Bestuursakkoord
Bestuursakkoord
inzake uitvoering van het Project Mainportontwikkeling Rotterdam
Den Haag, 25 juni 2004
A. INLEIDING
Nr. | Onderwerp | Xxxxxx |
1. PARTIJEN | ||
1. De minister van Verkeer en Waterstaat (V&W), de staatssecretaris van Economische Zaken (EZ), de ministers van Financiën (FIN), van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM), van Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), allen handelend in hun hoedanigheid als bestuursorgaan en tezamen als rechtsgeldige vertegenwoordiger van de Staat der Nederlanden, hierna te noemen de Staat; 2. De gemeente Rotterdam, ten deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door de wethouder voor Haven, Economie, Werkgelegenheid en Milieu, hierna te noemen Rotterdam; 3. Het Havenbedrijf Rotterdam N.V., ten deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door de statutaire bestuurder, hierna te noemen HbR; 4. De provincie Zuid-Holland, ten deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door gedeputeerde, daartoe gemachtigd door de Commissaris van de Koningin van de provincie Zuid-Holland, en handelend ingevolge het besluit van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland van 22 juni 2004, hierna te noemen Provincie; 5. De stadsregio Rotterdam, ten deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door de voorzitter, hierna te noemen de Stadsregio; Alle partijen hierna gezamenlijk te noemen partijen. | ||
2. OVERWEGINGEN | ||
1. Partijen willen met dit bestuursakkoord uitvoering geven aan de dubbele doelstelling voor de mainportontwikkeling Rotterdam onder de randvoorwaarden, zoals zijn vastgesteld in de Planologische Kern Beslissing Plus (verder PKB+ PMR) deel 4 van 26 september 2003. 2. Deze dubbeldoelstelling is gericht op een integraal pakket van maatregelen dat: • de positie van de mainport Rotterdam versterkt door het ruimtetekort voor haven- en industriële activiteiten dat in het Rotterdamse havengebied is gesignaleerd in Rijnmond op te lossen en • De kwaliteit van de leefomgeving in Rijnmond verbetert door de mogelijkheden te benutten die het oplossen van het ruimtetekort biedt. 3. Het Project Mainportontwikkeling Rotterdam omvat het deelproject Landaanwinning, het deelproject 750 ha natuur en recreatie en het deelproject Bestaand Rotterdams Gebied. Deze deelprojecten vormen samen het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR) en dienen in onderlinge samenhang te worden uitgevoerd. PMR is door de Tweede Kamer als groot project aangewezen in het kader van de procedureregeling Grote Projecten. 4. Op 19 december 2003 heeft het kabinet een besluit genomen over de inzet in de onderhandelingen over de financiering en de uitvoering van de drie deelprojecten. Op basis daarvan zijn de onderhandelingen gestart tussen partijen en is een gezamenlijke Terms Of Reference overeengekomen om binnen zes maanden tot een akkoord op hoofdlijnen te komen over de financiering en de uitvoering van de drie deelprojecten. 5. Partijen geven met dit bestuursakkoord en de daaruit voortvloeiende uitvoeringsovereenkomsten een vervolg aan het Memorandum van overeenstemming over het projectenspoor van PMR van 1 maart 2002, dat voor zover nog van toepassing wordt vervangen door dit bestuursakkoord. Dit bestuursakkoord moet worden gezien als het resultaat van het onderhandelingsproces en als een belangrijke moment op weg naar de realisatie van PMR. 6. Partijen hebben geconstateerd dat er bij de drie deelprojecten risico’s worden gelopen die te voren op hun omvang moeten worden beoordeeld en |
Nr. | Onderwerp | Inhoud |
worden belegd. Daarbij gaat het ook om risico’s die voortkomen uit de onderlinge afhankelijkheden tussen de (voortgang bij de) drie deelprojecten. Partijen zullen de komende maanden deze risico’s in beeld brengen en komen tot een risicoverdeling. Zulks conform de daartoe door de Tweede Kamer gestelde - en eventueel te stellen - eisen in het kader van de procedureregeling Grote Projecten en de Tijdelijke Commissie Infrastructuur. 7. Partijen beogen met dit bestuursakkoord, voorzover dit HbR aangaat, een haalbare en marktconforme financiering van het project te realiseren. | ||
3. DOEL | ||
1. Dit bestuursakkoord heeft tot doel tussen partijen bindende afspraken te maken over de hoofdlijnen van de te realiseren deelprojecten. Per deelproject is, op basis van de onderhandelingsresultaten, akkoord op hoofdlijnen bereikt ten aanzien van de verdeling van uitvoeringsverantwoordelijkheden, het financieringsarrangement, de uitvoeringsorganisatie, monitoring en evaluatie. 2. De uit dit hoofdlijnenakkoord voortvloeiende verplichtingen met betrekking tot de realisatie van de deelprojecten wordt opgeschort totdat tussen partijen overeenstemming is bereikt over het totaalpakket van (nadere) overeenkomsten waarin deze hoofdlijnen voor de verschillende deelprojecten in onderlinge samenhang zijn uitgewerkt, een en ander zoals in dit Bestuursakkoord omschreven. 3. Partijen streven ernaar uiterlijk 31 december 2004 overeenstemming te bereiken over de in het tweede lid bedoelde overeenkomsten. |
B. LANDAANWINNING
Nr. | Onderwerp | Xxxxxx |
4. PROJECTDEFINITIE | ||
In onderdeel B wordt verstaan onder het project: a. Landaanwinning (buitencontour, zandpannenkoek en infrastructuur). De Landaanwinning is een uitbreiding van 1000 hectare haven- en industrieterrein netto en is geen substitutie tussen de oude en de nieuw aan te leggen haven- en industrieterreinen; b. Fase 1 en fase 2, zoals omschreven in de projectomschrijving, waarvan een concept is opgenomen als bijlage 1 en dat voldoet aan het in artikel 7 bedoelde toetsingskader. | ||
5. UITVOERINGSVERANTWOORDELIJKHEID | ||
