Studiewijzer voor studenten Algemene Professionele Vorming (APV)
Studiewijzer voor studenten Algemene Professionele Vorming (APV)
AOS NoordOost‐Brabant Module 3: Professionele Ontwikkeling
VT/DT: voltijd
Cohort: 2017
Vakcode: G16P03
Credits: 1
Inhoudsopgave
Pag.
1. Beschrijving van de module 3
2. Toetsing en beoordeling 5
3. Beschrijving eindopdracht 7
4. Bijeenkomsten Professionele Ontwikkeling 9
• De persoon van de leraar 9
• De leraar als rolmodel 10
• Motivatie voor het beroep 11
• De professional als zelfsturende leraar 12
5. Literatuurlijst 13
Bijlage 1: Hulpvragen t.b.v. het beschrijven van betekenisvolle ervaringen 15
Bijlage 2: G‐schema 16
Bijlage 3: Beoordelingsrubric 17
1. Beschrijving van de module
Tijdens de OS‐A heb je waarschijnlijk ervaren dat je als docent een ‘duizendpoot’ moet zijn. Je geeft niet alleen maar lessen maar je hebt daarnaast nog verschillende andere taken en rollen. Het beroepsbeeld van ‘de docent’ wordt steeds vager omdat deze afhankelijk is van allerlei factoren bijvoorbeeld de visie van de school waar je werkt, het vak dat je geeft of het schooltype. Doordat het beroepsbeeld steeds vager wordt, wordt het ontwikkelen van een eigen professionele identiteit steeds belangrijker.
Je professionele identiteit ontwikkelt zich gedurende je hele carrière als docent. Deze ontwikkeling vindt plaats door betekenisvolle ervaringen die je opdoet te interpreteren en te herinterpreteren. Het gaat daarbij niet alleen om ervaringen die je opdoet in de professionele praktijk (de professionele dimensie) maar ook in de rest van je leven (de persoonlijke dimensie). Volgens Xxxxxxxxxxxx (1994, 2001, 2007) bestaat de professionele identiteit uit vijf aspecten, namelijk:
1. zelfbeeld,
2. zelfwaardering,
3. motivatie voor het beroep,
4. taakperceptie en
5. toekomstperspectief.
Hierbij wordt onder ‘zelfbeeld’ de manier bedoeld waarop een docent tegen zichzelf aankijkt en wat hij van zichzelf vindt (descriptief). Met ‘zelfwaardering’ wordt de manier bedoeld waarop een docent een subjectieve mening over zijn eigen functioneren als professional vormt (evaluatief). Met ‘motivatie voor het beroep’ worden de motieven bedoeld om wel of niet door te gaan met het uitvoeren van het beroep (conatief). Bij ‘taakperceptie’ gaat het erom hoe de docent tegen het goed uitvoeren van zijn eigen werk aankijkt (normatief). En tot slot de term ‘toekomstperspectief’, dit wordt gedefinieerd als de verwachtingen die een docent heeft ten aanzien van zijn toekomst in het beroep (prospectief).
Om je eigen professionele identiteit te kunnen vormen is het belangrijk dat je je eigen ervaringen en veronderstellingen onderzoekt en je perspectief verbreedt. Dit doe je tijdens deze stage door samen met medestudenten de eigen (praktijk)ervaringen (uit je stage of andere contexten) te bespreken en elkaar tips en adviezen te geven tijdens begeleide intervisiebijeenkomsten. Vanuit jouw stageschool krijg je een planning voor deze bijeenkomsten.
In de oriënterende fase van je opleiding is het van belang om je voortdurend de volgende vraag te stellen: Is het beroep van docent MIJN beroep?
Tijdens de bijeenkomsten zullen we gericht bezig zijn met het zoeken naar antwoorden op bovenstaande vraag. Anders geformuleerd: We gaan op ontdekkingsreis.
Gedurende de twee stageperiodes spelen vragen als: Is dit wat ik wil worden?
Hoe verloopt mijn ontwikkeling tot docent? Wat voor een docent wil ik zijn / wil ik worden?
De input van de (intervisie)bijeenkomsten komt dan ook vooral van jou en je medestudenten. De docent geeft hierbij met name structuur van de bijeenkomsten aan en begeleidt het proces. Bij het bieden van structuur zal de docent theoretische denkkaders ter ondersteuning gebruiken.
In deze module is het belangrijk dat je:
1. je bewust bent van de overlap tussen je persoonlijke identiteit en je beroepsidentiteit;
2. beschikt over metacognitieve vaardigheden, dat je jezelf kunt bezien als leraar;
3. je bewust bent van je zelfbeeld, zelfwaardering en beroepsmotivatie;
4. van daaruit kritisch blijft op je taakperceptie en toekomstperspectief;
5. en er achter komt of je in een taak zit, die bij je past.
Om het verhaal van je ontdekkingsreis te vertellen kun je een ‘storyline’ gebruiken, maar je mag ook een andere vorm kiezen waarmee je de ontwikkeling je professionele identiteit, gekoppeld aan je persoonlijke identiteit, laat zien. In een storyline (of andere vorm) beschrijf je een aantal betekenisvolle ervaringen die, door ze onderling te koppelen, een beeld geven van deze ontwikkeling.
Betekenisvolle ervaringen doe je waarschijnlijk niet alleen op tijdens je stage. Ook in het dagelijks leven kom je ervaringen tegen die van betekenis kunnen zijn voor de ontwikkeling van je professionele identiteit, waarin je keuze voor het docentschap tot uitdrukking komt.
