdracht en werkstroombesturing op het terrein van vroege reïntegratie. In de tweede
plaats is de Traject-Assistent een voor uitvoerende professionals laagdrempe- lige internet-enabled informatiedrager waarmee de samenwerking tussen uit- voerenden, financiers en toezichthou- ders bevorderd wordt. In de derde
plaats maakt gebruik van de Traject-
Assistent het mogelijk actuele
management- en stuurinformatie op tafel te hebben.
Wij verwijzen naar separate documen- tatie over de Traject-Assistent.
Vanwege de beoogde implementatie ervan bij andere branches en (grote)
bedrijven wil de Grafimedia de moge- lijkheden onderzoeken om vis-à-vis
het Ministerie van SZW en de andere arboconvenanten als demonstratie-
branche te fungeren. In het kader
daarvan zou het Ministerie mogelijk willen bevorderen dat de regels van de Wet verbetering poortwachter niet
alleen voor de Grafimedia maar ook voor gebruik in andere sectoren in de
Traject-Assistent worden ingebouwd. Dit laatste zou een specifiek en breder project zijn waar in het kader van dit Plan van Xxxxxx niet verder op
wordt ingegaan.
De arbodiensten krijgen nadrukkelijk gelegenheid om de brancheambities elk met eigen invulling waar te
maken. Daar staat naast dat de bran- che danwel de partijen in het arbo-
convenant met de arbodiensten en de verzekeraar een aantal landelijke
afspraken overeenkomen. Deze lande- lijke overkoepelende afspraken heb-
ben betrekking op een deel van de financiering van de werkzaamheden en de resultatenmonitoring.
Deze zullen onder het regime van het arboconvenant namens de bedrijfstak worden opgepakt en ingevuld. Bij de resultatenmonitoring zal uitgegaan
worden van de door uitvoerenden met
/ op basis van de gegevensset van de Traject-Assistent vast te leggen data. Tevens zullen centrale voorzieningen respectievelijk ondersteunende activi-
teiten worden ontplooid om maximaal succes te waarborgen van de decen-
traal te ondernemen activiteiten.
5.5 Randvoorwaarden en gewenste resultaten
In paragraaf 4.3 omschreven wij onderdelen en gezamenlijke activitei- ten om het nieuwe pakket aan bedrij- ven duidelijk te maken. Op basis van dit nieuwe pakket zal een aantal
belangrijke randvoorwaarden en resul- taten bereikt moeten worden van de
landelijke aanpak. In het algemeen zal van de verbeterde arboinfrastructuur en van de gerichte aanpak van arbeidsrisico’s het volgende effect
moeten uitgaan:
– Het ziekteverzuim dient een half
procentpunt te dalen. Het dient dus in de komende vier jaar weer tot het niveau van 1997/1998 te dalen, ofwel met ten minste 10% ten opzichte van het percentage van 2000. Met name
gaat de aandacht daarbij uit naar het doen dalen van het langdurige ver-
zuim dat het gevolg is van psychoso- ciale problematiek en van andere arbeidsrisico’s. Daarbij zal de inzet worden beoogd van het instrument
‘vroege reïntegratie’. Tevens zullen de op de arbeidsrisico’s gerichte aanpak- ken bijdragen aan het te bereiken
resultaat.
– De jaarlijkse instroom in de WAO dient met ten minste 20% te dalen,
met een zwaartepunt op instroom als gevolg van psychische arbeidsonge-
schiktheid. Deze dient dus in vier jaar tijd (weer) tot ruim 600 af te nemen, waarbij ook met name aan vroege reïntegratie en de arbeidsrisico’s aan- dacht zal worden besteed. Het gevolg van deze doelstelling zal kunnen zijn dat de verhouding tussen instroom en uitstroom (weer) in gunstige zin
omslaat, waardoor de instroom klei- ner wordt dan de uitstroom. Naast de in ander verband overeen te komen
activiteiten, gericht op reïntegratie van WAO-ers, zal dat moeten leiden tot een substantiële vermindering van het WAO-probleem in de sector.
RIE, PAGO, verzuimgegevens
Deskundigheid op het terrein van
post-RIE advisering en RIE-updates bij de arbodiensten moet worden aan- gebracht c.q. vergroot. De
brancheRIE-tools moeten hierop wor- den aangepast met bij voorkeur mogelijkheid voor digitale vastlegging om RIE’s ook op branche niveau te
kunnen rapporteren en evalueren.
Er zal een aanpak/methode met werk- instructie moeten worden samenge-
steld om de arboadviseurs te bekwa- men en te ondersteunen bij het leggen van verbanden tussen RIE-updates en verzuimgegevens.
Gewenst resultaat:
– Het aantal RIE(-updates) dat per jaar op deze wijze minimaal moet worden gedaan zal moeten worden vastgelegd / gecontracteerd.
– Tevens zal er een verplichting moe- ten zijn tot periodiek branchegericht rapporteren over koppeling van
RIE/PAGO aan verzuimgegevens. Deze zal worden opgenomen in een landelijke afspraak/contract met de arbodiensten
Overleg op bedrijf, Informatie en Advisering
De arbodienst zal, waar deze ontbre- ken, moeten worden ondersteund en gestimuleerd om de kennis en advies- en interventievaardigheden richting de Grafimediaklanten op een hoog peil
te brengen. Bij voorkeur samen met KVGO Dienstencentrum.
