RECHTSPOSITIEREGELING VOOR HET OCMWPERSONEEL
RECHTSPOSITIEREGELING VOOR HET OCMWPERSONEEL
(art 104§2 – specifiek personeel)
(art 104§6 – personeel bijzondere diensten)
Inhoudsopgave
RECHTSPOSITIEREGELING VOOR HET OCMWPERSONEEL (art 104§2 – specifiek personeel) (art 104§6 – personeel bijzondere diensten) 1
TITEL I Toepassingsgebied en algemene bepalingen 4
Afdeling I. Toepassingsgebied 4
Afdeling II. Algemene bepalingen 4
Hoofdstuk I De indeling in de graden en de procedures voor de vervulling van de betrekkingen 5
Hoofdstuk III De selectieprocedure 11
Hoofdstuk IV Specifieke bepalingen voor de aanwerving in de betrekkingen die ingesteld werden ter uitvoering van werkgelegenheidsmaatregelen van de hogere overheid en in sommige tijdelijke betrekkingen 15
Hoofdstuk V De aanwerving van personen met een arbeidshandicap 16
Hoofdstuk VI De indiensttreding 17
Hoofdstuk VII De proeftijd met het oog op de vaste aanstelling in statutair verband 17
Hoofdstuk VIII De evaluatie tijdens de loopbaan 19
Hoofdstuk IX. Het vormingsreglement (idem voor §6) 28
Hoofdstuk X. De administratieve anciënniteiten 32
Hoofdstuk XI. De functionele loopbaan 35
Afdeling I. Algemene bepalingen 35
Afdeling II. De functionele loopbanen per niveau 35
Hoofdstuk XII. De bevordering 37
Afdeling I. Algemene bepalingen 37
Afdeling III. De algemene (als niet geïntegreerd met specifieke) bevorderingsvoorwaarden per niveau en per rang 38
Afdeling IV. Specifieke bevorderingsvoorwaarden per graad 40
Hoofdstuk XIII. De vervulling van een vacature door interne personeelsmobiliteit 40
Afdeling I. Algemene bepalingen 40
Afdeling II. De voorwaarden en de procedures voor de interne personeelsmobiliteit 41
Hoofdstuk XIV; terbeschikkingstelling van personeel aan de gemeente 43
Hoofdstuk XV. Externe personeelsmobiliteit 43
Afdeling I. Externe personeelsmobiliteit tussen lokale overheden met hetzelfde werkingsgebied 43
Afdeling II Gezamenlijke organisatie van selectieprocedures en gemeenschappelijke wervingsreserves bij sommige overheden met hetzelfde werkingsgebied 45
Afdeling III Externe personeelsmobiliteit tussen lokale en provinciale overheden die niet hetzelfde werkingsgebied hebben en tussen diezelfde lokale en provinciale overheden en diensten van de Vlaamse overheid. 46
TITEL III de waarneming van een hogere functie 49
Hoofdstuk I: niet van toepassing 49
Hoofdstuk II : niet van toepassing 49
Hoofdstuk III. De waarneming van een hogere functie 49
TITEL IV De ambtshalve herplaatsing 50
Hoofdstuk I. De ambtshalve herplaatsing van het vast aangestelde statutaire personeelslid in een functie van dezelfde rang 50
Hoofdstuk II. De ambtshalve herplaatsing van het vast aangestelde statutaire personeelslid in een functie van een lagere graad 51
TITEL V Het verlies van de hoedanigheid van statutair personeelslid en de definitieve ambtsneerlegging 51
Hoofdstuk I. Het verlies van de hoedanigheid van statutair personeelslid 51
Hoofdstuk II. De definitieve ambtsneerlegging van het statutaire personeelslid 52
Hoofdstuk I. Algemene bepalingen 54
Hoofdstuk II. De toekenning van periodieke salarisverhogingen door de opbouw van geldelijke anciënniteit 55
Afdeling I. Diensten bij een overheid 55
Afdeling II. Diensten in de privésector of als zelfstandige 56
Afdeling III. De valorisatie van de diensten 56
Hoofdstuk III. Bijzondere bepalingen 57
Hoofdstuk IV. De betaling van het salaris 58
TITEL VII De toelagen, vergoedingen en sociale voordelen 59
Hoofdstuk I. Algemene bepalingen 59
Hoofdstuk II. De verplichte toelagen 59
Afdeling I. De haard- en standplaatstoelage 59
Afdeling II. Het vakantiegeld 60
Afdeling III. De eindejaarstoelage 62
Afdeling IV. De attractiviteitspremie 63
Afdeling V: het Functiecomplement 65
Afdeling VI: Premie voor bijzondere beroepstitels en beroepsbekwaamheden 65
Hoofdstuk III. De onregelmatige prestaties 66
Afdeling I. Nachtprestaties en prestaties op zaterdagen, zondagen en feestdagen 66
Afdeling II. De overuren (arbeidstijdwet) 66
Afdeling III: de verstoringstoelage 67
Afdeling IV: de overuren (arbeidswet) 67
Afdeling V. Salarisbijslag voor buitengewone prestaties van verplegend en verzorgend personeel 67
Afdeling VI. Uurroostertoeslagen 68
Hoofdstuk IV. De andere toelagen 69
Afdeling I. De toelage voor het waarnemen van een hogere functie 69
"Afdeling II. De functioneringstoelage en de managementtoelage 69
Hoofdstuk V. De vergoeding voor reiskosten 70
Afdeling I. Algemene bepalingen 70
Afdeling II. De vergoeding voor reiskosten 70
Hoofdstuk VI. De sociale voordelen 71
Afdeling I. Maaltijdcheques 71
Afdeling II De hospitalisatieverzekering 72
Afdeling III De vergoeding van de kosten voor het woon- en werkverkeer 73
Afdeling IV De begrafenisvergoeding 73
TITEL VIII Verloven en afwezigheden 74
Hoofdstuk I. Algemene bepalingen 74
Hoofdstuk II. De jaarlijkse vakantiedagen 74
Hoofdstuk III. De feestdagen 76
Hoofdstuk IV. Bevallingsverlof en opvangverlof 76
Hoofdstuk V. Het ziekteverlof 77
Hoofdstuk VI. De disponibiliteit 80
Hoofdstuk VII. Onbetaald verlof als gunstmaatregel 82
Hoofdstuk VIII. Het verlof voor opdracht 83
Hoofdstuk IX. Het omstandigheidsverlof 84
Hoofdstuk X. Het onbetaalde verlof 85
Hoofdstuk Xbis. Loopbaanonderbreking 86
Hoofdstuk XQuater. Politiek verlof 95
Hoofdstuk XI. De dienstvrijstellingen 98
Hoofdstuk XII. Eindeloopbaanmaatregelen 99
TITEL IX Slotbepalingen 103
Hoofdstuk I. Overgangsbepalingen 103
Hoofdstuk II. Overgangsbepalingen met betrekking tot de jaarlijkse vakantiedagen en de feestdagen 104
Hoofdstuk III. Opheffingsbepalingen en inwerkingtredingsbepalingen 106
zwarte tekst: geldt altijd voor personeel art104§2 en §6
Groene tekst : enkel van toepassing voor personeel artikel 104§2 (specifiek personeel) Paarse tekst: enkel van toepassing voor personeel artikel 104§6 (bijzondere diensten) In rood: wijzigingen ten opzichte van de bestaande rechtspositieregeling.
TITEL I Toepassingsgebied en algemene bepalingen
Artikel 1
Deze rechtspositieregeling is van toepassing op :
1° het personeel van het OCMW, zowel dat in statutair dienstverband als dat in contractueel dienstverband, tenzij met gebruik van de definities in de punten 4° tot en met 9° van artikel 2 een specifieke personeelscategorie bedoeld wordt;
2° de algemeen directeur en de financieel directeur van het OCMW, tenzij anders bepaald.
Afdeling II. Algemene bepalingen
Artikel 2
Voor de toepassing van deze rechtspositieregeling wordt verstaan onder :
1° het OCMW-decreet, hier afgekort als OD : het decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;
2° BVR OCMW: Het besluit van de Vlaamse Regering van 12 november 2010 houdende de minimale voorwaarden voor de personeelsformatie en het mandaatstelsel van het personeel van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en houdende de minimale voorwaarden voor sommige aspecten van de rechtspositieregeling van bepaalde personeelsgroepen van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn
3° RPR G: de rechtspositieregeling van het gemeentepersoneel: de plaatselijke rechtspositieregeling van het personeel van het OCMW die door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wordt bediend, vastgesteld met toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 december 2007 houdende de minimale voorwaarden voor de personeelsformatie en de rechtspositieregeling van het gemeentepersoneel en het provinciepersoneel en houdende enkele bepalingen betreffende de rechtspositie van de algemeen directeur en de financieel directeur van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;
4° het personeelslid : zowel het statutaire personeelslid als het contractuele personeelslid;
5° het statutaire personeelslid : zowel het vast aangestelde statutaire personeelslid als het statutaire personeelslid op proef;
6° het vast aangestelde statutaire personeelslid : elk personeelslid dat bij eenzijdige beslissing van de overheid vast is aangesteld in statutair dienstverband, ook genoemd ‘in vast verband benoemd’ in afdeling 2 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;
7° het statutaire personeelslid op proef : elk personeelslid dat bij eenzijdige beslissing van de overheid toegelaten is tot de proeftijd met het oog op een vaste aanstelling in statutair dienstverband;
8° het contractuele personeelslid : elk personeelslid dat in dienst is genomen bij arbeidsovereenkomst, conform de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten
10° graad : benaming voor een groep van gelijkwaardige functies of benaming voor een specifieke functie;
11° functiebeschrijving : de weergave van de functie-inhoud en van het functieprofiel, waaronder de competenties;
12° competenties : de kennis, vaardigheden, persoonlijkheidskenmerk en attitudes die nodig zijn voor de uitoefening van een functie.
TITEL II De loopbaan
Hoofdstuk I De indeling in de graden en de procedures voor de vervulling van de betrekkingen
Artikel 3
De graden worden ingedeeld in vijf niveaus. De niveaus stemmen, met uitzondering van de niveaus D en E, overeen met een diplomavereiste van een bepaald onderwijsniveau.
De niveaus en de daarmee overeenstemmende diploma’s of getuigschriften zijn :
1° niveau A : ofwel een masterdiploma, ofwel een diploma van het universitair onderwijs of een diploma van het hoger onderwijs van twee cycli dat gelijkgesteld werd met universitair onderwijs;
2° niveau B : ofwel een bachelor diploma, ofwel een diploma van hoger onderwijs van één cyclus of daarmee gelijkgesteld onderwijs;
3° niveau C : een diploma van het secundair onderwijs of daarmee gelijkgesteld onderwijs: 4° niveau D : geen diplomavereiste, tenzij anders bepaald;
5° niveau E : geen diplomavereiste.
De raad is de aanstellende overheid voor het OCMW-personeel, tenzij de aanstellingsbevoegdheid bij toepassing van artikel 105 van het OCMW-decreet gedelegeerd is aan het vast bureau of aan de algemeen directeur. (In de zitting van RMW van 1 april 2011 : delegatie aan het vast bureau)
De OCMW-raad is echter als enige bevoegd voor de aanstelling van de algemeen directeur en de financieel directeur van het OCMW
Artikel 4
§ 1 : met behoud van de toepassing van de specifieke regels per procedure, wordt een vacante betrekking, ongeacht haar rangindeling, vervuld op een van de volgende manieren :
1° door een aanwervingsprocedure;
2° door een bevorderingsprocedure;
3° door de procedure van interne personeelsmobiliteit; 4° door een procedure van externe mobiliteit
5°door een combinatie van de procedures, vermeld in punt 1° tot en met 4
Bij de aanwervingsprocedure worden tegelijk personen extern aan het OCMW-bestuur en personeelsleden van het OCMW-bestuur uitgenodigd om zich kandidaat te stellen voor de betrekking.
Bij de bevorderingsprocedure en bij de procedure voor interne personeelsmobiliteit worden alleen leden van het OCMW-personeel uitgenodigd om zich voor de vacante betrekking kandidaat te stellen, tenzij de aanstellende overheid beslist een beroep te doen op een procedure voor externe personeelsmobiliteit met de gemeente. In voorkomend geval worden eveneens de personeelsleden van de gemeente uitgenodigd om zich kandidaat te stellen voor de vacante betrekking.
Bij een procedure voor externe personeelsmobiliteit met andere overheden worden de personeelsleden van de lokale en provinciale overheden en de diensten van de Vlaamse overheid , of de personeelsleden van een bepaald segment van die overheidsarbeidsmarkt, uitgenodigd om zich kandidaat te stellen voor de vacante betrekking.
De aanstellende overheid, bepaalt bij de vacantverklaring van de betrekking volgens welke procedure of procedures ze vervuld wordt.
§ 2 : de aanstellende overheid verklaart de betrekking open.
Hoofdstuk II De aanwerving
Afdeling I. De algemene toelatingsvoorwaarden en de algemene aanwervingsvoorwaarden Artikel 5
§ 1 : om toegang te hebben tot een functie bij het OCMW-bestuur, moeten de kandidaten :
1° een gedrag vertonen dat in overeenstemming is met de eisen van de functie waarvoor ze solliciteren; 2° de burgerlijke en politieke rechten genieten;
3° medisch geschikt zijn voor de uit te oefenen functie, in overeenstemming met de wetgeving betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk.
Het passend gedrag vermeld in punt 1°, wordt getoetst aan de hand van een uittreksel uit het strafregister. Als daarop een ongunstige vermelding voorkomt, mag de kandidaat daarover een schriftelijke toelichting voorleggen.
De medische geschiktheid van de kandidaat, vermeld in punt 3°, moet in overeenstemming met artikel 27 van het koninklijk besluit van 28 mei 2003 betreffende het gezondheidstoezicht op de werknemers vaststaan voor de effectieve tewerkstelling bij het OCMW.
§ 2 : de volgende statutaire functies zijn voorbehouden voor Belgen, omdat uit de functiebeschrijving blijkt dat ze een rechtstreekse of onrechtstreekse deelname aan de uitoefening van het openbaar gezag inhouden of werkzaamheden omvatten die strekken tot de bescherming van de belangen van het OCMW- bestuur :
- algemeen directeur
- financieel directeur
- hoofdmaatschappelijk werker
- directie woonzorgcentrum
Voor de overige statutaire functies moeten de kandidaten onderdaan zijn van een van de volgende landen : onderdanen van de EU-lidstaten, IJsland, Liechtenstein, Noorwegen of de Zwitserse Bondsstaat of onderdanen van de Europese Economische Ruimte.
Artikel 6
§ 1 : om in aanmerking te komen voor aanwerving, moeten de kandidaten :
1° voldoen aan de vereiste over de taalkennis opgelegd door de wetten op het gebruik der talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966;
2° slagen voor de selectieprocedure.
§ 2 : het personeelslid dat tewerkgesteld is in een deeltijdse functie nadat het geslaagd is voor selectieproeven, is vrijgesteld van nieuwe selectieproeven wanneer de wekelijkse prestaties binnen die functie uitgebreid worden of wanneer de functie voltijds wordt.
Artikel 7
Naast het beantwoorden aan de voorwaarden in artikel 6, moeten de kandidaten ook :
1° voldoen aan de diplomavereiste die geldt voor het niveau waarin de functie gesitueerd is voor de functies in de graden van :
– niveau C
– niveau B
– niveau A.
2° voldoen aan de diplomavereiste die geldt voor het niveau waarin de functie gesitueerd is en
*minimaal 3 jaar ervaring in leidinggevende of beleidsfunctie of in een gelijkaardige functie voor de functies die onder de functiefamilie strategisch leidinggevenden vallen, zijnde algemeen directeur, financieel directeur, directeur woonzorgcentrum en hoofdmaatschappelijk werker
*minimaal 3 jaar ervaring in het werkveld of als leidinggevende voor de functies die onder de functiefamilie operationeel leidinggevenden vallen, zijnde technisch begeleider/intern preventieadviseur en hoofdverpleegkundige. Voor de operationeel leidinggevende “maatschappelijk werker thuis- en ouderenzorg” wordt geen ervaring gevraagd.
De lijst van erkende diploma's of getuigschriften per niveau wordt door de Vlaamse minister, bevoegd voor de binnenlandse aangelegenheden, vastgesteld. Alleen de erkende diploma's of getuigschriften op die lijst komen bij aanwerving in aanmerking.
De aanstellende overheid kan aanvullende aanwervingsvoorwaarden vaststellen.
Afdeling II. De specifieke aanwervingsvoorwaarden
Artikel 8
De specifieke voorwaarden per graad zijn :
§ 1 : Voor de graad van ‘(hoofd)maatschappelijk werker’ wordt volgend diploma vereist:
Houder zijn van ofwel:
1° het diploma van bachelor in het sociaal-agogisch werk met de titel van maatschappelijk assistent, of een daarmee gelijkgesteld diploma;
“2° het diploma van bachelor in de sociale gezondheidszorg of een daarmee gelijkgesteld diploma.
§2: Voor de graad van OCMW boekhouder B1-B3 wordt volgende diploma vereist :
-houder zijn van het diploma professionele bachelor (HOKT), afdeling boekhouding, accountancy of bedrijfsbeheer
§3:Voor de graad van ‘kinesitherapeut‘ worden volgend diploma vereist :
1. Xxxxxx zijn van de beroepstitel van kinesitherapeut;
2. Houder van een universitair diploma in de kinesitherapie of een diploma van hoger onderwijs van het lange type buiten de universiteit in kinesitherapie (licentiaat of master in de kinesitherapie);
3. Indien behaald voor 1 november 2002, een diploma van kinesitherapie, na een opleiding van minstens 3 jaar in het voltijds hoger onderwijs (gegradueerde in de kinesitherapie).
§ 4 : Voor de graad van ‘ergotherapeut’ wordt volgend diploma vereist.
1. Xxxxxx van de beroepstitel van ergotherapeut;
2. Xxxxxx zijn van een diploma dat een opleiding ergotherapie bekroont (bachelor in de ergotherapie), die overeenstemt met een opleiding van minstens drie jaar in het kader van een voltijds hoger onderwijs, dat beantwoordt aan de vereisten, bepaald in artikel 3 van het KB van 8 juli 1996 betreffende de beroepstitel en de kwalificatievereisten voor de uitoefening van het beroep van ergotherapeut en houdende vaststelling van de lijst van de technische prestaties.
§ 5: Voor de graad van ‘verpleegkundige hoger onderwijs’ wordt één van volgend diploma’s vereist
1. Xxxxxx zijn van de beroepstitel van gegradueerd verpleegkundige (tot schooljaar….);
2. Beschikken over een diploma hoger onderwijs in de verpleegkunde (professionele bachelor in de verpleegkunde, master in de verpleegkunde);
§ 6 : Voor de graden van ‘verpleegkundige hoger beroepsonderwijs’ wordt volgende diploma vereist :
1. Xxxxxx van de beroepstitel van verpleegkundige;
2. Beschikken over een brevet of diploma van de vierde graad van het secundair onderwijs in de verpleegkunde of van een brevet van aanvullend secundair beroepsonderwijs, afdeling verpleegkunde.
§ 7 : Voor de graad van ‘hoofdverpleegkundige’ wordt volgend diploma en attest vereist :
Kwalificatievereisten:
1. Xxxxxx zijn van de beroepstitel van gegradueerd verpleegkundige;(tot schooljaar 2010-2011)
2. Beschikken over een diploma hoger onderwijs in de verpleegkunde (bachelor in de verpleegkunde, master in de verpleegkunde).
3. Binnen de drie jaar (van de verlengde proefperiode) het bewijs leveren (door getuigschrift of diploma) van het met voldoening gevend gevolg gevolgd hebben van een bijkomende specifieke kaderopleiding in de verpleegkunde, die erop gericht is de hoofdverpleegkundige voor te bereiden op de dagelijkse leiding van een verpleegkundig equipe en de organisatie van een wetenschappelijk verantwoorde verpleegkundige verzorging rekening houden met de specifieke behoeften van de patiënten
Deze opleiding moet minstens over 2 jaren gespreid zijn.
of hetzelfde bewijs leveren van een universitaire opleiding in verpleegkundige richting
of houder zijn van een diploma, certificaat of licentie met betrekking tot het ziekenhuisbeheer, afgeleverd door één van de nationale universiteiten of door een gelijkgestelde instelling
§ 8 : Voor de graad van zorgkundige (niveau C) worden bijkomende vereisten gesteld: Het voorleggen van de registratie als zorgkundige
§9: Voor de graad van animator D1-D3:
-ofwel een certificaat (modulaire opleiding) of een getuigschrift (lineaire opleiding) van de opleiding "begeleider-animator voor bejaarden" behaald in het studiegebied ‘personenzorg’ in het kader van het volwassenenonderwijs;
-ofwel, voor personeelsleden die vóór 1 januari 2004 tewerkgesteld waren in een woonzorgcentrum in de functie van deskundige in animatie en activatie, een bekwaamheidsattest van het door de minister erkend specifieke modulair vormingspakket van 96 uren.
-ofwel een diploma secundair onderwijs, uitgereikt in het algemeen secundair onderwijs, het kunstsecundair onderwijs of het technisch secundair onderwijs, of gelijkwaardig.
-ofwel een diploma van secundair onderwijs, uitgereikt in het zevende specialisatiejaar van het beroepssecundair onderwijs, hetzij in de studierichting “kinderzorg”, hetzij in de studierichting “thuis-en bejaardenzorg” of gelijkwaardig.