Bijvoorbeeld door je contacten met ouders, familie en vrienden. Meningen en ideeën van andere mensen in een andere beroepscontext kunnen ook van invloed zijn op jouw antwoord op de vraag: Is het beroep van docent MIJN beroep? Kortom: denk breed!
2. Toetsing en beoordeling
Je sluit deze module af met een dossier (of beeldend product) met daarin:
1. Een weergave van de ontwikkeling van je professionele identiteit in relatie tot je persoonlijke identiteit door middel van 5 betekenisvolle ervaringen.
Gedurende de twee onderwijsperiodes die deze module bestrijkt ga je jouw professionele ontwikkeling in beeld brengen. Je doet gedurende deze periode verschillende ervaringen op tijdens je stage, tijdens je opleiding en in je privé situatie. De intervisiebijeenkomsten helpen bij de bewustwording van het effect van verschillende situaties op de ontwikkeling van je professionele identiteit gekoppeld aan je persoonlijke identiteit en helpen je bij het reflecteren.
De vijf ervaringen die jij als meest betekenisvol voor de ontwikkeling van je professionele identiteit ervaart, ga je in beeld brengen. Met ‘meest betekenisvol’ worden de ervaringen bedoeld die het belangrijkste zijn voor jouw ontwikkeling als docent.
Het in beeld brengen van de ontwikkeling van je professionele identiteit kun je op twee manieren doen: schriftelijk of beeldend. Schriftelijk kan dit bijvoorbeeld met behulp van een storyline. Hoe je dit precies doet staat beschreven in op pagina 9: Beschrijving eindproduct.
Wanneer je voor beeldend kiest, laat je je idee ruim op tijd (enkele weken voorafgaand aan de inleverdeadline) goedkeuren door de opleider. Je brengt jouw ontwikkeling dan in beeld door middel van beelden. Denk bijvoorbeeld aan een moodboard, een video‐opname, een poster, een plattegrond, een bouwwerk, etc. Welke manier je ook kiest, de weergave van de ontwikkeling van je professionele identiteit moet altijd voldoen aan de criteria die beschreven staan in de beoordelingsrubric (bijlage 3). Kies je voor de beeldende vorm dan is een mondelinge of schriftelijke toelichting soms noodzakelijk, omdat de beelden toelichting vereisen. Je stemt ruim op tijd en mét de opleider af hoe je dit aanpakt.
2. Toekomstperspectief
Nadat je de ontwikkeling van je professionele identiteit in beeld hebt gebracht ga je nadenken over jouw ambities voor komend studiejaar. Ook hier heb je weer de keuze om dit schriftelijk of beeldend te doen. Een voorbeeld van de manier waarop je dit schriftelijk kunt doen staat beschreven in ‘Beschrijving dossieropdrachten’. Kies je voor de beeldende manier dan gebruik je opnieuw je eigen creativiteit en stem je jouw idee af met de opleider.
3. Literatuurlijst
Tot slot geef je de gebruikte theorie weer. Je maakt altijd een literatuurlijst volgens de APA‐ richtlijnen, ongeacht of je voor de schriftelijke of beeldende vorm hebt gekozen. Wanneer je voor de schriftelijke vorm gekozen hebt, geef je in de tekst ook de literatuur weer volgens de APA‐richtlijnen. Wanneer je voor de beeldende vorm gekozen hebt, geef je in je beeld weer waar de theorie jou geïnspireerd heeft.
Inleverdatum
De donderdag in week 9, 12 april 2018, is inleverdatum voor het complete dossier (stagedossier + leerwerktaken APV4 + dossier ontwikkeling professionele identiteit APV3).
Lever het dossier via Ephorus in bij Xxxx Xxxxx (als code gebruik je het emailadres: x.xxxxx@xxxxxx.xx).
Herkansing
Wanneer ‘de weergave van de ontwikkeling van je professionele identiteit’ met een onvoldoende wordt beoordeeld, krijg je een reparatieopdracht van de opleider. Hoe deze reparatieopdracht eruit ziet, is afhankelijk van de onderdelen die onvoldoende zijn beoordeeld. Reparatieopdrachten worden ter herkansing ingeleverd op uiterlijk donderdag 17 mei bij de docent (Christl / Xxxx). Mocht je cijfer na de reparatieopdracht nog steeds onvoldoende zijn, dan dien je deze module komend jaar in zijn geheel opnieuw te volgen.
Professionele aanwezigheid tijdens de bijeenkomsten
De bijeenkomsten hebben een practicumkarakter. Hierbij staat ‘leren van en met elkaar’ centraal. Aanwezigheid tijdens de bijeenkomsten is verplicht. Van jou wordt verwacht dat je op een actieve en professionele wijze participeert. Dit wordt beoordeeld door de opleider/begeleider van de bijeenkomsten. Voorwaarde daarvoor is dat je voorbereid aanwezig bent. Als je om bijzondere omstandigheden (ter beoordeling van de docent) een bijeenkomst afwezig bent, dan ben je verplicht de inhouden van de bijeenkomst zelfstandig in te halen.
Wanneer een student wel aan de aanwezigheidsplicht heeft voldaan maar bij beide toetsingsmomenten, van het desbetreffende studiejaar, geen voldoende heeft gehaald, zal hij het daarop volgende studiejaar eveneens opnieuw moeten deelnemen aan lessen en toetsing van de module. In beide gevallen moet de student de module dus in zijn geheel opnieuw volgen.
3. Beschrijving eindproduct
Wanneer je voor de schriftelijke variant ‘de storyline’ kiest, volg je onderstaande opdracht:
1. Een weergave van de ontwikkeling van je professionele identiteit in relatie tot je persoonlijke identiteit.
Je geeft een beschrijving van de wijze waarop de betekenisvolle ervaringen van invloed zijn geweest op de ontwikkeling van je professionele identiteit. Doe dit in maximaal één a4 per ervaring.
