INHOUDSOPGAVE
Hof van Xxxxxxxx ARRESTEN VAN HET HOF VAN CASSATIE |
REGISTER 2010 |
INHOUDSOPGAVE
AANSPRAKELIJKHEID BUITEN OVEREENKOMST 12
BIJZONDERE AANSPRAKELIJKHEID 24
ALLERLEI (INTERNATIONAAL PRIVAATRECHT. AARD VAN DE WET. ENZ) 24
ADMINISTRATIEVE GELDBOETE IN FISCALE ZAKEN 24
AFSTAND VAN PROCESHANDELING 33
WEG NAAR EN VAN HET WERK (BEGRIP, BESTAAN, BEWIJS) 34
BEGRIP. BESTAANSVEREISTEN. VORM 37
SCHORSING VAN DE OVEREENKOMST 39
BANKWEZEN – KREDIETWEZEN – SPAARWEZEN 45
BELASTING OVER DE TOEGEVOEGDE WAARDE 46
BESCHERMING XXX XX XXXXXXXXXXXX 00
TERBESCHIKKINGSTELLING VAN DE REGERING 54
GEDWONGEN TENUITVOERLEGGING 56
BETEKENINGEN EN KENNISGEVINGEN 57
BURGERLIJKE RECHTEN – POLITIEKE RECHTEN 82
BURGERLIJKE RECHTSVORDERING 83
ALGEMEEN. OPDRACHT EN BESTAANSREDEN VAN HET HOF. AARD VAN HET CASSATIEGEDING 87
BELASTINGZAKEN 111
TUCHTZAKEN 111
CASSATIEMIDDELEN 112
ALGEMEEN 112
BURGERLIJKE ZAKEN 112
STRAFZAKEN 115
BELASTINGZAKEN 119
TUCHTZAKEN 119
COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST 119
COLLECTIEVE SCHULDENREGELING 120
CONFLICT VAN ATTRIBUTIE 120
DADING 120
DAGVAARDING 121
DERDENVERZET 121
DESKUNDIGENONDERZOEK 121
DIEFSTAL EN AFPERSING 123
DIEREN 123
DOUANE EN ACCIJNZEN 123
DRUKPERS (POLITIE OVER DE) 125
DWANGSOM 125
ECHTSCHEIDING EN SCHEIDING VAN TAFEL EN BED 126
ECHTSCHEIDINGSPROCEDURE 126
GEVOLGEN T.A.V. DE PERSONEN 130
GEVOLGEN T.A.V. DE GOEDEREN 130
ALLERLEI 131
ECONOMIE 131
EIGENDOM 132
XXXXXXXXXXXXXXXXX 000
XXXXXXXXXX 133
ERFPACHT (RECHT VAN) 134
EUROPEES AANHOUDINGSBEVEL 134
EUROPESE UNIE 137
ALGEMEEN 137
PREJUDICIELE GESCHILLEN 138
VERDRAGSBEPALINGEN 140
ALLERLEI 143
FAILLISSEMENT, FAILLISSEMENTSAKOORD EN GERECHTELIJK AKKOORD 143
ALGEMEEN 143
RECHTSPLEGING 143
GEVOLGEN (PERSONEN, GOEDEREN, VERBINTENISSEN) 144
BEVOORRECHTE EN HYPOTHECAIRE SCHULDEISERS 145
GERECHTELIJK AKKOORD 145
ALLERLEI 146
GEMEENSCHAP EN GEWEST 147
GEMEENSCHAPS– EN GEWESTBELASTING 147
GEMEENTE 148
GEMEENTE–, PROVINCIE– EN PLAATSELIJKE BELASTINGEN 149
ALGEMEEN 149
RECHTSPLEGING 150
GEMEENTEBELASTINGEN 150
ANDERE PLAATSELIJKE BELASTINGEN 151
ALLERLEI 151
GENEESKUNDE 151
GENEESMIDDELEN (VERDOVENDE MIDDELEN INBEGREPEN) 151
UITOEFENING VAN DE GENEESKUNDE 154
BEROEPSORDEN 154
ALLERLEI 154
GERECHTSDEURWAARDER 155
GERECHTSKOSTEN 155
ALGEMEEN 155
BELASTINGZAKEN 155
BURGERLIJKE ZAKEN 155
STRAFZAKEN 158
GEZINSBIJSLAG 160
ALGEMEEN 160
GRONDWET 161
GRONDWET 1994 (ART. 1 TOT 99) 161
GRONDWET 1994 (ART. 100 TOT EINDE) 164
XXXXXXXXXXXXXX XXX 000
HANDELSPRAKTIJK 170
HELING 170
HERHALING 172
HEROPENING VAN DE RECHTSPLEGING 172
HERSTEL IN EER EN RECHTEN 173
HOF VAN ASSISEN 173
ALGEMEEN 173
RECHTSPLEGING TOT DE VERWIJZING NAAR HET HOF 173
SAMENSTELLING VAN DE JURY EN VAN HET HOF 174
BEHANDELING TER ZITTING EN TUSSENARRESTEN. VERKLARING VAN DE JURY 174
EINDARREST 175
BURGERLIJKE RECHTSVORDERING 177
HOGER BEROEP 178
ALGEMEEN 178
BELASTINGZAKEN 179
BURGERLIJKE ZAKEN (HANDELSZAKEN EN SOCIALE ZAKEN INBEGREPEN) 179
STRAFZAKEN (DOUANE EN ACCIJNZEN INBEGREPEN) 181
TUCHTZAKEN 186
HOOFDELIJKHEID 186
HUUR VAN DIENSTEN 186
XXXX XXX XXXXXXXX 187
HUISHUUR 187
PACHT 188
HANDELSHUUR 190
ALLERLEI 191
HUWELIJKSCONTRACT [ZIE: 413 HUWELIJKSVERMOGENSSTELSELS] 192
WETTELIJK STELSEL 192
WIJZIGING VAN HET HUWELIJKSVERMOGENSSTELSEL 192
IMMUNITEIT 192
INDEPLAATSSTELLING 193
INKOMSTENBELASTINGEN 194
ALGEMEEN 194
PERSONENBELASTING 194
VENNOOTSCHAPSBELASTING 198
NIET–VERBLIJFHOUDERS 199
VOORHEFFINGEN EN BELASTINGKREDIET 200
AANSLAGPROCEDURE 200
RECHTEN, TENUITVOERLEGGING EN VOORRECHTEN VAN DE SCHATKIST 203
INTERNATIONALE VERDRAGEN 205
INTEREST 206
MORATOIRE INTERESTEN 206
COMPENSATOIRE INTERESTEN 206
INTERNATIONALE VERDRAGEN 207
JAARLIJKSE VAKANTIE 208
JACHT 208
JEUGDBESCHERMING 209
KOOP 212
KOOPHANDEL, KOOPMAN 215
KORT GEDING 215
LASTER EN EERROOF 216
LASTGEVING 217
LEVENSONDERHOUD 217
LIJFRENTE 219
LOON 219
BESCHERMING 219
LUCHTVAART 219
MAATSCHAPPELIJK WELZIJN (OPENBARE CENTRA VOOR) 219
MACHTEN 220
UITVOERENDE MACHT 220
RECHTERLIJKE MACHT 221
SCHEIDING DER MACHTEN 223
ALLERLEI 223
MACHTSOVERSCHRIJDING 223
MAKELAAR 223
MERKEN 224
ALGEMEEN 224
BENELUX–MERK 224
INTERNATIONALE VERDRAGEN 226
GEMEENSCHAPSMERK 226
MILIEURECHT 227
MINDER–VALIDEN 228
MISBRUIK VAN VERTROUWEN 228
MISDRIJF 229
ALGEMEEN. BEGRIP. MATERIEEL EN MOREEL BESTANDDEEL. EENHEID VAN OPZET 229 SOORTEN 232
TOEREKENBAARHEID 233
GEPLEEGD IN HET BUITENLAND 233
RECHTVAARDIGING EN VERSCHONING 234
VERZWARENDE OMSTANDIGHEDEN 235
POGING 235
DEELNEMING 236
ALLERLEI 236
MONUMENTEN EN LANDSCHAPPEN (BEHOUD VAN) 237
NATIONALITEIT 238
NATUURRAMP 238
NIEUWE VORDERING 238
NOTARIS 239
ONAANTASTBARE BEOORDELING DOOR DE FEITENRECHTER 240
ONDERNEMINGSRAAD EN VEILIGHEIDSCOMITE 241
BESCHERMDE WERKNEMERS 241
ONDERWIJS 242
ONDERZOEK (IN STRAFZAKEN) 244
ONDERZOEKSGERECHTEN 262
XXXXXXXXXXXXXXXXX 000
XXXXXXXXX XX XXXXXXX GOED 279
ONSPLITSBAARHEID (GESCHIL) 279
ONTEIGENING TEN ALGEMENE NUTTE 280
ONTUCHT EN PROSTITUTIE 281
ONVERDEELDHEID 281
OPENBAAR MINISTERIE 281
OPENBARE INSTELLING 283
OPENBARE ORDE 283
OPLICHTING 283
OVEREENKOMST 284
BESTANDDELEN 284
RECHTEN EN VERPLICHTINGEN VAN PARTIJEN 284
UITLEGGING 286
VERBINDENDE KRACHT (NIET–UITVOERING) 286
EINDE 286
ALLERLEI 286
OVERHEIDSOPDRACHTEN (WERKEN, LEVERINGEN, DIENSTEN) 287
PAND 287
PARITAIR COMITE 287
PENSIOEN 287
WERKNEMERS 287
BURGERLIJK PENSIOEN 288
MILITAIR PENSIOEN 288
POLITIE 288
PREJUDICIEEL GESCHIL 289
PRIVÉLEVEN (BESCHERMING VAN) 294
PROVINCIE 294
RAAD VAN STATE 294
RAADKAMER [ZIE: 300 ONDERZOEKSGERECHTEN] 296
RECHT VAN VERDEDIGING 296
ALGEMEEN 296
BURGERLIJKE ZAKEN 297
STRAFZAKEN 298
RECHTBANKEN 307
ALGEMEEN 307
BURGERLIJKE ZAKEN 307
STRAFZAKEN 311
RECHTEN VAN DE MENS 314
VERDRAG RECHTEN VAN DE MENS 314
INTERNATIONAAL VERDRAG BURGERRECHTEN EN POLITIEKE RECHTEN 359
RECHTERLIJK GEWIJSDE 362
GEZAG VAN GEWIJSDE 362
RECHTERLIJKE ORGANISATIE 363
ALGEMEEN 363
BURGERLIJKE ZAKEN 363
STRAFZAKEN 364
RECHTSBEGINSELEN (ALGEMENE) 365
RECHTSBIJSTAND 368
RECHTSMISBRUIK 369
RECHTSWEIGERING 370
rechtszittingSMISDRIJF 370
REDENEN VAN DE VONNISSEN EN ARRESTEN 370
ALGEMEEN 370
GEEN CONCLUSIE 371
OP CONCLUSIE 373
ALLERLEI 374
REGELING VAN RECHTSGEBIED 376
STRAFZAKEN 376
REGISTRATIE (RECHT VAN) 378
SAMENHANG 378
SCHENKINGEN EN TESTAMENTEN 378
SCHIP, SCHEEPVAART 379
SCHULDVERGELIJKING 379
SCHULDVERNIEUWING 379
SLAGEN EN VERWONDINGEN – DODEN 380
ONOPZETTELIJK TOEBRENGEN VAN VERWONDINGEN EN ONOPZETTELIJK DODEN 380
OPZETTELIJK TOEBRENGEN VAN VERWONDINGEN EN OPZETTELIJK DODEN 380
SOCIALE ZEKERHEID 381
ALGEMEEN 381
WERKNEMERS 382
ZELFSTANDIGEN 384
ALLERLEI 385
SPORT 386
STAAT 386
STEDENBOUW 386
ALGEMEEN 386
BOUWVERGUNNING 387
SANCTIES 387
HERSTEL VAN PLAATS IN DE VORIGE STAAT. BETALING VAN EEN MEERWAARDE 388
RUIMTELIJKE ORDENING. PLAN XXX XXXXXX 000
ALLERLEI 392
STRAF 392
ALGEMEEN. STRAF EN MAATREGEL. WETTIGHEID 392
VRIJHEIDSSTRAFFEN 395
GELDBOETE EN OPDECIEMEN 395
VERVANGENDE GEVANGENISSTRAF 396
ANDERE STRAFFEN 396
SAMENLOOP 399
VERZACHTENDE OMSTANDIGHEDEN. VERSCHONINGSGRONDEN 400
ALLERLEI 401
STRAFUITVOERING 402
STRAFVORDERING 405
SUCCESSIERECHTEN 407
TAALGEBRUIK 407
GERECHTSZAKEN (WET 15 JUNI 1935) 407
BESTUURSZAKEN 410
ALLERLEI 410
TELEGRAAF EN TELEFOON 411
TERUGGAVE VAN OVERTUIGINGSSTUKKEN 411
TERUGVORDERING VAN HET ONVERSCHULDIGD BETAALDE 411
TUSSENKOMST 411
UITLEVERING 412
UITVOERBAARVERKLARING 415
VALSE NAAM 415
VALSHEID EN GEBRUIK VAN VALSE STUKKEN 415
VENNOOTSCHAPPEN 417
HANDELSVENNOOTSCHAPPEN 417
VERBINTENIS 418
VERDELING 419
VERJARING 419
ALGEMEEN 419
BELASTINGZAKEN 419
BURGERLIJKE ZAKEN 420
STRAFZAKEN 424
ALLERLEI 425
VEROORDELING MET UITSTEL EN OPSCHORTING VAN DE VEROORDELING 425
ALGEMEEN 426
GEWOON UITSTEL 426
PROBATIEUITSTEL 426
GEWONE OPSCHORTING 427
VERVOER 427
GOEDERENVERVOER 427
VERWIJZING NA CASSATIE 428
BURGERLIJKE ZAKEN 428
STRAFZAKEN 429
VERWIJZING VAN EEN RECHTBANK NAAR EEN ANDERE 430
BURGERLIJKE ZAKEN 430
STRAFZAKEN 432
TUCHTZAKEN 432
VERZEKERING 433
LANDVERZEKERING 433
WAM–VERZEKERING 435
VERZET 440
XXXXXXXXX EN ARRESTEN 443
ALGEMEEN 443
BURGERLIJKE ZAKEN 444
STRAFZAKEN 447
VOORLOPIGE HECHTENIS 449
ALGEMEEN 449
AANHOUDING 449
BEVEL TOT AANHOUDING 451
HANDHAVING 453
INVRIJHEIDSTELLING ONDER VOORWAARDEN 459
REGELING VAN DE RECHTSPLEGING 459
HOGER BEROEP 460
CASSATIEBEROEP 460
VOORLOPIGE INVRIJHEIDSTELLING 461
BEVEL TOT AANHOUDING BIJ VERSTEK 462
VOORRECHTEN EN HYPOTHEKEN 462
ALGEMEEN 462
BIJZONDER VOORRECHT 463
ALLERLEI 463
VOORWAARDELIJKE INVRIJHEIDSTELLING 463
VORDERING IN RECHTE 464
VREEMDE WET 466
VREEMDELINGEN 467
WEGEN 472
WEGVERKEER 473
WEGVERKEERSWET 473
ALLERLEI 477
WERKLOOSHEID 477
ALGEMEEN 477
RECHT OP UITKERING 478
WETTEN, DECRETEN, ORDONNANTIES, BESLUITEN 480
ALGEMEEN 480
UITLEGGING 480
WERKING IN DE TIJD EN IN DE RUIMTE 481
WETTIGHEID VAN BESLUITEN EN VERORDENINGEN 488
ALLERLEI 488
WOONPLAATS 488
WRAKING 489
ZIEKTE– EN INVALIDITEITSVERZEKERING 491
ALGEMEEN 491
ALLERLEI 493
CONCLUSIES VAN HET OPENBAAR MINISTERIE 494
INHOUD VAN DE ARRESTEN
Aanneming is de overeenkomst waarbij een persoon zich ertoe verbindt tegen betaling van een prijs een bepaald intellectueel of stoffelijk werk te verrichten voor een ander door het stellen van materiële handelingen; de overeenkomst van aanneming die veronderstelt dat de aannemer of zijn werkkracht onafhankelijk is bij de uitoefening van zijn werk, is niet onverenigbaar met samenwerking, algemene instructies of een controle door de opdrachtgever op het werk van de aannemer.
3 september 2010 C.2008.0554.N nr. 495
AANSPRAKELIJKHEID BUITEN OVEREENKOMST
ALGEMEEN
Algemeen – Vereniging van mede–eigenaars – Syndicus – Beheersovereenkomst – Mede– eigenaar – Derde bij de beheersovereenkomst – Huurderving – Rechtsvordering tot schadevergoeding van de mede–eigenaar tegen de vereniging en de syndicus – Toepasselijk recht.
De regels voor aquiliaanse aansprakelijkheid t.a.v. partijen die onderling door een overeenkomst verbonden zijn, voor een fout van een van hen tijdens of n.a.v. de uitvoering van die overeenkomst, houden geen verband met het geval waarin een syndicus een fout begaat bij de uitvoering van een beheersovereenkomst
21 oktober 2010 C.2008.0558.F nr. 620
Algemeen – Verjaring – Vordering tot schadevergoeding – Verjaringstermijn van vijf jaar
– Begin – Kennis van de schade of van de verzwaring ervan – Neerlegging van het deskundigenonderzoekverslag.
De kennis van het bestaan van een schade of van de verzwaring ervan impliceert niet de kennis van de omvang ervan; bijgevolg begint de verjaringstermijn niet te lopen op de datum waarop het verslag van het medisch deskundigenonderzoek wordt neergelegd. (Art. 2262bis, § 1, tweede lid Burgerlijk Wetboek.)
9 december 2010 C.2010.0306.F nr. 725
DAAD
Daad – Fout – Staat – Onrechtmatig wetgevend optreden – Beoordeling door de rechter.
De aansprakelijkheid van de wetgever voor het nemen van een foutieve wetgeving vraagt een eigen beoordeling door de rechter aan wie gevraagd wordt de Staat te veroordelen op grond van een onrechtmatige daad; de loutere verwijzing naar een arrest van het Grondwettelijk Hof dat prejudicieel een tegenstrijdigheid tussen wet en Grondwet ontwaart op grond van de toestand van het recht op het ogenblik waarop het oordeelt, volstaat niet als een eigen beoordeling. (Art. 1382 Burgerlijk Wetboek.)
10 september 2010 F.2009.0042.N nr. 508
Daad – Misdrijf – Bewijs – Bewijslast – Rechtsvordering gegrond op een overtreding van de strafwet – Bestanddelen – Rechtvaardigingsgrond.
Wanneer een rechtsvordering voor de burgerlijke rechter gegrond is op een overtreding van de strafwet, staat het aan de eiser op de rechtsvordering te bewijzen dat de bestanddelen van het misdrijf verenigd zijn en dat, als de verweerder zich beroept op een
rechtvaardigingsgrond die niet van alle geloofwaardigheid verstoken is, die rechtvaardigingsgrond niet bestaat (Art. 1315 Burgerlijk Wetboek; Art. 870 Gerechtelijk Wetboek.)
11 juni 2010 C.2009.0178.F nr. 419
Daad – Fout – Bij het Hof van Cassatie aanhangige zaak – Onvolledige aangiften bij de
R.S.Z. – Derving van de arbeidsprestaties van zijn beambte – Onbeschikbaarheid van de werkloze voor de algemene arbeidsmarkt – Loyauteit.
Het arrest dat oordeelt dat de verweerders geen fout hebben begaan die voortvloeit uit enige tekortkoming aan de algemene zorgvuldigheidsplicht, op grond dat die fout niet is begaan ten aanzien van de [eiseres], voegt aan de definitie van de fout een voorwaarde toe die daarmee geen verband houdt. (Artikelen 1382 en 1383 Burgerlijk Wetboek.)
4 november 2010 C.2009.0214.F nr. 654
Daad – Fout – Administratieve overheid – Onoverkomelijke rechtsdwaling – Voorwaarde
– Rechtvaardigingsgrond – Vaststelling door feitenrechter – Toetsing van het Hof.
De dwaling omtrent het recht kan, wegens bepaalde omstandigheden, door de rechter als onoverkomelijk worden beschouwd, mits eruit kan worden afgeleid dat de administratieve overheid heeft gehandeld zoals elk redelijke en voorzichtige persoon zou hebben gedaan; de bodemrechter stelt die omstandigheden op onaantastbare wijze vast, waarbij het Hof echter nagaat of hij daaruit naar recht heeft kunnen afleiden dat er sprake was van een rechtvaardigingsgrond
23 september 2010 C.2009.0220.F nr. 544
Daad – Fout – Administratieve overheid – Miskenning van de grondwettelijke of wettelijke regels – Onoverkomelijke dwaling.
Wanneer een dwaling onoverkomelijk is, komt de aansprakelijkheid van een administratieve overheid die grondwets– of wetsregels heeft miskend die haar verplichten iets niet te doen of iets op een bepaalde manier wel te doen, niet in het gedrang (Artikelen 1382 en 1383 Burgerlijk Wetboek.)
23 september 2010 C.2009.0220.F nr. 544
Daad – Fout – Administratieve overheid.
De fout van de administratieve overheid die haar aansprakelijkheid in het gedrang kan brengen, bestaat in een gedraging die ofwel neerkomt op een verkeerd optreden dat beoordeeld moet worden volgens de maatstaf van een normaal zorgvuldige en voorzichtige overheid die in dezelfde omstandigheden verkeert, ofwel, behoudens onoverkomelijke dwaling of een rechtvaardigingsgrond, een miskenning inhoudt van een nationaalrechtelijke norm of van een internationaal verdrag met rechtstreekse werking in de interne rechtsorde, waarbij die overheid verplicht is iets niet te doen of iets op een bepaalde manier wel te doen
19 maart 2010 C.2005.0197.F nr. 200
Daad – Fout – Magistraat – Betwiste handeling – Intrekking.
Met de toestand dat een betwiste handeling van een magistraat door een in kracht van gewijsde gegane beslissing is ingetrokken, gewijzigd, vernietigd of herroepen wegens schending van een gevestigde rechtsnorm, moet worden gelijkgesteld de toestand waarin, voor de wijziging van het EVRM door het Elfde Protocol, het Comité van ministers van de Raad van Europa in een beslissing heeft vastgesteld dat de litigieuze handeling een schending inhoudt van het EVRM of van de toegevoegde protocollen (Artikelen 1382 en
25 maart 2010 C.2009.0403.N nr. 219
Daad – Fout – Magistraat – Fout waarvoor de Staat aansprakelijk kan worden gesteld.
De fout van een magistraat waarvoor de Staat, op basis van de artikelen 1382 en 1383 B.W., aansprakelijk kan zijn, bestaat in de regel in een gedraging die, ofwel neerkomt op een verkeerd optreden dat moet worden beoordeeld naar de maatstaf van een normaal zorgvuldig en omzichtig magistraat, die in dezelfde omstandigheden verkeert, ofwel, behoudens onoverkomelijke dwaling of enige andere rechtvaardigingsgrond, een schending inhoudt van een nationaalrechtelijke norm of van een internationaal verdrag met rechtstreekse werking in de interne rechtsorde, waarbij de magistraat verplicht is iets niet te doen of op een bepaalde manier wel iets te doen; wanneer de betwiste handeling van een magistraat bovendien het rechtstreeks voorwerp is van de rechtsprekende functie, is de Staat in de regel alleen aansprakelijk als de litigieuze handeling door een in kracht van gewijsde gegane beslissing is ingetrokken, gewijzigd, vernietigd of herroepen wegens schending van een gevestigde rechtsnorm (Artikelen 1382 en 1383 Burgerlijk Wetboek.)
25 maart 2010 C.2009.0403.N nr. 219
Daad – Fout – Onteigening ten algemenen nutte – Beslissing tot wederverkoop van het onteigende pand – Bericht van wederverkoop – Aanplakking – Geen individuele kennisgeving – Rechtsdwaling – Rechtvaardigingsgrond – Rechtspraak van het Hof van Cassatie.
Uit de omstandigheid dat de administratieve overheid, die beslist om een onteigend pand weder te verkopen, wegens het bestuursrechtelijk beginsel dat haar verplicht om aan de betrokkenen de individuele akten ter kennis te brengen die rechten en verplichtingen in hun hoofde doen ontstaan, geen genoegen kan nemen met de veronderstelling dat een gewone bekendmaking door aanplakking voldoende was, en dit ongeacht de rechtspraak van het Hof van Cassatie, kon het bestreden arrest wettig afleiden dat de administratieve overheid bijgevolg geen enkele rechtvaardigingsgrond kan aanvoeren noch enige grond die haar van haar aansprakelijkheid ontheft. (Artikelen 1382 en 1383 Burgerlijk Wetboek.)
23 september 2010 C.2009.0220.F nr. 544
OORZAAK
Oorzaak – Begrip – Beoordeling door de rechter – Uitsluiting – Fout – Oorzakelijk verband – Schade.
Het arrest dat de aansprakelijkheid van de verweerder uitsluit op grond van vermeldingen waaruit kan worden afgeleid dat de eiser een fout heeft begaan die in causaal verband met zijn schade staat, maar die niet impliceren dat die schade, zonder de fouten die hij de verweerder verwijt, zich niettemin op dezelfde wijze zou hebben voorgedaan, is niet naar recht verantwoord (Art. 1382 Burgerlijk Wetboek.)
18 juni 2010 C.2008.0211.F nr. 440
Oorzaak – Begrip – Beoordeling door de rechter – Beoordeling door de rechter – Voorstellen tot levensverzekering – Ondertekening van fictieve overeenkomsten door de verzekeringnemers – Makelaar strijkt onverschuldigde commissies op – Oplichting door de verzekeringnemers en de makelaar – Verzekeraar – Raming van de schade – Uitzicht op terugbetaling door de makelaar van de onverschuldigde commissies – Gevolg van de beoordeling van het oorzakelijk verband tussen de oplichting en de vergaarde bedragen.
Bij de beoordeling van het oorzakelijk verband tussen de oplichting met behulp van
27 januari 2010 P.2009.0770.F nr. 62
Oorzaak – Algemeen – Fout die de aansprakelijkheid in het gedrang brengt – Oorzakelijk verband tussen de fout en de schade – Beoordelingscriterium – Onvoorzienbare fout.
Een fout brengt de aansprakelijkheid van de dader in het gedrang als de schade zich zonder die fout niet op dezelfde wijze zou hebben voorgedaan; het feit dat de schadelijder de fout had kunnen voorzien is geen beoordelingscriterium van het oorzakelijk verband tussen de fout en de schade.
13 januari 2010 P.2009.0705.F nr. 25
Oorzaak – Begrip – Beoordeling door de rechter – Hof van Cassatie – Toetsing.
Hoewel de rechter op onaantastbare wijze de feiten beoordeelt waaruit hij wettig afleidt of er al dan niet een causaal verband tussen fout en schade bestaat, gaat het Hof toch na of de rechter uit die vaststellingen naar recht die beslissing heeft kunnen afleiden (Art. 1382 Burgerlijk Wetboek.)
18 juni 2010 C.2008.0211.F nr. 440
HERSTELPLICHT
Herstelplicht – Staat – Overheid – Raad van State – Beroep tot vernietiging – Vordering tot schadevergoeding – Verjaring – Stuiting – Cassatieberoep – Ontvankelijkheid.
Artikel 4 van de wet van 25 juli 2008 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en de gecoördineerde wetten van 17 juli 1991 op de Rijkscomptabiliteit met het oog op het stuiten van de verjaring van de vordering tot schadevergoeding ten gevolge van een beroep tot vernietiging bij de Raad van State doet geen afbreuk aan de bepalingen van openbare orde die de cassatieprocedure regelen, meer bepaald deze omtrent de ontvankelijkheid van het cassatieberoep, de memories en de middelen; noch het recht van verdediging, noch dit op een eerlijk proces zoals vervat in artikel 6.1 EVRM verantwoorden een afwijking ter zake; de aanvullende memorie die buiten de op straffe van verval voorgeschreven termijn ter griffie werd neergelegd kan derhalve niet in overweging worden genomen (Art. 1087 Gerechtelijk Wetboek; Art. 4 Wet 25 juli 2008 tot wijziging wet rijkscomptabiliteit.)
25 februari 2010 C.2008.0228.N nr. 126
Herstelplicht – Algemeen – Verschillende aanspraakgerechtigden – Actieve, niet overeengekomen hoofdelijkheid – Wettigheid.
Noch de artikelen 1382 en 1383 van het Burgerlijk Wetboek, noch enige andere wetsbepaling stellen van rechtswege de hoofdelijkheid in tussen aanspraakgerechtigden; ieder van hen kan van de aansprakelijke slechts schadevergoeding vorderen voor de schade die hij zelf heeft geleden; de vervanging van het stelsel van de deelbaarheid door een actieve, niet overeengekomen hoofdelijkheid schendt de voormelde artikelen (Artikelen 1382 en 1383 Burgerlijk Wetboek.)
10 juni 2010 C.2009.0424.N nr. 409
Herstelplicht – Gebouwen – Mede–eigendom – Bewaarder van de gemeenschappelijke gedeelten van het gebouw – Bepaling.
De artikelen 577–5, §3, en 577–7, §1, 1°, b), van het Burgerlijk Wetboek verlenen de vereniging van mede–eigenaars een bevoegdheid van toezicht, leiding en controle op de gemeenschappelijke gedeelten van het gebouw of van de groep van gebouwen, die zij bewaart en die zij bijgevolg voor eigen rekening beheert; zij heeft bijgevolg, in de regel, de bewaring van de gemeenschappelijke gedeelten (Artikelen 577–5, § 3, 577–7, § 1, 1°, b), en 1384, eerste lid Burgerlijk Wetboek.)
28 mei 2010 C.2009.0233.F nr. 371
Herstelplicht – Algemeen – Schade veroorzaakt door een luchtvaartuig – Objectieve aansprakelijkheid van de exploitant.
Uit de artikelen 1.1 en 2.1. van het Verdrag van Rome van 7 oktober 1952 betreffende de schade door buitenlandse luchtvaartuigen aan derden op het aardoppervlak veroorzaakt, volgt dat de schade waarvoor de exploitant overeenkomstig het verdrag aansprakelijk is, alleen die schade is die het rechtstreeks gevolg is van een zich in de lucht bevindend luchtvaartuig of van een daaruit vallende persoon of zaak, en die niet uitsluitend te wijten is aan het feit dat het luchtvaartuig door het luchtruim vliegt overeenkomstig de geldende bepalingen betreffende het luchtverkeer. (Artikelen 1.1 en 2.1 Verdrag van Rome van 7 okt. 1952 betreffende de schade door buitenlandse luchtvaartuigen aan derden op het aardoppervlak veroorzaakt.)
1 februari 2010 C.2009.0349.N nr. 74
Herstelplicht – Algemeen – Onrechtmatige daad door een echtgenoot – Schade aan het gemeenschappelijk vermogen – Vergoedingsplicht – Tijdstip.
Artikel 1382 BW bepaalt niet op welk ogenblik de echtgenoot, gehuwd onder het wettelijk stelsel, die door zijn fout schade toebrengt aan een goed dat tot het gemeenschappelijk vermogen behoort, gehouden is tot schadevergoeding. (Art. 1382 Burgerlijk Wetboek.)
24 juni 2010 C.2009.0188.N nr. 456
Herstelplicht – Algemeen – Ongeval – Getroffene – Materiële schade – Derving van bedrijfsinkomsten – Vervangingsinkomsten of ouderdomspensioen – In aanmerking nemen.
De schade die de getroffene lijdt wegens de blijvende arbeidsongeschiktheid die hem op onrechtmatige wijze is toegebracht, kan bestaan in de derving van beroepsinkomsten ten gevolge van die ongeschiktheid; het vervangingsinkomen of het rustpensioen dat hem wordt uitgekeerd dient alleen in aanmerking te worden genomen voor de raming van dat nadeel wanneer het strekt tot herstel van dezelfde schade als die welke in de artikelen 1382 en 1383 van het Burgerlijk Wetboek is bedoeld
8 september 2010 P.2009.0673.F nr. 502
Herstelplicht – Staat – Overheid – Fout van een magistraat – Handeling van de rechtsprekende functie – Aansprakelijkheid van de Staat.
De fout van een magistraat waarvoor de Staat, op basis van de artikelen 1382 en 1383 B.W., aansprakelijk kan zijn, bestaat in de regel in een gedraging die, ofwel neerkomt op een verkeerd optreden dat moet worden beoordeeld naar de maatstaf van een normaal zorgvuldig en omzichtig magistraat, die in dezelfde omstandigheden verkeert, ofwel,
behoudens onoverkomelijke dwaling of enige andere rechtvaardigingsgrond, een schending inhoudt van een nationaalrechtelijke norm of van een internationaal verdrag met rechtstreekse werking in de interne rechtsorde, waarbij de magistraat verplicht is iets niet te doen of op een bepaalde manier wel iets te doen; wanneer de betwiste handeling van een magistraat bovendien het rechtstreeks voorwerp is van de rechtsprekende functie, is de Staat in de regel alleen aansprakelijk als de litigieuze handeling door een in kracht van gewijsde gegane beslissing is ingetrokken, gewijzigd, vernietigd of herroepen wegens schending van een gevestigde rechtsnorm (Artikelen 1382 en 1383 Burgerlijk Wetboek.)
25 maart 2010 C.2009.0403.N nr. 219
Herstelplicht – Staat – Overheid – Raad van State – Beroep tot nietigverklaring – Aansprakelijkheidsvordering tegen de Staat – Verjaring – Stuiting – Dagvaarding.
Hoewel het feit dat de bij een dagvaarding bij een rechtbank van de rechterlijke orde ingestelde aansprakelijkheidsvordering tegen de Staat de verjaring stuit, heeft het beroep voor de Raad van State tot nietigverklaring van een administratieve handeling waarvan de onwettigheid de aansprakelijkheid van de Staat in het gedrang brengt, die uitwerking niet (Art. 101, eerste lid Wet 25 juli 2008 tot wijziging wet rijkscomptabiliteit.)
25 februari 2010 C.2008.0228.N nr. 126
Herstelplicht – Staat – Overheid – Schade geleden door de Staat – btw – Verhaal op de aansprakelijke – Aan de Staat toekomende belastingen.
Wanneer de Staat schade lijdt aan een haar toebehorende zaak die niet wordt aangewend voor activiteiten die aan de btw zijn onderworpen is de Staat gerechtigd om de op de herstelkosten verschuldigde btw op de aansprakelijke te verhalen; de omstandigheid dat de btw uiteindelijk aan de Staat ten goede komt, doet hieraan geen afbreuk aangezien de aan de Staat toekomende belastingen en de hem toekomende schadevergoeding op verschillende rechtsgronden steunen en een verschillend voorwerp hebben (Art. 1382 Burgerlijk Wetboek; Art. 2 Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde.)
15 februari 2010 C.2009.0028.N nr. 101
Herstelplicht – Staat – Overheid – Schade geleden door de Staat – Recht op vergoeding – Zaakschade.
De Staat die schade lijdt door een onrechtmatige daad heeft recht op de integrale vergoeding van de geleden schade; in principe omvat bij zaakschade, de schadevergoeding van de benadeelde die geen btw–plichtige is, ook de btw (Art. 1382 Burgerlijk Wetboek.)
15 februari 2010 C.2009.0028.N nr. 101
Herstelplicht – Meesters – Aangestelden – Sociale zekerheid – Ontdoken bijdragen – Werkgever – Ambtshalve veroordeling – Bijzondere herstelwijze.
Artikel 35, tweede lid, R.S.Z.–wet, thans artikel 35, §1, derde lid, van die wet legt in het openbaar belang van de financiering van de sociale zekerheid een bijzondere herstelwijze op die afwijkt van het gemeen recht; die bijzondere herstelwijze sluit uit dat de strafrechter die de werkgever, zijn aangestelden of lasthebbers, met toepassing van artikel 35, eerste lid, 1°, R.S.Z.–wet, thans artikel 35, § 1, eerste lid, 1°, van die wet, veroordeelt wegens overtreding van de bepalingen van die wet en de uitvoeringsbesluiten ervan, hen op grond van de artikelen 1382 en 1383 Burgerlijk Wetboek en de artikelen 3 en 4 Voorafgaande Titel Wetboek van Strafvordering kan veroordelen tot schadeloosstelling die berekend wordt op grond van de ontdoken bijdragen, bijdrageopslagen en verwijlintrest
19 oktober 2010 P.2009.0963.N nr. 611
Herstelplicht – Zaken – Gebrek van de zaak.
Een zaak is behept met een gebrek wanneer zij een abnormaal kenmerk vertoont waardoor zij in bepaalde omstandigheden schade kan veroorzaken (Art. 1384, eerste lid Burgerlijk Wetboek.)
11 maart 2010 C.2009.0186.N nr. 171
Herstelplicht – Zaken – Gebrek van de zaak – Abnormaal karakter – Beoordeling.
Het abnormaal karakter van de zaak kan slechts worden beoordeeld door een vergelijking te maken met zaken van dezefde soort en hetzelfde type om uit te maken aan welke vereisten van de zaak het slachtoffer zich normaal mocht verwachten. (Art. 1384, eerste lid Burgerlijk Wetboek.)
11 maart 2010 C.2009.0186.N nr. 171
Herstelplicht – Zaken – Bewaarder van de zaak – Gebrek van de zaak – Xxxxxxxxxx – Uitgaven of prestaties – Contractuele, wettelijke of reglementaire verplichting – Gevolg – Criterium.
Het bestaan van een contractuele, wettelijke of reglementaire verplichting sluit het bestaan niet uit van een schade in de zin van artikel 1384 van het Burgerlijk Wetboek, voor zover uit de inhoud of uit de draagwijdte van de overeenkomst, de wet of het reglement niet blijkt dat de uitgaven of prestaties die moeten worden gedaan, definitief ten laste moeten blijven van degenen die zich daartoe hebben verbonden of die daartoe door de wet of het reglement worden verplicht (Art. 1384, eerste lid Burgerlijk Wetboek.)
5 november 2010 C.2009.0486.N nr. 658
Herstelplicht – Allerlei – Schade veroorzaakt door een motorrijtuig – Schadeloosstelling door het Gemeenschappelijk Motorwaarborgfonds – Omvang – Kosten en honorarium van een technisch adviseur.
Uit geen enkele wettelijke bepaling noch uit de opdracht van algemeen belang van het Algemeen Motorwaarborgfonds, volgt dat dit fonds de volledige schade niet dient te betalen die door een motorrijtuig is veroorzaakt, met inbegrip van de kosten en het honorarium van de technisch adviseur wiens tussenkomst noodzakelijk is gebleken voor de raming van de schade van het slachtoffer van het ongeval. (Art. 19bis–17 Wet betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen.)
6 januari 2010 P.2009.1152.F nr. 5
Herstelplicht – Verscheidene daders – Hoofdelijkheid – Vrijstelling van de hoofdelijkheid door de rechter – Toepassing – Veroordeling tot de kosten.
De mogelijkheid tot vrijstelling van de hoofdelijkheid die in artikel 50, derde lid, Strafwetboek is bepaald, heeft geen betrekking op de gehoudenheid tot schadevergoeding, maar betreft alleen de veroordeling tot de kosten
28 september 2010 P.2010.0276.N nr. 555
Herstelplicht – Zaken – Aansprakelijkheid voor een zaak die men onder zijn bewaring heeft – Openbare weg – Slachtoffer kent de plaatselijke toestand.
De rechter kan de beslissing dat de rijbaan geen gebrek vertoonde niet afleiden uit de omstandigheid dat het slachtoffer wist of moest weten dat er op die rijbaan putten of oneffenheden waren (Art. 1384, eerste lid Burgerlijk Wetboek.)