1. HbR realiseert het project voor eigen rekening met inachtneming van de afspraken over risicoverdeling, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onder a; HbR handelt daarbij overeenkomstig de met betrekking daartoe genomen concrete beleidsbeslissingen in de PKB+ PMR. HbR neemt daarbij de in de PKB+ PMR opgenomen beslissingen van wezenlijk belang in acht en houdt rekening met wat er overigens in de PKB+ PMR, de projectomschrijving, bedoeld in artikel 4 en het in artikel 7 bedoelde toetsingskader over het project wordt vermeld. 2. HbR zal de zandpannenkoek, infrastructuur, kaden etc., een en ander als bedoeld in bijlage 1, onderhouden. De Staat zal na de aanleg de buitencontour, de vaargeulen (met uitzondering van de havenbekkens), alsmede de haventoegang, een en ander als bedoeld in bijlage 1, onderhouden. 3. De Staat, de Provincie en Rotterdam zullen bevorderen dat in overeenstemming met de daarvoor geldende wet- en regelgeving aan HbR de voor de realisatie van het project benodigde vergunningen tijdig worden verleend. 4. De Staat draagt zorg voor de coördinatie als integraal bevoegd persoon ten behoeve van de MER-landaanwinning. | ||
6. FASERING AANLEG PROJECT LANDAANWINNING | ||
1. HbR start zo spoedig mogelijk met fase 1 van het project nadat het zeereservaat of een deel daarvan juridisch is ingesteld, zoals bedoeld in onderdeel C, en nadat in overleg met de Staat is vastgesteld op basis van door HbR verstrekte gegevens dat er sprake is van een voldoende verwachte marktvraag naar haventerreinen. |
Nr. | Onderwerp | Inhoud |
2. HbR start pas met fase 2 na akkoord van de Staat en de Raad van Commissarissen van het HbR op basis van door HbR verstrekte gegevens dat er sprake is van een voldoende marktvraag. 3. De Staat en HbR zullen de fasering van het project medio 2006 nogmaals afwegen. | ||
7. AANBESTEDING | ||
1. HbR zal het project aanbesteden op basis van het door HbR uit te werken definitief ontwerp. Van dit ontwerp maakt een plan voor beheersing van risico’s bij aanbestedingen deel uit. 2. Dit ontwerp behoeft goedkeuring van de Staat en moet voldoen aan een nader door de Staat uit te werken toetsingskader. Dit toetsingskader voorziet tevens in een toetsingsprocedure. Op afgesproken toetsmomenten zal HbR ontwerpen aan de Staat ter toetsing voorleggen. Goedkeuring van de Staat is voorwaarde om met de volgende fase te beginnen. 3. Na het vaststellen van het toetsingskader geldt ter zake van het risico van scopewijziging als uitgangspunt: “wie wijzigt betaalt”. 4. HbR is verantwoordelijk voor de aanbesteding en het resultaat. Doel is om per (deel)project tot de beste aanbestedingsvorm met de daarbijbehorende risicoverdeling te komen, gebaseerd op een bedrijfseconomische afweging ten aanzien van de integratie van de projectonderdelen ontwerp, bouw, onderhoud, exploitatie en private financiering. 5. HbR zal een aanbestedings- en contracteringsstrategie hanteren die leidt tot ‘innovatieve aanbesteding’. 6. Indien de Staat daarom verzoekt, zal HbR in opdracht van en voor rekening van de Staat zorgdragen voor de aanbesteding van het onderhoud van de buitencontour. Voor zijn bemoeienis met deze aanbesteding ontvangt HbR voor haar eigen kosten geen vergoeding van de Staat, indien deze onderdeel uitmaakt van de aanbesteding ten behoeve van het project. | ||
8. BIJDRAGE STAAT | ||
1. De Staat verleent HbR voor het realiseren van het project een bijdrage van € 619 mln. (prijspeil 2004), die in twee tranches zal worden betaald. 2. Dit bedrag dient ter gedeeltelijke bekostiging van de buitencontour en die openbare infrastructuur die onderdeel uitmaakt van het project. Dit bedrag wordt verhoogd met een indexatie van 2% per jaar. 3. Van de € 726 mln. (prijspeil 2011/2012) zal € 363 mln. worden betaald uiterlijk 1 juli 2011 en het restant uiterlijk 1 juli 2012. 4. Indien fase 2 niet tot stand komt houdt de Staat geen bijdrage in c.q. zal de Staat de bijdrage niet terugvorderen. | ||
9. HOOFDLIJNEN DEELNEMING HbR | ||
Storting, waardebepaling, due diligence en percentage 1. De Staat zal per 1 januari 2006 deelnemen in HbR door middel van een storting van € 500 mln. in geld op nieuw uit te geven aandelen in het kapitaal van HbR. 2. Voor de storting van € 500 mln. verkrijgt de Staat een zodanig aantal aandelen dat zijn belang in het aandelenkapitaal van HbR, uitgedrukt als percentage, na storting gelijk is aan het percentage dat het bedrag van € 500 mln. vormt van het totaal van de waarde van het geplaatste aandelenkapitaal van HbR, zijnde de waarde van de onderneming van HbR per 1 januari 2006, vermeerderd met € 500 mln. Deze waardering zal plaatsvinden op grond van de waarderingsmethode discounted cash flow en – parameters zoals bij de verzelfstandiging van HbR gehanteerd is. De Staat zal de bij de verzelfstandiging van HbR gehanteerde waarderingsmethode, -parameters en veronderstellingen toetsen. 3. De Staat zal volgend op het sluiten van dit bestuursakkoord onverwijld in de gelegenheid worden gesteld onder andere een financieel, fiscaal en juridisch due diligence onderzoek te (laten) verrichten naar de waarde van het bestaande HbR. De kosten van het due diligence onderzoek zijn voor rekening van de Staat. De due diligence zal uiterlijk 31 oktober 2004 zijn afgerond, ervan |
Nr. | Onderwerp | Xxxxxx |
uitgaande dat op korte termijn, uiterlijk begin september, met het onderzoek kan worden begonnen. 4. Op de waarde van HbR per 1 januari 2006 wordt het waardedrukkend effect van de Landaanwinning (het zogenaamde niet vergoede deel van de onrendabele top) in mindering gebracht. Voor de berekening van de waarde van HbR per 1 januari 2006 wordt het waardedrukkend effect van de Landaanwinning gelijk gesteld aan het verschil tussen de contante waarde van het project per 1 januari 2006 (€ 619 mln., prijspeil 2004) en de contante waarde van de bijdrage van de Staat per 1 januari 2006. 5. Het Havenmeesterconvenant en de daaruit voor HbR voortvloeiende verplichtingen alsmede de afspraken in onderdelen C en D van dit bestuursakkoord zullen bij het vaststellen van de waarde van HbR buiten beschouwing worden gelaten. Ook de Operationele Havenovereenkomst en alle daarbij gevoegde en daarmee samenhangende overeenkomsten, de OMSR (Ontwikkelingsmaatschappij Stadshavens Rotterdam)-overeenkomst en de bestaande afspraken tussen Rotterdam en HbR over rollen- en kostenverdeling Bestaand Rotterdams Gebied worden bij het bepalen van de waarde buiten beschouwing gelaten, indien en voorzover de daaruit voor HbR voortvloeiende cashflow effecten zijn meegenomen bij de methoden van waardebepaling. Indien en voorzover cashflow effecten niet zijn meegenomen in de methoden van waardebepaling, zullen deze effecten worden geneutraliseerd door overeenkomstige toepassing van artikel 14. 