Zoals eerder in deze module beschreven, bestaat je professionele identiteit uit vijf aspecten: zelfbeeld, zelfwaardering, motivatie voor het beroep, taakperceptie en toekomstperspectief (Kelchtermans 1994; 2001; 2007). De betekenisvolle ervaringen hoeven zich niet te beperken tot de stage‐ervaringen, maar kunnen ook voortkomen uit andere ervaringen die je tijdens de stageperiode op hebt gedaan en welke bij hebben gedragen aan je professionele identiteit.
Beschrijf iedere ervaring volgens de volgende stappen:
1. Beschrijf de ervaring en de context waarin deze heeft plaatsgevonden.
Bijv.: Tijdens mijn stage gaf ik les aan een brugklas vmbo. Toen ik ….. heb ik ………..
meegemaakt.
2. Beschrijf waarom jij die ervaring als betekenisvol beleeft.
Bijv.: Deze ervaring is belangrijk geweest voor mijn ontwikkeling omdat….
3. Benoem aan welk(e) aspect(en) van de professionele identiteit (Xxxxxxxxxxxx 1994; 2001; 2007) deze ervaring gekoppeld kan worden en wat deze ervaring betekent voor de ontwikkeling van jouw professionele identiteit.
Bijv.: Deze gebeurtenis zegt over mijn zelfbeeld dat….
4. Bespreek je ervaring met medestudenten en/of je WPB of andere collega’s. Beschrijf welke invloed de ontvangen feedback heeft gehad op de ontwikkeling van jouw professionele identiteit.
Bijv.: De reactie van ……. was…. hierdoor heb ik geleerd dat …
5. Beschrijf welke theorie een bijdrage heeft geleverd aan de ontwikkeling van je professionele identiteit en op welke wijze.
Bijv.: Dit sluit aan bij de besproken/bestudeerde theorie over… hierdoor heb ik een ander inzicht gekregen, namelijk dat….
6. Beschrijf welke rode draad je ziet tussen de verschillende ervaringen. Zie jij verschillende kenmerken van je professionele identiteit bij meerdere ervaringen terug komen of zie je juist veel verschillen in wie je bent of in je eigen handelen tijdens verschillende gebeurtenissen. Bijv.: Dit zag ik ook terug bij mijn eerste ervaring daar ….
Bijv.: Ik merk op dat ik bij de eerste ervaring die ik beschrijf heel anders reageer dan nu. De situaties zijn vergelijkbaar…… dat mijn reactie nu anders is komt door….
2. Toekomstperspectief: ambities volgend studiejaar
N.a.v. je storyline xxxxx je jouw ambities voor het volgende studiejaar schriftelijk in beeld. In een verslag maak je duidelijk op welke wijze je volgend studiejaar aan de ontwikkeling van je professionele identiteit wilt werken. Beschrijf deze ontwikkeling aan de hand van de 5 aspecten van de professionele identiteit. Dit document kun je gebruiken als startdocument voor APV5 Visie op het beroep.
Bijv.: Wanneer ik kijk naar de ontwikkeling van mijn professionele identiteit, wil ik m.b.t. tot het aspect ‘Zelfbeeld’ werken aan …. Dit ga ik doen door…..
M.b.t. het aspect ‘Zelfwaardering’ wil ik gaan werken aan…. Dit ga ik doen door…. Etc.
3. Een overzicht van de gebruikte literatuur
In de tekst die je geschreven hebt bij onderdeel 1 en 2, verwijs je in de tekst naar de gebruikte theorie. Dit doe je volgens de APA‐richtlijnen. Vervolgens maak je een literatuurlijst waarin alle gebruikte bronnen overzichtelijk en volgens de APA‐richtlijnen worden weergegeven.
Een beknopte versie van de APV‐richtlijnen vind je op de SharePoint van je opleiding.
Op de volgende site staat ook een overzicht met tips: xxxxx://xxx.xxxxxxx.xx/xxxxxxxx/xxx‐stijl/ en een filmpje hoe je dit kunt toepassen in een Word‐document: xxxxx://xxx.xxxxxxx.xx/xxx‐ stijl/opmaak‐van‐je‐apa‐literatuurlijst/ .
Wanneer je voor een beeldende variant van de ‘de storyline’ kiest, laat je je idee ruim op tijd (enkele weken voorafgaand aan de inleverdeadline) goedkeuren door de opleider (Xxxx Xxxxx). Je brengt jouw ontwikkeling dan in beeld, bijv. door middel van video‐opnamen, een poster, een moodboard, een plattegrond, een bouwwerk, etc. Ook een beeldende weergave van je professionele ontwikkeling moet voldoen aan de criteria die beschreven staan in de beoordelingsrubric (zie bijlage 3). Kies je voor de beeldende vorm dan is een mondelinge of schriftelijke toelichting in veel gevallen noodzakelijk. Je stemt ruim op tijd af met de opleider hoe je dit aanpakt.
4. Bijeenkomsten Professionele Ontwikkeling
De professionele identiteit bestaat volgens Xxxxxxxxxxxx (1994; 2001;2007) uit vijf aspecten: Zelfbeeld, zelfwaardering, taakperceptie, motivatie voor het beroep en toekomstperspectief. Tijdens de bijeenkomsten staat telkens een thema centraal waarin één of meerdere van deze aspecten besproken worden.
Hieronder volgen enkele (literatuur)suggesties voor het bespreken van de vijf aspecten:
Thema “De persoon van de leraar”
Bij de behandeling van dit thema staan de aspecten ‘zelfbeeld en zelfwaardering’ centraal. Vragen die besproken kunnen worden zijn:
• Waarom is het zinvol om je bewust te zijn van je zelfbeeld?