§ 11 : Voor volgende betrekkingen kan de aanstellende overheid het bezit van een rijbewijs van een bepaalde categorie opleggen: algemeen directeur, directeur woonzorgcentrum, hoofdmaatschappelijk werker, maatschappelijk werker, hoofdverpleegkundige, keukenhulp (mbt uitvoering maaltijdbedeling), technisch begeleider, technisch assistent
Artikel 9
De aanstellende overheid kan bepalen dat kandidaten die niet voldoen aan de diplomavereiste die als aanwervingsvoorwaarde geldt voor de functies van niveaus A, B en C, in aanmerking komen voor aanwerving. Die afwijking van de diplomavereiste is uitzonderlijk en op grond van vooraf vastgestelde, objectieve criteria, mogelijk als de functie noch op basis van de functiebeschrijving, noch krachtens een reglementering van de hogere overheid een diploma vergt.
Voor de toepassing van het eerste lid komt een kandidaat die niet over het vereiste diploma beschikt, in aanmerking als hij, ofwel :
1° voldoet aan een vereiste inzake relevante beroepservaring en slaagt voor een niveau- of capaciteitstest;
2° beschikt over een op de functie afgestemd ervaringsbewijs, uitgereikt overeenkomstig de Vlaamse regelgeving over de titels van beroepsbekwaamheid;
3° beschikt over een op de functie afgestemd attest van een beroepsopleiding die hij gevolgd heeft bij een door de Vlaamse Regering erkende instelling voor beroepsopleiding.
In voorkomend geval beslist de aanstellende overheid voor de vacantverklaring van de functie of kandidaten die niet aan de diplomavereiste beantwoorden, in aanmerking komen voor aanwerving De beslissing om de diplomavereiste of de aanvullende voorwaarde te schrappen, moet overigens steunen op een van de volgende objectieve criteria
a) gegevens van de regionale overheid over schaarste op de arbeidsmarkt om bepaalde betrekkingen te vervullen;
c) bepaalde functiespecifieke criteria.
Afdeling III. De aanwervingsprocedure Artikel 10
§ 1 : aan elke aanwerving gaat een externe bekendmaking van de vacature met een oproep tot kandidaten vooraf.
§ 2 : de aanstellende overheid kiest de wijze van externe bekendmaking uit de volgende mogelijkheden, rekening houdend met de aard van de vacature :
1° nationaal verschijnende kranten of weekbladen; 2° regionaal verschijnende kranten of weekbladen;
3° gespecialiseerde tijdschriften van beroepsgroepen of beroepsorganisaties; 4° de VDAB;
5° de OCMW website;
6° zelf geproduceerde media (affiches, folders, berichten voor lichtkrant). 7°sociale media
8°online-jobsites
Minimaal wordt in elk geval bekendgemaakt op de OCMW-website, door aanplakking en via de VDAB;
Het vacaturebericht voor het persorgaan of tijdschrift bevat ten minste :
1° de naam van de betrekking ende salarisschaal;
2° de vermelding of de betrekking in statutair dan wel in contractueel dienstverband vervuld wordt; 3° de vermelding of de betrekking voltijds dan wel deeltijds vervuld wordt;
4° een beknopte weergave van de functievereisten op een wijze dat de kandidaten kunnen oordelen of ze in aanmerking komen;
5° de wijze waarop de kandidaturen worden ingediend en de uiterste datum voor de indiening ervan; 6° de vermelding of al dan niet een wervingsreserve wordt vastgesteld en de duur daarvan;
7° de vermelding van het contactpunt voor meer informatie over de functie, de arbeidsvoorwaarden en de selectieprocedure.
Elke kandidaat krijgt een ontvangstmelding van zijn kandidatuur.
§ 3 : de bepalingen van § 1 en § 2, zijn niet van toepassing als de aanstellende overheid beslist een beroep te doen op een bestaande wervingsreserve die geldig is voor de vacature.
De bepalingen van § 1 en § 2, zijn evenmin van toepassing als de wekelijkse prestaties van een deeltijdse betrekking in de personeelsformatie uitgebreid worden of als die betrekking omgezet wordt in een voltijdse betrekking. Als er meerdere personeelsleden deeltijds werken in een betrekking van dezelfde graad, richt de aanstellende overheid een oproep tot die personeelsleden voor de vervulling van de extra uren en maakt het zijn keuze op basis van een vergelijking van de kandidaturen.
Artikel 11
Tussen de bekendmaking van een vacature en de uiterste datum voor de indiening van de kandidaturen, verlopen minstens veertien kalenderdagen. . Indien de uiterste datum op een zaterdag, zondag of feestdag valt wordt de termijn verlengd tot de eerstvolgende werkdag. De dag van de bekendmaking van de vacature is niet in de termijn begrepen, de uiterste datum voor de indiening van de kandidaturen wel.
De datum van de verzending van de kandidatuur wordt beschouwd als de datum waarop de kandidatuur is ingediend.
De datum van de poststempel / van het faxbericht / van de inschrijving via een elektronisch formulier / van het mailbericht geldt als datum van verzending.
Als er minder dan 3 kandidaten zijn bij het afsluiten van de kandidatuurstelling kan de aanstellende overheid opteren om een nieuwe oproep te doen om zo het aantal potentiële kandidaten te verhogen. Ook bij deze nieuwe oproep gelden dezelfde publicatietermijnen. Deze tweede oproep kan in dezelfde media gebeuren, in een aantal van de gestelde media of in nieuwe media
Artikel 12
Aan elke aanwerving gaat een selectieprocedure vooraf; gebaseerd op de in de functiebeschrijving vastgelegde competenties
Artikel 13
§ 1 : tenzij anders bepaald, moeten de kandidaten voor de deelname aan de selectieprocedure voldoen aan de algemene toelatingsvoorwaarden en aan de aanwervingsvoorwaarden, de selectie uitgezonderd. Ze leveren het bewijs daartoe aan de voorwaarden vastgesteld in § 2 en § 3.
§ 2 : de kandidaten leveren het bewijs dat ze voldoen aan de diplomavereiste uiterlijk op de uiterste inschrijvingsdatum (idem voor §6)
Een gewone kopie van het diploma volstaat als bewijsstuk voor deelname aan de selectieprocedure. Het vast bureau beslist over de geldigheid van de voorgelegde diploma’s voor alle betrekkingen.
De kandidaten die niet aan de diplomavereiste voldoen worden definitief uitgesloten van de selectieprocedure. Het vast bureau deelt die weigering zonder uitstel schriftelijk mee.
§ 2.1 : In afwijking van § 2 worden laatstejaarsscholieren of studenten toegelaten tot de selectieprocedure als ze met hun kandidatuur een studiebewijs voorleggen en een verklaring dat ze binnen een termijn van maximum zes maanden zullen deelnemen aan de eindexamens voor het behalen van hun diploma. Ze leveren het bewijs dat ze aan de diplomavereiste voldoen uiterlijk op de datum van hun aanstelling bij het OCMW.
§ 3 : de kandidaten leveren het bewijs dat ze voldoen aan de algemene toelatingsvoorwaarden en aan alle aanwervingsvoorwaarden, de selectie uitgezonderd, voor de aanstelling.
De aanstellende overheid beoordeelt de geldigheid van de voorgelegde bewijzen voor alle betrekkingen. Voor de betrekking van algemeen directeur en financieel directeur OCMW beoordeelt het uitvoerend orgaan de voorgelegde bewijzen. Op basis van die beoordeling wordt beslist welke kandidaten definitief tot de selectieprocedure worden toegelaten. De kandidaten die geweigerd worden, worden daarvan schriftelijk op de hoogte gebracht met vermelding van de reden voor de weigering.
Voor de deelname aan de selectieprocedure volstaat een kopie of een gewoon afschrift voor de bewijzen, vermeld in §2 en §3.
Eensluidend verklaarde afschriften worden alleen gevraagd aan de kandidaten die geslaagd zijn voor de selectie.
§ 4 : in afwijking van § 2 worden kandidaten die aan alle aanwervingsvoorwaarden voldoen behalve aan de voorwaarde van een aanvullende opleiding tot de selectieprocedure toegelaten, als de aanwervingsvoorwaarden bepalen dat ze het attest of getuigschrift van de aanvullende opleiding voor de afloop van de proeftijd moeten behalen.
Hoofdstuk III De selectieprocedure
Afdeling I. Algemene regels voor de selecties Artikel 14
Elke selectie wordt uitgevoerd op basis van selectiecriteria en met behulp van één of meer selectietechnieken.
De selectiecriteria en de selectietechnieken zijn afgestemd op de functiebeschrijving. Voor functies van dezelfde graad zijn de selectietechnieken gelijkwaardig.
Artikel 15
§ 1 : de selecties worden uitgevoerd door een selectiecommissie.
Voor de samenstelling van de selectiecommissie gelden de volgende algemene regels : 1° de selectiecommissie bestaat uitsluitend uit deskundigen;
2° elke selectiecommissie bestaat uit ten minste drie leden en is samengesteld uit minstens 2/3 externe deskundigen. Indien er een assessmentcenter of een psychotechnische proef wordt voorzien wordt er altijd een derde lid toegevoegd van het extern bureau. Er is altijd 1 intern lid aanwezig zijnde de rechtstreeks leidinggevende of een intern deskundige.
3° van het minimum aantal externe leden kan uitzonderlijk vanwege de specificiteit van de functies en op voorwaarde van uitdrukkelijke motivering worden afgeweken;
4° de selectiecommissie bestaat bij voorkeur uit leden van verschillend geslacht;
5° de leden van de OCMW-raad kunnen geen lid zijn van een selectiecommissie in een selectieprocedure voor het eigen OCMW-bestuur;
6° bij afloop van de selectie-activiteiten beraadslaagt de selectiecommissie over het eindresultaat en het eindverslag van de kandidaten; Delibereren kan ook indien 1 extern deskundige afwezig is en het totale aantal op minimum 3 leden blijft.
7° het secretariaat van de commissie wordt vervuld door de algemeen directeur (op voorwaarde dat deze geen aanstellende overheid is) of zijn aangestelde. Hij kan zich tevens laten bijstaan of vervangen door OCMW-personeel.
§ 2 : onder deskundig wordt verstaan dat de leden van de selectiecommissie over de specifieke deskundigheden moeten beschikken om de kandidaten te beoordelen op de voor de functie vastgestelde selectiecriteria.
§ 3 : assessmentcenters, psychotechnische proeven en persoonlijkheidstests worden afgenomen door een selectiebureau of door een persoon die daartoe bevoegd en erkend is overeenkomstig de bepalingen van het decreet van 10 december 2010 met betrekking tot de private arbeidsmarktbemiddeling (en latere wijzigingen) en het besluit van de Vlaamse regering van 10 december 2010 tot uitvoering van het
decreet van 10 december 2010 met betrekking tot de private arbeidsmarktbemiddeling (en latere wijzigingen)
Artikel 16De leden van de selectiecommissies respecteren de volgende gedragsregels en wettelijke voorschriften bij selecties :
1° onafhankelijkheid;
2° onpartijdigheid;
3° non-discriminatie op grond van zogenaamd ras of huidskleur, nationaliteit of etnische achtergrond, geslacht, seksuele geaardheid, leeftijd, gezondheidstoestand, voorkomen, handicap, geloof of levensbeschouwing, burgerlijke staat, politieke overtuiging, zoals bepaald in de non-discriminatie- wetgeving;
4° respect voor de vertrouwelijkheid van de gegevens van de kandidaten en voor hun private levenssfeer;
5° geheimhouding van de vragen en, als dat van toepassing is, respect voor de anonimiteit van de proeven: 6° verbod op belangenvermenging.
Bij familieverwantschap tot in de tweede graad tussen een lid van de selectiecommissie en een kandidaat, worden de passende maatregelen getroffen om de onpartijdigheid van de selectieprocedure te garanderen.
Artikel 17
De selectiecommissies worden geleid door een voorzitter. De voorzitter wordt in zijn taak bijgestaan door een secretaris die niet deelneemt aan de eigenlijke selectie-activiteiten en aan de beoordeling van de kandidaten.
De leden, de secretaris en de voorzitter van de selectiecommissie worden nominatief door het vast bureau aangewezen.
Artikel 18
De selectieprocedures toetsen de bekwaamheid of geschiktheid van de kandidaten en resulteren in een opsomming van de geslaagde of geschikt bevonden kandidaten. De meeste geschikte kandidaat wordt gekozen op basis van een volledige vergelijking van de titels en de verdiensten van alle kandidaten en een uitdrukkelijke motivering in overeenstemming met de bepalingen van de Wet betreffende de uitdrukkelijke motivering van bestuurshandelingen van 29 juli 1991.
Bij meerdere geslaagde kandidaten zal conform het getrapt vergelijkend examensysteem de aanstellende overheid bij voorrang en bij uitsluiting van alle andere kandidaten benoemen uit die kandidaten die
a) 90 % of meer behaalden op het totaal van de punten
Zijn er geen die 90 % of meer behaalden dan uit de kandidaten die :
b) 80 % of meer behaalden op het totaal van de punten
Zijn er geen die 80 % of meer behaalden dan uit de kandidaten die :
c) 70 % of meer behaalden op het totaal van de punten
Zijn er geen die 70 % of meer behaalden dan uit de kandidaten die :
d) 60 % of meer behaalden op het totaal van de punten.
Artikel 19
De algemene regels voor de selectietechnieken zijn :
a/ voor alle functies bevat elke selectie minimum twee selectietechnieken. Kandidaten behalen minimum 50% op elk selectieonderdeel en in totaal minimum 60%. Indien er subonderdelen zijn dient men op elk subonderdeel ook 50% te behalen.
Assessmentcenters en psychotechnische proeven zijn eliminerend indien de beoordeling niet geschikt wordt gegeven. Er is een beoordeling geschikt en geschikt onder voorbehoud mogelijk.
b/Een preselectie is mogelijk, maar niet verplicht voor alle functies. Dit wordt bepaald bij vacantverklaring. De preselectie bestaat uit een functiegerelateerde test, die , afhankelijk van de functie, zowel kennis als vaardigheden kan meten.
Om te slagen dienen kandidaten minimaal 50% te behalen. Enkel de 20 beste geslaagde kandidaten worden uitgenodigd voor de eigenlijke selectieprocedure.
c/ voor de strategisch leidinggevenden (algemeen directeur ,financieel directeur, directeur woonzorgcentrum en hoofdmaatschappelijk werker) bestaat de selectieprocedure uit een schriftelijke deel, een assesmentcenter en een mondeling
d/ voor de operationeel leidinggevenden (technisch begeleider/preventieadviseur en hoofdverpleegkundigen) wordt een assesmentcenter als tweede deel ingevoegd; het derde deel bestaat dan uit een mondeling met interview en rollenspel. Voor de maatschappelijk werker thuis en ouderenzorg wordt het assesmentcenter vervangen door een psychotechnische proef.
e/ voor de experten, de maatschappelijk werkers en de zorgverleners (verpleegkundige HO en HBO , ergotherapeut, kinesitherapeut, animatorcoördinator) wordt als tweede deel een psychotechnische proef toegevoegd en is het laatste deel een mondelinge proef
f/ voor de technisch uitvoerende functies, de administratieve functies, de zorgverleners (logistiek medewerker, verzorgende, animator) bestaat de selectie uit een eerste praktisch gedeelte en een tweede mondeling gedeelte.
Afdeling II. Het verloop van de selectie Artikel 20
De aanstellende overheid stelt de concrete selectieprocedure vast voor de aanvang ervan en zorgt voor de organisatie van de selecties.
Artikel 21
§ 1 : binnen de grenzen van de algemene bepalingen in afdeling I, bepaalt de aanstellende overheid : 1° de selectiecriteria;
2° de keuze van de selectietechniek(en);
3° het verloop van de selectie, met inbegrip van de timing;
4° het minimale resultaat om als geslaagd beschouwd te worden bij de afsluiting van de selectieprocedure en, in voorkomend geval, het minimale resultaat om toegelaten te worden tot een volgende stap in de selectieprocedure.
§ 2 : als de aanstellende overheid kiest voor een combinatie van de aanwervingsprocedure en de bevorderingsprocedure en de gelijktijdige toepassing daarvan, worden de externe en de interne kandidaten onderworpen aan dezelfde selectieproeven. Eventuele schriftelijke kennisproeven met dezelfde inhoud worden op hetzelfde tijdstip afgenomen.
De niveau- of capaciteitstest, vermeld in artikel 9, onderzoekt of de kandidaat in staat is te functioneren op het niveau waarin de functie is gesitueerd.
De kandidaat die een attest of getuigschrift voorlegt waaruit blijkt dat hij voor dezelfde of voor een vergelijkbare functie bij dezelfde of bij een andere overheid al eerder geslaagd is voor een niveau- of capaciteitstest als vermeld in het tweede lid, behoudt het gunstige resultaat daarvan en wordt vrijgesteld van een nieuwe deelname aan een niveau- of capaciteitstest. De niveau- of capaciteitstest waarin de kandidaat slaagde, is op het ogenblik van het afsluiten van de kandidaturen maximaal 5 jaar oud.
Artikel 22
De kandidaten worden van het verloop van de selectieprocedure op de hoogte gebracht.
De kandidaten worden ten minste vijftien kalenderdagen op voorhand geïnformeerd over de plaats waar en dag en uur waarop de eerste selectieproef wordt afgenomen. Indien de uiterste datum op een zaterdag, zondag of feestdag valt wordt de termijn verlengd tot de eerstvolgende werkdag. De mededeling gebeurt naar keuze met behulp van brief of email of er wordt reeds voorzien bij de publicatie van de vacature.
Als de selectieproef een preselectie bevat, worden de kandidaten daarvan op de hoogte gebracht.
Artikel 23
De selectiecommissie maakt voor elke selectietechniek een gemotiveerd verslag op. Het verslag vermeldt per kandidaat het resultaat. De selectiecommissie maakt bij de afsluiting van de selectieprocedure een eindverslag op met vermelding van de deelresultaten van de kandidaten en van hun eindresultaat.
Artikel 24
De kandidaten worden schriftelijk op de hoogte gebracht van het resultaat van de selectie. Kandidaten hebben op hun verzoek toegang tot de selectieresultaten in overeenstemming met de bepalingen van het decreet van 26 maart 2004 betreffende de openbaarheid van bestuur.
Afdeling III. Wervingsreserves Artikel 25
§ 1 : Na elke selectie kan er een wervingsreserve worden aangelegd .
De geldigheidsduur is verlengbaar voor zover de maximale geldigheidsduur van de wervingstermijn de termijn van vijf jaar niet overschrijdt.
De duur van de wervingsreserve vangt aan op de datum van het eindrapport van de selectie.
De aanstellende overheid beslist bij de vacantverklaring van een betrekking of een wervingsreserve wordt aangelegd en bepaalt de geldigheidsduur ervan.
§ 2 : alle geslaagde of geschikt bevonden kandidaten die niet onmiddellijk worden aangesteld, worden in de wervingsreserve opgenomen gerangschikt in volgorde van hun resultaat.
Artikel 26
Bestaande wervingsreserves worden eerst uitgeput vooraleer een nieuwe reserve wordt aangesproken.
Artikel 27
De opgenomen kandidaten van de wervingsreserve worden geraadpleegd volgens het getrapt vergelijkend examensysteem zoals bepaald in artikel 18.
Kandidaten opgenomen in een wervingsreserve, die definitief een benoeming of aanstelling verzaken, verliezen hun aanspraken en worden van de reserve geschrapt.
Hetzelfde geldt voor de kandidaten die hun kandidatuur niet bevestigen wanneer zij daartoe door het bestuur, naar aanleiding van een vacature, worden uitgenodigd.
Afdeling IV. Specifieke bepalingen voor de aanwerving van de algemeen directeur en de financieel directeur en de maatschappelijk werker (maatschappelijk werker ook in §6) Artikel 28
De OCMW-raad stelt de functiebeschrijving vast voor de functies van algemeen directeur en financieel directeur van het OCMW.
Artikel 29
Als de functie van algemeen directeur of van financieel directeur door aanwerving vervuld wordt, moet de kandidaat houder zijn van een diploma dat toegang geeft tot niveau A
De kandidaten moeten 3 jaar ervaring kunnen voorleggen in een leidinggevende of beleidsfunctie of in een gelijkaardige functie.
Artikel 30
De selectie voor de aanwerving in de functies van algemeen directeur en financieel directeur wordt uitbesteed aan een extern selectiebureau.
De selectie wordt uitgevoerd op basis van de selectiecriteria en met behulp van verschillende selectietechnieken. De selectiecriteria en selectietechnieken zijn afgestemd op de functiebeschrijving.
Artikel 31
De selectietechnieken voor de functie van algemeen directeur bevatten in elk geval een test die de managements- en leiderschapscapaciteiten van de kandidaten toetst
De selectietechnieken voor de functie van financieel directeur bevatten in elk geval een proef die het financieel-economisch inzicht van de kandidaten toetst.
Het eerste gedeelte is een schriftelijke proef , bestaande uit 1 of meer cases die functierelevante kennis testen (open boek) en 1 of meer cases die de leidinggevende of organisatorische vaardigheden testen Het tweede gedeelte is een assesmentcenter en het derde gedeelte bestaat uit een gestructureerd interview
Artikel 32
De kandidaten voor de toegang tot de functie van maatschappelijk werker , vermeld in artikel 75 en 94 van het OCMW-decreet moeten houder zijn van ofwel
1° het diploma van bachelor in het sociaal agogisch werk met de titel van maatschappelijk assistent, of een daarmee gelijkgesteld diploma
2°het diploma van bachelor in de verpleegkunde, afstudeerrichting sociale verpleegkunde, of een daarmee gelijkgesteld diploma
Afdeling I. De aanwervingsprocedure en de selectieprocedure voor aanwerving in sommige betrekkingen die ingesteld worden ter uitvoering van werkgelegenheidsmaatregelen van de hogere overheden.
