Subsidiebepalingen Interreg VI A-programma Deutschland- Nederland – geldig vanaf 01-07-2023
Laatste wijziging: 16-06-2023
Betreft: Subsidiebepalingen Interreg VI Versie: 1.2, geldig vanaf 01-07-2023
Subsidiebepalingen Interreg VI A-programma Deutschland- Nederland – geldig vanaf 01-07-2023
Bestaand uit:
• Kaderrichtlijn Interreg Deutschland-Nederland
• Bijlage A: Algemene aanvullende bepalingen Interreg Deutschland-Nederland
1/33
• Bijlage B: Overheadkostencatalogus
Kaderrichtlijn met betrekking tot subsidies uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling binnen Interreg VI A Deutschland-
Nederland in de subsidieperiode 2021-2027
(Kaderrichtlijn Interreg Deutschland-Nederland – RRL Interreg DE-NL)
Inhoud
1. Doel, wettelijke grondslag en onderwerp van de subsidie
2. Subsidieontvangers
3. Subsidievoorwaarden
4. Soort en omvang, hoogte van de subsidie
5. Overige subsidiebepalingen
6. Procedures
7. Inkrachttreding, periode van geldigheid, uitzonderingen
1. Doel, wettelijke grondslag en onderwerp van de subsidie
1.1
In overeenstemming met Verordening (VO) (EU) 2021/1058, VO (EU) 2021/1059, VO (EU) 2021/1060, en de bepalingen in het samenwerkingsprogramma worden grensoverschrijdende projecten gesubsidieerd binnen de volgende beleidsdoelstellingen (BD) en de Interreg-specifieke doelstelling (ISO)(met bijbehorende programma-specifieke prioriteiten) en de daaronder vallende specifieke doelstellingen (SD)
BD1 (Prioriteit 1): Een concurrerender en slimmer Europa door de bevordering van innovatieve en slimme economische transformatie en regionale ICT-connectiviteit
SD 1: het ontwikkelen en versterken van de onderzoeks- en innovatiecapaciteit en het invoeren van geavanceerde technologieën
SD 3: het versterken van duurzame groei en het concurrentievermogen van kmo’s en het creëren van banen in kmo’s, onder meer door productieve investeringen
BD 2 (Prioriteit 2): Een groenere, koolstofarme transitie naar een koolstofneutrale economie en een veerkrachtig Europa door de bevordering van een schone en rechtvaardige energietransitie, groene en blauwe investeringen, de circulaire economie, klimaatmitigatie en -adaptatie, risicopreventie en - beheer, en duurzame stedelijke mobiliteit
SD 4: het bevorderen van klimaatadaptatie en rampenrisicopreventie en -weerbaarheid, rekening houdend met op ecosystemen gebaseerde benaderingen
SD 6: het bevorderen van de overgang naar een circulaire economie met efficiënt gebruik van hulpbronnen
BD4 (Prioriteit 3): Een socialer en inclusiever Europa door uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten
SD 1: het verbeteren van de effectiviteit en de inclusiviteit van de arbeidsmarkten en de toegang tot hoogwaardige werkgelegenheid door het ontwikkelen van sociale infrastructuur en het bevorderen van de sociale economie
SD 2: het verbeteren van gelijke toegang tot inclusieve en hoogwaardige diensten op het gebied van onderwijs, opleiding en een leven lang leren door het ontwikkelen van toegankelijke infrastructuur, onder meer door het vergroten van de veerkracht van onderwijs en opleiding op afstand en online
SD 4: Het garanderen van gelijke toegang tot gezondheidszorg en het veerkrachtiger maken van gezondheidszorgstelsels, met inbegrip van eerstelijnszorg, en het bevorderen van de overgang van institutionele zorg naar gezins- en gemeenschapsgebonden zorg
ISO 1 (Prioriteit 4): Een beter op samenwerking gebaseerd bestuur
SD 2: Verbeteren van de efficiëntie van het openbaar bestuur door het bevorderen van juridische en administratieve samenwerking en samenwerking tussen burgers, actoren uit het maatschappelijke middenveld en instellingen, met name met het oog op oplossingen voor juridische en andere obstakels in grensregio’s
SD 3: opbouwen van wederzijds vertrouwen, met name door het aanmoedigen van people-to- people-acties
1.2
Er bestaat geen wettelijke aanspraak op subsidie. De beslissing wordt discretionair genomen volgens de richtlijnen van het Interreg VI A-programma Deutschland-Nederland en binnen het kader van de beschikbare begrotingsmiddelen.
2. Subsidieontvangers
2.1
Er wordt subsidie verleend aan:
(a) publiek- of privaatrechtelijke instanties, entiteiten met of zonder rechtspersoonlijkheid of een natuurlijke persoon die belast is met het opzetten of met het opzetten en uitvoeren van een project;
(b) in de context van publiek-private partnerschappen, de publiekrechtelijke instantie die het project leidt of de particuliere partner die is geselecteerd om die uit te voeren.
Tot de doelgroep behoren met name het midden- en kleinbedrijf (mkb), organisaties die verantwoordelijk zijn voor netwerkvorming in de regionale economie, technologie- en innovatiecentra en ook kennisinstellingen.
Daar waar een onderneming (lead-)partner is, betreft dit ook de aan deze onderneming verbonden ondernemingen, zoals gehanteerd in artikel 2 uit de de-minimis-verordening (VO(EU) 1407/2013).
2.2
Op de markt actieve ondernemingen worden uitsluitend gesubsidieerd wanneer zij in het kader van
- samenwerkingsverbanden met andere ondernemingen of
- samenwerkingsverbanden met universiteiten / hogescholen / onderzoeksinstellingen / transferinstanties en andere onderwijsinstellingen,
gezamenlijk en conform de doelstellingen van het samenwerkingsprogramma een project uitvoeren.
Ondernemingen, die volgens de definitie van de EU niet als kleine of middelgrote ondernemingen gelden, worden alleen na bijzondere afweging in geval van uitzondering gesubsidieerd, wanneer hun participatie in een project onontbeerlijk is voor het bereiken van de doelstelling van het project en/of wanneer daaruit bijzondere synergie-effecten voor mkb-bedrijven kunnen voortvloeien.1
2.3
In weerwil van artikel 3.1 kan een ‘Europese groepering voor territoriale samenwerking’ (EGTS) of een andere, vergelijkbare grensoverschrijdende rechtspersoon die naar Nederlands of Duits recht is opgericht, als enige subsidieontvanger een subsidie aanvragen; mits zij gezamenlijk is opgericht door publieke autoriteiten en instanties uit Nederland en Duitsland.