• Wat maakt inzicht in eigen kernkwaliteiten, valkuilen, uitdagingen en/of allergieën van belang/betekenisvol?
• Hoe ontwikkelt het zelfbeeld zich? Wat is de definitie van het zelfbeeld?
• Wie ben ik als persoon?
• Wat voor type leraar wil ik zijn?
• Hoe beoordeel ik mijn eigen functioneren?
• Wat waardeer ik aan mezelf als docent en wat zou ik verder willen ontwikkelen?
Onderwerpen die hierbij aan de orde kunnen komen zijn:
• reflecteren, feedback geven
• het ijsbergmodel
• de kernkwaliteiten
Literatuur die hierbij aan de orde kan komen:
• Afbeelding kernkwadranten Ofman. xxxx://xxx.xxx.xx/Xxxxxxxxx/Xxxxxxx/XxX%00Xxxxxxxxxxxxxx%00Xxx%XXx%00Xxxxx.x df
• Korte film van Xxxxxx Xxxxx waarin hij in drie minuten het principe van kernkwadranten uitlegt. Via: xxxxx://xxx.xxxxxxx.xxx/xxxxx?xxx0Xx0XxXxXx
• Korte film van Xxxx xxx Xxxxxx waarin het volgens hem onderbelichte, maar essentiële middelpunt van het model van kernkwadranten wordt toegelicht. xxxx://xxx.xxxxxxx.xxx/xxxxx?xxx0xxxXxxXXX
• Artikel over het verband tussen persoon en professional xxxx://xxxxx.xx/xx‐ content/uploads/2014/03/Jaargang‐14_nummer‐4_Leraar‐wie‐ben‐je‐LR.pdf
• Het UI‐model van Xxxxxxxxx (2002) xxxx://xxx.xxx.xx/xxxxxxxxxx/xxxxxxxxx/xxxxxx/xxxxxx/00000/00000/
• Artikel over de spanningen tussen de persoonlijke en professionele identiteit van xxxxxxx.xxxxx://xxxxxx.xxxxxxx.xx.xx/xxxxxxxxx/xxxxxx/0000/000000/Xxxxxxxxxx.xxx?xxxxxx ce=1
• Op een dag ben je leraar xxxx://xxx.xxxxx.xx/xxxxxxxxx/x00xx000‐0e29‐0000‐x000‐00x00xxxxx0x
Thema “De leraar als rolmodel”
Bij de behandeling van dit thema staat het aspect ‘taakperceptie’ centraal. Denk hierbij aan vragen als:
• Waarom is het zinvol om je bewust te zijn de reactie die jouw manier van communiceren uitlokt bij leerlingen?
• Hoe laat ik in de praktijk zien wie ik ben?
• Wat leren mijn leerlingen van de manier waarop ik handel?
• Waarin kan ik het goede voorbeeld zijn voor mijn studenten?
• Hoe kan ik leerlingen motiveren?
• Wat leren mijn leerlingen van de manier waarop ik handel?
• Waarin kan ik het goede voorbeeld zijn voor mijn leerlingen?
• Hoe laat ik in de praktijk zien wie ik ben?
Onderwerpen die hierbij aan de orde kunnen komen zijn: Onderwerpen die hierbij aan de orde kunnen komen zijn:
• Conflicthantering
• Roos van Leary
• De docent legt kort de basis van de ‘Xxxx xxx Xxxxx’ uit aan de studenten. Het gaat er hierbij niet om dat de studenten alle 8 de ‘taartpunten’ kunnen benoemen maar dat ze de begrippen boven en onder (verticale as, mate macht en invloed) en samen en tegen (horizontale as, mate van persoonlijke afstand of nabijheid) begrijpen en begrijpen dat ‘bovengedrag’, ‘ondergedrag’ uitlokt en visa versa en dat ‘samengedrag’, ‘samengedrag’ uitlokt en ‘tegengedrag’, ‘tegengedrag’ uitlokt. De kern moet zijn dat je als docent een rolmodel bent voor de leerlingen en dat je middels je verbale en non‐verbale handelen een reactie uitlokt bij leerlingen.
Literatuur:
• Filmpje waarin de roos van Xxxxx wordt uitgelegd xxxxx://xxx.xxxxxxx.xxx/xxxxx?xxXxxxXXXX0XX
• Korte film waarin wordt uitgelegd hoe je er als docent voor kan zorgen dat je van tegen‐ gedrag naar samen‐gedrag kunt gaan. xxxxx://xxx.xxxxxxx.xxx/xxxxx?xx0x0xXXXxxxX&xxxxxx00&xxxxxXX0xxXXXxxXXx0XxXXxx u8Pg
• Voorbeeldgedrag van docenten xxxxx://xxxxxxxxxxxxx.xxxxx.xxx/xxxx/xxxxx‐
responsive/2167163.html
• Xxxx, X, van. De orde in orde. Het gedragsrepertoire: variatie in gedrag.
• xxxxx://xxx.xxxxxxxx‐ xxxxxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxx/Xxxxxxxx/Xxxxxxxxxxxxxxxxxx/Xxxxxxxxx%00Xxxxxxxxxxx%00xxxxxxxxx ap/Compendium/De‐leraar.pdf
Thema “Motivatie voor het beroep”
Bij dit thema staat het aspect ‘motivatie voor het beroep’ centraal. Denk hierbij aan vragen als:
• Waarom is inzicht in het ‘hidden curriculum’ van belang voor leraren?