17 december 2010 C.2010.0193.F nr. 754
Herstelplicht – Staat – Overheid – Onrechtmatige overheidsdaad – Schuldvordering ten laste van de Staat, de Gemeenschappen of de Gewesten – Vijfjarige termijn – Toepasselijkheid.
Behoudens andersluidende wettelijke bepalingen, geldt de vijfjarige verjaringstermijn in de regel voor alle schuldvorderingen ten laste van de Staat, de Gemeenschappen of de Gewesten, ook voor de vorderingen ontstaan uit een onrechtmatige overheidsdaad (Art. 71, § 1 Bijzondere wet betreffende de financiering van de Gemeenschappen en Gewesten; Art. 100, eerste lid, 1° KB 17 juli 1991 houdende coördinatie van de wetten op de Rijkscomptabiliteit.)
3 september 2010 C.2009.0339.N nr. 498
Herstelplicht – Staat – Overheid – Staat – Rechterlijke uitspraak – Faillissement – Intrekking – Gevolg – Beheer – Onttrekking – Vordering – Schadevergoeding.
Wanneer de appelrechters, bij het beoordelen van de vordering van eiseres tot het bekomen van schadevergoeding wegens foutieve aantasting van haar eigendomsrecht ten gevolge van de onttrekking van het beheer van haar vermogen, zonder hierin te worden bekritiseerd, oordelen dat aan de rechtbank geen onzorgvuldigheid kan worden verweten door eiseres failliet te verklaren, dat deze rechtbank niet heeft gehandeld op een wijze strijdig met het handelen van een normaal en omzichtig magistraat die in dezelfde omstandigheden verkeert, en dat er gedurende de periode dat de eiseres door het faillissement het beheer over haar vermogen niet kon uitoefenen geen fout van de curators in de uitoefening van hun beheer is vastgesteld, verantwoorden zij naar recht hun beslissing dat er geen schending van artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het EVRM voorhanden is (Art. 1 Eerste Aanvullend Protocol van 20 maart 1952 bij het EVRM.)
17 december 2010 C.2010.0275.N nr. 753
Herstelplicht – Staat – Overheid – Onderzoek in strafzaken – Rechtmatige dwangmaatregel op goederen – Huiszoeking – Schade – Onevenredig nadeel – Begrip – Toerekening – Beoordeling – Opdracht van de rechter – Criteria.
Uit het algemeen rechtsbeginsel van de gelijkheid van de burgers voor de openbare lasten vloeit voort dat de onevenredig nadelige – dit zijn: buiten het normale maatschappelijke risico of het normale bedrijfsrisico vallende en op een beperkte groep burgers of instellingen drukkende – gevolgen van een op zich zelf rechtmatige dwangmaatregel op goederen in het raam van een strafrechtelijk onderzoek, zoals een huiszoeking, niet ten laste van de getroffene behoren te komen, maar gelijkelijk over de gemeenschap dienen te worden verdeeld; bij de beoordeling van dit onevenredig nadeel moet de rechter rekening houden met alle omstandigheden van de zaak en in het bijzonder met de betrokkenheid van de getroffene bij het vermeende misdrijf en met de redelijke verwachtingen van de burgers in verband met de solidariteit die van hen wordt gevraagd
24 juni 2010 C.2006.0415.N nr. 453
SCHADE
Schade – Interest – Compensatoire interest – Feitelijke beoordeling – Opschorting van de loop van de interest – Vertraging in de rechtspleging – Vertraging te wijten aan de nalatigheid van de burgerlijke partij.
De rechter beoordeelt in feite of er grond is om compensatoire interest toe te kennen en bepaalt het aanvangstijdstip van die interest; wanneer de vertraging in de rechtspleging
alleen te wijten is aan het getalm van de burgerlijke partij, verantwoordt de rechter zijn beslissing naar recht wanneer hij de loop van de compensatoire interest opschort vanaf de dag waarop hij heeft geoordeeld dat de vertraging van de burgerlijke partij aan nalatigheid te wijten was
3 februari 2010 P.2008.1771.F nr. 79
Schade – Beoordelingsbevoegdheid – Raming – Peildatum – Vaststellen van schade en omvang ervan – Verwerpen van de door de getroffene voorgestelde berekeningswijze – Toepassing.
De rechter beoordeelt in feite het bestaan van de door de onrechtmatige daad veroorzaakte schade en het bedrag van de vergoeding voor het volledige herstel ervan. Hij kan de schade ex aequo et bono ramen, mits hij de reden aangeeft waarom hij de door de getroffene voorgestelde berekeningswijze niet kan aannemen en tevens vaststelt dat de schade, zoals hij die omschreven heeft, onmogelijk anders kan worden bepaald (Artikelen 1382, 1383 en 1384, eerste lid Burgerlijk Wetboek.)
4 oktober 2010 C.2009.0475.N nr. 572
Schade – Beoordelingsbevoegdheid – Raming – Peildatum – Raming – Forfaitaire raming
– Afwijzing van de voorgestelde berekeningswijze – Verantwoording.
De bodemrechter beoordeelt in feite het bestaan van de door een onrechtmatige daad veroorzaakte schade en het bedrag van de volledige vergoeding ervan; hij kan de schade ex aequo et bono ramen, mits hij de reden aangeeft waarom de door de getroffene voorgestelde berekeningswijze niet kan worden gevolgd en tevens vaststelt dat het onmogelijk is om de schade, zoals hij die heeft omschreven, anders te bepalen (Artikelen 1382 en 1383 Burgerlijk Wetboek.)
15 september 2010 P.2010.0476.F nr. 522
Schade – Beoordelingsbevoegdheid – Raming – Peildatum – Schending EVRM.
Voor de beslissing waarbij, voor de wijziging van het EVRM door het Elfde Protocol, het Comité van ministers van de Raad van Europa heeft vastgesteld dat de litigieuze handeling een schending inhoudt van het EVRM of van de toegevoegde protocollen, bestaat er geen vergoedbare schade (Artikelen 1382 en 1383 Burgerlijk Wetboek.)
25 maart 2010 C.2009.0403.N nr. 219
Schade – Algemeen – Beslissing waarbij enig voorbehoud wordt verleend – Eis die ertoe strekt over het voorwerp van dat voorbehoud vonnis te doen wijzen – Verjaringstermijn – Duur – Aanvang.
De vordering die ertoe strekt vonnis te doen wijzen over het voorbehoud dat met een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing is verleend, verjaart na twintig jaar vanaf de dag van de uitspraak van deze beslissing. (Art. 2262bis, § 2 Burgerlijk Wetboek.)
3 februari 2010 P.2008.1771.F nr. 79
Schade – Begrip – Vormen – Verlies van een kans – Schadevergoeding – Toepassing.
Het verlies van een reële kans op het verwerven van een voordeel of het vermijden van een nadeel komt voor vergoeding in aanmerking indien tussen de fout en het verlies van deze kans een conditio sine qua non verband bestaat. Het bestaan van een kans vereist geen zekerheid op het verwerven van het verhoopte resultaat, zodat de benadeelde schadevergoeding kan verkrijgen voor het verlies van een kans zelfs indien zonder de fout het verhoopte resultaat niet met zekerheid zou zijn verkregen (Art. 1382 Burgerlijk
Wetboek.)
15 maart 2010 C.2009.0433.N nr. 182
Schade – Materiële schade – Elementen en grootte – Arbeidsongeschiktheid – Inkomstenderving – Beoordeling – Vervangingsinkomen – Inaanmerkingneming.
De vervangingsinkomens die de getroffene worden uitbetaald wegens de hem op onrechtmatige wijze toegebrachte arbeidsongeschiktheid dienen alleen voor de raming van de schade in aanmerking te worden genomen indien zij strekken tot herstel van dezelfde schade als die bedoeld in de artikelen 1382 en 1383 van het Burgerlijk Wetboek (Artikelen 1382 en 1383 Burgerlijk Wetboek.)
13 oktober 2010 P.2009.0075.F nr. 595
Schade – Begrip – Vormen – Vergoedbare schade – Onverschuldigd betaalde – Vordering tot terugbetaling – Vordering tot veroordeling tot betaling van een met het onverschuldigd betaalde overeenstemmende schadevergoeding.
Het arrest dat oordeelt dat de verplichting om een onverschuldigd betaald bedrag terug te geven op zich geen vergoedbare schade uitmaakt, aangezien degene op wie die verplichting berust geen enkel recht had op het voordeel waarop de betaling betrekking had, verantwoordt naar recht zijn beslissing hem geen schadevergoeding toe te kennen voor zijn financieel verlies dat volgt uit zijn verplichting om de bedragen terug te geven die hij onverschuldigd zou hebben ontvangen (Art. 1382 Burgerlijk Wetboek.)
14 oktober 2010 C.2008.0451.F nr. 600
Schade – Interest – Compensatoire interest.
De compensatoire interesten maken inherent deel uit van de schadevergoeding die tot herstel van de door de onrechtmatige daad veroorzaakte schade wordt toegekend en vergoeden de bijkomende schade uit de uitgestelde betaling van de vergoeding waarop de benadeelde op de datum van de schade recht had (Artikelen 1382 en 1383 Burgerlijk Wetboek.)
22 juni 2010 P.2009.1912.N nr. 447
Schade – Algemeen – Werknemer – Gemeenteambtenaar – Ongeval – Fout van een derde
– Werkgever – Uitkering van loon – Eigen schade – Herstel – Omvang.
Het feit dat de werkgever zijn werknemer reeds vóór diens ongeval, voor deeltijdse prestaties een volledige wedde uitbetaalde en hem de helft van zijn uitgaven heeft uitbetaald, op grond dat hij ten gevolge van dat ongeval alleen een deeltijdse prestatie heeft moeten ontberen, stelt het Hof niet in staat na te gaan of de rechtbank, wat de eigen schade van de werkgever betreft en niet de schade van de getroffene in wiens rechten laatstgenoemde volgens het vonnis is gesubrogeerd, door vijftig procent van het brutoloon toe te kennen terwijl het invaliditeitspercentage en het percentage van arbeidsongeschiktheid slechts zesentwintig procent bedraagt, geen bedrag heeft toegekend dat hoger ligt dan het bedrag waarop de subrogant recht heeft.
22 september 2010 P.2010.0698.F nr. 540
Schade – Allerlei – Staat – Vordering tot schadevergoeding – Verjaring – Termijnen – Vijfjarige termijn – Aanvang.
De rechter die vaststelt dat een vordering tot schadevergoeding tegen de Belgische Staat op grond van buitencontractuele aansprakelijkheid werd ingesteld bij dagvaarding meer dan vijf jaar na de eerste januari van het begrotingsjaar in de loop waarvan de schade is ontstaan, dat de eiser voor het verstrijken van die termijn kennis had van de identiteit van
de aansprakelijke, en, op grond van deze vaststellingen en redenen oordeelt dat de vordering verjaard is, verantwoordt zijn beslissing naar recht (Art. 100, eerste lid, 1° KB 17 juli 1991 houdende coördinatie van de wetten op de Rijkscomptabiliteit.)
17 december 2010 C.2010.0074.N nr. 750
Schade – Algemeen – Bewaarder van de zaak – Xxxxxx van de zaak – Xxxxxxxxxx – Uitgaven of prestaties – Contractuele, wettelijke of reglementaire verplichting – Gevolg – Criterium.
Het bestaan van een contractuele, wettelijke of reglementaire verplichting sluit het bestaan niet uit van een schade in de zin van artikel 1384 van het Burgerlijk Wetboek, voor zover uit de inhoud of uit de draagwijdte van de overeenkomst, de wet of het reglement niet blijkt dat de uitgaven of prestaties die moeten worden gedaan, definitief ten laste moeten blijven van degenen die zich daartoe hebben verbonden of die daartoe door de wet of het reglement worden verplicht (Art. 1384, eerste lid Burgerlijk Wetboek.)
5 november 2010 C.2009.0486.N nr. 658
Schade – Materiële schade – Elementen en grootte – Derving van beroepsinkomsten – Vervangingsinkomsten of ouderdomspensioen – In aanmerking nemen.
De schade die de getroffene lijdt wegens de blijvende arbeidsongeschiktheid die hem op onrechtmatige wijze is toegebracht, kan bestaan in de derving van beroepsinkomsten ten gevolge van die ongeschiktheid; het vervangingsinkomen of het rustpensioen dat hem wordt uitgekeerd dient alleen in aanmerking te worden genomen voor de raming van dat nadeel wanneer het strekt tot herstel van dezelfde schade als die welke in de artikelen 1382 en 1383 van het Burgerlijk Wetboek is bedoeld
8 september 2010 P.2009.0673.F nr. 502
Schade – Materiële schade – Elementen en grootte – Advocatenkosten en –honorarium – Terugvorderbaarheid – Beslissing houdt de uitspraak over de vordering aan – Geen eindbeslissing.
De beslissing die het verzoek van de beklaagde inwilligt om in afwachting van toelichtingen de uitspraak over de eis van de burgerlijke partij tot terugbetaling van de kosten van haar verdediging aan te houden, is geen eindbeslissing in de zin van artikel 416, eerste lid, Sv.
3 februari 2010 P.2008.1771.F nr. 79
Schade – Materiële schade – Elementen en grootte – Elementen en grootte – Kosten en honorarium van een technisch adviseur – Bestanddeel van de schade.
De kosten en het honorarium van een technisch adviseur die de benadeelde van een strafrechtelijke fout heeft betaald, kunnen een te vergoeden bestanddeel van zijn schade uitmaken, in zoverre ze noodzakelijk zijn om de benadeelde de mogelijkheid te bieden om zijn recht op vergoeding van zijn schade te doen gelden
6 januari 2010 P.2009.1152.F nr. 5
Schade – Morele schade – Elementen en grootte – Draagwijdte – Kapitalisatiemethode – Kapitalisatie op dagelijke forfaitaire basis – Wettigheid.
De rechter kan de morele schade van de getroffene vergoeden met behulp van de kapitalisatiemethode; het is hem niet verboden te oordelen dat die berekeningswijze objectiever is om een vaststaande schade waarvan de dagwaarde is gekend, ook als zij forfaitair was vastgesteld, te extrapoleren naar de toekomst. (Artikelen 1382 en 1383 Burgerlijk Wetboek.)
15 september 2010 P.2010.0476.F nr. 522
Schade – Algemeen – Beslissing waarbij enig voorbehoud wordt verleend – Definitief karakter.
Wanneer het voorbehoud waarover geen uitspraak werd gedaan geen betrekking heeft op een reeds voor de strafrechter ingestelde vordering waarvoor een onderzoeksmaatregel kan worden bevolen, maar alleen op het eventuele instellen van een burgerlijke rechtsvordering voor de bevoegde rechter, maakt het ontbreken van een beslissing dienaangaande, van het arrest geen beslissing die geen eindbeslissing is. (Art. 416, eerste lid Wetboek van Strafvordering.)
3 februari 2010 P.2008.1771.F nr. 79
Schade – Algemeen – Herstel.
Krachtens de artikelen 1382 en 1383 Burgerlijk Wetboek heeft de schadelijder alleen recht op het herstel van de schade die hij werkelijk en persoonlijk heeft geleden. (Artikelen 1382 en 1383 Burgerlijk Wetboek.)
6 januari 2010 P.2009.1152.F nr. 5
Schade – Algemeen – Beslissing waarbij enig voorbehoud wordt verleend – Eis die ertoe strekt over het voorwerp van dat voorbehoud vonnis te doen wijzen – Verjaringstermijn – Aanvang – Overgangsbepaling – Toepassingsgebied.
Artikel 10, wet 10 juni 1998 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de verjaring, dat bij wijze van overgangsmaatregel de datum van inwerkingtreding van de voormelde wet in aanmerking neemt als aanvang van de bij die wet ingevoerde nieuwe verjaringstermijnen, heeft betrekking op de rechtsvorderingen die vóór de voormelde inwerkingtreding zijn ontstaan en niet op de vordering die voortvloeit uit een beslissing waarbij enig voorbehoud wordt verleend en die onder vigeur van de nieuwe wet is gewezen. (Art. 2262bis, § 2 Burgerlijk Wetboek.)
3 februari 2010 P.2008.1771.F nr. 79
Schade – Algemeen – Ongeval – Slachtoffer – Rijksambtenaar – Vergoeding – Vergoeding van de materiële schade – Rustpensioen – Cumulatie – Wettigheid.
Het pensioen dat krachtens de artikelen 1, 2 en 3 van de wet van 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen wordt toegekend aan de tot het pensioen toegelaten persoon, ook al blijkt hij niet in staat te zijn zijn ambt te blijven uitoefenen, is verschuldigd wegens zijn dienstprestaties als bij de overheid benoemde ambtenaar en vormt geen herstel van schade; wanneer een dergelijke persoon aldus het slachtoffer is van een door een derde veroorzaakt ongeval, hebben zijn recht op de vergoeding van de geleden schade en zijn recht op het pensioen noch dezelfde oorzaak, noch hetzelfde voorwerp en is de cumulatie ervan bijgevolg geoorloofd (Artikelen 1, 2 en 3 Wet 21 juli 1844.)
19 maart 2010 C.2008.0113.F nr. 202
OVEREENKOMSTEN. REGRES
Overeenkomsten en regres – Verzekering – Indeplaatsstelling – Werknemer – Gemeenteambtenaar – Ongeval – Fout van een derde – Arbeidsongeschiktheid – Werkgever die in de rechten van de werknemer is gesubrogeerd.
Aangezien de gesubrogeerde de rechtsvordering van de schuldeiser die hij opvolgt in eigen naam instelt en de subrogatie slechts geschiedt tot beloop van wat de gesubrogeerde
22 september 2010 P.2010.0698.F nr. 540
BIJZONDERE AANSPRAKELIJKHEID
Bijzondere aansprakelijkheid – Burenhinder – Eigendomsrecht – Verbroken evenwicht – Schade die de maat van de gewone ongemakken van nabuurschap overstijgt – Vergoeding
– Compensatie.
Het bestreden vonnis, dat de kap beveelt van bomen die schade veroorzaken waardoor het evenwicht tussen naburige eigendommen verbroken wordt, maar hun eigenaar niet het recht ontzegt om op zijn erf beplantingen te hebben die aan de naburige eigenaars geen stoornis opleggen die de maat van de gewone ongemakken van nabuurschap overstijgt, schendt de artikelen 544 B.W. en 16 Gw. niet (Art. 544 Burgerlijk Wetboek; Art. 16 Grondwet 1994.)
8 februari 2010 C.2009.0196.F nr. 87
ALLERLEI (INTERNATIONAAL PRIVAATRECHT. AARD VAN DE WET. ENZ)
Allerlei (I.P.R. – Aard van de wet) – Bevoegdheid en aanleg – Internationale bevoegdheid
– Bevoegdheid van de Belgische rechtscolleges – Verbintenis uit een misdrijf of een oneigenlijk misdrijf – Plaats van ontstaan.
De plaats waar een verbintenis uit een misdrijf of een oneigenlijk misdrijf is ontstaan is ofwel de plaats waar de schadeveroorzakende daad is verricht ofwel de plaats waar de schade zich heeft voorgedaan (Art. 635, 3° Gerechtelijk Wetboek.)
16 april 2010 C.2008.0317.F nr. 261
Geen enkele wetsbepaling geeft de eiser het recht om zich in cassatie te voorzien tegen de beslissing die hem schrapt van de lijst van de stagiairs van het Instituut van de accountants en de belastingconsulenten om een reden die niets met tucht te maken heeft. (Art. 8 Wet 22 april 1999 betreffende de beroepstucht voor accountants en belastingconsulenten.)
16 april 2010 D.2009.0006.F nr. 264
Een publiekrechtelijke beroepsvereniging, zoals het Instituut van de accountants en de belastingconsulenten is weliswaar onafhankelijk, maar moet voor de toepassing van artikel 93bis btw–wetboek dat geheimhouding oplegt, beschouwd worden als een openbare instelling (Art. 93bis Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde.)
19 maart 2010 C.2008.0603.F nr. 203
ADMINISTRATIEVE GELDBOETE IN FISCALE ZAKEN
Nu uit de wetsgeschiedenis van de wet van 7 december 2005 blijkt dat de afschaffing van de verplichting om een verstrekkingenregister bij te houden is ingegeven door het streven naar administratieve vereenvoudiging, maar het vervallen van de verplichting een verstrekkingenregister bij te houden en van de sancties die worden opgelegd zo dat register niet wordt bijgehouden, evenwel meebrengt dat het onvolledig bijhouden van het individueel kinesitherapiedossier voortaan tot gevolg heeft dat het volledig bedrag van de verzekeringstegemoetkoming met betrekking tot de prestaties waarvoor het dossier foutief
26 april 2010 S.2008.0003.N nr. 283
De strafrechter kan een beklaagde of een beschuldigde het recht niet ontzeggen om zich door een advocaat te laten vertegenwoordigen, ook al is het voor hem niet onmogelijk om persoonlijk te verschijnen, tenzij bevolen wordt dat hij persoonlijk moet verschijnen. (Artikelen 185 en 385 Wetboek van Strafvordering.)
24 maart 2010 P.2010.0284.F nr. 213
De appelrechters die, om te besluiten tot de geloofwaardigheid van de klacht en vervolgens tot de gegrondheid van de vervolging, zelfbeschuldigende verklaringen in aanmerking nemen die een verdachte aan de politie tijdens de vierentwintig uren vrijheidsberoving heeft afgelegd, terwijl hij bij gebrek aan bijstand door een raadsman de juridische gevolgen van zijn uitlatingen eventueel niet juist heeft ingeschat, schenden artikel 6 EVRM.
15 december 2010 P.2010.0914.F nr. 743
De artikelen 1, 2 en 16, § 2 en 4, Wet Voorlopige Hechtenis, vereisen niet dat de voorlopig aangehouden persoon binnen de bij artikel 12, derde lid, G.W. bepaalde termijn van vierentwintig uur de bijstand moet krijgen van een advocaat en miskennen op zich het recht op een eerlijke behandeling van de zaak niet
5 mei 2010 P.2010.0744.F nr. 316
De artikelen 5.1, 6.1 en 6.3.c EVRM, zoals zij momenteel worden uitgelegd door het Europees Hof, verplichten de onderzoeksgerechten niet ertoe om het wegens moord verleende bevel tot aanhouding jegens een inverdenkinggestelde, onmiddellijk op te heffen alleen op grond dat hij vóór en tijdens zijn verschijning voor de onderzoeksmagistraat een bekentenis heeft afgelegd in de vormen als bepaald in het Wetboek van Strafvordering
5 mei 2010 P.2010.0744.F nr. 316
De kamer van inbeschuldigingstelling die met toepassing van artikel 235bis Sv. uitspraak doet, kan naar recht beslissen dat de verhoren van de inverdenkinggestelde die in afwezigheid van zijn advocaat zijn afgenomen, de voortzetting van het gerechtelijk onderzoek niet beletten, en dat de toepassing van de internrechtelijke bepalingen zijn recht van verdediging niet dermate heeft miskend dat de eerbiediging van zijn recht op een eerlijke behandeling van de zaak nu al onmogelijk wordt; aldus verantwoordt zij naar recht haar weigering om de processen–verbaal van die verhoren nietig te verklaren
5 mei 2010 P.2010.0744.F nr. 316
Het in artikel 6.1 EVRM vastgelegde recht op een eerlijke behandeling van de zaak, houdt in dat de persoon die is aangehouden en die ter beschikking van het gerecht is gesteld, over de daadwerkelijke bijstand beschikt van een advocaat tijdens het verhoor door de politie in de eerste vierentwintig uren van zijn vrijheidsberoving, tenzij wordt aangetoond dat er, gelet op de bijzondere omstandigheden van de zaak, dwingende redenen zijn om dat recht te beperken; in zoverre artikel 20, §1, Wet Voorlopige Hechtenis dat contact met
de advocaat pas na het eerste verhoor door de onderzoeksrechter toestaat, moet het beschouwd worden als in strijd met artikel 6 van het Verdrag
15 december 2010 P.2010.0914.F nr. 743
Artikel 6.3.c EVRM, dat iedere beschuldigde het recht garandeert om daadwerkelijk door een advocaat te worden verdedigd, preciseert de voorwaarden niet voor de uitoefening van dat recht en laat de verdragsluitende Staten de keuze van de middelen die in hun rechtsstelsel geschikt zijn om dat recht te waarborgen
5 mei 2010 P.2010.0257.F nr. 314
De artikelen 1, 2 en 16, §§2 en 4, Voorlopige Hechteniswet, bepalen niet dat de verdachte moet worden bijgestaan door een advocaat zodra hij van zijn vrijheid wordt beroofd (Artikelen 1, 2 en 16, §§ 2 en 4 Wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis.)
22 juni 2010 P.2010.0872.N nr. 445
Het geheel van waarborgen die aan de verdachte een eerlijke procesvoering moeten verzekeren, zoals daar zijn: de pleegvormen van artikel 47bis Wetboek van Strafvordering bij het verhoor van de verdachte, de vrijheidsbeneming die in geen geval langer mag duren dan vierentwintig uur, zoals bepaald door artikel 12, derde lid, Grondwet, de onmiddellijke overhandiging bij de betekening van het bevel tot aanhouding van alle stukken bedoeld in de artikelen 16, §7 en 18, §2, Voorlopige Hechteniswet, het recht van de verdachte van vrij verkeer met zijn raadsman overeenkomstig artikel 20, §§1 en 5, Voorlopige Hechteniswet, de terbeschikkingstelling van het dossier met het oog op de verschijning voor het onderzoeksgerecht overeenkomstig artikel 21, §3, Voorlopige Hechteniswet, de aanwezigheid van de raadsman van de verdachte bij de samenvattende ondervraging bepaald in artikel 22, derde lid, Voorlopige Hechteniswet, alsook de rechten die aan de verdachte zijn toegekend door de artikelen 61ter, 6lquater, 6lquinquies, 136 en 235bis Wetboek van Strafvordering, voorkomt dat het ontbreken van de bijstand van een raadsman tijdens de eerste vierentwintig uur van vrijheidsbeneming elke verdere eerlijke behandeling van de zaak onmogelijk maakt (Artikelen 6.1 en 6.3.c Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.)
22 juni 2010 P.2010.0872.N nr. 445
Een partij die, ten behoeve van een gerechtelijke procedure, woonplaats in het kantoor van haar raadsman kiest, geeft aan die advocaat een bijkomende lastgeving bovenop de lastgeving ad litem bedoeld in artikel 440, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek. (Art. 111 Burgerlijk Wetboek; Artikelen 39, 40 en 440 Gerechtelijk Wetboek.)
23 december 2010 C.2009.0481.F nr. 768
Het intern recht staat de aanwezigheid van een advocaat niet toe bij het politieverhoor en evenmin voor de onderzoeksrechter; het geheim van het opsporingsonderzoek en van het gerechtelijk onderzoek staat in de regel daaraan in de weg (Artikelen 28quinquies en 57,
§ 1 Wetboek van Strafvordering.)
31 maart 2010 P.2010.0504.F nr. 237
Uit de enkele omstandigheid dat de tuchtraad van beroep van de Orde van advocaten samengesteld is uit vier advocaten en één magistraat, valt niet af te leiden dat dit tuchtcollege niet onafhankelijk en onpartijdig is in de zin van artikel 6.1 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden; die samenstelling miskent evenmin het algemeen rechtsbeginsel van de onpartijdigheid van de rechter
26 februari 2010 D.2008.0010.F nr. 138
Artikel 456 van het Gerechtelijk Wetboek dat de raad van de Orde opdracht geeft om de eer van de Orde van advocaten op te houden, de beginselen van waardigheid, rechtschapenheid en kiesheid te handhaven en de inbreuken daarop en de tekortkomingen tuchtrechtelijk te beteugelen of te straffen, is een wettelijke bepaling die voldoende duidelijk en toegankelijk is om elke advocaat de mogelijkheid te bieden, desnoods met bijstand van deskundige raad, om, met een in de omstandigheden van de zaak hoge graad van redelijkheid, de juridische gevolgen van zijn handelingen te voorzien (Art. 456 Gerechtelijk Wetboek; Art. 10.2 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.)
26 februari 2010 D.2008.0010.F nr. 138
Wanneer de veroordeelde beslist om zich door een advocaat te laten bijstaan op de zitting van de strafuitvoeringsrechtbank die uitspraak moet doen over de herroeping van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling, vormt het horen van zijn raadsman in principe een substantiële vormvereiste; de rechtbank moet zich daarnaar schikken, in zoverre de wettelijke termijnen om uitspraak te doen daaraan niet in de weg staan
3 maart 2010 P.2010.0254.F nr. 144
De omstandigheid dat een aantal advocaten, die deel uitmaken van de raad van de Orde van advocaten in het kader van een procedure tot schrapping van een advocaat van de lijsten voor rechtsbijstand, zelf ook op die lijsten staan, is niet van aard te doen twijfelen aan de onpartijdigheid van de raad om over de zaak uitspraak te doen nu concurrentiële verhoudingen in verband met de rechtsbijstand in beginsel uitgesloten zijn gelet in het bijzonder op de aard zelf van de rechtsbijstand en op de plichten die in dit verband wegen op de advocaten (Art. 648, 2° Gerechtelijk Wetboek.)
11 februari 2010 C.2009.0637.N nr. 100
Het intern recht staat de aanwezigheid niet toe van een advocaat bij het politieverhoor; het geheim van het opsporingsonderzoek en van het gerechtelijk onderzoek staat daaraan in de regel in de weg. (Artikelen 28quinquies en 57, § 1 Wetboek van Strafvordering.)
24 februari 2010 P.2010.0298.F nr. 125
Overeenkomstig de thans geldende interpretatie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, verplichten noch artikel 6.1 noch artikel 6.3, c EVRM de onderzoeksgerechten om op staande voet de opheffing te bevelen van de aanhouding van een persoon om de enkele reden dat, nog vóór hij voor de onderzoeksrechter werd voorgeleid, hij door de politie werd verhoord en bekentenissen aflegde zonder dat hij vanaf zijn eerste verhoor de bijstand mocht krijgen van een advocaat
23 maart 2010 P.2010.0474.N nr. 209
Artikel 310 Sv., dat op de zitting van het hof van assisen de aanwezigheid van de beschuldigde zelf vereist, kan, gelet op het recht op een eerlijke behandeling van de zaak, niet in die zin worden uitgelegd dat de beschuldigde de mogelijkheid kan worden ontzegd om alleen door een advocaat te worden vertegenwoordigd
24 maart 2010 P.2010.0284.F nr. 213
Het beroepsgeheim waaraan de leden van de balie zijn onderworpen, berust op de noodzaak volledige veiligheid te verzekeren aan degenen die zich aan hen toevertrouwen; noch artikel 458 Strafwetboek, noch artikel 8 EVRM beletten echter de inbeslagname en het gebruik door een onderzoeksrechter van stukken die betrekking hebben op de
verdachte activiteiten van een advocaat (Art. 458 Strafwetboek; Art. 8 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.)
13 juli 2010 P.2010.1096.N nr. 480
Wanneer de feitenrechters zich nergens in hun overwegingen gebaseerd hebben op de inhoud van de verhoren die, zonder de advocaat, van de eiser zijn afgenomen in de eerste vierentwintig uren van vrijheidsberoving, en de schuldigverklaring alleen verwijst naar de gegevens die de speurders vóór de ondervraging van de eiser of tijdens het verder verloop van het gerechtelijk onderzoek hebben vergaard, met andere woorden op ogenblikken waarop de rechtspraak van het Europees Hof de aanwezigheid van de advocaat in principe niet oplegt, kunnen de appelrechters naar recht oordelen dat het tegen de beklaagde ingespannen geding, als hij enkel tijdens de eerste vierentwintig uren van de vrijheidsberoving niet werd bijgestaan door een advocaat, artikel 6 EVRM niet had geschonden
5 mei 2010 P.2010.0257.F nr. 314
Het interne recht voorziet nog altijd niet in de aanwezigheid van een advocaat bij het politieverhoor; de artikelen 28quinquies en 57, § 1, Wetboek van Strafvordering verplichten tot de geheimbewaring van het opsporingsonderzoek en van het gerechtelijk onderzoek
23 maart 2010 P.2010.0474.N nr. 209
De artikelen 1, 2 en 16, § 2 en 4, Wet Voorlopige hechtenis, vereisen de bijstand niet van een advocaat aan de zijde van de persoon die voorlopig is aangehouden in de vierentwintig uur durende termijn die bij artikel 12, derde lid, G.W. is bepaald, en miskennen op zich het recht op een eerlijke behandeling van de zaak niet
5 mei 2010 P.2010.0257.F nr. 314
Tegen de gegrondheid van de bewarende maatregel die de stafhouder heeft genomen op basis van artikel 464 van het Gerechtelijk Wetboek, namelijk het aan de eiser gegeven bevel om de belangen van een van zijn cliënten niet langer te verdedigen, kond een gemeenrechtelijk rechtsmiddel, desnoods een spoedprocedure, worden ingesteld (Art. 464 Gerechtelijk Wetboek; Art. 13 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.)
26 februari 2010 D.2008.0010.F nr. 138
Noch artikel 6.1, noch artikel 6.3.c EVRM, zoals zij momenteel door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens worden uitgelegd, verplichten de onderzoeksgerechten tot onmiddellijke opheffing van het bevel tot aanhouding dat is uitgevaardigd tegen iemand die van heroïnehandel wordt verdacht, alleen op grond dat hij vóór zijn verschijning voor de onderzoeksmagistraat, door de politie was verhoord en daar een bekentenis heeft afgelegd zonder dat hij vanaf het eerste verhoor werd bijgestaan door een advocaat
13 januari 2010 P.2009.1908.F nr. 28
De in het gelijk gestelde procespartij heeft recht op de rechtsplegingsvergoeding indien zij zich liet bijstaan en vertegenwoordigen door een advocaat; procespartijen die in persoon verschijnen, kunnen geen rechtsplegingsvergoeding vorderen (Art. 1022, eerste lid Gerechtelijk Wetboek.)
11 maart 2010 C.2009.0042.N nr. 169
Uit de vormvereisten die bij artikel 47bis Sv. voor het verhoor van de verdachte zijn opgelegd, de korte duur van de grondwettelijke termijn van de voorlopige aanhouding, de
onmiddellijke overhandiging aan de inverdenkinggestelde, op het ogenblik van de betekening van het bevel tot aanhouding, van alle in de artikelen 16, § 7, en 18, § 2, Wet Voorlopige Hechtenis bedoelde stukken, het recht van de inverdenkinggestelde om onmiddellijk vrij verkeer te hebben met zijn advocaat overeenkomstig artikel 20, § 1 en 5 van de voormelde wet, de inzage van het dossier alvorens voor het onderzoeksgerecht te verschijnen, zoals dat in artikel 21, § 3, van de wet is geregeld, alsook de rechten die met name in de artikelen 61ter, 61quinquies, 136 en 235bis Sv. zijn bedoeld, volgt niet automatisch dat het definitief onmogelijk is om op eerlijke wijze de zaak te behandelen van iemand die in de eerste vierentwintig uren van de vrijheidsberoving niet werd bijgestaan door een advocaat
5 mei 2010 P.2010.0257.F nr. 314
Wanneer uit de motieven van het bestreden arrest niet blijkt dat de initiële verhoren van de politie en van de onderzoeksrechter, zonder de bijstand van een advocaat, beslissend zijn voor de bewezenverklaring van de telastleggingen, verantwoorden de appelrechters hun beslissing naar recht dat de oorspronkelijke afwezigheid van bijstand van een raadsman de eerlijke procesvoering, in haar geheel beschouwd, geenszins aantast (Artikelen 6.1 en 6.3.c Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.)
22 juni 2010 P.2010.0872.N nr. 445
Het recht op bijstand van een advocaat gewaarborgd bij artikel 6.3 EVRM, zoals uitgelegd door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, houdt in dat er gedurende het volledige vooronderzoek toegang moet zijn tot een advocaat, tenzij is aangetoond dat er wegens de bijzondere omstandigheden van de zaak dwingende redenen zijn om dit recht te beperken; zelfs in dat geval mag een dergelijke beperking, wat ook de rechtvaardiging ervan is, niet onrechtmatig de rechten van de beklaagde zoals beschermd bij artikel 6.1 en 6.3 EVRM beperken
7 december 2010 P.2010.1460.N nr. 714
De omstandigheid dat de advocaat verklaart niet langer de raadsman van een partij te zijn en dat aldus zijn lastgeving ad litem is geëindigd, maakt tevens een einde aan de keuze van woonplaats van die partij in het kantoor van die advocaat, zonder dat die partij de keuze van woonplaats in het kantoor van haar gewezen raadsman hoeft te herroepen of dat laatstgenoemde hoeft te verklaren dat hij afziet van zijn bijzondere lastgeving betreffende de keuze van woonplaats. (Artikelen 111 en 2003 tot 0000 Xxxxxxxxxx Wetboek; Artikelen 39, 40 en 440 Gerechtelijk Wetboek.)
23 december 2010 C.2009.0481.F nr. 768
De artikelen 1, 2 en 16, §2 en 4, van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, vereisen geen bijstand van een advocaat voor de persoon die gedurende de bij artikel 12, derde lid, van de Grondwet bepaalde termijn van vierentwintig uur wordt vastgehouden
27 oktober 2010 P.2010.1372.F nr. 640
Artikel 6.3, c, van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, dat iedere beklaagde het recht waarborgt om daadwerkelijk te worden bijgestaan door een advocaat, preciseert de voorwaarden niet voor de uitoefening van dat recht; het laat de verdragsluitende Staten de keuze van de middelen die in hun eigen rechtsstelsel geschikt zijn om dat recht te waarborgen
27 oktober 2010 P.2010.1372.F nr. 640
Wanneer de bodemrechter steunt, enerzijds, op gegevens die losstaan van de verklaringen die de eiser in afwezigheid van zijn advocaat heeft afgelegd en, anderzijds, op de verklaringen die hij in diens aanwezigheid voor de vonnisgerechten heeft afgelegd, hebben de verhoren die van de eiser afgenomen zijn zonder dat zijn advocaat daarbij aanwezig was, op het verloop van de zaak niet een zodanige invloed gehad dat er geen sprake meer kan zijn van een eerlijke behandeling van de zaak
27 oktober 2010 P.2010.1372.F nr. 640
Artikel 1 van het reglement van de Orde van Vlaamse Balies van 21 november 2007 heeft geen uitstaans met de aanstelling door de rechtbank van een advocaat als curator, maar op de op deze laatste hierbij rustende deontologische plicht. (Art. 1 Reglement van de Orde van Vlaamse Balies 21 nov. 2007.)