Branchespecifiek voorlichtingsmateri- aal zal opgesteld of aangepast wor-
den, zodat de arboadviseur / bedrijfs- arts dat kan benutten ten behoeve van dergelijk overleg.
Gewenst resultaat:
– Deskundigheidsbevordering
Formats en instructies voor informa-
tieoverdracht moeten worden overeen- komen, zodat volgens bepaalde voor- schriften te werk kan worden gegaan. Voor vroege reïntegratiecases zullen deze formats en instructies onderdeel moeten worden van de (zogenaamde ‘views’ in de) Traject-Assistent. Dus zal de Traject-Assistent qua werk-
stroom, doorlooptijden en views moe- ten worden aangepast aan de situatie in de grafimedia-branche en moeten worden geïmplementeerd.
Verzuimmanagement en vroege reïnte- gratie
Om standaard het verzuim van zekere duur te laten leiden tot aanmaak en vervolgens starten van een reïntegra- tietraject is aansluiting gewenst van
XXXXX op Traject-Assistent. Ziekmeldingen verlopen momenteel reeds bij veel bedrijven via PLATO. De arbodiensten zullen op basis van PLATO-gegevens geïnitieerde reïnte- gratiewerkzaamheden per case op dezelfde informatiedrager moeten
gaan verantwoorden. De implementa- tie daarvan is een specifiek project,
waar de start reeds is voorzien.
De arbodienst moet op ondersteuning en cofinanciering door de verzekeraar en de uvi kunnen rekenen voor reïnte- gratiespreekuren, intakes en casema-
nagement en (deels) ook voor inter- venties. Hiervoor zijn onder meer
afspraken nodig met de directie van Gak/uwv. Standaard zou de arbo-
dienst daartoe over procedure/proto- col, coördinaten en kanalen moeten beschikken voor informeren en het
betrekken van de verzekeraar en uvi.
E.e.a. zal kunnen worden voorzien in de Traject-Assistent.
De Verzekeraar moet de verwachte
schadelastdaling globaal meetbaar en zichtbaar maken (ziektepolis, Pemba, WAO-hiaat, WAO 50+ en kop) en zal daartoe gebruik maken van met de Traject-Assistent verzamelde data.
Evt. zou ook in de uiteindelijke prijs per werknemer de betaling op te nemen zijn voor interventies voor vroege reïntegratie (tot zeker maxi- mum onder vastgestelde randvoor- waarden)
De arbodienst zal contractueel ver- plicht worden bij alle aangesloten
werknemers, met verzuim langer dan zes weken, een beargumenteerd reïnte-
gratieplan op te stellen. E.e.a. con- form de Wet Verbetering
Poortwachter. Gewenste taken kun- nen worden geïnitieerd door middel van de Traject-Assistent. Bovendien zal de arbodienst, waar dat nog ont- breekt, worden voorzien van richtlij-
nen, deskundigheid en doorverwijsop- ties ten aanzien van in het bijzonder de genoemde arbeidsrisico’s RSI en werkdruk en OPS. Gespecialiseerde instructies/trainingen zijn daarbij mogelijk wenselijk.
Gewenst resultaat:
– In de loop van het arboconvenant dient het aantal per jaar te voltooien vroege reïntegraties ongeveer 2000 te bedragen. Dat betekent dat in 2000 gevallen van (potentieel) langverzuim moet worden opgetreden door middel van zeer actieve verzuimbegeleiding, daadkrachtige en gerichte interventies en versnelde herplaatsingen in eigen
of ander werk.
De arbodienst moet ook op onder- steuning en cofinanciering door de uvi kunnen rekenen alsmede richting de Belastingdienst acties ondernemen.
Standaard zal de arbodienst aanvra- gen moeten (gaan) doen voor ‘status arbeidsgehandicapt’ en Farbo-moge- lijkheden moeten (kunnen) opsporen. Standaard zal de arbodienst daartoe over soepele procedures moeten kun- nen beschikken voor het vragen van
arbeidskundig advies en voor het aan- vragen van REA-subsidies.
Het management van bedrijven moet worden bekwaamd in het en in het nemen van eigen verantwoordelijkheid bij verzuimmanagement. Specifiek
gaat het hierbij om onderwerpen als fenomeen loondoorbetalingplicht, te realiseren besparingen, ondersteuning bij arbeidsconflicten / mediation. Bij voorkeur in de vorm van ondersteu- ning ter plaatse vanuit de arboteams van de arbodiensten of door een
gericht project in het kader van het arboconvenant. Eventueel (ook) met regionale workshops.
Diversen
Vanuit centraal niveau zal toezicht worden uitgevoerd en ondersteuning moeten worden geboden in de sfeer
van overkoepelende (prestatie)analyses en management rapportages, help- desk, ‘flying docters’ (arbeidsdeskun- digen om bedrijven snel te helpen bij
invullen van REA-formulieren, aan-
vragen voor uitkeringen, aanvragen
van korting WAO-basispremie), orga- nisatie van workshops, productie van voorlichtingsmateriaal, trainingen, zowel voor professionals als bedrijven. Er zal op diverse onderdelen sprake moeten zijn van goed omschreven resultaatgaranties en clausules. In
overweging wordt genomen om de door veel werkgevers verlangde hypo- theek in te bakken in de trant van ‘eerst presteren, dan betalen’. E.e.a.
krijgt beslag in het af te sluiten Service Level Agreement van branche en verzekeraar met de arbodiensten.