• Welke werkvormen vind je het meest geschikt om de morele ontwikkeling van leerlingen te bevorderen?
• Welke invloed heeft mijn taakopvatting op het afleveren van ‘goede werk’?
• Wat is voor mij de definitie van een goede leraar?
• Wat zijn mijn drijfveren om een goede leraar te willen zijn?
• Wat voor taakopvatting heb ik van het beroep docent?
• Wat zie ik als het goed uitvoeren van mijn rollen en taken?
• Wat vind ik belangrijke waarden en normen in mijn handelen als docent?
• Wat zijn mijn drijfveren?
Onderwerpen die hierbij aan de orde kunnen komen zijn:
• Waarden en deugden
• Normatieve (morele) professionaliteit
• Omgaan met dilemma’s
Literatuur:
• Xxxxxx, X. De ethische professionaliteit van de leraar. Verkregen op 7 oktober 2014. Via: xxxx://xxx.xxxxxxxxxx.xx/xxxxx.xxx/xx‐ethische‐professionaliteit‐van‐de‐leraar/
• Xxxxxxxx, X. (2013). Een pilletje. Verkregen op 28 september 2015. Via xxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxxx/xxx‐pilletje
• Xxxxxxxx, X. (2013). ‘Van moraal naar ethiek .. en terug’. Fontys Hogescholen: Lectorale rede.
• Artikel. Leraar, rolmodel of moraalridder? xxxx://xxx.xxx‐xxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx/xx‐ content/uploads/2015/04/Katern‐Morele‐vorming‐VTTA‐congres‐HU.pdf
Thema “De professional als zelfsturende leraar”
Bij de behandeling van dit thema staat het aspect ‘toekomstperspectief’ centraal. Denk hierbij aan vragen als:
• Wat voor een docent wil ik in de toekomst graag worden?
• Hoe kan ik mijn eigen ontwikkeling sturen?
• Hoe kan ik mijn identiteit als docent verder ontwikkelen?
• Hoe handel ik op basis van de persoon en de professional die ik wil zijn?
• Hoe kan ik (leren) zelf nieuwsgierig te zijn naar de wereld om mij heen?
• Welke toekomstige keuzes maak ik op basis van mijn waarden en normen?
Onderwerpen die hierbij aan de orde kunnen komen zijn:
• Het leren van een leraar, zie ook het G‐schema (bijlage 2).
• Intrinsieke en extrinsieke motivatie.
• Het leren van een leerling, pygmalion effect.
Literatuur:
• De 5 stappen van het 5G model. Verkregen op 28 september. Via xxxx://xxx.xxxxx.xx/xxxxxx/xxxxxxxxxxxx‐effectiviteit/ret/stappenplan.html
• De stappen van het 5G model. Verkregen op 28 september. Via xxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx/0x‐schema/
• Korte film waarin Xxxx Xxxxxxxx vertelt over omgegaan met tegenslagen hoe dit de kwaliteit van je leven bepaald. Verkregen op 25 september 2015. Via: xxxxx://xxx.xxxxxxx.xxx/xxxxx?xxXxxX‐Ca3KOo
• Xxxxxxxxx, X. (2012). Over opleiden en reflecteren: ongemakkelijke waarheden. Tijdschrift voor lerarenopleiders, 33(1), 4‐11.
• Xxx xxx Xxx, J & Xx Xxxxx, X (2011). Identiteitsontwikkeling en leerlingbegeleiding. Bussum: Xxxxxxxx. 3.8 Cognitieve ontwikkeling en leerlingbegeleiding, 199‐212
5. Literatuurlijst Professionele Ontwikkeling (APV3)
Altra. (2014). Tip 16 Van tegen‐gedrag naar samen‐gedrag [Video]. Geraadpleegd van xxxxx://xxx.xxxxxxx.xxx/xxxxx?xx0x0xXXXxxxX&xxxxxx00&xxxxxXX0xxXXXxxXXx0XxXXxx u8Pg
Xxxxxxxx, X. (2013). Humor en inspiratie: Omgaan met verandering [Video]. Geraadpleegd van xxxxx://xxx.xxxxxxx.xxx/xxxxx?xxXxxX‐Ca3KOo
Xxxxx‐Xxxxxxx, X. xxx. (2016). De leraar een voorbeeld?! Driestar Hogeschool, 1, 82‐89.
Geraadpleegd van xxxxx://xxx.xxxxxxxx‐ xxxxxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxx/Xxxxxxxx/Xxxxxxxxxxxxxxxxxx/Xxxxxxxxx%00Xxxxxxxxxxx%00xxxxxxxxx ap/Compendium/De‐leraar.pdf
Xxxxx, X. xxx, Xxxxxxx, X., & Xxxxxxx, X. (2016). Spanningen in de professionele identiteit ervaren door eerstejaars aanstaande leraren en de relatie met hun leerlingen: is er een verband? Tijdschrift voor Lerarenopleiders, 37(01), 33‐44. Geraadpleegd van xxxxx://xxxxxx.xxxxxxx.xx.xx/xxxxxxxxx/xxxxxx/0000/000000/Xxxxxxxxxx.xxx?xxxxxxxxx0
Xxxxx, X. (z.j.). Het G‐schema [Document]. Geraadpleegd van xxxx://xxx.xxxxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxxx/xxxxxxx.xxx
FLOT APV. (2014). 001 Kernkwadrant [Video]. Geraadpleegd van xxxxx://xxx.xxxxxxx.xxx/xxxxx?xxx0Xx0XxXxXx
Xxxx, X. van. (2012). De orde in orde. Het voorkomen en oplossen van ordeproblemen.. Amersfoort, Nederland: ThiemeMeulenhoff.