6. HbR zal steeds op eerste verzoek alle medewerking aan het due diligence onderzoek verlenen en alle voor het onderzoek noodzakelijke gegevens verschaffen. HbR zal ten behoeve van de due diligence een dataroom inrichten waarin de relevante informatie ter inzage wordt gegeven. 7. De Staat is gerechtigd bij het due diligence onderzoek door hem aan te wijzen deskundigen in te schakelen, waaronder een (register-)accountant. 8. Voor de aanvang van de due diligence zullen de Staat en Rotterdam in onderling overleg, waarbij ook HbR betrokken wordt, een materialiteitsgrens bepalen, die gebruikelijk is bij een investering in een bedrijf met de aard en omvang van HbR, op advies van een waarderingsdeskundige. 9. Uitsluitend indien de due diligence materiele uitkomsten heeft, dan zullen de Staat en Rotterdam nader onderhandelen, onder meer over het effect op de waardebepaling. Xxxxxx nader onderhandelen geen resultaat op, dan hebben de Staat en Rotterdam het recht van de transactie af te zien. 10. De timing en het proces van de due diligence worden door de Staat, Rotterdam en HbR in onderling overleg vastgesteld. Partijen streven ernaar voor 31 december 2004 de waardebepaling af te ronden. 11. Partijen gaan er op basis van de huidige inzichten van uit dat het percentage aandelen dat de Staat ingevolge het voorgaande zal verwerven 33 1/3% zal zijn. Indien dat percentage lager dan 25% zou blijken te zijn, dan heeft de Staat het recht het te storten bedrag te verhogen zodanig dat het belang van de Staat in het aandelenkapitaal van HbR na storting en uitgifte van de nieuwe aandelen 25% van het geplaatste aandelenkapitaal bedraagt. Maakt de Staat van dat recht geen gebruik dan verkrijgt de Staat het lagere percentage, doch met alle rechten en verplichtingen onder de aandeelhoudersovereenkomst en statuten van HbR die de Staat zou hebben gehad als het percentage 25% was geweest. 12. Indien het percentage aandelen dat de Staat ingevolge het voorgaande zou verwerven tegen storting van € 500 mln. meer dan 33 1/3% bedraagt, dan heeft Rotterdam het recht om tegen dezelfde prijs als waartegen aandelen aan de Staat worden uitgegeven een deel van de door Rotterdam aan HbR verstrekte achtergestelde leningen om te zetten in nieuwe aandelen in het kapitaal van HbR, zodanig dat het belang van de Staat in het aandelenkapitaal van HbR na storting en uitgifte van de nieuwe aandelen 33 1/3% zal bedragen. Indien Rotterdam alsdan besluit geen gebruik te maken van haar recht om een deel van de door Rotterdam aan HbR verstrekte achtergestelde leningen om te zetten in aandelen in het kapitaal van HbR, zal de Staat op verzoek van |
Nr. | Onderwerp | Inhoud |
Rotterdam het te storten bedrag verlagen, zodanig dat het belang van de Staat in het geplaatste aandelenkapitaal van HbR na storting en uitgifte van nieuwe aandelen 33 1/3% zal bedragen. Bestaande overeenkomsten 13. Ten aanzien van de Operationele Havenovereenkomst en alle daarbij gevoegde en daarmee samenhangende overeenkomsten, alsmede ten aanzien van de OMSR-overeenkomst, geldt dat deze in stand zullen blijven, met uitzondering van de geschillenregeling waarvoor geldt dat, indien van toepassing, iedere regeling waarbij de beslissing wordt genomen door B&W van Rotterdam wordt vervangen door een regeling waarbij de beslissing wordt genomen door een curatorium. 14. Voor het overige geldt dat de verhoudingen tussen Rotterdam en HbR zullen verzakelijken. Rotterdam en HbR streven er naar per 1 januari 2006 deze verzakelijking te realiseren doch uiterlijk per 1 januari 2007. Overige 15. Vanaf ondertekening van dit bestuursakkoord tot het moment waarop de Staat aandelen in HbR verwerft worden de gezamenlijke (“joint control”) beslissingen genomen zoals opgenomen in bijlage 2 door Rotterdam uitsluitend in overleg met de Staat met dien verstande dat in die periode: a. besluiten omtrent benoeming, schorsing en ontslag van leden van de directie en de raad van commissarissen ook zonder overleg met de Staat door Rotterdam kunnen worden genomen, maar dit doet niet af aan de verplichtingen van Rotterdam onder de afspraken omtrent de samenstelling van de raad van commissarissen per het moment van toetreding van de Staat; b. ten aanzien van de in onderdeel B genoemde besluiten een uitzondering geldt voor zover deze besluiten aan de orde zijn binnen het kader van de gebruikelijke bedrijfsvoering van HbR. 16. In de periode gelegen tussen het sluiten van dit bestuursakkoord en de daadwerkelijke deelname door de Staat in het aandelenkapitaal van HbR, zal HbR geen besprekingen met derden voeren over deelname in het aandelenkapitaal, respectievelijk in de bedrijfsactiviteiten van HbR. Er zullen gedurende deze periode voorts geen activiteiten plaatsvinden die de toestand waarin HbR zich bevindt financieel of anderszins nadelig zouden kunnen beïnvloeden, anders dan die welke voortvloeien uit een normale bedrijfsuitoefening. 17. In een aandeelhoudersovereenkomst tussen de Staat en Rotterdam en in een overeenkomst van de aandeelhouders met HbR zullen afspraken worden neergelegd onder meer over dividendbeleid, joint control besluiten en de bijzondere verhouding van HbR met de Staat en Rotterdam met het oog op in het geding zijnde publieke belangen, en hoe de statuten van het HbR zullen komen te luiden. Een concept van deze aandeelhoudersovereenkomst en een concept van deze statuten zijn als bijlage 2 bijgevoegd. | ||
10. WAARBORGEN VOOR PUBLIEKE BELANGEN | ||
De Staat bevordert de totstandkoming van een publiekrechtelijk kader waarin de nationale belangen gericht op met name continuïteit en kwaliteit van de havenvoorzieningen en de uit de PKB+ PMR voortvloeiende eisen van de inrichting en exploitatie van de haven worden geborgd. | ||
11. ERFPACHT | ||
1. De Staat behoudt zich het juridisch eigendom van de zeebodem en de daarop te realiseren landaanwinning voor en zal Rotterdam erfpacht verlenen, waarna Rotterdam een en ander in ondererfpacht aan HbR zal geven. 2. De erfpacht is eeuwigdurend, zal beleidsarm plaatsvinden en zal overeenkomstig de erfpachtovereenkomst van Rotterdam met HbR voor het bestaande havengebied een regeling treffen voor situaties van faillissement, grove verwaarlozing en wanbeheer door HbR als erfpachter. De wijze van erfpachtsverlening zal in onderling overleg tussen partijen tot stand komen. 3. Tot ondertekening van deze overeenkomst handelen partijen als ware de (onder)erfpachtovereenkomst reeds van kracht. | ||