22 november 2010 C.2009.0302.N nr. 686
De artikelen 1, 2, 16, § 2 en 4, en 20, § 1, Wet Voorlopige Hechtenis, vereisen geen bijstand van een advocaat aan de persoon die gedurende de bij artikel 12, derde lid, van de Grondwet bepaalde termijn van vierentwintig uur wordt vastgehouden, en miskennen op zich het recht op een eerlijke behandeling van de zaak niet
26 mei 2010 P.2010.0503.F nr. 366
De vormvereisten die artikel 47bis van het Wetboek van Strafvordering voor het verhoor van de verdachte oplegt, de korte duur die de Grondwet oplegt voor de vrijheidsberoving, het feit dat de inverdenkinggestelde, bij de betekening van het bevel tot aanhouding onmiddellijk inzage krijgt van alle in de artikelen 16, §7, en 18, §2, van de wet van 20 juli 1990 bedoelde stukken, het recht van de inverdenkinggestelde om, overeenkomstig artikel 20, §1 en 5, van de voormelde wet, onmiddellijk verkeer te hebben met zijn advocaat, de inzage van het dossier vóór de verschijning voor het onderzoeksgerecht zoals dat door artikel 21, §3, van de wet is geregeld, alsook de rechten die met name in de artikelen 61ter, 61quater, 61quinquies, 136 en 235bis, van het Wetboek van Strafvordering zijn vastgelegd, wettigen niet zonder meer de conclusie dat het definitief onmogelijk is om de zaak van iemand die zonder advocaat door de politie en de onderzoeksrechter is gehoord, op een eerlijke wijze te behandelen
27 oktober 2010 P.2010.1372.F nr. 640
De weigering om in persoon te verschijnen en de wil om zich door een advocaat te doen vertegenwoordigen, maken deel uit van het recht van de verdediging en maken een essentieel onderdeel uit van het recht op een eerlijke behandeling van de zaak; de inverdenkinggestelde of de beklaagde kunnen niet, louter omdat zij niet verschijnen, het recht worden ontzegd om op de rechtszitting door hun raadsman te worden vertegenwoordigd
9 juni 2010 P.2010.0931.F nr. 407
De omstandigheid dat verklaringen werden afgelegd tijdens een politieverhoor zonder mogelijkheid van bijstand van een advocaat, heeft niet automatisch voor gevolg dat het definitief onmogelijk is om de zaak van een verdachte en vervolgens beklaagde of beschuldigde op eerlijke wijze te behandelen; wanneer de rechter de verklaringen niet als doorslaggevend bewijs gebruikt, er kennelijk geen misbruik of dwang is gebruikt en de beklaagde zich op het ogenblik van het verhoor en tijdens het onderzoek niet in een kwetsbare positie bevond, of aan de kwetsbare positie van de beklaagde op een daadwerkelijke en passende wijze is geremedieerd, blijft het eerlijke karakter van het proces gevrijwaard
7 december 2010 P.2010.1460.N nr. 714
De vormvereisten die bij artikel 47bis Wetboek van Strafvordering voor het verhoor van de beklaagde zijn opgelegd, de korte duur van de grondwettelijke termijn van de vrijheidsberoving, de onmiddellijke overhandiging aan de verdachte, op het ogenblik van de betekening van het bevel tot aanhouding, van alle in de artikelen 16, §7, en 18, §2, Voorlopige Hechteniswet bedoelde stukken, het recht van de verdachte onmiddellijk vrij verkeer te hebben met zijn advocaat overeenkomstig artikel 20, §1 en 5, van de voormelde wet, de inzage van het dossier alvorens voor het onderzoeksgerecht te verschijnen, zoals dat in artikel 21, §3, van die wet is geregeld, alsook de rechten die met name in de artikelen 61ter, 61quater, 61quinquies, 127, 135, 136 en 235bis Wetboek van Strafvordering zijn bedoeld, de inzage van het dossier en het vrij verkeer van de beklaagde of de beschuldigde met zijn advocaat tijdens de procedure voor de feitenrechter, kunnen in hun geheel daadwerkelijke en passende remedies zijn op de afwezigheid van bijstand van een advocaat tijdens het politieverhoor; zij laten de beklaagde of de beschuldigde immers toe zijn recht van verdediging ten volle uit te oefenen en waarborgen zijn recht op een eerlijk proces
7 december 2010 P.2010.1460.N nr. 714
Noch artikel 6.1 van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens, noch enige andere internrechtelijke bepaling verplichten een gerechtelijke overheid of politie– overheid ertoe om degene die zich tot haar richt aan te manen een advocaat te raadplegen wanneer de betrokkene spontaan een door hemzelf gepleegd misdrijf wenst te onthullen waarvan hij door de overheid niet werd verdacht.
23 juni 2010 P.2010.1009.F nr. 451
De vormvereisten die artikel 47bis Sv. voor het verhoor van de verdachte oplegt, de korte duur van de vrijheidsberoving, het feit dat de inverdenkinggestelde, bij de betekening van het aanhoudingsbevel, onmiddellijk inzage krijgt van alle, in de artikelen 16, § 7, en 18, § 2, Wet Voorlopige Hechtenis bedoelde stukken, het recht van de inverdenkinggestelde om, overeenkomstig artikel 20, § 1 en 5 van de voormelde wet, onmiddellijk verkeer te hebben met zijn advocaat, de inzage van het dossier zoals dat door artikel 21, § 3, van de wet is geregeld, de aanwezigheid van de advocaat bij de samenvattende ondervraging als bedoeld in artikel 22, eerste, tweede en derde lid, alsook de rechten die door de artikelen 61ter, 61quater, 61quinquies, 136 en 235bis Sv. zijn ingevoerd, wettigen niet zonder meer de conclusie dat het definitief onmogelijk is om de zaak van iemand die zonder advocaat door de politie en de onderzoeksrechter is gehoord, eerlijk te behandelen
26 mei 2010 P.2010.0503.F nr. 366
Artikel 6.3.c EVRM, dat het recht van iedere beschuldigde garandeert om door een advocaat te worden verdedigd, preciseert de voorwaarden voor de uitoefening van dat recht niet en laat de verdragsluitende Staten de keuze van de middelen die in hun eigen rechtstelsel geschikt zijn om dat recht te waarborgen teneinde aan de vereisten van een eerlijke behandeling van de zaak te voldoen (Art. 6.3.c Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.)
22 juni 2010 P.2010.0872.N nr. 445
Het staat de rechter aan de hand van de concrete gegevens van de zaak na te gaan of de afwezigheid van bijstand van een advocaat bij een verhoor door de politie of de onderzoeksrechter het recht op een eerlijk proces en het recht van verdediging van de verdachte en latere beklaagde of beschuldigde onherstelbaar heeft aangetast en of de verklaringen die door hem werden afgelegd zonder de bijstand van een advocaat een zodanige impact hebben gehad op het verloop van het strafproces dat dit geen eerlijk karakter meer zou vertonen
7 december 2010 P.2010.1460.N nr. 714
23 juni 2010 P.2010.1009.F nr. 451
Wanneer voor het Hof de vraag rijst of het oud artikel 323 van het Burgerlijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Xxxxxxxx schendt, in zoverre dat artikel het instellen van een rechtsvordering tot onderzoek naar het vaderschap door een tijdens het huwelijk van zijn moeder geboren kind onderwerpt aan de voorwaarde dat degene wiens vaderschap vaststaat krachtens de artikelen 315 en 317 van het Burgerlijk Wetboek geen bezit van staat heeft, terwijl artikel 322 van dat wetboek het instellen van dezelfde rechtsvordering door een buiten het huwelijk geboren kind niet aan die voorwaarde onderwerpt, stelt het Hof een prejudiciële vraag aan het Grondwettelijk Hof. (Art. 26, § 2 Bijzondere wet op het Arbitragehof van 6 jan. 1989; Artikelen 322 en 323 oud Burgerlijk Wetboek.)
11 juni 2010 C.2009.0236.F nr. 420
Aangezien artikel 7.1 van het Verdrag inzake de rechten van het kind geen directe werking heeft in de Belgische nationale rechtsorde, staat het niet aan de rechter een persoonlijke beoordeling die hij als meer aangewezen beschouwt, te laten voorgaan boven de door de wetgever opgelegde bescherming van de rechten van het kind (Art. 323 oud Burgerlijk Wetboek; Art. 7.1 Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind van 20 nov. 1989.)
11 juni 2010 C.2009.0236.F nr. 420
Wanneer voor het Hof de vraag rijst of het oud artikel 323 van het Burgerlijk Wetboek de artikelen 22 en 22bis van de Xxxxxxxx schendt, in zoverre het een kind verbiedt zijn biologische vader op te sporen en diens vaderschap te doen erkennen wanneer het tijdens het huwelijk van zijn moeder is verwekt en zijn afstamming van de echtgenoot van zijn moeder bevestigd wordt door een bezit van staat, stelt het Hof een prejudiciële vraag aan het Grondwettelijk Hof. (Art. 26, § 2 Bijzondere wet op het Arbitragehof van 6 jan. 1989; Artikelen 322 en 323 oud Burgerlijk Wetboek.)
11 juni 2010 C.2009.0236.F nr. 420
AFSTAND VAN GEDING
Afstand van geding – Afstand waarvan akte is verleend – Gevolg – Uitgebreide of gewijzigde vordering.
Wanneer de rechter akte verleent van de afstand van geding van een partij, mag hij niet langer uitspraak doen over de grond van de door die partij ingestelde vorderingen, daarbij inbegrepen de grond van een uitgebreide en gewijzigde vordering die, zelfs na de afstand, werd ingesteld op basis van artikel 807 van het Gerechtelijk Wetboek (Artikelen 807, 820, eerste lid, en 826, eerste lid Gerechtelijk Wetboek.)
26 maart 2010 C.2009.0534.F nr. 224
Afstand van geding – Afstand van geding in hoger beroep.
Wanneer een partij afziet van een geding in hoger beroep geeft zij het recht zelf om opnieuw hoger beroep in te stellen niet prijs, zodat een afstand van het geding in hoger beroep niet noodzakelijk impliceert dat de partij het vaste voornemen heeft haar
instemming te betuigen met de beslissing. (Artikelen 820, 1044 en 1045 Gerechtelijk Wetboek.)
11 maart 2010 C.2009.0347.N nr. 173
AFSTAND VAN PROCESHANDELING
Afstand van proceshandeling – Strafzaken – Douane en accijnzen – Veroordelend vonnis
– Hoger beroep van de administratie – Afstand van hoger beroep.
De administratie die de publieke vordering waarover zij beschikt heeft aangebracht bij de rechter in hoger beroep, kan slechts van haar hoger beroep afstand doen indien die afstand gepaard gaat met een afstand van rechtsvordering of een dergelijke afstand impliceert
26 oktober 2010 P.2010.0834.N nr. 634
Allerlei – Belangenneming.
ALLERLEI
Het misdrijf van belangenneming bestaat erin dat een persoon die een openbaar ambt uitoefent, een handeling stelt of een toestand gedoogt waardoor hij een voordeel kan behalen uit zijn ambt en bestraft aldus het vermengen van het algemene belang met het particuliere belang; het is daarbij niet vereist dat die persoon bij het stellen van de handeling over een beoordelingsmarge beschikt noch dat de betrokkene door die handeling rechten verkrijgt (Art. 245 Strafwetboek.)
26 oktober 2010 P.2009.1627.N nr. 631
Het recht van de voorzitter van de nationale raad van de Orde van apothekers om, samen met de bijzitter, hoger beroep in te stellen tegen een in tuchtzaken gewezen beslissing van provinciale raad is een bevoegdheid die eigen is aan de voorzitter en aan de bijzitter en die niet onder de nationale raad valt; die raad is dus geen partij in de zaak voor de raad van beroep. (Art. 21 KB nr 80 van 10 nov. 1967 betreffende de Orde der apothekers.)
26 maart 2010 D.2009.0002.F nr. 225
Het verslag aan de provinciale raad van de Orde van apothekers mag worden uitgebracht door de apotheker die de zaak heeft onderzocht en de apotheker–onderzoeker mag, bij die gelegenheid, de stukken van het onderzoeksdossier aan de raad voorleggen (Art. 20, § 1 KB nr 80 van 10 nov. 1967 betreffende de Orde der apothekers.)
26 maart 2010 D.2009.0002.F nr. 225
De raad van beroep, zoals bepaald in de wettelijke regels betreffende de Orde van apothekers, verklaart zich wettig bevoegd om bij wege van nieuwe beschikkingen uitspraak te doen over de aan de apotheker ten laste gelegde feiten, na de beroepen beslissing te hebben vernietigd wegens een vormgebrek van het onderzoek door de provinciale raad. (Art. 25, § 4 KB nr 80 van 10 nov. 1967 betreffende de Orde der apothekers.)
18 juni 2010 D.2009.0010.F nr. 438
De kennisgevingen bij aangetekende brief van het cassatieberoep van een apotheker tegen een beslissing van de raad van beroep, aan de minister tot wiens bevoegdheid de Volksgezondheid behoort, aan de voorzitter van de nationale raad en aan de bijzitter van die raad zijn voorwaarden voor de ontvankelijkheid van dat beroep (Art. 26, 2° KB nr 80
van 10 nov. 1967 betreffende de Orde der apothekers.)
28 mei 2010 D.2009.0008.F nr. 375
BEGRIP. BESTAAN. BEWIJS
Begrip – Bestaan – Bewijs – Begrip – Plotselinge gebeurtenis.
Inzake arbeidsongevallen moet de aangevoerde plotselinge gebeurtenis vaststaan; een val en draaibewegingen van de romp vóór de val zijn verschillende feiten (Art. 9 Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971; Art. 149 Grondwet 1994.)
10 mei 2010 S.2009.0048.F nr. 326
Begrip – Bestaan – Bewijs – Begrip – Ongeval dat verband houdt met de uitvoering van de arbeidsovereenkomst.
Het ongeval houdt verband met de uitvoering van de arbeidsovereenkomst, wanneer het in een oorzakelijk verband staat tot de arbeidsprestatie zelf van de door het ongeval getroffen werknemer of tot gelijk welke omstandigheid eigen aan de omgeving waarin de door het ongeval getroffen werknemer zich bevindt wegens de uitvoering van zijn arbeidsovereenkomst (Art. 7, eerste lid Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971.)
25 oktober 2010 S.2009.0081.F nr. 630
Begrip – Bestaan – Bewijs – Letsel – Plotselinge gebeurtenis – Bewijs – Oorzakelijk verband – Wettelijk vermoeden – Begunstigde van het vermoeden.
De artikelen 2, vierde lid, Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel, en 9, Arbeidsongevallenwet, bepalen dat, wanneer de getroffene of zijn rechthebbenden, benevens het bestaan van een letsel, het bestaan van een plotselinge gebeurtenis aanwijzen, het letsel, behoudens tegenbewijs, vermoed wordt door een ongeval te zijn veroorzaakt. Dit vermoeden is ingevoerd ten gunste van de getroffene van het ongeval en zijn rechthebbenden en kan alleen door hen worden aangevoerd. (Art. 9 Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971; Art. 2, vierde lid Wet van 3 juli 1967 betreffende de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector.)
8 februari 2010 S.2009.0029.F nr. 90
WEG NAAR EN VAN HET WERK (BEGRIP, BESTAAN, BEWIJS)
Weg naar en van het werk (begrip – bestaan – bewijs) – Begrip – Normaal traject – Onderbreking – Beoordeling door de feitenrechter – Toetsing van het Hof van Cassatie.
Het Hof van Cassatie is bevoegd om na te gaan of de feitenrechter uit de door hem vastgestelde feiten wettig heeft kunnen afleiden dat de werknemer een normaal traject had afgelegd
10 mei 2010 S.2008.0072.F nr. 324
VERGOEDING
Vergoeding – Cumulatie en verbod – Vergoeding naar gemeen recht – Lichamelijke schade – Verschil in lichamelijke schade niet gedekt door de wet – Surplus – Berekening.
De getroffene van een arbeidsongeval en zijn rechthebbenden kunnen de vergoeding van de lichamelijke schade naar gemeen recht vorderen, mits de naar gemeen recht berekende vergoeding hoger is dan de wettelijke vergoedingen die overeenkomstig de
Arbeidsongevallenwet aan het slachtoffer worden betaald en alleen tot beloop van het verschil; om dat verschil te berekenen, moet de rechter de volgens de gemeenrechtelijke regels berekende vergoedingen vergelijken met die welke berekend worden volgens de regels bepaald in de Arbeidsongevallenwet
25 januari 2010 C.2009.0203.F nr. 58
Vergoeding – Cumulatie en verbod – Lichamelijke schade – Vergoeding volgens het gemeen recht – Vergoeding hoger dan de vergoeding volgens de arbeidsongevallenwet – Verschil – Berekening.
Het in artikel 46, § 2, tweede lid van de Arbeidsongevallenwet omschreven cumulatieverbod houdt in dat de getroffene of zijn rechthebbenden jegens de aansprakelijke derde slechts aanspraak kunnen maken op vergoeding van de lichamelijke schade in zoverre de volgens het gemeen recht berekende vergoeding meer bedraagt dan de vergoedingen die op grond van de Arbeidsongevallenwet aan de getroffene of aan zijn rechthebbenden worden betaald en enkel voor het verschil; om te bepalen in welke mate de volgens het gemeen recht berekende vergoeding meer bedraagt dan de vergoedingen die op grond van de Arbeidsongevallenwet aan de getroffene of aan zijn rechthebbenden worden betaald, moet de rechter een vergelijking maken tussen de vergoedingen berekend volgens de regels van het gemene recht en de vergoeding berekend volgens de regels van de Arbeidsongevallenwet (Art. 46, § 2, tweede lid Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971.)
22 juni 2010 P.2009.1912.N nr. 447
Vergoeding – Cumulatie en verbod – Inkomensverlies – Gemeenrechtelijke vergoeding – Berekening.
Bij de bepaling van de gemeenrechtelijke vergoeding waarop de getroffene of zijn rechthebbende aanspraak kan maken voor inkomensverlies, dient het volledige kapitaal gevestigd op grond van de Arbeidsongevallenwet in mindering te worden gebracht van de gemeenrechtelijke vergoeding voor inkomensverlies, ook al wordt dat kapitaal bepaald op grond van de volledige statistische overlevingsduur, terwijl de gemeenrechtelijke vergoeding voor inkomensverlies bepaald wordt op grond van de lucratieve levensduur
22 juni 2010 P.2009.1912.N nr. 447
Vergoeding – Algemeen – Cursist die een beroepsopleiding volgt – Verzekering tegen arbeidsongevallen.
Uit artikel 579,1° van het Gerechtelijk Wetboek en artikel 95, § 1, van het besluit van de Vlaamse Executieve van 21 december 1988 houdende organisatie van de arbeidsbemiddeling en de beroepsopleiding volgt dat de gemeenrechtelijke verzekering tegen ongevallen die krachtens voormeld artikel 95, § 1, is gesloten, de cursist die een beroepsopleiding volgt in een beroepsopleidingscentrum van de V.D.A.B., dezelfde waarborgen dient te verlenen als de arbeidsongevallenverzekering (Art. 95, § 1 Besluit van de Vlaamse Executieve 21 dec. 1988 houdende de organisatie van de arbeidsbemiddeling en de beroepsopleiding; Art. 579, 1° Gerechtelijk Wetboek.)
29 maart 2010 S.2009.0083.N nr. 228
Vergoeding – Algemeen – Lichamelijke schade – Vergoeding volgens het gemeen recht en volgens de regels die voortvloeien uit de Arbeidsongevallenwet – Vergelijking – Verplichting van de rechter.
Het slachtoffer van een arbeidsongeval kan van de derde die voor het ongeval aansprakelijk is, alleen de vergoeding van zijn lichamelijke schade eisen in zoverre zijn gemeenrechtelijke vergoeding hoger is dan de vergoedingen die de arbeidsongevallenwet
hem toekent; aangezien die regel van openbare orde is, moet de rechter, desnoods ambtshalve, de gemeenrechtelijke vergoedingen vergelijken met de vergoedingen krachtens de arbeidsongevallenwet. (Art. 46, § 2, tweede lid Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971.)
6 januari 2010 P.2009.1152.F nr. 5
Vergoeding – Cumulatie en verbod – Arbeidsongeschiktheid – Blijvende huishoudelijke schade – Aard.
Blijvende huishoudelijke schade is extraprofessionele schade die te onderscheiden is van de materiële professionele schade gedekt op grond van de Arbeidsongevallenwet, zodat de appelrechter die bij de vergelijking tussen de vergoeding op grond van de Arbeidsongevallenwet en die op grond van het gemene recht, het volledig bedrag betrekt van de gemeenrechtelijke vergoeding voor materiële schade wegens blijvende arbeidsongeschiktheid die, naar zijn oordeel, deels betrekking heeft op de blijvende huishoudelijke schade, het uit artikel 46, §2 van de Arbeidsongevallenwet voortvloeiend cumulatieverbod onwettig toepast op schade die niet vergoed is door de arbeidsongevallenverzekeraar. (Art. 46, § 2 Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971.)
4 oktober 2010 C.2009.0475.N nr. 572
Vergoeding – Allerlei – Geneeskundige verzorging.
De getroffene door een arbeidsongeval heeft recht op de geneeskundige, heelkundige, farmaceutische en verplegingsverzorging die ten gevolge van het ongeval nodig is, wat betekent dat hij recht heeft op alle verzorging die hem zoveel mogelijk de lichamelijke conditie van voor het ongeval teruggeeft (Art. 28 Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971.)
25 oktober 2010 S.2009.0036.F nr. 627
Vergoeding – Cumulatie en verbod – Draagwijdte – Schade die niet vergoed wordt krachtens de Arbeidsongevallenwet – Burgerlijke aansprakelijkheid – Toepassing.
Artikel 46, §2, tweede lid van de Arbeidsongevallenwet houdt in dat het slachtoffer van de voor het ongeval aansprakelijke derde slechts vergoeding van de lichamelijke schade kan vorderen wanneer de volgens het gemeen recht berekende vergoeding meer bedraagt dan de schadeloosstelling die op grond van de Arbeidsongevallenwet wordt toegekend en enkel voor het verschil. Dit cumulatieverbod geldt slechts in zoverre de schade waarvoor vergoeding gevorderd wordt, gedekt wordt door de Arbeidsongevallenwet. Wanneer, volgens de criteria van de Arbeidsongevallenwet, geen vergoeding wordt toegekend voor de schade waarvoor het slachtoffer naar gemeen recht vergoeding vordert, heeft het slachtoffer, dat zelf geen schuld treft, jegens de aansprakelijke recht op integrale vergoeding van deze schade mits deze schade in gemeen recht bewezen is (Art. 46, § 2, tweede lid Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971.)
4 oktober 2010 C.2009.0475.N nr. 572
Vergoeding – Cumulatie en verbod – Taak van de rechter – Vergelijking tussen vergoeding op grond van de Arbeidsongevallenwet en die op grond van het gemene recht
– Arbeidsongeschiktheid – Blijvende huishoudelijke schade – Toepassing.
Blijvende huishoudelijke schade is extraprofessionele schade die te onderscheiden is van de materiële professionele schade gedekt op grond van de Arbeidsongevallenwet, zodat de appelrechter die bij de vergelijking tussen de vergoeding op grond van de Arbeidsongevallenwet en die op grond van het gemene recht, het volledig bedrag betrekt van de gemeenrechtelijke vergoeding voor materiële schade wegens blijvende arbeidsongeschiktheid die, naar zijn oordeel, deels betrekking heeft op de blijvende
4 oktober 2010 C.2009.0475.N nr. 572
RECHTSPLEGING
Rechtspleging – Algemeen – Materiële bevoegdheid – Arbeidsrechtbank – Arbeidsongevallen – Artikel 579, 1°, Ger.W. – Draagwijdte ratione personae – Cursist in opleiding in een onderneming – Toepassing.
Nu de aard van de ongevallen die aanleiding geven tot de vorderingen tot vergoeding van de daaruit voortvloeiende schade en de omvang van de waarborgen die door de verzekeraars moeten worden verstrekt op grond van de arbeidsongevallenwet en op grond van het Besluit van de Vlaamse Executieve van 21 december 1988, identiek of soortgelijk zijn, dient artikel 579,1° van het Gerechtelijk Wetboek dan ook in die zin te worden begrepen dat de vorderingen betreffende de schade wegens arbeidsongevallen, wat betreft de bevoegdheid van de arbeidsgerechten om daarvan kennis te nemen, niet verschillend geregeld zijn voor de in artikel 95, § 1, van voormeld besluit van de Vlaamse Executieve bepaalde cursisten die door de V.D.A.B. moeten verzekerd zijn onder dezelfde voorwaarden als waren zij in het aangeleerd beroep als meerderjarige werknemer in loondienst tewerkgesteld, dan voor de personen waarop de arbeidsongevallenwet wel toepasselijk is of krachtens een andere wet toepasselijk is gemaakt (Art. 95, § 1 Besluit van de Vlaamse Executieve 21 dec. 1988 houdende de organisatie van de arbeidsbemiddeling en de beroepsopleiding; Art. 579, 1° Gerechtelijk Wetboek.)
29 maart 2010 S.2009.0083.N nr. 228
Rechtspleging – Herziening – Aanvang – In kracht van gewijsde gegane beslissing.
De termijn voor herziening van de arbeidsongevallenvergoedingen, gegrond op een wijziging van het verlies van arbeidsongeschiktheid van de getroffene of op zijn overlijden aan de gevolgen van zijn ongeval, neemt geen aanvang vanaf het in kracht van gewijsde gaan van de beslissing die de consolidatiedatum vaststelt maar begint pas te lopen vanaf de in kracht van gewijsde gegane beslissing die de overige elementen ter berekening van de jaarlijkse arbeidsongevallenvergoeding, zoals de graad van arbeidsongeschiktheid en het basisloon, bepaalt (Artikelen 72, eerste lid, en 24, tweede lid Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971.)
25 oktober 2010 S.2009.0052.F nr. 628
BEGRIP. BESTAANSVEREISTEN. VORM
Begrip – Bestaansvereisten – Vorm – Allerlei – Bewijs van het al dan niet bestaan van een arbeidsovereenkomst – Bevoegdheid van de R.S.Z. – Taak van de rechter.
De rechtmatigheid van de door de R.S.Z. krachtens de artikelen 5, 9, 22 en 40 van de R.S.Z.–wet genomen beslissing om het voordeel van de wet te ontzeggen aan degenen die de voorwaarden ervan niet vervullen en bijgevolg ambtshalve over het al dan niet bestaan van een arbeidsovereenkomst te beslissen, houdt in dat, wanneer partijen hun overeenkomst hebben gekwalificeerd als een arbeidsovereenkomst voor bedienden, het bewijs wordt geleverd dat de feitelijke elementen van de zaak het bestaan van dergelijke overeenkomst uitsluiten. Het is de taak van de rechter na te gaan of de gegevens die aangevoerd worden om het bestaan van een arbeidsovereenkomst uit te sluiten, hetzij afzonderlijk, hetzij in hun geheel genomen de afwezigheid van gezagsuitoefening of van
mogelijkheid tot gezagsuitoefening aantonen. (Artikelen 5, 9, 22 en 40 Wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 dec. 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.)
4 januari 2010 S.2009.0005.N nr. 1
Begrip – Bestaansvereisten – Vorm – Begrip en bestaansvereisten – Gezag – Beoordelingscriteria – Taak van de rechter.
De gezagsrelatie op grond waarvan tot een arbeidsovereenkomst kan worden besloten en elke andere overeenkomst moet worden uitgesloten, dient te worden beoordeeld aan de hand van de criteria die thans zijn opgenomen in titel XIII van de Programmawet (I) van 27 december 2006, Arbeidsrelatiewet genoemd, in artikel 333 van die wet, zijnde de vrijheid van organisatie van het werk, de mogelijkheid een hiërarchische controle op dat werk uit te oefenen, de al dan niet bestaande vrijheid van de organisatie van de werktijd. Omtrent de gegevens die aangevoerd worden om het bestaan van een gezagsrelatie te staven, is het de taak van de rechter om na te gaan of deze gegevens een toepassing of de mogelijkheid tot toepassing van gezag op de uitvoering van de arbeid zoals in een arbeidsovereenkomst aantonen, die onverenigbaar is met de loutere uitvoering van controle en het geven van instructies in het kader van een overeenkomst voor zelfstandige arbeid. (Art. 333 Programmawet 27 dec. 2006.)
6 december 2010 S.2010.0073.N nr. 713
Begrip – Bestaansvereisten – Vorm – Begrip en bestaansvereisten – Gezag – Uitvoeren van controle – Aard.
Het door de appelrechters aangenomen feit dat de uitvoerder van het werk, bij gebrek aan beroepskennis, slechts kon functioneren wanneer de verweerder hem precieze instructies gaf aangaande de organisatie van het werk, impliceert dat de verweerder op de prestaties van de uitvoerder een controle kan uitoefenen die verder reikt dan een loutere controle van de kwaliteit van het geleverde werk en die bijgevolg onverenigbaar is met de loutere uitvoering van controle in het kader van een overeenkomst voor zelfstandige arbeid. Een gebrek aan beroepskennis in combinatie met het ontbreken van vrijheid in de organisatie van werk, is niet verzoenbaar met een zelfstandige samenwerking, zodat de appelrechters die niettegenstaande zij vaststellen dat de uitvoerder van het werk niet in staat was om zelfstandig, zonder instructies van de verweerder, zijn taak uit te voeren, oordelen dat er geen elementen zijn die de uitoefening van hiërarchisch gezag ondersteunen en dat slechts een controle wordt uitgeoefend op de kwaliteit van het werk, hun beslissing niet wettig verantwoorden. (Art. 333 Programmawet 27 dec. 2006.)
6 december 2010 S.2010.0073.N nr. 713
Begrip – Bestaansvereisten – Vorm – Begrip en bestaansvereisten – Gezag – Vrijheid van organisatie van de werktijd.
De vrijheid van organisatie van de werktijd, krachtens artikel 333, §1, van de Arbeidsrelatiewet van 27 december 2006 een van de algemene criteria om het bestaan of de afwezigheid van de voor een arbeidsovereenkomst vereiste gezagsrelatie te beoordelen, betreft de al dan niet bestaande onafhankelijkheid qua tijdsbesteding binnen de ruimere periode waarin volgens de tussen de partijen gesloten overeenkomst arbeid dient te worden verricht of de uitvoerder van het werk ter beschikking dient te staan. (Art. 333, § 1 Programmawet 27 dec. 2006.)
18 oktober 2010 S.2010.0023.N nr. 610
De omstandigheid dat de uitvoerder van het werk over de vrijheid beschikt al dan niet in te gaan op een werkaanbod en desgevallend opdrachten kan weigeren verhindert niet dat, van zodra hij het werk heeft aanvaard, de werkgever kan beschikken over de arbeid van zijn werknemer en deze arbeid volgens de bepalingen van de overeenkomst kan regelen. Het loutere feit dat de uitvoerder van arbeid volstrekt vrij is om al dan niet in te gaan op het aanbod van werk, houdt niet in dat die uitvoerder van arbeid vrij is in de organisatie van zijn werktijd, eens dat hij die opdracht heeft aanvaard. (Art. 333, § 1 Programmawet 27 dec. 2006.)
18 oktober 2010 S.2010.0023.N nr. 610
SCHORSING VAN DE OVEREENKOMST
Schorsing van de overeenkomst – Loopbaanonderbreking – Uitoefenen van recht op tijdskrediet – Bescherming tegen ontslag – Opzegging door de werkgever – Lopen van de opzeggingstermijn – Werknemers die vallen onder toepassing van C.A.O. nr. 77bis – Toepassing.
Uit artikel 103ter van de Herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, kan niet afgeleid worden dat artikel 101bis, dat vóór zijn opheffing door de wet van 9 juli 2004 bepaalde dat bij opzegging gegeven door de werkgever, de opzeggingstermijn niet loopt gedurende de bij de artikelen 100 en 100bis van die wet bedoelde onderbreking van de arbeidsovereenkomst, van toepassing was op werknemers die vallen onder de toepassing van de C.A.O. nr. 77bis van 19 december 2001 gesloten in de Nationale arbeidsraad tot invoering van een stelsel van tijdskrediet, loopbaanonderbreking en vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking (Art. 103ter Herstelwet 22 jan. 1985; Art. 101bis, zoals van toepassing vóór zijn opheffing bij Programmawet 9 juli 2004.)
7 juni 2010 S.2009.0079.N nr. 399
EINDE
Einde – Willekeurig ontslag – Werkman – Begrip – Gedrag.
Onder willekeurig ontslag verstaat men het ontslag van een werkman die is aangeworven voor onbepaalde tijd, om redenen die geen verband houden met de geschiktheid of het gedrag van de werkman; de reden dat de werkman niet heeft willen meewerken aan een wetsovertreding door een tijdelijke arbeidsovereenkomst te ondertekenen die alleen maar geantidateerd kon zijn, houdt geen verband met het gedrag van de werkman (Art. 63 Wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.)
27 september 2010 S.2009.0088.F nr. 550
Einde – Willekeurig ontslag – Werklieden – Willekeurige afdanking – Motief in verband met de geschiktheid of het gedrag van de werkman – Kennelijk onredelijk karakter.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de regeling van de willekeurige afdanking het verbod van kennelijk onredelijk ontslag inhoudt, zodat een motief in verband met de geschiktheid of het gedrag van de werkman toch willekeurig is wanneer dit motief kennelijk onredelijk is (Art. 63 Wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.)
22 november 2010 S.2009.0092.N nr. 687
Einde – Willekeurig ontslag – Gedrag of geschiktheid van de werkman – Beoordeling – Taak van de rechter – Toezicht door het Hof.
Het komt de feitenrechter toe te oordelen of het gedrag of de geschiktheid van de werkman waarmee het ontslag verband houdt, een legitieme ontslagreden vormt, terwijl het Hof slechts nagaat of de rechter daarbij het rechtsbegrip "willekeurige afdanking" dat aan het toezicht van het Hof is onderworpen niet miskent (Art. 63 Wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.)
22 november 2010 S.2009.0092.N nr. 687
Einde – Allerlei – Arbeidsovereenkomst voor werknemers – Concurrentiebeding – Enige compensatoire vergoeding – Ontstaan van het recht – Aanvang.
Uit de artikelen 65, §2, vijfde lid, 4°, en 86, §1, Arbeidsovereenkomstenwet, die van dwingend recht zijn ten voordele van de werknemer, volgt dat zijn recht op de betaling van de daarin bepaalde vergoeding, ingeval de werkgever niet afziet van het concurrentiebeding, pas ontstaat na het verstrijken van de termijn van vijftien dagen die volgt op het einde van de overeenkomst. (Artikelen 65, § 2, vijfde lid, 4°, en 86, § 1 Wet 31 juli 1978.)
13 december 2010 S.2010.0044.F nr. 735
Einde – Opzegging – Loopbaanonderbreking – Ouderschapsverlof – Vermindering van de arbeidsprestaties – Uitputting van het recht – Ontslag.
Het arrest dat te kennen geeft dat het ontslag van de werknemer mede is ingegeven door het recht dat hij krachtens artikel 107bis van de Herstelwet van 22 januari 1985 ontleent aan de uitoefening van het ouderschapsverlof, oordeelt niet wettig dat het ontslag gegeven is om redenen die vreemd zijn aan de vermindering van de arbeidsprestatie van de werknemer ingevolge de uitoefening van het recht op ouderschapsverlof. (Artikelen 101 en 107bis Herstelwet 22 jan. 1985.)
15 februari 2010 S.2007.0027.N nr. 102
Einde – Opzeggingsvergoeding – Loopbaanonderbreking – Ouderschapsverlof – Vermindering van de arbeidsprestaties – Opzeggingsvergoeding – Beschermingsvergoeding – Berekening.
De bepaling van artikel 103 van de Herstelwet van 22 januari 1985 dient aldus te worden uitgelegd dat, hoewel geen uitdrukkelijke afwijking is bepaald, de opzeggingsvergoeding ten gunste van de werknemer in dat geval ook dient te worden berekend met inachtneming van het loon alsof de werknemer voltijds zou zijn tewerkgesteld op het ogenblik van de kennisgeving van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. (Art. 103 Herstelwet 22 jan. 1985.)
15 februari 2010 S.2007.0027.N nr. 102
Einde – Opzeggingsvergoeding – Ontslag – Periode gedekt door opzeggingsvergoeding en vakantiegeld einde dienst – Recht op werkloosheidsuitkeringen – Tijdstip.
Uit de samenhang van de artikelen 44, 46, § 1, eerste lid en tweede lid, 1° van het Werkloosheidsbesluit, artikel 20, eerste lid van het Uitvoeringsbesluit Werkloosheid en artikel 46, eerste en tweede lid van het Uitvoeringsbesluit Vakantiewet volgt dat zowel de opzeggingsvergoeding als het bij artikel 46 van het Uitvoeringsbesluit Vakantiewet bedoelde vakantiegeld bij uitdiensttreding als loon moet worden aangezien voor de toepassing van artikel 44 van het Werkloosheidsbesluit, zodat de werkloze geen werkloosheidsuitkeringen kan genieten voor de periodes waarop die vergoedingen betrekking hebben, en dat de beide vergoedingen voor de toepassing van de
20 september 2010 S.2010.0020.N nr. 533
Einde – Ontslag om dringende redenen – Diefstal.
Het bestreden arrest motiveert regelmatig en verantwoordt naar recht zijn beslissing om de dringende reden van ontslag niet aan te nemen, wanneer het overweegt, zonder bekritiseerd te worden, dat het enige feit dat de werkgever aanvoert tot staving van de dringende reden een diefstal is en bij gebrek aan bedrieglijk opzet uitsluit dat de werknemer die diefstal heeft gepleegd. (Artikelen 2, § 1, 4 en 7 Wet 19 maart 1991 houdende bijzondere ontslagregeling voor de personeelsafgevaardigden in de ondernemingsraden en in de comités voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen alsmede voor de kandidaat–personeelsafgevaardigden; Art. 35 Wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.)
29 november 2010 S.2009.0114.F nr. 700
Einde – Eenzijdige wijziging – Belangrijke wijziging – Wezenlijk bestanddeel.
De partij die eenzijdig een wezenlijk bestanddeel van de arbeidsovereenkomst ingrijpend wijzigt, beëindigt onmiddellijk die arbeidsovereenkomst op onrechtmatige wijze.
11 oktober 2010 S.2009.0117.F nr. 588
Einde – Opzegging – Loopbaanonderbreking – Uitoefenen van recht op tijdskrediet – Bescherming tegen ontslag – Opzeggingstermijn – Lopen van de opzeggingstermijn gedurende de schorsing van de arbeidsovereenkomst – Werknemers die vallen onder toepassing van C.A.O. nr. 77bis – Toepassing.
Uit artikel 103ter van de Herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, kan niet afgeleid worden dat artikel 101bis, dat vóór zijn opheffing door de wet van 9 juli 2004 bepaalde dat bij opzegging gegeven door de werkgever, de opzeggingstermijn niet loopt gedurende de bij de artikelen 100 en 100bis van die wet bedoelde onderbreking van de arbeidsovereenkomst, van toepassing was op werknemers die vallen onder de toepassing van de C.A.O. nr. 77bis van 19 december 2001 gesloten in de Nationale arbeidsraad tot invoering van een stelsel van tijdskrediet, loopbaanonderbreking en vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking (Art. 103ter Herstelwet 22 jan. 1985; Art. 101bis, zoals van toepassing vóór zijn opheffing bij Programmawet 9 juli 2004.)
7 juni 2010 S.2009.0079.N nr. 399
ALLERLEI
Allerlei – E.V.O.–Verdrag – Toepasselijk recht – Vestiging die de werknemer in dienst heeft genomen.
De vraag of met het land waar zich de vestiging bevindt die de werknemer in dienst heeft genomen in de zin van artikel 6, tweede lid b, van het E.V.O.–Verdrag, dient te worden
7 juni 2010 S.2009.0013.N nr. 398
De rechter van een verdragsluitende Staat bij wie een geschil aanhangig wordt gemaakt over een onderwerp ten aanzien waarvan partijen een overeenkomst hebben aangegaan als bedoeld in artikel 2.3 van het Verdrag van New York van 10 juni 1958, en aan wie door een van de partijen de vraag wordt onderworpen het geschil naar arbitrage te verwijzen, kan die vraag toetsen aan zijn rechtstelsel en zodoende de grenzen bepalen waarin private rechtspraak over bepaalde materies bestaanbaar is met zijn interne rechtsorde; hij kan de mogelijkheid van het beroep op arbitrage mede laten afhangen van voorwaarden die los staan van de toestand van partijen of van het voorwerp van het geschil alsmede de dwingende regels van zijn interne rechtsorde in zijn beoordeling betrekken (Artikelen 2.1 en 2.3 Verdrag over de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse scheidsrechterlijke uitspraken, gedaan te New York op 10 juni 1958.)
14 januari 2010 C.2008.0503.N nr. 33
Wanneer een arbitrageovereenkomst volgens de wil van de partijen aan een vreemde wet is onderworpen, moet de overheidsrechter die kennis neemt van een exceptie van rechtsmacht, de arbitrage uitsluiten wanneer het geschil krachtens alle relevante rechtsregels van de lex fori niet aan de rechtsmacht van de nationale rechter mag worden onttrokken (Artikelen 2.1 en 2.3 Verdrag over de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse scheidsrechterlijke uitspraken, gedaan te New York op 10 juni 1958.)