Afdeling II. De aanwervingsprocedure en de selectieprocedure voor vervangers Artikel 33
Voor de tijdelijke vervanging van afwezige personeelsleden geldt het volgende :
1) de kandidaten moeten voldoen aan de algemene toelatingsvoorwaarden en aan de algemene en specifieke aanwervingsvoorwaarden, met inbegrip van de diplomavereiste;
2) er is mogelijke instroom in volgende volgorde:
• Er is een bestaande wervingsreserve en de kandidaten zijn bereid om vervangingsovereenkomst aan te nemen
• Personen hebben reeds tewerkstelling in het OCMW achter de rug of lopende mits positieve feedback van het diensthoofd (eventueel uitbreiding contract of nieuw contract)
• Putten uit lijst spontane sollicitanten: bij sollicitatie wordt betrokkene uitgenodigd voor een gesprek bij de algemeen directeur (of aangestelde) en medewerker personeelsdienst; bij vooruitzicht op invulling vacature volgt nog een gesprek met diensthoofd; Diensthoofd en algemeen directeur overleggen om een voorstel naar het vast bureau te formuleren.
• Bij totaal gebrek aan kandidaten: publicatie op de website van het OCMW en website VDAB: procedure spontane sollicitanten wordt gevolgd. (idem voor §6)
Afdeling III. De aanwervingsprocedure en de selectieprocedure voor de aanwerving in contractuele betrekkingen, al dan niet in een tewerkstellingsmaatregel van de hogere overheid, waarvan de tewerkstellingsduur tot maximaal één of twee jaar beperkt is.
Artikel 34
Voor de aanwerving en selectie in contractuele betrekkingen, al dan niet in een tewerkstellingsmaatregel van de hogere overheid, waarvan de tewerkstellingsduur tot maximaal één of twee jaar beperkt is geldt het volgende :
1) de kandidaten moeten voldoen aan de algemene toelatingsvoorwaarden en aan de algemene en specifieke aanwervingsvoorwaarden, met inbegrip van de diplomavereiste;
2) er is mogelijke instroom in volgende volgorde:
• Er is een bestaande wervingsreserve en de kandidaten zijn bereid om overeenkomst voor bepaalde duur aan te nemen
• Personen hebben reeds tewerkstelling in het OCMW achter de rug of lopende mits positieve feedback van het diensthoofd (eventueel uitbreiding contract of nieuw contract)
• Putten uit lijst spontane sollicitanten: bij sollicitatie wordt betrokkene uitgenodigd voor een gesprek bij de algemeen directeur (of aangestelde) en medewerker personeelsdienst; bij vooruitzicht op invulling vacature volgt nog een gesprek met diensthoofd; Diensthoofd en algemeen directeur overleggen om een voorstel naar het vast bureau te formuleren.
• Bij totaal gebrek aan kandidaten: publicatie op de website van het OCMW en website VDAB: procedure spontane sollicitanten wordt gevolgd. (idem voor §6)
Hoofdstuk V De aanwerving van personen met een arbeidshandicap
Artikel 35
Ten minste 2% van het totale aantal personeelsleden binnen het bestuur, uitgedrukt in voltijdse equivalenten (met uitzondering van de verplegende en verzorgende functies) wordt vervuld door personen met een arbeidshandicap die aan één van de volgende voorwaarden voldoen :
1° ze zijn ingeschreven bij het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, voorheen het Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap;
2° ze zijn erkend door de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding als personen met een handicap;
3° ze komen in aanmerking voor een inkomensvervangende tegemoetkoming of voor een integratietegemoetkoming, die verstrekt wordt aan personen met een handicap op basis van de wet van 27 februari 1987 houdende tegemoetkomingen aan personen met een handicap;
4° ze zijn in het bezit van een attest dat uitgereikt is door de algemene directie Personen met een Handicap van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid voor het verstrekken van sociale en fiscale voordelen;
5° ze zijn slachtoffer van een arbeidsongeval of van een beroepsziekte en kunnen een bewijs voorleggen van een blijvende arbeidsongeschiktheid van ten minste 66%, uitgereikt door het Fonds voor Arbeidsongevallen, door het Fonds voor Beroepsziekten of door of zijn rechtsopvolger de Administratieve Gezondheidsdienst in het kader van de wet van 3 juli 1967 betreffende de preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg van en naar het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector;
6° ze hebben hun hoogste getuigschrift of diploma behaald in het buitengewoon secundair onderwijs.
Het uitvoerend orgaan van het bestuur of , als hij daartoe gemachtigd is in het kader van het dagelijks personeelsbeheer, het hoofd van het personeel bepaalt het aantal voltijdse equivalenten in overeenstemming met het percentage, vermeld in dit artikel.
Artikel 36
onbestaand
Artikel 37
De kandidaten moeten voldoen aan de algemene toelatingsvoorwaarden en aan de aanwervingsvoorwaarden bepaald in artikel 5, 6 en 7 evenals aan de eventuele specifieke voorwaarden.
Bij de toepassing van de selectieproeven worden de hinderpalen die verbonden zijn met de handicap, door redelijke aanpassingen verholpen.
Hoofdstuk VI De indiensttreding
Artikel 38
De aanstellende overheid bepaalt de datum van indiensttreding van het geselecteerd personeel.
De aanstellende overheid bepaalt de concrete datum van indiensttreding in onderling akkoord met het personeelslid, als het geselecteerde personeelslid wegens een opzeggingstermijn bij een andere werkgever of wegens een andere geldige reden niet onmiddellijk in dienst kan treden.
Behalve in het geval van overmacht, wordt een kandidaat die niet in dienst treedt op de vastgestelde datum of op de overeengekomen datum, geacht definitief aan zijn aanstelling te verzaken.
Artikel 39
In overeenstemming met artikel 76 van het OD leggen de algemeen directeur en de financieel directeur voor ze hun ambt opnemen tijdens een openbare vergadering van de OCMW-raad de volgende eed af in handen van de voorzitter :
‘ik zweer de verplichtingen van mijn ambt trouw na te komen’.
Artikel 40
Het personeelslid legt bij zijn indiensttreding de volgende eed af in handen van de algemeen directeur : ‘ik zweer de verplichtingen van mijn ambt trouw na te komen’.
De weigering tot eedaflegging staat gelijk met verzaking aan de aanstelling. (OCMW-decreet artikel 105). Van de eedaflegging of de weigering wordt een proces-verbaal opgemaakt.
Hoofdstuk VII De proeftijd met het oog op de vaste aanstelling in statutair verband
Afdeling I. Algemene bepalingen Artikel 41
De proeftijd beoogt de integratie van het op proef aangestelde statutaire personeelslid in het OCMW- bestuur en de inwerking in zijn functie en stelt het de aanstellende overheid in staat de geschiktheid van het personeelslid voor de functie te verifiëren.
De leidinggevende van het op proef aangesteld personeelslid maakt onder de eindverantwoordelijkheid van de algemeen directeur de concrete afspraken voor de actieve inwerking van het personeelslid in zijn functie en zijn integratie in de OCMW- diensten.
Artikel 42
Het vast aangestelde personeelslid op proef krijgt de informatie en de vorming die nodig is voor de uitoefening van de functie waarin het is aangesteld.
De afspraken voor de inwerking van het personeelslid en de evaluatiecriteria die van toepassing zijn voor de beoordeling van de proeftijd, worden schriftelijk aan het personeelslid meegedeeld.
Afdeling II. De duur van de proeftijd en de evaluatie tijdens de proeftijd Artikel 43
§ 1 : de duur van de proeftijd is :
1° voor de functies van niveau E en D : zes maanden 2° voor de functies van niveau C: 8 maanden
3° voor de functie van niveau B: 10 maanden 4° voor de functie van niveau A: 12 maanden
De duur van de proeftijd voor de algemeen directeur en de financieel directeur is twaalf maanden.
§ 2 : voor de berekening van de duur van de proeftijd worden in aanmerking genomen :
1° elke periode waarin het op proef aangestelde personeelslid effectief prestaties heeft verricht; 2° de afwezigheden in het kader van het jaarlijks vakantieverlof en voor deelname aan vormingsactiviteiten.
De proeftijd wordt verlengd als het totale aantal afwezigheden, met uitzondering van die vermeld in § 2, punt 2°, meer is dan :
1° vijfentwintig werkdagen voor een proeftijd van twaalf maanden; 2° vijftien werkdagen voor een proeftijd van zes maanden.
§ 3 : als de voorwaarden bepalen dat de kandidaten tijdens de proefperiode een attest of getuigschrift dienen te behalen, dan wordt de proeftijd vastgesteld rekening houdend met de normale studieduur die nodig is om die akte te behalen.
Artikel 44
De diensten die een kandidaat ononderbroken tot de datum van zijn statutaire aanstelling op proef in tijdelijk verband heeft vervuld in dezelfde functie als de functie waarin hij aangesteld wordt, worden in aanmerking genomen voor de proeftijd, op voorwaarde dat het personeelslid daarvoor een gunstig evaluatieresultaat heeft gekregen.
Artikel 45
Het vast aangestelde personeelslid op proef wordt geëvalueerd door twee leidinggevenden waaronder ook de rechtstreeks leidinggevende.
Artikel 46
als de proeftijd voor de helft verstreken is, wordt met het statutaire personeelslid een functioneringsgesprek gevoerd.
De eindevaluatie van de proeftijd vindt in elk geval plaats voor de afloop van de proeftijd.
Indien het personeelslid niet binnen deze termijn geëvalueerd wordt, wordt het geacht gunstig geëvalueerd te zijn.
Artikel 47
Na een evaluatiegesprek stellen de evaluatoren de eindevaluatie vast in een kwalitatief beschrijvend evaluatieverslag dat het evaluatieresultaat op afdoende wijze onderbouwt.
Artikel 48
Het resultaat van de eindevaluatie van de proeftijd is ofwel gunstig ofwel ongunstig.
Het statutaire personeelslid op proef dat na het verstrijken van de proeftijd op grond van het ongunstige resultaat van de eindevaluatie niet in aanmerking komt voor de vaste aanstelling in statutair verband, wordt ontslagen. Het ontslag wordt gegeven in overeenstemming met de bepalingen van artikel 173. De aanstellende overheid hoort het personeelslid vooraf
Artikel 49
§ 1 : de evaluatoren kunnen een verlenging van de proeftijd voorstellen, als uit de eindevaluatie blijkt dat de duur van de proeftijd niet volstaat om tot een gefundeerd evaluatieresultaat te komen.
In voorkomend geval wordt het voorstel van verlenging gemotiveerd. De verlenging kan niet geweigerd worden.
De verlenging kan eenmaal voor maximaal de duur van de proeftijd worden toegepast. Als een verlenging voorgesteld wordt, wordt de duur van de verlenging, naargelang van het geval bepaald binnen de grenzen van de toegelaten maximumduur.
§ 2 : de aanstellende overheid beslist over de verlenging van de proeftijd.
Het statutaire personeelslid op proef wordt voor de afloop van de verlengde evaluatieperiode opnieuw geëvalueerd. Als uit de evaluatie blijkt dat het personeelslid niet in aanmerking komt voor de vaste aanstelling in statutair verband, wordt het ontslagen in overeenstemming met de bepalingen van artikel 173. De aanstellende overheid hoort het personeelslid vooraf
Artikel 50
Na afloop van de proeftijd behoudt het statutaire personeelslid op proef zijn hoedanigheid van op proef aangesteld personeelslid, tot de aanstellende overheid beslist over de vaste aanstelling of het ontslag.
Artikel 51: onbestaande
Artikel 52: onbestaande
Afdeling II. De vaste aanstelling in statutair verband Artikel 53
Het statutaire personeelslid op proef wordt vast aangesteld in statutair verband, op voorwaarde dat het : 1° voldoet aan de algemene toelatingsvoorwaarden en aan de aanwervingsvoorwaarden die voor de functie van toepassing zijn;
2° de proeftijd heeft afgesloten met een gunstig resultaat van de evaluatie.
Het personeelslid wordt vast aangesteld in statutair verband in de functie waarin het op proef werd aangesteld. De vaste aanstelling gebeurt uiterlijk binnen een termijn van twee maanden na afloop van de proeftijd en gaat in op de datum waarop de proeftijd effectief verstreken is.
Hoofdstuk VIII De evaluatie tijdens de loopbaan
Afdeling I. Algemene bepalingen Artikel 54
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de evaluatie van de algemeen directeur en de financieel directeur.
Artikel 55
De personeelsleden zijn tijdens hun loopbaan onderworpen aan de evaluatie : ‘de evaluatie is de procedure waarbij een oordeel wordt geformuleerd over de manier waarop een personeelslid functioneert’.
De volgende categorieën van personeelsleden zijn evenwel niet aan de evaluatie onderworpen : 1° contractuele personeelsleden in betrekkingen ingesteld ter uitvoering van een tewerkstellingsmaatregel van de hogere overheid, met een vastgestelde tewerkstellingsduur van maximum twee jaar;
2° jobstudenten;
3° contractuele vervangers als de vervanging niet langer duurt dan twee jaar.
Artikel 56
De personeelsleden van het OCMW worden geëvalueerd op ambtelijk niveau (OD, art. 114).
Onverminderd de regeling van de gevolgen van de evaluatie in afdeling IV, onderafdeling II, neemt de algemeen directeur naar aanleiding van de evaluatie in voorkomend geval de passende maatregelen met het oog op het verbeteren van de wijze waarop het betrokken personeelslid functioneert.
Artikel 57
De algemeen directeur zorgt voor de interne organisatie van de evaluaties binnen de bepaalde termijnen. De evaluatieprocedure wordt ingedeeld in twee fasen.
De eerste fase heeft betrekking op het eigenlijke evalueren en resulteert in het evaluatieverslag van het personeelslid.
De tweede fase heeft betrekking op eventuele beroepen tegen de ongunstige evaluatie en op de gevolgen van de evaluatie. Ze loopt af bij de beslissing over het gevolg van de evaluatie.
Na de afloop van elke evaluatieperiode wordt de eerste fase uitdrukkelijk afgerond binnen een termijn van vier maanden volgend op de maand waarin de evaluatieperiode afloopt.
Indien de personeelsleden niet binnen deze termijn geëvalueerd worden, worden zij geacht gunstig geëvalueerd te zijn, tenzij het niet afronden binnen deze termijn te wijten is aan een afwezigheid van minstens twintig al dan niet aaneensluitende werkdagen van het personeelslid. Het gesprek en verslag waarvan sprake in artikel 58 en 65 worden bij de terugkeer van het personeelslid zo spoedig mogelijk afgerond.
Artikel 58
De evaluatoren leggen de evaluatie vast in een kwalitatief beschrijvend evaluatieverslag dat het evaluatieresultaat op afdoende wijze onderbouwt.
Artikel 59
De personeelsleden worden geïnformeerd over alle aspecten van het evaluatiestelsel en over de evaluatiecriteria die op hen van toepassing zijn.
Artikel 60
§ 1 : het personeelslid krijgt tussentijds feedback over zijn manier van functioneren.
De feedback neemt de vorm aan van een functioneringsgesprek met het personeelslid. Onder functioneringsgesprek wordt verstaan : een tweegesprek tussen de rechtstreekse leidinggevende en het personeelslid met het oog op het optimaal functioneren van het personeelslid en de optimale kwaliteit van de dienstverlening. Zowel het personeelslid als zijn leidinggevende brengen te bespreken punten aan.
Het functioneringsgesprek vindt plaats in de twee maanden voor tot twee maanden na de helft van de evaluatieperiode of op vraag van het personeelslid of van zijn leidinggevende.
Als feiten of gedragingen van het personeelslid die een negatieve weerslag kunnen hebben op de evaluatie daar aanleiding toe geven, nodigt de leidinggevende het personeelslid in elk geval uit voor een functioneringsgesprek. Het functioneringsgesprek resulteert in een afsprakennota over bepaalde aandachtspunten. Zowel het personeelslid als zijn leidinggevende ondertekenen de afsprakennota en krijgen er een exemplaar van.
§ 2 : concrete feiten en gedragingen die een uitgesproken negatieve weerslag kunnen hebben op de evaluatie van een personeelslid geven aanleiding tot een nota die aan het personeelslid wordt voorgelegd. Het personeelslid krijgt na ontvangst van de nota 10 dagen de tijd om zijn argumenten toe te voegen. Nota en toevoegingen worden toegevoegd aan het evaluatiedossier..
Afdeling II. De duur van de evaluatieperiode en de evaluatiecriteria Artikel 61
Het personeelslid dat aan de periodieke evaluatie onderworpen is, wordt tweejaarlijks geëvalueerd.
Het personeelslid wordt na afloop van de evaluatieperiode geëvalueerd als het tijdens die evaluatieperiode ten minste zes maanden prestaties verricht heeft.
De evaluatie van het personeelslid dat binnen die evaluatieperiode de minimale duur van de prestaties niet heeft bereikt wordt uitgesteld. Het personeelslid wordt pas geëvalueerd na de diensthervatting op het ogenblik dat de minimale prestatietermijn vermeld in het tweede lid, wordt bereikt. Het personeelslid behoudt tot dan het resultaat van de vorige evaluatieperiode.
Artikel 62
De evaluatie heeft betrekking op de periode die volgt op de vorige evaluatieperiode.
Artikel 63
De evaluatie wordt uitgevoerd op basis van de resultaatsgebieden en de competenties, vastgesteld in de functiebeschrijving.
Bij de vaststelling van de evaluatiecriteria voor de evaluatie van personen met een arbeidshandicap wordt zo nodig rekening gehouden met de handicap.
Afdeling III. De evaluatoren en het verloop van de evaluatie Artikel 64
§ 1 : het personeelslid wordt geëvalueerd door twee leidinggevenden, meer bepaald een eerste evaluator en een tweede evaluator, waarvan de eerste evaluator de rechtstreekse leidinggevende is. Het hoofd van personeel kan enkel beslissen van het principe van 2 beoordelaars af te wijken omwille van de hiërarchische positie van het personeelslid, omwille van de beperkte omvang van het personeelsbestand of omwille van de specifieke structuur in de dienst.
De algemeen directeur wijst de evaluatoren voor de verschillende diensten van het OCMW aan. Hij zorgt voor de opleiding van de evaluatoren en waakt over de eenduidige toepassing van het evaluatiestelsel binnen de diensten.
§ 2 : elke evaluator moet een opleiding tot evaluator gevolgd hebben om te mogen evalueren. De evaluatoren worden onder meer geëvalueerd op hun wijze van evalueren. Een evaluator mag niet ongunstig zijn geëvalueerd. Als een evaluator zelf negatief geëvalueerd wordt, kan de algemeen directeur, al dan niet tijdelijk, een andere evaluator aanwijzen als dat op basis van de inhoud van de evaluatie aangewezen blijkt.
Artikel 65
§ 1 : de evaluatie gaat gepaard met een evaluatiegesprek tussen het personeelslid en de eerste evaluator. De tweede evaluator is aanwezig op uitdrukkelijk verzoek van het personeelslid, op uitdrukkelijk verzoek van de eerste evaluator of op eigen verzoek.
De eerste evaluator stelt zijn bevindingen met vermelding van het evaluatieresultaat vast in een evaluatieverslag, als vermeld in artikel 58. De eerste evaluator overlegt dit op voorhand met de tweede evaluator.
§ 2 : het personeelslid ontvangt het evaluatieverslag binnen de drie werkdagen na de evaluatie. Het personeelslid kan in het evaluatieverslag opmerkingen bij zijn evaluatie formuleren. Het personeelslid bezorgt het ondertekende evaluatieverslag terug aan zijn eerste evaluator binnen tien kalenderdagen na ontvangst van het evaluatieverslag.
De evaluatoren ondertekenen het evaluatieverslag en, in voorkomend geval, de opmerkingen van het personeelslid voor kennisneming.
§3 : het personeelslid ontvangt een kopie van zijn definitief evaluatieverslag. Het evaluatieresultaat van het personeelslid wordt opgenomen in het individuele personeelsdossier.
Het personeelslid heeft het recht zijn persoonlijk evaluatiedossier te raadplegen en krijgt er op zijn verzoek een afschrift van.
Afdeling IV. De evaluatieresultaten en de gevolgen van de evaluatie Onderafdeling I. De evaluatieresultaten
Artikel 66
Aan gunstige zijde is het evaluatieresultaat: voldoende, goed of zeer goed
Aan ongunstige zijde is het evaluatieresultaat: behoeft verbetering, onvoldoende, geheel onvoldoende.
Op het evaluatiegesprek komen alle resultaatsgebieden en competenties naar voor en worden deze gescoord met geheel onvoldoende, onvoldoende, behoeft verbetering, voldoende, goed , zeer goed. Motivatie is niet nodig bij voldoende en goed.
Op basis van het geheel komen de evaluatoren tot een gemotiveerd eindresultaat.
Indien het personeelslid op 2 resultaatgebieden en/of competenties geheel onvoldoende scoort of 1 geheel onvoldoende en 2 keer Onvoldoende* of 4 keer onvoldoende, dan zal het eindresultaat altijd aan de ongunstige zijde zijn. (* = rechtzetting RMW 21/1/2016)
De eerste en de tweede evaluator streven naar een consensus over de eindconclusie van de evaluatie en over het voorstel van evaluatiegevolg.