1 VO (EU) 651/2014, bijlage I
3. Subsidievoorwaarden
3.1
Er worden uitsluitend samenwerkingsprojecten gesubsidieerd met minstens een projectpartner uit Nederland en een projectpartner uit Duitsland. Hiervan uitgezonderd zijn subsidieontvangers volgens artikel 2.3.
Het grensoverschrijdende karakter moet blijken uit samenwerking tussen de projectpartners aan weerszijden van de grens op de volgende wijzen: gezamenlijke ontwikkeling, gezamenlijke uitvoering, gezamenlijke inzet van personeel en gezamenlijke financiering van het project.
3.2
De projectpartners benoemen uit hun midden een leadpartner, die de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het gehele project draagt (zie ook artikel 3.12).
3.3
Het consortium van projectpartners bestaat uit maximaal 10 projectpartners.
3.4
De projectlooptijd bedraagt maximaal 48 maanden inclusief indiening van de laatste declaratie.
3.5
Projecten moeten het programmagebied en diens bevolking ten goede komen.
3.6
De continuïteit van de projectactiviteiten dient overtuigend in de projectaanvraag te worden gemotiveerd.
3.7
In het kader van het subsidieprogramma kan een subsidie, die als staatssteun in de zin van artikel 107 lid 1 VwEU gekwalificeerd moet worden, worden verleend, indien de subsidie
A. aan de voorwaarden van de actuele algemene groepsvrijstellingsverordening of
B. aan de voorwaarden van actuele de minimis verordening of
C. aan de voorwaarden van een genotificeerde richtlijn voldoet.
Individuele steun aan ondernemingen ten aanzien waarvan er een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerder besluit van de Commissie waarbij de steun onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt is verklaard, is uitgesloten.2
3.8
Met de uitvoering van het project mag pas worden begonnen nadat een toetsbare aanvraag, met indieningsdatum, is ingediend bij het programma (voor de verdere procedure wordt verwezen naar hoofdstuk 6).
Alleen kosten die ontstaan na projectbegin komen voor vergoeding in aanmerking. Dit geldt niet voor kosten die in het kader van plannings- en voorbereidingsactiviteiten worden gemaakt (zie artikel 4.3). Als begin van het project wordt in beginsel het afsluiten van een leverings- of dienstverleningscontract, dat met de uitvoering van het project in verbinding staat, gezien.
Aankoop en bouwrijp maken van grond (bijv. afbraak van gebouwen, egaliseren) gelden niet als begin van het project, tenzij deze kosten expliciet in de geplande subsidie worden opgenomen (zie artikel 4.9).
Arbeidsovereenkomsten van de subsidieontvanger en zijn werknemers vóór indiening van de aanvraag gelden niet als begin van het project. Slechts personeelskosten die in directe relatie staan tot het project en die vanaf begin van het project ontstaan, komen echter voor vergoeding in aanmerking. Dit laatste geldt niet voor personeelskosten, die in het kader van plannings- en voorbereidingsactiviteiten worden gemaakt (zie artikel 4.3).
2 VO (EU) 651/2014, art. 1, lid 4(a)
3.9
De totale financiering van het project moet op het moment van goedkeuring door de stuurgroep, resp. door het Comité van Toezicht, gewaarborgd zijn. De maximale hoogte van de EFRO-subsidie per project bedraagt 5.000.000 euro.
3.10
De totale kosten van het project moeten bij de aanvraag per begrotingsjaar worden gespecificeerd. De overeenkomstige jaartranches worden in de subsidiebeschikking vastgelegd en dienen in beginsel binnen het betreffende begrotingsjaar te worden opgevraagd.
Bij het vastleggen van de jaartranches wordt de geactualiseerde planning van de subsidieontvanger op het moment van de afgifte van de subsidiebeschikking in aanmerking genomen. De totale financiering moet daarbij gewaarborgd blijven.
3.11
Wanneer in de subsidiebeschikking is voorzien dat de subsidieontvanger de subsidie voor het bereiken van het subsidiedoel mag doorgeven aan derden, dient in de subsidiebeschikking te worden opgenomen onder welke voorwaarden de subsidieontvanger de bedragen mag doorgeven en hoe de doelmatige besteding ten opzichte van hem moet worden aangetoond. Daarbij moet worden gewaarborgd dat de voorwaarden uit de subsidiebeschikking (inclusief aanvullende bepalingen), voor zover van toepassing, ook aan de betreffende derde partij worden opgelegd.
3.12
Tussen de subsidieontvangers dient een samenwerkingsovereenkomst op te worden gesteld waarin bepalingen zijn opgenomen die een goed financieel beheer garanderen van de toegewezen middelen.3 De overeenkomst dient uiterlijk voor de eerste declaratie voor te liggen.
Aansprakelijkheid inzake verbonden ondernemingen, zoals genoemd in artikel 2.1, wordt ondervangen middels de samenwerkingsovereenkomst.
Dit geldt niet voor projecten, die conform artikel 2.3 worden aangevraagd.
3 VO (EU) 2021/1059, art. 26
4. Soort en omvang, hoogte van de subsidie
4.1
De financiële ondersteuning vindt plaats als projectfinanciering in de vorm van een gedeeltelijke financiering door een subsidie, die beperkt is tot een maximale hoogte.
4.2
Berekeningsgrondslag voor de subsidie zijn de noodzakelijke en redelijke subsidiabele kosten, die binnen een project ontstaan.
4.3
Kosten voor plannings- en voorbereidingsactiviteiten en bij bouwmaatregelen ook voor bodemonderzoek, die voor de startdatum van het project zijn ontstaan, kunnen volgens deze Kaderrichtlijn subsidiabel zijn, wanneer deze activiteiten niet het uitsluitende doel van de subsidie zijn, de voorwaarden uit de ANBest Interreg DE-NL (bijlage A) in acht worden genomen en de kosten in directe relatie staan tot een subsidiabel project. Alleen kosten die zijn ontstaan na 01-01-2021 en niet langer dan één jaar voor de startdatum van het project zijn gemaakt, kunnen voor vergoeding in aanmerking komen. Planning en voorbereiding gelden niet als voortijdig begin van het project. Bij de besluitvorming van de aanvraag wordt bepaald of de kosten als voorbereidingskosten voor vergoeding in aanmerking komen.
Voor de planning en voorbereiding van een project mag 7.5% van het goedgekeurde projectbudget worden ingezet met een maximum van 35.000 euro aan subsidiabele kosten. De kosten voor planning en voorbereiding dienen in het aanvraagformulier te worden verklaard.
4.4
Personeelskosten omvatten loon- en salariskosten en overheadkosten zoals gespecificeerd in de overheadkostencatalogus (zie bijlage B), die voor het in het kader van het project werkzame personeel ontstaan.