5.6 Implementatie
We komen tot de onderstaande geza- menlijke/overkoepelende activiteiten.
Deze zullen in het kader van het
arboconvenant ten uitvoer worden gebracht c.q. voortgezet. In belangrij- ke mate zal de ontwikkeling, organi- satie en implementatie van deze over- koepelende activiteiten plaats moeten vinden vanuit een tijdelijke project organisatie (zie hoofdstuk 6).
Service Level Agreement arbodiensten (najaar 2001)
Dit dient in onderling overleg overeen gekomen te worden op alle punten
waarop het arboconvenant zich qua concrete en kwantitatieve doelstellin- gen wil verbinden aan de arbodien-
sten. Het vormt tegelijkertijd de con- tractuele verankering van alle
afspraken die er met de arbodiensten zullen worden gemaakt. Op het
moment van ondertekenen van het
arboconvenant is een concepttekst aan de BBC voorgelegd voor akkoord.
Het akkoord zou in moeten gaan per 1/1/2002 als ook de nieuwe arbocon- tracten met individuele bedrijven
ingaan.
Informatievoorziening vroege reïntegra- tie (tweede helft 2001)
De branchevoorziening voor ziek/her- steldmeldingen (en ander administra- tief gemak) PLATO enerzijds en Traject-Assistent anderzijds dienen
qua systeem te worden gekoppeld. De Traject-Assistent dient bovendien qua werkstroom/views/doorlooptijden
ingericht te worden conform de in de Grafimedia overeengekomen proces- gang en verantwoordelijkheden. E.e.a. dient zo spoedig mogelijk na 1/1/2002 operationeel te zijn.
Protocol vroege reïntegratie (najaar 2001)
De BBC wenst de arbodiensten voor- alsnog in hoge mate de vrijheid te geven om met de in eigen huis ingere- gelde aanpak van vroege reïntegratie aan de slag te gaan. Dat staat ook al
centraal in de pilot die begon op 1 juli jl. Dit houdt concreet in dat de arbo- diensten een verschillende inhoudelijke aanpak zullen kunnen hanteren ten
aanzien van de wijze waarop werkne- mers worden begeleid en ten aanzien van de partijen die zij inschakelen voor interventies.
Niettemin bestaan er voor de fiatte- ring van voorgestelde trajectplannen
uniforme afspraken en ook zal caseaf- hankelijke (voortgangs)informatie op uniforme wijze via de Traject- Assistent worden vastgelegd en over- gedragen aan anderen. Deze zaken vragen om een lichtvoetig protocol met handleiding aan professionals die in de grafimedia-branche werken.
Ongetwijfeld zal daar ook voorlich- ting over plaats moeten vinden.
Gak/uwv (najaar 2001)
Met deze partij zal bij voorkeur een maatwerkaanpak overeen moeten
worden gekomen. Onderdeel daarvan: aanwijzen Grafimedia-arbeidsdeskun- digen / teams van Gak, mogelijkheid tot arbeidskundig consult, een proce- dure voor snelle aanvraag van REA- subsidies incl standaard bezwaar- schriften. Hiertoe zal overleg worden
gevoerd met de directie van Gak/uwv.
Inrichten Helpdesk (najaar 2001) De toerusting van een helpdesk zal onderdeel vormen van de tijdelijke
projectorganisatie voor het arbocon- venant. Inrichting en aansturing zijn onderwerp van gesprek. De helpdesk zal in de aanvangsfase van het arbo- convenant in het bijzonder dienst
doen voor vragen van werkgevers en werknemers over het nieuwe pakket en de dienstverlening en voor vragen vanuit de arbodiensten rond individu- ele cases. In de tweede plaats zal de mogelijkheid om zgn. ‘flying docters’- teams7 (van onder meer arbeidsdes-
kundigen) in te laten schakelen onder- deel vormen van de diensten van de helpdesk. Tevens zal de helpdesk voorzien c.q. krijgt deze een rol in een bedrijfstakaanpak voor het aanpak- ken van arbeidsconflicten / mediation. Daartoe zal een aanpak worden ont- wikkeld in nauwe samenspraak met
reeds in de branche aanwezige instan- ties.
Overwogen zal worden om deze help- deskfunctie op den duur onderdeel te laten vormen van het reguliere voor-
lichtingsapparaat van de brancheorga- nisatie en/of de vakbonden. De inten- tie is dan ook om de functie in de
loop van het arboconvenant aan deze reguliere partijen over te dragen.
Voorlichting (najaar 2001)
Voor zowel werkgevers als werkne- mers zal vanuit het arboconvenant
gericht materiaal worden opgezet dan- wel aangepast. Ook zullen gezamenlij- ke voorlichtingsbijeenkomsten worden georganiseerd, zowel over het arbo- convenant als geheel als over de afzonderlijke daarin voor individuele bedrijven benoemde onderdelen. Voor een nadere uitwerking van deze activi- teit wordt verwezen naar hoofdstuk 7.