14 januari 2010 C.2008.0503.N nr. 33
De beslissing dat een geneesheer aanvaard had een resultaatsverbintenis aan te gaan, is wettig als zij is afgeleid uit de impliciete wil van de partijen en erop wijst dat die geneesheer, voordat hij die ingreep verrichtte, had toegegeven dat hijzelf nog geen enkele mislukking had meegemaakt en er geen enkele kende en niet betwistte dat hij nooit enige andere vorm van anticonceptie tijdens de postoperatieve periode had aangeprezen, daar de gebruikte methode efficiënt was en de vakliteratuur gewag maakte van weinig mislukkingen (Art. 1134 Burgerlijk Wetboek.)
15 januari 2010 C.2009.0138.F nr. 41
Degene die de grenzen overschrijdt van de door de houder van het auteursrecht of van de naburige rechten toegekende exploitatietoestemming maakt zich schuldig aan namaking, los van enige contractuele fout (Art. 87, § 1 Wet 30 juni 1994 betreffende de auteursrechten en de naburige rechten.)
7 oktober 2010 C.2009.0391.F nr. 583
De rechter die met toepassing van artikel 87, §1, van de Auteurswet 1994 over de staking uitspraak doet, is niet bevoegd om de staking te bevelen van contractuele tekortkomingen die geen inbreuk op het auteursrecht of op de naburige rechten uitmaken; hij kan evenwel de inhoud en de draagwijdte van een overeenkomst onderzoeken om na te gaan of de als namaking aangemerkte daad al dan niet geoorloofd is (Art. 87, § 1 Wet 30 juni 1994 betreffende de auteursrechten en de naburige rechten.)
7 oktober 2010 C.2009.0391.F nr. 583
De stakingsrechter kan het bestaan vaststellen van een inbreuk op het auteursrecht of op de naburige rechten en de staking daarvan bevelen indien de exploitant de verplichtingen niet nakomt die de houder heeft opgelegd in ruil voor zijn toestemming (Art. 87, § 1 Wet 30 juni 1994 betreffende de auteursrechten en de naburige rechten.)
7 oktober 2010 C.2009.0391.F nr. 583
Voor de invulling van het begrip kwade trouw, in de zin van de bepaling die voorziet dat de inbreukmaker die te kwader trouw is, wordt veroordeeld tot de verbeurdverklaring van de nagemaakte voorwerpen en van de platen, vormen en matrijzen en andere gereedschappen die rechtstreeks gediend hebben tot het plegen van de namaking of, in voorkomend geval, tot de betaling van een som gelijk aan de prijs van deze voorwerpen of andere reeds overgedragen goederen, dient rekening gehouden te worden met al de relevante omstandigheden van het geval; zo een omstandigheid kan ook de houding zijn die de houder van het recht heeft ingenomen nadat hij kennis kreeg van de inbreuk op zijn recht waardoor bij de inbreukmaker twijfel kon ontstaan over de precieze omvang van de betrokken rechten. (Art. 87, § 2, tweede lid Wet 30 juni 1994 betreffende de auteursrechten en de naburige rechten.)
25 februari 2010 C.2009.0217.N nr. 131
Artikel 53, Auteurswet 1994 ontzegt de auteur of de houders van naburige rechten het recht niet om de doorgifte via de kabel van hun prestaties toe te staan, zodat zij dat recht nog steeds mogen overdragen. Die bepaling bepaalt slechts dat het voormelde recht alleen kan worden uitgeoefend door een vennootschap voor het beheer van de rechten, maar bepaalt niet dat die vennootschap die moet zijn welke de rechten van de overdrager beheerde of geacht was die te beheren. (Art. 53 Wet 30 juni 1994 betreffende de auteursrechten en de naburige rechten.)
14 juni 2010 C.2003.0286.F nr. 422
Artikel 36, derde lid, Auteurswet 1994, volgens hetwelk de uitvoerende kunstenaar wiens prestatie opgenomen is in een audiovisueel werk, voor elke wijze van exploitatie in de regel recht heeft op een afzonderlijke vergoeding, is een grondregel, die geen voorwaarden oplegt aan de toepassing van het in artikel 36, eerste lid, bepaalde vermoeden van overdracht, maar bepaalt welke gevolgen verbonden zijn aan de uitdrukkelijke dan wel vermoede overdracht van het recht van audiovisuele exploitatie van de uitvoerende kunstenaar. (Art. 36, derde lid Wet 30 juni 1994 betreffende de auteursrechten en de naburige rechten.)
14 juni 2010 C.2003.0286.F nr. 422
De bevoegdheid van de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg inzake de staking van een inbreuk op het auteursrecht strekt zich niet uit het optreden van derden dat geen inbreuk is op de exclusieve en wettelijk bepaalde rechten van de auteur (Art. 87, § 1 Wet 30 juni 1994 betreffende de auteursrechten en de naburige rechten.)
18 juni 2010 C.2008.0247.F nr. 437
Krachtens artikel 35, §2, eerste lid, Auteurswet 1994, worden t.a.v. de uitvoerende kunstenaar alle contracten schriftelijk bewezen. Uit artikel 36, eerste lid, volgt dat die bepaling niet van toepassing is op de overeenkomst tussen de uitvoerende kunstenaar en de producent van een audiovisueel werk. (Artikelen 35, § 2, eerste lid, en 36, eerste lid Wet 30 juni 1994 betreffende de auteursrechten en de naburige rechten.)
14 juni 2010 C.2003.0286.F nr. 422
Artikel 36, eerste lid, Auteurswet 1994, legt een vermoeden van overdracht van het exclusieve recht van audiovisuele exploitatie van alle daarin begrepen prestaties ten voordele van de producent vast, behalve wanneer de producent of de uitvoerende kunstenaar een overeenkomst gesloten hebben waarin laatstgenoemde zich het exploitatierecht voorbehoudt. Het feit dat de uitvoerende kunstenaar zich bij een vennootschap voor het beheer van de rechten had aangesloten vóór hij de overeenkomst van audiovisuele productie heeft gesloten, levert op zich niet de in die bepaling bedoelde andersluidende overeenkomst op. (Art. 36, eerste lid Wet 30 juni 1994 betreffende de auteursrechten en de naburige rechten.)
14 juni 2010 C.2003.0286.F nr. 422
Het inzake computerprogramma's ingesteld vermoeden van verkrijging van vermogensrechten ten voordele van de werkgever wijkt af van de inzake auteursrechten geldende algemene regel, die vereist dat een overdracht van de vermogensrechten ten gunste van de werkgever uitdrukkelijk wordt bepaald; het vermoeden geldt dan ook slechts voor de vermogensrechten met betrekking tot computerprogramma's gemaakt door werknemers of beambten bij de uitoefening van hun taken of in opdracht van hun werkgever en kan niet worden uitgebreid tot de vermogensrechten met betrekking tot computerprogramma's gemaakt door de statutaire zaakvoerder van een handelsvennootschap, die niet mede de hoedanigheid heeft van werknemer ingevolge een met deze vennootschap gesloten arbeidsovereenkomst (Art. 3, § 3, eerste lid Wet 30 juni 1994 betreffende de auteursrechten en de naburige rechten; Art. 3 Wet 30 juni 1994 betreffende de auteursrechten en de naburige rechten.)
3 juni 2010 C.2009.0226.N nr. 393
De natuurlijke persoon die het werk heeft gecreëerd geldt steeds als de oorspronkelijke auteursrechthebbende, ook indien de vermogensrechten worden overgedragen of worden vermoed te zijn overgedragen (Art. 6, eerste lid Wet 30 juni 1994 betreffende de auteursrechten en de naburige rechten.)
3 juni 2010 C.2009.0226.N nr. 393
Een op artikel 87, §1, van de wet Auteurswet 1994 gegronde vordering tot staking kan worden ingesteld tegen degene die een contractuele fout begaat, indien die tekortkoming op zich bestaat in een inbreuk op het auteursrecht of op de naburige rechten (Art. 87, § 1 Wet 30 juni 1994 betreffende de auteursrechten en de naburige rechten.)
7 oktober 2010 C.2009.0391.F nr. 583
Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft in zijn arrest C–169/05 van 1 juni 2006 voor recht gezegd dat artikel 9, tweede paragraaf, van de richtlijn 93/83/EEG
§ 2 Richtlijn 93/83/EEG van de Raad van 27 sept. 1993; Art. 53, § 2 Wet 30 juni 1994 betreffende de auteursrechten en de naburige rechten.)
14 juni 2010 C.2003.0286.F nr. 422
BANKWEZEN – KREDIETWEZEN – SPAARWEZEN
ALLERLEI
Allerlei – Strafvordering – Procureur des Konings – Opsporingsonderzoek – Opsporing van misdaden en wanbedrijven – Medewerking van de banken.
De in artikel 46quater van het Wetboek van Strafvordering bedoelde motiveringsplicht die de procureur des Konings onder bepaalde voorwaarden in staat stelt de medewerking van de banken of kredietinstellingen te vorderen, is noch substantieel noch op straffe van nietigheid voorgeschreven; de wet laat het aan de rechter over om de eventuele gevolgen van de niet–naleving van deze vormvereiste te bepalen. (Art. 46quater Wetboek van Strafvordering.)
22 september 2010 P.2009.0172.F nr. 537
De nietigheid van de kennisgeving van de beslissing van de Tuchtcommissie van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren is enkel voorgeschreven in geval van het ontbreken van de gepaste inlichtingen betreffende de termijn van verzet en van hoger beroep, en de wijze waarop verzet of hoger beroep tegen de beslissing kan worden ingesteld; de vermelding 'alle gepaste inlichtingen betreffende de termijn van verzet' laat niet toe de nietigheidsanctie uit te breiden tot vermeldingen die niet de termijn zelf betreffen, maar de aanvang en de berekening ervan. (Art. 61, § 1 Wet 22 juli 1953 houdende oprichting van een instituut der bedrijfsrevisoren.)
29 april 2010 C.2009.0146.N nr. 301
Uit de omstandigheid dat een handelsvennootschap een rechtspersoon is die opgericht is met het oog op een winstgevende activiteit, kan niet worden afgeleid dat al zijn uitgaven mogen worden afgetrokken; uitgaven van een rechtspersoon kunnen slechts beschouwd worden als aftrekbare beroepskosten wanneer ze noodzakelijkerwijs betrekking hebben op zijn maatschappelijke activiteit (Artikelen 49, eerste lid, en 183 Wetboek Inkomstenbelastingen 1992.)
10 december 2010 F.2009.0129.N nr. 729
Een vordering inzake een geschil betreffende de toepassing van een belastingwet door de belastingplichtige kan slechts op ontvankelijke wijze worden aanhangig gemaakt bij de rechtbank van eerste aanleg indien hij vooraf het door of krachtens de wet georganiseerd administratief beroep heeft ingesteld; deze vereiste van de uitputting van het administratief beroep vervat in artikel 1385undecies, eerste lid, van het Ger. W., is slechts van toepassing op geschillen met betrekking tot de toepassing van een belastingwet die worden ingeleid voor de rechtbank van eerste aanleg vanaf 6 april 1999 en waarvoor de
10 juni 2010 F.2008.0061.N nr. 413
BELASTING OVER DE TOEGEVOEGDE WAARDE
Artikel 13, A, 1, d), van de Zesde Richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lidstaten inzake omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag dat de levering van menselijke organen, menselijk bloed en moedermelk vrijstelt van btw, moet aldus worden uitgelegd dat het niet van toepassing is op een zelfstandige activiteit van vervoer voor ziekenhuizen en laboratoria van menselijke organen en bij mensen afgenomen monsters
16 september 2010 F.2008.0013.F nr. 527
Artikel 64, § 1 en 2, van het Btw–wetboek houden een weerlegbaar wettelijk vermoeden in dat de bewijslast omkeert in het voordeel van de belastingadministratie; indien de belastingadministratie bewijst dat de belastingplichtige goederen, verkregen of geproduceerd om ze te verkopen, heeft geleverd of diensten heeft verricht, moet deze laatste om aan de heffing van btw over de omzet te ontsnappen, aantonen dat de goederen niet werden verkocht of dat de levering of de dienstverstrekking geheel of ten dele vrijgesteld is van btw (Art. 64, §§ 1 en 2 Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde.)
11 maart 2010 F.2009.0032.N nr. 175
Het toetsingsrecht van de rechter aan wie gevraagd wordt een btw–boete te toetsen die een repressief karakter heeft, houdt niet in dat de rechter op grond van een subjectieve appreciatie van wat hij redelijk acht, om loutere redenen van opportuniteit en tegen wettelijke regels in, boeten kan kwijtschelden of verminderen; de rechter die in zijn beoordeling expliciet wijst op het feit dat de belastingplichtige de btw wetens en willens niet heeft gefactureerd en doorgestort, vaststelt dat de afgevaardigd bestuurder strafrechtelijk werd veroordeeld en dat in de omstandigheden zoals deze blijken uit een proces–verbaal en de gevoerde onderhandelingen, het opleggen van een geldboete van 20 percent verantwoord is, en vervolgens de opgelegde geldboete van 2OO procent van de ontdoken belasting vermindert om de enkele reden dat die boete onevenredig is, geeft niet aan waarin de onevenredigheid zou bestaan, laat na te onderzoeken in welke mate het bestuur zelf gebonden was door een sanctie en preciseert niet op welke gronden het bestuur van de vaste schalen had moeten afwijken (Art. 1, laatste lid KB nr. 41 van 30 jan. 1987 tot vaststelling van het bedrag van de proportionele fiscale geldboeten op het stuk van de B.T.W.; Artikelen 70, § 1, en 84 Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde.)
11 maart 2010 C.2009.0096.N nr. 174
Wanneer de Staat schade lijdt aan een haar toebehorende zaak die niet wordt aangewend voor activiteiten die aan de btw zijn onderworpen is de Staat gerechtigd om de op de herstelkosten verschuldigde btw op de aansprakelijke te verhalen; de omstandigheid dat de btw uiteindelijk aan de Staat ten goede komt, doet hieraan geen afbreuk aangezien de aan de Staat toekomende belastingen en de hem toekomende schadevergoeding op verschillende rechtsgronden steunen en een verschillend voorwerp hebben (Art. 1382 Burgerlijk Wetboek; Art. 2 Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde.)
15 februari 2010 C.2009.0028.N nr. 101
De rechter die vaststelt dat "wanneer de boete van 200 % wordt opgelegd in geval van inbreuken die betrekking hebben op een groot bedrag aan btw (...) dit leidt tot een enorme administratieve geldboete (...) die zelfs voor een groot bedrijf een buitensporige last uitmaakt", en dat "een dergelijke aanslag op de financiële toestand van het bedrijf tot gevolg heeft dat dit het verder bestaan van de meeste bedrijven in het gedrang kan brengen", en vervolgens oordeelt dat de opgelegde geldboete dient te worden verminderd tot 100%, oefent zijn evenredigheidstoetsing uit op grond van ter zake pertinente elementen (Art. 1, laatste lid KB nr. 41 van 30 jan. 1987 tot vaststelling van het bedrag van de proportionele fiscale geldboeten op het stuk van de B.T.W.; Artikelen 70, § 1, en 84 Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde.)
12 november 2010 F.2009.0146.N nr. 673
Het toetsingsrecht van de rechter aan wie gevraagd wordt een btw–boete te toetsen die een repressief karakter heeft, moet in het bijzonder aan de rechter toelaten na te gaan of de administratieve geldboete niet onevenredig is met de inbreuk, zodat de rechter mag onderzoeken of het bestuur naar redelijkheid kon overgaan tot het opleggen van een administratieve geldboete met zodanige omvang (Art. 1, laatste lid KB nr. 41 van 30 jan. 1987 tot vaststelling van het bedrag van de proportionele fiscale geldboeten op het stuk van de B.T.W.; Artikelen 70, § 1, en 84 Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde.)
12 november 2010 F.2009.0146.N nr. 673
Om de regel "non bis in idem" toe te passen is niet alleen vereist dat de nieuwe vervolging dezelfde feiten tot voorwerp heeft als de vorige definitief beslechte zaak, maar bovendien dat de eerste definitief beslechte vervolging en de tweede vervolging dezelfde persoon betreffen
12 november 2010 F.2009.0067.N nr. 669
Artikel 17, § 2 en 5, van de zesde richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lidstaten inzake omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, waarvan de artikelen 45, § 1, 1° en 46, § 1, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde de omzetting naar Belgisch recht zijn, moet in die zin worden begrepen dat er eveneens een recht op aftrek wordt toegekend aan de belastingplichtige, ook al is er geen rechtstreeks en onmiddellijk verband tussen een bepaalde handeling in een eerder stadium, en een of meer in een later stadium verrichte handelingen waarvoor recht op aftrek bestaat, wanneer de kosten van de bewuste diensten tot zijn algemene kosten behoren en als zodanig bestanddelen zijn van de prijs van de goederen die hij levert of van zijn dienstverrichtingen. Dergelijke kosten staan immers in rechtstreeks en onmiddellijk verband met de economische activiteit van de belastingplichtige in haar geheel
26 februari 2010 F.2009.0007.F nr. 134
Het bepalen van de draagwijdte van een btw–vrijstelling in een ministeriële omzendbrief is niet verzoenbaar met artikel 172, tweede lid, van de Grondwet (Art. 172, tweede lid Grondwet 1994.)
14 januari 2010 F.2008.0010.N nr. 35
Wanneer de procureur des Konings geen kennis krijgt van de feiten ten gevolge van een klacht of aangifte door de ambtenaren van de Administratie der directe belastingen, de ambtenaren van de Administratie van de belasting over de toegevoegde waarde, registratie en domeinen, de ambtenaren van de Administratie van de bijzondere belastinginspectie en de ambtenaren van de Administratie van de ondernemings– en inkomensfiscaliteit, en hij
vervolging instelt wegens feiten die naar luid van het Wetboek over de toegevoegde waarde strafbaar zijn, bepaalt artikel 74, §3, van het voormelde wetboek dat het advies van de gewestelijk directeur van de belasting over de toegevoegde waarde kan worden gevraagd, maar stelt dat niet verplicht (Art. 74, § 3 Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde; Art. 29, tweede lid Wetboek van Strafvordering.)
29 september 2010 P.2010.0614.F nr. 561
Het toetsingsrecht van de rechter aan wie gevraagd wordt een btw–boete te toetsen die een repressief karakter heeft, moet in het bijzonder aan de rechter toelaten na te gaan of de administratieve geldboete niet onevenredig is met de inbreuk, zodat de rechter mag onderzoeken of het bestuur naar redelijkheid kon overgaan tot het opleggen van een administratieve geldboete met zodanige omvang (Art. 1, laatste lid KB nr. 41 van 30 jan. 1987 tot vaststelling van het bedrag van de proportionele fiscale geldboeten op het stuk van de B.T.W.; Artikelen 70, § 1, en 84 Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde.)
15 oktober 2010 F.2009.0081.N nr. 606
De rechter die vaststelt dat de belastingplichtige, als voortbrengers– of grossierbedrijf, inbreuken heeft begaan op de verplichting facturen uit te reiken aan particulieren, en vervolgens oordeelt dat de opgelegde geldboete dient te worden kwijtgescholden omdat de belastingplichtige op geen enkele wijze belastingen heeft ontdoken, de "btw over zijn verrichtingen tot de laatste frank heeft afgedragen", zijn werkwijze na de controle onmiddellijk heeft aangepast en de opgelegde boete op geen enkele wijze wordt gemotiveerd, oefent zijn evenredigheidstoetsing uit op grond van ter zake pertinente elementen (Art. 1, laatste lid KB nr. 41 van 30 jan. 1987 tot vaststelling van het bedrag van de proportionele fiscale geldboeten op het stuk van de B.T.W.; Artikelen 70, § 1, en 84 Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde.)
15 oktober 2010 F.2009.0081.N nr. 606
Artikel 92 van het Btw–wetboek, dat voorziet in een verplichting tot consignatie van de verschuldigde sommen alvorens enig rechtsmiddel kan worden aangewend tegen de rechterlijke beslissing die het verzet van de belastingplichtige tegen een dwangbevel afwijst, strekt ertoe het instellen van dilatoire rechtsmiddelen die de rechten van de schatkist in gevaar zouden brengen, tegen te gaan (Art. 92 Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde.)
10 december 2010 F.2009.0100.N nr. 728
Indien het hoger beroep niet dilatoir is, kan de aangevoerde omstandigheid dat de rechten van de schatkist in gevaar zijn of kunnen zijn, het opgelegde verzoek tot consignatie niet verantwoorden (Art. 92 Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde.)
10 december 2010 F.2009.0100.N nr. 728
De maatstaf van heffing voor onder bezwarende titel verrichte goederenleveringen of diensten wordt gevormd door de daartoe door de belastingplichtige werkelijk ontvangen tegenprestatie welke in beginsel moet worden uitgedrukt in een som geld; deze tegenprestatie is dus de subjectieve waarde, dat wil zeggen de werkelijk ontvangen waarde, en niet een volgens objectieve maatstaven geschatte waarde; in de gevallen waarin het onmogelijk is de werkelijke waarde te bepalen, sluit de Zesde Richtlijn niet uit dat de normale waarde als maatstaf wordt gebruikt (Art. 32 Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde; Art. 11.A.1 vóór de wijziging bij Richtlijn 24 juli 2006 Zesde richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977.)
14 januari 2010 F.2008.0064.N nr. 36
Uit de bewoordingen van artikel 44, § 2, 4°, van het Btw–wetboek blijkt dat de wetgever noch impliciet, noch uitdrukkelijk, de vrijstelling inzake het verstrekken van onderwijs of beroepsopleiding door andere dan publiekrechtelijke lichamen, heeft voorbehouden aan organisaties die niet systematisch het maken van winst beogen (Art. 44, § 2, 4° Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde; Art. 13, A, 1, i) en A, 2, a, eerste streepje Zesde richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977.)
14 januari 2010 F.2008.0010.N nr. 35
Wanneer een persoon bij een en dezelfde gelegenheid spijs en dranken verschaft aan een andere en ook aan tafel opdient, verricht hij voor het geheel een dienst in de zin van artikel 18, §1, tweede lid, 11° van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde (Art. 18 Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde.)
2 december 2010 F.2009.0149.F nr. 710
Het nationaal gerecht moet rekening houden met alle omstandigheden waarin de litigieuze verrichting plaatsvindt om de kenmerken ervan te onderzoeken en te beoordelen of zij omschreven kan worden als een huur van onroerende goederen in de zin van artikel 13, B, b), van de Zesde Richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lidstaten inzake omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag – en moet hij zodoende nagaan of de overeenkomsten, zoals zij zijn uitgevoerd, hoofdzakelijk bestaan in de passieve terbeschikkingstelling van ruimtes of oppervlakten van onroerende goederen tegen een vergoeding die verband houdt met het tijdsverloop, dan wel strekken tot het verrichten van een dienst die voor een andere kwalificatie in aanmerking komt (Art. 44, § 3, 2° Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde; Art. 13, B, b) Zesde richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977.)
4 juni 2010 C.2009.0285.F nr. 395
De gedeeltelijke vrijwillige betaling van een openstaande belastingschuld maakt geen spontane rechtzetting uit van de toestand van de schuldenaar met het oog op de volledige kwijtschelding van de geldboete opgelegd op het vlak van de belasting over de toegevoegde waarde (Art. 3 KB nr. 41 van 30 jan. 1987 tot vaststelling van het bedrag van de proportionele fiscale geldboeten op het stuk van de B.T.W..)
20 mei 2010 F.2009.0047.N nr. 355
Artikel 92 van het Btw–wetboek legt aan het bevoegde bestuur de verplichting op rekening te houden met de concrete gegevens van elke zaak, met inbegrip van de financiële toestand van de belastingplichtige die een voldoende draagkracht moet hebben om het bedrag te kunnen consigneren (Art. 92 Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde.)
10 december 2010 F.2009.0100.N nr. 728
De belastingplichtige die telecommunicatieproducten, zoals prepaidkaarten, in eigen naam koopt van een Belgisch telecommunicatiebedrijf om deze in eigen naam aan een Luxemburgse vennootschap door te verkopen, handelt als commissionair. (Impliciet). (Artikelen 13, § 2, en 20, § 1 Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde.)
12 november 2010 F.2009.0126.N nr. 671
Het feit dat de eindgebruiker van telecommunicatieproducten, zoals prepaidkaarten, onbekend was op het ogenblik van de verkoop van de kaarten aan een in Luxemburg gevestigde vennootschap neemt niet weg dat deze laatste dient beschouwd te worden als ontvanger van diensten zoals bedoeld in artikel 21, §3, 7°, i, btw–wetboek. (Art. 21, § 3,
7°, i Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde.)
12 november 2010 F.2009.0126.N nr. 671
De kennisgeving van de beslissing van de Minister van Financiën tot opening van een bijzondere rekening voor de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde bij aangetekende brief is niet voorgeschreven op straffe van nietigheid; de vorm van kennisgeving is evenmin een substantiële vormvereiste die zou moeten worden nageleefd om een belastingschuld te doen ontstaan (Art. 8, § 1, eerste lid KB nr. 24 van 29 dec. 1992.)
20 mei 2010 F.2009.0047.N nr. 355
Een publiekrechtelijke beroepsvereniging, zoals het Instituut van de accountants en de belastingconsulenten is weliswaar onafhankelijk, maar moet voor de toepassing van artikel 93bis btw–wetboek dat geheimhouding oplegt, beschouwd worden als een openbare instelling (Art. 93bis Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde.)
19 maart 2010 C.2008.0603.F nr. 203
Uit artikel 1, A, d), van het ministerieel besluit nr. 20 van 22 december 1995 tot vaststelling van de bijzondere voorwaarden en modaliteiten voor de toepassing van het verlaagd tarief van de belasting over de toegevoegde waarde van 12 pct. in de sector van de sociale privéwoningen volgt dat wanneer de woonruimte van een eengezinswoning omgeven is door muren in betonblokken die door een geventileerde spouw gescheiden zijn van de in gevelsteen opgetrokken muren die de buitenkant vormen, de oppervlakte van ieder vlak gedeelte van de woning gemeten moet worden vanaf en tot de buitenkant van de opgaande betonnen muren die vóór de geventileerde spouw zijn opgetrokken
26 februari 2010 F.2009.0035.F nr. 137
De verkorte verjaringstermijn bedoeld in artikel 12 decr. 20 juli 1831 op de drukpers, is niet van toepassing op de laster of de belediging van iemand die minister van Staat is; een minister van Staat is geen openbaar ambtenaar in de zin van artikel 4 van het voormelde decreet. (Artikelen 4 en 12 Decr. 20 juli 1831.)
3 februari 2010 P.2009.1476.F nr. 80
Om te bepalen of de laster of de belediging tegen een ambtenaar of een gesteld lichaam zijn gericht, moet men zich plaatsen op het tijdstip waarop het ten laste gelegde feit is gepleegd. (Art. 4 Decr. 20 juli 1831.)
3 februari 2010 P.2009.1476.F nr. 80
PREJUDICIELE GESCHILLEN
Prejudiciële geschillen – Benelux–Verdrag intellectuele eigendom – Merk – Depot – Benelux–Bureau voor de intellectuele eigendom – Voornemen tot weigering – Kennisgeving – Geen opgave van redenen – Geen bezwaren van de deposant – Hoger beroep – Mogelijkheid – Vraag om uitlegging – Benelux–Gerechtshof – Hof van Cassatie
– Verplichting.
Wanneer vragen om uitlegging voor het Hof van Cassatie rijzen, waarvoor het Benelux– Gerechtshof als enige bevoegd is om ze te beantwoorden, zoals de vraag of de deposant het recht verbeurt om hoger beroep in te stellen tegen de beslissing van weigering, doordat hij geen bezwaren formuleerde tegen het voornemen van het Benelux–Bureau
5 november 2010 C.2009.0634.N nr. 661
Prejudiciële geschillen – Benelux–Verdrag intellectuele eigendom – Merk – Depot – Benelux–Bureau voor de intellectuele eigendom – Voornemen tot weigering – Redenen – Vraag om uitlegging – Benelux–Gerechtshof – Hof van Cassatie – Verplichting.
Wanneer een vraag om uitlegging voor het Hof van Cassatie rijst, waarvoor het Benelux– Gerechtshof als enige bevoegd is om ze te beantwoorden, zoals de vraag of het Benelux– Bureau voor de Intellectuele Eigendom voldoet aan de in artikel 2.11.3 B.V.I.E. bepaalde verplichting om "onder opgave van redenen" kennis te geven aan de deposant van zijn voornemen de inschrijving van een merk geheel of gedeeltelijk te weigeren door het louter aanduiden van een of meer van de in artikel 2.11.1 B.V.I.E. vermelde absolute weigeringsgronden, stelt het Hof die vraag aan het Benelux–Gerechtshof (Art. 6 Verdrag van 31 maart 1965 betreffende de instelling en het statuut van een Benelux–gerechtshof; Artikelen 2.11.1 en 2.11.3 Wet 22 maart 2006 houdende instemming met het Benelux– Verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen), gedaan te Den Haag op 25 feb. 2005.)
5 november 2010 C.2009.0634.N nr. 661
Hoewel artikel 458 van het Strafwetboek de geneesheer verbiedt, behoudens rechtvaardigingsgronden, door het beroepsgeheim gedekte feiten te onthullen die aanleiding kunnen geven tot strafvervolging van de patiënt, geldt dat verbod niet voor feiten waarvan de patiënt het slachtoffer is geworden (Art. 458 Strafwetboek.)
18 juni 2010 D.2009.0015.F nr. 439
Het medisch geheim strekt zich uit tot wat de patiënt de geneesheer toevertrouwt en tot wat laatstgenoemde bij de uitoefening van zijn beroep heeft vastgesteld of ontdekt. (Art. 458 Strafwetboek.)
2 juni 2010 P.2010.0247.F nr. 386
Het beroepsgeheim waaraan de leden van de balie zijn onderworpen, berust op de noodzaak volledige veiligheid te verzekeren aan degenen die zich aan hen toevertrouwen; noch artikel 458 Strafwetboek, noch artikel 8 EVRM beletten echter de inbeslagname en het gebruik door een onderzoeksrechter van stukken die betrekking hebben op de verdachte activiteiten van een advocaat (Art. 458 Strafwetboek; Art. 8 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.)
13 juli 2010 P.2010.1096.N nr. 480
Een publiekrechtelijke beroepsvereniging, zoals het Instituut van de accountants en de belastingconsulenten is weliswaar onafhankelijk, maar moet voor de toepassing van artikel 93bis btw–wetboek dat geheimhouding oplegt, beschouwd worden als een openbare instelling (Art. 93bis Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde.)
19 maart 2010 C.2008.0603.F nr. 203
Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft in zijn arrest C–169/05 van 1 juni 2006 voor recht gezegd dat artikel 9, tweede paragraaf, van de richtlijn 93/83/EEG van 27 september 1993 van de Raad "aldus moet worden uitgelegd dat wanneer een maatschappij voor collectieve belangenbehartiging wordt geacht te zijn belast met het beheer van de rechten van een auteursrechthebbende of houder van naburige rechten die het beheer van zijn rechten niet aan een maatschappij voor collectieve belangenbehartiging heeft opgedragen, die maatschappij het recht van deze rechthebbende om een kabelmaatschappij de doorgifte via de kabel van een uitzending toe te staan of te verbieden, mag uitoefenen, en bijgevolg het beheer van de rechten van de rechthebbende door die maatschappij niet beperkt is tot de financiële aspecten van deze rechten" (Art. 9,
§ 2 Richtlijn 93/83/EEG van de Raad van 27 sept. 1993; Art. 53, § 2 Wet 30 juni 1994 betreffende de auteursrechten en de naburige rechten.)
14 juni 2010 C.2003.0286.F nr. 422
Artikel 53, Auteurswet 1994 ontzegt de auteur of de houders van naburige rechten het recht niet om de doorgifte via de kabel van hun prestaties toe te staan, zodat zij dat recht nog steeds mogen overdragen. Die bepaling bepaalt slechts dat het voormelde recht alleen kan worden uitgeoefend door een vennootschap voor het beheer van de rechten, maar bepaalt niet dat die vennootschap die moet zijn welke de rechten van de overdrager beheerde of geacht was die te beheren. (Art. 53 Wet 30 juni 1994 betreffende de auteursrechten en de naburige rechten.)
14 juni 2010 C.2003.0286.F nr. 422
Het koninklijk besluit van 5 november 1990, dat, voor sommige ziekten, de voordelen beperkt die verleend worden door de gecoördineerde wetten betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten, wat betreft de getroffenen die aan het beroepsrisico van die ziekten waren blootgesteld gedurende een periode in de loop waarvan zij niet onder toepassing van de gecoördineerde wetten vielen, is niet van toepassing op een aanvraag die op 9 juni 1986 aan het Fonds van Beroepsziekten is gericht en waarop dat Fonds op 23 februari 1988 geweigerd heeft in te gaan (Artikelen 1 en 2 KB 5 nov. 1990.)
10 mei 2010 S.2008.0061.F nr. 323
De omstandigheid dat de gemachtigd ambtenaar geen hoger beroep heeft ingesteld tegen een regularisatiebeslissing van de bestendige deputatie en de termijn heeft laten verstrijken om hoger beroep in te stellen bij de Vlaamse regering, houdt nog niet noodzakelijk in dat de overheid berust heeft en een toestand die indruist tegen de openbare orde heeft aanvaard. Dit is niet anders wanneer een zekere tijd verstreken is sedert de, volgens het bestuur onwettelijke, regularisatie werd verleend (Art. 1044 Gerechtelijk Wetboek.)
1 maart 2010 C.2009.0390.N nr. 139
Wanneer een partij afziet van een geding in hoger beroep geeft zij het recht zelf om opnieuw hoger beroep in te stellen niet prijs, zodat een afstand van het geding in hoger beroep niet noodzakelijk impliceert dat de partij het vaste voornemen heeft haar instemming te betuigen met de beslissing. (Artikelen 820, 1044 en 1045 Gerechtelijk Wetboek.)
11 maart 2010 C.2009.0347.N nr. 173
BESCHERMING VAN DE MAATSCHAPPIJ
INTERNERING
Internering – Tenuitvoerlegging van de maatregel – In een daartoe door de regering georganiseerde inrichting – Wettigheid.
De tenuitvoerlegging van de interneringsmaatregel wordt niet onwettig alleen maar omdat zij plaatsvindt in een van de daartoe door de regering georganiseerde inrichtingen, veeleer dan in een andere inrichting die bijzonder aangewezen is voor de eventuele therapie (Art. 14, tweede lid Wet Bescherming Maatschappij.)
8 september 2010 P.2010.1058.F nr. 504
Internering – Voorwaarde – Therapie.
De internering is in de eerste plaats een veiligheidsmaatregel zodat de therapie die een dergelijke toestand vereist geen wettelijke voorwaarde is voor de regelmatigheid van de vrijheidsberoving, ook al heeft die, naast de bescherming van de maatschappij, tot doel om de geïnterneerde de nodige verzorging te verstrekken (Artikelen 1 en 7 Wet Bescherming Maatschappij.)
8 september 2010 P.2010.1058.F nr. 504
Internering – Plaats – Rechten van de Mens.
De persoon die werd geïnterneerd op grond van de wet op de bescherming van de maatschappij tegen anormalen moet, in de regel, vastgehouden worden in een instelling tot bescherming van de maatschappij die door de regering is georganiseerd en aangewezen door de commissie tot bescherming van de maatschappij, waarbij de gevangenhouding in de psychiatrische afdeling van een penitentiair centrum slechts voorlopig is in afwachting dat de commissie tot bescherming van de maatschappij de plaats van internering zal hebben aangewezen en de geïnterneerde binnen een redelijke termijn naar die plaats zal hebben overgebracht (Art. 5.1.e Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden; Art. 14 Wet Bescherming Maatschappij.)
26 maart 2010 C.2009.0330.F nr. 223
Internering – Staat van zwakzinnigheid of ernstige staat van geestesstoornis die de dader ongeschikt maken tot het controleren van zijn daden – Deskundigenonderzoek – Deskundigenadvies – Onaantastbare beoordeling van de feitenrechter.
De feitenrechter oordeelt op onaantastbare wijze of de dader al dan niet in een staat van krankzinnigheid of in een ernstige staat van geestesstoornis verkeert die hem ongeschikt maakt tot het controleren van zijn daden; hij is daarbij niet gebonden door de vaststellingen of conclusies van de deskundige (Art. 1 Wet Bescherming Maatschappij.)
15 september 2010 P.2010.0565.F nr. 523
HOGE COMMISSIE
Hoge commissie – Cassatieberoep – Beslissingen vatbaar voor cassatieberoep – Beslissing doet geen uitspraak over de invrijheidstelling van de geïnterneerde.
Het cassatieberoep van een geïnterneerde tegen een beslissing van de Hoge Commissie tot bescherming van de maatschappij is niet ontvankelijk wanneer die beslissing geen beslissing tot afwijzing van zijn verzoek tot invrijheidstelling bevestigt noch het verzet van de procureur des Konings tegen een beslissing tot invrijheidstelling gegrond verklaart, maar alleen een psychiatrisch deskundigenonderzoek heeft bevolen. (Art. 19ter Wet
21 april 2010 P.2010.0210.F nr. 270
Hoge commissie – Beslissing van de Hoge Commissie tot bescherming van de maatschappij – Cassatieberoep door de geïnterneerde – Cassatieberoep ingesteld per faxbericht – Ontvankelijkheid.
Het cassatieberoep van een geïnterneerde tegen een beslissing van de Hoge Commissie tot bescherming van de maatschappij, moet worden ingesteld met een verklaring op het secretariaat van dat orgaan of met een verklaring ten overstaan van de bestuurder van de inrichting tot bescherming van de maatschappij of diens gemachtigde; het cassatieberoep dat met een faxbericht aan de Hoge Commissie tot bescherming van de maatschappij is gericht, is niet ontvankelijk (Art. 1 Wet 25 juli 1893; Art. 417 Wetboek van Strafvordering.)
13 januari 2010 P.2009.1818.F nr. 27
Hoge commissie – Xxxxxxx tot beperkte detentie – Verzoek tot overbrenging naar een medium security–inrichting – Beslissing – Aard.
De beslissing van de Hoge Commissie tot bescherming van de Maatschappij waarbij uitspraak wordt gedaan over een verzoek tot beperkte detentie en tot onmiddellijke overbrenging naar een medium security–inrichting voor de verdere uitvoering van de internering, is geen beslissing die uitspraak doet over de definitieve invrijheidstelling van de geïnterneerde, maar wel over de uitvoeringsmodaliteiten van de internering zelf, zodat tegen die beslissing geen cassatieberoep open staat (Art. 19ter Wet Bescherming Maatschappij.)
14 september 2010 P.2010.1368.N nr. 520
TERBESCHIKKINGSTELLING VAN DE REGERING
Terbeschikkingstelling van regering – Herhaling van misdaad op misdaad.
Krachtens de artikelen 54 Sw. en 22 Wet Bescherming Maatschappij van 9 april 1930, moet het veroordelend arrest dat herhaling vaststelt van misdaad op misdaad, de veroordeelde gedurende twintig jaar na afloop van zijn straf ter beschikking stellen van de regering, ongeacht de duur van de opsluiting die bij wet op een in staat van herhaling gepleegde misdaad is gesteld
10 februari 2010 P.2009.1746.F nr. 95
ALGEMEEN
Algemeen – Beslag en executie – Beslagrechter – Onderzoek van de actualiteit van de titel van tenuitvoerlegging – Invloed van een nadien tussengekomen regularisatievergunning – Taak van de rechter.