4.4.1
Salarisbetalingen dienen te zijn vastgelegd in een arbeidsovereenkomst of -contract, een arbeidsdocument, of bij wet.
Betalingen aan natuurlijke personen die voor de projectpartner werken, en betalingen aan rechtspersonen voor personen die voor de projectpartner werken, waarbij het werk wordt uitgevoerd op een andersoortige basis dan een arbeidsovereenkomst of –contract, kunnen worden gelijkgesteld aan salarisbetalingen en deze andersoortige contracten kunnen als arbeidsdocument worden beschouwd.4 Betalingen aan rechtspersonen in het kader van personeelskosten worden als personeelskosten gesubsidieerd volgens de vaste tarieven krachtens artikel 4.4.2.
4.4.2
De berekening en de vergoeding van alle loon- en salariskosten vindt plaats volgens een standaard uurtarief op basis van de vooraf voor de betreffende medewerker vastgelegde functiegroep. Bij de indeling van een werknemer in een van de functiegroepen geldt dat de functiegroep overeenkomt met de functies en taken van de betreffende werknemer binnen het project. De indeling vindt plaats op basis van een functiebeschrijving voor de betreffende functie binnen het project in de projectaanvraag. Daarbij gelden de volgende functiegroepen:
4 VO (EU) 2021/1059, art. 39, lid 2
Functie- groep | Definitie | Tarief per uur | Tarief per maand |
1 | Projectmedewerkers met uitdrukkelijke leidinggevende taken en medewerkers die leidinggeven aan complexe eenheden en over uitgebreide commerciële of technische vakkennis beschikken. Deze vakkennis is in principe door een opleiding in het hoger onderwijs verkregen. | 78 euro | 11.180 euro |
2 | Projectmedewerkers, die ten opzichte van andere projectmedewerkers leidinggevende of delegerende taken vervullen die specialistische vakkennis vereisen welke in principe door een opleiding in het hoger onderwijs is verkregen, en/of die in kleinere uurvolumes taken vervullen die uitzonderlijk specifieke vakkennis vereisen | 58,50 euro | 8.385 euro |
3 | Projectmedewerkers met uitgebreide tot complexe taken, waarvan de uitoefening in de regel vraagt om een afgesloten beroepsopleiding, meerjarige beroepservaring en specialistische vakkennis. De projectwerkzaamheden worden vooral zelfstandig uitgevoerd. Tot deze categorie behoren ook projectmedewerkers die in kleinere eenheden ten opzichte van andere medewerkers leidinggevende of delegerende taken vervullen. | 41,50 euro | 5.948,50 euro |
4 | Projectmedewerkers met taken, waarvan de uitoefening vraagt om een afgesloten beroepsopleiding, eventueel verbonden met beroepservaring. Onder deze groep valt ook wetenschappelijk projectpersoneel (met afgesloten opleiding in het hoger onderwijs) zonder langjarige ervaring en zonder leidinggevende taken. | 32 euro | 4.586,50 euro |
5 | Projectmedewerkers met grotendeels eenvoudige projecttaken, waarvan de uitoefening niet vraagt om een afgesloten beroepsopleiding, maar waarvoor wel branche- specifieke kennis en vaardigheden nodig zijn. De benodigde kennis en vaardigheden worden normaal gesproken binnen twee jaar opgedaan. | 17,50 euro | 2.508,50 euro |
4.4.3
Per begrotingsjaar kunnen per voltijd medewerker (=1 fte) maximaal 1720 uren worden afgerekend. Bij een deeltijdbetrekking wordt het aantal maximaal af te rekenen uren naar rato verlaagd.
De subsidieontvanger dient te verklaren dat per medewerker niet meer dan het maximaal toegestane aantal uren binnen het project wordt afgerekend.
4.4.4
Wanneer een medewerker in voltijd werkzaam is bij de subsidieontvanger en uitsluitend voor één project werkt, kunnen loon- en salariskosten worden afgerekend met behulp van de standaardtarieven per maand volgens artikel 4.4.2.
Wanneer een medewerker in deeltijd werkzaam is bij de subsidieontvanger en uitsluitend voor één project werkt, kunnen loon- en salariskosten naar rato worden afgerekend met behulp van de standaardtarieven per maand volgens artikel 4.4.2.
In overeenstemming met artikel A.6.3.1.1 van de ANBest Interreg DE-NL (bijlage A) vervalt in deze beide gevallen de documentatie van gewerkte uren.
4.5
Voor projecten in het kader van de prioriteiten 1 en 2 wordt gebruik gemaakt van de volgende vereenvoudigde kostenoptie:
Naast de directe personeelskosten voor het project wordt een forfaitair percentage van 40% van de directe personeelskosten aan de subsidieontvanger betaald ter compensatie van alle overige kosten. Deze overige kosten omvatten alle kosten die boven de personeelskosten uitgaan, met inbegrip van de in artikel 4.6 beschreven "overheadkosten" en de in artikel 4.7 beschreven kosten.
Dit forfaitaire bedrag wordt, zonder dat nader bewijs vereist is, bij de afrekening van de personeelskosten uitbetaald.
Op verzoek van de leadpartner kan deze regel door de stuurgroep buiten toepassing worden verklaard indien op basis van een onderbouwd kostenplan wordt aangetoond dat de verwachte totale overige kosten meer bedragen dan 60% van de geraamde directe personeelskosten. De vereffening vindt dan plaats op basis van een declaratie over de overige kosten. Bewijsstukken zijn dan vereist.
4.6
(Artikel 4.6 is niet van toepassing indien gebruik wordt gemaakt van de vereenvoudigde kostenoptie uit artikel 4.5.)
De berekening en de vergoeding van overheadkosten vindt, wanneer bij de subsidieontvanger daadwerkelijk sprake is van overheadkosten, uitsluitend plaats op basis van een vast forfaitair bedrag (flatrate). Met deze flatrate worden alle kosten afgedekt die zijn opgenomen in de overheadkostencatalogus (zie bijlage B).
Het forfaitair bedrag (flatrate) voor projecten in prioriteit 1 en prioriteit 2 bedraagt 25% van de subsidiabele personeelskosten.5 Het forfaitair bedrag (flatrate) voor projecten in prioriteit 3 en prioriteit 4, alsmede voor de technische bijstand, bedraagt 15% van de subsidiabele personeelskosten.
4.7
(Artikel 4.7 is niet van toepassing indien gebruik wordt gemaakt van de vereenvoudigde kostenoptie uit artikel 4.5.)
Overige kosten omvatten alle projectgerelateerde kantoor- en administratieve kosten, reis- en verblijfskosten, kosten voor externe expertise en diensten, kosten voor uitrusting en investeringen, voor zover deze niet zijn afgedekt door de flatrate voor overheadkosten conform artikel 4.6.