Instrumentontwikkeling (najaar 2001 – winter 2002)
De veronderstelde toepassing van een branche- en convenantspecifieke RIE en PAGO betekent dat de nu beschik- bare instrumenten moeten worden geactualiseerd. Ook zal een RIE-check voor kleine bedrijven worden ontwik- keld of aangepast. Een methodiek
voor koppeling van RIE, PAGO en verzuimdata moet worden opgezet en getest.
De BBC wil deze ontwikkelingen
coördineren en de implementatie en
toepassing van de resultaten bevorde- ren. Hiertoe worden gerichte opdrach- ten verstrekt.
Trainingen (2002 - 2003)
De medewerkers van arbodiensten die voor de Grafimedia werken zullen
moeten worden bekwaamd over het van hen verwachte Post-RIE-advies- werk en over de van hen en hun
teams gevraagde RIE-PAGO-verzuim vergelijkingen. In deze trainingen zul- len de aangepaste instrumenten (zie
hiervoor) centraal staan. Ten dele en voorzover de noodzaak daartoe wordt ‘veroorzaakt’ vanuit het arboconve-
nant treft het convenant daartoe bud- gettaire voorzieningen.
Er is in Hoofdstuk 3 reeds aangege- ven dat de trainingen waar mogelijk
gekoppeld zullen worden met de voor OPS benodigde deskundigheidsbevor- dering. Voorts verwachten wij dat
vanuit het arboconvenant medewer- king zal moeten worden verleend aan
de ontwikkeling binnen arbodiensten van de advies- en interventievaardig- heden van in de Grafimedia actieve professionals. Deze trainingen zouden vanuit de arbodiensten wellicht in een programma van totaal 2 jaar kunnen worden georganiseerd, waaraan uit- eindelijk 100% van de brancheprofes-
sionals deelneemt. Toezicht op deelna- me van bij de branche betrokken professionals zal via certificaten en via de bedrijven en hun arbocontracten
worden bevorderd.
Rapportages (voorbereiden: winter 2002)
In het kader van het arboconvenant zullen periodieke managementrappor- tages worden opgesteld. Ook zal jaar- lijks een brancherapport worden ver- vaardigd waarin over de werking en het effect van het arboconvenant als geheel uitspraken worden gedaan.
Onderdeel van de in het voorliggende kader te rapporteren zaken vormt een steeds actueel overzicht van aantallen, voortgang alsmede kosten/baten van de vroege reïntegraties. Voor dit doel zal een aanpak worden vastgesteld
over de op sleutelindicatoren en lan- delijk te rapporteren kengetallen.
Trainingen (2002 – 2004)
In de loop van het arboconvenant zal richting groepen werkgevers voorzien worden in trainingen / workshops,
o.m. op het terrein van verzuimma- nagement. Het ontwerpen van het daartoe strekkende aanbod vormt
onderdeel van het arboconvenant. De uitvoering ervan zou zelfvoorzienend en kostendekkend moeten zijn
Hoofdstuk 6 Tijdelijke projectorgani- satie
6.1 Inleiding
Voor de duur van het arboconvenant vinden uiteenlopende werkzaamheden plaats waar een centrale aansturing en coördinatie voor nodig zijn. Wij ver- wijzen naar de voorgaande hoofdstuk- ken en ook naar het navolgende
hoofdstuk over communicatie en
voorlichting. De BBC wil daartoe een tijdelijke projectorganisatie (TPO) opzetten.
De intentie is om de centrale coördi- natie vanaf de aanvang van het arbo- convenant niet (geheel) in handen van een externe partij te leggen. Doel-
stelling is om in de loop van het arbo-
convenant de daarbij benodigde expertise overgedragen te laten wor- den aan vaste staf van nu reeds in de
branche aanwezige instanties, dus aan de brancheorganisaties en vakbonden. Om deze reden wordt in overweging genomen om de TPO vanaf datum
convenant, naast externe deskundig- heid, ook te laten bemensen door één
of meer medewerkers van deze instan- ties.
6.2 Structuur tijdelijke projectorganisa- tie
De structuur van de TPO borduurt in belangrijke mate voort op de werkwij- ze zoals die reeds in de Intentiefase is ontstaan. De BBC heeft in haar verte- genwoordigd werkgevers, werknemers en het ministerie van sociale zaken aangevuld met de externe procesbege- leider. Zij stuurt de TPO aan. Ten behoeve van de uitwerking en imple- mentatie worden BBC en de TPO
ondersteund door de commissie keten- dienstverlening (vertegenwoordigers
arbodiensten en verzekeraar), de com- missie OPS (deskundigen oplosmidde- len) en de commissie communicatie.
In schema kan dit als volgt worden samengevat:
6.3 Coördinatie en ondersteuning bij implementatie Plan van Aanpak
De TPO wordt geacht projectmatig te werk te gaan en zal dus qua project- management goed toegerust moeten
zijn. De eerste taak voor de TPO zal zijn om een specifiek projectplan op te bouwen voor al haar activiteiten,
daartoe op onderdelen benodigde samenwerking aan te gaan met
bestaande partijen en dit geheel aan de BBC voor te leggen. Het project- plan dient gedetailleerd uit te lijnen welke activiteiten zullen worden
ondernomen door wie, per wanneer
en met welk budget. Het voorliggende Plan van Aanpak zal daarvoor de
basis zijn. De BBC kan vervolgens met dit projectplan toetsen of de
opdracht van de TPO naar behoren wordt uitgevoerd.