12. UITVOERINGSORGANISATIE |
Nr. | Onderwerp | Inhoud |
1. HbR draagt zorg voor een adequate uitvoeringsorganisatie voor realisatie van het project. 2. HbR zal op nader uit te werken wijze partijen bij de uitwerking van het project betrekken. De nadere uitwerking betreft in elk geval de wijze waarop partijen hun relevante kennis inbrengen. | ||
13. MONITORING EN EVALUATIE | ||
1. HbR informeert de Minister van Verkeer en Waterstaat op een zodanige wijze dat deze kan voldoen aan de voor hem als projectminister PMR geldende richtlijn voor rapportage over Grote Projecten aan de Tweede Kamer. 2. Partijen werken criteria en procedures voor evaluatie van het project nader uit. | ||
14. PROCESAFSPRAKEN | ||
1. Partijen streven er naar voor 31 december 2004 een uitwerkingsovereenkomst te sluiten over het project waarin regelingen zijn getroffen voor: a. verdeling van risico’s van budgetoverschrijding en omgang met eventuele aanvullende financieringsbehoeften op basis van een audit op de kostenraming, scope en risico’s; b. de projectomschrijving, bedoeld in artikel 4; c. het toetsingskader, bedoeld in artikel 7, tweede lid; d. de wijze waarop HbR andere partijen betrekt bij de uitvoering van het project, bedoeld in artikel 12, tweede lid; e. de criteria en procedures voor evaluatie van het project, bedoeld in artikel 13, tweede lid; f. nadeelcompensatie voor belanghebbenden die schade lijden door het project. 2. HbR is penvoerder bij de opzet van deze uitwerkingsovereenkomst. 3. Partijen streven ernaar dat de in artikel 6, eerste lid, bedoelde go-no go beslissing uiterlijk op 1 januari 2006 wordt genomen. | ||
15. OPSCHORTENDE VOORWAARDE | ||
Het als bijlage bij het memorandum van overeenstemming van 1 maart 2002 gevoegde publiek programma van eisen inzake de landaanwinning komt pas te vervallen, als de in artikel 14 bedoelde uitwerkingsovereenkomst is tot stand gekomen. |
C. NATUURCOMPENSATIE
Nr. | Onderwerp | Xxxxxx |
16. PROJECTDEFINITIE | ||
In onderdeel C wordt verstaan onder project: 1. Tijdige en afdoende natuurcompensatie voor de effecten op de natuur in de Voordelta en de duinen van Voorne en Goeree als gevolg van de aanleg van een nieuw havengebied in kader van het deelproject Landaanwinning, als omschreven in de PKB+ PMR. 2. Het project omvat de deelprojecten: a. zeereservaat; b. duingebied voor de kust Delfland (incl. een natte duinvallei); c. zeereep bij de Brouwersdam en of op de kust van de Landaanwinning; d. monitoring- en evaluatieprogramma, zoals in concept omschreven in bijlage 3. | ||
17. UITVOERINGSVERANTWOORDELIJKHEID | ||
1. De Staat draagt zorg voor de juridische instelling van het zeereservaat en streeft ernaar dat het zeereservaat of een deel daarvan uiterlijk 1 september 2006 juridisch ingesteld is; de Staat is verantwoordelijk voor beheer van en handhaving in het zeereservaat. 2. HbR draagt in opdracht van de Staat zorg voor de tijdige realisatie van de duincompensatieprojecten (Duinen Delfland en Xxxxxxx Xxxxxxxxxxx en/ of Landaanwinning) op basis van een door de Staat in overleg met HbR vast te stellen programma van eisen. |
Nr. | Onderwerp | Inhoud |
3. De Staat draagt zorg voor een afdoende beschermingsstatus en voor een passend beheer met de eventueel noodzakelijke suppleties. 4. De Staat en HbR handelen hierbij overeenkomstig de met betrekking tot het project genomen concrete beleidsbeslissingen in de PKB+ PMR, nemen daarbij de in de PKB+ PMR opgenomen beslissingen van wezenlijk belang in acht en houden rekening met wat er overigens in de PKB+ PMR over het project wordt vermeld. 5. De Staat en HbR nemen daarbij het advies van de Europese Commissie van 24 april 2003 (SG(2003)D/229485), uitgebracht overeenkomstig artikel 6, vierde lid, van de Richtlijn van de Raad van 21 mei 1992, inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (92/43/EEG) (Habitatrichtlijn), in acht. 6. De Staat informeert in geval van beperkende maatregelen voor de visserij binnen de 3 mijlszone, die ook vissersvaartuigen uit andere lidstaten van de EU treffen, het Directoraat-generaal Visserij van de Europese Commissie en de andere lidstaten. 7. De Staat volgt in geval van beperkende maatregelen voor de visserij buiten de 3 mijlszone, die ook vissersvaartuigen uit andere lidstaten van de EU treffen, de procedure die hiervoor is vereist. | ||
18. FASERING | ||
1. Het zeereservaat of een deel daarvan dient juridisch ingesteld te zijn alvorens gestart wordt met de aanleg van de eerste fase van de landaanwinning. De voorgestelde compensatieregelingen dienen in het ritme van de fasering van het project landaanwinning te worden geïmplementeerd. 2. Besluiten over de uitvoering van (fasen van) de landaanwinning gaan vergezeld van een besluit over de benodigde (omvang van de) compenserende maatregelen. 3. De Staat stelt de (omvang van de) benodigde natuurcompensatie definitief vast bij de vergunningverlening op basis van een definitief ontwerp. HbR levert de Staat bij de vergunningaanvraag de daartoe benodigde informatie. 4. De resultaten van de evaluatie van de eerste fase van de landaanwinning (effecten, mitigatie en compensatie) zijn van belang bij de besluitvorming over een volgende fase. 5. Aanleg van de compensatieprojecten Duinen Delfland en Zeereep geschiedt gelijktijdig met de aanleg van de buitencontour van de landaanwinning. | ||
19. FINANCIERING | ||
De kosten van het gehele project komen voor rekening van de Staat en worden thans door de Staat geraamd op € 45 mln. (excl. BTW, excl. Domeinrechten, prijspeil 2002). | ||
20. MONITORING EN EVALUATIE | ||