4.7.1
Voor reizen moet gebruik worden gemaakt van het openbaar vervoer. Een kilometervergoeding van 0,30 euro /km wordt alleen verleend indien het gebruik van openbaar vervoer niet mogelijk of niet redelijk is of indien het gebruik van een motorrijtuig om andere gegronde redenen noodzakelijk is.
5 VO (EU) 2021/1060, art. 54(c) en art. 53, lid 3(a) en VO (EU) 2021/695, art. 35(1)
4.7.2
De kosten voor overnachtingen dienen binnen het ter plaatse gebruikelijke redelijke kader te liggen.
4.7.3
Kosten voor eten en drinken worden in redelijke mate in aanmerking genomen. Als maximale hoogte voor dergelijke kosten geldt een tarief van 35 euro per dag. Forfaitaire dagvergoedingen zijn niet subsidiabel.
4.7.4
Representatie- en cateringkosten worden in redelijke mate in aanmerking genomen. Als maximale hoogte voor een maaltijd inclusief dranken geldt 30 euro per persoon.
4.7.5
Voor vrijwilligerswerk kan een fictief standaarduurtarief in hoogte van 15 euro als subsidiabel gelden, onder de voorwaarde dat het subsidiebedrag niet hoger is dan de som van de daadwerkelijke subsidiabele kosten van het project.
Niet als vrijwilligerswerk gelden in dit verband de taken die in het kader van een dienstverband of in het kader van een bestuursfunctie bij de subsidieontvanger worden uitgevoerd.
4.7.6
Projectgerelateerde afschrijvingskosten voor investeringsgoederen, die ontstaan binnen de periode waarin het betreffende investeringsgoed in het kader van de projectuitvoering wordt gebruikt, kunnen als subsidiabel worden gezien wanneer voor de aanschaf van het investeringsgoed geen overheidssubsidie is verleend en gewaarborgd is dat de kosten niet reeds via de overheadkosten zijn afgedekt.
Als subsidiabel kunnen eveneens de totale kosten van een investering – minus financieringsbijdragen van derden – worden gezien, wanneer de investering na ontvangst van de subsidiebeschikking wordt gedaan en het betreffende investeringsgoed uitsluitend en duurzaam voor het projectdoel wordt ingezet. De oormerkingstermijn dient conform ANBest Interreg DE-NL, artikel A.4.1 te worden vastgelegd in de subsidiebeschikking.
4.7.7
Interne diensten waarvoor geen door facturen of documenten met gelijkwaardige bewijskracht gestaafde contante betalingen zijn verricht, kunnen in geval van uitzondering in het kader van doelmatigheid en spaarzaamheid subsidiabel zijn. Voorwaarde hierbij is dat de aan de betreffende dienst toegekende waarde niet hoger is dan de kosten die gewoonlijk op de desbetreffende markt worden aanvaard, dat de dienst niet reeds via de overheadkosten of via projectgerelateerde afschrijvingskosten is afgedekt. De subsidie mag de som van de daadwerkelijke kosten van de betreffende subsidieontvanger binnen het project niet overschrijden.
4.8
Prijzen en onderscheidingen die voor activiteiten binnen het project aan een van de subsidieontvangers in de vorm van een geldbedrag worden toegekend, blijven bij de berekening van de totale subsidiabele kosten buiten beschouwing.
4.9
Niet gesubsidieerd worden in het bijzonder:6
- kosten voor financiering (bijv. rente);
- disconto’s en kortingen, ook wanneer hiervan geen gebruik wordt gemaakt;
- boetes, financiële sancties, gerechtskosten en kosten van geschillen;
- kosten van geschenken;
- kosten in verband met schommelingen van wisselkoersen;
- verrekenbare (resp. in Nederland ook: compensabele) omzetbelasting;
- voorbereidingskosten die niet voor vergoeding in aanmerking komen krachtens artikel 4.3;
- een kostenpost “onvoorzien”.
De aankoop van grond is in beginsel van subsidiëring uitgesloten. In geval van uitzondering kan de aankoop van niet-bebouwde en bebouwde grond voor een bedrag van maximaal 10% van de totale subsidiabele kosten als subsidiabel worden gezien. Voor verwaarloosde gebieden en voormalige industriezones met gebouwen wordt die grens opgetrokken tot 15% van de totale subsidiabele kosten. Deze limieten zijn niet van toepassing op concrete acties ten behoeve van milieubehoud.7
6 VO (EU) 2021/1059, art. 38, lid 3
7 VO (EU) 2021/1060, art. 64, lid 1(b)
5. Overige subsidiebepalingen
5.1
De ANBest Interreg DE-NL (bijlage A) zijn – in beginsel – integraal bestandsdeel van de subsidiebeschikking.
5.2
Een elektronisch urenregistratiesysteem kan in de subsidiebeschikking worden toegelaten voor de onderbouwing van de gewerkte uren, wanneer de subsidieontvanger verklaart dat het systeem voldoet aan aanvaarde beveiligingsstandaards die waarborgen dat de bewaarde documenten aan de nationale wettelijke eisen voldoen en dat er voor auditdoeleinden op kan worden vertrouwd. Een eenduidige toerekening van de geregistreerde uren aan het gesubsidieerde project dient mogelijk te zijn.
5.3
Persoonsgegevens die door het programma worden gebruikt, worden verwerkt conform de AVG8, op grond van:
- Art. 6 lid 1(c) AVG: de verwerking is noodzakelijk om te voldoen aan een wettelijke verplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust;
- Art. 6 lid 1(e) AVG: de verwerking is noodzakelijk voor de vervulling van een taak van algemeen belang of van een taak in het kader van de uitoefening van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is opgedragen.
6. Procedures
6.1
De projectaanvraag dient te worden ingediend via het monitoringsysteem van het programma. De bevoegde stuurgroep, resp. het Comité van Toezicht, neemt een beslissing over de toekenning van subsidie na toetsing door de Interreg-partners. De beschikkende instantie kent de subsidiemiddelen toe door middel van een subsidiebeschikking in overeenstemming met deze Kaderrichtlijn.
8 VO (EU) 2016/679
6.2
Alle projecten dienen in de vastgestelde projectlooptijd, echter uiterlijk op 30-09-2029 te zijn gerealiseerd en de laatste declaratie te hebben ingediend bij het programma. Dit geldt niet voor projecten binnen de ‘technische bijstand’.
6.3
De subsidie wordt niet uitbetaald voordat de subsidiabele kosten door de subsidieontvanger zijn betaald en getalsmatig zijn onderbouwd (vergoedingsprincipe). De First Level Control-instantie (FLC) voert beheersverificaties9 door.