Bij het onderzoek naar de actualiteit van de titel waarop het bestuur steunt om een veroordeling uit te voeren, kan de beslagrechter op grond van de rechtszekerheid een later tussengekomen regularisatiebesluit dat nog niet vernietigd is, in zijn beoordeling betrekken. Dit laat hem evenwel niet toe om zonder meer de door het bestuur opgeworpen exceptie van onwettigheid van het regularisatiebesluit te verwerpen. De vraag naar de wettigheid van een regularisatiebesluit kan determinerend zijn voor de rechtszekerheid en voor de redelijke verwachtingen van de rechtszoekende (Artikelen 149 en 159 Grondwet 1994.)
1 maart 2010 C.2009.0390.N nr. 139
Algemeen – Strafzaken – In beslag genomen goederen – Teruggave – Teruggave aan de persoon in wiens handen beslag werd gelegd.
Wanneer de rechter geen uitspraak doet over de bestemming van een in beslag genomen goed, behoort de beslissing dienaangaande tot de maatregelen van tenuitvoerlegging van de vonnissen en arresten, die het openbaar ministerie zelf kan en moet gelasten met het oog op de latere teruggave van het goed door de griffier aan de persoon in wiens handen beslag werd gelegd, overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het koninklijk besluit van 24 maart 1936 op de bewaring, ter griffie, en de procedure tot teruggave van de in strafzaken in beslag genomen zaken
6 oktober 2010 P.2010.0723.F nr. 579
Algemeen – Strafzaken – In beslag genomen goederen – Teruggave – Artikel 44, Strafwetboek – Aard van de maatregel.
Er is alleen sprake van teruggave in de zin van artikel 44 van het Strafwetboek als daardoor de door de misdaad of het wanbedrijf veroorzaakte schade wordt vergoed
6 oktober 2010 P.2010.0723.F nr. 579
Algemeen – Beslagrechter – Bevoegdheid – Beslissing over de rechten der partijen – Titel
– Actualiteit.
De beslagrechter is bevoegd om te onderzoeken of de schuldvordering die uit de uitvoerbare titel blijkt niet is tenietgegaan na het ontstaan van de titel, in welk geval de tenuitvoerlegging onrechtmatig zou zijn (Artikelen 1395 en 1489 Gerechtelijk Wetboek.)
17 september 2010 C.2009.0572.N nr. 528
Algemeen – Beslagrechter – Dwangsom – Bevoegdheid.
De beslagrechter die, in geval van geschillen over de tenuitvoerlegging van een beslissing waarbij een dwangsom wordt opgelegd, moet uitmaken of de voorwaarden voor de opeisbaarheid ervan vervuld zijn, is niet bevoegd om de beslissing uit te leggen als die onduidelijk of dubbelzinnig is en, a fortiori, evenmin bevoegd om de inhoud ervan te wijzigen of te beslissen dat de dwangsom niet verschuldigd is op grond dat de hoofdveroordeling niet verantwoord was (Art. 1498 Gerechtelijk Wetboek.)
2 september 2010 C.2009.0168.F nr. 492
BEWAREND BESLAG
Bewarend beslag – Beslag inzake namaak – Beschrijving – Reeds vastgestelde feiten van namaak – Nieuwe feiten van namaak – Bevoegdheid van de rechter.
De rechter mag een vordering tot beschrijvend beslag toewijzen die bij eenzijdig verzoekschrift is ingesteld en die betrekking heeft op nieuwe feiten van namaak, of die ertoe strekt de omvang van de aangeklaagde namaak en van de daaruit voortvloeiende schade vast te stellen, wanneer de eisende partij reeds een procedure over de grond van de zaak heeft ingeleid en wanneer een vonnis, waartegen overigens hoger beroep is ingesteld, reeds het bestaan van bepaalde feiten van namaak heeft vastgesteld. (Artikelen 1025 tot 1034 en 1369bis/1 Gerechtelijk Wetboek.)
8 maart 2010 C.2008.0549.F nr. 159
De beslagrechter die de vertegenwoordiger aanduidt van een partij, aan wie hij machtiging geeft om aanwezig te zijn bij de beschrijving in het kader van beslag inzake namaak, vermag in het kader van de beoordeling van de afweging van enerzijds de belangen van de eiser die een beweerde inbreuk op zijn intellectueel eigendomsrecht moet kunnen bewijzen en anderzijds de belangen van de beweerde inbreukmaker die zijn bedrijfsgeheimen ter gelegenheid van de beschrijving moet kunnen beschermen, die vertegenwoordiger nominatim aan te duiden of minstens op een wijze die zijn identificatie mogelijk maakt (Art. 1484 Gerechtelijk Wetboek.)
5 november 2010 C.2009.0398.N nr. 657
Bewarend beslag – Strafzaken – Kort geding in strafzaken – Kamer van inbeschuldigingstelling – Verdediging voert de overschrijding van de redelijke termijn aan – Daadwerkelijk toezicht op de duur van de beslagprocedure – Verplichting.
Wanneer de verzoeker, in het kader van een procedure tot opheffing van een bewarend beslag op goederen, de onredelijke duur van de procedure aanvoert, dient de kamer van inbeschuldigingstelling daadwerkelijk het toezicht op de duur van de beslagprocedure uit te oefenen, zoals bij artikel 6.1 van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden is vereist
27 oktober 2010 P.2009.1580.F nr. 639
Bewarend beslag – Voorwaarde – Spoed.
Er is sprake van spoed in de zin van artikel 1413 van het Gerechtelijk Wetboek wanneer de schuldeiser ernstige gronden heeft om te vrezen dat de inning van zijn schuldvordering in het gedrang komt omdat uit omstandigheden blijkt dat de solvabiliteit van de schuldenaar gevaar loopt. (Art. 1413 Gerechtelijk Wetboek.)
23 december 2010 C.2009.0441.F nr. 767
GEDWONGEN TENUITVOERLEGGING
Gedwongen tenuitvoerlegging – Beslagrechter – Bevoegdheid – Grenzen.
De beslagrechter die kennis neemt van een vordering betreffende de middelen tot tenuitvoerlegging beoordeelt de wettigheid en de regelmatigheid van de tenuitvoerlegging; hij is niet bevoegd om uitspraak te doen over andere geschillen betreffende de tenuitvoerlegging en kan, behoudens de uitdrukkelijk in de wet bepaalde gevallen, geen uitspraak doen over de zaak zelf (Artikelen 1395, eerste lid en 1498 Gerechtelijk Wetboek.)
18 maart 2010 C.2009.0149.N nr. 199
Gedwongen tenuitvoerlegging – Beslag op onroerend goed – Verkoop – Door de beslagene gesloten huurovereenkomsten – Tegenwerpelijkheid aan de beslagleggende schuldeisers – Toepasselijke wetsbepalingen.
De tegenwerpelijkheid aan de beslagleggende schuldeisers van door de beslagene gesloten huurovereenkomsten wordt bepaald door artikel 1575 van het Gerechtelijk Wetboek, ook al vindt de verkoop plaats overeenkomstig de artikelen 1580bis en 1580ter van het Gerechtelijk Wetboek. (Artikelen 1575, 1580bis en 1580ter Gerechtelijk Wetboek.)
24 september 2010 C.2010.0050.N nr. 547
ALLERLEI
Allerlei – Collectieve schuldenregeling – Toelaatbaarheid – Onmogelijkheid de schulden te betalen – Blijvende aard – Beoordeling – Onroerende activa.
De rechter mag, bij zijn beoordeling of een schuldenaar op duurzame wijze, niet in staat is om zijn schulden te betalen, rekening houden met het bestaan van onroerende activa en beslissen dat het te groot aantal schulden geen blijvend kenmerk vertoont, als hij overweegt dat de schuldenaar, door het onroerend goed te verkopen, al zijn schulden zal kunnen aanzuiveren en daarenboven hemzelf en zijn gezin een menswaardig leven zal kunnen waarborgen (Artikelen 1675/2, eerste lid, en 1675/3, derde lid Gerechtelijk Wetboek.)
15 januari 2010 C.2008.0349.F nr. 40
Allerlei – Collectieve schuldenregeling – Verkoop – Overeenkomst tot verkoop van roerende goederen – Overeenkomst tot financiering van aankoop – Beding van eigendomsvoorbehoud tot algehele betaling van de prijs.
Na het inleiden van een procedure van collectieve schuldenregeling kan de verkoper geen aanspraak meer maken op het voordeel van een beslag tot terugvordering van de met een beding van eigendomsbehoud verkochte zaak (Art. 20, 5° Hypotheekwet van 16 dec. 1851.)
7 mei 2010 C.2009.0317.F nr. 321
Allerlei – Procureur des Konings – Beslag met het oog op bijzondere verbeurdverklaring of om de waarheid aan het licht te brengen – Rechtsvormen.
De rechtsvormen bedoeld in artikel 35 Sv. zijn noch substantieel noch op straffe van nietigheid voorgeschreven (Art. 35 Wetboek van Strafvordering.)
31 maart 2010 P.2010.0054.F nr. 235
BETEKENINGEN EN KENNISGEVINGEN
ALGEMEEN
Algemeen – Kennisgeving.
De kennisgeving is, luidens artikel 32, 2°, van het Gerechtelijk Wetboek, de toezending van een akte van rechtspleging in origineel of in afschrift langs de postdiensten of, in de gevallen die de wet bepaalt, onder de daarin bepaalde vormen. (Art. 32, 2° Gerechtelijk Wetboek.)
14 juni 2010 S.2010.0005.F nr. 424
Algemeen – Geadresseerde – Correct adres – Vermelding – Regelmatigheid.
Artikel 32, 2°, van het Gerechtelijk Wetboek, impliceert dat, wanneer de kennisgeving per post moet geschieden, zij slechts uitwerking kan hebben als zij gedaan wordt aan het adres van de geadresseerde. (Art. 32, 2° Gerechtelijk Wetboek.)
14 juni 2010 S.2010.0005.F nr. 424
Algemeen – Strafzaken – Voorlopige hechtenis – Bevel tot aanhouding – Betekening – Datum – Verschrijving – Bevoegdheid van het onderzoeksgerecht.
Het onderzoeksgerecht dat de wettigheid van het bevel tot aanhouding moet nagaan, vermag de voorkomende verschrijvingen met betrekking tot het verlenen of het betekenen van dit bevel vast te stellen (Art. 21 Wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige
hechtenis.)
12 oktober 2010 P.2010.1575.N nr. 594
Algemeen – Keuze van woonplaats in het kantoor van de raadsman.
Een partij die, ten behoeve van een gerechtelijke procedure, woonplaats in het kantoor van haar raadsman kiest, geeft aan die advocaat een bijkomende lastgeving bovenop de lastgeving ad litem bedoeld in artikel 440, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek. (Art. 111 Burgerlijk Wetboek; Artikelen 39, 40 en 440 Gerechtelijk Wetboek.)
23 december 2010 C.2009.0481.F nr. 768
Algemeen – Keuze van woonplaats in het kantoor van de raadsman – Bijkomende lastgeving bovenop de lastgeving ad litem – Einde van de lastgeving ad litem.
De omstandigheid dat de advocaat verklaart niet langer de raadsman van een partij te zijn en dat aldus zijn lastgeving ad litem is geëindigd, maakt tevens een einde aan de keuze van woonplaats van die partij in het kantoor van die advocaat, zonder dat die partij de keuze van woonplaats in het kantoor van haar gewezen raadsman hoeft te herroepen of dat laatstgenoemde hoeft te verklaren dat hij afziet van zijn bijzondere lastgeving betreffende de keuze van woonplaats. (Artikelen 111 en 2003 tot 0000 Xxxxxxxxxx Wetboek; Artikelen 39, 40 en 440 Gerechtelijk Wetboek.)
23 december 2010 C.2009.0481.F nr. 768
Algemeen – Betekening aan de procureur des Konings – Kennis van de woon– of verblijfplaats in het buitenland.
De beslissing dat de partij op wier verzoek de betekening aan de procureur des Konings is verricht de woon– of verblijfplaats van de eiser in het buitenland niet kende en ook niet moest kennen, is niet naar recht verantwoord wanneer de rechter daartoe oordeelt zonder na te gaan of een betekening aan die laatst gekende woon– of verblijfplaats onwerkdadig was dan wel of uit elementen bleek dat die woon– of verblijfplaats niet langer actueel was (Art. 40, tweede en vierde lid Gerechtelijk Wetboek.)
1 april 2010 C.2008.0457.N nr. 239
Algemeen – Gekozen woonplaats – In België gedomicilieerde geadresseerde.
Artikel 39, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek legt niet de verplichting op om de betekening te doen aan de bij een lasthebber gekozen woonplaats wanneer de geadresseerde in België is gedomicilieerd is (Art. 39, eerste lid Gerechtelijk Wetboek.)
26 februari 2010 F.2009.0021.F nr. 136
Algemeen – Verwijzing na cassatie – Burgerlijke zaken – Verzuim of onregelmatigheid betreffende de aanwijzing van de rechter die van de zaak kennis moet nemen – Xxxxxxx van betekening van het cassatiearrest – Toepasselijkheid.
De bepaling dat de regel dat de rechter een proceshandeling alleen dan nietig kan verklaren, indien het aangeklaagde verzuim of de aangeklaagde onregelmatigheid de belangen schaadt van de partij die de exceptie opwerpt, niet geldt voor een verzuim of een onregelmatigheid betreffende de aanwijzing van de rechter die van de zaak kennis moet nemen, is niet van toepassing op het verzuim van het vereiste van betekening van het cassatiearrest, voor tenuitvoerlegging. (Artikelen 861, 862, § 1, 4°, en 1115 Gerechtelijk Wetboek.)
29 april 2010 C.2009.0413.N nr. 300
EXPLOOT
Exploot – Strafzaken – Verzet – Betekening aan het openbaar ministerie – Openbaar ministerie dat de strafvordering uitoefent – Toepassing.
Overeenkomstig artikel 187 Wetboek van Strafvordering moet het verzet worden betekend aan het openbaar ministerie; het bedoelde openbaar ministerie is enkel datgene dat de strafvordering heeft uitgeoefend zodat het verzet dat wegens een aan de verzetdoener verwijtbare vergissing betekend werd aan de procureur des Konings, wanneer de procureur–generaal de strafvordering heeft uitgeoefend, niet ontvankelijk is
4 mei 2010 P.2009.1822.N nr. 309
Exploot – Verwijzing na cassatie – Burgerlijke zaken – Aanhangigmaking – Regelmatigheid.
De verwijzing na cassatie wordt regelmatig voor het aangewezen gerecht aanhangig gemaakt wanneer zij plaatsvindt nadat het verwijzingsarrest is betekend of gelijktijdig met die betekening. (Artikelen 1110, tweede lid, en 1115 Gerechtelijk Wetboek.)
29 april 2010 C.2009.0412.N nr. 299
IN HET BUITENLAND
In het buitenland – Strafzaken – Beslissing bij verstek – Betekening bij ter post aangetekende brief – Aard.
De gerechtsdeurwaarder die in strafzaken ten aanzien van hen die in België geen gekende woonplaats, verblijfplaats of gekozen woonplaats hebben, het afschrift van de te betekenen akte bij een ter post aangetekende brief, gebeurlijk met de luchtpost, stuurt aan hun woonplaats of aan hun verblijfplaats in het buitenland, betekent aldus niet aan de persoon (Art. 40 Gerechtelijk Wetboek.)
14 december 2010 P.2010.0548.N nr. 739
In het buitenland – Cassatieberoep – Burgerlijke zaken – Vorm – Woonplaats van de wedepartij – Keuze van woonplaats – Behoud van de woonstkeuze – In hoger beroep – Arrest waarin de woonstkeuze wordt vermeld – Betekeningsakte – Xxxx xxxxxxxxx xxx xx xxxxxxxxxxx.
De woonstkeuze en het behoud van de woonstkeuze mogen, in een geval waarin de partij die de keuze van woonplaats heeft gedaan in België maar haar woonplaats of zetel heeft in het buitenland, niet worden gedaan op een wijze die van aard is de wederpartij in het ongewisse te laten over het behoud van de woonstkeuze; wanneer een arrest waarin de woonstkeuze wordt vermeld wordt betekend door de partij die de woonstkeuze heeft gedaan en wanneer die woonstkeuze niet wordt herhaald in de akte van betekening, houdt dit in dat degene aan wie het arrest wordt betekend kan misleid worden, zodat een cassatieberoep ook kan betekend worden aan de wettelijke woonplaats of de maatschappelijke zetel (Art. 111 Burgerlijk Wetboek; Art. 40, laatste lid Gerechtelijk Wetboek.)
6 mei 2010 C.2009.0144.N nr. 320
ALLERLEI
Allerlei – Cassatieberoep – Burgerlijke partij – Ongrondwettigheid van de betekeningsverplichting.
Uit het arrest nr. 120/2004 van het Grondwettelijk Hof van 30 juni 2004 blijkt dat de verplichting voor de burgerlijke partij haar cassatieberoep te laten betekenen strijdig is
12 oktober 2010 P.2010.1535.N nr. 593
Allerlei – Stedenbouw – Herstel van plaats in de vorige staat – Strafrechter – Hersteltermijn – Aard.
De termijn die door de strafrechter in stedenbouwzaken wordt bepaald om de overtreder toe te laten de plaats in de vorige staat te herstellen, maakt geen gedwongen tenuitvoerlegging uit in de zin van artikel 1495 Ger.W., waarvoor een voorafgaande betekening in de regel vereist is (Art. 68, § 1, eerste lid Decr. betreffende de ruimtelijke ordening gecoördineerd op 22 okt. 1996, zoals gewijzigd bij decr. 19 dec. 1998; Artikelen 149, § 1, eerste en laatste lid, 152 en 153 Stedenbouwdecreet 1999 Decr. van de Vlaamse Raad 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening; Art. 65, § 1, eerste lid Wet van 29 maart 1962 houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en van de stedenbouw.)
14 januari 2010 C.2009.0029.N nr. 38
Allerlei – Burgerlijke zaken – Gedwongen tenuitvoerlegging – Vereiste.
In civiele zaken is de betekening een vereiste voor de gedwongen tenuitvoerlegging. (Art. 1495, eerste en derde lid Gerechtelijk Wetboek.)
14 januari 2010 C.2009.0029.N nr. 38
Allerlei – Bedrijfsrevisor – Instituut van de bedrijfsrevisoren – Beroepstucht – Tuchtcommissie – Beslissing – Kennisgeving – Vereiste vermeldingen – Termijn van verzet – Termijn van hoger beroep – Nietigheid.
De nietigheid van de kennisgeving van de beslissing van de Tuchtcommissie van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren is enkel voorgeschreven in geval van het ontbreken van de gepaste inlichtingen betreffende de termijn van verzet en van hoger beroep, en de wijze waarop verzet of hoger beroep tegen de beslissing kan worden ingesteld; de vermelding 'alle gepaste inlichtingen betreffende de termijn van verzet' laat niet toe de nietigheidsanctie uit te breiden tot vermeldingen die niet de termijn zelf betreffen, maar de aanvang en de berekening ervan. (Art. 61, § 1 Wet 22 juli 1953 houdende oprichting van een instituut der bedrijfsrevisoren.)
29 april 2010 C.2009.0146.N nr. 301
De rechtbanken hebben een discretionaire bevoegdheid om de valsheidsvordering meteen aan te nemen of te verwerpen; die vordering kan tegen een authentiek proces–verbaal alleen worden aangenomen wanneer de feiten relevant en toelaatbaar zijn bevonden, met name wanneer het verzoekschrift betrekking heeft op een essentiële voorwaarde voor de regelmatigheid van de bestreden beslissing
23 juni 2010 P.2010.1044.F nr. 452
Aangezien geen cassatiegeding hangende is, kan de verzoeker het advies van de advocaat bij het Hof van Cassatie op grond waarvan het bureau voor rechtsbijstand geoordeeld heeft dat zijn aanspraak om zich in cassatie te voorzien niet rechtmatig leek, niet van valsheid betichten. (Artikelen 667, 670, tweede lid, en 907 Gerechtelijk Wetboek.)
8 januari 2010 C.2009.0636.F nr. 15
Volgens artikel 14 van de statuten van de Waarborgkas van de wisselagenten, aangenomen bij koninklijk besluit van 19 november 1986, is het waarborgfonds bestemd voor het aanzuiveren van de beroepsverbintenissen van de leden voor zover deze verbintenissen betrekking hebben op de roerende waarden; wie een beroep wil doen op de interventie van dat waarborgfonds, moet aantonen dat de voorwaarden voor een dergelijke interventie vervuld zijn. (Art. 3 Algemeen reglement van de Waarborgkas van de wisselagenten, goedgkeurd bij MB 5 aug. 1988; Art. 1315, eerste en tweede lid Burgerlijk Wetboek; Art. 14 KB 19 nov. 1986.)
28 juni 2010 C.2008.0565.F nr. 466
ALGEMEEN
Algemeen – Materiële bevoegdheid – Arbeidsrechtbank – Arbeidsongevallen – Artikel 579, 1°, Ger.W. – Draagwijdte ratione personae – Cursist in opleiding in een onderneming – Toepassing.
Nu de aard van de ongevallen die aanleiding geven tot de vorderingen tot vergoeding van de daaruit voortvloeiende schade en de omvang van de waarborgen die door de verzekeraars moeten worden verstrekt op grond van de arbeidsongevallenwet en op grond van het Besluit van de Vlaamse Executieve van 21 december 1988, identiek of soortgelijk zijn, dient artikel 579,1° van het Gerechtelijk Wetboek dan ook in die zin te worden begrepen dat de vorderingen betreffende de schade wegens arbeidsongevallen, wat betreft de bevoegdheid van de arbeidsgerechten om daarvan kennis te nemen, niet verschillend geregeld zijn voor de in artikel 95, § 1, van voormeld besluit van de Vlaamse Executieve bepaalde cursisten die door de V.D.A.B. moeten verzekerd zijn onder dezelfde voorwaarden als waren zij in het aangeleerd beroep als meerderjarige werknemer in loondienst tewerkgesteld, dan voor de personen waarop de arbeidsongevallenwet wel toepasselijk is of krachtens een andere wet toepasselijk is gemaakt (Art. 95, § 1 Besluit van de Vlaamse Executieve 21 dec. 1988 houdende de organisatie van de arbeidsbemiddeling en de beroepsopleiding; Art. 579, 1° Gerechtelijk Wetboek.)
29 maart 2010 S.2009.0083.N nr. 228
BURGERLIJKE ZAKEN
Burgerlijke zaken – Xxxxxx – Bepaling van de waarde van het geschil – Fiscale aanslag – Nietigverklaring.
De waarde van het geschil betreffende de nietigverklaring van een fiscale aanslag wordt bepaald door het bedrag van deze aanslag (Artikelen 617, 618, eerste lid, en 619 Gerechtelijk Wetboek.)
1 oktober 2010 C.2009.0512.N nr. 569
Burgerlijke zaken – Bevoegdheid – Volstrekte bevoegdheid (materiële – persoonlijke) – Politierechtbank – Verkeersongeval – Aan spoorstaven gebonden motorrijtuig – Passagier – Perron.
Het ongeval dat de passagier overkomt als hij uit een trein op het perron stapt, is een verkeersongeval waarvoor de politierechtbank bevoegd is (Art. 601bis Gerechtelijk Wetboek.)
11 januari 2010 C.2009.0165.F nr. 17
Burgerlijke zaken – Bevoegdheid – Plaatselijke bevoegdheid – Gesubsidieerd vrij
onderwijs – Franse Gemeenschap – Weddetoelagen – Betalingsplicht – Ontstaan – Plaats waar de arbeid wordt verricht.
Aangezien het personeelslid, door zijn arbeid, een subjectief recht op de weddetoelagen heeft verkregen, is de verplichting van de betrokken overheid om die te betalen, ontstaan op de plaats waar die arbeid is verricht. (Art. 624, 2° Gerechtelijk Wetboek.)
28 juni 2010 S.2009.0047.F nr. 467
Burgerlijke zaken – Bevoegdheid – Algemeen – Excepties – Gebrek aan rechtsmacht – Onbevoegdheid – Gebrek aan belang of rechtsband – Volgorde – Onduidelijkheid.
De partij die een exceptie opwerpt van gebrek aan rechtsmacht of van onbevoegdheid in een akte waarin ook wordt aangevoerd dat een vordering bij gebrek aan belang of rechtsband moet worden afgewezen, moet niet uitdrukkelijk vermelden dat de exceptie van gebrek aan rechtsmacht of van onbevoegdheid in eerste orde moet worden onderzocht, terwijl de exceptie van gebrek aan belang of rechtsband maar subsidiair moet worden onderzocht; de partij moet evenwel verduidelijken wat zij vordert en ageert op een tegenstrijdige wijze indien zij, zonder enige verduidelijking, vooreerst vraagt het beroepen vonnis te bevestigen in zoverre het oordeelt over een exceptie geput uit het gebrek aan belang dat de ontvankelijkheid van de vordering van een wederpartij aantast, en vervolgens ook het gebrek aan rechtsmacht aanvoert van de rechtbank om over diezelfde vordering te oordelen (Art. 854 Gerechtelijk Wetboek.)
21 januari 2010 C.2008.0442.N nr. 50
Burgerlijke zaken – Sociaal procesrecht (bijzondere regels) – Bevoegdheid – Plaatselijke bevoegdheid – Ziekte– en invaliditeitsverzekering – Werknemer – Woonplaats van de verzekerde – Dwingende wet – Openbare orde.
De regel van plaatselijke bevoegdheid, volgens welke de rechter van de woonplaats van de verzekerde kennisneemt van de betwisting betreffende de rechten en verplichtingen van een werknemer inzake de verplichte ziekte– en invaliditeitsverzekering, is een dwingende bepaling en geen bepaling van openbare orde (Artikelen 580, 2°, 628, 14°, en 630, eerste lid Gerechtelijk Wetboek.)
27 september 2010 S.2009.0108.F nr. 552
Burgerlijke zaken – Bevoegdheid – Volstrekte bevoegdheid (materiële – persoonlijke) – Echtscheiding en scheiding van tafel en bed – Gevolgen van de echtscheiding – Echtgenoten – Kinderen – Voorlopige maatregelen – Nieuwe omstandigheden – Na de ontbinding van het huwelijk – Voorzitter van de rechtbank – Bevoegdheid.
In het kader van voorlopige maatregelen betreffende de persoon, het levensonderhoud en de goederen zowel van de partijen als van de kinderen, zijn de voorzitter van de rechtbank of het hof van beroep niet bevoegd om uitspraak te doen over een vordering met betrekking tot wijzigingen in hun toestand die zich na ontbinding van het huwelijk hebben voorgedaan (Art. 1280, eerste en negende lid Gerechtelijk Wetboek.)
11 januari 2010 C.2009.0303.F nr. 18
Burgerlijke zaken – Bevoegdheid – Algemeen – Artikel 22.4 E.E.X.–Verordening – Octrooi – Geschillen over de registratie of de geldigheid – Bevoegde gerechten.
Artikel 22.4 van de E.E.X.–verordening moet aldus worden uitgelegd dat de hierin opgestelde exclusieve bevoegdheidsregel alle geschillen over de registratie of de geldigheid van een verleend octrooi betreft, ongeacht of de kwestie bij wege van rechtsvordering dan wel exceptie wordt opgeworpen; de gerechten van de Staat waar het octrooi is verleend kunnen het best kennisnemen van gevallen waar het geschil de
geldigheid van het octrooi of het bestaan van de deponering of registratie tot inzet heeft; die bepaling omvat evenwel niet de geschillen over de vraag wie als rechtmatige eigenaar recht heeft op een Europese octrooiaanvraag; die geschillen, die niet vereisen dat een rechter feitelijk nabij is en een nauwe band heeft met het octrooirecht van de betrokken lidstaat, zijn onderworpen aan de algemene bevoegdheidsbepalingen van de E.E.X.– verordening. (Art. 22.4 EEG–Verordening nr 44/2001 van de Raad van 22 dec. 2000.)
1 oktober 2010 C.2009.0563.N nr. 570
Burgerlijke zaken – Algemeen – Aard – Redenen die deze beslissing schragen – Beslissing inzake bevoegdheid.
Uit de artikelen 660, tweede lid, 1050, tweede lid, 1055 van het Gerechtelijk wetboek volgt dat de redenen die de beslissing schragen van de rechter, die zich onbevoegd verklaart, niet bindend zijn voor de rechter naar wie de zaak wordt verwezen en dan ook niet kunnen worden aangezien als eindbeslissingen in de zin van de artikelen 1050, tweede lid en 1055 van het Gerechtelijk wetboek. (Artikelen 660, tweede lid, 1050, tweede lid en 1055 Gerechtelijk Wetboek.)
15 maart 2010 C.2009.0568.N nr. 184
Burgerlijke zaken – Algemeen – Verweerster zonder woonplaats in België – Belgische rechter – Internationale rechtsmacht – Criteria.
Om te beslissen dat een Belgische rechter geen internationale rechtsmacht kan ontlenen aan artikel 635 van het Gerechtelijk Wetboek volstaat het niet vast te stellen dat de verbintenis die ten grondslag ligt aan de vordering buiten België is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd, maar dient er bovendien te worden vastgesteld dat deze verbintenis niet in België is ontstaan (Art. 4 EEG–Verordening nr 44/2001 van de Raad van 22 dec. 2000; Artikelen 624, 2° en 635, 3° Gerechtelijk Wetboek; zoals van toepassing vóór zijn opheffing bij Wet 16 juli 2004 houdende het Wetboek van internationaal privaatrecht.)
14 januari 2010 C.2008.0330.N nr. 32
Burgerlijke zaken – Bevoegdheid – Volstrekte bevoegdheid (materiële – persoonlijke) – Beslagrechter – Beslissing over de rechten der partijen – Titel – Actualiteit.
De beslagrechter is bevoegd om te onderzoeken of de schuldvordering die uit de uitvoerbare titel blijkt niet is tenietgegaan na het ontstaan van de titel, in welk geval de tenuitvoerlegging onrechtmatig zou zijn (Artikelen 1395 en 1489 Gerechtelijk Wetboek.)
17 september 2010 C.2009.0572.N nr. 528
Burgerlijke zaken – Bevoegdheid – Volstrekte bevoegdheid (materiële – persoonlijke) – Gedwongen tenuitvoerlegging – Stedenbouw – Wederrechtelijk uitgevoerde werken – Stakingsbevel – Voortzetting – Administratieve boete – Dwangbevel – Geldigheid – Verzet
– Beslagrechter – Bevoegdheid.
Het staat niet aan de beslagrechter, die kennis neemt van het verzet gedaan tegen het in artikel 157, § 1 Stedenbouwdecreet bedoeld dwangbevel uitspraak te doen over de geldigheid van de bestuurshandeling die aan het dwangbevel ten grondslag ligt, noch over de geldigheid van de administratieve geldboete (Artikelen 1395, eerste lid en 1498 Gerechtelijk Wetboek; Artikelen 156, § 1, en 157 Stedenbouwdecreet 1999 Decr. van de Vlaamse Raad 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening.)
18 maart 2010 C.2009.0149.N nr. 199
Burgerlijke zaken – Bevoegdheid – Volstrekte bevoegdheid (materiële – persoonlijke) – Vrederechter – Wettelijke samenwoning – Beëindiging – Dringende en voorlopige
maatregelen – Verzoekschrift neergelegd vóór het optreden van de ambtenaar van de burgerlijke stand.
De vrederechter is bevoegd om uitspraak te doen over een vordering tot dringende en voorlopige maatregelen die neergelegd is voordat de ambtenaar van de burgerlijke stand in de bevolkingsregisters akte heeft genomen van de beëindiging van de wettelijke samenwoning. (Art. 1479, eerste en tweede lid Burgerlijk Wetboek; Art. 1476, § 2, tweede, derde en zesde lid Burgerlijk Wetboek.)
19 februari 2010 C.2009.0045.F nr. 113
Burgerlijke zaken – Bevoegdheid – Plaatselijke bevoegdheid – Koop – Concessie van alleenverkoop – Beëindiging – Opzeggingsvergoeding – Billijke bijkomende vergoeding.
Ofschoon de billijke vergoeding wegens beëindiging van een concessie van alleenverkoop zonder redelijke opzeggingstermijn en de billijke bijkomende vergoeding wanneer deze verkoopconcessie door de concessiegever wordt beëindigd op andere gronden dan een grove tekortkoming van de concessiehouder betrekking hebben op andere soorten van schade, vloeien zij voort uit de niet–nakoming van de contractuele verplichtingen van de concessiegever, die gelokaliseerd worden op de plaats waar de concessieovereenkomst moet worden uitgevoerd, namelijk de verplichting om de overeenkomst niet te beëindigen zonder de inachtneming van een redelijke opzeggingstermijn en de verplichting om de concessiehouder bij de beëindiging van de overeenkomst niet de vruchten te ontnemen van het door hem opgebouwde cliëntèle en de door hem gedane investeringen, zodat de rechter van de plaats waar die verbintenissen van de concessiegever die aan de eis ten grondslag liggen moeten worden uitgevoerd, naar recht zijn bevoegdheid kan aannemen om kennis te nemen van de vordering tot billijke bijkomende vergoeding. (Art. 5, eerste lid Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, gedaan te Lugano op 16 sept. 1988; Artikelen 2 en 3 Wet 27 juli 1961 betreffende eenzijdige beëindiging van de voor onbepaalde tijd verleende concessies van alleenverkoop; goedgekeurd bij art. 2 Wet 27 nov. 1996.)
25 maart 2010 C.2009.0542.N nr. 220
Burgerlijke zaken – Bevoegdheid – Plaatselijke bevoegdheid – Goederenvervoer – Landvervoer. Wegvervoer – C.M.R.–Verdrag – Exclusief bevoegdheidsbeding – Geldigheid.
Uit artikel 31, lid 1, van het C.M.R.–Verdrag volgt dat wanneer de partijen in hun overeenkomst een bepaald gerecht hebben aangewezen, dit niet kan uitsluiten dat het geschil door een eiser kan worden gebracht voor een van de andere in dit artikel bedoelde gerechten (Artikelen 31, eerste lid en 41.1 Verdrag van 19 mei 1956 betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (C.M.R.).)
21 januari 2010 C.2008.0246.N nr. 49
Burgerlijke zaken – Bevoegdheid – Plaatselijke bevoegdheid – W.A.M.–verzekering – Artikel 29bis – Aan spoorstaven gebonden motorrijtuig – N.M.B.S. – Eigen verzekeraar.
Wanneer de N.M.B.S. haar eigen burgerrechtelijke aansprakelijkheid dekt krachtens artikel 10, § 1, van de wet van 21 november 1989, moet zij worden beschouwd als verzekeraar in de zin van artikel 15 van genoemde wet dat het slachtoffer het recht geeft haar te dagvaarden voor de rechter van zijn woonplaats (Artikelen 10, § 1, en 15 Wet betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen.)
11 januari 2010 C.2009.0165.F nr. 17
De beslagrechter die kennis neemt van een vordering betreffende de middelen tot tenuitvoerlegging beoordeelt de wettigheid en de regelmatigheid van de tenuitvoerlegging; hij is niet bevoegd om uitspraak te doen over andere geschillen betreffende de tenuitvoerlegging en kan, behoudens de uitdrukkelijk in de wet bepaalde gevallen, geen uitspraak doen over de zaak zelf (Artikelen 1395, eerste lid en 1498 Gerechtelijk Wetboek.)
18 maart 2010 C.2009.0149.N nr. 199
Burgerlijke zaken – Bevoegdheid – Volstrekte bevoegdheid (materiële – persoonlijke) – Vrederechter – Wettelijke samenwoning – Beëindiging – Dringende en voorlopige maatregelen – Verzoekschrift neergelegd meer dan drie maanden na de ondertekening van een ontwerp–overeenkomst.
De beslissing dat een vordering tot dringende en voorlopige maatregelen niet rechtsgeldig bij de vrederechter is neergelegd, omdat er meer dan drie maanden zijn verlopen tussen de ondertekening door de partijen van een ontwerp–overeenkomst die de beëindiging van hun wettelijke samenwoning vaststelt en hun scheiding regelt, en het gedinginleidende verzoekschrift, zonder hun verklaring voor de ambtenaar van de burgerlijke stand in aanmerking te nemen, is onwettig. (Artikelen 1476, § 2, en 1479, derde lid Burgerlijk Wetboek.)
19 februari 2010 C.2009.0045.F nr. 113
Burgerlijke zaken – Bevoegdheid – Plaatselijke bevoegdheid – Ziekte– en invaliditeitsverzekering – Werknemer – Woonplaats van de verzekerde – Dwingende wet – Openbare orde.
De regel van plaatselijke bevoegdheid, volgens welke de rechter van de woonplaats van de verzekerde kennisneemt van de betwisting betreffende de rechten en verplichtingen van een werknemer inzake de verplichte ziekte– en invaliditeitsverzekering, is een dwingende bepaling en geen bepaling van openbare orde (Artikelen 580, 2°, 628, 14°, en 630, eerste lid Gerechtelijk Wetboek.)
27 september 2010 S.2009.0108.F nr. 552
STRAFZAKEN
Strafzaken – Burgerlijke rechtsvordering (bijzondere regels) – Strafrechter – Bevoegdheid – Mogelijkheid tot burgerlijke rechtsvordering voor de strafrechter – Onverschuldigde betaling door de beklaagde – Terugvordering van het onverschuldigd betaalde.
De verplichting tot teruggave, die is vastgelegd in artikel 1235 van het Burgerlijk Wetboek, vindt haar oorzaak niet in het strafbaar feit maar in het ontbreken van schuld omdat met name er meer is betaald dan wat verschuldigd was; uit het feit dat voor de berekening van de vergoeding die de pleger van het strafbaar feit verschuldigd is, de eventueel reeds uitgekeerde voorschotten in aanmerking moeten worden genomen, volgt niet dat, in geval van onverschuldigde betaling door de beklaagde, het strafgerecht uitspraak moet doen over diens herstelvordering
17 november 2010 P.2010.0776.F nr. 680
Strafzaken – Burgerlijke rechtsvordering (bijzondere regels) – Strafrechter – Bevoegdheid – Mogelijkheid tot burgerlijke rechtsvordering voor de strafrechter.
De burgerlijke rechtsvordering die volgens de wet gelijktijdig met de strafvordering en voor dezelfde rechters kan worden ingesteld, is de vordering die strekt tot herstel van de schade die door een misdrijf is veroorzaakt; rechtsvorderingen die kunnen voortvloeien uit strafbare feiten maar die geen herstel beogen van de daarbij veroorzaakte schade, worden niet voor de strafrechter gebracht (Art. 3 Voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering.)
17 november 2010 P.2010.0776.F nr. 680
Strafzaken – Bevoegdheid – Strafgerechten – Persoonlijke bevoegdheid – Minderjarige – Minderjarig op het ogenblik van de feiten – Feitelijke beoordeling – Toepassing van de bewijsregels in strafzaken – Niet–begeleide minderjarige vreemdeling – Identificatiebevoegdheid van de dienst Voogdij.
De aan de dienst Voogdij toegekende identificatiebevoegdheid krachtens welke hij, onder meer door middel van een medisch onderzoek kan doen nagaan of de persoon al dan niet jonger is dan achttien jaar, sluit de bevoegdheid van de strafgerechten niet uit om in feite te beoordelen, volgens de bewijsregels in strafzaken, of de door een inverdenkinggestelde of een beklaagde aangevoerde minderjarigheid bewezen is (Artikelen 3 en 6 Wet 24 dec. 2002.)
4 maart 2010 P.2010.0325.F nr. 151
Strafzaken – Bevoegdheid – Territoriale bevoegdheid – Onderzoeksgerechten – Vreemdelingen – Vreemdelingenwet – Administratieve maatregel van vrijheidsberoving – Beroep – Plaats waar de vreemdeling wordt aangetroffen.
De plaats waar de vreemdeling werd aangetroffen zoals bedoeld in artikel 71, eerste lid, Vreemdelingenwet, is de plaats waar hij is onderschept.