Xxxxxx, X. (2010). De ethische professionaliteit van de leraar. Geraadpleegd van xxxx://xxx.xxxxxxxxxx.xx/xx‐ethische‐professionaliteit‐van‐de‐leraar/
Xxxxxxxx, X. (2013). Een pilletje [Blogpost]. Geraadpleegd van xxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxxx/xxx‐pilletje
Xxxxxxxxxxxx, X. (2012). De leraar als (on)eigentijdse professional. Reflecties over de “moderne professionaliteit” van leerkrachten. Paragraaf 2.1. De persoon xxx xx xxxxxx, 0‐00. KULeuven: Centrum voor Onderwijsbeleid, ‐vernieuwing en lerarenopleiding. Verkregen op 30 september 2015. Via: xxxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxx/xxxxxxxxx/xxxxxxxxxxx/xxxxxxxx/xxxxxxx‐ kelchtermans‐ku‐leuven‐20120250_1029.pdf
Xxxxxxxxxxxx, X. (1994). De professionele ontwikkeling van leerkrachten basisonderwijs vanuit het biografisch perspectief (Studia Pedagogica, nr 17). Leuven: Universitaire Pers Leuven.
Xxxxxxxxxxxx, X. (2001). Reflectief ervaringsleren voor leerkrachten. Een werkboek voor opleiders, nascholers en stagebegeleiders. Deurne: Wolters Plantyn.
Xxxxxxxxxxxx, X. (2007). Professional commitment beyond contract. Teachers’ self‐understanding, vulnerability and reflection. In X. Xxxxxxx & L. XxXxxxxx (Eds.), Making a difference: Challenges for teachers, teaching, and teacher education (pp.35‐53). Rotterdam: Sense Publishers.
Xxxxxx, X., & Xxxxx, X. (2011). Op een dag ben je leraar. Zoektocht naar professionele identiteit van leraren. Geraadpleegd van xxxx://xxx.xxxxx.xx/xxxxxxxxx/x00xx000‐0e29‐0000‐x000‐ 00x00xxxxx0x
Xxxxxxxxx, X. (2012). Over opleiden en reflecteren: ongemakkelijke waarheden en wenkende perspectieven. Tijdschrift voor lerarenopleiders, 33(1), 4‐11. Geraadpleegd van xxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxxxx.xx/xxxxx/xxxxxxxxx/xxxxx/0000/00/00_0_0Xxxxxxxxx.xxx
Leraar24. (2013). Versterking van de beroepsidentiteit. Geraadpleegd van xxxxx://xxx.xxxxxx00.xx/xxxxxxxxxxx‐van‐de‐beroepsidentiteit/
Xxxxxxx, X. (2015). Xxxx xxx Xxxxx‐ voorbeeld leraar & leerling [Video]. Geraadpleegd van xxxxx://xxx.xxxxxxx.xxx/xxxxx?xxXxxxXXXX0XX
Omroep Brabant. (2013). Leerlingen Elde College in Schijndel reageren op diefstal door muziekjuf [Video]. Geraadpleegd van xxxxx://xxxxxxxxxxxxx.xxxxx.xxx/xxxx/xxxxx‐ responsive/2167163.html
Xxxxxxxx, X. (2013). Leraren met karakter. Een deugdenbenadering van de beroepsethiek van de leraar [Lectorale rede]. Geraadpleegd van xxxx://xxxxxx.xx/xxx/xxxx?xxxxx0x0000xx‐f109‐ 408e‐b0b4‐cf0d43ba5863&owner=458011ba‐35e2‐4ec8‐bae3‐ ef97620e85c6&contentid=79325
Xxxxxxxx, X., Xxxxxxxx, V. van, & Xxxx, X. (2015). Leraar, rolmodel of moraalridder? Over morele vorming en beroepsethiek in het vo. Vantwaalftotachtien, 25(4), 2‐7. Geraadpleegd van xxxx://xxx.xxx‐xxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx/xx‐content/uploads/2015/04/Katern‐Morele‐ vorming‐VTTA‐congres‐HU.pdf
Scribbr. (z.j.). Samenvatting APA‐stijl. Geraadpleegd van xxxxx://xxx.xxxxxxx.xx/xxxxxxxx/xxx‐stijl/ Scribbr. (z.j.). Opmaak van je APA‐literatuurlijst. Geraadpleegd van xxxxx://xxx.xxxxxxx.xx/xxx‐
stijl/opmaak‐van‐je‐apa‐literatuurlijst/
Seters, M. van. (2011). De kern van het kwadrant [Video]. Geraadpleegd van xxxxx://xxx.xxxxxxx.xxx/xxxxx?xxx0xxxXxxXXX
SLO. (2002). Het ui‐model. Geraadpleegd van xxxx://xxx.xxx.xx/xxxxxxxxxx/xxxxxxxxx/xxxxxx/xxxxxx/00000/00000/
Xxx, X. xxx xxx, & Xxxxx, X. xx. (2011). Identiteitsontwikkeling en leerlingbegeleiding. Bussum, Nederland: Xxxxxxxx.
Xxxxxxx, X. (2010). Leraar, wie ben je? Egoscoop, 14(04), 32‐33. Geraadpleegd van xxxx://xxxxx.xx/xx‐content/uploads/2014/03/Jaargang‐14_nummer‐4_Leraar‐wie‐ben‐je‐ LR.pdf
Xxxxxx xx Xxxxx. (z.j.). Kernkwadranten ‐ Xxxxxx Xxxxx [Illustratie]. Geraadpleegd van xxxx://xxx.xxx.xx/Xxxxxxxxx/Xxxxxxx/XxX%00Xxxxxxxxxxxxxx%00Xxx%XXx%00Xxxxx.x df
Bijlage 1 Hulpvragen m.b.t. het beschrijven van betekenisvolle ervaringen
Ten behoeve van het verzamelen en beschrijven (of verbeelden) van betekenisvolle ervaringen, volgen hieronder een aantal hulpvragen:
A. Met betrekking tot zelfbeeld en zelfwaardering (de mens ‘in’ de leraar):
• Wie ben ik als persoon?