6.4
De toetsing van declaraties (zie ANBest Interreg DE-NL, artikel A.7.1) vindt plaats door de FLC op basis van de door het Comité van Toezicht vastgestelde toetsingsstrategie.
6.5
De declaraties binnen een jaar en de halfjaarlijkse voortgangsrapporten vormen samen het tussentijdse bestedingsbewijs.
6.6
Het bevoegde regionale programmamanagement of de FLC dient onmiddellijk na indiening van een declaratie, een voortgangsrapport of het bestedingsbewijs te controleren of deze voldoet aan de voorwaarden die zijn gesteld in de subsidiebeschikking (inclusief de aanvullende bepalingen) en
6.6.1
bij de controle van een declaratie, of de subsidie voor het vastgestelde doel is ingezet,
6.6.2
bij de controle van een voortgangsrapport, of het subsidiedoel naar verwachting wordt bereikt,
9 VO (EU) 2021/1060, art. 74
6.6.3
bij de controle van een bestedingsbewijs, of het subsidiedoel is bereikt.
De omvang en de resultaten van de controle dienen schriftelijk te worden geregistreerd, aan de Interreg-partners te worden gecommuniceerd, en te worden opgenomen in het betreffende dossier.
6.7
Van terugvordering wordt afgezien wanneer het terug te vorderen bedrag aan EFRO-middelen (zonder rente) voor het gehele project niet hoger is dan 250 euro per begrotingsjaar.
6.8
Informatie over een project, die wordt vergaard door het regionale programmamanagement of door de FLC en relevant is voor de subsidiebeschikking, dient onmiddellijk te worden doorgegeven aan de beschikkende instantie.
7. Inkrachttreding, periode van geldigheid, uitzonderingen
7.1
Deze Kaderrichtlijn is geldig van 01-01-2021 tot en met 31-12-2030.
7.2
Het Comité van Toezicht kan in gegronde uitzonderingsgevallen afwijkingen van deze Subsidiebepalingen toelaten, wanneer deze steeds binnen de geldende nationale en Europese wetgeving blijven.
Bijlage A
Bij de kaderrichtlijn Interreg DE-NL
Algemene aanvullende bepalingen bij subsidies ter ondersteuning van projecten in het kader van het Interreg VI A-programma Deutschland-Nederland (ANBest Interreg DE-NL)
De ANBest Interreg DE-NL omvatten aanvullende bepalingen (bijv. voorwaarden en voorbehouden) en toelichtingen.
Inhoud
A.1 Opvraging en besteding van de subsidie
A.2 Achteraf plaatsvindende reductie van kosten of wijziging van de financiering
A.3 Aanbestedingen
A.4 Ter verwezenlijking van het subsidiedoel verworven zaken
A.5 Informatieverplichtingen van de subsidieontvanger
A.6 Declaraties, voortgangsrapporten en bestedingsbewijs
A.7 Controle van de kosten
A.8 Informatie- en communicatiemaatregelen
A.9 Restitutie van de subsidie, rente
A.1 Opvraging en besteding van de subsidie
A.1.1
De subsidie mag uitsluitend worden besteed aan de realisering van het in de subsidiebeschikking bepaalde doel. De subsidie dient doelmatig en rechtmatig te worden besteed.
A.1.2
Het financierings- en het kostenplan zijn bindend. Wijzigingen hiervan moeten door de leadpartner met het programma worden overeengekomen.
A.1.3
Het opvragen van subsidiemiddelen vindt plaats in de vorm van een declaratie. De subsidie mag slechts worden opgevraagd wanneer uit voor voldaan getekende facturen, boekingsstukken of op basis van een vastgelegd forfait blijkt dat de declaratie uitsluitend subsidiabele kosten betreft.
A.1.4
De subsidie mag bij gedeeltelijke financiering telkens slechts in evenredigheid met eventuele subsidies van andere subsidieverstrekkers en de geplande eigen en andere middelen van de subsidieontvanger worden opgevraagd.
A.1.5
De subsidiebeschikking kan met vooruitwerkende kracht worden herroepen wanneer blijkt dat het subsidiedoel niet met de verstrekte subsidie kan worden bereikt.
A.1.6
Rechten uit hoofde van de subsidiebeschikking mogen noch worden overgedragen noch worden verpand.
A.1.7
Bij een project dat investeringen in infrastructuur of productieve investeringen omvat, dient de subsidieontvanger de subsidie terug te betalen wanneer binnen vijf jaar na de eindbetaling aan de subsidieontvanger of in voorkomend geval binnen een in de voorschriften betreffende staatssteun gestelde termijn het volgende van toepassing is:
- een verandering in de eigendom van een infrastructuurvoorziening waardoor een onderneming of een overheidsinstantie een onrechtmatig voordeel behaalt;
- een substantiële verandering in de aard, de doelstellingen of de uitvoeringsvoorwaarden waardoor de oorspronkelijke doelstellingen worden ondermijnd;
- beëindiging of overbrenging van een productieactiviteit naar een locatie buiten de NUTS-2- regio waar de activiteit steun ontving.
Een lidstaat kan de in de eerste alinea vastgestelde termijn verkorten tot drie jaar bij behoud van investeringen of door kleine en middelgrote ondernemingen gecreëerde banen10.
A.1.8
De subsidieontvanger dient – onafhankelijk van nationale voorschriften – voor alle financiële transacties in het kader van het project gebruik te maken van een gescheiden boekhoudsysteem of een adequate boekhoudkundige codering. Deze voorwaarde geldt niet voor de forfaitaire personeels- en overheadkosten.
A.2 Achteraf plaatsvindende reductie van kosten of wijziging van de financiering
A.2
Wanneer na de subsidietoekenning de in het financieringsplan geraamde totale kosten voor het subsidiedoel dalen, de dekkingsmiddelen stijgen of nieuwe dekkingsmiddelen worden toegevoegd, wordt de subsidie verlaagd in evenredigheid met eventuele subsidies van andere subsidieverstrekkers en de geplande eigen en andere middelen van de subsidieontvanger. Een stijging van de totale kosten van het project na de subsidietoekenning gaat ten laste van de subsidieontvanger.
10 VO (EU) 2021/1060, art. 65, lid 1
A.3 Aanbestedingen
(Daar waar gebruik gemaakt wordt van de vereenvoudigde kostenoptie uit artikel 4.5 uit de Kaderrichtlijn wordt documentatie over aanbestedingen niet opgevraagd.)
A.3.1
Opdrachten voor het verrichten van leveringen of diensten en bouwopdrachten verleend door subsidieontvangers mogen uitsluitend aan vakkundige en adequate aanbieders worden gegund, op competitieve basis en onder economisch verantwoorde condities.
In het bijzonder gelden de volgende regelingen:
- Bedraagt het geschatte ordervolume voor één order meer dan 25.000 euro (excl. omzetbelasting), dienen ten minste drie offertes te worden aangevraagd.