21 september 2010 P.2010.1490.N nr. 536
Strafzaken – Bevoegdheid – Wetten op de rechterlijke organisatie, de bevoegdheid en de rechtspleging – Werking in de tijd – Op geldige wijze aanhandig zijnde rechtsgedingen.
Het "op geldige wijze aanhangig zijn" van rechtsgedingen zoals bepaald in artikel 3 Gerechtelijk Wetboek betreft onder meer het voorbrengen van de zaak voor de bevoegde rechter, die aldus wettig zijn bevoegdheid vaststelt; de uitzonderingsbepaling met betrekking tot de rechtsgedingen die geldig vóór de inwerkingtreding van de nieuwe wet zijn aanhangig gemaakt, beoogt de bevoegdheid van de eerste rechter, eenmaal wettig vastgesteld, definitief vast te leggen ongeacht de daaropvolgende bevoegdheidswijziging; dit hoeft niet wanneer de eerste rechter zijn onbevoegdheid vaststelt of onwettig oordeelt bevoegd te zijn; in dit geval komt het de appelrechter toe met toepassing van de nieuwe wet zijn bevoegdheid vast te stellen (Art. 3 Gerechtelijk Wetboek.)
9 november 2010 P.2009.1915.N nr. 664
Strafzaken – Bevoegdheid – Territoriale bevoegdheid – Onderzoeksgerechten – Vreemdelingen – Vreemdelingenwet – Administratieve maatregel van vrijheidsberoving – Beroep – Plaats waar de vreemdeling wordt aangetroffen – Vasthouding in een welbepaalde plaats.
De plaats, waar een reeds op basis van artikel 7, derde lid, Vreemdelingenwet, opgesloten vreemdeling zich bevindt op het ogenblik van het nemen of van het betekenen van een op artikel 74/6, § 1bis, van dezelfde wet gegronde beslissing tot vasthouding in een welbepaalde plaats, is geen plaats waar de vreemdeling werd aangetroffen in de zin van
artikel 71, eerste lid, Xxxxxxxxxxxxxxxx
00 september 2010 P.2010.1490.N nr. 536
Strafzaken – Allerlei – Voorlopige hechtenis – Invrijheidstelling afhankelijk van betaling van borgsom – Bestemming van de borgsom – Bevoegdheid van de rechter.
Wanneer de invrijheidstelling van een verdachte afhankelijk is van de voorafgaande betaling van een borgsom en de verdachte na betaling van de borgsom in vrijheid werd gesteld, komt het enkel de rechter die over de strafvordering uitspraak doet of heeft gedaan, toe over de bestemming van de borgsom te oordelen
28 september 2010 P.2010.1065.N nr. 556
Strafzaken – Bevoegdheid – Territoriale bevoegdheid – Onderzoeksgerechten – Vreemdelingen – Vreemdelingenwet – Administratieve maatregel van vrijheidsberoving – Beroep – Criterium van de verblijfplaats.
De plaats waar een vreemdeling ter uitvoering van een op artikel 51/5, § 3, vierde lid, of op artikel 27, § 3, Vreemdelingenwet gegronde beslissing van vrijheidsberoving is opgesloten, is geen verblijfplaats in de zin van artikel 71, eerste lid, Xxxxxxxxxxxxxxxx
00 juli 2010 P.2010.1165.N nr. 484
Strafzaken – Bevoegdheid – Identificatie van de overtreder – Overtreding begaan met een motorvoertuig op naam van een rechtspersoon – Verplichting tot mededeling van de identiteit – Artikel 67ter Wegverkeerswet – Plaats van het misdrijf – Territoriale bevoegdheid.
Het misdrijf bepaald in artikel 67ter Wegverkeerswet is voltrokken wanneer de identificatie van de overtreder niet is gebeurd; de plaats van het misdrijf is derhalve de plaats waar de door voornoemde wetsbepaling voorgeschreven mededeling moet worden ontvangen
27 april 2010 P.2009.1625.N nr. 284
Strafzaken – Bevoegdheid – Territoriale bevoegdheid – Onderzoeksgerechten – Vreemdelingen – Vreemdelingenwet – Administratieve maatregel van vrijheidsberoving – Beroep – Plaats waar de vreemdeling wordt aangetroffen.
De plaats, waar een reeds op basis van artikel 51/5, § 3, vierde lid, Vreemdelingenwet, opgesloten vreemdeling zich bevindt op het ogenblik van het nemen of van het betekenen van een op artikel 27, § 3, van dezelfde wet gegronde beslissing van wederopsluiting, is geen plaats waar de vreemdeling werd aangetroffen in de zin van artikel 71, eerste lid, Vreemdelingenwet.
27 juli 2010 P.2010.1165.N nr. 484
Strafzaken – Bevoegdheid – Correctionele rechtbank – Territoriale bevoegdheid – Plaats waar de beklaagde werd aangetroffen.
De territoriale bevoegdheid van de correctionele rechtbank wordt in de regel bepaald door, ofwel de plaats van het misdrijf, ofwel de plaats waar de beklaagde werkelijk verblijft op het ogenblik waarop de strafvordering op gang wordt gebracht, of de plaats waar de beklaagde werd aangetroffen; de plaats waarnaar de voormelde beklaagde zich, na een oproeping te hebben ontvangen, heeft begeven om er door de politie te worden gehoord, is geen plaats waar de beklaagde werd aangetroffen (Artikelen 23 en 139 Wetboek van Strafvordering.)
6 januari 2010 P.2009.1441.F nr. 6
Strafzaken – Bevoegdheid – Moordpoging – Verzachtende omstandigheden – Toepassing
– Correctionalisering – Gevolg – Bevoegdheid.
De onderzoeksgerechten kunnen na aanneming van de verzachtende omstandigheden, iemand die van moordpoging wordt verdacht, naar de correctionele rechtbank verwijzen (Art. 2, derde lid, 2° Wet 4 okt. 1867.)
3 november 2010 P.2010.1611.F nr. 652
Strafzaken – Bevoegdheid – Strafvordering – Politierechtbank – Overschrijding van de toegelaten massa's en afmetingen van de voertuigen – Artikel 37, § 2, 1°, Wet Goederenvervoer over de Weg.
De politierechtbanken nemen kennis van de inbreuken op artikel 37, § 2, 1°, Wet Goederenvervoer over de Weg, dat de opdrachtgever, de verlader, de vervoercommissionair of de commissionair–expediteur strafbaar stelt, die instructies gegeven hebben of daden gesteld die hebben geleid tot de overschrijding van de toegelaten massa's en afmetingen van de voertuigen (Art. 37, § 2, 1° Wet 3 mei 1999 betreffende het vervoer van zaken over de weg.; Art. 138, 6° Wetboek van Strafvordering.)
9 maart 2010 P.2009.1474.N nr. 163
Strafzaken – Bevoegdheid – Jeugdgerechten – Minderjarige – Minderjarig op het ogenblik van de feiten – Bewijs van meerderjarigheid – Bewijslast – Recht van verdediging.
Wanneer iemand aanvoert dat hij minderjarig is, waardoor hij onder de bevoegdheid van de jeugdgerechten valt, en die bewering niet ongeloofwaardig is, staat het aan het openbaar ministerie om, indien het een andere mening is toegedaan, de bevoegdheid van de gewone rechtscolleges aan te tonen door het bewijs aan te dragen dat die persoon minderjarig is op het ogenblik van de feiten; het jeugdgerecht kan niet, zonder het recht van verdediging en de regels betreffende de bewijslast te miskennen, enerzijds vaststellen dat er een gegeven bestaat dat het probleem van de door de eiser aangevoerde grond van niet–toerekenbaarheid kan beslechten, en anderzijds oordelen dat het aan hem stond om dat gegeven aan te dragen
24 maart 2010 P.2010.0407.F nr. 214
INTERNATIONALE BEVOEGDHEID
Internationale bevoegdheid – Erkenning en wederzijdse tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen – Burgerlijke en handelszaken – Bilaterale overeenkomsten – Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.
Het begrip "in burgerlijke en handelszaken" heeft, in de bilaterale overeenkomsten die ernaar verwijzen, niet noodzakelijk dezelfde draagwijdte als in artikel 1, eerste lid, van het Verdrag tussen de Lidstaten van de Europese Economische Gemeenschap betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, ondertekend te Brussel op 27 september 1968, aangezien die bepaling uitdrukkelijk zegt dat "het inzonderheid geen betrekking (heeft) op fiscale zaken, douanezaken of administratiefrechtelijke zaken" zodat de geschillen tussen een particulier en een overheidsinstantie die krachtens overheidsbevoegdheid heeft gehandeld, buiten de draagwijdte van dat verdrag vallen. (Art. 1, eerste lid Executieverdrag van 27 sept. 1968 tussen de Staten–leden van de EEG betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, goedgekeurd bij de wet van 13 jan. 1971.)
28 mei 2010 C.2008.0278.F nr. 370
Internationale bevoegdheid – Erkenning en wederzijdse tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen – Burgerlijke en handelszaken – Bilaterale overeenkomsten – Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken – Beslissing uitgesloten uit het toepassingsgebied van dat verdrag.
Artikel 56, eerste lid, van het Verdrag van Brussel verhindert niet dat een bilaterale overeenkomst van kracht blijft ten aanzien van beslissingen die, zonder te vallen onder artikel 1, tweede alinea, van het verdrag, uitgesloten zijn van het toepassingsgebied ervan
28 mei 2010 C.2008.0278.F nr. 370
Internationale bevoegdheid – Erkenning en wederzijdse tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen – Burgerlijke en handelszaken – Overeenkomst van 2 mei 1934 tussen België en het Verenigd Koninkrijk betreffende de wederzijdse tenuitvoerlegging van vonnissen.
Gelet op de draagwijdte van het begrip "burgerlijke en handelszaken" zowel in Engels recht als in Belgisch recht, zijn de Engelse beslissingen die de door een particulier tegen een overheidsinstantie ingestelde vordering tot aansprakelijkheid buiten overeenkomst hebben verworpen, beslissingen die gewezen zijn in burgerlijke en handelszaken in de zin van de overeenkomst van 2 mei 1934. (Artikelen 3.1 en 3.3 Overeenkomst 2 mei 1934.)
28 mei 2010 C.2008.0278.F nr. 370
Internationale bevoegdheid – Bevoegdheid van de Belgische rechtbanken ten aanzien van vreemdelingen – Artikel 638, Ger.W. – Toepassingsvoorwaarde.
Voor de toepassing van artikel 638 van het Gerechtelijk Wetboek volstaat het dat de in titel III van het derde deel van het Gerechtelijk Wetboek genoemde gronden ontoereikend zijn om de bevoegdheid van de Belgische rechtbanken te bepalen ten aanzien van vreemdelingen en dat de eiser een woon– of verblijfplaats heeft in België (Art. 638 Gerechtelijk Wetboek.)
28 oktober 2010 C.2009.0491.F nr. 643
Internationale bevoegdheid – Bevoegdheid van de Belgische rechtbanken ten aanzien van vreemdelingen – Artikel 638, Ger.W. – Verweerder zonder nationaliteit.
De omstandigheid dat artikel 636 van het Gerechtelijk Wetboek niet kan worden toegepast op een verweerder zonder nationaliteit, sluit de toepassing van artikel 638 niet uit, daar de voorwaarden voor de toepassing van dat artikel vervuld zijn (Artikelen 636 en 638 Gerechtelijk Wetboek.)
28 oktober 2010 C.2009.0491.F nr. 643
Internationale bevoegdheid – Bevoegdheid van de Belgische rechtbanken ten aanzien van vreemdelingen – Artikel 638, Ger.W. – Exceptie van onbevoegdheid, opgeworpen door de vreemdeling.
De buitenlandse verweerder kan, in geval van toepassing van artikel 638, de rechtsmacht van de Belgische rechtbanken afwijzen op voorwaarde dat blijkt dat ook de Belg dat recht heeft in het land waarvan die buitenlandse verweerder de nationaliteit bezit (Artikelen 636 en 638 Gerechtelijk Wetboek.)
28 oktober 2010 C.2009.0491.F nr. 643
Internationale bevoegdheid – Art. 32, laatste lid, Europees executieverdrag –
De bevoegdheidsgrond van artikel 32, laatste lid, van het Executieverdragdat bepaalt dat indien de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd geen woonplaats heeft in de aangezochte Staat, de bevoegdheid wordt bepaald door de plaats van tenuitvoelegging, is een subsidiair geldende bevoegdheidsgrond. (Art. 32, laatste lid Executieverdrag van 27 sept. 1968 tussen de Staten–leden van de EEG betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, goedgekeurd bij de wet van 13 jan. 1971.)
1 april 2010 C.2009.0150.N nr. 243
Internationale bevoegdheid – Bevoegdheid van de Belgische rechtscolleges – Verbintenis uit een misdrijf of een oneigenlijk misdrijf – Plaats van ontstaan.
De plaats waar een verbintenis uit een misdrijf of een oneigenlijk misdrijf is ontstaan is ofwel de plaats waar de schadeveroorzakende daad is verricht ofwel de plaats waar de schade zich heeft voorgedaan (Art. 635, 3° Gerechtelijk Wetboek.)
16 april 2010 C.2008.0317.F nr. 261
BURGERLIJKE ZAKEN
Burgerlijke zaken – Getuigen – Bewijs van de verbintenissen – Openbare orde – Dwingende wet.
Artikel 1341 B.W., betreffende het bewijs in burgerlijke zaken, is geen bepaling van openbare orde of van dwingend recht (Artikelen 6 en 1341 Burgerlijk Wetboek.)
22 februari 2010 S.2008.0153.F nr. 117
Burgerlijke zaken – Bewijsvoering – Xxxxxxxxxx – Neerlegging plan jachtterrein door de houder – Betwisting jachtrecht voor de rechtbank.
Het neerleggen van een door hem opgemaakt plan van zijn jachtterrein ontslaat de indiener ervan niet om in geval van betwisting van zijn jachtrechten voor de rechtbank, dit jachtrecht te bewijzen overeenkomstig de regels van het burgerlijk recht. (Art. 1315 Burgerlijk Wetboek; Art. 870 Gerechtelijk Wetboek; Art. 7 Jachtdecreet Vlaamse Raad 24 juli 1991.)
24 juni 2010 C.2008.0621.N nr. 455
Burgerlijke zaken – Geschriften – Bewijskracht – Landverzekering – Waarborg tegen het risico van overlijden door ongeval – Ongeval – Begrip – Gebeurtenis die het gevolg is van de plotselinge of toevallige werking van een uitwendige oorzaak buiten de wil van de verzekerde.
Het arrest dat oordeelt, enerzijds dat het ongeval het gevolg is van de plotselinge werking van de oorzaak die vreemd is aan de wil van de verzekerde, namelijk de zware klap van het voertuig tegen een boom, die het overlijden heeft teweeggebracht dat veroorzaakt is door de kracht én de zijwaartse beweging waarmee het voertuig tegen de boom is beland, en anderzijds, dat het niet relevant is dat de botsing tegen de boom zelf veroorzaakt is door een falen van het organisme van de getroffene, doordat hij ofwel onwel is geworden, in slaap is gevallen dan wel verstrooid is geweest, aangezien die verschijnselen op zich alleen het overlijden van de getroffene niet hebben kunnen veroorzaken, en er alleen geen sprake is van ongeval in de zin van artikel 1 van de algemene voorwaarden van de verzekeringspolis, wanneer de oorzaak van het ongeval uitsluitend moet worden gezocht in het lichaam van de getroffene, legt dat artikel uit op een wijze die onverenigbaar is met
de bewoordingen ervan en miskent bijgevolg de bewijskracht ervan. (Artikelen 1319, 1320 en 1322 Burgerlijk Wetboek.)
9 december 2010 C.2009.0215.F nr. 724
Burgerlijke zaken – Geschriften – Bewijskracht – Handgift van roerende goederen t.w.v. meer dan 375 euro – Volwaardig schriftelijk bewijs.
Wanneer daartoe aanleiding bestaat, wordt het volwaardig schriftelijk bewijs van het bestaan van een handgift van roerende goederen ter waarde van meer dan 375 euro geleverd aan de hand van een door de schenker en de begunstigde ondertekend geschrift, dat de overhandiging, met het inzicht om te schenken, van de zaak aan de begiftigde vaststelt, evenals de aanvaarding ervan door de begiftigde (Artikelen 1319, eerste lid, 1322, eerste lid, en 1341 Burgerlijk Wetboek.)
22 april 2010 C.2008.0602.N nr. 271
Burgerlijke zaken – Bewijslast – Beoordelingsvrijheid – Bewijslast – W.A.M.–verzekering
– Recht van verhaal van de verzekeraar – Afwijking.
De verzekeringnemer of de verzekerde die aanvoert dat er in zijn voordeel van de verhaalsregeling van de artikelen 24 en 25 van de modelovereenkomst is afgeweken, dient te bewijzen dat dergelijke afwijking in de verzekeringsovereenkomst bepaald is (Art. 870 Gerechtelijk Wetboek; Artikelen 24 en 25 KB 14 dec. 1992 betreffende de modelovereenkomst voor de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen.)
5 maart 2010 C.2008.0234.F nr. 152
Burgerlijke zaken – Geschriften – Bewijskracht – Overeenkomst – Uitlegging gegrond op de bedoeling van de partijen.
De rechter die, bij de uitlegging van de overeenkomst tussen de partijen, eerder steunt op hun gemeenschappelijke bedoeling dan zich aan de letterlijke zin van de woorden te houden, schendt aldus haar bewijskracht niet (Artikelen 1319, 1320 en 1322 Burgerlijk Wetboek.)
22 april 2010 C.2009.0253.N nr. 272
Burgerlijke zaken – Getuigen – Overeenkomst – Minnelijke beëindiging – Geschil dat een waarde van 375 euro te boven gaat – Bekentenis – Toelaatbaarheid.
Artikel 1341 Burgerlijk Wetboek belet in de regel niet dat de minnelijke beëindiging van overeenkomst bewezen wordt door een bekentenis, al gaat de waarde van het geschil 375 euro te boven (Art. 1341 Burgerlijk Wetboek.)
2 april 2010 C.2008.0532.F nr. 245
Burgerlijke zaken – Geschriften – Bewijswaarde – Inhoud van de boeken van kooplieden
– Voorwerp van het bewijs.
Artikel 1330 van het Burgerlijk Wetboek dat de toestand regelt van een derde die zich op het bestaan van een schuldvordering op een koopman beroept, vermeldt dat die derde het bewijs van die schuldvordering kan leveren door zich te baseren op de inhoud van de boeken van de koopman (Art. 1330 Burgerlijk Wetboek.)
8 januari 2010 C.2008.0593.F nr. 12
Burgerlijke zaken – Vermoedens – Feitelijke vermoedens – Beoordeling door de rechter.
De rechter stelt de feiten die hij als feitelijke vermoedens beschouwt, onaantastbaar vast
en de wet laat aan het oordeel en het beleid van de rechter welke gevolgtrekking hij daaruit maakt als gewichtige, bepaalde en met elkaar oveeenstemmende vermoedens, mits hij het wettelijk begrip vermoeden niet miskent (Artikelen 1349 en 1353 Burgerlijk Wetboek.)
10 juni 2010 C.2009.0457.N nr. 410
Burgerlijke zaken – Geschriften – Bewijskracht – Beginsel.
Krachtens de artikelen 1319, 1320 en 0000 Xxxxxxxxxx Wetboek, strekt de authentieke of onderhandse akte de partijen tot wet, ook al is ze fictief (Artikelen 1319, 1320 en 1322 Burgerlijk Wetboek.)
29 januari 2010 C.2008.0267.F nr. 70
Burgerlijke zaken – Bewijslast – Beoordelingsvrijheid – Luchtvaart – Schade veroorzaakt door een luchtvaartuig – Bewijs.
De partij die schadevergoeding vordert van de exploitant van het luchtvaartuig op grond van het Verdrag van Rome van 7 oktober 1952 moet, overeenkomstig artikel 1315, eerste lid B.W., bewijzen dat het schadegeval beantwoordt aan de omschrijving bepaald in artikel 1 van dit verdrag, zodat het aan deze partij behoort te bewijzen dat de schade het rechtstreeks gevolg is van een zich in de lucht bevindend luchtvaartuig of van een daaruit vallende persoon of zaak, en dat zij niet uitsluitend te wijten is aan het feit dat het luchtvaartuig door het luchtruim vliegt overeenkomstig de geldende bepalingen betreffende het luchtverkeer. (Art. 1315, eerste lid Burgerlijk Wetboek; Art. 1.1 Verdrag van Rome van 7 okt. 1952 betreffende de schade door buitenlandse luchtvaartuigen aan derden op het aardoppervlak veroorzaakt.)
1 februari 2010 C.2009.0349.N nr. 74
Burgerlijke zaken – Vermoedens – Feitelijk vermoeden van overeenstemming met de gewone gang van zaken – Bewijslast.
Het arrest dat oordeelt dat volgens de gewone gang van zaken aangenomen mag worden dat een persoon die ingeschreven is als verzekeringstussenpersoon, daadwerkelijk activiteiten van verzekeringsbemiddeling uitoefent, steunt zijn beslissing niet op een onbestaand wettelijk vermoeden, maar op een feitelijk vermoeden van overeenstemming met de gewone gang van zaken, waarbij degene die zich op een afwijking van de gewone gang van zaken beroept, het bewijs daarvan dient te leveren (Artikelen 1349 en 1353 Burgerlijk Wetboek.)
3 mei 2010 S.2009.0024.N nr. 303
Burgerlijke zaken – Bewijslast – Beoordelingsvrijheid – Bewijs van een negatief feit – Beoordeling door de rechter.
De rechter vermag te oordelen dat het bewijs van een negatief feit niet met dezelfde striktheid behoeft te worden geleverd als het bewijs van een bevestigend feit, maar vermag niet de eisende partij van dit bewijs te ontslaan (Art. 870 Gerechtelijk Wetboek.)
26 november 2010 C.2009.0584.N nr. 696
Burgerlijke zaken – Bewijslast – Beoordelingsvrijheid – Landverzekering – Verzekeringsovereenkomst – Verzekerde – Grove schuld – Verzekeraar – Ontheffing – Voorwaarden – Schade – Oorzakelijk verband – Bewijslast.
Uit de artikelen 3, 8, tweede lid, en 11, Landverzekeringsovereenkomst, die dwingend zijn in het voordeel van de verzekerde, volgt dat de verzekeraar die zich beroept op een grond van ontheffing van aansprakelijkheid in de zin van voormeld artikel 8, tweede lid,
de schade alleen dan niet hoeft te dekken wanneer hij het oorzakelijk verband tussen de in de overeenkomst bepaalde grove schuld en het schadegeval aantoont (Artikelen 3, 8, tweede lid, en 11 Wet 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst.)
13 september 2010 C.2008.0314.F nr. 512
Burgerlijke zaken – Bewijslast – Beoordelingsvrijheid – Nieuwe autovoertuigen – Bestelbon – Algemene verkoopsvoorwaarden – Vermelding van de essentiële gegevens – Niet–naleving van de bepalingen – Nietigheid – Bewijslast.
Artikel 5 van het koninklijk besluit van 9 juli 2000 betreffende de vermelding van de essentiële gegevens van de algemene verkoopsvoorwaarden op de bestelbon voor nieuwe autovoertuigen legt ter bescherming van de koper een relatieve nietigheid op wegens de niet–naleving van de bepalingen van dat koninklijk besluit, waarbij de koper die deze nietigheid wenst in te roepen, dient aan te tonen dat door de toevoeging of wijziging aan de bepalingen van het koninklijk besluit, de rechten die hij haalt uit wettelijke bepalingen, rechtstreeks of onrechtstreeks worden opgeheven of beperkt (Art. 5 KB 9 juli 2000.)
26 november 2010 C.2009.0273.N nr. 694
Burgerlijke zaken – Bewijslast – Beoordelingsvrijheid – Bewijslast – W.A.M.–verzekering
– Recht van verhaal van de verzekeraar.
De W.A.M.–verzekeraar hoeft niet te bewijzen dat de verzekeringsovereenkomst een recht van verhaal voorbehoudt in de gevallen opgesomd in artikel 25 van de modelovereenkomst (Art. 870 Gerechtelijk Wetboek; Art. 25 KB 14 dec. 1992 betreffende de modelovereenkomst voor de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen.)
5 maart 2010 C.2008.0234.F nr. 152
Burgerlijke zaken – Bewijslast – Beoordelingsvrijheid – Voetbalwedstrijd – Veiligheid – Feiten – Administratieve sanctie – Bewijs – Wijze – Video op internet – Wettigheid.
Aangezien de wet betreffende de veiligheid bij voetbalwedstrijden met betrekking tot de feiten waarvoor een administratieve sanctie opgelegd kan worden, geen enkel bijzonder bewijsmiddel oplegt, kan het bewijs van die feiten geleverd worden door alle bewijsmiddelen waarover een tegensprekelijk debat is gevoerd en waarvan de rechter op onaantastbare wijze de bewijswaarde beoordeelt; uit de omstandigheid dat de beelden van een video, die het bewijs kunnen opleveren van de gestrafte feiten, op een internetsite werden ontdekt, kan niet worden afgeleid dat het om een ongeoorloofd bewijsmiddel gaat, dat eerbied voor het privéleven of het recht van verdediging van de betrokken personen miskent. (Art. 25 Wet 21 dec. 1998 betreffende de veiligheid bij voetbalwedstrijden.)
4 november 2010 C.2010.0078.F nr. 656
Burgerlijke zaken – Bewijslast – Beoordelingsvrijheid – Rechtsvordering gegrond op een overtreding van de strafwet – Bestanddelen – Rechtvaardigingsgrond.
Wanneer een rechtsvordering voor de burgerlijke rechter gegrond is op een overtreding van de strafwet, staat het aan de eiser op de rechtsvordering te bewijzen dat de bestanddelen van het misdrijf verenigd zijn en dat, als de verweerder zich beroept op een rechtvaardigingsgrond die niet van alle geloofwaardigheid verstoken is, die rechtvaardigingsgrond niet bestaat (Art. 1315 Burgerlijk Wetboek; Art. 870 Gerechtelijk Wetboek.)
11 juni 2010 C.2009.0178.F nr. 419
Burgerlijke zaken – Vermoedens – Arbeidsongeval – Plotselinge gebeurtenis – Letsel –
Bewijs – Oorzakelijk verband – Wettelijk vermoeden – Begunstigde van het vermoeden.
De artikelen 2, vierde lid, Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel, en 9, Arbeidsongevallenwet, bepalen dat, wanneer de getroffene of zijn rechthebbenden, benevens het bestaan van een letsel, het bestaan van een plotselinge gebeurtenis aanwijzen, het letsel, behoudens tegenbewijs, vermoed wordt door een ongeval te zijn veroorzaakt. Dit vermoeden is ingevoerd ten gunste van de getroffene van het ongeval en zijn rechthebbenden en kan alleen door hen worden aangevoerd. (Art. 9 Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971; Art. 2, vierde lid Wet van 3 juli 1967 betreffende de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector.)
8 februari 2010 S.2009.0029.F nr. 90
Burgerlijke zaken – Bewijslast – Beoordelingsvrijheid – Wisselagent – Waarborgkas van de wisselagenten – Interventie – Voorwaarden – Roerende waarden – Bewijslast.
Volgens artikel 14 van de statuten van de Waarborgkas van de wisselagenten, aangenomen bij koninklijk besluit van 19 november 1986, is het waarborgfonds bestemd voor het aanzuiveren van de beroepsverbintenissen van de leden voor zover deze verbintenissen betrekking hebben op de roerende waarden; wie een beroep wil doen op de interventie van dat waarborgfonds, moet aantonen dat de voorwaarden voor een dergelijke interventie vervuld zijn. (Art. 3 Algemeen reglement van de Waarborgkas van de wisselagenten, goedgkeurd bij MB 5 aug. 1988; Art. 1315, eerste en tweede lid Burgerlijk Wetboek; Art. 14 KB 19 nov. 1986.)
28 juni 2010 C.2008.0565.F nr. 466
Burgerlijke zaken – Vermoedens – Beoordeling van de bewijswaarde van de vermoedens door de rechter.
Vermoedens die niet bij wet zijn ingesteld worden aan het beleid van de rechter overgelaten, wat inhoudt dat de rechter onaantastbaar de bewijswaarde beoordeelt van de vermoedens waarop hij steunt, waarbij hij evenwel het rechtsbegrip feitelijk vermoeden niet mag miskennen (Art. 1353 Burgerlijk Wetboek.)
22 april 2010 C.2008.0602.N nr. 271
STRAFZAKEN
Strafzaken – Bewijsvoering – Burgerlijke rechtsvordering gegrond op een misdrijf – Verweer of exceptie afgeleid uit een overeenkomst – Geschrift vereist – Toepassing – Derde partij bij de overeenkomst.
Het bij artikel 1341 van het Burgerlijk Wetboek bepaalde vereiste van een geschrift en het verbod om het bewijs door getuigen te leveren tegen en boven de inhoud van de akten, heeft alleen betrekking op de partijen bij die akten en niet op derden; die wetsbepaling belet niet dat de verweerder op de op een strafbaar feit gegronde burgerlijke rechtsvordering, door alle middelen rechtens het bestaan bewijst van een overeenkomst waarbij hij geen partij is maar waaruit hij de gegrondheid van een verweer of van een exceptie kan afleiden
17 november 2010 P.2009.0885.F nr. 679
Strafzaken – Allerlei – Bewakingscamera – Gebruik van de door een bewakingscamera verzamelde, verwerkte of bewaarde beelden.
Waar het plaatsen en het gebruik van een bewakingscamera slechts tot doel mogen hebben misdrijven tegen personen of goederen of overlast in de zin van artikel 135
Nieuwe Gemeentewet te voorkomen, vast te stellen of op te sporen, of de openbare orde te handhaven, is het gebruik van de door een bewakingscamera verzamelde, verwerkte of bewaarde beelden niet uitgesloten indien deze beelden een bijdrage kunnen leveren tot het bewijs van een ander misdrijf dan een misdrijf tegen personen of goederen zoals bedoeld in artikel 2, 4°, Camerawet.
5 oktober 2010 P.2010.0703.N nr. 576
Strafzaken – Allerlei – Bewakingscamera – Camerawet – Verantwoordelijke voor de verwerking.
De in artikel 2, 5°, Camerawet bedoelde verantwoordelijke voor de verwerking, kan de opvolger zijn van degene die de beslissing tot het plaatsen van een of meer bewakingscamera's in een voor het publiek toegankelijke besloten plaats heeft genomen. (Artikelen 2, 5°, en 6, § 1 Wet 21 maart 2007 tot regeling van de plaatsing en het gebruik van bewakingscamera's.)
5 oktober 2010 P.2010.0703.N nr. 576
Strafzaken – Bewijsvoering – Bewijs van een misdrijf verkregen met behulp van een zichtbaar op de openbare weg opgestelde bewakingscamera – Recht op eerbiediging van het privé–leven – Wettigheid.
Uit het feit alleen dat een bewakingscamera, die zichtbaar op de openbare weg is opgesteld, het mogelijk maakt bewijsmateriaal te vergaren van de daar gepleegde misdrijven, kan geen miskenning van het recht op eerbiediging van het privéleven worden afgeleid (Art. 8 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden; Artikelen 4, 5, 8 en 9 Wet 8 dec. 1992.)
17 maart 2010 P.2009.1691.F nr. 190
Strafzaken – Vermoedens – Feitelijke vermoedens – Feitelijke gegevens die uit de verklaringen zijn gehaald – Gevolgtrekking – Recht van verdediging – Eerbiediging.
De gevolgtrekking dat een feit niet onverenigbaar is met de bezwaren tegen een vervolgde persoon, schendt noch artikel 6 EVRM, noch het algemeen beginsel van de eerbiediging van het recht van verdediging, wanneer zij steunt op feitelijke gegevens die, vermits zij gehaald zijn uit verklaringen die zich in het dossier bevinden, aan de tegenspraak van de partijen werden onderworpen.
10 maart 2010 P.2009.1899.F nr. 168
Strafzaken – Bewijsvoering – Recht op een eerlijke behandeling van de zaak – Beoordeling – Onregelmatig verkregen bewijs.
De eerlijke behandeling van een strafzaak wordt beoordeeld in het licht van de rechtspleging in haar geheel, door na te gaan of het recht van verdediging werd geëerbiedigd, te onderzoeken of de vervolgde persoon de mogelijkheid werd geboden de geloofwaardigheid van de bewijzen te betwisten en zich tegen de aanwending ervan te verzetten, na te gaan of de omstandigheden waarin de elementen à charge werden vergaard twijfel zaaien over de geloofwaardigheid of de juistheid van dat bewijsmateriaal, en de invloed te beoordelen van het onregelmatig verkregen bewijselement op de afloop van de strafvordering. (Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.)
15 december 2010 P.2010.0914.F nr. 743
Strafzaken – Bewijsvoering – Afluistermaatregel – Met redenen omklede beschikking – Bijzondere motiveringsvereisten – Aanwijzingen en concrete feiten eigen aan de zaak die
de maatregel wettigen – Onontbeerlijke maatregel om de waarheid aan de dag te brengen
– Redengeving.
De naleving van de motiveringsverplichtingen van artikel 90quater, § 1, tweede lid, 1° en 2°, Wetboek van Strafvordering, die inhouden dat elke beschikking tot machtiging van een afluistermaatregel de aanwijzingen en concrete feiten moet vermelden, eigen aan de zaak, die de maatregel wettigen overeenkomstig artikel 90ter van hetzelfde wetboek, alsmede de redenen moet bevatten waarom de maatregel onontbeerlijk is om de waarheid aan de dag te brengen, is niet aan bepaalde wettelijk voorgeschreven of uitdrukkelijke bewoordingen onderworpen: ze kan blijken uit de samenhang van de bewoordingen van de beschikking waarbij machtiging wordt verleend en aan die motiveringsverplichting kan ook worden voldaan indien de beschikking ondubbelzinnig verwijst naar stukken van het strafdossier waarin deze vermeldingen zijn opgenomen en de beschikking zich door die verwijzing de inhoud van die stukken eigen maakt (Artikelen 90ter,§§1 en 2, en 90quater,
§ 1, tweede lid, 1° en 2° Wetboek van Strafvordering.)
26 oktober 2010 P.2010.0834.N nr. 634
Strafzaken – Bewijsvoering – Verhoor – Proces–verbaal – Voorgedrukte verklaring – Bewijswaarde.
De rechter miskent noch de regels betreffende de bewijsvoering noch het recht van verdediging, wanneer hij geloof hecht aan een verklaring, zelfs aan een voorgedrukte verklaring, in een proces–verbaal dat regelmatig bij het dossier was gevoegd en dat de partijen vrij hebben kunnen tegenspreken. (Artikelen 26 en 28 KB 21 april 2007.)
22 september 2010 P.2010.0226.F nr. 538
Strafzaken – Bewijsvoering – Stukken of verklaringen die door de belastingadministratie zijn verkregen – Vermoeden van onschuld – Recht op stilzwijgen.
De aanwezigheid, in het strafdossier, van stukken of verklaringen die de belastingadministratie heeft verkregen op grond van een wet die gebrek aan medewerking met een geldboete bestraft, miskent alleen het recht op stilzwijgen van degene tegen wie zij in het later gevoerde strafproces worden aangewend, wanneer de aldus vergaarde gegevens samenvallen met het bewijs van de hem tenlastegelegde misdrijven
8 september 2010 P.2008.1837.F nr. 501
Strafzaken – Bewijsvoering – Onwettig of onregelmatig bewijs.
De regels met betrekking tot de bewijsvoering vereisen, in principe, dat de rechter de onwettig of onregelmatig bevonden bewijzen uit het debat weert samen met de elementen die er het gevolg van zijn; dit verhindert evenwel niet dat de rechter uitspraak doet op grond van andere bewijselementen die, zonder aangetast te zijn door enig gebrek, aan het vrije debat tussen partijen onderworpen zijn
30 maart 2010 P.2009.1789.N nr. 231
Strafzaken – Bewijsvoering – Bevel tot huiszoeking – Onregelmatigheid – Wijze van tenuitvoerlegging.
De omstandigheid dat een bevel tot huiszoeking naar de vorm onregelmatig is sluit niet uit dat deze onregelmatigheid naar de gevolgen is ongedaan gemaakt door de wijze van de tenuitvoerlegging, zodat de eruit voortvloeiende bewijsgaring een regelmatige grondslag kan hebben
29 juni 2010 P.2010.0006.N nr. 468
Strafzaken – Allerlei – Deskundigenonderzoek – Beslissing over de burgerlijke
rechtsvordering – Oorzakelijk verband tussen het misdrijf en de schade – Verzoek tot het gelasten van een deskundigenonderzoek – Rechter twijfelt aan het bestaan van een oorzakelijk verband – Afwijzing van het deskundigenonderzoek.
Het feit alleen dat de rechter twijfelt of er een oorzakelijk verband bestaat tussen het ongeval en de schade is geen grond tot afwijzing van het verzoek tot het gelasten van een deskundigenonderzoek dat tot doel heeft de ware toedracht te onderzoeken.
10 februari 2010 P.2009.1535.F nr. 93
Strafzaken – Geschriften – Bewijskracht – Miskenning – Cassatiemiddel – Ontvankelijkheid – Vereiste.
Opdat het Hof zou kunnen oordelen of een rechter de bewijskracht van een bepaald stuk miskent, is vereist dat dit document zich bevindt in de stukken waarop het Hof vermag acht te slaan (Artikelen 1319, 1320 en 1322 Burgerlijk Wetboek.)
23 november 2010 P.2010.0583.N nr. 688
Strafzaken – Getuigen – Getuigen – Verhoor – Opportuniteit – Feitelijke beoordeling.
De bodemrechter beoordeelt in feite, met eerbiediging van het recht van verdediging, de noodzaak of de gepastheid van het verhoor van getuigen op de zitting
10 maart 2010 P.2009.1899.F nr. 168
Strafzaken – Bewijsvoering – Afluistermaatregel – Beschikking tot machtiging – Periode van één maand tijdens dewelke de bewaking kan worden uitgeoefend – Artikel 25, Strafwetboek – Toepasselijkheid.
Artikel 25, Strafwetboek, regelt de duur van de gevangenisstraf en heeft geen betrekking op de periode tijdens dewelke, volgens artikel 90quater, § 1, tweede lid, 4°, Wetboek van Strafvordering, de bewaking kan worden uitgeoefend. (Art. 25 Strafwetboek; Art. 90quater, § 1, tweede lid, 4° Wetboek van Strafvordering.)
29 juni 2010 P.2010.0581.N nr. 470
Strafzaken – Bewijsvoering – Onwettig of onregelmatig bewijs – Andere bewijsmiddelen.
De regels met betrekking tot de bewijsvoering vereisen, in principe, dat de rechter de onwettig of onregelmatig bevonden bewijzen uit het debat weert samen met de elementen die er het gevolg van zijn; dit verhindert evenwel niet dat de rechter uitspraak doet op grond van andere bewijselementen die, zonder aangetast te zijn door enig gebrek, aan het vrije debat tussen partijen onderworpen zijn
30 maart 2010 P.2009.1789.N nr. 231
Strafzaken – Geschriften – Bewijskracht – Miskenning.
De grief die de bestreden beslissing niet verwijt dat ze beslist dat het stuk waarnaar verwezen wordt een vermelding bevat die niet erin voorkomt of geen vermelding bevat die wel erin voorkomt, houdt geen miskenning van de bewijskracht van de akten in (Artikelen 1319, 1320 en 1322 Burgerlijk Wetboek.)
8 december 2010 P.2010.1046.F nr. 720
Strafzaken – Geschriften – Bewijskracht – Begrip – Tijdvak waarbinnen het misdrijf is gepleegd – Verbetering van de datum van de in de dagvaarding bedoelde feiten.