Voorts bestaan de belangrijkste taken voor de TPO op het gebied van coör- dinatie en ondersteuning bij de imple- mentatie van het Plan van Xxxxxx uit de volgende zaken:
– Coördinatie instrumentontwikke- ling: werkdruk/RSI, OPS-projecten,
RIE update, RIE-verzuim instrument, trainingen
– Coördinatie uitvoering
werkdruk/RSI projecten met hand- boekmethode en zelfscanmethode
– Inrichting en implementeren arbo- contractering, vroege reïntegratie en monitoring daarvan
– Inrichten/realiseren Helpdesk incl. mediation
– Overall monitoring arboconvenant
– Communicatie en voorlichting
– Opbouwen van overkoepelende informatiestructuur / datamodel
We onderscheiden enkele hoofdfasen en zwaartepunten daarbinnen
Periode 2001 - 2002
In deze periode vindt ontwikkeling
van de instrumenten plaats en wordt de implementatie daarvan gecoördi- neerd. Het arboconvenant wordt met al zijn onderdelen ‘in de lucht gezet’. Dit betekent onder meer ook imple- menteren van het Grafimedia arbo- pakket bij zoveel mogelijk onderne- mingen. Impliceert tevens opbouwen van de helpdesk Grafimedia.
Voorlichting en communicatie vanuit TPO over integrale aanpak aan werk- gevers / werknemers en via sociale
partners, arbodiensten en verzeke-
raar(s). Tevens opzetten van informa- tiestructuur / datamodel op basis van de nu beschikbare bronnen en op
basis van de nieuw in te richten infor- matievoorzieningen.
Periode 2003 – 2004
Verder ontwikkelen van kennis- en
monitoring functie binnen de branche.
Eerste resultaten op basis van de
implementatie van het eerste jaar van het convenant, evaluatie en evt. bij-
stelling van de gekozen aanpak op de onderscheiden arbeidsrisico’s.
Voortgaande implementatie, commu- nicatie en voorlichting gericht op zo groot mogelijke participatie van
bedrijven en werknemers uit de bran- che.
Periode 2005
Monitoring, evalueren en rapporteren van het Arboconvenant Grafimedia.
Bij de invulling van het implementa- tietraject door de TPO zal gebruikt
worden gemaakt van een externe par- tij. Bedoeld is hierbij vooral het eerste jaar bij ontwikkeling en implementa-
tie ondersteund te worden om een ‘going concern’ op te leveren zodra de organisatie is ingeregeld. Gezien
het belang van een goede overdracht aan en inbedding van de ontwikkelde expertise in de grafimedia-branche is het wenselijk om reeds vanaf imple- mentatie van het arboconvenant te
starten met het inrichten van een
vaste staf binnen nu reeds in de bran- che aanwezige instanties (brancheor- ganisatie en evt. vakbonden).
Gedurende de periode 2001 – 2005 zou de ingeschatte tijdsbesteding
benodigd voor de implementatie van het arboconvenant en de respectieve- lijke bijdrage van de externe partij
versus de branche zich kunnen ont- wikkelen zoals in de grafiek aangege- ven is. Een externe bijdrage bij aan- vang van het arboconvenant van
gemiddeld vijf dagen per week kan aldus afnemen tot één dag per week
in het laatste jaar van het convenant.
Grafiek: inzet tijdsbesteding TPO met onderscheid naar externe partij versus branche inbreng
7.3 Doelgroepen en actoren in de graf- imedia-branche
De actoren in de bedrijfstak kunnen met het oog op communicatie, des- kundigheidsbevordering en voorlich-
ting onderscheiden worden in primai- re, secundaire en intermediaire
doelgroepen. Achtereenvolgens wordt een korte omschrijving van deze doel- groepen en de specifieke invalshoek
die belangrijk is voor de communica- tie met deze doelgroep.
Hoofdstuk 7 Communicatieplan
7.1 Inleiding
Met de benoeming van de verschillen- de actoren in de bedrijfstak en de
wijze waarop deze benaderd dienen te worden, kan het communicatieplan
van het arboconvenant worden xxxx- xxxx met activiteiten en te ontwikke- len middelen die ter ondersteuning
van de deskundigheidsbevordering gewenst zijn.
Allereerst omschrijven we de actoren waar we in de branche mee te maken hebben. Per doelgroep van actoren
geven we specifiek aan waar de com- municatie binnen deze groep op
gericht zou moeten zijn. In de speci-
fieke opzet en aanpak binnen de graf- imedia-branche wordt duidelijk
gemaakt op welke wijze de communi- catie, deskundigheidsbevordering en voorlichting gewenst is.
Deskundigheidsbevordering is te zien als ‘opleiding en training’, en voor-
lichting staat daarvan meestal los.
Wij brengen in dit hoofdstuk echter geen onderscheid aan in de behande- ling van beide.