Daarnaast moet bij grensoverschrijdende Duits-Nederlandse samenwerking de binnenmarktrelevantie in acht worden genomen. Voor opdrachten boven 25.000 euro (excl. omzetbelasting) en onder de 50.000 euro (excl. omzetbelasting) in het kader van Interreg- projecten geldt hierbij dat tenminste één leverancier uit het buurland moet worden uitgenodigd een offerte in te dienen.
- Indien meer dan 50 % van de subsidiabele kosten van het project met openbare middelen gefinancierd wordt en
- het geschatte ordervolume voor één order meer dan 50.000 euro (excl. omzetbelasting) bedraagt, dient een openbare aanbesteding plaats te vinden. Voor opdrachten boven 50.000 euro (excl. omzetbelasting) en onder de EU-
drempelwaarde geldt dat o.b.v. de binnenmarktrelevantie in het kader van Interreg- projecten bij een openbare aanbesteding deze ook in het buurland moet worden gepubliceerd.
- het geschatte ordervolume voor één order meer dan de geldige EU-drempelwaarde (excl. omzetbelasting) bedraagt, dient het aanbestedingsrecht van de Europese Unie in acht te worden genomen.
A.3.2
In het geval de subsidieontvanger strengere aanbestedingsvoorschriften heeft gehanteerd dan het van toepassing zijnde artikel A.3.1, komen de kosten voor de uitvoering van deze aanbestedingen niet voor vergoeding in aanmerking.
A.3.3
De aanbesteding dient vanaf het begin doorlopend te worden gedocumenteerd, zodat de verschillende stappen van de procedure en de motivering van de afzonderlijke beslissingen worden vastgelegd en beargumenteerd. De bewijsstukken dienen in overeenstemming met artikel A.6.4 te worden bewaard. In beginsel dienen de in het EU-recht opgenomen vereisten en richtlijnen aangaande aanbestedingen in acht te worden genomen (bijv. transparantievereiste, discriminatieverbod, concurrentie etc.).
A.3.4
Bij in-house aanbesteding dient de opdrachtnemer te worden verplicht tot toepassing van de aanbestedingsvoorschriften overeenkomstig artikel A.3.1 en A.3.2.
A.4 Ter verwezenlijking van het subsidiedoel verworven zaken
A.4.1
Afschrijvingen of kosten van huurkoop- of leasingovereenkomsten van investeringsgoederen worden slechts gesubsidieerd naar rato van de periode waarin de investeringsgoederen in het kader van de projectuitvoering worden gebruikt. Afhankelijk van de aard van het investeringsgoed kan worden uitgegaan van de volgende gebruikstermijnen:
- 25 jaar voor gemetselde gebouwen
- 10 jaar voor overig onroerend goed
- 5 jaar voor roerende goederen
- 3 jaar voor pc’s, laptops en bijbehorende apparatuur (printer, scanner, monitor, etc.)
In geval van uitzondering kunnen investeringsgoederen volledig gesubsidieerd worden, wanneer gegarandeerd is dat deze duurzaam conform de intentie en de doelstellingen van het project gebruikt worden (oormerking). Daarbij gelden de bovenstaande termijnen als oormerkingstermijnen vanaf het moment van aanschaf/vervaardiging.
A.4.2
Zaken die ter verwezenlijking van het subsidiedoel worden verworven of geproduceerd, dienen voor het subsidiedoel te worden gebruikt en zorgvuldig te worden behandeld. De subsidieontvanger mag voor afloop van de in de subsidiebeschikking vastgelegde termijn niet vrij over de zaken beschikken.
Voor verworven of geproduceerde zaken met een omvang tot 25.000 euro hoeft geen oormerkingstermijn in de subsidiebeschikking vastgelegd te worden.
A.5 Informatieverplichtingen van de subsidieontvanger
De subsidieontvanger is verplicht het verantwoordelijke regionale programmamanagement onverwijld in kennis te stellen wanneer:
A.5.1
hij na de subsidietoekenning voor hetzelfde doel bij andere publieke instanties meer subsidies heeft aangevraagd of van deze heeft ontvangen, of wanneer hij — eventueel andere — middelen van derden ontvangt;
A.5.2
het subsidiedoel of andere voor de toekenning van de subsidie doorslaggevende omstandigheden veranderen of wegvallen;
A.5.3
blijkt dat het subsidiedoel niet of met de toegekende subsidie niet kan worden bereikt;
A.5.4
investeringsgoederen binnen de oormerkingstermijn niet meer conform de doelstellingen van de subsidie worden ingezet of niet meer worden benodigd.
A.5.5.
De subsidieontvanger is verplicht alle projectgerelateerde gegevens te leveren die vereist zijn om de resultaten en effecten van het programma in kaart te brengen.
A.6 Declaraties, voortgangsrapporten en bestedingsbewijs
A.6.1
De leadpartner dient bij het programma met behulp van het monitoringsysteem van het programma in:
A.6.1.1
tijdens de projectlooptijd volgens het in de subsidiebeschikking vastgelegde declaratieritme minimaal twee keer per jaar en maximaal zes keer per jaar een aanvraag tot vergoeding van subsidiabele kosten (in uitzonderlijke gevallen kan het Comité van Toezicht een afwijking van deze regel toestaan);
A.6.1.2
tijdens elk jaar van de projectlooptijd elke zes maanden (te tellen vanaf de startdatum van het project) een voortgangsrapport over de stand van zaken van het project (halfjaarlijkse rapportage). In het voortgangsrapport dienen de tussentijds behaalde resultaten te worden beschreven. Deze beschrijving dient gedetailleerd te zijn en te verwijzen naar het subsidiedoel en de aan het bereiken daarvan ten grondslag liggende planning. Bovendien omvat het voortgangsrapport een cijfermatig bewijs dat bestaat uit een samenvattend overzicht van de met het subsidiedoel samenhangende inkomsten (met name subsidies, betalingen door derden, bijdragen, schenkingen en eigen middelen) en kosten volgens de structuur van het kosten- en financieringsplan;
A.6.1.3
binnen drie maanden na afloop van de projectlooptijd, doch uiterlijk op 30-09-2029, een bestedingsbewijs. Het bestedingsbewijs bestaat uit een inhoudelijk eindrapport en een afsluitende cijfermatige onderbouwing. Het eindrapport, dat in Nederlandse en Duitse taal moet worden voorgelegd, is een voortzetting van de voortgangsrapporten en beschrijft de resultaten bij afsluiting van het project. Het definitieve cijfermatige bewijs vat de eerdere declaraties samen, met inbegrip van de forfaitaire kosten en het vrijwilligerswerk.