Het standpunt van de evaluator met de hoogste rang is doorslaggevend, als twee evaluatoren niet tot overeenstemming komen over het evaluatieresultaat of over het evaluatiegevolg. Bij gelijke rang is het standpunt van de evaluator met de hoogste anciënniteit doorslaggevend.
Onderafdeling II. De gevolgen van de evaluatie Artikel 67
De evaluatoren formuleren op basis van het door het personeelslid ondertekende evaluatieverslag een voorstel van evaluatiegevolg aan de algemeen directeur.
Artikel 68
Het personeelslid met een evaluatieresultaat ‘voldoende’, ‘goed’ of ‘zeer goed’ dat de vereiste schaalanciënniteit heeft, krijgt de volgende salarisschaal van de functionele loopbaan.
Het personeelslid met een evaluatieresultaat ‘zeer goed’ krijgt een versnelling van de functionele loopbaan. Zijn schaalanciënniteit wordt daarbij verhoogd met één jaar. Als dit personeelslid reeds de hoogste weddenschaal van zijn functionele loopbaan heeft bereikt krijgt het geen versnelling maar een functioneringstoelage. Voor de leden van het managementteam is dit geen functioneringstoelage maar een managementtoelage.
Het personeelslid met een evaluatieresultaat dat ‘onvoldoende’ is, krijgt een vertraging van zijn functionele loopbaan, waarbij zijn schaalanciënniteit voor de duur van één jaar geblokkeerd wordt. Het personeelslid met een evaluatieresultaat dat ‘geheel onvoldoende is’, krijgt een vertraging van zijn functionele en geldelijke loopbaan, waarbij zijn schaal- en geldelijke anciënniteit voor de duur van één jaar geblokkeerd wordt.
In beide gevallen wordt op dat ogenblik door het diensthoofd, na samenspraak met de algemeen directeur, een begeleidingstraject opgestart.
Het personeelslid met een evaluatieresultaat ‘behoeft verbetering’, ‘onvoldoende’ of ‘geheel onvoldoende’ heeft geen recht op de volgende salarisschaal van de functionele loopbaan, ook al heeft het de vereiste
schaalanciënniteit. Het personeelslid krijgt die salarisschaal pas als het een volgende evaluatieperiode afsluit met een gunstig evaluatieresultaat.
Het personeelslid met een evaluatieresultaat ‘behoeft verbetering’, ‘onvoldoende’ of ‘geheel onvoldoende’ krijgt in afwijking van het derde lid na een periode van twaalf maanden die volgt op de kennisgeving aan het personeelslid van het ongunstig evaluatieresultaat een bijkomende tussentijdse evaluatie.
Het personeelslid krijgt de volgende salarisschaal van de functionele loopbaan als het een gunstig evaluatieresultaat behaalt voor de tussentijdse evaluatie.
Het personeelslid dat voor de evaluaties (inclusief de in het vorig lid bedoelde tussentijdse evaluatie) opeenvolgend twee keer een evaluatieresultaat krijgt dat ‘geheel onvoldoende’ of onvoldoende is, wordt ontslagen wegens beroepsongeschiktheid.
Indien er geen begeleidingstraject , zoals bedoeld in het derde lid, na de eerste evaluatie met het resultaat ‘geheel onvoldoende’ of onvoldoende werd opgestart kan er niet tot ontslag wegens beroepsongeschiktheid worden overgegaan.
Het ontslag wegens beroepsongeschiktheid is alleen mogelijk als na de passende maatregelen voor de verbetering van de wijze van functioneren, vermeld in artikel 56 van deze rechtspositieregeling, uit de in het vierde lid bedoelde tussentijdse evaluatie manifest blijkt dat het personeelslid nog steeds niet voldoet.
Artikel 69
§ 1 met uitzondering van het ontslag wegens beroepsongeschiktheid beslist de algemeen directeur over het gevolg van de evaluatie. Hij baseert zijn beslissing op het voorstel van de evaluatoren. De OCMW- algemeen directeur formuleert zelf het gewenste gevolg voor de personeelsleden van wie hij evaluator is en baseert zijn beslissing daarop.
Het personeelslid en zijn evaluatoren worden van die beslissing op de hoogte gebracht uiterlijk binnen een termijn van veertig kalenderdagen te rekenen vanaf de uiterste datum waarop de eerste fase van de evaluatie, vermeld in artikel 46, afloopt.
De algemeen directeur kan geen beslissing nemen over een negatief gevolg van de evaluatie, noch een voorstel formuleren tot ontslag van het personeelslid voor het beroep tegen de ongunstige evaluatie is afgehandeld en hij beslist heeft om de evaluatie al dan niet aan te passen.
§ 2 : de algemeen directeur formuleert het gemotiveerde voorstel tot ontslag wegens beroepsongeschiktheid op basis van het evaluatieverslag van de tussentijdse evaluatie, vermeld in artikel 68.
Het personeelslid en zijn evaluatoren worden daarvan op de hoogte gebracht uiterlijk binnen een termijn van vijftien kalenderdagen te rekenen vanaf de datum van de kennisgeving van het evaluatieverslag van de tussentijdse evaluatie van het personeelslid.
§ 3 : de aanstellende overheid beslist over het ontslag wegens beroepsongeschiktheid. De aanstellende overheid hoort het personeelslid vooraf en beslist over het ontslag uiterlijk binnen een termijn van vijfenveertig kalenderdagen volgend op de kennisgeving aan het personeelslid van het voorstel tot ontslag.
Het ontslag van het vast aangestelde statutaire personeelslid verloopt volgens de regels in artikel 174.
Afdeling V. Het beroep tegen de evaluatie Onderafdeling I. Algemene bepalingen
Artikel 70
Het personeelslid kan hoger beroep aantekenen tegen de evaluatie met het evaluatieresultaat geheel onvoldoende, onvoldoende of behoeft verbetering of tegen het evaluatieresultaat “goed” als het personeelslid het resultaat niet positief genoeg vindt.
Artikel 71
Het beroep wordt ingediend bij een beroepsinstantie. De naam en het adres van de contactpersoon van de beroepsinstantie wordt aan de personeelsleden medegedeeld.
De uiterlijke termijn voor de indiening van het beroep is vijftien kalenderdagen te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de kopie van het definitieve evaluatieverslag.
Het beroep wordt schriftelijk ingediend. Het personeelslid krijgt een gedateerde ontvangstmelding van zijn beroep.
Onderafdeling II. Samenstelling van de beroepsinstantie
Artikel 72
§ 1 :Leden van de raad, de algemeen directeur en de evaluator van het personeelslid dat beroep aantekent, mogen geen deel uitmaken van de beroepsinstantie.
De beroepsinstantie bestaat bij voorkeur uit leden van verschillend geslacht. Aanverwanten tot in de tweede graad van de persoon die beroep aantekent, worden geweerd.
Voor elke behandeling van een beroep bestaat de beroepsinstantie minimaal uit drie leden
§ 2 : Onverminderd het minimum aantal leden vastgesteld in § 1, derde lid, bestaat de beroepsinstantie verder uit drie externe deskundigen.
Onder externe deskundigen wordt in dat geval verstaan :
1. externe consultants gespecialiseerd in coaching en evaluatie, als vermeld in artikel 72 van de RPR X.
2. personeelsleden van de gemeente in een graad van niveau A of B, met expertise in personeelsevaluatie. (ook voor §6)
De leden van de beroepsinstantie worden bij name aangesteld door de voorzitter (ook voor §6) De beroepsinstantie wijst in haar midden een voorzitter en een algemeen directeur aan.
Onderafdeling III. De werking van de beroepsinstantie Artikel 73
De beroepsinstantie moet voltallig zijn voor de behandeling van een beroep. De voorzitter leidt de werkzaamheden van de beroepsinstantie. De beroepsinstantie onderzoekt het beroep en hoort de evaluator en het personeelslid. Het personeelslid wordt gehoord binnen een termijn van 30 kalenderdagen na ontvangst van het beroepsschrift.
Artikel 74
Het personeelslid en de evaluator worden gelijktijdig gehoord in een tegensprekelijke hoorzitting onder leiding van de voorzitter van de beroepsinstantie. Het personeelslid kan zich laten bijstaan door een persoon naar zijn keuze. Het personeelslid wordt als laatste gehoord in zijn verdediging.
Van de hoorzitting wordt ter zitting een verslag opgemaakt. Het verslag geeft de standpunten van de evaluator en het personeelslid weer. De algemeen directeur van de beroepsinstantie ondertekent het verslag. Het verslag maakt deel uit van het beroepsdossier.
Artikel 75
§ 1 : de beroepsinstantie beraadslaagt over haar bevindingen en formuleert eenparig een gemotiveerd advies aan de algemeen directeur tot bevestiging of tot aanpassing van de evaluatie en het evaluatieresultaat.
Als er geen eenparig gemotiveerd advies tot stand komt, worden de verschillende standpunten weergegeven en ter stemming aan de leden van de beroepsinstantie voorgelegd.
Alle leden, behalve de algemeen directeur notulist zijn daarbij stemgerechtigd. De stemming is geheim. Het meerderheidsstandpunt bepaalt het gemotiveerd advies .
§ 2 : het gemotiveerd advies wordt schriftelijk aan de algemeen directeur bezorgd binnen een termijn van uiterlijk vijfenveertig kalenderdagen te rekenen vanaf de datum van de ontvangstmededeling van het hoger beroep aan de klager. De algemeen directeur tekent het advies voor ontvangst.
Onderafdeling IV. Xxxxxxxxxx in beroep van de algemeen directeur Artikel 76
Binnen een termijn van vijftien kalenderdagen te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het gemotiveerd advies beslist de algemeen directeur over de bevestiging of de aanpassing van de evaluatie en van het evaluatieresultaat en deelt hij zijn gemotiveerde beslissing mee aan het personeelslid, aan de voorzitter van de beroepsinstantie en aan de evaluator. De kennisgeving gebeurt schriftelijk.
Bij bevestiging van de bestaande evaluatie wordt de bevestigingsbeslissing voor kennisneming door het personeelslid en door de evaluator ondertekend binnen een termijn van tien kalenderdagen. De beslissing maakt deel uit van het evaluatiedossier.
Bij aanpassing van de evaluatie en van het evaluatieresultaat wordt de aangepaste evaluatie voor kennisneming door het personeelslid en door de evaluator ondertekend binnen een termijn van tien kalenderdagen.
De aangepaste evaluatie komt in de plaats van de eerdere evaluatie die het voorwerp was van het beroep en vervangt de eerdere evaluatie in het evaluatiedossier en in het personeelsdossier.
Artikel 77
§1. Als de beroepsinstantie in een beroep tegen een evaluatieresultaat aan ongunstige zijde, als vermeld in artikel 70, geen advies formuleert binnen de termijn vastgesteld in artikel 75, § 2 of bij staking van stemmen, dan is het evaluatieresultaat voldoende en past de algemeen directeur de evaluatie en het evaluatieresultaat in die zin aan.
Als de algemeen directeur geen beslissing neemt over de bevestiging of aanpassing van de evaluatie en van het evaluatieresultaat binnen de termijn vastgesteld in artikel 76, dan is het evaluatieresultaat voldoende
§2 : Als de beroepsinstantie in een beroep tegen een evaluatieresultaat aan gunstige zijde, als vermeld in artikel 70, geen advies formuleert binnen de termijn vastgesteld in artikel 75, §2, of bij staking van stemmen, dan krijgt het personeelslid het evaluatieresultaat dat één trap positiever is dan het eerder gekregen evaluatieresultaat en past de algemeen directeur de evaluatie en het evaluatieresultaat in die zin aan.
Als de algemeen directeur geen beslissing neemt over de bevestiging of aanpassing van de evaluatie en van het evaluatieresultaat binnen de termijn vastgesteld in artikel 76, dan krijgt het personeelslid het evaluatieresultaat dat één trap positiever is dan het eerder gekregen evaluatieresultaat.
Afdeling VI. Specifieke bepalingen voor de evaluatie van de algemeen directeur en de financieel directeur van het OCMW
Onderafdeling I. Evaluatie tijdens de proeftijd Artikel 78
Met toepassing van artikel 114, derde lid, OD, worden de algemeen directeur en de financieel directeur op proef geëvalueerd door het vast bureau en zo er geen werd opgericht, door de OCMW-raad.
De evaluatie vindt plaats op basis van een voorbereidend rapport, opgesteld door externe deskundigen in het personeelsbeleid. Het voorbereidend rapport wordt opgemaakt op basis van een evaluatiegesprek tussen de externe deskundigen en de functiehouder en op basis van een onderzoek over de wijze van
functioneren van de functiehouder, waarbij de leden van het managementteam en de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn betrokken worden.
De regels voor de opmaak van het voorbereidend rapport van de externe deskundigen die van toepassing zijn op de evaluatie tijdens de loopbaan, zijn ook van toepassing op de evaluatie van de proeftijd.
Bij staking van stemmen wordt het betrokken personeelslid geacht te voldoen.
Artikel 79
De algemeen directeur en de financieel directeur krijgen tussentijds terugkoppeling over hun manier van functioneren.
Artikel 80
Als de proeftijd van de algemeen directeur en de financieel directeur voor de helft verstreken is, wordt een tussentijds evaluatiegesprek gevoerd :
1° tussen de algemeen directeur en het vast bureau
2° tussen de financieel directeur van het OCMW en het vast bureau en de algemeen directeur.
In het tussentijds evaluatiegesprek wordt een stand van zaken opgemaakt over de mate waarin de inwerking van de functiehouder in zijn functie vordert en hij voldoet aan de functievereisten.
Zo nodig worden bijsturingen afgesproken. Het tussentijds evaluatiegesprek heeft de waarde van een formeel communicatiemoment en komt niet in de plaats van de eindevaluatie van de proeftijd.
Artikel 81
Ten laatste een maand voor het einde van de proeftijd vindt de eindevaluatie van de proeftijd plaats door het vast bureau, en indien dit niet werd opgericht, de OCMW-raad
De deskundigen leveren het evaluatierapport over de proeftijd, vermeld in artikel 78, Af binnen de 10 dagen na eindevaluatie op het vast bureau.
Artikel 82
Het resultaat van de eindevaluatie van de proeftijd is gunstig of ongunstig.
De algemeen directeur en de financieel directeur op proef die na het verstrijken van de proeftijd op grond van het ongunstige eindresultaat van de eindevaluatie niet in aanmerking komt voor de vaste aanstelling in statutair verband wordt door de OCMW-raad ontslagen.
Artikel 83
Het vast bureau en indien dit niet werd opgericht, de OCMW-raad kan een verlenging van de proeftijd beslissen, als uit de eindevaluatie blijkt dat de duur van de proeftijd niet volstaat om tot een gefundeerd evaluatieresultaat te komen. De proeftijd wordt verlengd met zes maanden.
De algemeen directeur en de financieel directeur op proef wordt na afloop van de verlengde proeftijd opnieuw geëvalueerd volgens dezelfde procedure. Als hij op grond van het ongunstige resultaat van die evaluatie niet in aanmerking komt voor de vaste aanstelling in statutair verband, wordt hij door de OCMW-raad ontslagen. Het ontslag wordt gegeven in overeenstemming met de bepalingen van artikel 173.
Artikel 84
Na afloop van de proeftijd behouden de algemeen directeur en de financieel directeur op proef hun hoedanigheid van op proef aangesteld personeelslid, tot de OCMW-raad beslist over de vaste aanstelling in statutair verband of het ontslag.
De OCMW-raad neemt zijn beslissing tot ontslag uiterlijk binnen twee maanden na de eindevaluatie. Het ontslag wordt gegeven in overeenstemming met de bepalingen van artikel 173.
Onderafdeling II. Evaluatie tijdens de loopbaan Artikel 85
De algemeen directeur en de financieel directeur worden geëvalueerd door het vast bureau, en indien dit niet werd opgericht, door de OCMW-raad
De evaluatie vindt plaats op basis van een voorbereidend rapport, opgesteld door externe deskundigen in het personeelsbeleid. Het voorbereidend rapport wordt opgemaakt op basis van een evaluatiegesprek tussen de externe deskundigen en de functiehouder en op basis van een onderzoek over de wijze van functioneren van de functiehouder, waarbij de leden van het managementteam en de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn betrokken worden.
Artikel 86
De algemeen directeur en de financieel directeur worden tweejaarlijks geëvalueerd.
Artikel 61, tweede en derde lid, over de minimale prestatietermijn is van toepassing op de algemeen directeur en de financieel directeur.
De evaluatie heeft betrekking op de periode die volgt op de vorige evaluatieperiode.
Artikel 87
§ 1 : de evaluatie wordt uitgevoerd op basis van door de raad vooraf vastgestelde evaluatiecriteria. De evaluatiecriteria worden vastgesteld voor :
1° de algemeen directeur : na overleg van de algemeen directeur met het vast bureau en de externe deskundigen in het personeelsbeleid
2° de financieel directeur : na overleg met de algemeen directeur en het vast bureau en de externe deskundigen in het personeelsbeleid
Artikel 88
De onafhankelijkheid waarmee de financieel directeur de taken vermeld in artikel 92,164,167,168 OD)uitvoert, mag niet het voorwerp zijn van de evaluatie. De mate waarin hij zich inzet voor de uitvoering van die taken is wel een aandachtspunt in de evaluatie.
Artikel 89
Het voorbereidend rapport van de externe deskundigen bevat per evaluatiecriterium de relevante informatie, die ingewonnen wordt met behulp van :
1° een vragenlijst gericht aan de medewerkers van de functiehouder, de leden van het managementteam over de wijze van functioneren van de functiehouder;
3° een evaluatiegesprek met de functiehouder, gebaseerd op de evaluatiecriteria, op het resultaat van de feedbackvragen en op de bestaande resultaatverbintenissen of afspraken met het vast bureau.
De vragenlijst vermeld in punt 1° en 2° heeft betrekking op de vastgestelde evaluatiecriteria en wordt anoniem ingevuld. De resultaten worden verwerkt tot conclusies over de evaluatiecriteria. De ingevulde vragenlijsten maken geen deel uit van het evaluatiedossier.
Artikel 90
De algemeen directeur en de financieel directeur krijgen tussentijds feedback over hun manier van functioneren.
De feedback neemt de vorm aan van een functioneringsgesprek met de functiehouder. Onder functioneringsgesprek wordt verstaan :
een tweegesprek tussen het vast bureau en de functiehouder met het oog op het optimaal functioneren van het personeelslid en de optimale kwaliteit van de dienstverlening.
Zowel de functiehouder als het vast bureau brengen te bespreken punten aan.
Bij het functioneringsgesprek van de financieel directeur is tevens de algemeen directeur aanwezig en kan deze ook punten aanbrengen.
Het functioneringsgesprek vindt plaats op vraag van de functiehouder of van het vast bureau, met dien verstande dat er een functioneringsgesprek wordt gevoerd als de evaluatieperiode voor de helft is verstreken.
Het functioneringsgesprek resulteert in schriftelijke afspraken over bepaalde aandachtspunten. De functiehouder en het vast bureau ondertekenen de afspraken en krijgen er een exemplaar van.
Onderafdeling III. De evaluatieresultaten en de gevolgen van de evaluatie Artikel 91
Aan gunstige zijde is het evaluatieresultaat ofwel:
• zeer goed;
• goed;
• voldoende.
Aan ongunstige zijde is het evaluatieresultaat ofwel:
• behoeft verbetering;
• onvoldoende;
• geheel onvoldoende.
Artikel 92
De algemeen directeur/ financieel directeur met een evaluatieresultaat ‘zeer goed’ krijgt een managementstoelage.
De algemeen directeur/ financieel directeurr met een evaluatieresultaat dat geheel onvoldoende is, ondergaat een blokkering van de eerstvolgende periodieke salarisverhoging met twaalf maanden.
De algemeen directeur/ financieel directeur dat voor de evaluaties opeenvolgend twee keer een evaluatieresultaat krijgt dat ‘geheel onvoldoende’ is, wordt ontslagen wegens beroepsongeschiktheid. Indien er geen begeleidingstraject , zoals bedoeld in het vierde lid, na de eerste evaluatie met het resultaat ‘geheel onvoldoende’ werd opgestart kan er niet tot ontslag wegens beroepsongeschiktheid worden overgegaan.
Het ontslag wegens beroepsongeschiktheid is alleen mogelijk als na de passende maatregelen voor de verbetering van de wijze van functioneren, uit een tussentijdse evaluatie manifest blijkt dat de betrokken decretale graad nog steeds niet voldoet. De tussentijdse evaluatie wordt uitgevoerd na een termijn van een jaar die volgt op de kennisgeving van het ongunstige evaluatieresultaat.
De OCMW-raad beslist over het ontslag wegens beroepsongeschiktheid. Hij hoort de betrokkene vooraf.
Het ontslag van de vast aangestelde statutaire functiehouder verloopt volgens de regels, vermeld in artikel 174.
Hoofdstuk IX. Het vormingsreglement (idem voor §6)
Afdeling I. Algemene bepalingen Artikel 93
§ 1 : de personeelsleden hebben recht op informatie en vorming zowel met betrekking tot aspecten die nuttig zijn voor de uitoefening van de functie als om te kunnen voldoen aan de bevorderingsvereisten.
§ 2 : de personeelsleden houden zich op de hoogte van de ontwikkelingen en de nieuwe inzichten in de materies waarmee zij beroepshalve belast zijn.
§ 3 : de vorming is een plicht als ze noodzakelijk blijkt voor een betere uitoefening van de functie of het functioneren van een dienst, of als ze een onderdeel uitmaakt van een herstructurering of reorganisatie van een afdeling of een implementatie van nieuwe werkmethodes en infrastructuur.