• Welke eigenschap(pen) van mij past/passen goed in mijn rol als docent?
• Wat zijn mijn kwaliteiten als mens?
• Wat zijn mijn beperkingen als mens?
• Hoe zie ik mijn rol als docent?
• Hoe beoordeel ik mijn eigen functioneren?
• Wat waardeer ik aan mezelf als mens in relatie tot mijn rol als docent?
B. Met betrekking tot de leraar als rolmodel (voorbeeldfunctie) / taakperceptie:
• Xxx laat ik als docent zien wie ik ben?
• Welke eigenschap van mij als mens kan een goed voorbeeld zijn voor mijn leerlingen?
• Wat leren de leerlingen van mijn ‘mens‐zijn’?
• Welke eigenschap van mij is moeilijk/lastig te passen in mijn rol als docent?
C. Met betrekking tot mijn motivatie voor het beroep:
• Wat zijn mijn drijfveren om docent te willen worden?
• Wat vind ik belangrijk in mijn handelen als docent?
• Waarom handel ik zo en niet anders en waarom wringt het als ik het anders doe?
D. Met betrekking tot mijn toekomstperspectief:
• Hoe kan ik mijn eigen ontwikkeling sturen?
• Wat voor een docent wil ik in de toekomst worden?
• Welke toekomstige keuzes maak ik op basis van mijn waarden en normen?
• Hoe kan ik mijn identiteit als docent verder ontwikkelen?
• Hoe handel ik in de toekomst meer op basis van de persoon en de professional die ik wil zijn?
Bijlage 2 Het G‐schema ( Douma, Z.D.)
Het G‐schema is een hulpmiddel dat gebruikt kan worden om erachter te komen welke (onbewuste of automatische) gedachten ertoe leiden dat een bepaalde gebeurtenis bepaalde gevoelens bij je wakker roept. Deze gevoelens leiden tot bepaald gedrag en dat gedrag leidt weer tot bepaalde gevolgen.
Gebeurtenis → gedachten → gevoelens → gedrag → gevolgen
Het onderstaande schema helpt om een concreet voorbeeld uit te werken door nauwkeurig te omschrijven:
1. de gebeurtenis waar het om gaat;
2. de gevoelens die deze bij je oproept;
3. het gedrag dat je vertoont;
4. de gevolgen die dat heeft.
Vervolgens krijgen deze twee stappen een plek:
5. ga na welke gedachten je hebt (je gedachten zijn vaak onbewust en automatisch, dus het kost even wat moeite om ze onder woorden te brengen): het zijn deze gedachten die je gevoel bepalen!
6. vervang deze gedachten, als je ontdekt hebt dat ze veelal irreëel of disfunctioneel (negatief) zijn, door gedachten die wel reëel of functioneel (positief) zijn.
Tenslotte kun je nadenken over het nieuwe gevoel dat er zijn zal, het nieuwe gedrag dat je gaat vertonen en de nieuwe gevolgen die dat zal hebben:
7. bedenk welke gevoelens er dan zullen zijn
8. stel je je nieuwe gedrag voor
9. denk na over de gevolgen die er dan zullen zijn.
Gebeurtenis | 1 | |
Gedachten | 5 | 6 |
Gevoelens | 2 | 7 |
Gedrag | 3 | 8 |
Gevolgen | 4 | 9 |
Bijlage 3 Beoordelingsrubric
Het eindproduct (de storyline of anderszins) wordt beoordeeld door de docent middels onderstaande rubric:
Eindcijfer:
Onderdeel: | Doelen De student kan… | Goed 2 punten | Voldoende 1 punt | Onvoldoende 0 punten | Opmerkingen: |
1. Een beschrijving | feedback ontvangen | De student beschrijft welke | De student beschrijft welke | De student maakt geen of | |
van de | ten behoeve van de | betekenis de gekregen | betekenis de gekregen | nauwelijks gebruik van | |
ontwikkeling van | ontwikkeling van zijn | feedback heeft voor de | feedback heeft voor de | gekregen feedback bij het | |
je professionele | eigen professionele | ontwikkeling van zijn | ontwikkeling van zijn | beschrijven van de | |
identiteit in relatie | identiteit | professionele identiteit. | professionele identiteit. | ontwikkeling van zijn | |
tot je persoonlijke | En | professionele identiteit. | |||
identiteit. | koppelt dit aan zijn handelen | ||||
in de praktijk. | |||||
voor hem of haar | De student geeft minimaal 5– | De student geeft 5‐10 | De student geeft minder | ||
betekenisvolle | 10 betekenisvolle ervaringen | betekenisvolle ervaringen | dan 5 betekenisvolle | ||
ervaringen beschrijven | weer | weer | ervaringen weer | ||
en/of verbeelden | EN | EN | OF | ||
beschrijft/verbeeldt volledig | beschrijft/verbeeldt | Beschrijft/verbeeldt de | |||
duidelijk de context waarin | nagenoeg duidelijk de | context waarin deze heeft | |||
deze hebben plaatsgevonden | context waarin deze hebben | plaatsgevonden niet | |||
EN | plaatsgevonden. | duidelijk. | |||
benoemt volledig helder | EN | OF | |||
waarom de ervaring | geeft in beperkte mate aan | de student beschrijft/ | |||
betekenisvol is voor hem of | waarom de ervaring | verbeeldt wel | |||
haar. | betekenisvol is voor hem of | betekenisvolle ervaringen | |||
haar. | maar benoemt niet of | ||||
nauwelijks waarom deze | |||||
betekenisvol zijn voor hem | |||||