De rechter miskent de bewijskracht niet van de dagvaarding die de zaak bij hem aanhangig maakt, in zoverre hij, zonder dat hij van de dagvaarding een uitleg geeft die zij
niet bevat, de datum van de hem ter onderzoek voorgelegde feiten verbetert
10 februari 2010 P.2009.1281.F nr. 92
Strafzaken – Algemeen – Verhoor in het algemeen – Verplichte mededelingen aan de ondervraagde persoon – Artikel 47bis, 1, c, Wetboek van Strafvordering – Draagwijdte – Bestaanbaarheid met de artikelen 6.2 EVRM en 14.3.g I.V.B.P.R..
Artikel 47bis, 1, c, Wetboek van Strafvordering, dat bepaalt dat ieder verhoor begint met de mededeling aan de ondervraagde persoon dat zijn verklaringen als bewijs in rechte kunnen worden gebruikt, houdt geen verband met de wijze van beoordeling van de bewijzen door de strafrechter maar doet de ondervraagde er enkel op wijzen dat alle verklaringen die hij in zijn nadeel aflegt, ook tegen hem kunnen worden gebruikt en dat hij aldus mag weigeren om tegen zichzelf belastende verklaringen af te leggen; dit is geenszins strijdig met de door artikel 6.2 EVRM en artikel 14.3.g I.V.B.P.R. gewaarborgde rechten. (Art. 14.3.g Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, ondertekend te New–York op 16 dec. 1966, goedgekeurd bij de wet van 15 mei 1981; Art. 6.2 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden; Art. 47bis, 1, c Wetboek van Strafvordering.)
22 juni 2010 P.2010.0872.N nr. 445
Strafzaken – Algemeen – Onwettig of onregelmatig bewijs – Strafvordering.
Het niet toelaatbaar verklaren of uitsluiten van alle bewijsmiddelen wegens de onwettigheid of de onregelmatigheid ervan of wegens de onmogelijkheid om de wettigheid of de regelmatigheid ervan te onderzoeken, leidt niet tot de niet– ontvankelijkheid van de strafvordering; de strafvordering en het recht om de strafvordering uit te oefenen ontstaan immers door het plegen van het misdrijf zelf, ongeacht de wijze waarop zij verder worden uitgeoefend en onafhankelijk van de wijze waarop de bewijsgaring verloopt
30 maart 2010 P.2009.1789.N nr. 231
Strafzaken – Bewijslast – Beoordelingsvrijheid – Minderjarig op het ogenblik van de feiten – Bewijslast – Grond van niet–toerekenbaarheid – Bewijs van meerderjarigheid – Recht van verdediging.
Wanneer iemand aanvoert dat hij minderjarig is, waardoor hij onder de bevoegdheid van de jeugdgerechten valt, en die bewering niet ongeloofwaardig is, staat het aan het openbaar ministerie om, indien het een andere mening is toegedaan, de bevoegdheid van de gewone rechtscolleges aan te tonen door het bewijs aan te dragen dat die persoon minderjarig is op het ogenblik van de feiten; het jeugdgerecht kan niet, zonder het recht van verdediging en de regels betreffende de bewijslast te miskennen, enerzijds vaststellen dat er een gegeven bestaat dat het probleem van de door de eiser aangevoerde grond van niet–toerekenbaarheid kan beslechten, en anderzijds oordelen dat het aan hem stond om dat gegeven aan te dragen
24 maart 2010 P.2010.0407.F nr. 214
Strafzaken – Bewijslast – Beoordelingsvrijheid – Bewijslast – Burgerlijke rechtsvordering
– Burgerlijkepartijstelling – Aannemelijke schade.
Het volstaat krachtens artikel 63 Wetboek van Strafvordering voor een ontvankelijke burgerlijkepartijstelling te kunnen beweren door het misdrijf benadeeld te zijn geweest, dit wil zeggen dat de bewering omtrent de schade die door het misdrijf zou geleden zijn aannemelijk wordt gemaakt; bijgevolg moet voor de ontvankelijkheid van de burgerlijkepartijstelling het rechtmatig karakter van die schade niet worden bewezen
5 oktober 2010 P.2010.0530.N nr. 575
Strafzaken – Bewijslast – Beoordelingsvrijheid – Wegverkeer – Materiële bewijsmiddelen geleverd door automatisch werkende toestellen in aanwezigheid van een bevoegde persoon – Vaststelling – Bijzondere wettelijke bewijswaarde – Voorwaarde – Voorafgaande opleiding.
De bijzondere wettelijke bewijswaarde die geldt zolang het tegendeel niet is bewezen en die de wet hecht aan de vaststellingen die, met betrekking tot overtredingen van de Wegverkeerswet en haar uitvoeringsbesluiten, steunen op materiële bewijzen die door automatisch werkende toestellen zijn geleverd in aanwezigheid van een bevoegd persoon, hangt niet af van de voorwaarde dat de ambtenaar een opleiding heeft gekregen buiten dienstverband door een persoon die daarvoor speciaal bevoegd is; de rechter beoordeelt in feite of de opleiding werd verstrekt door een bevoegd persoon (Art. 62, eerste, tweede en vierde lid Wetten betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij Koninklijk besluit van 16 maart 1968.)
15 september 2010 P.2009.0702.F nr. 521
Strafzaken – Bewijsvoering – Afluistermaatregel – Met redenen omklede beschikking – Bijzondere motiveringsvereiste – Ernstige aanwijzingen met betrekking tot de strafbare feiten waarvoor een afluistermaatregel mogelijk is – Precieze aanwijzingen dat de persoon verdacht wordt deze feiten te hebben gepleegd – Redengeving.
Volgens de artikelen 90ter, § 1, eerste lid, en 90quater, § 1, 1°, Wetboek van Strafvordering, moeten de beschikkingen waarbij machtiging wordt verleend tot een bewakingsmaatregel van het afluisteren, de ernstige aanwijzingen vermelden met betrekking tot de strafbare feiten waarvoor een bewakingsmaatregel is toegelaten evenals in voorkomend geval de precieze aanwijzingen op grond waarvan de persoon ervan wordt verdacht deze strafbare feiten te hebben gepleegd; de naleving van deze motiveringsplicht is niet aan bepaalde wettelijk voorgeschreven of uitdrukkelijke bewoordingen onderworpen en kan blijken uit de samenhang van de bewoordingen van de beschikkingen en dezelfde concrete elementen kunnen zowel de ernstige aanwijzingen inhouden met betrekking tot de strafbare feiten waarvoor een bewakingsmaatregel is toegelaten als de precieze aanwijzingen opleveren op grond waarvan een persoon ervan wordt verdacht deze strafbare feiten te hebben gepleegd
27 juli 2010 P.2010.1259.N nr. 486
Strafzaken – Bekentenis – Eerste verhoren van de verdachte tijdens de termijn van vrijheidsberoving – Geen bijstand van een advocaat – Zelfbeschuldigende verklaringen – In aanmerking genomen door de bodemrechter – Gevolg – Recht op een eerlijke behandeling van de zaak.
De appelrechters die, om te besluiten tot de geloofwaardigheid van de klacht en vervolgens tot de gegrondheid van de vervolging, zelfbeschuldigende verklaringen in aanmerking nemen die een verdachte aan de politie tijdens de vierentwintig uren vrijheidsberoving heeft afgelegd, terwijl hij bij gebrek aan bijstand door een raadsman de juridische gevolgen van zijn uitlatingen eventueel niet juist heeft ingeschat, schenden artikel 6 EVRM.
15 december 2010 P.2010.0914.F nr. 743
Strafzaken – Getuigen – Persoon die tijdens het vooronderzoek of het gerechtelijk onderzoek is verhoord – Mededelingen die door de verbalisanten in substantie worden vermeld – Opgetekend bij wijze van inlichting – Wettigheid.
Aangezien artikel 47bis van het Wetboek van Strafvordering het verhoor niet oplegt van
een persoon, in welke hoedanigheid ook, maar alleen de rechtsvormen voorschrijft die moeten worden nageleefd zo dat verhoor noodzakelijk wordt geacht, is het de verbalisanten bijgevolg niet verboden om in substantie verslag uit te brengen van wat hen buiten het in het voormelde artikel bepaalde verhoor werd meegedeeld
23 juni 2010 P.2010.0421.F nr. 448
Strafzaken – Bewijsvoering – Afluistermaatregel – Uitvoering van de beschikking – Aanwijzing door de onderzoeksrechter van één of meerdere officieren van gerechtelijke politie.
Noch artikel 90quater, § 1, tweede lid, 5°, en § 3, Wetboek van Strafvordering, noch enige andere wettelijke bepaling, beletten dat de onderzoeksrechter vrij oordeelt of hij, gelet op de feitelijke omstandigheden eigen aan de zaak, voor de uitvoering van de beschikking tot machtiging van een bewakingsmaatregel op grond van artikel 90ter, Wetboek van Strafvordering, één of meerdere officieren van gerechtelijke politie aanwijst, die aldus elk afzonderlijk de vereiste machtiging hebben maar die daardoor niet verplicht zijn gezamenlijk of gelijktijdig op te treden. (Artikelen 90ter en 90quater, § 1, tweede lid, 5°, en § 3 Wetboek van Strafvordering.)
29 juni 2010 P.2010.0581.N nr. 470
Strafzaken – Bewijsvoering – Rijden in staat van alcoholintoxicatie – Adem– of bloedanalyse – Meetapparatuur – Bij wet geregeld bewijs – Bepalingen die de bijzondere gebruiksmodaliteiten van de gebruikte toestellen vaststellen – Verplicht karakter.
Rijden in staat van alcoholintoxicatie is een wanbedrijf waarvan het bewijs, wanneer het door een adem– of bloedanalyse wordt geleverd, bijzonder bij wet is geregeld; wanneer de rechter zijn beslissing grondt op de resultaten van een meting van de alcoholconcentratie per liter uitgeademde alveolaire lucht of per liter bloed, is hij gebonden door de bepalingen die de bijzondere regels voor het gebruik van de aangewende toestellen vaststellen (Art. 59, § 4 Wetten betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij Koninklijk besluit van 16 maart 1968.)
9 juni 2010 P.2010.0384.F nr. 404
Strafzaken – Bewijsvoering – Rijden in staat van alcoholintoxicatie – Adem– of bloedanalyse – Meetapparatuur – Homologatie – Gebruiksaanwijzing van het toestel – Niet overhandigd aan het controleorgaan.
Aangezien het ter hand stellen van de gebruiksaanwijzing van het analysetoestel van de alcoholconcentratie, aan het orgaan dat met de controle is belast, niet noodzakelijk is om het in staat te stellen een ijking uit te voeren in overeenstemming met de voorschriften van de fabrikant, kan de rechter de bewijswaarde niet ontzeggen aan de resultaten van de analyse, op grond dat zij door een toestel zijn geleverd waar er, toen het werd geijkt en goedgekeurd, geen gebruiksaanwijzing bij zat. (Art. 17 KB 21 april 2007; Art. 59, § 4 Wetten betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij Koninklijk besluit van 16 maart 1968.)
9 juni 2010 P.2010.0384.F nr. 404
Strafzaken – Bewijsvoering – Afluistermaatregel – Beschikking tot machtiging – Periode van één maand tijdens dewelke de bewaking kan worden uitgeoefend – Berekening.
'Eén maand' in de zin van artikel 90quater, § 1, tweede lid, 4°, Wetboek van Strafvordering vangt aan de dag van de beschikking tot machtiging van een bewakingsmaatregel op grond van artikel 90ter, Wetboek van Strafvordering, eventueel van het uur vermeld in die beschikking, tot dezelfde dag maar dan één maand later, eventueel tot hetzelfde uur als vermeld in de beschikking van de onderzoeksrechter
(Artikelen 90ter en 90quater, § 1, tweede lid, 4° Wetboek van Strafvordering.)
29 juni 2010 P.2010.0581.N nr. 470
Strafzaken – Bewijsvoering – Bewijsgegevens niet aan de tegenspraak van partijen voorgelegd.
In strafzaken beoordeelt de rechter onaantastbaar de bewijswaarde van de hem overgelegde gegevens die aan de tegenspraak van de partijen zijn voorgelegd op voorwaarde dat zulks gebeurt zonder miskenning van het recht op een eerlijk proces en het recht van verdediging; die rechten vereisen dat wanneer de rechter zijn overtuiging laat steunen op bepaalde bewijsgegevens die zelf verwijzen naar andere gegevens welke niet aan de tegenspraak van de partijen zijn voorgelegd, de rechter zijn overtuiging niet zonder miskenning van de vermelde rechten op die laatste gegevens kan laten steunen indien hij de beklaagde de mogelijkheid niet biedt ze te onderzoeken of te laten onderzoeken
4 mei 2010 P.2009.1674.N nr. 307
De pandhouder wordt krachtens artikel 2279,eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek beschermd wanneer hij erop mocht vertrouwen dat de verpande goederen werden verschaft door de eigenaar of door iemand die bevoegd was om de goederen te verpanden (Art. 2279, eerste lid Burgerlijk Wetboek.)
26 november 2010 C.2010.0006.N nr. 697
De goede trouw van de bezitter van de gestolen of verloren zaak die deze zaak gekocht heeft in de omstandigheden zoals bedoeld in artikel 2280 van het Burgerlijk Wetboek, onderstelt dat de bezitter heeft kunnen geloven dat degene die hem de zaak heeft overhandigd de eigenaar ervan was; de goede trouw kan worden uitgesloten wanneer de bezitter dat niet heeft kunnen geloven, ook al had hij geen kennis van de wederrechtelijke herkomst van de zaak (Art. 2280 Burgerlijk Wetboek.)
16 december 2010 C.2009.0538.F nr. 747
Geen enkele wetsbepaling geeft de eiser het recht om zich in cassatie te voorzien tegen de beslissing die hem schrapt van de lijst van de stagiairs van het Instituut van de accountants en de belastingconsulenten om een reden die niets met tucht te maken heeft. (Art. 8 Wet 22 april 1999 betreffende de beroepstucht voor accountants en belastingconsulenten.)
16 april 2010 D.2009.0006.F nr. 264
Wanneer de invrijheidstelling van een verdachte afhankelijk is van de voorafgaande betaling van een borgsom en de verdachte na betaling van de borgsom in vrijheid werd gesteld, komt het enkel de rechter die over de strafvordering uitspraak doet of heeft gedaan, toe over de bestemming van de borgsom te oordelen
28 september 2010 P.2010.1065.N nr. 556
Wanneer verscheidene personen zich borg hebben gesteld voor dezelfde schuldenaar en voor dezelfde schuld, heeft, krachtens artikel 2033 van het Burgerlijk Wetboek, de borg die de schuld heeft voldaan verhaal op de overige borgen, ieder voor zijn aandeel; deze bepaling maakt geen onderscheid tussen de gewone en de hoofdelijke borgtocht (Art. 2033, eerste lid Burgerlijk Wetboek.)
28 januari 2010 C.2008.0539.N nr. 66
Een beslissing over het verzoek tot teruggave van een borgsom, doet uitspraak over een aangelegenheid die los staat van de voorlopige hechtenis en van een andere aard is dan de beslissing over de grond van de strafvordering
28 september 2010 P.2010.1065.N nr. 556
Tegen een beslissing over een verzoek tot teruggave van een borgsom staat cassatieberoep open overeenkomstig de gemeenrechtelijke bepalingen van het Wetboek van Strafvordering
28 september 2010 P.2010.1065.N nr. 556
Een beslissing die het verzoek tot teruggave van een borgsom aan een in vrijheid gestelde verdachte inwilligt, is een eindbeslissing in de zin van artikel 416, eerste lid, Wetboek van Strafvordering
28 september 2010 P.2010.1065.N nr. 556
Elke ontbossing, ook wanneer zij vergunbaar is overeenkomstig artikel 90bis, § 1, Bosdecreet, vereist steeds een vooraf af te leveren stedenbouwkundige vergunning en elke niet–vergunbare dan wel vergunbare maar niet vooraf vergunde ontbossing in strijd met de bepalingen van artikel 90bis, § 1, Bosdecreet, geschiedt hoe dan ook zonder stedenbouwkundige vergunning en houdt bijgevolg een overtreding in van artikel 99, § 1, 2°, Stedenbouwdecreet 1999. (Art. 90bis, § 1 Bosdecreet 13 juni 1990; zoals van toepassing vóór zijn wijziging bij art. 45, 1° Decr. 12 dec. 2008; zoals van toepassing vóór zijn wijziging bij art. 36 Decr. 27 maart 2009 tot aanpassing en aanvulling van het ruimtelijke plannings–, vergunningen– en handhavingsbeleid; Art. 99, § 1, 2° Stedenbouwdecreet 1999 Decr. van de Vlaamse Raad 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening.)
29 juni 2010 P.2010.0182.N nr. 469
De herstelvordering van de woudmeester strekt ertoe de regels inzake bosbouw te handhaven, dit is af te dwingen in die gevallen waarin die regels werden overtreden, en vindt haar grondslag niet zozeer in een misdrijf maar wel in de door het bosdecreet opgelegde verplichtingen tot naleving waarvan zij strekt en waarvan de niet–naleving ook strafrechtelijk wordt gesanctioneerd; de woudmeester neemt aldus het hem wettelijk opgedragen algemeen belang waar, ook wanneer hij de vordering tot herstel in het strafgeding uitoefent, zodat hij op grond van ditzelfde belang als eiser tot herstel zelfstandig cassatieberoep kan instellen wanneer de beslissing op de strafvordering bepalend is voor deze vordering tot herstel (Art. 95, derde lid Bosdecreet 13 juni 1990.)
29 juni 2010 P.2010.0182.N nr. 469
BURGERLIJKE RECHTEN – POLITIEKE RECHTEN
De rechtbanken nemen kennis van de door een partij ingestelde vorderingen die gegrond zijn op een precieze juridische verplichting die een regel van objectief recht rechtstreeks aan een derde oplegt en bij wier uitvoering hij belang heeft (Art. 144 Grondwet 1994.)
24 september 2010 C.2008.0429.N nr. 546
De bevoegdheid van de rechtbanken inzake burgerlijke en politieke rechten wordt bepaald door het werkelijk en rechtstreeks voorwerp van het geschil (Artikelen 144 en 145 Grondwet 1994.)
24 september 2010 C.2008.0429.N nr. 546
24 september 2010 C.2008.0429.N nr. 546
De bevoegdheid van de rechtbanken inzake burgerlijke en politieke rechten wordt bepaald door het werkelijk en rechtstreeks voorwerp van het geschil (Artikelen 144 en 145 Grondwet 1994.)
24 september 2010 C.2008.0429.N nr. 546
Artikel 271, §1, Nieuwe Gemeentewet, zoals toepasselijk vóór zijn wijziging bij het Gemeentedecreet van 15 juli 2005 dat op 1 januari 2007 in werking is getreden, en dat inhield dat wanneer het college van burgemeester en schepenen niet in rechte optreedt, een of meer inwoners onder bepaalde voorwaarden in rechte kunnen optreden namens de gemeente, vereist niet dat de inwoner moet doen blijken van een persoonlijk belang; de ontvankelijkheid van de vordering moet enkel worden onderzocht in hoofde van de gemeente en niet van de betrokken inwoner
26 oktober 2010 P.2009.1627.N nr. 631
Ofschoon het onderzoeksgerecht, waarvan de opdracht beperkt is tot de regeling van de rechtspleging, bij buitenvervolgingstelling de kosten niet ten laste moet leggen van de burgerlijke partij, dient het vonnisgerecht haar wel degelijk in die kosten te veroordelen als die burgerlijke partij het initiatief tot de vervolging heeft genomen; die verplichting houdt niet op, alleen omdat zij eveneens in de hoedanigheid van beklaagde diende te verschijnen en dat die hoedanigheid haar in de akte van hoger beroep was toegekend (Artikelen 162, tweede lid, 194 en 211 Wetboek van Strafvordering.)
1 december 2010 P.2010.0943.F nr. 706
De arbeidsongevallenverzekeraar die de strafrechter verzoekt de voor de schade aansprakelijke derde te veroordelen om hem de vergoeding terug te betalen die hij aan de getroffene dient uit te keren, oefent tegen die derde geen andere burgerlijke rechtsvordering uit dan die van de getroffene, maar oefent met een onderscheiden vordering de rechtsvordering van de getroffene zelf uit, in wiens rechten hij is gesubrogeerd (Art. 47 Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971.)
14 april 2010 P.2009.1868.F nr. 257
De burgerlijke–partijstelling voor de onderzoeksrechter en de daardoor ingestelde strafvordering zijn slechts ontvankelijk wanneer de aangeklaagde feiten, waarvan aannemelijk wordt gemaakt dat zij de burgerlijke partij hebben benadeeld, beantwoorden aan een door de wet als misdaad of wanbedrijf gekwalificeerd misdrijf (Art. 63 Wetboek van Strafvordering.)
26 oktober 2010 P.2009.1662.N nr. 632
Het vorderingsrecht bepaald in artikel 271, §1, Nieuwe Gemeentewet, zoals toepasselijk vóór zijn wijziging bij het Gemeentedecreet van 15 juli 2005 dat op 1 januari 2007 in werking is getreden, bestaat ook voor de strafgerechten, zodat een klacht met burgerlijke– partijstelling waardoor de strafvordering op gang wordt gebracht, tot de mogelijkheden behoort
26 oktober 2010 P.2009.1627.N nr. 631
De burgerlijke partijstelling voor de onderzoeksrechter geschiedt door een
ondubbelzinnige wilsverklaring die voor het overige aan geen bijzondere vormvereisten is onderworpen; een dergelijke verklaring hoeft derhalve niet uitdrukkelijk te verwijzen naar een wetsartikel dat de feiten waarvoor klacht wordt gedaan, strafbaar stelt, noch deze feiten te omschrijven in de termen van de strafwet (Art. 63 Wetboek van Strafvordering.)
13 april 2010 P.2009.1778.N nr. 254
Wanneer de strafrechter in een eindbeslissing uitspraak doet over de burgerlijke vordering en aan de burgerlijke partij een provisionele vergoeding toekent, dient de vordering tot aanvullende vergoeding gebracht te worden voor de burgerlijke rechter binnen de termijn van artikel 2262bis, § 1, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek. (Art. 2262bis, § 1, eerste lid Burgerlijk Wetboek.)
18 februari 2010 C.2009.0237.N nr. 110
Artikel 59, vierde lid, G.W., verbiedt het slachtoffer van een aan een parlementslid ten laste gelegd misdrijf om zelf de strafvordering op gang te brengen tegen degene die het beschuldigt; xxxxx evenwel die strafvordering geldig is ingesteld op grond van een vordering van de procureur des Konings, verbiedt die grondwettelijke bepaling de burgerlijke partij niet om de rechten uit te oefenen die met name in de artikelen 61ter en 61quinquies Sv. zijn bepaald.
24 maart 2010 P.2010.0068.F nr. 212
De vrijwillige verschijning voor de strafrechter voor inbreuk op de artikelen 418 en 420 Strafwetboek, met name slagen of verwondingen die het gevolg zijn van een gebrek aan voorzichtigheid of voorzorg, brengt de strafvordering op gang voor alle gevallen van doding en slagen of verwondingen welke door dat gebrek zijn veroorzaakt, wie de slachtoffers ook mogen zijn; daaruit volgt dat personen die beweren door dit misdrijf te zijn benadeeld, een burgerlijke rechtsvordering voor de strafrechter mochten instellen wegens dat gebrek aan voorzichtigheid of voorzorg; de burgerlijke rechtsvorderingen tot vergoeding van lichamelijke schade of tot vergoeding van schade ingevolge het overlijden van andere personen dan deze ten aanzien van wie de telastlegging uit hoofde van de artikelen 418 tot 420 Strafwetboek bewezen werden verklaard, zijn op dit misdrijf gegrond
21 december 2010 P.2010.0213.N nr. 757
Wanneer het voorbehoud waarover geen uitspraak werd gedaan geen betrekking heeft op een reeds voor de strafrechter ingestelde vordering waarvoor een onderzoeksmaatregel kan worden bevolen, maar alleen op het eventuele instellen van een burgerlijke rechtsvordering voor de bevoegde rechter, maakt het ontbreken van een beslissing dienaangaande, van het arrest geen beslissing die geen eindbeslissing is. (Art. 416, eerste lid Wetboek van Strafvordering.)
3 februari 2010 P.2008.1771.F nr. 79
De burgerlijke rechtsvordering die volgens de wet gelijktijdig met de strafvordering en voor dezelfde rechters kan worden ingesteld, is de vordering die strekt tot herstel van de schade die door een misdrijf is veroorzaakt; rechtsvorderingen die kunnen voortvloeien uit strafbare feiten maar die geen herstel beogen van de daarbij veroorzaakte schade, worden niet voor de strafrechter gebracht (Art. 3 Voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering.)
17 november 2010 P.2010.0776.F nr. 680
Artikel 59, vierde lid, G.W., dat het vervolgen in strafzaken van een lid van een van beide kamers tijdens de duur van de parlementaire zitting, uitsluitend opdraagt aan de
ambtenaren van het openbaar ministerie en aan de bevoegde ambtenaren, sluit uit dat de strafvordering op gang gebracht wordt door een burgerlijke partijstelling bij de onderzoeksrechter; die regel belet de procureur des Konings evenwel niet om, als daartoe grond bestaat, overeenkomstig artikel 70 Sv., een gerechtelijk onderzoek te vorderen voor de in de klacht bedoelde feiten en aldus de strafvordering op gang te brengen door een autonome proceshandeling waarvan de wettigheid niet door het gebrek aan hoedanigheid van de klager is aangetast
24 maart 2010 P.2010.0068.F nr. 212
Wanneer de burgerlijke rechtsvordering tijdig voor de strafrechter is ingesteld, loopt de verjaring ervan niet meer totdat een in kracht van gewijsde gegane beslissing het geding heeft beëindigd; ongeacht de verjaring van de strafvordering blijft de strafrechter bevoegd om de burgerlijke vordering te beoordelen (Art. 2244 Burgerlijk Wetboek; Artikelen 4, eerste lid, en 26 Voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering.)
16 maart 2010 P.2009.1519.N nr. 185
Wanneer de burgerlijke rechtsvordering tijdig voor de strafrechter is ingesteld, loopt de verjaring ervan niet meer totdat een in kracht van gewijsde gegane beslissing het geding heeft beëindigd; ongeacht de verjaring van de strafvordering blijft de strafrechter bevoegd om de burgerlijke vordering te beoordelen (Art. 2244 Burgerlijk Wetboek; Artikelen 4, eerste lid, en 26 Voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering.)
16 maart 2010 P.2009.1519.N nr. 185
De vordering die ertoe strekt vonnis te doen wijzen over het voorbehoud dat met een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing is verleend, verjaart na twintig jaar vanaf de dag van de uitspraak van deze beslissing. (Art. 2262bis, § 2 Burgerlijk Wetboek.)
3 februari 2010 P.2008.1771.F nr. 79
De vormvereisten waaraan een burgerlijkepartijstelling moet voldoen hebben geen gevolgen voor de kwalificatie die aan het misdrijf waarvan daarin aangifte wordt gedaan, moet worden gegeven; die kwalificatie kan dezelfde zijn als die in de klacht waarvan het proces–verbaal nietig verklaard is, zonder dat hieruit volgt dat het nietig verklaarde stuk op onrechtmatige wijze is gebruikt.
31 maart 2010 P.2009.1917.F nr. 233
De voor de strafrechter ingestelde burgerlijke vordering is een accessorium van de strafvordering (Art. 4 Voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering.)
27 mei 2010 C.2009.0103.N nr. 367
Wanneer de strafrechter de burgerlijke vordering afwijst op grond dat aan de beklaagde ten laste gelegde feiten niet bewezen zijn of nog bij gebrek aan oorzakelijk verband tussen de bewezen bevonden feiten en de door de burgerlijke partij geleden schade, dan wijst hij de op het bestaan van een misdrijf gesteunde vordering van de burgerlijke partij definitief af; de omstandigheid dat de afgewezen burgerlijke partij alsdan de mogelijkheid behoudt voor de burgerlijke rechter vergoeding te vorderen voor de door haar geleden schade op grond van een eventuele andere door de vrijgesproken beklaagde begane fout die geen misdrijf uitmaakt, doet hieraan geen afbreuk
27 mei 2010 C.2009.0103.N nr. 367
De rechter beoordeelt vrij de bewijswaarde van de akte van burgerlijke partijstelling voor de onderzoeksrechter, inzonderheid de draagwijdte van de daarin wegens bepaalde feiten
gedane klacht
13 april 2010 P.2009.1778.N nr. 254
Artikel 10, wet 10 juni 1998 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de verjaring, dat bij wijze van overgangsmaatregel de datum van inwerkingtreding van de voormelde wet in aanmerking neemt als aanvang van de bij die wet ingevoerde nieuwe verjaringstermijnen, heeft betrekking op de rechtsvorderingen die vóór de voormelde inwerkingtreding zijn ontstaan en niet op de vordering die voortvloeit uit een beslissing waarbij enig voorbehoud wordt verleend en die onder vigeur van de nieuwe wet is gewezen. (Art. 2262bis, § 2 Burgerlijk Wetboek.)
3 februari 2010 P.2008.1771.F nr. 79
De strafvordering wordt op gang gebracht door de inleidende vordering van de procureur des Konings, zelfs als de burgerlijke partijstelling niet rechtsgeldig zou zijn geweest en zonder dat vereist wordt dat het onderzoeksgerecht vooraf vaststelt dat die burgerlijke partijstelling niet ontvankelijk is
24 maart 2010 P.2010.0068.F nr. 212
Krachtens artikel 2244 Burgerlijk Wetboek vormt een dagvaarding voor het gerecht, betekend aan hem die men wil beletten de verjaring te verkrijgen, burgerlijke stuiting; met een dagvaarding voor het gerecht wordt ook een burgerlijke partijstelling voor de strafrechter bedoeld
12 januari 2010 P.2009.1266.N nr. 20
De verplichting tot teruggave, die is vastgelegd in artikel 1235 van het Burgerlijk Wetboek, vindt haar oorzaak niet in het strafbaar feit maar in het ontbreken van schuld omdat met name er meer is betaald dan wat verschuldigd was; uit het feit dat voor de berekening van de vergoeding die de pleger van het strafbaar feit verschuldigd is, de eventueel reeds uitgekeerde voorschotten in aanmerking moeten worden genomen, volgt niet dat, in geval van onverschuldigde betaling door de beklaagde, het strafgerecht uitspraak moet doen over diens herstelvordering
17 november 2010 P.2010.0776.F nr. 680
De burgerlijke rechtsvordering voor de strafgerechten strekt tot vergoeding van de door een misdrijf veroorzaakte eigen schade en kan dus alleen worden ingesteld door degene die door dat misdrijf, waardoor hij in zijn persoon, zijn goederen of zijn eer heeft geleden, rechtstreeks werd benadeeld; alleen het feit aanspraak te kunnen maken op de nationaliteit, het zogenaamde ras, de voorouders of de afstamming als volk of volksgroep, die op algemene wijze in racistische of xenofobe uitlatingen worden geviseerd, volstaat niet om het vereiste belang te doen ontstaan (Art. 3 Voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering.)
20 oktober 2010 P.2009.0330.F nr. 613
Uit artikel 4, eerste lid, Voorafgaande Titel Wetboek van Strafvordering volgt dat de burgerlijke rechtsvordering slechts samen met een ontvankelijke strafvordering bij de strafrechter aanhangig mag worden gemaakt en dat, wanneer het vonnisgerecht oordeelt dat de strafvordering op het ogenblik van de verwijzing door het onderzoeksgerecht reeds vervallen was door verjaring, het geen rechtsmacht meer heeft om te oordelen over de burgerlijke rechtsvordering, ook al dateert de burgerlijkepartijstelling van vóór het verval van de strafvordering
28 september 2010 P.2009.1598.N nr. 553
5 oktober 2010 P.2010.0530.N nr. 575
Het volstaat krachtens artikel 63 Wetboek van Strafvordering voor een ontvankelijke burgerlijkepartijstelling te kunnen beweren door het misdrijf benadeeld te zijn geweest, dit wil zeggen dat de bewering omtrent de schade die door het misdrijf zou geleden zijn aannemelijk wordt gemaakt; bijgevolg moet voor de ontvankelijkheid van de burgerlijkepartijstelling het rechtmatig karakter van die schade niet worden bewezen
5 oktober 2010 P.2010.0530.N nr. 575
Artikel 26 Voorafgaande Titel Wetboek van Strafvordering, krachtens hetwelk de burgerlijke rechtsvordering uit een misdrijf verjaart door verloop van vijf jaar te rekenen van de dag waarop het misdrijf is gepleegd, zonder echter te kunnen verjaren vóór de strafvordering, is van toepassing op elke vordering die tot een veroordeling strekt welke gegrond is op feiten die een misdrijf uitmaken, zelfs al stemt de gevorderde zaak overeen met de uitvoering van een contractuele verbintenis
14 september 2010 P.2010.0367.N nr. 517
ALGEMEEN. OPDRACHT EN BESTAANSREDEN VAN HET HOF. AARD VAN HET CASSATIEGEDING
Algemeen – Opdracht en bestaansreden van het hof – Aard van het cassatiegeding – Vreemde wet – Toepassing – Uitlegging – Feitenrechter – Opdracht – Hof van Cassatie.
Wanneer de feitenrechter de vreemde wet toepast, moet hij de draagwijdte ervan bepalen door rekening te houden met haar uitlegging in het land van oorsprong; het Hof toetst of de beslissing van de feitenrechter met die uitlegging strookt; de schending van de vreemde wet wordt echter enkel via de verwijzingsregel bij het Hof aanhangig gemaakt
4 november 2010 C.2007.0191.F nr. 653
Algemeen – Opdracht en bestaansreden van het hof – Aard van het cassatiegeding – Feitelijke vaststellingen van de bodemrechter – Toetsing van het Hof van Cassatie van de wettigheid van de gevolgtrekking in rechte door de feitenrechter.
Het Hof moet de wettigheid nagaan van de gevolgtrekking die de bestreden beslissing in rechte van de hierin vastgestelde feiten maakt
23 september 2010 C.2009.0496.F nr. 545
Algemeen – Opdracht en bestaansreden van het hof – Aard van het cassatiegeding – Opdracht en bestaansreden van het Hof – Onderzoek van de aangevoerde middelen – Onduidelijk cassatiemiddel.
Hoewel er in strafzaken voor de redactie van de middelen geen voorgeschreven vormen of sacramentele termen zijn, moeten de aangevoerde middelen nochtans duidelijk en structureel uiteengezet zijn, wat veronderstelt dat ze een voldoende duidelijke vermelding bevatten zowel van de geschonden rechtsregel als van de redenen waarom die regel zou zijn geschonden; het is niet de taak van het Hof in ongestructureerde uiteenzettingen te achterhalen wat de aangevoerde middelen zouden kunnen zijn
21 september 2010 P.2009.1719.N nr. 534
Het Hof kan zijn arresten enkel intrekken wanneer die vraag tot intrekking berust op een kennelijke misslag in het bedoelde arrest, maar niet op een beweerde verkeerde interpretatie van het cassatiemiddel (Art. 1113 Gerechtelijk Wetboek.)
21 december 2010 P.2010.1742.N nr. 759
Algemeen – Opdracht en bestaansreden van het hof – Aard van het cassatiegeding – Opdracht van het Hof – Rechtspleging in cassatie – Verwerping van het cassatieberoep – Verweerster in cassatie – Rechtsplegingsvergoeding voor het cassatiegeding – Toestemming om dat punt bij de bodemrechter aanhangig te maken.
Het Hof heeft niet tot taak om, ten gevolge van de verwerping van het cassatieberoep, de verweerster in cassatie de toestemming te geven om de zaak opnieuw bij de bodemrechter aanhangig te maken teneinde de veroordeling van de eiseres te verkrijgen tot het betalen van een rechtsplegingsvergoeding voor het cassatieberoep
21 oktober 2010 F.2008.0035.F nr. 623
Algemeen – Opdracht en bestaansreden van het hof – Aard van het cassatiegeding – Ambtshalve toepasselijk verklaren van wettelijke bepaling – Taak van de rechter – Reden
– Wettigheidstoetsing.
Wanneer de rechter ambtshalve een wettelijke bepaling toepasselijk verklaart op de voorgelegde betwisting moet hij de gegevens vermelden waarop die beoordeling berust, zodat het Hof zijn wettigheidstoetsing kan doen. (Art. 149 Grondwet 1994.)
7 januari 2010 C.2008.0611.N nr. 10
BEVOEGDHEID VAN HET HOF
Bevoegdheid van het hof – Algemeen – Cassatieberoep – Vordering wegens tergend en roekeloos cassatieberoep – Ontvankelijkheid.
Wanneer uit de stukken waarop het Hof vermag acht te slaan niet blijkt dat de vordering wegens tergend en roekeloos cassatieberoep van de verweerder aan de eiser ter kennis is gebracht, is die vordering niet ontvankelijk (Art. 563, derde lid Gerechtelijk Wetboek; Art. 147, tweede lid Xxxxxxxx 1994.)
18 mei 2010 P.2010.0176.N nr. 342
Bevoegdheid van het hof – Allerlei – EVRM – Artikel 6.1 – Behandeling binnen een redelijke termijn – Overschrijding van de redelijke termijn – Beoordeling door het Hof.
Het staat niet het Hof maar de feitenrechter te oordelen of de redelijke termijn binnen dewelke eenieder recht heeft op de berechting van zijn zaak is overschreden; het Hof doet dit enkel wanneer de overschrijding van de redelijke termijn te wijten is aan de onredelijk lange duur van het beraad door de appelrechters waarover de beklaagde geen verweer heeft kunnen voeren.
14 september 2010 P.2010.0953.N nr. 518
Bevoegdheid van het hof – Allerlei – Kamer van inbeschuldigingstelling – Bijzondere opsporingsmethoden – Controle van de regelmatigheid – Onderzoek van de gegevens van het proces–verbaal van uitvoering en van het vertrouwelijk dossier – Xxxx.
Gelet op het geheime karakter van de gegevens vervat in het vertrouwelijk dossier, heeft de wetgever middels artikel 235ter Wetboek van Strafvordering aan de kamer van
inbeschuldigingstelling de controle over de bijzondere opsporingsmethoden observatie en infiltratie toevertrouwd, waarbij dit onderzoeksgerecht onaantastbaar vaststelt dat de gegevens van het proces–verbaal van uitvoering overeenstemmen met de gegevens van het vertrouwelijk dossier, onder meer met deze van het proactief onderzoek; die opdracht van de kamer van inbeschuldigingstelling vergt een feitenonderzoek, aangezien zij aan de hand van de feitelijke gegevens van de stukken van het open dossier moet xxxxxx of deze overeenstemmen met deze van het vertrouwelijk dossier; het onderzoek van dergelijke feitelijke gegevens door het Hof van Cassatie is krachtens artikel 147, tweede lid, Xxxxxxxx uitgesloten, zodat het Hof onbevoegd is een betwisting over het onaantastbare oordeel van de kamer van inbeschuldigingstelling over die gegevens te onderzoeken en hieruit volgt dat het feit dat het arrest onaantastbaar in feite oordeelt dat in acht genomen de gegevens van het vertrouwelijk dossier het strafdossier volledig is, de wettelijke controlebevoegdheid van het Hof niet aantast
27 juli 2010 P.2010.1226.N nr. 485
Bevoegdheid van het hof – Allerlei – Kamer van inbeschuldigingstelling – Bijzondere opsporingsmethoden – Controle van de regelmatigheid – Onderzoek van de gegevens van het proces–verbaal van uitvoering en van het vertrouwelijk dossier – Xxxx.