Artikel 94
Voor de uitvoering van het vormingsrecht en de vormingsplicht vermeld in artikel 93, wordt onder vorming verstaan :
elk begeleid en gestructureerd leertraject, ongeacht of dat intern of extern aan het bestuur georganiseerd wordt, ongeacht de duur ervan en ongeacht of het individueel dan wel in groepsverband georganiseerd wordt.
De vormingsverantwoordelijke, zorgt in samenspraak met de algemeen directeur , voor de concrete invulling van het vormingsrecht en van de vormingsplicht op basis van de vastgestelde vormingsbehoeften.
Artikel 95
Als er meerdere personeelsleden in aanmerking komen voor een bepaalde vormingsactiviteit en een gelijktijdige deelname vanwege het dienstbelang niet mogelijk is, kan er naar gelang van het geval, op basis van één van de volgende criteria voorrang geven worden: (idem voor §6)
1° aan het personeelslid met een rechtstreeks functioneel belang bij de opleiding, zoals blijkt uit zijn functiebeschrijving, persoonlijke doelstellingen of planning;
2° aan het personeelslid van wie uit de evaluatie blijkt dat het baat heeft bij de vormingsactiviteit;
3° aan het personeelslid van wie uit de evaluatie blijkt dat het een bijzondere verdienste heeft op het domein van de vormingsactiviteit;
4° aan het personeelslid dat zich in het kader van een taakverdeling specialiseert in de materie;
5° aan het personeelslid met de laagste anciënniteit dat zich nog in de fase bevindt van kennisverwerving of de verwerving van vaardigheden met betrekking tot de functie;
6° aan personeelsleden van een bepaalde dienst om functionele redenen.
Afdeling II. De vormingsplicht (idem voor §6)
Artikel 96
Het nieuw personeelslid neemt binnen de eerste zes maand van de tewerkstelling, deel aan een leertraject dat zijn integratie in het bestuur en zijn inwerking in de functie bevordert.
Het leertraject bestaat uit : (idem voor §6)
1° een introductiepakket over de werking van het OCMW-bestuur
2° kennismaking met de wetgeving/ procedures/ technieken die eigen zijn aan de functie en aan de dienst waarvan de functie deel uitmaakt
3° kennismaking met de rechtspositieregeling, het arbeidsreglement en zijn bijlagen (waaronder privacy- policy gebruik telefoon/pc; deontologische code) en inzicht in wedden en vergoedingen;
4° evaluatie-en functioneringsgesprekken 5° kwaliteitsbeleid in het OCMW
6° welzijn op het werk
Artikel 97
Het personeelslid kan verplicht worden om vorming te volgen :
1° om kennis te nemen van nieuwe wetgeving en nieuwe inzichten met betrekking tot zijn functie of dienst;
2° om vertrouwd te worden met nieuwe informaticatoepassingen;
3° na een procedure van interne personeelsmobiliteit, herplaatsing of bevordering, om zich in te werken in de nieuwe functie;
4° om vertrouwd te worden met het gebruik van nieuwe materialen;
5° als de vorming een onderdeel is van een verbeterplan voor de werking van de dienst; 6° om het individueel functioneren op het vlak van kennis of vaardigheden te verbeteren;
7° om in aanmerking te komen voor een bevordering, in overeenstemming met de specifieke bevorderingsvoorwaarden vastgesteld in afdeling IV artikel 134.
Artikel 98
Met behoud van de toepassing van de gevolgen van de evaluatie wordt vorming aangeboden die afgestemd is op de vastgestelde behoeften aan het personeelslid met een ongunstige evaluatie tijdens de loopbaan.
Artikel 99
De verplichting om aan vormingsactiviteiten deel te nemen vertrekt vanuit het voorstel van het diensthoofd. Vormingsactiviteiten die minder dan 200 euro kosten en die maximum 1 dag dienstvrijstelling vergen, worden geadviseerd door het diensthoofd en goedgekeurd door de budgethouder; Vormingen die meer dan 200 euro kosten of meer dan 1 dag dienstvrijstelling in beslag nemen worden, conform de geldende vormingsprocedure, geadviseerd door het diensthoofd en de budgethouder en beslist door het vast bureau.
De personeelsleden kunnen van de verplichting tot deelname aan de opgelegde vormingsactiviteit vrijgesteld worden als daar ernstige redenen voor zijn, andere dan overmacht. Het personeelslid dat meent een ernstige reden te hebben voor een vrijstelling van de verplichte deelname, vraagt die vrijstelling voor de start van de vormingsactiviteit aan bij de algemeen directeur die beslist over de eventuele vrijstelling.
Artikel 100
Het personeelslid krijgt voor alle verplichte interne of externe vormingsactiviteiten waaraan het deelneemt, dienstvrijstelling en de periodes van afwezigheid worden gelijkgesteld met dienstactiviteit.
Als de opgelegde vormingsactiviteit buiten de werkuren doorgaat, krijgt het personeelslid daarvoor een volledige compensatie. De compensatie wordt genomen in afspraak met de leidinggevende, rekening houdend met het dienstbelang.
Artikel 101
Het bestuur draagt de kosten voor de deelname aan de opgelegde vormingsactiviteiten. Tot die kosten behoren ook de kosten voor de verplaatsing naar en van de plaats waar de vormingsactiviteit doorgaat. Het personeelslid dient daartoe de bewijsstukken van de verplaatsingskosten in. De regeling die geldt voor dienstverplaatsingen is van toepassing op de verplaatsingen voor vorming. Bij de beslissing tot verplichte vorming kan de algemeen directeur beslissen om een scholingsbeding toe te passen. Dit gebeurt overeenkomstig de bepalingen van artikel 22 bis van de arbeidsovereenkomstenwet van 3 juli 1978.
Afdeling III. De vormingsrecht Artikel 102
Het personeelslid dat wil deelnemen aan een vormingsactiviteit vraagt daartoe toestemming via zijn diensthoofd. Het personeelslid motiveert zijn aanvraag. Vormingsactiviteiten die minder dan 200 euro kosten en die maximum 1 dag dienstvrijstelling vergen, worden geadviseerd door het diensthoofd en goedgekeurd door de budgethouder; Vormingen die meer dan 200 euro kosten of meer dan 1 dag dienstvrijstelling in beslag nemen worden, conform de geldende vormingsprocedure, geadviseerd door het diensthoofd en de budgethouder en beslist door het vast bureau.
Er wordt getoetst of deze aanvraag past binnen de vormingsbehoeften. De beslissing wordt gemotiveerd
Artikel 103
De vormingsaanvragen kunnen voorlopig of definitief geweigerd worden op volgende algemene criteria : 1° als het personeelslid zonder overleg met het diensthoofd aan een vormingsactiviteit wil deelnemen; 2° als de kostprijs van de vorming te hoog is;
3° als er geen budgetten voorzien zijn;
4° als de vorming onredelijk of niet relevant is; 5° op grond van praktische bezwaren;
6° als de continuïteit van de dienst zou lijden onder een te beperkte personeelsaanwezigheid.
Artikel 104
Het personeelslid dat om een ernstige reden niet kan deelnemen aan een aangevraagd en toegestane vormingsactiviteit, deelt dat zonder uitstel voor de aanvang van de vormingsactiviteit mee aan zijn leidinggevende. De leidinggevende kan een ander personeelslid in de mogelijkheid stellen om de vorming te volgen.
Artikel 105
Het personeelslid dat aan een extern georganiseerde vormingsactiviteit deelneemt, geeft na afloop daarvan aan de algemeen directeur of aan zijn diensthoofd een aanwezigheidsattest of vormingsattest
Artikel 106
De mate waarin het personeelslid na deelname aan vormingsactiviteiten in zijn dagelijks werk toepassing maakt van de geleerde vaardigheden of van de verworven kennis, is een element in zijn evaluatie.
Naargelang van de aard van de vormingsactiviteit moet het personeelslid bovendien : 1° slagen voor een proef als de vormingsactiviteit daarmee afsluit;
2° rapporteren aan het diensthoofd en de collega’s en informatie uitwisselen.
Artikel 107
Het personeelslid dat deelneemt aan goedgekeurde interne of externe vormingsactiviteiten krijgt daarvoor volledige of gedeeltelijke dienstvrijstelling. De periodes van afwezigheid met dienstvrijstelling worden gelijkgesteld met dienstactiviteit.
Als de toegestane vormingsactiviteit buiten de werkuren plaatsvindt, krijgt het personeelslid daarvoor eventueel volledige of gedeeltelijke compensatie. De compensatie wordt genomen in afspraak met de leidinggevende, rekening houdend met het dienstbelang.
De beslissing tot het toekennen van (eventuele gedeeltelijke) dienstvrijstelling wordt door het vast bureau of het diensthoofd genomen, conform de geldende vormingsprocedure. Men maakt daarbij afweging van de meerwaarde van de vorming voor de functie-uitoefening en houdt daarbij ook rekening met de belangen van de organisatie (verenigbaarheid met de werking van de dienst).
Artikel 108
Het bestuur draagt de kosten (inschrijvingsgeld, kosten van documentatie, kosten van eventuele softwarelicenties, …) al dan niet volledig voor de deelname aan de opgelegde vormingsactiviteiten. Tot die kosten behoren ook de kosten voor de verplaatsing naar en van de plaats waar de vormingsactiviteit doorgaat. Het personeelslid dient daartoe de bewijsstukken van de verplaatsingskosten in. De regeling die geldt voor dienstverplaatsingen is van toepassing op de verplaatsingen voor vorming. De algemeen directeur kan evenwel beslissen om de helft van de kosten bij aanvang van de opleiding terug te betalen en het saldo na voorleggen van een getuigschrift, diploma of attest waaruit blijkt dat het personeelslid de vorming succesvol heeft beëindigd. Aan deze beslissing kan eveneens een scholingsbeding gekoppeld worden. Dit gebeurt overeenkomstig de bepalingen van artikel 22 bis van de arbeidsovereenkomstenwet van 3 juli 1978.
Artikel 108 bis: conform de federale regelgeving “PROJECT 600” kunnen de personeelsleden die hiervoor in aanmerking komen een aanvraag doen bij het vast bureau. Deze vorming wordt toegestaan op voorwaarde dat er vervanging van het personeelslid gevonden wordt;
Hoofdstuk X. De administratieve anciënniteiten
Artikel 109
§ 1 : Met administratieve anciënniteiten worden de anciënniteiten bedoeld die gebruikt worden voor het verloop van de loopbaan.
De volgende administratieve anciënniteiten zijn van toepassing op het personeelslid : 1° graadanciënniteit;
2° niveauanciënniteit;
3° dienstanciënniteit;
4° schaalanciënniteit.
De graad-, niveau- en dienstanciënniteit bestaan uit de werkelijke diensten die bij een overheid werden gepresteerd.
§ 2 : Onder werkelijke diensten worden alle diensten verstaan die recht geven op een salaris, of die, wat het statutaire personeelslid betreft, bij ontstentenis van een salaris gelijkgesteld worden met dienstactiviteit. De periodes van verlof of afwezigheid die gelijkgesteld zijn met dienstactiviteit worden weergegeven in de tabel als bijlage III
Artikel 110
De administratieve anciënniteiten worden uitgedrukt in jaren en volle kalendermaanden. Ze nemen een aanvang op de eerste dag van een maand. Als de diensten geen aanvang hebben genomen op de eerste dag van een maand of geen einde hebben genomen op de laatste dag van een maand, worden de gedeelten van maanden weggelaten.
Artikel 111
De graadanciënniteit bestaat uit de werkelijke diensten bij een overheid sinds de datum van de aanstelling bij een overheid sinds de datum van de aanstelling op proef in een bepaalde graad of een daarmee vergelijkbare graad.
De niveauanciënniteit bestaat uit de werkelijke diensten bij een overheid sinds de datum van de aanstelling op proef in een of meer graden van een bepaald niveau of van een daarmee vergelijkbaar niveau.
De dienstanciënniteit bestaat uit de werkelijke diensten die gepresteerd zijn bij een overheid.
Artikel 112
De schaalanciënniteit is de anciënniteit verworven bij een OCMW in een bepaalde salarisschaal van de functionele loopbaan van een bepaalde graad. Ze neemt een aanvang op de datum van de aanstelling op proef in die graad, tenzij anders bepaald.
De diensten die krachtens de rechtspositieregeling recht geven op een salaris geven recht op de toekenning van schaalanciënniteit.
De periodes van onbezoldigde volledige afwezigheid die in aanmerking komen voor de toekenning van schaalanciënniteit staan vermeld in bijlage III.
De schaalanciënniteit die voor die periodes van onbezoldigde volledige afwezigheid wordt toegekend, mag in het totaal niet meer belopen dan één jaar.
Artikel 113
§ 1 : Onder overheid in artikel 109, § 1 en 111 wordt verstaan :
1° de provincies, de gemeenten en de OCMW's van België, de publiekrechtelijke verenigingen waarvan ze deel uitmaken en de instellingen die eronder ressorteren;
2° de diensten en instellingen van de federale overheid, van de gemeenschappen en gewesten en de internationale instellingen waarvan ze lid zijn;
3° de diensten en instellingen en de lokale overheden van een lidstaat van de Europese Unie of van de Europese Economische Ruimte;
4° de gesubsidieerde vrije onderwijsinstellingen of de gesubsidieerde vrije centra voor leerlingenbegeleiding;
5° de publiekrechtelijke en vrije universiteiten;
6° elke andere instelling naar Belgisch recht of naar het recht van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte die beantwoordt aan collectieve behoeften van algemeen of lokaal belang en waarbij in de oprichting of bijzondere leiding ervan het overwicht van de overheid tot uiting komt
§ 2 : De diensten die gepresteerd werden bij een andere overheid dan het OCMW, worden in aanmerking genomen voor de vaststelling van de administratieve anciënniteiten, met uitzondering van de schaalanciënniteit.
Die administratieve anciënniteiten worden in aanmerking genomen op basis van een vergelijking van die diensten met de algemene en de specifieke voorwaarden en met het functieprofiel voor de functie waarin het personeelslid aangesteld wordt.
Het personeelslid levert zelf de bewijsstukken voor de diensten die bij een andere overheid gepresteerd werden. Als bewijsstukken worden aanvaard :
1° attesten van de vroegere werkgever die bevestigen dat een werknemer een bepaalde functie heeft uitgeoefend en hoelang, en die weergeven wat die functie concreet inhield;
2° de functiebeschrijving van de vroeger uitgeoefende functie; 3° evaluaties over de uitoefening van de vroegere functie;
4° zo nodig, attesten of getuigschriften van aanvullende vorming voor de functie.
Artikel 114 (voor art 104§2)
Aan het personeelslid met beroepservaring in de privésector of als zelfstandige wordt graadanciënniteit, niveauanciënniteit en dienstanciënniteit toegekend als die beroepservaring relevant is voor de functie waarin het personeelslid wordt aangesteld.
Die administratieve anciënniteiten worden toegekend voor maximaal 14 jaar, Als bewijsstukken worden aanvaard :
1° attesten van de vroegere werkgever die bevestigen dat een werknemer een bepaalde functie heeft uitgeoefend en hoelang, en die weergeven wat die functie concreet inhield;
2° de functiebeschrijving van de vroeger uitgeoefende functie; 3° evaluaties over de uitoefening van de vroegere functie;
4° zo nodig, attesten of getuigschriften van aanvullende vorming voor de functie.
Artikel 114 (voor art 104 §6)
Aan het personeelslid met beroepservaring in de privésector of als zelfstandige wordt graadanciënniteit, niveauanciënniteit ,dienstanciënniteit en schaalanciënniteit toegekend als die beroepservaring relevant is voor de functie waarin het personeelslid wordt aangesteld.
Die administratieve anciënniteiten worden toegekend op basis van een vergelijking van diensten die in de privésector of als zelfstandige gepresteerd werden. Als bewijsstukken worden aanvaard :
1° attesten van de vroegere werkgever die bevestigen dat een werknemer een bepaalde functie heeft uitgeoefend en hoelang, en die weergeven wat die functie concreet inhield;
2° de functiebeschrijving van de vroeger uitgeoefende functie; 3° evaluaties over de uitoefening van de vroegere functie;
4° zo nodig, attesten of getuigschriften van aanvullende vorming voor de functie.
Deze bepaling geldt voor alle personeelsleden met ingang van 1/7/2011 en niet met terugwerkende kracht.
Artikel 115
In afwijking van artikel 112, eerste lid, en artikel 113, § 2, wordt aan het personeelslid met beroepservaring bij een overheid, in de privésector of als zelfstandige ook schaalanciënniteit toegekend als die beroepservaring relevant is voor de functie waarin het personeelslid wordt aangesteld. Deze beroepservaring kan voor maximum 14 jaar worden meegerekend.
Die schaalanciënniteit wordt toegekend op basis van een vergelijking van die diensten met de voorwaarden en met het functieprofiel voor de functie waarin het personeelslid aangesteld wordt.
Het personeelslid levert zelf de bewijsstukken voor de diensten die bij een andere overheid, in de privésector of als zelfstandige gepresteerd werden. Als bewijsstukken worden aanvaard :
1° attesten van de vroegere werkgever die bevestigen dat en hoelang een werknemer een bepaalde functie heeft uitgeoefend en die weergeven wat die functie concreet inhield;
2° de functiebeschrijving van de vroeger uitgeoefende functie; 3° evaluaties over de uitoefening van de vroegere functie;
4° zo nodig, attesten of getuigschriften van aanvullende vorming voor de functie.
Dit artikel geldt enkel voor nieuwe indiensttredingen na de inwerkingtreding ervan. De indienstzijnde personeelsleden op die datum behouden hun verworven rechten.
Hoofdstuk XI. De functionele loopbaan
Afdeling I. Algemene bepalingen Artikel 116
De functionele loopbaan bestaat uit de toekenning van opeenvolgende salarisschalen die met één en dezelfde graad verbonden zijn.
Bij elke aanstelling in een graad krijgt het personeelslid de eerste salarisschaal van de functionele loopbaan van die graad, tenzij anders bepaald.
Afdeling II. De functionele loopbanen per niveau NIVEAU A
Artikel 117
De functionele loopbanen en de voorwaarden voor doorstroming naar de volgende salarisschalen zijn voor het niveau A :
1° voor de graden van rang Av :
A1a – A2a – A3a :
a) van A1a naar A2a na 4 jaar schaalanciënniteit in A1a en een gunstig evaluatieresultaat;
b) van A2a naar A3a na 18 jaar schaalanciënniteit gecumuleerde schaalanciënniteit in A1a en A2a en een gunstig evaluatieresultaat;
NIVEAU B
Artikel 118
De functionele loopbanen en de voorwaarden voor doorstroming naar de volgende salarisschalen zijn voor het niveau B :
1° voor de graden van rang Bv :
B1 – B2 – B3 :
a) van B1 naar B2 na 4 jaar schaalanciënniteit in B1 en een gunstig evaluatieresultaat;
b) van B2 naar B3 na 18 jaar schaalanciënniteit gecumuleerde schaalanciënniteit in B1 en B2 en een gunstig evaluatieresultaat;
BV1-BV2-BV3
a) van BV1 naar BV2 na 4 jaar schaalanciënniteit in BV1 en een gunstig evaluatieresultaat;
b) van BV2 naar BV3 na 18 jaar schaalanciënniteit gecumuleerde schaalanciënniteit in BV1 en BV2 en een gunstig evaluatieresultaat;
2° voor de graden van rang Bx :
B4-B5:
van B4 naar B5 na 9 jaar schaalanciënniteit in B4 en een gunstig evaluatieresultaat; BV5 – één schaal.
NIVEAU C
Artikel 119
De functionele loopbanen en de voorwaarden voor doorstroming naar de volgende salarisschalen zijn voor het niveau C :
1° voor de graden van rang Cv :
C1 – C2 – C3
a) van C1 naar C2 na 4 jaar schaalanciënniteit in C1 en een gunstig evaluatieresultaat;
b) van C2 naar C3 na 18 jaar schaalanciënniteit gecumuleerde schaalanciënniteit in C1 en C2 en een gunstig evaluatieresultaat;
C1-C2
Van C1 naar C2 na vier jaar schaalanciënniteit in C1 en een gunstig evaluatieresultaat
Voor de graden van rang Cv C3-C4
Van C3 naar C4 na negen jaar schaalanciënniteit in C3 en een gunstig evaluatieresultaat
2° voor de graden van rang Cx :
C4 – C5 : van C4 naar C5 na 9 jaar schaalanciënniteit in C4 en een gunstig evaluatieresultaat.
NIVEAU D
Artikel 120
De functionele loopbaan en de voorwaarden voor doorstroming naar de volgende salarisschalen zijn voor het niveau D :
1° voor de graden van rang Dv :
D1 – D2 – D3 :
a) van D1 naar D2 na 4 jaar schaalanciënniteit in D1 en een gunstig evaluatieresultaat;
b) van D2 naar D3 na 18 jaar schaalanciënniteit gecumuleerde schaalanciënniteit in D1 en D2 en een gunstig evaluatieresultaat.
NIVEAU E
Artikel 121
De functionele loopbaan en de voorwaarden voor doorstroming naar de volgende salarisschalen zijn voor het niveau E :
1° voor de graden van rang Ev :
E1 – E2 – E3:
a) van E1 naar E2 na 4 jaar schaalanciënniteit in E1 en een gunstig evaluatieresultaat;
b) van E2 naar E3 na 18 jaar schaalanciënniteit gecumuleerde schaalanciënniteit in E1 en E2 en een gunstig evaluatieresultaat.