1. HbR informeert de Minister van Verkeer en Waterstaat op een zodanige wijze dat deze kan voldoen aan de voor hem als projectminister PMR geldende richtlijn voor rapportage over Grote Projecten aan de Tweede Kamer. 2. HbR draagt in opdracht van de Staat zorg voor de uitvoering van monitoring en evaluatie op basis van een door de Staat in overleg met HbR vast te stellen programma van eisen. Partijen werken criteria en procedures voor evaluatie nader uit. 3. HbR voert de monitoring en evaluatie uit. De Staat voert met het oog op de monitoring en evaluatie een nulmeting uit voordat de eerste fase van de landaanwinning start. 4. HbR rapporteert jaarlijks aan de Staat over de uitkomsten van het monitoringprogramma. 5. De Staat kan naar aanleiding van de jaarlijkse rapportage van HbR over de resultaten van het monitoringprogramma daaraan, voor haar rekening, aanvullende eisen stellen. Indien onvolkomenheden daarin aan HbR zijn te wijten zijn deze voor rekening van XxX. 6. HbR levert elke vijf jaar aan de Staat een evaluatie van de resultaten van het monitoringprogramma; in dat verband wordt nagegaan of de effecten van de |
Nr. | Onderwerp | Xxxxxx |
landaanwinning in evenwicht zijn met de resultaten van de natuurcompensatie. 7. De Staat stelt naar aanleiding van de vijfjaarlijkse evaluatie van het monitoringprogramma door HbR vast of bijstelling van het project en/of het monitoringprogramma nodig is. 8. Het monitoring- en evaluatieprogramma wordt voortgezet tot tenminste 20 jaar na aanleg van de laatste fase van de landaanwinning of tot zoveel eerder of later als de effecten van de landaanwinning aantoonbaar in evenwicht zijn met de resultaten van de natuurcompensatie. 9. De Staat verleent HbR de bijdrage voor de uitvoering van het monitoring- en evaluatieprogramma. De omvang van deze bijdrage wordt bepaalde na vaststelling van onder artikel 17, tweede lid, bedoelde programma van eisen. | ||
21. PROCESAFSPRAKEN | ||
1. De Staat en HbR streven ernaar voor 31 december 2004 een uitwerkingsovereenkomst te sluiten over het project waarin regelingen zijn getroffen voor: a. de verdeling van risico’s van budgetoverschrijding en omgang met eventuele aanvullende financieringsbehoeften op basis van een audit op de kostenraming, scope en risico’s; b. de projectomschrijving, bedoeld in artikel 16, tweede lid; c. het programma van eisen, bedoeld in artikel 17, tweede lid; d. het programma van eisen, bedoeld in artikel 20, tweede lid; e. de termijnen waarin de in artikel 19 bedoelde bijdrage aan HbR wordt verstrekt; f. de omvang en de termijnen waarin de in artikel 20 bedoelde bijdrage aan HbR wordt verstrekt; g. instelling van een stuurgroep natuurcompensatie, die de Staat op daarbij aan te geven toetsmomenten adviseert; h. duincompensatieprojecten (Duinen Delfland en Zeereep Brouwersdam of landaanwinning) op basis van het programma van eisen, bedoeld in artikel 17, tweede lid; i. nadeelcompensatie voor belanghebbenden die schade lijden door het project. 2. De Staat is penvoerder bij de opzet van deze uitwerkingsovereenkomst. 3. De Staat en HbR zullen gezamenlijk een opdracht verlenen tot een onafhankelijke kosten-audit met betrekking tot de in artikel 19 bedoelde raming. 4. De Staat en de Provincie verlenen ook indien de planstudie voor de Zwakke Schakel Delfland nog niet is afgerond, medewerking aan de tijdige realisatie van het natuurcompensatieproject ‘Duinen Delfland’. |
D. 750 HECTARE NATUUR- EN RECREATIEGEBIED
Nr. | Onderwerp | Xxxxxx |
22. PROJECTDEFINITIE | ||
In onderdeel D wordt verstaan onder het project 750 hectare natuur- recreatiegebied, de deelgebieden: 1. Midden-IJsselmonde (600 hectare); 2. Schiebroekse Polder en Zuidpolder (100 hectare); 3. Schiezone (50 hectare); 4. Groene verbinding(en) en infrastructuur voor langzaam verkeer over de A15 en Betuweroute, zoals omschreven in de PKB+ PMR. Het project is gericht op de realisatie van de hoofdfunctie natuur en recreatie. Naast deze functies blijft er ruimte voor andere functies zoals agrarische bedrijvigheid, wonen (deels handhaven bestaande woningen), transport (handhaven nationale leidingstraat en andere leidingen) en infrastructuur en waterkering (dijken). Dit wisselt per deelgebied. Gestreefd wordt naar optimaliseren en combineren van functies. Streefdatum voor de volledige realisatie van het project is 15 jaar na de aanvang van het project. Ten aanzien van hoogwaardige natuur erkennen partijen dat deze niet in alle opzichten in de planperiode van 15 jaar gerealiseerd kan worden daar de ontwikkeling van hoogwaardige natuur tijd kost en vooral bereikt wordt door een |
Nr. | Onderwerp | Inhoud |
daarop afgestemd beheer van het gebied (beheer gestuurd ontwikkelen). | ||
23. UITVOERINGSVERANTWOORDELIJKHEID | ||
De Provincie draagt zorg voor de uitvoering van het project overeenkomstig de met betrekking daartoe genomen concrete beleidsbeslissingen in de PKB+ PMR. De Provincie neemt daarbij de in de PKB+ PMR opgenomen beslissingen van wezenlijk belang in acht en houdt rekening met wat er overigens in de PKB+ PMR over het project wordt vermeld. Deze zorg betreft de realisatie van de in de PKB+ genoemde (hoofd)functies. | ||
24. FINANCIERING | ||
1. Voor het project wordt beschikbaar gesteld € 175 mln. (prijspeil 2002). Dit budget komt tot stand door bijdragen van de onderstaande partijen die daartoe verschuldigd worden: a. De Staat € 139 mln. (prijspeil 2002), waarvan € 112 mln. jaarlijks uit te keren in gelijke delen over 15 jaar, en waarvan 27 mln. voor de Groene verbinding(en) en infrastructuur; b. De Stadsregio € 18 mln. (prijspeil 2002); c. De Provincie € 9 mln. (prijspeil 2002); d. Rotterdam € 9 mln. (prijspeil 2002). 2. De bijdragen van de Stadsregio, de Provincie en Rotterdam worden uitgekeerd in gelijke jaarlijkse termijnen. Kosten van voorfinanciering worden in beginsel verrekend met de eigen bijdrage, conform afspraken in de uitwerkingsovereenkomst, bedoeld in artikel 27, eerste lid. Kosten die vanaf 1 september 2001 ter voorbereiding van de uitvoering van het project tot de voorbereidingskosten kunnen worden gerekend, worden in beginsel verrekend met de eigen bijdrage, conform de afspraken in de uitwerkingsovereenkomst. 3. Rotterdam brengt de aangekochte gronden in de Schiebroekse- en Zuidpolder en de Schiezone in tegen prijzen die niet hoger zijn dan de eerder afgesproken referentiewaarden die zijn opgenomen in het projectplan van de Provincie. 4. Partijen storten jaarlijks de door hun verschuldigde bijdrage op een daartoe door de Provincie bij Stichting Nationaal Groenfonds (‘Groenfonds’) te openen en aan te houden rekening. De Provincie is enige rekeninghouder. 5. Verschuldigde BTW zal worden teruggevorderd via het Compensatiefonds voor BTW ten behoeve van de provinciën, gemeenten en regionale openbare lichamen, zoals bedoeld in artikel 1, onder d, van de Kaderwet bestuur. 6. Alle bijdragen van partijen zullen vanaf 2002 jaarlijks met 2% worden geïndexeerd. | ||