7.2 Doelstelling
De deelnemers aan het arboconve-
nant zijn zich er van bewust met het kiezen van de activiteiten en bij de
allocatie van de middelen per doel-
groep rekening te moeten houden met drie achterliggende doelen:
1. vergroten bewustwording door informatie te verstrekken
2. bewerkstelligen van noodzakelijke structurele veranderingen
3. deskundigheidsbevordering van de verschillende actoren betrokken bij
het convenant
Ad. 1.) In navolging van de bewust- wording bij de convenantpartijen in de achterliggende intentiefase dient
deze verder te worden doorgetrokken naar de werkgevers en werknemers in de bedrijfstak. Ofwel de doelgroep
waar het uiteindelijk allemaal om
begonnen is. Ter voorbereiding op de convenantafspraken is hier al in de
vorm van een brochure voor de werk- gever en werknemers aan gewerkt en hebben de convenantpartijen ook op basis van de bouwstenen communica- tie hun achterbannen geregeld op de hoogte gesteld van de ontwikkelin- gen.
Ad 2.) Verder dan bewustwording (zie vorige punt) zal sprake moeten
zijn van concreet tot stand te brengen veranderingen voor wat betreft opvat- tingen van betrokkenen en voor wat betreft structuren en processen binnen de bedrijven
Ad. 3.) In de fase van de implementa- tie van het arboconvenant komt het
aan op professionele voorlichting en deskundigheidsbevordering. Het is wenselijk deze via de Tijdelijke
Project Organisatie (zie vorige hoofd- stuk) te laten lopen die alle actoren en partijen met een eigen specifieke
invalshoek benadert en voorziet van informatie en deskundigheid ter
bevordering van de arbo- en verzuim- zorg in de bedrijfstak.
Primaire doelgroepen
De primaire doelgroepen bestaan uit werkgevers en werknemers, uitvoeren- de instanties als arbodiensten, inter- ventiebedrijven, trainingsinstituten en samenwerkende instanties als Gak,
verzekeraar en onderzoeksinstituten.
Werkgevers
De communicatie is gericht op het uitdragen van zowel het maatschap- pelijke als economische belang van goede arbeidsomstandigheden voor de continuïteit van het bedrijf op de korte en lange termijn. Dit wordt
bereikt door het herkenbaar commu- niceren van de diverse mogelijkheden en activiteiten in het kader van het
arboconvenant die op (sociaal en financieel) verantwoorde wijze bij
kunnen dragen aan de realisatie van een goed arbo- en verzuimbeleid in het bedrijf. Eén daarvan is het
Grafimedia arbocontract dat men met zijn arbodienst zal kunnen afsluiten.
In de huidige krappe arbeidsmarkt zouden bedrijven zich aangetrokken
moeten voelen tot het (doen) regelen van een goede arbozorg gezien het
gunstige effect op de concurrentie / aantrekkingskracht van het bedrijf.
Werknemers
De communicatie is gericht op het uitdragen van het belang van goede arbeidsomstandigheden door het
communiceren van de mogelijkheden en activiteiten waar de werknemer
zijn kennis mee kan vergroten op het gebied van werkdruk/RSI en oplos- middelen maar vooral ter voorko-
ming en tijdig ingrijpen bij het ont- staan van langdurig verzuim.
Expliciet dient hierbij de OR als wet- telijke vertegenwoordiger betrokken
te worden of de personeelsvertegen- woordiging.
Uitvoerende en samenwerkende instan- ties
De communicatie is gericht op voor- lichting en deskundigheidsbevordering door het aanreiken van materialen en instrumenten gericht op de specifieke arbeidsomstandigheden in de bran-
che. Dit stelt de professionals in de gelegenheid hun kennis te vergroten ten behoeve van het uitvoeren van
hun functie voor werkgevers en werk- nemers in de bedrijfstak.
Secundaire doelgroepen
De secundaire doelgroepen bestaan uit organisaties als overheid, oplei- dingsinstituten en de toeleverende
industrie. In het geval van
Grafimedia zijn dat onder andere
organisaties als GOC, specifieke trai- ningsinstituten en evt. leveranciers
drukpersen, inkten, papier en ICT- apparatuur.
Via deze doelgroepen en door hun directe of indirecte invloed op de arbeidsomstandigheden kunnen de
arbeidsomstandigheden in positieve zin worden beïnvloed. Naast het
informeren (en daarmee beïnvloeden) van deze doelgroepen zouden zij de TPO voor het arboconvenant moeten leren beschouwen als het centrale
kennis- en informatiecentrum van arbo- en verzuimzorg in de bedrijf- stak.
Intermediairen
De intermediairen zijn een belangrijke doelgroep via welke de primaire en
secundaire doelgroepen ook bereikt kunnen worden. De convenantpartij-
en vormen de belangrijkste schakel en fungeren als ‘doorgeefluik’ voor de
informatieoverdracht en het uitdragen van de bedrijfstakactiviteiten. Ook de
Figuur: Overzicht actoren in de bedrijfstak
De belangrijkste doelgroepen die met het oog op deskundigheidsbevordering en voorlichting in de bedrijfstak beoogd worden en hun aantallen zijn in
onderstaande tabel samengevat.