Afdeling I. Algemene bepalingen Artikel 122
De bevordering is de aanstelling van een personeelslid in een functie van een graad van een hogere rang in overeenstemming met de indeling en rangschikking van de graden in de personeelsformatie.
Artikel 123
§ 1 : Een bevordering is alleen mogelijk in een vacante betrekking van de personeelsformatie.
§ 2 : Voor de deelname aan een bevorderingsprocedure komen de volgende personeelsleden in aanmerking :
1° de vast aangestelde statutaire personeelsleden die aan de bevorderingsvoorwaarden voldoen, ongeacht hun administratieve toestand;
2° de contractuele personeelsleden die aan de bevorderingsvoorwaarden voldoen, als ze aan één van de volgende criteria beantwoorden :
a) ze zijn na de inwerkingtreding van deze rechtspositieregeling aangesteld na een aanwerving- en selectieprocedure als vermeld in hoofdstuk II, afdeling III en hoofdstuk III
b) ze zijn voor de inwerkingtreding van deze rechtspositieregeling aangesteld na een externe bekendmaking van de vacature en een gelijkwaardige selectieprocedure als van toepassing op vacatures in statutaire betrekkingen.
§ 3 : de aanstellende overheid brengt de personeelsleden van de interne vacature op de hoogte en doet een oproep tot kandidaatstelling met behulp van een brief tegen ontvangstbewijs.
Het vacaturebericht vermeldt :
1° de functiebenaming en de functiebeschrijving; 2° de salarisschaal;
3° de bevorderingsvoorwaarden;
4° de selectieproeven;
5° de wijze waarop de kandidaturen moeten worden ingediend en de uiterste datum voor het indienen van de kandidaturen.
Tussen de bekendmaking van de vacature en de uiterste datum voor de indiening van de kandidaturen, verlopen minstens veertien kalenderdagen. De algemeen directeur bepaalt de termijn voor de indiening van de kandidaturen rekening houdend met die algemeen geldende minimale termijn.
De datum van de afgifte van de kandidatuur wordt beschouwd als de datum waarop de kandidatuur is ingediend. Bij afgifte wordt de kandidatuur voor ontvangst getekend. De datum van ondertekening voor ontvangst wordt beschouwd als de datum van indiening van de kandidatuur.
Het personeelslid krijgt in elk geval een ontvangstbewijs van zijn kandidatuur.
Artikel 124
Het vast bureau beoordeelt voor alle betrekkingen de geldigheid van de ingediende kandidaturen.
Alleen kandidaten die voldoen aan de bevorderingsvoorwaarden, worden toegelaten tot de selectieprocedure. Voor de aanvang van de selectieprocedure worden de kandidaten die niet tot de selectieprocedure worden toegelaten er schriftelijk van op de hoogte gebracht dat ze geweigerd zijn, met vermelding van de reden daarvoor.
Artikel 125
Om voor bevordering in aanmerking te komen moeten de kandidaten : 1° een minimale anciënniteit hebben;
2° een gunstig evaluatieresultaat gekregen hebben voor de laatste periodieke evaluatie;
3° als de functie een beschermde titel behelst of een gespecialiseerde functie is, het diploma of één van de diploma’s hebben die gelden bij aanwerving;
4° slagen voor een selectieprocedure.
Onder anciënniteit vermeld in 125, 1° wordt verstaan : ofwel dienstanciënniteit, ofwel niveauanciënniteit, ofwel graadanciënniteit ofwel een combinatie van die anciënniteiten.
Afdeling II. De selectie Artikel 126
De algemene bepalingen vastgesteld in artikel 14 tot en met 24 over de selectieprocedure bij aanwerving, zijn overeenkomstige toepassing op de selecties in het kader van een bevorderingsprocedure.
Artikel 127
niet van toepassing
Artikel 128
In afwijking van artikel 125, 4°, wordt het personeelslid dat al geslaagd is voor een onderdeel van de selectie voor een functie van dezelfde graad als de functie waarvoor het solliciteert, vrijgesteld van datzelfde onderdeel als het opnieuw deelneemt aan de selectieprocedure. Het personeelslid behoudt voor dat onderdeel zijn eerder behaalde resultaat.
Artikel 129
De geslaagde kandidaten behouden het voordeel van hun selectieresultaat zolang de bevorderingsreserve geldig is (idem voor §6)
Afdeling III. De algemene (als niet geïntegreerd met specifieke) bevorderingsvoorwaarden per niveau en per rang
Artikel 130 – NIVEAU A
De algemene voorwaarden voor bevordering zijn :
1° voor een graad van rang Av, schalen A1a-A3a (basisgraad) :
a) titularis zijn van een graad van niveau B of niveau C; tenminste 4 (vier) jaar graadanciënniteit hebben in een graad van niveau B of ten minste 4 (vier) jaar graadanciënniteit hebben in een graad van niveau C of in beide niveaus samen;
b) als de functie een beschermde titel behelst of een specialisatie die een diploma vereist, voldoen aan de diplomavereiste die geldt bij aanwerving voor de functie;
c) een gunstig evaluatieresultaat hebben voor de laatste periodieke evaluatie;
d) slagen voor de selectieprocedure.
Artikel 131 – NIVEAU B
De specifieke voorwaarden voor een bevordering zijn :
1° voor een graad van rang Bx, schalen B4-B5 (hogere graad, lijnfunctie) (hfdmw werker)
a) ten minste 4 (vier) jaar graadanciënniteit hebben in een graad van rang Bv, schalen B1-B3 of ten minste 4 (vier) jaar graadanciënniteit hebben in een graad van rang Cx, schalen C4-C5;
b) als de functie een beschermde titel behelst of een specialisatie die een diploma vereist, voldoen aan de diplomavereiste die geldt bij aanwerving voor de functie;
c) een gunstig evaluatieresultaat hebben voor de laatste periodieke evaluatie;
d) slagen voor de selectieprocedure.
2° voor een graad van rang Bx, schaal BV5 (hogere graad, lijnfunctie) (hoofdverpleegkundige)
a) ten minste 4 (vier) jaar graadanciënniteit hebben in een graad van rang Bv, schalen BV1-BV3
b) het bewijs leveren (door getuigschrift of diploma) van het met voldoening gevend gevolg gevolgd hebben van een bijkomende specifieke kaderopleiding in de verpleegkunde, die erop gericht is de hoofdverpleegkundige voor te bereiden op de dagelijkse leiding van een verpleegkundig equipe en de organisatie van een wetenschappelijk verantwoorde verpleegkundige verzorging rekening houden met de specifieke behoeften van de patiënten
Deze opleiding moet minstens over 2 jaren gespreid zijn.
of hetzelfde bewijs leveren van een universitaire opleiding in verpleegkundige richting
of houder zijn van een diploma, certificaat of licentie met betrekking tot het ziekenhuisbeheer, afgeleverd door één van de nationale universiteiten of door een gelijkgestelde instelling
c) een gunstig evaluatieresultaat hebben voor de laatste periodieke evaluatie;
d) slagen voor de selectieprocedure.
3° voor een graad van rang Bv, schalen B1-B3 (basisgraad) :
a) ten minste 4 (vier) jaar graadanciënniteit hebben in een graad van rang Cv, schalen C1-C3 of ten minste 4 (vier) jaar graadanciënniteit hebben in een graad van ten minste rang Dv;
b) als de functie een beschermde titel behelst of een specialisatie die een diploma vereist, voldoen aan de diplomavereiste die geldt bij aanwerving voor de functie;
c) een gunstig evaluatieresultaat hebben voor de laatste periodieke evaluatie;
d) slagen voor de selectieprocedure.
4° voor een graad van rang Bv, schalen BV1-BV3 (basisgraad) :
a) ten minste 4 (vier) jaar graadanciënniteit hebben in een graad van rang Cv, schalen C1-C3 of C1-C2 of C3-C4 of ten minste 4 (vier) jaar graadanciënniteit hebben in een graad van ten minste rang Dv;
b) als de functie een beschermde titel behelst of een specialisatie die een diploma vereist, voldoen aan de diplomavereiste die geldt bij aanwerving voor de functie;
c) een gunstig evaluatieresultaat hebben voor de laatste periodieke evaluatie;
d) slagen voor de selectieprocedure.
Artikel 132 – NIVEAU C
De specifieke voorwaarden voor een bevordering zijn :
1° voor een graad van rang Cx, schalen C4-C5 (lijnfunctie, staffunctie of expertfunctie) :
a) ten minste 4 (vier) jaar graadanciënniteit hebben in een graad van rang Cv;
b) als de functie een beschermde titel behelst of een specialisatie die een diploma vereist, voldoen aan de diplomavereiste die geldt bij aanwerving voor de functie;
c) een gunstig evaluatieresultaat hebben voor de laatste periodieke evaluatie;
d) slagen voor de selectieprocedure.
2° voor een graad van rang Cv, schalen C1-C3 (basisgraad) :
a) ten minste 3 (drie) jaar anciënniteit hebben in niveau D of niveau E
b) als de functie een beschermde titel behelst of een specialisatie die een diploma vereist, voldoen aan de diplomavereiste die geldt bij aanwerving voor de functie;
c) een gunstig evaluatieresultaat hebben voor de laatste periodieke evaluatie;
d) slagen voor de selectieprocedure.
3° voor een graad van rang Cv, schalen C1-C2 (basisgraad) :
a) ten minste 3 (drie) jaar anciënniteit hebben in niveau D of niveau E
b) als de functie een beschermde titel behelst of een specialisatie die een diploma vereist, voldoen aan de diplomavereiste die geldt bij aanwerving voor de functie;
c) een gunstig evaluatieresultaat hebben voor de laatste periodieke evaluatie;
d) slagen voor de selectieprocedure.
4° voor een graad van rang Cv, schalen C3-C4 (basisgraad) :
a) ten minste 3 (drie) jaar anciënniteit hebben in niveau D of niveau E of niveau C
b) als de functie een beschermde titel behelst of een specialisatie die een diploma vereist, voldoen aan de diplomavereiste die geldt bij aanwerving voor de functie;
c) een gunstig evaluatieresultaat hebben voor de laatste periodieke evaluatie;
d) slagen voor de selectieprocedure.
Artikel 133 – NIVEAU D
2° voor een graad van rang Dv, schalen D1-D3:
a) ten minste drie jaar anciënniteit hebben in niveau Ev,
b) een gunstig evaluatieresultaat hebben voor de laatste periodieke evaluatie;
c) slagen voor de selectieprocedure.
Afdeling IV. Specifieke bevorderingsvoorwaarden per graad Artikel 134 –
De specifieke bevorderingsvoorwaarden zijn :
2° voor de functies van ‘administratief hoofdmedewerker (C4/C5)’ – personeel en informatica :
- over een einddiploma beschikken van een provinciale bestuursschool, het einddiploma bestuurspraktijk, het diploma van het economisch hoger onderwijs van het korte type voor sociale promotie, afdeling administratie of een diploma dat toegang geeft tot niveau A en waarvan het studieprogramma ten minste 60 uren publiek, administratief en/of burgerlijk recht omvat.
Artikel 135
Paragraaf 1
De verpleegkundige HBO (C3-C4) die met een contract onbepaalde duur in dienst is, en die na het behalen van een hoger diploma, in aanmerking komt voor bevordering naar de graad van verpleegkundige HO (BV1-BV3), wordt vrijgesteld van de bevorderingsselectieprocedure.
Paragraaf 2
De ziekenhuisassistent(e) (C1-C3) of verzorgende (C1-C2) die met een contract onbepaalde duur in dienst is en die na het behalen van een hoger diploma, hetzij van verpleegkundige HBO, hetzij van verpleegkundige HO, in aanmerking komt voor een bevordering naar de overeenstemmende graad wordt vrijgesteld van de bevorderingsselectieprocedure.
Artikel 136 – (idem voor §6)
Het personeelslid dat zonder onderbreking tot de bevordering een graad bij wijze van hogere functie heeft waargenomen, wordt in die graad bevorderd met ingang van de datum waarop de hogere functie is ingegaan.
De bevordering kan evenwel niet teruggaan tot voor de datum waarop de betrokkene aan alle statutaire voorwaarden om tot de graad te worden bevorderd, voldeed.
Hoofdstuk XIII. De vervulling van een vacature door interne personeelsmobiliteit
Afdeling I. Algemene bepalingen Artikel 137
§ 1 : Onder interne personeelsmobiliteit voor de vervulling van een vacature wordt verstaan : de heraanstelling van een personeelslid in een vacante betrekking van de personeelsformatie die in dezelfde graad of in een andere graad van dezelfde rang is ingedeeld.
§ 2 : Voor de deelname aan de procedure van interne personeelsmobiliteit komen de volgende personeelsleden in aanmerking :
1° de vast aangestelde statutaire personeelsleden die aan de voorwaarden voldoen, ongeacht hun administratieve toestand;
2° de contractuele personeelsleden die aan de voorwaarden voldoen, als ze aan één van de volgende criteria beantwoorden :
a) ze zijn na de inwerkingtreding van deze rechtspositieregeling aangesteld na een aanwerving- en selectieprocedure als vermeld in hoofdstuk II, afdeling III en hoofdstuk III
b) ze zijn voor de inwerkingtreding van deze rechtspositieregeling aangesteld na een externe bekendmaking van de vacature en een gelijkwaardige selectieprocedure als van toepassing op vacatures in statutaire betrekkingen.
De procedure voor interne personeelsmobiliteit is niet van toepassing op de functies van OCMW- algemeen directeur en financieel directeur van het OCMW.
§ 3 : Het vast bureau beoordeelt voor alle betrekkingen de geldigheid van de ingediende kandidaturen.
Alleen kandidaten die voldoen aan de voorwaarden, worden toegelaten tot de selectieprocedure. Voor de aanvang van de selectieprocedure worden de kandidaten die niet tot de selectieprocedure worden toegelaten er schriftelijk van op de hoogte gebracht dat ze geweigerd zijn, met vermelding van de reden daarvoor.
Artikel 138
De aanstellende overheid beslist over de heraanstelling. De heraanstelling is niet tijdelijk maar definitief.
De bepalingen over de proeftijd zijn niet van toepassing na een procedure van interne personeelsmobiliteit.
Afdeling II. De voorwaarden en de procedures voor de interne personeelsmobiliteit Artikel 139
De kandidaten moeten ten minste :
1° een minimale graadanciënniteit van 2(twee) jaar hebben;
2° een gunstig evaluatieresultaat gekregen hebben voor de laatste evaluatie;
3° voldoen aan de competentievereisten die vastgesteld zijn in de functiebeschrijving; 4° zo nodig, voldoen aan de diplomavereiste of de kwalificatievereiste (idem voor §6) voor de functie.
Artikel 140
De aanstellende overheid brengt de personeelsleden van de interne vacature op de hoogte en doet een oproep tot kandidaatstelling met behulp van een brief tegen ontvangstbewijs.
Het vacaturebericht vermeldt :
1° de functiebenaming en de functiebeschrijving; 2° de salarisschaal;
3° de voorwaarden;
4° de selectieproeven;
5° de wijze waarop de kandidaturen moeten worden ingediend; en de uiterste datum voor het indienen van de kandidaturen.
Tussen de bekendmaking van de vacature en de uiterste datum voor de indiening van de kandidaturen, verlopen minstens twintig kalenderdagen. De algemeen directeur bepaalt de termijn voor de indiening van de kandidaturen rekening houdend met die algemeen geldende minimale termijn.
De datum van de afgifte van de kandidatuur wordt beschouwd als de datum waarop de kandidatuur is ingediend. Bij afgifte wordt de kandidatuur voor ontvangst getekend. De datum van ondertekening voor ontvangst wordt beschouwd als de datum van indiening van de kandidatuur.
Het personeelslid krijgt in elk geval een ontvangstbewijs van zijn kandidatuur.
Artikel 141
De vacature kan vervuld worden door functiewijziging of door graadverandering.
Bij functiewijziging komen de kandidaten in aanmerking die in dezelfde graad zijn aangesteld als de graad van de vacante functie.
Bij graadverandering komen de kandidaten in aanmerking die een andere graad bekleden van dezelfde rang, waaraan dezelfde salarisschalen en dezelfde functionele loopbaan verbonden zijn.
Artikel 142
§ 1 : Als de functie vervuld wordt door functiewijziging, dan worden de kandidaten onderworpen aan een gestructureerd interview door een selectiecommissie die nagaat of de kandidaat voldoet aan de competentievereisten voor de vacante functie.
De selectiecommissie wordt samengesteld volgens de regels vastgesteld in artikel 15 en functioneert in overeenstemming met de bepalingen van artikel 16 en 17.
Het interview is ondermeer gebaseerd op :
1° de selectiecriteria, afgeleid van de functiebeschrijving voor de vacante functie; 2° een vooraf door de kandidaten ingevuld CV-formulier;
3° de laatste evaluatie van de kandidaat.
De selectiecommissie formuleert op basis van het interview een conclusie over de geschiktheid of de ongeschiktheid van de kandidaten en stelt een rangorde van geschikt bevonden kandidaten voor.
§ 2 : Als de functie vervuld wordt door graadverandering, dan worden de kandidaten onderworpen aan een selectieprocedure die bestaat uit :
1° een gestructureerd interview, gebaseerd op :
a) de selectiecriteria, afgeleid van de functiebeschrijving voor de vacante functie;
b) een vooraf door de kandidaten ingevuld CV-formulier;
c) de laatste evaluatie van de kandidaat. 2° naargelang van de aard van de functie, ofwel :
a) een psychotechnische proef;
b) één of meer specifieke vaardigheidstests, al dan niet met behulp van een assessment;
c) een praktische proef
d) een schriftelijke proef, afgestemd op de functie.
De aanstellende overheid bepalen de keuze uit de mogelijkheden van punt 2°.
§ 3 : Als de vacante functie zowel door functiewijziging als door graadverandering toegankelijk is, dan is
§ 2 van toepassing voor de wijze waarop nagegaan wordt of de kandidaten voldoen aan de competentievereisten voor de functie.
Artikel 143
Het personeelslid behoudt na de heraanstelling in een andere functie, ongeacht of die tot dezelfde of tot een andere graad behoort, de salarisschaal en de schaalanciënniteit die het verworden had in de functionele loopbaan van zijn vorige functie. Het personeelslid dat heraangesteld wordt in een functie waarmee een andere functionele loopbaan met andere salarisschalen verbonden is, behoudt zijn schaalanciënniteit en wordt met schaalanciënniteit ingeschaald in de overeenstemmende salarisschaal van de nieuwe functionele loopbaan. Het personeelslid dat als gevolg van die inschaling een lager jaarsalaris zou krijgen, behoudt zijn vorige jaarsalaris op persoonlijke titel zolang die gunstiger is.
De graadanciënniteit wordt na de graadverandering vastgesteld op basis van een vergelijking van de diensten in de vorige graad met de voorwaarden en met het functieprofiel van de functie waarin het personeelslid aangesteld wordt op een wijze als bepaald in artikel 114.
Hoofdstuk XIV; terbeschikkingstelling van personeel aan de gemeente
Artikel 144
De OCMW-raad kan personeel ter beschikking stellen aan de gemeente Berlare, mits goedkeuring van de gemeenteraad en na het betrokken personeelslid te hebben gehoord
Hoofdstuk XV. Externe personeelsmobiliteit
Afdeling I. Externe personeelsmobiliteit tussen lokale overheden met hetzelfde werkingsgebied
Onderafdeling I. Toepassingsgebied en algemene bepalingen Artikel 144a
Deze afdeling is van toepassing op personeelsleden van de eigen gemeente en het eigen OCMW.
Artikel 144b
De externe personeelsmobiliteit voor personeelsleden van de in artikel 144a vermelde overheden wordt, als de aanstellende overheid er gebruik wenst van te maken, verwezenlijkt op de volgende manieren : 1° door deelname aan de procedure voor interne personeelsmobiliteit;
2° door deelname aan de bevorderingsprocedure.
Bij de toepassing van de externe personeelsmobiliteit worden dus niet alleen personeelsleden in dienst bij het OCMW uitgenodigd om zich kandidaat te stellen voor de vacante betrekking, maar ook de personeelsleden in dienst bij de gemeente
Artikel 144c
De externe personeelsmobiliteit is enkel van toepassing op de volgende betrekkingen: 1° de statutaire betrekkingen;
2° bestendige contractuele betrekkingen op de personeelsformatie van het OCMW
Ze is niet van toepassing op de betrekkingen van algemeen directeur en financieel directeur.
Artikel 144d
De volgende personeelsleden kunnen zich kandidaat stellen voor deelname aan de procedure van interne personeelsmobiliteit of voor deelname aan de bevorderingsprocedure voor een vacature:
1° de vast aangestelde statutaire personeelsleden, ongeacht hun administratieve toestand;
2° de contractuele personeelsleden die beantwoorden aan de criteria om bij de eigen overheid in aanmerking te komen voor deelname aan de procedure van interne personeelsmobiliteit, respectievelijk aan de bevorderingsprocedure.
Onderafdeling II. Procedure en voorwaarden Artikel 144e
Als de aanstellende overheid bij de vacantverklaring van een betrekking beslist, dat ze een beroep doet
op externe personeelsmobiliteit, dan deelt ze haar beslissing mee aan de gemeente, samen met het verzoek aan de gemeente om de vacature intern bekend te maken.
Artikel 144f
De regels over het vacaturebericht, over de wijze van kandidaatstelling en over de termijn voor de kandidaatstelling die van toepassing zijn bij de procedure van interne personeelsmobiliteit en bij de bevorderingsprocedure, zijn ook van toepassing als de aanstellende overheid een beroep doet op kandidaten van de gemeente.