25. UITVOERINGSORGANISATIE | ||
1. De Provincie richt ten behoeve van de uitvoering van het project in samenspraak met de decentrale partijen een uitvoeringsorganisatie in, die integraal zorgdraagt voor de uitvoering van het project. In het kader van deze samenwerking is er per deelgebied een uitvoeringsorganisatie mogelijk. Het project wordt budgetgestuurd gerealiseerd. 2. De samenwerking met de Dienst Landelijk Gebied (‘DLG’) zal bij uitwerkingsovereenkomst worden gedefinieerd en geregeld. Deze samenwerking, waarbij de provincie rechtstreeks opdrachtgever is, betreft het deelproject Midden IJsselmonde (600 ha). 3. Indien de provincie de projectuitvoering opdraagt aan een derde, moet een overeenkomst tussen de provincie en deze derde waarborgen bevatten, dat de provincie de in dit Bestuursakkoord en de daarop gebaseerde uitwerkingsovereenkomst kan nakomen. | ||
26. MONITORING EN EVALUATIE | ||
1. De Provincie informeert de Minister van Verkeer en Waterstaat op een zodanige wijze dat deze kan voldoen aan de voor hem als projectminister PMR geldende richtlijn voor rapportage over Grote Projecten aan de Tweede Kamer. 2. De Staat toetst de bereikte resultaten aan de in bijlage 4 opgenomen concept-toetscriteria. Begin 2006 vindt er een nulmeting plaats. 3. De in artikel 24, eerste lid, genoemde partijen evalueren gezamenlijk elke vijf |
Nr. | Onderwerp | Inhoud |
jaar, te beginnen vijf jaar na aanvang van het project, de bereikte resultaten in de uitvoering van het project. De Provincie draagt daartoe zorg voor de totstandkoming van een evaluatierapport. | ||
27. PROCESAFSPRAKEN | ||
1. Partijen streven er naar voor 31 december 2004 een uitwerkingsovereenkomst te sluiten over het project waarin regelingen zijn getroffen voor: a. de start van de uitvoering van het project en/ of projectdelen; b. verdeling van risico’s van budgetoverschrijding op basis van een nog gezamenlijk uit te voeren audit op de kostenraming, scope en risico’s; c. een door de Provincie na overleg met Rotterdam en de Stadsregio uitgewerkte invulling van de groene verbinding(en) voor langzaam verkeer en infrastructuur over de A15 en Betuweroute, mede op basis van een door de Provincie gemaakte kostenraming; d. de kosten die voor voorfinanciering en voorbereiding in aanmerking komen en de verrekening daarvan tussen de Provincie, de stadsregio Rotterdam en de Gemeente Rotterdam; e. procedures voor de in artikel 26, tweede lid, bedoelde toetsing. Hierbij wordt tevens uitgewerkt hoe wordt omgegaan met meningsverschillen tussen de Staat en de Provincie en de mogelijkheid tot het instellen van een onafhankelijke toetsingscommissie. 2. De Provincie is penvoerder bij de opzet van deze uitwerkingsovereenkomst. 3. De Provincie en DLG streven er naar om voor 31 december 2004 een overeenkomst tot stand te brengen met DLG over de door DLG ten behoeve van het project te verrichten diensten. 4. De Provincie en het Groenfonds streven er naar om voor 31 december 2004 een overeenkomst tot stand te brengen over door het Groenfonds ten behoeve van het project te verrichten diensten. Dit omvat mede de wijze waarop wordt omgegaan met voorfinanciering en eventuele rentebaten en -lasten. 5. Op termijn zal op bestuurlijk niveau door de Provincie en de Staat, verkend worden of het toekomstig Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) kansen biedt op het gebied van financieringsstromen per gebied. Voorwaarde is, dat de ILG-systematiek op alle onderdelen tot volle wasdom is gekomen, dat wil zeggen dat het ILG – als integrale systematiek – bestuurlijk is vastgesteld en ten minste een jaar in uitvoering is. | ||
28. OPSCHORTENDE VOORWAARDE | ||
De uit de artikelen 22 tot en met 26 voortvloeiende verplichtingen ten aanzien van de uitvoering worden opgeschort totdat de partijen overeenstemming hebben bereikt over de uitkomsten van de in 27, eerste lid onder b bedoelde audit. |
E. BESTAAND ROTTERDAMS GEBIED
Nr. | Onderwerp | Xxxxxx |
29. PROJECTDEFINITIE | ||
1. In onderdeel E wordt verstaan onder het project Bestaand Rotterdams Gebied: a. intensiveringsprojecten; b. leefbaarheidsprojecten; zoals omschreven in de PKB+ PMR, in samenspraak met de Staat, maatschappelijke partijen en andere overheden uitgewerkt in het Projectenprogramma BRG, zoals vastgesteld door het Bestuurlijk Overleg ROM-Rijnmond (‘BOR’). 2. Intensiveringsprojecten hebben tot doel het geven van een impuls aan het oplossen van het ruimtetekort. Onder ruimtewinst wordt verstaan de gewonnen ruimte als gevolg van herontwikkeling, aanwinning dan wel intensiever gebruik van havengerelateerde functies in het bestaande havengebied. De gewonnen ruimte wordt gemeten in hectares, die beschikbaar zijn voor (nieuwe) uitgifte |
dan wel andere havengerelateerde functies. Partijen hebben vastgesteld dat hieraan reeds voor 95 hectare is voldaan per 21 juni 2004. Deze hectaren zijn als volgt opgebouwd: 61 ha. vastgesteld door het BOR en de overige ha. betreffen aanvullende / vervangende projecten zoals aangegeven door het HbR, passend binnen de in het tweede lid bedoelde definitie. 3. Rotterdam kan voorstellen in het Projectenprogramma opgenomen intensiveringprojecten te wijzigen of aan te vullen.Voorwaarden voor vervanging of aanvulling zijn dat ten minste wordt voldaan aan het in het tweede lid gestelde doel en de uit de PKB+PMR voortvloeiende eisen. Rotterdam heeft zich verplicht om 200 hectare ruimtewinst te boeken. 4. Leefbaarheidsprojecten hebben tot doel: a. impuls geven aan het verbeteren van de milieukwaliteit of; b. impuls geven aan het aanbod en de kwaliteit van natuur- en recreatiegebied of; c. impuls geven aan de ruimtelijke kwaliteit van de regio Rotterdam. Tevens dient er sprake te zijn van een evenwichtige verdeling van de leefbaarheidsprojecten over het geheel van de te bereiken doelstellingen. 5. Het projectenprogramma BRG wordt uitgevoerd, afgerond en opgeleverd uiterlijk 1 januari 2021. 6. De financiële bijdrage aan de projecten start 1 januari 2006 en kent een looptijd van 15 jaar. | ||