of haar. |
in een storyline of | De student verbindt alle | De student verbindt de helft | De student verbindt | ||
anderszins | ervaringen met elkaar | of meer ervaringen met | weinig tot geen ervaringen | ||
verschillende | EN | elkaar, maar niet allemaal | met elkaar | ||
betekenisvolle | kan de betekenis aangeven | EN | OF | ||
ervaringen met elkaar | die deze ervaringen hebben | kan daarvan de betekenis | verbindt ervaringen wel | ||
verbinden en de | voor de ontwikkeling van | aangeven voor één van de | met elkaar maar kan | ||
betekenis voor de | verschillende aspecten van | aspecten van zijn | daarvan de betekenis voor | ||
ontwikkeling van zijn | zijn professionele identiteit. | professionele identiteit. | één van de aspecten van | ||
professionele identiteit | zijn professionele | ||||
aangeven. | identiteit niet aangeven. | ||||
beschrijven/ | Er is een sterke koppeling | Er is deels een koppeling | Er is niet of nauwelijks een | ||
verbeelden welke | gemaakt tussen de theorie en | gemaakt tussen de theorie en | koppeling gemaakt tussen | ||
bijdrage de theorie | de ontwikkeling van de eigen | de ontwikkeling van de eigen | de theorie en de | ||
heeft geleverd aan de | professionele identiteit. | professionele identiteit. | ontwikkeling van de eigen | ||
ontwikkeling van zijn | EN | EN | professionele identiteit. | ||
eigen professionele | er is gebruik gemaakt van | er is gebruik gemaakt van 2 | OF | ||
identiteit. | meer dan 2 literatuurbronnen | literatuurbronnen | er is gebruik gemaakt van | ||
EN | EN | minder dan 2 | |||
de theorie wordt volledig | de theorie wordt grotendeels | literatuurbronnen | |||
juist geïnterpreteerd. | juist geïnterpreteerd. | OF | |||
de theorie wordt | |||||
grotendeels onjuist | |||||
geïnterpreteerd. |
op duidelijke en navolgbare wijze zijn verhaal vormgeven. | De ervaringen zijn volledig duidelijk weergegeven en het verhaal is daardoor goed te volgen voor de lezer | De ervaringen zijn grotendeels duidelijk weergegeven waardoor het verhaal voldoende te volgen is voor de lezer | De ervaringen zijn onduidelijk weergegeven waardoor het verhaal niet goed te volgen is voor de lezer | ||
2. Toekomst‐ | zijn ambities ten | De student maakt duidelijk op | De student maakt duidelijk op | De student maakt | |
perspectief. | aanzien van de | welke wijze hij/zij volgend | welke wijze hij/zij volgend | onvoldoende duidelijk op | |
Ambities volgend | ontwikkeling van zijn | schooljaar aan de | schooljaar aan de | welke wijze hij/zij volgend | |
schooljaar | professionele identiteit | ontwikkeling van zijn | ontwikkeling van zijn | schooljaar aan de | |
weergeven voor | professionele identiteit wil | professionele identiteit wil | ontwikkeling van zijn | ||
volgend schooljaar. | werken. Hij/zij belicht hierbij | werken. Hij/zij belicht hierbij | professionele identiteit wil | ||
alle 5 aspecten van de | alle 5 aspecten van de | werken. | |||
professionele identiteit | professionele identiteit | OF | |||
EN | EN | De student geeft niet aan | |||
Hij/zij geeft in concrete | hij/zij geeft aan hoe hij/zij dit | hoe hij dit gaat aanpakken. | |||
stappen aan hoe hij/zij dit | wil aanpakken maar doet dit | OF | |||
gaat aanpakken. Deze aanpak | niet heel erg concreet. | De student belicht niet alle | |||
is realistisch en haalbaar. | 5 aspecten van de | ||||
EN | professionele identiteit. | ||||
De student toont de | |||||
samenhang tussen meerdere | |||||
aspecten van de | |||||
professionele identiteit. |
3. Een overzicht van | gebruikte literatuur | n.v.t | De gebruikte literatuur is | Bij het weergeven van de | |
de gebruikte | volgens de APA‐ | volgens de APA‐richtlijnen | literatuur is geen gebruik | ||
literatuur | richtlijnen weergeven | weergegeven wanneer het | gemaakt van de APA‐ | ||
wanneer het gaat om | gaat om standaard | richtlijnen. Of er is wel een | |||
standaard | verwijzingen naar boeken, | poging gedaan om de APA‐ | |||
verwijzingen naar | artikelen en | richtlijnen toe te passen | |||
boeken, artikelen en | internetbronnen. Dit geldt | maar deze zijn grotendeels | |||
internetbronnen. | voor zowel | fout toegepast. | |||
literatuurverwijzingen in de | |||||
tekst als de literatuurlijst. |
Voor ieder onderdeel dat met een voldoende wordt beoordeeld krijgt de student 1 punt. Voor ieder onderdeel dat met een goed wordt beoordeeld krijgt de student 2 punten.
In totaal zijn er 13 punten te behalen.
1 punt = 1
2 punten = 2
3 punten = 3
4 punten = 4
5 of 6 punten = 5
7 of 8 punten = 6
9 punten = 7
10 of 11 punten = 8
12 punten = 9
13 punten = 10