Gelet op het geheim karakter van de gegevens vervat in het vertrouwelijke dossier, heeft de wetgever middels artikel 235ter Wetboek van Strafvordering aan de kamer van inbeschuldigingstelling de controle over de bijzondere opsporingsmethoden observatie en infiltratie toevertrouwd, waarbij dit onderzoeksgerecht onaantastbaar en authentiek vaststelt dat de gegevens van het proces–verbaal van uitvoering overeenstemmen met de gegevens van het vertrouwelijk dossier, onder meer met de verleende machtiging; die opdracht van de kamer van inbeschuldigingstelling vergt een feitenonderzoek, aangezien zij aan de hand van de feitelijke gegevens van de stukken van het open dossier moet nagaan of deze overeenstemmen met deze van het vertrouwelijke dossier; het onderzoek van dergelijke feitelijke gegevens door het Hof van Cassatie is krachtens artikel 147, tweede lid, Xxxxxxxx uitgesloten, zodat het Hof onbevoegd is een betwisting over het onaantastbaar oordeel van de kamer van inbeschuldigingstelling over die gegevens te onderzoeken en hieruit volgt dat het feit dat het arrest onaantastbaar in feite oordeelt dat bepaalde gegevens van de verleende machtiging vertrouwelijk zijn en niet in het proces– verbaal van uitvoering moeten worden vermeld, de wettelijke controlebevoegdheid van het Hof niet aantast.
27 april 2010 P.2010.0578.N nr. 290
Bevoegdheid van het hof – Allerlei – Strafzaken – Verstekvonnis – Betekening niet aan de beklaagde in persoon – Beoordeling door de feitenrechter – Toezicht van het Hof.
De rechter oordeelt onaantastbaar of en wanneer de beklaagde kennis kreeg van de betekening van de verstekbeslissing; het Hof gaat enkel na of de rechter uit de door hem vastgestelde feiten geen gevolgen trekt die daarmee geen verband houden of op grond daarvan niet kunnen verantwoord worden (Art. 187, tweede lid Wetboek van Strafvordering.)
9 maart 2010 P.2009.1729.N nr. 164
Bevoegdheid van het hof – Algemeen – Administratieve overheid – Onoverkomelijke rechtsdwaling – Voorwaarde – Rechtvaardigingsgrond – Vaststelling door feitenrechter – Toetsing van het Hof.
De dwaling omtrent het recht kan, wegens bepaalde omstandigheden, door de rechter als onoverkomelijk worden beschouwd, mits eruit kan worden afgeleid dat de administratieve overheid heeft gehandeld zoals elk redelijke en voorzichtige persoon zou hebben gedaan; de bodemrechter stelt die omstandigheden op onaantastbare wijze vast, waarbij het Hof
echter nagaat of hij daaruit naar recht heeft kunnen afleiden dat er sprake was van een rechtvaardigingsgrond
23 september 2010 C.2009.0220.F nr. 544
Bevoegdheid van het hof – Allerlei – Strafzaken – Strafvordering – Ontvankelijkheid – Bij de rechter aanhangig gemaakte feiten – Zelfde feiten als die waarover een eindbeslissing is gewezen – Onaantastbare beoordeling door de feitenrechter.
De bodemrechter beoordeelt op onaantastbare wijze of de bij hem aanhangig gemaakte feiten al dan niet onderscheiden zijn van die waarover eerder een eindbeslissing is gewezen; in dat geval staat het alleen aan het Hof van Cassatie om na te gaan of de rechter dienaangaande zijn beoordeling naar recht heeft kunnen afleiden uit de door hem vastgestelde feiten (Art. 65, tweede lid Strafwetboek.)
20 oktober 2010 P.2010.0753.F nr. 616
Bevoegdheid van het hof – Algemeen – Cassatiemiddel – Feit dat door de bestreden beslissing niet is vastgesteld.
Het middel dat uitgaat van het bestaan van een feit dat in het bestreden arrest niet vastgesteld wordt en dat het Hof niet kan onderzoeken, is niet ontvankelijk
31 mei 2010 S.2009.0067.F nr. 380
Bevoegdheid van het hof – Algemeen – Strafzaken – Strafvordering – EVRM – Redelijke termijn – Vonnisgerecht – Beoordeling – Marginale toetsing.
Het staat de rechter, in het licht van de omstandigheden van de zaak en met inachtneming van de complexiteit ervan, het gedrag van de beklaagde en van de gerechtelijke overheden, in feite te oordelen of de redelijke termijn tussen de beschuldiging en het vonnis is overschreden; het Hof gaat enkel na of de rechter uit de vaststellingen die hij verricht, geen gevolgtrekking afleidt die deze niet kunnen verantwoorden
5 januari 2010 P.2009.0486.N nr. 2
Bevoegdheid van het hof – Algemeen – Verkoop – Concessie van alleenverkoop voor onbepaalde tijd – Beëindiging – Vergoeding van het rouwgeld – Wettelijk begrip – Toezicht van het Hof.
Het Hof gaat alleen na of de rechter, in het kader van zijn beoordeling, het wettelijk begrip "rouwgeld" in de zin van artikel 3, eerste lid, 3°, Alleenverkoopwet, niet heeft miskend (Art. 3, eerste lid, 3° Wet 27 juli 1961 betreffende eenzijdige beëindiging van de voor onbepaalde tijd verleende concessies van alleenverkoop.)
26 april 2010 C.2008.0557.F nr. 281
Bevoegdheid van het hof – Algemeen – Materiële vergissing in de bestreden beslissing – Verbetering door het Hof.
Het Hof is bevoegd om een materiële vergissing in de bestreden beslissing, die blijkt uit de samenhang van de tekst, te verbeteren
4 februari 2010 C.2009.0246.N nr. 84
Bevoegdheid van het hof – Algemeen – Kort geding.
Het behoort niet tot de bevoegdheid van het Hof van Cassatie om op het ogenblik van zijn uitspraak na te gaan of de voorwaarde van de dringende noodzakelijkheid inzake kort geding nog bestaat; de omstandigheid dat de door de rechter in kort geding bevolen voorlopige maatregelen uitgevoerd zijn of dat de geldigheidsdatum ervan verstreken is
alvorens het cassatieberoep werd ingesteld, heeft niet tot gevolg dat het niet–ontvankelijk wordt wegens gebrek aan voorwerp (Art. 147, tweede lid Grondwet 1994.)
19 februari 2010 C.2009.0118.F nr. 114
Bevoegdheid van het hof – Allerlei – Grenzen – Verwijzing van een rechtbank naar een andere – Burgerlijke zaken – Onttrekking van de zaak aan de rechter – Gewettigde verdenking – Wettigheid van de gewezen beslissingen.
Het Hof van Cassatie is niet bevoegd om naar aanleiding van een vordering tot verwijzing van de ene rechtbank naar een andere wegens gewettigde verdenking, te oordelen over de wettigheid van de beslissingen van het gerecht waaraan men de zaken wil doen onttrekken. (Artikelen 648, 2° en 650 Gerechtelijk Wetboek.)
16 december 2010 C.2010.0714.F nr. 749
Bevoegdheid van het hof – Algemeen – Strafzaken – Cassatieberoep van de beklaagde – Niet ontvankelijk verklaard cassatieberoep – Ambtshalve regeling van rechtsgebied.
Het Hof van Cassatie dat uitspraak moet doen over een cassatieberoep dat het niet ontvankelijk heeft verklaard, is, na verwerping van het cassatieberoep, bevoegd om het rechtsgebied vervolgens ambtshalve te regelen, wanneer het de stand van de rechtspleging in overweging heeft kunnen nemen (Art. 526 Wetboek van Strafvordering.)
12 mei 2010 P.2010.0657.F nr. 335
Bevoegdheid van het hof – Algemeen – Cassatieberoep enkel gericht tegen eindarrest – Bevoegdheid en opdracht van het Hof – Beperking – Uitzondering – Arrest alvorens recht te doen.
Als het cassatieberoep enkel gericht is tegen het eindarrest, onderzoekt het Hof in de regel niet de wettigheid van het arrest alvorens recht te doen waartegen geen cassatieberoep is ingesteld; enkel indien een beslissing alvorens recht te doen de wettigheid van de eindbeslissing zou aantasten, onderzoekt het Hof de wettigheid van het arrest alvorens recht te doen, ook al is het cassatieberoep niet tegen die beslissing alvorens recht te doen gericht
30 maart 2010 P.2009.1592.N nr. 229
Bevoegdheid van het hof – Algemeen – Burgerlijke zaken – Arbeidsongeval – Weg naar en van het werk – Begrip – Normaal traject – Onderbreking – Beoordeling door de feitenrechter – Toetsing van het Hof van Cassatie.
Het Hof van Cassatie is bevoegd om na te gaan of de feitenrechter uit de door hem vastgestelde feiten wettig heeft kunnen afleiden dat de werknemer een normaal traject had afgelegd
10 mei 2010 S.2008.0072.F nr. 324
Bevoegdheid van het hof – Algemeen – Tuchtzaken – Tuchtstraf – Zwaarte – Onaantastbare beoordeling door de feitenrechter – Gevolg – Ontvankelijkheid.
Een cassatiemiddel dat in wezen louter aanvoert dat de tuchtstraf te streng was gelet op het tuchtrechtelijk verleden van de eiser, komt op tegen een beoordeling van feiten, waarvoor het Hof niet bevoegd is, en is derhalve niet ontvankelijk (Art. 147 Grondwet 1994; Art. 3 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.)
4 maart 2010 C.2009.0202.N nr. 150
ARRESTEN. VORM
Arresten – vorm – Allerlei – Intrekking van een arrest.
Het Hof kan zijn arresten enkel intrekken wanneer die vraag tot intrekking berust op een kennelijke misslag in het bedoelde arrest, maar niet op een beweerde verkeerde interpretatie van het cassatiemiddel (Art. 1113 Gerechtelijk Wetboek.)
21 december 2010 P.2010.1742.N nr. 759
VERNIETIGING. OMVANG
Vernietiging – Omvang – Burgerlijke zaken – Vernietiging van de beslissing op derdenverzet – Nauw verband met de in hoger beroep gewezen beslissing.
De vernietiging van de beslissing gewezen op derdenverzet houdt de vernietiging in van de beslissing gewezen op hoger beroep die eerst genoemde beslissing heeft hervormd en er nauw verband mee houdt
29 april 2010 C.2009.0176.N nr. 297
Vernietiging – Omvang – Strafzaken – Strafvordering – Beklaagde en verdachte – Vernietiging van een arrest dat het verzet van de beklaagde ontvankelijk verklaart – Vernietiging uitgebreid tot het veroordelend arrest dat uit het eerste arrest voortvloeit.
De vernietiging van een arrest dat het verzet van de beklaagde ontvankelijk verklaart, brengt de vernietiging met zich van het daaruit voortvloeiende veroordelend arrest
29 september 2010 P.2010.0591.F nr. 560
Vernietiging – Omvang – Strafzaken – Strafvordering – Tussenkomende partij – Gemeenschappelijk Motorwaarborgfonds – Vernietiging van de beslissing op de burgerlijke rechtsvordering van een burgerlijke partij tegen die tussenkomende partij – Uitbreiding van de vernietiging tot de beslissing over de burgerlijke rechtsvordering van die burgerlijke partij tegen de.
De vernietiging, op het cassatieberoep van het G.M.W.F., tussengekomen partij, van de beslissing over de door een burgerlijke partij tegen het G.M.W.F. ingestelde rechtsvordering, strekt zich uit tot de beslissing over de burgerlijke rechtsvordering van die burgerlijke partij tegen de beklaagde en diens verzekeraar van de burgerlijke aansprakelijkheid, waarbij laatstgenoemden buiten het geding worden gesteld, wanneer geen van de gedingvoerende partijen tegen laatstgenoemde beslissing een ontvankelijk cassatieberoep kon instellen en die beslissing derhalve, wat de vernietiging betreft, geen aparte beschikking is
5 mei 2010 P.2009.1576.F nr. 313
Vernietiging – Omvang – Strafzaken – Strafvordering – Burgerlijke partij – Kamer van inbeschuldigingstelling – Beslissing van buitenvervolgingstelling en veroordeling burgerlijke partij om inverdenkinggestelde rechtspleginspleging te betale – Cassatieberoep van de burgerlijke partij – Vernietiging van de beslissing tot buitenvervolgingstelling – Omvang van de vernietiging.
De vernietiging van de beslissing tot buitenvervolgingstelling brengt de vernietiging mee van de beslissing die de eiser, burgerlijke partij, veroordeelt om de verweerder een rechtsplegingsvergoeding te betalen, en die het gevolg is van de eerste beslissing
22 december 2010 P.2010.1764.F nr. 763
Vernietiging – Omvang – Strafzaken – Strafvordering – Burgerlijke partij – Derde die
zich geschaad voelt door een inbeslagname – Xxxxxxx tot opheffing van de inbeslagname
– Afwijzing door de onderzoeksrechter – Hoger beroep – Kamer van inbeschuldigingstelling – Onderzoek van de regelmatigheid van de rechtspleging – Vaststelling van de onregelmatigheid van de inbeslagname – Nietigverklaring van de inbeslagname – Opheffing van de inbeslagname – Cassatieberoep van de burgerlijke partij – Vernietiging van de beslissing over de regelmatigheid van de inbeslagname – Gevolg – Uitbreiding van de vernietiging tot de beslissing waarbij de inbeslagname werd opgeheven.
Wanneer de kamer van inbeschuldigingstelling in het kader van verzoek tot opheffing van een inbeslagname in toepassing van artikel 61quater Wetboek van Strafvordering, toepassing maakt van artikel 235bis van hetzelfde wetboek en de nietigheid uitspreekt van de inbeslagname en de opheffing ervan beveelt, brengt de vernietiging door het Hof van de beslissing over de regelmatigheid van de inbeslagname de vernietiging met zich mee van de beslissing waarbij de inbeslagname wordt opgeheven.
12 oktober 2010 P.2010.1535.N nr. 593
Vernietiging – Omvang – Strafzaken – Strafvordering – Beklaagde en verdachte – Werkstraf – Instemming – Ontbreken – Onwettigheid – Nietigverklaring van de straf – Omvang – Grenzen.
De vernietiging wegens het gebrek aan instemming van de beklaagde met een werkstraf die hem wordt opgelegd, brengt de vernietiging mee van de beslissingen over de gehele straf en over de bijdrage aan het Bijzonder Fonds tot hulp aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden; er is geen grond om de vernietiging uit te breiden tot de beslissing waarbij de appelrechters de strafbare feiten bewezen verklaren, aangezien vernietigd wordt om een reden die geen verband houdt met die welke die beslissing verantwoorden.
24 november 2010 P.2010.1145.F nr. 692
Vernietiging – Omvang – Allerlei – Vreemdeling – Vrijheidsberoving – Beroep – Raadkamer – Beschikking – Hoger beroep – Kamer van inbeschuldigingstelling – Arrest
– Onderzoeksgerechten zonder rechtsmacht om ten gronde uitspraak te doen – Uitbreiding van de cassatie.
Wanneer de raadkamer van de correctionele rechtbank en, in hoger beroep, de kamer van inbeschuldigingstelling, zonder rechtsmacht zijn om uitspraak te doen over het beroep ingesteld door de vreemdeling die het voorwerp is van een maatregel van vrijheidsberoving als bedoeld in artikel 71, eerste lid, Vreemdelingenwet, vernietigt het Hof het bestreden arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling en de daaraan voorafgaande beroepen beschikking, in zoverre daarin ten gronde uitspraak werd gedaan op het verzoek van de vreemdeling tot invrijheidstelling, en zegt het dat er geen reden is tot verwijzing. (Art. 71, eerste lid Wet van 15 dec. 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen; Art. 408 Wetboek van Strafvordering.)
11 mei 2010 P.2010.0607.N nr. 330
Vernietiging – Omvang – Burgerlijke zaken – Verband tussen beslissingen – Vernietiging van een beslissing.
De vernietiging van de beslissing die de subsidiaire vordering van de eiseres niet– ontvankelijk verklaart, strekt zich uit tot de daaruit voortvloeiende beslissingen
8 maart 2010 S.2007.0028.F nr. 161
Vernietiging – Omvang – Burgerlijke zaken – Ten onrechte in hoger beroep gewezen
Vernietiging van de beslissing die de zaak naar de eerste rechter verwijst, strekt zich uit tot de beslissing van het arrest over de kosten van het hoger beroep, die het gevolg daarvan is
29 januari 2010 C.2009.0143.F nr. 71
Vernietiging – Omvang – Strafzaken – Strafvordering – Beklaagde en verdachte – Straf – Vernietiging – Schuld – Reden zonder verband – Gevolg.
Er is geen grond om de vernietiging uit te breiden tot de beslissing waarbij de appelrechters het misdrijf bewezen hebben verklaard, wanneer vernietigd wordt om een reden die geen betrekking heeft op de redenen welke die beslissing verantwoorden.
3 november 2010 P.2010.0856.F nr. 650
Vernietiging – Omvang – Strafzaken – Strafvordering – Beklaagde en verdachte – Hoofdstraf – Veroordeling met uitstel – Onwettigheid.
De onwettigheid van de beslissing tot uitstel, die een maatregel is die de tenuitvoerlegging van de hoofdstraf raakt, brengt mee dat de beslissingen over de straf en over de bijdrage aan het Bijzonder Fonds tot hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden, alsook de beslissing tot onmiddellijke aanhouding, nietig worden verklaard
13 oktober 2010 P.2010.1208.F nr. 597
BINDENDVERKLARING
Bindendverklaring – Wijze van instelling.
De door de eisende partij ingestelde vordering tot bindendverklaring van het arrest moet vervat zijn in haar verzoekschrift; het Hof kan bijgevolg geen acht slaan op de dagvaarding tot bindendverklaring van het arrest die betekend werd na de neerlegging van het verzoekschrift ter griffie. (Art. 1100 Gerechtelijk Wetboek.)
29 januari 2010 C.2008.0001.F nr. 69
BURGERLIJKE ZAKEN
Burgerlijke zaken – Beslissingen vatbaar voor cassatieberoep – Beslissingen uit hun aard niet vatbaar voor cassatieberoep – Beslissing alvorens recht te doen – Aanstelling deskundige.
De beschikking van een arrest die een deskundige aanstelt, is een beslissing alvorens recht te doen die slechts na de eindbeslissing vatbaar is voor cassatieberoep. (Art. 1077 Gerechtelijk Wetboek.)
19 februari 2010 C.2008.0127.F nr. 112
Burgerlijke zaken – Vormen – Te voegen stukken (bij cassatieberoep of memorie) – Gemeente – Rechtsgeding – Beslissing van het college van burgemeester en schepenen – Bewijs – Vorm.
Het bewijs van het cassatieberoep namens de gemeente wordt geleverd doordat ze ter griffie van het Hof een kopie van de beslissing van het college van burgemeester en schepenen heeft neergelegd (Art. 193, eerste lid Gemeentedecreet 15 juli 2005; Art. 1100
Gerechtelijk Wetboek.)
1 april 2010 C.2009.0062.N nr. 240
Burgerlijke zaken – Personen door of tegen wie cassatieberoep kan of moet worden ingesteld – Eisers en verweerders – Overlijden van de eiser in de loop van het cassatiegeding – Vordering tot echtscheiding.
Het overlijden van de eiser in de loop van het cassatiegeding beëindigt zijn vordering tot echtscheiding en maakt zijn cassatieberoep doelloos
12 april 2010 C.2009.0621.F nr. 252
Burgerlijke zaken – Beslissingen vatbaar voor cassatieberoep – Beslissingen uit hun aard niet vatbaar voor cassatieberoep – Instituut van de accountants en de belastingconsulenten – Beslissing tot schrapping van de lijst van de stagiairs – Reden die niets met tucht te maken heeft – Ontvankelijkheid.
Geen enkele wetsbepaling geeft de eiser het recht om zich in cassatie te voorzien tegen de beslissing die hem schrapt van de lijst van de stagiairs van het Instituut van de accountants en de belastingconsulenten om een reden die niets met tucht te maken heeft. (Art. 8 Wet 22 april 1999 betreffende de beroepstucht voor accountants en belastingconsulenten.)
16 april 2010 D.2009.0006.F nr. 264
Burgerlijke zaken – Algemeen – Beslissing van het bureau voor rechtsbijstand van het Hof van Cassatie – Afwijzing.
De wet voorziet in geen enkel rechtsmiddel tegen de beslissing waarbij het bureau voor rechtsbijstand van het Hof van Cassatie een aanvraag van rechtsbijstand voor het instellen van cassatieberoep afwijst. (Art. 670, tweede lid Gerechtelijk Wetboek.)
8 januari 2010 C.2009.0636.F nr. 15
Burgerlijke zaken – Vormen – Onsplitsbare zaken – Xxxxxx van niet–ontvankelijkheid – Vereisten.
Niet nauwkeurig en dus niet ontvankelijk is het middel van niet–ontvankelijkheid van het cassatieberoep, op grond dat de eiser niet alle partijen die betrokken waren bij het bestreden arrest, in het cassatiegeding, in het onsplitsbaar geschil, betrok, als het niet preciseert welke partijen ter zake niet zouden zijn betrokken, noch verklaart waarom het geschil onsplitsbaar zou zijn in de context van een cassatieberoep (Art. 1084 Gerechtelijk Wetboek.)
18 maart 2010 C.2008.0585.N nr. 197
Burgerlijke zaken – Beslissingen vatbaar voor cassatieberoep – Algemeen – Collectieve schuldenregeling – Tegeldemaking van roerende of onroerende goederen – Verkoop uit de hand – Beslissing die beveelt om de met een hypotheek of een bijzonder voorrecht op het pand verzekerde schuldvorderingen te betalen – Niet in laatste aanleg gewezen beslissing – Niet–ontvankelijkheid van het cassatieberoep.
Het cassatieberoep, dat gericht is tegen de beslissing van de vrederechter die, in het kader van een procedure van collectieve schuldenregeling, de instrumenterende notaris gelast de met een hypotheek of een bijzonder voorrecht op het pand verzekerde schuldvorderingen te betalen, waarvan het bedrag is vastgesteld op de datum van de toelaatbaarheid, is niet ontvankelijk, daar die beslissing niet is gewezen in laatste aanleg, zelfs al wordt het goed uit de hand verkocht. (Artikelen 1097, en 1675/14bis, § 3 Gerechtelijk Wetboek.)
13 september 2010 S.2009.0100.F nr. 514
Burgerlijke zaken – Personen door of tegen wie cassatieberoep kan of moet worden ingesteld – Eisers en verweerders – Gemeente – Rechtsgeding – Beslissing van het college van burgemeester en schepenen.
Het instellen van het cassatieberoep maakt een onderdeel uit van het voeren van een rechtsgeding namens de gemeente, zodat het college van burgemeester en schepenen daartoe moet beslissen
1 april 2010 C.2009.0062.N nr. 240
Burgerlijke zaken – Vormen – Vorm en termijn voor memories en stukken – Aanvullende memorie buiten de op straffe van verval voorgeschreven termijn – Raad van State – Beroep tot vernietiging – Vordering tot schadevergoeding – Cassatieberoep – Ontvankelijkheid.
Artikel 4 van de wet van 25 juli 2008 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en de gecoördineerde wetten van 17 juli 1991 op de Rijkscomptabiliteit met het oog op het stuiten van de verjaring van de vordering tot schadevergoeding ten gevolge van een beroep tot vernietiging bij de Raad van State doet geen afbreuk aan de bepalingen van openbare orde die de cassatieprocedure regelen, meer bepaald deze omtrent de ontvankelijkheid van het cassatieberoep, de memories en de middelen; noch het recht van verdediging, noch dit op een eerlijk proces zoals vervat in artikel 6.1 EVRM verantwoorden een afwijking ter zake; de aanvullende memorie die buiten de op straffe van verval voorgeschreven termijn ter griffie werd neergelegd kan derhalve niet in overweging worden genomen (Art. 1087 Gerechtelijk Wetboek; Art. 4 Wet 25 juli 2008 tot wijziging wet rijkscomptabiliteit.)
25 februari 2010 C.2008.0228.N nr. 126
Burgerlijke zaken – Vormen – Vorm en termijn van betekening en/of neerlegging – Woonplaats van de wedepartij – Keuze van woonplaats – Behoud van de woonstkeuze – In hoger beroep – Arrest waarin de woonstkeuze wordt vermeld – Betekeningsakte – Geen herhaling van de woonstkeuze – Gevolg – Betekening van het cassatieberoep – Plaats.
De woonstkeuze en het behoud van de woonstkeuze mogen, in een geval waarin de partij die de keuze van woonplaats heeft gedaan in België maar haar woonplaats of zetel heeft in het buitenland, niet worden gedaan op een wijze die van aard is de wederpartij in het ongewisse te laten over het behoud van de woonstkeuze; wanneer een arrest waarin de woonstkeuze wordt vermeld wordt betekend door de partij die de woonstkeuze heeft gedaan en wanneer die woonstkeuze niet wordt herhaald in de akte van betekening, houdt dit in dat degene aan wie het arrest wordt betekend kan misleid worden, zodat een cassatieberoep ook kan betekend worden aan de wettelijke woonplaats of de maatschappelijke zetel (Art. 111 Burgerlijk Wetboek; Art. 40, laatste lid Gerechtelijk Wetboek.)
6 mei 2010 C.2009.0144.N nr. 320
Burgerlijke zaken – Vormen – Vorm en termijn voor memories en stukken – Memorie van wederantwoord – Verweer tegen het antwoord op het middel zelf – Ontvankelijkheid.
In zoverre een memorie van wederantwoord van een eiser in cassatie een verweer inhoudt tegen het antwoord van de verweerder op het middel zelf, is de memorie niet ontvankelijk (Art. 1094 Gerechtelijk Wetboek.)
17 juni 2010 C.2009.0494.N nr. 435
Een middel van niet–ontvankelijkheid van een cassatieberoep omdat het niet volledig in het Nederlands is gesteld daar in een cassatiemiddel een appelconclusie wordt geciteerd met een citaat, in het Frans, van rechtspraak ter toelichting of illustratie van het daaraan voorafgaand argument, kan niet aangenomen worden als dat citaat op zich geen pertinentie voor de beoordeling van het middel heeft (Art. 27 Wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken.)
17 juni 2010 C.2009.0494.N nr. 435
Burgerlijke zaken – Algemeen – Cassatiemiddel – Schending van een nog niet in werking getreden wettelijke bepaling – Vordering tot schadevergoeding ten laste van de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten – Verjaring – Kracht van gewijsde – Nieuwe verjaringsregeling.
De omstandigheid dat artikel 4 van de wet van 25 juli 2008 de zaken waarin de vordering tot schadevergoeding vóór de inwerkingtreding van de wet verjaard is verklaard bij een in kracht van gewijsde gegane beslissing, maar waarin een cassatieberoep is ingediend, niet uit het toepassingsgebied van de wet sluit, doet geen afbreuk aan de regel dat een middel dat de schending aanvoert van een wettelijke bepaling die nog niet in werking was getreden op het ogenblik van de uitspraak van de bestreden beslissing in de regel niet ontvankelijk is; deze bepaling houdt enkel in dat de nieuwe verjaringsregeling van toepassing is in geval de bestreden beslissing, die kracht van gewijsde heeft en de vordering tot schadevergoeding vóór de inwerkingtreding van de wet verjaard heeft verklaard, ingevolge een cassatie op grond van de schending van een ten tijde van de uitspraak van de bestreden beslissing wel toepasselijke bepaling haar gezag van gewijsde verliest en de zaak aldus opnieuw voor de feitenrechter dient te worden beoordeeld (Art. 4 Wet 25 juli 2008 tot wijziging wet rijkscomptabiliteit.)
3 september 2010 C.2009.0339.N nr. 498
Burgerlijke zaken – Vormen – Vorm en termijn voor memories en stukken – Memorie van wederantwoord – Voorafgaande betekening – Substantiële rechtsvorm.
In zoverre de memorie van antwoord de ontvankelijkheid van het cassatieberoep betreft, kan de eiser deze beantwoorden met een memorie van wederantwoord; dat antwoord moet vooraf aan de advocaat van de verweerder betekend worden; de voorafgaande betekening is een substantiële rechtsvorm. (Artikelen 1079 en 1094 Gerechtelijk Wetboek.)
1 april 2010 C.2009.0062.N nr. 240
Burgerlijke zaken – Personen door of tegen wie cassatieberoep kan of moet worden ingesteld – Eisers en verweerders – Vordering tot bindendverklaring van het arrest – Xxxxx van instelling.
De door de eisende partij ingestelde vordering tot bindendverklaring van het arrest moet vervat zijn in haar verzoekschrift; het Hof kan bijgevolg geen acht slaan op de dagvaarding tot bindendverklaring van het arrest die betekend werd na de neerlegging van het verzoekschrift ter griffie. (Art. 1100 Gerechtelijk Wetboek.)
29 januari 2010 C.2008.0001.F nr. 69
STRAFZAKEN
Strafzaken – Beslissingen vatbaar voor cassatieberoep – Strafvordering – Gemis aan belang of bestaansreden – Vreemdelingen – Vrijheidsberovende maatregel – Beroep bij
de rechterlijke macht – Intrekking van de beslissing tot verwijdering en vrijheidsberoving
– Nieuwe gelijkaardige maatregel.
Wanneer tegen de vreemdeling een maatregel tot verwijdering van het grondgebied samen met een maatregel tot vrijheidsberoving is genomen en de bestuurlijke overheid die akte intrekt en op regelmatige wijze een nieuwe, zelfs gelijkaardige, maatregel neemt, komt laatstgenoemde maatregel in de plaats van de vorige, zodat het cassatieberoep tegen het arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling dat uitspraak doet over een verzoek tot invrijheidstelling voor de hechtenis die hij op grond van eerstgenoemde akte heeft ondergaan, zonder voorwerp is.
3 maart 2010 P.2010.0272.F nr. 146
Strafzaken – Beslissingen vatbaar voor cassatieberoep – Strafvordering – Gemis aan belang of bestaansreden – Onderzoeksgerechten – Kamer van inbeschuldigingstelling – Controle van de bijzondere opsporingsmethode observatie – Xxxx xxxxxxxxxxxxxx – Behandeling van de feitenrechter – Vaststelling van het bestaan van een wettigheidsincident bij de controle – Overzending naar het openbaar ministerie voor een nieuwe controle – Arrest waarbij de kamer van inbeschuldingstelling weigert een nieuwe controle uit te voeren – Cassatieberoep – Ontvankelijkheid.
Wanneer de kamer van inbeschuldigingstelling bij een eerste controle in toepassing van artikel 235ter Wetboek van Strafvordering, heeft geoordeeld dat de bijzondere opsporingsmethode observatie regelmatig is verlopen en tegen dat arrest geen cassatieberoep is ingesteld, blijft die beslissing onverkort bestaan en is nadien het cassatieberoep van de inverdenkinggestelde tegen een beslissing van de kamer van inbeschuldigingstelling die, buiten het geval van het bestaan van concrete nieuwe gegevens, die pas aan het licht zijn gekomen na deze eerste controle, zoals bedoeld in artikel 189ter, eerste lid, Wetboek van Strafvordering, weigert een tweede controle uit te voeren, bij gebrek aan belang niet ontvankelijk
2 maart 2010 P.2010.0174.N nr. 142
Strafzaken – Vormen – Vorm van het cassatieberoep en vermeldingen – Beslissing van de Hoge Commissie tot bescherming van de maatschappij – Cassatieberoep door de geïnterneerde – Cassatieberoep ingesteld per faxbericht – Ontvankelijkheid.
Het cassatieberoep van een geïnterneerde tegen een beslissing van de Hoge Commissie tot bescherming van de maatschappij, moet worden ingesteld met een verklaring op het secretariaat van dat orgaan of met een verklaring ten overstaan van de bestuurder van de inrichting tot bescherming van de maatschappij of diens gemachtigde; het cassatieberoep dat met een faxbericht aan de Hoge Commissie tot bescherming van de maatschappij is gericht, is niet ontvankelijk (Art. 1 Wet 25 juli 1893; Art. 417 Wetboek van Strafvordering.)
13 januari 2010 P.2009.1818.F nr. 27
Strafzaken – Beslissingen vatbaar voor cassatieberoep – Strafvordering – Gemis aan belang of bestaansreden – Gemis aan belang – Hof van beroep – Onbevoegdheidsverklaring – Cassatieberoep van de beklaagde – Ontvankelijkheid.
Het cassatieberoep is niet ontvankelijk bij gebrek aan belang, wanneer de beklaagde het instelt tegen het arrest waarbij het hof van beroep zich onbevoegd heeft verklaard om kennis te nemen van de strafvordering en van de burgerlijke rechtsvordering, zonder uitspraak te doen over de kosten van de strafvordering
12 mei 2010 P.2010.0657.F nr. 335
Strafzaken – Beslissingen vatbaar voor cassatieberoep – Strafvordering – Allerlei –
Voorlopige hechtenis – Invrijheidstelling onder borgsom – Verzoek tot teruggave van borgsom – Beslissing van teruggave – Cassatieberoep – Ontvankelijkheid.
Een beslissing die het verzoek tot teruggave van een borgsom aan een in vrijheid gestelde verdachte inwilligt, is een eindbeslissing in de zin van artikel 416, eerste lid, Wetboek van Strafvordering
28 september 2010 P.2010.1065.N nr. 556
Strafzaken – Beslissingen vatbaar voor cassatieberoep – Burgerlijke rechtsvordering – Algemeen – Hof van assisen – Beschikking van vrijspraak – Cassatieberoep van de burgerlijke partij – Ontvankelijkheid.
Krachtens de artikelen 373 en 412 Sv. kan de burgerlijke partij alleen cassatieberoep instellen tegen de beschikkingen betreffende haar burgerlijke belangen en kan zij in geen geval de vernietiging vorderen van een beschikking van vrijspraak
10 februari 2010 P.2009.1697.F nr. 94
Strafzaken – Beslissingen vatbaar voor cassatieberoep – Strafvordering – Gemis aan belang of bestaansreden – Gemis aan belang – Hof van beroep – Beslissing van niet– ontvankelijkheid van de strafvordering – Cassatieberoep van de beklaagde – Ontvankelijkheid.
Het cassatieberoep van de beklaagde tegen het arrest waarbij het hof van beroep de strafvordering niet ontvankelijk heeft verklaard, is niet ontvankelijk bij gebrek aan belang 12 mei 2010 P.2010.0657.F nr. 335
Strafzaken – Beslissingen vatbaar voor cassatieberoep – Burgerlijke rechtsvordering – Allerlei – Nationaliteit – Vordering tot vervallenverklaring van de Belgische nationaliteit
– Arrest van het hof van beroep – Cassatieberoep van het openbaar ministerie – Ontvankelijkheid.
Het cassatieberoep, ook wanneer het wordt ingesteld door het openbaar ministerie, tegen een arrest van het hof van beroep dat uitspraak doet over een vordering tot vervallenverklaring van de Belgische nationaliteit, is slechts ontvankelijk als zij voldoet aan de cumulatieve voorwaarden opgesomd in artikel 23, §6 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit
14 september 2010 P.2009.1918.N nr. 516
Strafzaken – Beslissingen vatbaar voor cassatieberoep – Strafvordering – Gemis aan belang of bestaansreden – Voorlopige hechtenis – Kamer van inbeschuldigingstelling – Handhaving van de hechtenis – Cassatieberoep – Hechtenis van meer dan zes maanden – Toezicht op het onderzoek – Artikel 136ter Wetboek van Strafvordering – Daaropvolgend arrest dat de hechtenis handhaaft – Nieuwe titel van vrijheidsbeneming.
Het arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling dat, in het kader van de in artikel 136ter, §1, 3 en 4, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering omschreven rechtspleging, beveelt dat de hechtenis een maand langer gehandhaafd blijft, maakt een nieuwe titel van vrijheidsbeneming uit, die de bestaansreden ontneemt aan het cassatieberoep tegen het vorig arrest tot handhaving dat met toepassing van artikel 30 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis is gewezen (Art. 30 Wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis; Art. 136ter, §§ 1, 3 en 4 Wetboek van Strafvordering.)
15 december 2010 P.2010.1899.F nr. 746
Strafzaken – Beslissingen vatbaar voor cassatieberoep – Strafvordering – Gemis aan
– 100 –
belang of bestaansreden – Bijzondere opsporingsmethoden – Controle – Kamer van inbeschuldigingstelling – Arrest – Verzet en cassatieberoep door beklaagde – Arrest van het Hof – Laattijdig cassatieberoep – Arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling – Verzet niet ontvankelijk – Cassatieberoep – Ontvankelijkheid.
Niet ontvankelijk bij gebrek aan belang is het cassatieberoep van de beklaagde tegen de beslissing van de kamer van inbeschuldigingstelling die het verzet tegen het arrest dat de regelmatigheid van de bijzondere opsporingsmethoden heeft onderzocht, niet ontvankelijk verklaart wanneer een cassatieberoep tegen voornoemd arrest reeds niet ontvankelijk werd verklaard wegens laattijdigheid. (Art. 235ter Wetboek van Strafvordering.)
7 september 2010 P.2010.0873.N nr. 500
Strafzaken – Beslissingen vatbaar voor cassatieberoep – Burgerlijke rechtsvordering – Beklaagde – Veroordeling van de beklaagde tot betaling van de rechtsplegingsvergoeding
– Beslissing die de vrijwillig tussengekomen partij niet veroordeelt tot betaling van de rechtsplegingsvergoeding – Cassatieberoep van de beklaagde – Belang.
Aangezien de beklaagde en de vrijwillig tussengekomen partij geen geding zijn aangegaan waarover de bestreden beslissing uitspraak heeft gedaan en de appelrechters tegen eerstgenoemde geen veroordeling ten gunste van laatstgenoemde uitspreken, ontbeert de beklaagde belang om cassatieberoep in te stellen tegen de beslissing die de vrijwillig tussengekomen partij niet tot betaling van de rechtsplegingsvergoeding aan de burgerlijke partijen veroordeelt
3 februari 2010 P.2009.1510.F nr. 81
Strafzaken – Beslissingen vatbaar voor cassatieberoep – Strafvordering – Algemeen – Hof van assisen – Beschikking van vrijspraak – Cassatieberoep van het openbaar ministerie – Ontvankelijkheid.
Tegen de verklaring van de jury kan geen rechtsmiddel worden ingesteld en het openbaar ministerie kan, wanneer de beschuldigde wordt vrijgesproken, de vernietiging van de beschikking van vrijspraak en van hetgeen daaraan is voorafgegaan slechts vorderen in het belang van de wet en zonder nadeel voor de vrijgesproken partij (Artikelen 350 en 409 Wetboek van Strafvordering.)
10 februari 2010 P.2009.1697.F nr. 94
Strafzaken – Termijnen van cassatieberoep en van betekening – Strafvordering – Eindbeslissing – Kamer van inbeschuldigingstelling – Bij verstek uitgesproken arrest van buitenvolgingstelling – Xxxxxxx om cassatieberoep in te stellen.
Vermits tegen een bij verstek gewezen arrest van buitenvervolgingstelling van de kamer van inbeschuldigingstelling geen verzet kan worden aangetekend, bedraagt de termijn om tegen dergelijke beslissing cassatieberoep in te stellen vijftien vrije dagen, te rekenen vanaf de datum van het arrest
19 mei 2010 P.2010.0313.F nr. 348
Strafzaken – Termijnen van cassatieberoep en van betekening – Strafvordering – Eindbeslissing – Gerechtelijke bescherming van de jeugd – Minderjarige delinquent – Jeugdrechtbank – Vonnis dat een beschermingsmaatregel beveelt – Hoger beroep – Rechter in hoger beroep – Arrest bij verstek gewezen ten aanzien van de moeder van de minderjarige en op tegenspraak voor het overige – Cassatieberoep van de minderjarige vóór het verstrijken van de verzettermijn van zijn moeder – Ontvankelijkheid.
Het feit dat een arrest door de jeugdkamer van het hof van beroep ten aanzien van de moeder van de minderjarige bij verstek is gewezen, heeft geen gevolgen voor de