30. UITVOERINGSVERANTWOORDELIJKHEID | ||
1. Rotterdam is politiek verantwoordelijk voor realisatie van het project. Rotterdam neemt daarbij de in de PKB+ PMR opgenomen beslissing van wezenlijk belang in acht en houdt rekening met wat er overigens in de PKB+ PMR over het project wordt vermeld. Daartoe zal Rotterdam: a. het Projectenprogramma nader uitwerken in projectvoorstellen; b. op eigen initiatief of op verzoek van het BOR voorstellen uitwerken tot vervanging of wijziging van projecten in het programma; c. ex ante aangeven hoe een project uit het programma bijdraagt aan de te bereiken doelstellingen; d. belanghebbende organisaties consulteren en afstemmen met betrokken andere gemeenten in de regio bij de voorbereiding van projectplannen en voorstellen tot wijziging of vervanging daarvan; e. zonodig subsidies aanvragen voor onder a of b bedoelde projecten. 2. Projectvoorstellen, als bedoeld in het eerste lid, onder a en b behoeven goedkeuring van het BOR volgens voor gezamenlijke besluitvorming door bestuurlijke partijen in BOR geldende besluitvormingsregels. | ||
31. FINANCIERING | ||
1. Rotterdam financiert de intensiveringprojecten en verplicht zich daarvoor tot uitgaven van maximaal € 176 mln. (prijspeil 2002). 2. Rotterdam verplicht zich tot een bijdrage van 40% in het ongedekte deel van de kosten van de leefbaarheidsprojecten tot aan een maximum van € 32 mln. (prijspeil 2002). 3. De Staat verplicht zich tot een bijdrage van 40% in het ongedekte gedeelte van de kosten van de leefbaarheidsprojecten tot een maximum van € 32 mln. (prijspeil 2002). 4. De Provincie is bereid aan individuele leefbaarheidsprojecten bij te dragen op basis van bestaande programmabudgetten en/of subsidieregelingen, tenzij anders wordt overeengekomen in een uitwerkingsovereenkomst. 5. De Stadsregio is bereid het bestaande subsidie-instrumentarium op het beleidsveld milieu mede in te zetten als bijdrage in de leefbaarheidsprojecten, tenzij anders wordt overeengekomen in een uitwerkingsovereenkomst. 6. Alle bijdragen worden jaarlijks geïndexeerd met een percentage van 2%. 7. Alle bijdragen worden verstrekt aan het leefbaarheidprogramma als geheel; niet aan afzonderlijke projecten en worden gedurende 15 jaar jaarlijks in gelijke delen als voorschot uitgekeerd. 8. Elke vijf jaar wordt bij de in artikel 33, tweede lid, bedoelde evaluatie mede op basis van een externe accountantsverklaring de bijdrage van de Staat over |
de afgelopen jaren definitief vastgesteld. Deze behoeft goedkeuring van de Staat. 9. Rotterdam kan, onder de daarin gestelde voorwaarden en volgens de daarbij geldende procedureregels, een beroep doen op subsidieregelingen van de Staat voor de intensiveringprojecten en voor de leefbaarheidprojecten. Dit laat onverlet de bijdrage van de Staat zoals bedoeld in het vijfde lid. | ||
32. UITVOERINGSORGANISATIE | ||
1. Rotterdam richt voor de uitvoering van het project een projectorganisatie in die in haar opdracht integraal de realisatie van het project waarborgt. 2. Indien Rotterdam de projectorganisatie aan derden opdraagt, moet een overeenkomst tussen opdrachtgever en opdrachtnemer waarborgen bevatten dat Rotterdam zijn in deel E van dit Bestuursakkoord vastgelegde verplichtingen kan nakomen. | ||
33. MONITORING EN EVALUATIE | ||
1. Rotterdam informeert de Minister van Verkeer en Waterstaat op een zodanige wijze dat deze kan voldoen aan de voor hem als projectminister PMR geldende de richtlijn voor rapportage over Grote Projecten aan de Tweede Kamer. 2. De voortgang bij de realisatie van het project wordt vanaf 2006 elke vijf jaar geëvalueerd door partijen. 3. In het Projectenprogramma zijn de wijze, de tijdsduur en de criteria van effectmonitoring van de operationele doelstellingen van de projecten vastgelegd. XXX Xxxxxxxx voert de effectmonitoring uit. Bereikte resultaten van de intensiverings- en leefbaarheidsprojecten worden meegenomen in de effectmeting in het kader van de projectmonitoring gerekend vanaf 1 maart 2002. 4. Partijen beoordelen de monitoringsresultaten van ad 1, 2 en 3 en besluiten gezamenlijk tot aanvullende maatregelen, indien de resultaten daartoe nopen. | ||
34. PROCESAFSPRAKEN | ||
1. Partijen streven ernaar voor 31 december 2004 een uitwerkingsovereenkomst te sluiten over het project waarin regelingen zijn getroffen voor: a. verdeling van risico’s van budgetoverschrijding en omgang met eventuele aanvullende financieringsbehoeften op basis van een audit op de kostenraming, scope en risico’s; b. de in artikel 31, vierde en vijfde lid, bedoelde bijdragen van de Provincie en de Stadsregio; c. de in artikel 33, derde lid, bedoelde projectmonitoring; d. de administratieve organisatie. 2. Rotterdam is penvoerder bij de opzet van deze uitwerkingsovereenkomst. |
F. SLOTBEPALINGEN
Nr. | Onderwerp | Xxxxxx |
35. | 1. Dit bestuursakkoord treedt in werking na ondertekening door alle partijen en zodra partijen instemming van respectievelijk de Tweede Kamer, de gemeenteraad van Rotterdam, de regioraad en provinciale staten hebben verkregen met het sluiten van dit bestuursakkoord. 2. De mede-ondertekening door HbR impliceert een voorgenomen besluit van HbR dat overeenkomstig art. 25, eerste lid, van de Wet op de ondernemingsraden aan de ondernemingsraad van HbR ter advisering wordt voorgelegd. 3. Dit bestuursakkoord eindigt zodra de drie deelprojecten volledig zijn gerealiseerd. | |
36. | 1. Partijen treden met elkaar in overleg over noodzakelijke of gewenste wijzigingen van dit bestuursakkoord, indien nieuwe of onvoorziene feiten of omstandigheden daartoe aanleiding geven. 2. Partijen treden in overleg indien één of meer van de betrokken volksvertegenwoordigingen geheel of gedeeltelijk instemming aan dit bestuursakkoord onthouden. |
3. Partijen treden in overleg binnen tien werkdagen nadat een partij de wens daartoe aan andere partijen schriftelijk heeft kenbaar gemaakt. 4. Partijen treden in elk geval in overleg over eventuele wijziging van het bestuursakkoord indien de uitspraken van de bestuursrechter in de procedures tegen de concrete beleidsbeslissingen in de PKB + PMR of van de Europese Commissie over eventuele strijdigheden van dit bestuursakkoord of de uitvoering daarvan met Europees recht, dan wel de uitkomsten van het lopende NMa- onderzoek naar HbR, daar aanleiding toe geven. | ||