De bekendmaking van de vacature door de gemeente gebeurt via de interne bekendmakingskanalen die in de plaatselijke rechtspositieregeling van de gemeente gebruikt worden bij de toepassing van de procedure van interne personeelsmobiliteit, respectievelijk de bevorderingsprocedure.
Artikel 144g
Het personeelslid van de gemeente dat zich kandidaat stelt voor deelname aan de procedure van interne personeelsmobiliteit, moet voldoen aan de algemene toelatingsvoorwaarden en aan de voorwaarden voor de interne personeelsmobiliteit.
Het personeelslid van de gemeente dat zich kandidaat stelt voor deelname aan de bevorderingsprocedure, moet voldoen aan de algemene toelatingsvoorwaarden en aan de bevorderingsvoorwaarden voor de vacante betrekking.
Artikel 144h
Kandidaten van de gemeente moeten op dezelfde wijze als kandidaten van de gemeente:
1° aantonen dat ze voldoen aan de competentievereisten voor de vacante betrekking bij deelname aan de procedure van interne personeelsmobiliteit;
2° slagen voor de selectieprocedure bij deelname aan de bevorderingsprocedure.
Onderafdeling III. De aanstelling van het personeelslid dat overkomt van een andere overheid
Artikel 144i
De geselecteerde kandidaat die overkomt van de gemeente, wordt aangesteld in de betrekking waarvoor hij zich kandidaat gesteld heeft. De kandidaat voor een statutaire betrekking wordt in statutair dienstverband aangesteld. De kandidaat voor een contractuele betrekking wordt in contractueel dienstverband aangesteld.
Het personeelslid wordt naar aanleiding van een bevorderingsprocedure onderworpen aan
een proeftijd waarvan de duurtijd dezelfde is als die voor interne personeelsleden voor deze functie.
Artikel 144j
De aanstellende overheid bezorgt een kopie van de aanstellingsbeslissing aan de gemeente.
De aanstellende overheid bepaalt de datum of de termijn van indiensttreding van het geselecteerde personeelslid.
Het personeelslid dat overkomt van de gemeente legt bij zijn indiensttreding opnieuw de eed af.
Onderafdeling IV. Administratieve anciënniteiten en andere arbeidsvoorwaarden Artikel 144k
§1. Het personeelslid dat overkomt van de gemeente als gevolg van deelname aan de procedure van interne personeelsmobiliteit behoudt na zijn aanstelling in de nieuwe betrekking de salarisschaal en de schaalanciënniteit die het verworven had in de functionele loopbaan van zijn vorige betrekking, als met de nieuwe betrekking dezelfde functionele loopbaan verbonden is.
Als het personeelslid aangesteld wordt in een betrekking van dezelfde rang waarmee een andere functionele loopbaan met andere salarisschalen verbonden is, dan behoudt het zijn schaalanciënniteit en wordt het met die schaalanciënniteit ingeschaald in de daarmee overeenstemmende salarisschaal van de nieuwe functionele loopbaan.
§2. Het personeelslid dat overkomt van de gemeente als gevolg van deelname aan de bevorderingsprocedure krijgt na zijn aanstelling in de nieuwe betrekking de eerste salarisschaal van de functionele loopbaan die verbonden is met de nieuwe betrekking. De schaalanciënniteit begint opnieuw vanaf nul te lopen.
De regeling van de gegarandeerde salarisverhoging bij bevordering naar een graad van een hoger niveau is ook van toepassing op het personeelslid dat als gevolg van een bevordering naar een graad van een hoger niveau overkomt van de gemeente.
§3. In afwijking van paragraaf 1 wordt ervaring in de privésector of als zelfstandige die bij de gemeente gevaloriseerd werd in de schaalanciënniteit, alleen gevaloriseerd in de schaalanciënniteit voor zover die valorisatieregeling ook bestaat voor het eigen personeel.
Ervaring in de privésector of als zelfstandige die bij de gemeente gevaloriseerd werd in de geldelijke anciënniteit, wordt alleen gevaloriseerd in de geldelijke anciënniteit voor zover die valorisatieregeling ook bestaat voor het eigen personeel.
Artikel 144l
De niveau-anciënniteit en de dienstanciënniteit die het personeelslid verworven had bij de gemeente, worden volledig in aanmerking genomen voor de vaststelling van de niveau-anciënniteit en de dienstanciënniteit.
De regels voor de vaststelling van de graadanciënniteit na aanstelling in een andere graad bij de toepassing van de procedure van interne personeelsmobiliteit zijn ook van toepassing op het personeelslid dat overkomt van de gemeente en dat aangesteld wordt in een andere graad.
Na bevordering neemt de graadanciënniteit in de nieuwe graad een aanvang.
Artikel 144m
Het personeelslid dat overkomt van de gemeente, is onderworpen aan de regels over de jaarlijkse vakantie, de feestdagen en de andere verloven en afwezigheden die gelden bij het OCMW. Er zijn geen overgangsbepalingen van toepassing voor de specifieke personeelsleden (art 104 §2). De personeelsleden die starten in een functie die valt onder de bijzondere diensten (art 104§6) behouden het recht op jaarlijks verlof en op de feestdagen zoals vastgesteld in de RPR van de gemeente, als dat aantal jaarlijkse vakantiedagen hoger is dan het aantal bepaald in artikel 258 van deze rechtspositieregeling. Ze behouden deze regeling voor de verdere duur van de loopbaan bij het OCMW
De regels over het ziektekrediet bij het OCMW, zijn van toepassing op het statutaire personeelslid dat overkomt van de gemeente, met dien verstande dat de jaren dienstactiviteit en de al opgenomen ziektedagen bij de gemeente, meegerekend worden voor de vaststelling van het aantal dagen ziektekrediet.
Afdeling II Gezamenlijke organisatie van selectieprocedures en gemeenschappelijke wervingsreserves bij sommige overheden met hetzelfde werkingsgebied
Artikel 144n
§1: De aanstellende overheden van de gemeente en het OCMW kunnen bij een aanwervingsprocedure, voor een vacante betrekking die zowel bij de gemeente als bij het OCMW bestaat, gezamenlijk een selectieprocedure organiseren overeenkomstig hoofdstuk 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 20 mei 2011 houdende regeling van de externe personeelsmobiliteit tussen sommige lokale en provinciale overheden onderling en tussen sommige lokale en provinciale overheden en de diensten van
de Vlaamse overheid onderling, en houdende enkele maatregelen ter ondersteuning van de personeelsmobiliteit tussen lokale en provinciale overheden met hetzelfde werkingsgebied (en latere wijzigingen).
Na een gezamenlijke selectieprocedure kunnen de aanstellende overheden van de gemeente en het OCMW eveneens een gemeenschappelijke wervingsreserve aanleggen. Het aanleggen van een gemeenschappelijke wervingsreserve verloopt in overeenstemming met de procedureregels, met toepassing van de artikels 25 tot 27 van de rechtspositieregeling voor het gemeentepersoneel.
§2: De procedure voor gezamenlijke organisatie van selectieprocedures en gemeenschappelijke wervingsreserves is niet van toepassing op het ambt van algemeen directeur en financieel directeur van het OCMW
Afdeling III Externe personeelsmobiliteit tussen lokale en provinciale overheden die niet hetzelfde werkingsgebied hebben en tussen diezelfde lokale en provinciale overheden en diensten van de Vlaamse overheid.
Onderafdeling I. Toepassingsgebied en algemene bepalingen Artikel 144o
Deze afdeling is van toepassing op personeelsleden van de volgende overheden: 1° de gemeenten;
2° de OCMW’s, met uitzondering van het ziekenhuis in eigen beheer, vermeld in artikel 218 van het OCMW-decreet;
3° de OCMW-verenigingen, met uitzondering van de ziekenhuisverenigingen; 4° de AGB’s;
5° de provincies;
6° de APB’s;
7° de diensten van de Vlaamse overheid, waaronder verstaan wordt, de diensten die onder het toepassingsgebied vallen van het Vlaams Personeelsstatuut.
Artikel 144p
Bij de toepassing van deze procedure van externe personeelsmobiliteit worden de personeelsleden van de in artikel 144o genoemde overheden, of de personeelsleden van een bepaald segment van die overheidsarbeidsmarkt, uitgenodigd om zich kandidaat te stellen voor de vacante betrekking.
Onder segment van die overheidsarbeidsmarkt wordt verstaan:
1° een of meer soorten lokale of provinciale overheden, als vermeld in artikel 144o; 2° de diensten van de Vlaamse overheid.
Artikel 144q
De procedure van externe personeelsmobiliteit voor personeelsleden van de in artikel 144o genoemde overheden is van toepassing op de volgende betrekkingen:
1° statutaire betrekkingen;
2° bestendige contractuele betrekkingen op de personeelsformatie;
De procedure van externe personeelsmobiliteit voor personeelsleden van de in artikel 144o genoemde overheden is niet van toepassing op de betrekkingen van algemeen directeur en financieel directeur.
Artikel 144r
De volgende personeelsleden kunnen zich kandidaat stellen voor deelname aan een procedure van externe personeelsmobiliteit:
1° de vast aangestelde statutaire personeelsleden in een gelijkwaardige graad;
2° de contractuele personeelsleden in een gelijkwaardige graad die bij de eigen overheid werden aangeworven na een externe bekendmaking van de vacature en een gelijkwaardige selectieprocedure als van toepassing op vacatures in statutaire betrekkingen.
Onder gelijkwaardige graad wordt verstaan:
1° voor personeelsleden uit de lokale en provinciale overheden: een graad van hetzelfde niveau en van dezelfde rang in de hiërarchie van de graden waaraan dezelfde functionele loopbaan en salarisschalen verbonden zijn en met vergelijkbare voorwaarden en een vergelijkbaar functieprofiel;
2° voor personeelsleden uit de diensten van de Vlaamse overheid: een graad van hetzelfde niveau en van dezelfde rang waaraan vergelijkbare salarisschalen verbonden zijn en met vergelijkbare voorwaarden en een vergelijkbaar functieprofiel.
Met dezelfde functionele loopbaan en salarisschalen in punt 1°, worden gelijkgesteld:
1° de functionele loopbaan en salarisschalen A1a-A1b-A2a en A1a-A2a-A3a voor de basisgraad van niveau A;
2° de functionele loopbaan en salarisschalen A6a-A6b-A7a en A6a-A7a-A7b voor de specifieke basisgraad van niveau A.
Onderafdeling II. Procedure en voorwaarden Artikel 144s
§1. De aanstellende overheid beslist bij de vacantverklaring van een betrekking of ze een beroep doet op de procedure van externe personeelsmobiliteit. In voorkomend geval bepaalt ze op welk segment van de overheidsarbeidsmarkt ze een beroep doet.
§2. De betrekkingen die vacant verklaard worden met het oog op de toepassing van de procedure van externe personeelsmobiliteit, worden meegedeeld aan Jobpunt Vlaanderen, dat zorgt voor de bekendmaking van de vacature op de eigen website.
Als de vacante betrekking gelijktijdig ook via andere procedures kan worden vervuld, gebeurt de bekendmaking hiervan volgens de in deze rechtspositieregeling voor die procedures voorziene bekendmakingskanalen.
De regels over het vacaturebericht, over de wijze van kandidaatstelling en over de minimale termijn voor de kandidaatstelling die gelden bij aanwerving, zijn ook van toepassing als de
aanstellende overheid een beroep doet op de procedure van externe personeelsmobiliteit.
Artikel 144t
Het personeelslid dat zich kandidaat stelt voor deelname aan de procedure van externe personeelsmobiliteit, moet:
1° voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 144r; 2° voldoen aan de algemene toelatingsvoorwaarden;
3° voldoen aan de vereiste over de taalkennis, opgelegd door de wetten op het gebruik der talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966;
4° beschikken over een door de aanstellende overheid gevraagde specifieke ervaring in de gelijkwaardige graad;
5° een gunstig evaluatieresultaat gekregen hebben voor de laatste evaluatie; 6° zo nodig, beschikken over het vereiste diploma.
De aanstellende overheid beoordeelt de geldigheid van de ingediende kandidaturen. Als de raad de aanstellende overheid is, beoordeelt het uitvoerend orgaan de geldigheid van de ingediende kandidaturen.
De kandidaten moeten slagen voor een functie specifieke selectie, die aantoont dat ze voldoen aan de
competentievereisten, vastgesteld in de functiebeschrijving voor de betrekking.
Onderafdeling III. De aanstelling van het personeelslid dat overkomt van een andere overheid
Artikel 144u
De geselecteerde kandidaat die overkomt van een andere overheid, wordt aangesteld in de betrekking waarvoor hij zich kandidaat gesteld heeft. De kandidaat voor een statutaire betrekking wordt in statutair dienstverband aangesteld. De kandidaat voor een contractuele betrekking wordt in contractueel dienstverband aangesteld.
Het in statutair verband aangestelde personeelslid wordt onderworpen aan een proeftijd van 3 maanden. De bepalingen over het berekenen van de proeftijd, bedoeld in artikel 43, §2 van deze rechtspositieregeling, zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 144v
De aanstellende overheid bezorgt een kopie van de aanstellingsbeslissing aan de overheid van herkomst van de kandidaat.
De aanstellende overheid bepaalt de datum of de termijn van indiensttreding van het geselecteerde personeelslid.
Het personeelslid dat overkomt van een andere overheid, legt bij zijn indiensttreding opnieuw de eed af.
Onderafdeling IV. Administratieve anciënniteiten en andere arbeidsvoorwaarden Artikel 144w
§1. Het personeelslid dat overkomt van een andere lokale of provinciale overheid behoudt na de aanstelling in een nieuwe betrekking als gevolg van deelname aan de procedure van externe personeelsmobiliteit de salarisschaal en de schaalanciënniteit die het verworven had in de functionele loopbaan van zijn vorige betrekking.
Het personeelslid dat overkomt van de diensten van de Vlaamse overheid, krijgt de functionele loopbaan die verbonden is met de graad waarin het wordt aangesteld. Het personeelslid wordt ingeschaald in een salarisschaal van die functionele loopbaan in overeenstemming met de al verworven geldelijke anciënniteit en met de gecumuleerde schaalanciënniteit, verworven in de functionele loopbaan van zijn graad van herkomst.
§2. In afwijking van paragraaf 1 wordt ervaring in de privésector of als zelfstandige die bij de andere overheid gevaloriseerd werd in de schaalanciënniteit, alleen gevaloriseerd in de schaalanciënniteit voor zover die valorisatieregeling ook bestaat voor het eigen personeel.
Ervaring in de privésector of als zelfstandige die bij de andere overheid gevaloriseerd werd in de geldelijke anciënniteit, wordt alleen gevaloriseerd in de geldelijke anciënniteit voor zover die valorisatieregeling ook bestaat voor het eigen personeel.
Artikel 144x
De niveau-anciënniteit en de dienstanciënniteit die het personeelslid verworven had bij de andere overheid, worden volledig in aanmerking genomen voor de vaststelling van de niveau-anciënniteit en de dienstanciënniteit.
De regels voor de vaststelling van de graadanciënniteit na aanstelling in een andere graad bij de toepassing van de procedure van interne personeelsmobiliteit zijn ook van toepassing op het
personeelslid dat met toepassing van de externe personeelsmobiliteit overkomt van de andere overheid en dat aangesteld wordt in een andere graad.
Artikel 144y
Het personeelslid dat overkomt van een andere overheid, is onderworpen aan de regels over de jaarlijkse vakantie, de feestdagen en de andere verloven en afwezigheden die gelden voor het eigen personeel. Er zijn geen overgangsbepalingen van toepassing.
De regels over het ziektekrediet die gelden voor het eigen personeel, zijn van toepassing, met dien verstande dat de jaren dienstactiviteit en de al opgenomen ziektedagen bij de overheid van herkomst, meegerekend worden voor de vaststelling van het aantal dagen ziektekrediet.
Voor personeelsleden uit de diensten van de Vlaamse overheid, wordt het aantal ziektedagen omgerekend van de 666-dagenregeling, naar de 21-dagenregeling. Hierbij wordt volgende omrekeningsformule gebruikt : het aantal dagen dienstactiviteit, maal 21 dagen/jaar = het nieuw aantal ziektekredietdagen, te verminderen met het aantal ziektekredietdagen dat al werd opgenomen.
TITEL III de waarneming van een hogere functie
Hoofdstuk I: niet van toepassing Hoofdstuk II : niet van toepassing
Hoofdstuk III. De waarneming van een hogere functie
Artikel 158
Dit hoofdstuk is met uitzondering van artikel 159, § 3, laatste lid over de waarnemingstoelage niet van toepassing op de waarneming in de functies van algemeen directeur en de financieel directeur.
Artikel 159
§ 1 : Een vast aangesteld statutair personeelslid van een lagere graad wordt als waarnemend functiehouder aangesteld in een functie van een hogere graad, als de functiehouder van die functie tijdelijk afwezig is of als die functie definitief vacant is.
Onder lagere graad wordt elke graad verstaan die door bevordering rechtstreeks toegang geeft tot de waar te nemen functie. De waarnemer moet niet aan de bevorderingsvoorwaarden voor de waar te nemen functie voldoen.
De aanstellende overheid beslist op voorstel van het hoofd van het personeel wie de hogere functie waarneemt.
§ 2 : De waarneming van een hogere functie in een betrekking die definitief vacant is, mag ten hoogste zes maanden duren. Die termijn mag, als dat noodzakelijk is voor de goede werking van de dienst, verlengd worden tot maximaal 2 jaar op voorwaarde dat de procedure om de betrekking definitief te vervullen op het ogenblik van de verlenging ingezet is.
§ 3 : De waarnemer van de hogere functie beschikt over alle prerogatieven die verbonden zijn met die functie.
De waarnemer van een hogere functie krijgt de toelage, vermeld in artikel 224.
Artikel 160
Een contractueel personeelslid in dienst en dat met de waarneming instemt, komt voor de waarneming van een hogere functie in aanmerking onder dezelfde voorwaarden als het vast aangestelde statutaire personeelslid, met dien verstande dat :
1° de waarneming in een betrekking die niet definitief vacant is, nooit langer dan twee jaar mag duren; 2° aan de waarnemer voor de duur van de waarneming een salaris toegekend wordt in de salarisschaal die verbonden is met de hogere functie.
TITEL IV De ambtshalve herplaatsing
Artikel 161
§ 1 : De ambtshalve herplaatsing in een functie van dezelfde rang gebeurt op initiatief van het OCMW- bestuur.
Ze houdt in dat het vast aangestelde statutaire personeelslid herplaatst wordt in een andere, passende functie van dezelfde graad of in een passende functie van een andere graad van dezelfde rang.
§ 2 :
De aanstellende overheid beslist over de ambtshalve herplaatsing. Ze voert hierover vooraf een gesprek met het vast aangestelde statutaire personeelslid. De herplaatsing is niet tijdelijk, maar definitief.
Het personeelslid wordt ten minste tien kalenderdagen vooraf schriftelijk uitgenodigd voor het gesprek, vermeld in het eerste lid, en geïnformeerd over de passende functie of functies die voorgesteld worden.
Het personeelslid dat moet gehoord worden, mag, als het daarom verzoekt, in de plaats van te verschijnen voor de aanstellende overheid, zijn persoonlijk standpunt naar aanleiding van de voorgestelde functie of functies schriftelijk meedelen aan het OCMW. De aanstellende overheid neemt daarvan kennis en neemt een gemotiveerde beslissing in verband met de herplaatsing.
Artikel 162
De ambtshalve herplaatsing in een functie van dezelfde rang wordt toegepast als de betrekking van een vast aangesteld statutair personeelslid afgeschaft wordt en het personeelslid zijn betrekking niet in overgangsregeling behoudt.
De ambtshalve herplaatsing in een functie van dezelfde rang kan ook toegepast worden als een vast aangesteld statutair personeelslid door de bevoegde gezondheidsdienst ongeschikt verklaard werd om zijn functie nog langer uit te oefenen, maar wel geschikt geacht wordt om een andere functie uit te oefenen die verenigbaar is met zijn gezondheidstoestand.
Artikel 163
§ 1 : De ambtshalve herplaatsing in een functie van dezelfde rang wegens afschaffing van de betrekking, na een ongunstige evaluatie of als alternatief voor het ontslag wegens beroepsongeschiktheid is alleen mogelijk in een vacante functie.
De ambtshalve herplaatsing wegens afschaffing van de betrekking heeft voorrang op de vervulling van de vacature door een procedure van aanwerving, bevordering of interne personeelsmobiliteit.
§ 2 : Het personeelslid behoudt na de ambtshalve herplaatsing de salarisschaal en de schaalanciënniteit die het verworven had in zijn vorige functie.
Als het personeelslid herplaatst wordt in een functie van een andere graad, wordt graadanciënniteit toegekend in overeenstemming met de bepalingen van artikel 114.
Artikel 164
§ 1 : Het vast aangestelde personeelslid kan op initiatief van het bestuur herplaatst worden in een functie van een lagere graad wanneer de bevoegde gezondheidsdienst het personeelslid niet langer geschikt acht om zijn functie of een functie van dezelfde graad uit te oefenen, maar wel geschikt acht voor de uitoefening van een passende functie van een lagere graad.
§ 2 : Een vast aangesteld statutair personeelslid dat om functionele of persoonlijke redenen zelf verzoekt om herplaatsing in een functie van een lagere graad, kan worden aangesteld in een vacante passende functie van een lagere graad. Die vorm van herplaatsing kan slechts eenmaal tijdens de loopbaan toegekend worden.