Doelgroep Aantal mensen
Primaire doelgroepen
- Werkgevers (waarvan 2900 via KVGO en VKGO) 4.000
- Werknemers (waarvan 30.000 via FNV KIEM en CNV Diensten- 60.000 bond)
- Uitvoerende instanties 250
(arbodiensten ArboNed, Arbo Unie, AGG, interventie- bedrijven)
- Samenwerkende instanties 75
(bestuurs / commissieleden, GAK, verzekeraars, GOC)
Secundaire doelgroepen
- Overheid 25
- Opleidings- en trainingsinstituten 50
- Toeleveranciers drukpersen, inkten, papier 150
Intermediairen
- Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx 0
- Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx 2
- Vak- en arbo pers 150
- uitvoerende overheidsinstanties (Arbeidsinspectie e.a.) 100
verwijsfunctie naar het kennis- en
informatiecentrum kan via deze doel- groep in belangrijke mate vervuld
worden. Naast de organisaties zijn de vak- en arbopers, (beroeps)verenigin- gen en uitvoerende overheidsinstan- ties (Arbeidsinspectie e.a.) belangrijke intermediairen.
7.4 Plan van aanpak met concrete activiteiten
In de hoofdstukken 2, 3, 4 en 5 is
voor de verschillende thema’s van het arboconvenant reeds besproken welke concrete activiteiten zullen worden
ontplooid. Daar waar gesproken
wordt van instrumentontwikkeling, deskundigheidsbevordering en voor-
lichting gekoppeld aan één specifieke activiteit is aldaar voorzien in aan-
dachtspunten op het gebied van voor- lichting en communicatie. De con-
creet te benoemen activiteiten die
onderdeel uit maken van dit hoofd- stuk beslaan de integrale of aanvul-
lende activiteiten die in het kader van het arboconvenant ontwikkelt en
geïmplementeerd dienen te worden.
Deskundigheidsbevordering via Helpdesk, regioadviseurs KVGO
Gedurende de Intentiefase van het
arboconvenant hebben de convenant- partijen vanuit een ingestelde commu- nicatiecommissie reeds aandacht
besteedt aan de procescommunicatie
en bewustwording in grafimedia- branche. Dit heeft reeds geleid tot voorlichtingsmateriaal waarbij een
xxxxxxxxxxxx is gekozen die het uit-
gangspunt zal gaan vormen voor alle communicatieve uitingen die in het
kader van het arboconvenant plaats zullen gaan vinden. Als communica- tieve uiting wordt hierbij ook
gebruikt gemaakt van het speciaal daarvoor ontwikkelde logo voor
arboconvenanten van het ministerie van SZW.
Naast ondersteunend materiaal ligt op het gebied van voorlichting en deskundigheidsbevordering een
belangrijk taak weggelegd voor de
Helpdesk. Deze vormt de spin in het web voor de betrokken partijen in de grafimedia-branche. De inrichting en wijze van aansturen is onderwerp van gesprek.
Voorlichtingsmateriaal
Algemene brochures werkgever en werknemer
In de Intentiefase van het
Arboconvenant Grafimedia is beslo- ten om ter bevordering van bewust- wording bij de primaire doelgroep van werkgevers en werknemers reeds een tweetal voorlichtingsbrochures te ontwikkelen waarin werkgever en
werknemers worden aangesproken vooruitlopend op het convenant. In de brochures worden feiten en tips
weergegeven van de reeds bestaande (wettelijke en contractuele) mogelijk- heden die vaak onbenut blijven
omdat men die niet kent of omdat men deze niet van zijn arbodienst te horen krijgt.
Brochure arbocontractering en uitgave populaire versie Arboconvenant Grafimedia
In vervolg hierop is op initiatief van de communicatie commissie ook
voorzien in een brochure arbocon- tractering voor werkgevers en een populaire uitgave van de tekst van
het arboconvenant ter ondersteuning van de voorlichtingscampagne die na ondertekening van het arboconvenant richting werkgevers en werknemers
plaats zal moeten gaan vinden.
Gericht voorlichtingsmateriaal zal
worden samengesteld op basis van de instrumenten op het gebied van werk- druk / RSI / OPS.
Materiaal bij zelfscan werkdruk / RSI
Aan werkgevers zal het voorlichtings- materiaal ondersteunend moeten zijn aan de zelfscan werkdruk / RSI, inclusief voorbeelden. Tevens over de mogelijkheden van (doelgroepgerich- te) bemiddeling.
Brochure ventilatie in het kader van beheersen gebruik oplosmiddelen
Ondersteunend ten behoeve van
beheersen gebruik oplosmiddelen ten behoeve van werkgevers.
Handboek arboconvenant
In de Intentieverklaring wordt de suggestie gedaan om aan bedrijven
een handboek ter beschikking te stel- len over het arboconvenant.
Onderzocht zal worden of het zinnig en doenlijk is een convenantmap samen te stellen die als ‘huisvesting’ dienst kan doen voor alle informatie die de bedrijven al doende tot zich
zullen krijgen, waaronder brochures, handleiding(en), brieven, agenda’s,
etc.
Voorlichtingsbijeenkomsten en trainin- gen
Voorlichting en training werkgevers en werknemers
Naast gericht voorlichtingsmateriaal zullen gezamenlijke voorlichtingsbij- eenkomsten worden georganiseerd, zowel over het arboconvenant als
geheel als over de afzonderlijke daar- in voor individuele bedrijven te
benoemen onderdelen.