37. | 1. Partijen zijn zich er van bewust dat de realisatie van de projecten mede afhankelijk is van de toepasselijke bestuursrechtelijke procedures. Partijen zullen zich naar beste vermogen inspannen de voor de realisatie van de projecten benodigde besluiten waarvoor zij bevoegd bestuursorgaan zijn te nemen. 2. De andere partijen zullen terzake van die besluiten geen rechtsmiddelen aanwenden, noch bevorderen dat deze worden aangewend. Indien en zodra op enig moment blijkt dat door een uitspraak van de bestuursrechter een project geheel of gedeeltelijk niet kan worden uitgevoerd, treden partijen met elkaar in overleg om te komen tot gewijzigde afspraken die zo veel mogelijk aansluiten bij hetgeen in dit Bestuursakkoord is overeengekomen. 3. Indien een partij een verplichting uit dit Bestuursakkoord niet kan nakomen omdat een daarvoor benodigd besluit niet tot stand is gekomen dan wel niet onherroepelijk is geworden, levert dit geen tekortkoming op. | |
38. | 1. Alle geschillen tussen Partijen die mochten ontstaan onder of naar aanleiding van dit bestuursakkoord of naar aanleiding van overeenkomsten die hiervan het gevolg mochten zijn, zullen bij uitsluiting van de gewone rechter worden beslecht door arbitrage overeenkomstig het reglement van het Nederlands Arbitrage Instituut, waarbij ten aanzien van het aantal en de aanwijzing van de arbiters het tweede lid van toepassing is en voor het overige geldt dat: a. de plaats van de arbitrage Rotterdam zal zijn; b. het scheidsgerecht zal beslissen naar de regelen des rechts; c. de uitspraak niet zal worden gepubliceerd. 2. Het scheidsgerecht bestaat uit drie arbiters, en wel één aan te wijzen door iedere Partij en één door beide Partijen gezamenlijk. Het gezamenlijk aangewezen lid van het scheidsgerecht dient jurist te zijn, met grote ervaring op het gebied van geschillen binnen joint ventures. 3. Een geschil kan echter pas aan een scheidsgerecht worden voorgelegd, indien het geschil niet binnen 40 (veertig) werkdagen niet binnen volgens de hierna beschreven procedure is opgelost: a. Een Partij die meent dat een geschil bestaat, deelt dat schriftelijk aan de andere Partij mee. De mededeling bevat een omschrijving van het geschil; b. Binnen 30 (dertig) Werkdagen na dagtekening van de onder a bedoelde mededeling zendt de ontvangende Partij zijn zienswijze omtrent het geschil, alsmede een voorstel voor een oplossing van dat geschil, aan de andere Partij; c. Binnen 10 (tien) werkdagen na afloop van de in onder b genoemde termijn overleggen de Partijen over een oplossing van het geschil. Elke Partij kan zich bij dat overleg door deskundigen/externe adviseurs laten bijstaan; d. Indien een van de Partijen de wens daartoe kenbaar maakt, wordt het overleg voorgezeten door een door de Partijen gezamenlijk te benoemen voorzitter. | |
39. | 1. Over dit bestuursakkoord zal de Staat, in overleg met Rotterdam en HbR, informeel overleg voeren met de Europese Commissie met het doel dat bij de uitwerking en uitvoering van dit bestuursakkoord strijdigheden met het Europees recht worden voorkomen. De afspraken van dit bestuursakkoord kunnen naar aanleiding hiervan zonodig worden gewijzigd of aangevuld. 2. De Staat zendt in overeenstemming met het advies van de Europese Commissie van 24 april 2003 (SG(2003)D/229485), uitgebracht overeenkomstig artikel 6, vierde lid, van de Richtlijn van de Raad van 21 mei 1992, inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (92/43/EEG) (Habitatrichtlijn), op gezette tijden een verslag toe aan het Directoraat-generaal Milieu van de Europese Commissie. 3. In het verslag wordt de Europese Commissie geïnformeerd over de voortgang van het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR) als geheel, in het |
bijzonder over: a. de fase van uitvoering van het deelproject landaanwinning en van de bijbehorende natuurcompensatieprojecten; b. de uitvoering van het monitoringprogramma en de resultaten van periodieke evaluaties; c. de eventueel noodzakelijke bijstelling van mitigatie- en compensatiemaatregelen. | ||
40. | Het beheer van dit bestuursakkoord is opgedragen aan de minister van Verkeer en Waterstaat. De minister van Verkeer en Waterstaat treedt namens de Staat op als projectminister voor de uitvoering van de Planologische Kernbeslissing PMR. De projectminister draagt tevens zorg voor de organisatie van het benodigde overleg. | |
41. | Het Memorandum van Overeenstemming tussen partijen van 1 maart 2002 komt met het van kracht worden van dit bestuursakkoord te vervallen, voor zoveel niet anders in dit bestuursakkoord is bepaald. | |
42. | De bijlagen 1. Concept projectomschrijving Landaanwinning; 2. Concept aandeelhoudersovereenkomst Staat-Rotterdam en concept statuten HbR; 3. Concept projectomschrijving Natuurcompensatie; 4. Concept Toetsingskader 750ha, maken geen onderdeel uit van het bestuursakkoord. | |
43. | 1. De minister van Verkeer en Waterstaat draagt er zorg voor dat de tekst van dit bestuursakkoord zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen twee weken na ondertekening van dit bestuursakkoord, in de Staatscourant wordt gepubliceerd. 2. De minister van Verkeer en Waterstaat beheert de tekst van dit bestuursakkoord en draagt zorg voor het bijhouden van wijzigingen en het publiceren daarvan in de Staatscourant. |
Aldus opgemaakt in negenvoud en ondertekend op 25 juni 2004 te Den Haag.
mevr. drs. K.M.H. Peijs mevr. X. Xxxxxx
minister van Verkeer en Waterstaat en minister van Volkshuisvesting,
coördinerend projectminister van PMR Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
drs. G. Zalm, ir. C.E.G. van Gennip MBA
minister van Financiën Staatssecretaris van Economische Zaken
dr. C.P. Veerman mr. I.W. Opstelten,
Minister van Landbouw, voorzitter Stadsregio Rotterdam
Natuurbeheer en Voedselkwaliteit burgemeester van Rotterdam
X.X. xxx Xxxxx RA mr. F.D. Xxx Xxxxxxxxxx
de wethouder voor Haven, gebiedsgedeputeerde voor het Rijnmondgebied
Economie, Werkgelegenheid en Milieu (namens de provincie Zuid-Holland) (namens de gemeente Rotterdam)
mr. W.K. Scholten
De statutaire bestuurder van Havenbedrijf Rotterdam N.V.