A.6.2
De declaratie omvat het (elektronische) declaratieformulier en een cijfermatig bewijs van de kosten.
A.6.3
De leadpartner legt bij de declaratie een d.m.v. het monitoringsysteem van het programma gegenereerde lijst van bewijsstukken voor. In deze lijst dienen de kosten volgens categorie en in chronologische volgorde opgesomd te worden. Uit deze lijst moeten dag/ontvanger/betaler en de grondslag en individueel bedrag van elke betaling blijken. In het kader van de declaratie dienen de bewijsstukken voorgelegd te worden. Het voorleggen van elektronische bewijsstukken is mogelijk. Samen met de declaratie dienen een in chronologische volgorde opgesteld overzicht van de gegunde opdrachten (overzicht van aanbestedingen) en de documentatie van de aanbestedingsprocedures te worden voorgelegd. Daar waar gebruik gemaakt wordt van de vereenvoudigde kostenoptie uit artikel
Er moet worden verklaard dat de in de bewijsstukken opgenomen gegevens juist zijn, dat de uitgaven noodzakelijk waren en dat doelmatig en spaarzaam te werk is gegaan.
Alle bewijsstukken dienen in overeenstemming met artikel A.6.4 te worden bewaard en moeten voorzien zijn van de in het betalingsverkeer gebruikelijke gegevens en bijlagen; de bewijsstukken van de kosten moeten in ieder geval voorzien zijn van de begunstigde, grondslag en dag van de betaling, het bewijs van betaling en bij voorwerpen het gebruiksdoeleinde. Daarnaast moeten de bewijsstukken eenduidig aan het project gerelateerd kunnen worden, bijv. door middel van een projectkenmerk (bijv. projectnummer).
In het kader van de controle van een declaratie moeten digitale bewijsstukken of duplicaten van de originele bewijsstukken via het monitoringsysteem van het programma worden voorgelegd of zijn originele bewijsstukken te tonen. In de regel dienen de bewijsstukken digitaal ter beschikking te worden gesteld.
A.6.3.1
In het cijfermatig bewijs voor de subsidiabele forfaitaire personeelsuitgaven en het vrijwilligerswerk beperkt het vereiste bewijs zich tot de gewerkte uren.
A.6.3.1.1
De onderbouwing van projectgerelateerde personeelskosten wordt uitsluitend geleverd door geschikte urenformulieren. Daarin dienen naast de binnen Interreg Deutschland-Nederland projectgerelateerde arbeidsuren ook de overige arbeidsuren op dag-basis te worden gedocumenteerd.
Voor medewerkers die bij de subsidieontvanger uitsluitend in het project werkzaam zijn, hoeft geen bewijs van gewerkte uren te worden geleverd. In plaats daarvan verklaart de subsidieontvanger bij de declaratie schriftelijk dat de desbetreffende medewerker in de betreffende periode uitsluitend voor het project werkzaam was en door de subsidieontvanger dienovereenkomstig is beloond.
A.6.3.2
Voor subsidiabele forfaitaire overheadkosten hoeft geen cijfermatig bewijs te worden geleverd.
Op kosten die worden gedeclareerd middels de vereenvoudigde kostenoptie uit artikel 4.5 van de Kaderrichtlijn, wordt door het programma geen controle op deze uitgaven voor het project verricht.
A.6.4
De subsidieontvanger dient de bewijsstukken (inkomsten- en kostenbewijzen) en betalingsbewijzen (bijv. rekeningafschriften), de aanbestedingscontracten en -documentatie alsmede alle andere bewijsstukken betreffende de subsidiabele kosten gedurende vijf jaar na indiening van het bestedingsbewijs te bewaren, te rekenen vanaf 31 december van het jaar waarin de laatste betaling aan de subsidieontvanger wordt verricht.11
A.6.5
De laatste 5% van de subsidiemiddelen van een project worden pas na indiening en toetsing van het bestedingsbewijs uitbetaald, indien de toetsing geen aanleiding geeft tot wezenlijke aanmerkingen.
A.7 Controle van de kosten
A.7.1
Zowel de begrotingswetgeving van de programmapartners als de desbetreffende EU-verordeningen voorzien in financiële controles die projecten kunnen betreffen.
De First Level Control-instantie, de auditautoriteit, de beschikkende instantie, de certificeringsautoriteit, de managementautoriteit en de bevoegde controle-instanties van de EU, het Landesrechnungshof van Nordrhein-Westfalen, het Niedersächsische Landesrechnungshof , de Algemene Rekenkamer, de ter zake bevoegde accountantsdiensten in Nederland en Duitsland (‘Rechnungsprüfungsämter’ van de Duitse partners) en hun gemachtigden zijn gerechtigd de besteding van de subsidie bij de subsidieontvanger te controleren binnen het kader van hun respectievelijke territoriale bevoegdheden. Zij zijn bevoegd om boeken, bewijsstukken en andere zakelijke stukken ter controle op te vragen en om de besteding van de subsidie door inzage in de boeken, bewijsstukken en andere zakelijke stukken ter plekke te controleren of door gemachtigden te laten controleren en daarvan kopieën te vervaardigen.
11 VO (EU) 2021/1060, art. 82
Voor deze doeleinden moet de subsidieontvanger de controlerende instanties en personen inzage in de stukken verlenen. Daarnaast moet er een voor het project verantwoordelijke persoon aanwezig zijn die vragen kan beantwoorden. Bovendien moet de subsidieontvanger ervoor zorgen dat de controles kunnen worden verricht op de locatie van het project.
In geval van in-house aanbesteding overeenkomstig artikel A.3.4 moet worden gewaarborgd dat de bovengenoemde rechten van de controlerende instanties ook worden verleend ten aanzien van de gunningen door de opdrachtnemer. De opdrachtnemer dient hiertoe bij de in-house aanbesteding schriftelijk te worden verplicht.
A.8 Informatie- en communicatiemaatregelen12
A.8.1
Om een functionerende grensoverschrijdende communicatie te kunnen waarborgen, moeten in beginsel alle communicatiemiddelen in de Duitse en in de Nederlandse taal worden geproduceerd. Beargumenteerde uitzonderingsgevallen moeten met het regionale programmamanagement worden afgestemd.
A.8.2
De subsidie door de Europese Commissie en de programmapartners moet in gedrukte en digitale publicaties worden geïllustreerd door gebruik te maken van het uniforme projectlogo met projectnaam en de logo's van de cofinanciers. Bij gedrukte publicaties waarvan het bedrukbare oppervlak kleiner is dan 5.000 cm2, kan worden afgezien van de afbeelding van de logo’s van de cofinanciers. Bij persberichten en redactionele stukken is een verwijzing naar de subsidie in de tekst voldoende.