Voor werkgevers:
– nieuw pakket vroege reïntegratie en ketendienstverlening (najaar 2001)
– introductie en implementatie instru- menten werkdruk / RSI (vanaf 2002)
– verzuimmanagement (2002 – 2004)
Voor werknemers:
– algemene bijeenkomsten over arbo- convenant als geheel (najaar 2001)
– specifieke thema’s voor doelgroepen (2002-2004)
Voorlichting en training ledenservices en KVGO adviseurs Grafimedia Ledenservice en regionale adviseurs maar ook de bestuurders van de ver- schillende partijen vormen bij de implementatie een essentiële schakel voor de bewustwording, het creëren van draagvlak bij bedrijven en werk- nemers om met de thema’s van het
arboconvenant aan de slag te gaan.
De vertegenwoordigers van de conve- nantpartijen zullen voortdurend op de hoogte moeten worden gehouden
over de stand van zaken van concrete activiteiten, de ondersteunende mate- rialen incl. reguliere voorlichtingsses- sies.
Voor helpdesk, KVGO adviseurs en ledenservice (KVGO, NDP, FNV
KIEM, CNV Dienstenbond):
– Deelname aan voorlichtingsbijeen- komsten voor werkgevers of werkne- mers
– Specifieke thema’s als arbodienst- verlening, vroege reïntegratie
– Opleiden van ‘flying doctors’-teams (van arbeidsdeskundigen) en verwijs- deskundigheid op het gebied van arbeidsconflicten
Deskundigheidsbevordering arbodien- sten (2002 - 2003)
De communicatie is gericht op voor- lichting en deskundigheidsbevordering door het aanreiken van materialen en instrumenten gericht op de specifieke arbeidsomstandigheden in de bran-
che. Dit stelt de professionals in de gelegenheid hun kennis te vergroten ten behoeve van het uitvoeren van
hun functie voor werkgevers en werk- nemers in de bedrijfstak.
Voor arboprofessionals:
– algemene voorlichting activiteiten grafimedia-branche, incl. protocol
vroege reïntegratie / Grafimedia arbo- pakket
– workshop instrument gebruik
(werkdruk/RSI, RIE-PAGO-verzuim aanpak, OPS)
– advies- en interventievaardigheden brancheprofessionals
Ondersteunde voorlichtingsmiddelen Bestaande communicatiemiddelen
Gedurende de intentiefase is voor
communicatie over de bedrijfstakaan- pak van de BBC / STG gebruik
gemaakt van de bestaande media en middelen die door de verschillende betrokken partijen worden gebruikt.
Een inventarisatie en analyse van
deze middelen heeft opgeleverd dat per betrokken partij globaal de vol-
gende media en middelen beschikbaar zijn:
– Maandelijks periodiek
– Kwartaal uitgaven
– Gerichte nieuwsbrieven en informa- tie (per individu / bedrijf)
– Jaarverslagen / congresstukken
– Internet site
Het blijft zeer gewenst van de midde- len van de convenantpartijen gebruik te blijven maken gezien het feit dat
deze de directe verbinding vormen
met de primaire doelgroepen (werkge- vers en werknemers) van het conve-
nant.
Vak- en arbopers
Als ondersteuning van de concrete
activiteiten in het kader van het arbo- convenant voor voorlichting en des-
kundigheidsbevordering zal naast het gebruik van de middelen van de con- venantpartijen meer gebruik worden gemaakt van de vak- en arbopers.
Naar mate vanaf de start van het convenant de invulling concreter wordt zal de belangstelling voor
publicaties over de activiteiten ook toenemen.
Website Arboconvenant Grafimedia
In het kader van de zelfscan werk-
druk / RSI voor de kleinere bedrijven wordt gedacht aan het toegankelijk maken van het instrument via inter- net. In combinatie met deze faciliteit zou bekeken kunnen worden op welke wijze via deze ingang een bre- dere communicatie plaats kan vinden over de activiteiten en resultaten die met het convenant bereikt worden.
Via de internet sites van de conve- nantpartijen zouden bezoekers op
deze wijze geattendeerd kunnen wor- den op het bestaan van deze site.
1 Handboek Psychosociale Arbeidsbelasting en Werkstress, Arboconvenant GGZ, SKB/DEXIS Arbeid, Amsterdam 2001.
2 Zie met name Flexibiliteit in Balans, Gouds- waard, A. c.s., Hoofddorp, 2000.
3 Stand der wetenschap: een inventarisatie van maatregelen om werkdruk en werkstress te voorkó- men of terug te dringen. SKB en XXX, 0000.
4 Geldt voor een deel van de informatie alleen voor die bedrijven die geen PLATO-aansluiting hebben en die die informatie dus nog niet automatisch aanleveren. Geldt voor alle bedrijven als het gaat om reïntegratieplannen/reïntegratieverslagen.
5 Vangnet: werknemers die verzuimen vanwege zwangerschap / orgaandonatie; Xxxxx: gevallen waarin de werknemer reeds eerder een WAO-uitke- ring genoot; Regres: gevallen waarin de schade op een derde te verhalen is.
6 Deze eis is vergelijkbaar met de afspraak om voor onderling postverkeer enveloppen van
bepaald formaat te gebruiken en daarin minimaal de onderling afgesproken informatie onder te bren- gen. Of de arbodiensten de inhoud ervan wel of niet geautomatiseerd willen koppelen aan hun interne informatiesystemen is aan hen om te beoor- delen.
7 Dit is een werktitel. De term ‘docters’ suggereert teveel dat alleen artsen zouden worden ingezet, ter- wijl beoogd wordt om met name arbeids- deskundigen in te zetten.