12VO (EU) 2021/1059, art. 36 en VO (EU) 2021/1060, bijlage IX
A.8.3
Als er een projectwebsite is, of een bedrijfsmatige website van de subsidieontvanger of aanwezigheid in de sociale media, zal daarop een korte beschrijving van het project — in verhouding tot de door het Interreg-programma verstrekte steun — worden geplaatst waarin de doelen, resultaten en de financiële ondersteuning door de EU en de cofinanciers van het project naar voren komen.
De subsidievermelding moet zo worden geplaatst dat deze op het scherm van een digitaal apparaat zichtbaar is zodra de gebruiker de website opent, zonder dat hij naar onder hoeft te scrollen.
A.8.4
Indien de totale kosten van het project meer dan 100.000 euro bedragen, dient elke partner een duidelijk zichtbaar voor het publiek duurzame plaquette of bord met het Interreg-logo aan te brengen, zodra de materiële uitvoering van een met materiële investeringen of de aankoop van materiaal gepaard gaande concrete Interreg-actie start gaat of het aangekochte materiaal is geïnstalleerd. Voor Interreg-projecten van minder dan 100.000 euro moet een partner minstens een poster of een digitaal scherm (minimaal A3-formaat) met informatie over het project op een goed zichtbare plek - bijvoorbeeld bij de ingang van een gebouw - plaatsen. Hierop wordt ook op de financiële ondersteuning door de EU en de nationale cofinanciers gewezen.
A.8.5
Bij projecten, waarin infrastructuur- en bouwplannen gesubsidieerd worden en de publieke ondersteuning van het project in totaal meer dan 100.000 euro bedraagt, dienen de subsidieontvangers op een voor het publiek goed zichtbare plek een duurzaam bord of plaquette voor elk project te plaatsen. Informatie over het project en de subsidievermelding moeten worden aangegeven op dat bord.
A.8.6
Voor projecten van strategisch belang en voor projecten waarvan de totale kosten meer bedragen dan
5.000.000 euro moet een communicatie-evenement georganiseerd worden, waarbij de Europese Commissie en het Interreg-programma tijdig worden betrokken.
A.9 Restitutie van de subsidie, rente
A.9.1
De subsidie dient onverwijld te worden gerestitueerd wanneer de subsidiebeschikking met terugwerkende kracht geheel of gedeeltelijk wordt ingetrokken of herroepen of anderszins ongeldig wordt.
A.9.2
Het recht op restitutie wordt in het bijzonder vastgesteld en uitgeoefend wanneer
A.9.2.1
een opschortende voorwaarde is ingetreden;
A.9.2.2
de subsidie door onjuiste of onvolledige informatie is verkregen;
A.9.2.3
de subsidie niet of niet meer voor het beoogde doel wordt gebruikt;
A.9.2.4
achteraf vermindering van de kosten of wijziging van de financiering zoals bedoeld in artikel A.2 heeft plaatsgevonden.
A.9.3
Een herroeping met terugwerkende kracht kan ook in aanmerking komen wanneer de subsidieontvanger niet of niet binnen de gestelde termijn aan voorwaarden voldoet, het bestedingsbewijs niet tijdig overlegt, niet voldoet aan de openbaarmakingsverplichtingen of de informatieverplichtingen niet tijdig vervult.
A.9.4
Wijzigingen in de verdeling van de subsidiabele kosten over de jaren zijn in beginsel uitgesloten. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen kan de verantwoordelijke stuurgroep, resp. het Comité van Toezicht, een dergelijke wijziging goedkeuren.
In beginsel geldt dat wanneer een in de subsidiebeschikking vastgelegde jaartranche niet uiterlijk in het daaropvolgende begrotingsjaar volledig wordt opgevraagd, de subsidiebeschikking in het geheel of in de hoogte van de niet opgevraagde middelen wordt herroepen.
A.9.5
Er bestaat geen wettelijke aanspraak op verlenging of op verschuiving van middelen over de jaren.
A.9.6
Over de restitutie-aanspraak wordt een jaarlijkse rente berekend van 5 procentpunt boven de geldende basisrente van de ECB.
Bijlage B (Overheadkostencatalogus)
Bij artikel 4.4 / 4.5 van de kaderrichtlijn Interreg DE-NL
Kosten, die met de flatrate voor overheadkosten zijn afgedekt | |
Kosten | Voorbeeld(en) of definitie |
Huur, lease en onderhoud inventaris | Bijv. huur kopieermachine, lease drankautomaat, etc. voor algemeen gebruik en/of voor indirecte afdelingen |
Huisvestingskosten | O.a. huur, onderhoud, verzekeringen, schoonmaak, gas/water/elektra, alarm, beplanting/groenvoorziening, heffingen/belastingen, etc. |
Accountantskosten | Niet direct gerelateerd aan het subsidieproject |
Externe advieskosten | Niet direct gerelateerd aan het subsidieproject |
Computerkosten | bijv. softwarelicenties, randapparatuur, opslagmateriaal, etc. voor algemeen gebruik en/of voor indirecte afdelingen |
Telefoon-, internet- en portokosten | |
Kantoorbenodigdheden | Enveloppen, inkt, kopieën, etc. voor algemeen gebruik en/of voor indirecte afdelingen |
Algemene beheerskosten | Alleen loonkosten (of managementfee)(b.v. van directie, afdelingsleiding, secretariaat) zijn subsidiabel; reis- en representatiekosten van deze personen zijn niet subsidiabel. |
Indirecte personeelskosten | Loon incl. werkgever-lasten (ook uitzendkrachten, detachering en stagevergoeding) m.b.t. leidinggevende taken (bijv. directie/management, afdelingshoofd) en ondersteunende afdelingen (bijv. secretariaat, kantine, administratie/financiën, ICT, P&O etc.) |
Afschrijvingskosten (niet toerekenbaar aan een bepaald(e) product(groep) of dienst). | Bijv. bedrijfsgebouwen, transport/vervoersmiddelen*, kantine/kantoorinventaris, computerhardware*, software, goodwill, merknamen, licenties, etc. voor algemeen gebruik en/of voor indirecte afdelingen (*m.u.v. (dienst)auto's en computers/laptops specifiek voor het project aangeschaft) |
Tijdschriften en vakliteratuur | |
Kosten voor kantine en catering | |
Opleidingen personeel / cursuskosten | Betreft algemene opleidings- en curuskosten |
Werving / selectie van algemeen ingezet personeel | |
Niet-vrijwillige contributies | Bijv. lidmaatschap van beroepsverenigingen e.d./vrijwillige contributies zijn niet subsidiabel |
Vergoedingen voor homeoffice | Bijv. internetvergoeding |
Personeelsgebonden contributies | Bijv. beroepsverenigingen |