§ 3 : De aanstellende overheid beslist over de ambtshalve herplaatsing, vermeld in §1 en 2. Ze voert hierover vooraf een gesprek met het personeelslid. De herplaatsing is niet tijdelijk, maar definitief.
Het betrokken personeelslid wordt ten minste tien kalenderdagen vooraf schriftelijk uitgenodigd voor het gesprek, vermeld in het eerste lid, en geïnformeerd over de passende functie of functies die voorgesteld worden.
Het betrokken personeelslid dat met toepassing van het eerste lid door de OCMW-raad gehoord wordt, kan zijn persoonlijk standpunt naar aanleiding van de voorgestelde functie of functies schriftelijk meedelen aan de raad.
Artikel 165
§ 1 : Bij de herplaatsing om gezondheidsredenen vermeld in artikel 164, wordt voor de vaststelling van het salaris, de salarisschaal en de schaalanciënniteit rekening gehouden met het salaris, de salarisschaal en de schaalanciënniteit die het personeelslid verworven had in zijn vorige graad.
§ 2 : een vast aangesteld statutair personeelslid dat op zijn verzoek herplaatst wordt in een functie van een lagere graad met toepassing van artikel 164, § 2, krijgt binnen de functionele loopbaan die verbonden is met zijn nieuwe graad, de salarisschaal waarvan het maximumbedrag het kleinste verschil vertoont met het maximumbedrag van zijn vorige salarisschaal.
Als aan de vorige graad een functionele loopbaan verbonden was, wordt de schaalanciënniteit die het betrokken personeelslid had opgebouwd in zijn salarisschaal overgedragen op de nieuwe salarisschaal.
Artikel 166 Onbestaande
TITEL V Het verlies van de hoedanigheid van statutair personeelslid en de definitieve ambtsneerlegging
Hoofdstuk I. Het verlies van de hoedanigheid van statutair personeelslid
Artikel 167
Het statutaire personeelslid kan zijn hoedanigheid van statutair personeelslid verliezen naar aanleiding van :
1° een tuchtstraf, vermeld in de artikel 120, 4° en 5° van het OCMW-decreet
2° de vervroegde pensionering om medische redenen of wegens invaliditeit, vermeld in het artikel 269
Naast de gevallen vermeld in punt 1° en 2°, en overeenkomstig artikel 103 en 104, BVR, kan niemand de hoedanigheid van statutair personeelslid verliezen, tenzij in de gevallen die bepaald zijn in artikel 168.
Artikel 168
Ambtshalve wordt een einde gemaakt aan de hoedanigheid van statutair personeelslid als : 1° de statutaire aanstelling onregelmatig werd bevonden binnen de termijn voor beroep tot nietigverklaring bij de Raad van State of, als een zodanig beroep, tijdens de procedure;
2° het statutaire personeelslid niet meer voldoet aan de voor zijn functie geldende nationaliteitsvereiste, of de burgerlijke en politieke rechten niet meer geniet, of zijn medische ongeschiktheid voor de functie behoorlijk werd vastgesteld;
3° het statutaire personeelslid zonder geldige reden de werkpost verlaat of na een toegelaten afwezigheid zonder geldige reden het werk niet hervat na meer dan tien dagen;
4° het statutaire personeelslid zich in een toestand bevindt waarin de toepassing van de burgerlijke wetten en van de strafwetten de ambtsneerlegging tot gevolg heeft.
De termijn vermeld in punt 1°, geldt niet in het geval van arglist of bedrog vanwege het statutaire personeelslid.
Artikel 169
§ 1 : In de gevallen vermeld in artikel 168 wordt een einde gemaakt aan de hoedanigheid van statutair personeelslid zonder opzeggingstermijn of verbrekingsvergoeding.
Het personeelslid van wie de aanstelling onregelmatig werd bevonden als vermeld in artikel 168, punt 1°, na arglist of bedrog, wordt op staande voet ontslagen, ongeacht het tijdstip waarop die onregelmatigheid werd vastgesteld.
§ 2 : De aanstellende overheid stelt het verlies van de hoedanigheid van statutair personeelslid vast en beslist tot ontslag van het betrokken personeelslid.
Het personeelslid wordt vooraf gehoord.
Het ontslag wordt met een aangetekende brief betekend. De brief deelt de beslissing en de redenen ervoor mee en vermeldt de ingangsdatum van het ontslag. Het ontslag gaat niet in met terugwerkende kracht, maar gaat in op de datum vermeld in de ontslagbeslissing, en, als daar geen datum vermeld wordt, op de dag van de beslissing zelf.
Het vast aangestelde statutaire personeelslid wordt bij zijn ontslag geïnformeerd over alle verplichtingen van bestuur en personeelslid die voortvloeien uit de wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse andere bepalingen.
Hoofdstuk II. De definitieve ambtsneerlegging van het statutaire personeelslid
Artikel 170
De volgende zaken geven aanleiding tot de definitieve ambtsneerlegging van het statutaire personeelslid op proef :
1° het vrijwillige ontslag;
2° de definitief vastgestelde beroepsongeschiktheid naar aanleiding van het evaluatieresultaat ongunstig voor de eindevaluatie van de proeftijd, vermeld in artikel 46,§ 2.
“Het statutair personeelslid op proef dat tijdens de proeftijd na aanwerving in totaal gedurende drie maanden afwezig is wegens ziekte of invaliditeit kan ontslagen worden.”
Artikel 171
De volgende zaken geven aanleiding tot de definitieve ambtsneerlegging van het vast aangestelde statutaire personeelslid :
1° het vrijwillige ontslag;
2° de definitief vastgestelde beroepsongeschiktheid naar aanleiding van een evaluatie met het evaluatieresultaat ongunstig.
3° de pensionering ingevolgde de toepassing van de pensioenwetgeving; 4° het bereiken van de leeftijd van 65 jaar.
In afwijking van het eerste lid, 4°, kan de aanstellende overheid het vast aangestelde statutaire personeelslid na het bereiken van de leeftijdsgrens van 65 jaar in dienst houden. Het statutaire dienstverband wordt verlengd op verzoek van de aanstellende overheid of op verzoek van het personeelslid. In het eerste geval is de uitdrukkelijke instemming van het personeelslid vereist. In het tweede geval is de uitdrukkelijke instemming van de aanstellende overheid vereist. In beide gevallen verleent de aanstellende overheid de verlenging voor een periode van hoogstens één jaar, telkens verlengbaar met hoogstens één jaar. Het betrokken personeelslid behoudt gedurende de volledige periode van de verlenging de hoedanigheid van vast aangesteld statutair personeelslid.
Artikel 172
Het statutaire personeelslid dat vrijwillig ontslag neemt, stelt de aanstellende overheid daarvan schriftelijk in kennis.
De aanstellende overheid neemt kennis van het ontslag. Het personeelslid wordt schriftelijk op de hoogte gebracht van de kennisneming.
De datum waarop het statutaire personeelslid de dienst effectief verlaat, wordt vastgesteld in onderling akkoord tussen het personeelslid en de aanstellende overheid.
Artikel 173
Het statutaire personeelslid op proef dat wordt ontslagen wegens definitief vastgestelde beroepsongeschiktheid heeft :
1° een opzeggingstermijn van veertien kalenderdagen, te rekenen vanaf de dag waarop het ontslag werd betekend, als de proeftijd gelijk is aan of minder is dan drie maanden;
2° een opzeggingstermijn van één maand, te rekenen vanaf de dag waarop het ontslag werd betekend, in alle andere gevallen.
Het ontslag wordt met een aangetekende brief, die de datum van uitwerking vermeldt, betekend.
Artikel 174
§ 1 : Het ontslag wegens definitief vastgestelde beroepsongeschiktheid van het vast aangestelde statutaire personeelslid wordt met een aangetekende brief betekend. Daarbij wordt de datum van uitwerking vermeld en wordt het personeelslid geïnformeerd over alle verplichtingen van bestuur en personeelslid die voortvloeien uit de wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse andere bepalingen.
De opzeggingstermijn gaat in op de eerste dag van de maand die volgt op de betekening van het ontslag.
§ 2 : Het vast aangestelde statutaire personeelslid dat wordt ontslagen wegens definitief vastgestelde beroepsongeschiktheid heeft een opzeggingstermijn van drie maanden.
Artikel 175 en 176 : niet van toepassing
Artikel 177
Op uitdrukkelijk verzoek van het personeelslid kan het vast bureau de opzeggingstermijn van het vast aangestelde statutaire personeelslid dat ontslagen wordt wegens definitief vastgestelde beroepsongeschiktheid inkorten.
TITEL VI Het salaris
Hoofdstuk I. Algemene bepalingen
Artikel 178
Het jaarsalaris van het personeel is vastgelegd in salarisschalen, die bestaan uit : 1° een minimumsalaris;
2° de salaristrappen, die het resultaat zijn van de periodieke verhogingen; 3° een maximumsalaris.
Artikel 179
Elke salarisschaal wordt aangeduid met één van de letters A, B, C, D, E, die overeenstemmen met de niveaus, vermeld in artikel 6 BVR, gevolgd door een cijfer en eventueel een kleine letter a, b of c.
Het eerste lid is niet van toepassing op de algemeen directeur en de financieel directeur.
Artikel 180
Aan de volgende graden worden de salarisschalen en de functionele loopbanen, vermeld in artikel 117 tot en met 121, verbonden die overeenkomen met de ernaast vermelde lettercijfercode
Niveau E:
graad | rang | schalen |
1 basisgraad | Ev | E1-E2-E3 |
Niveau D:
graad | rang | schalen |
1 technische basisgraad | Dv | D1-D2-D3 |
Basisgraad van logistiek assistent in de ouderenzorg | Dv | D1-D2-D3 |
Basisgraad van animator | Dv | D1-D2-D3 |
Niveau C:
graad | rang | schalen |
1 administratieve basisgraad | Cv | C1-C2-C3 |
1 basisgraad van zorgkundige in de ouderenzorg en in de thuiszorg met diploma secundair onderwijs of daarmee gelijkgesteld onderwijs | Cv | C1-C2 |
Basisgraad van verpleegkundige Hoger Beroepsonderwijs | Cv | C3-C4 |
1 hogere graad | Cx | C4-C5 |
Niveau B:
graad | rang | schalen |
1 basisgraad | Bv | B1-B2-B3 |
Basisgraad van verpleegkundige Hoger Onderwijs en van paramedicus (incl. animatiecoördinator) in het woonzorgcentrum | Bv | BV1-BV2-BV3 |
1 hogere graad | Bx | B4-B5 |
Hogere graad van hoofdverpleegkundige | Bx | BV5 |
Niveau A:
graad | rang | schalen |
1 basisgraad | Xx | X0x- X0x-X0x |
0 basisgraad van paramedicus (kine) | Av | A1a- A2a-A3a |
De uitgewerkte salarisschalen bevinden zich in bijlage I.
De salarisschaal van de algemeen directeur is de hoogste salarisschaal binnen het OCMW.
Artikel 181
Het personeelslid wordt bezoldigd in de salarisschaal die verbonden is aan zijn graad, zoals bepaald in artikel 180.
Het personeelslid ontvangt het salaris dat overeenstemt met zijn geldelijke anciënniteit. De geldelijke anciënniteit bestaat uit het aantal dienstjaren dat in aanmerking wordt genomen voor de berekening van het salaris.
Het personeelslid dat geen recht heeft op het meerekenen van vroegere diensten, ontvangt het beginsalaris van de eerste salarisschaal van de functionele loopbaan die verbonden is aan zijn graad.
Het salaris van een deeltijds personeelslid wordt vastgesteld in verhouding tot zijn prestaties. De algemeen directeur stelt het individuele jaarsalaris van de personeelsleden vast.
Afdeling I. Diensten bij een overheid Artikel 182
Voor de toekenning van periodieke salarisverhogingen komen alleen de werkelijke diensten in statutair of contractueel verband in aanmerking die het personeelslid als titularis van een bezoldigde betrekking heeft geleverd in dienst van:
1° de provincies, de gemeenten en de OCMW’s van België, de publiekrechtelijke verenigingen waarvan ze deel uitmaken en de instellingen die eronder ressorteren;
2° de diensten en instellingen van de federale overheid, van de gemeenschappen en gewesten en de internationale instellingen waarvan ze lid zijn;
3° de diensten en instellingen en de lokale overheden van een lidstaat van de Europese Unie of van de Europese Economische Ruimte;
4° de gesubsidieerde vrije onderwijsinstellingen of de gesubsidieerde vrije centra voor leerlingenbegeleiding;
5° de publiekrechtelijke en vrije universiteiten;
6° elke ander instelling naar Belgisch recht of naar het recht van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte die beantwoordt aan collectieve behoeften van algemeen of lokaal belang, en waarbij in de oprichting of bijzondere leiding ervan het overwicht van de overheid tot uiting komt.
Artikel 183
Voor de toepassing van artikel 182 wordt onder werkelijke diensten verstaan: alle diensten die recht geven op een salaris of die bij ontstentenis van een salaris krachtens de rechtspositieregeling toch in aanmerking worden genomen voor de vaststelling van het salaris.
Afdeling II. Diensten in de privésector of als zelfstandige Artikel 184
Beroepservaring in de privésector of als zelfstandige wordt volledig in aanmerking genomen voor de toekenning van periodieke salarisschaalverhogingen, op voorwaarde dat ze relevant is voor de uitoefening van de functie (voor §6).
Beroepservaring in de privésector of als zelfstandige wordt in aanmerking genomen voor maximaal 14 jaar voor de toekenning van periodieke salarisschaalverhogingen, op voorwaarde dat ze relevant is voor de functie.(enkel voor§2)
De relevantie van de beroepservaring wordt beoordeeld op basis van een vergelijking van die ervaring met de voorwaarden en met het functieprofiel voor de functie waarin het personeelslid aangesteld wordt.
Het personeelslid levert zelf de bewijsstukken van de beroepservaring.
De geldelijke anciënniteit die op die manier verkregen wordt, blijft behouden voor het verdere verloop van de loopbaan.
Voor§2: Dit artikel geldt enkel voor nieuwe indiensttredingen na de inwerkingtreding ervan. De indienstzijnde personeelsleden op die datum behouden hun verworven rechten.
Afdeling III. De valorisatie van de diensten Artikel 185
§ 1 : De diensten die in overeenstemming met artikel 79 tot en met 81 BVR OCMW gepresteerd werden, worden vanaf 1 januari 2008 voor de vaststelling van de geldelijke anciënniteit meegerekend voor honderd procent, ongeacht of ze voltijds dan wel deeltijds gepresteerd werden.
Voor diensten gepresteerd voor 1 januari 2008 geldt de regeling die op dat ogenblik van toepassing was in de rechtspositieregeling.
§ 2 : De geldelijke anciënniteit, verworven in twee of meer gelijktijdig uitgeoefende functies, wordt voor dezelfde periode maximaal voor een volledige prestatie gevaloriseerd. Ze is bovendien in actieve deeltijdse functies niet onderling cumuleerbaar voor de toekenning van de periodieke verhogingen.
Artikel 186
De algemeen directeur stelt de duur vast van de in aanmerking komende diensten die het personeelslid in het onderwijs als interim of als tijdelijk personeelslid heeft gepresteerd aan de hand van het attest, verstrekt door de bevoegde autoriteiten.
De diensten, vermeld op het attest, die in tienden zijn betaald, en die per schooljaar geen volledig jaar werkelijke diensten vertegenwoordigen, worden dag per dag samengesteld. Het totale aantal zo gewerkte dagen wordt vermenigvuldigd met 1,2. Het totaal van de rekenkundige bewerking wordt vervolgens gedeeld door 30. Het quotiënt geeft het aantal in aanmerking te nemen maanden. Met de rest wordt geen rekening gehouden.
De diensten, vermeld op hetzelfde attest, die bewijzen dat het personeelslid een volledig schooljaar heeft gewerkt, gelden voor een totaal van driehonderd dagen en leveren één jaar in aanmerking te nemen diensten op.
Artikel 187
De diensten die in aanmerking komen worden berekend per kalendermaand. De diensten die niet zijn begonnen op de eerste dag van een maand of geëindigd op de laatste dag van een maand, worden niet meegerekend.
Hoofdstuk III. Bijzondere bepalingen
Artikel 188
Personeelsleden die na een onderbreking terug in dienst komen, behouden hun destijds verworven geldelijke anciënniteit. Indien zij terug in dienst komen in dezelfde graad bij het bestuur, behouden zij hun totale geldelijke en schaalanciënniteit.
Artikel 189
Het personeelslid dat met toepassing van artikel 61 BVR schaalanciënniteit verwerft voor ervaring, opgedaan bij een andere overheid, in de privésector of als zelfstandige, wordt met de toegekende schaalanciënniteit ingeschaald in de salarisschaal van de functionele loopbaan die overeenstemt met de toegekende schaalanciënniteit.
Artikel 190
Het personeelslid dat bevorderd wordt, krijgt in zijn nieuwe graad nooit een salaris dat lager is dan het salaris dat het in zijn vorige graad zou gekregen hebben.
Artikel 191
Vanaf de datum van de inwerkingtreding van deze rechtspositieregeling heeft het personeelslid dat overgaat naar een graad van een hoger niveau na een aanwerving- of een bevorderingsprocedure ten minste recht op de volgende verhoging van zijn jaarsalaris tegen 100% :
1° 620 euro bij bevordering naar niveau D; 2° 745 euro bij bevordering naar niveau C; 3° 870 euro bij bevordering naar niveau B; 4° 1240 euro bij bevordering naar niveau A.
Als het jaarsalaris in de nieuwe graad niet ten minste het bedrag, vermeld in het eerste lid, hoger is dan het jaarsalaris dat het personeelslid in zijn oude graad zou hebben gekregen, wordt het jaarsalaris in de nieuwe graad verhoogd tot de minimale verhoging, vermeld in het eerste lid, bereikt wordt.
Die minimale salarisverhoging wordt gegarandeerd gedurende de hele functionele loopbaan in de graad waarnaar het personeelslid overgaat. Daartoe wordt telkens zijn salarisschaal, met inbegrip van de periodieke verhogingen, maar zonder het verloop in de functionele loopbaan, vergeleken met de nieuwe salarisschaal, met inbegrip van de toepassing van de periodieke verhogingen en het verloop in de functionele loopbaan.
De minimale salarisverhoging is ook van toepassing als een personeelslid in dienst van het bestuur via een aanwervingsprocedure aangesteld wordt in een graad van een hoger niveau.
De minimale salarisverhoging is een integraal onderdeel van het jaarsalaris
Artikel 192
De salarisschaal van de algemeen directeur wordt vastgesteld tussen het volgende minimum en maximum :
- KLASSE 2 (inwoners 6001-15.000 inwoners) : 29470,56 euro – 43.527,20 euro (loopbaanspreiding 15 jaar).
De salarisschaal van de financieel directeur wordt vastgesteld tussen het volgende minimum en maximum :
- KLASSE 2 (inwoners 6001-15.000 inwoners) : 27.762,12 euro – 41.003,95 euro (loopbaanspreiding 15 jaar).
De financieel directeur die met toepassing van artikel 75 en 271 van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005 ook de functie van financieel directeur van de gemeente uitoefent, ontvangt een salariscomplement van 30% van de jaarwedde.(Deze paragraaf van dit artikel trad in werking op 1 november 2013-RMW 17/12/2013)
Als het inwonersaantal van het OCMW daalt onder het minimale aantal inwoners, op basis waarvan met toepassing van artikel 124, eerste lid BVR, dan behouden de algemeen directeur en de financieel directeur in dienst hun salarisschaal op persoonlijke titel.
De uitgewerkte salarisschalen van de algemeen directeur en de financieel directeur bevinden zich in bijlage II van dit besluit.
(zie ook beslissing OCMW raad van 19 februari 2009 punt 11)
Hoofdstuk IV. De betaling van het salaris
Artikel 193
Het salaris volgt het verloop van het indexcijfer van de consumptieprijzen in overeenstemming met de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld. Het salaris tegen 100% wordt gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01.
Artikel 194
Het salaris wordt maandelijks betaald vanaf de indiensttreding. Voor het vast aangestelde statutaire personeelslid wordt het vooruitbetaald. Het salaris van het overige personeel wordt betaald nadat de termijn vervallen is.
Artikel 195
Het maandsalaris is gelijk aan een twaalfde van het jaarsalaris. Het uurloon is gelijk aan 1/1976e van het jaarsalaris.
Artikel 196
Als het maandsalaris niet volledig verschuldigd is, wordt het bedrag van het maandloon berekend volgens de volgende formule:
M= VW/PW X n% x NM
Daarbij geldt:
M = het te betalen maandloon (100%)
VW = het aantal gepresteerde werkdagen/werkuren of daarmee gelijkgestelde dagen/uren waarvoor xxxxxxx wordt uitbetaald;
PW = het aantal te presteren werkdagen/werkuren op basis van het werkrooster van het personeelslid over de volledige loonperiode;
n% = het percentage waaraan het personeelslid prestaties verricht;
NM = het normale maandsalaris (100%) = het jaarsalaris/12 (100% en voor voltijdse prestaties).
§ 2: Met gepresteerde dagen worden gelijkgesteld: de dagen waarop geen arbeidsprestatie wordt geleverd, maar waarvoor het salaris niettemin wordt doorbetaald.
Artikel 197
Als het personeelslid in de loop van de maand in dienst treedt, krijg het voor die maand het gedeelte van het maandsalaris dat overeenstemt met de gepresteerde werkdagen, volgens de berekeningswijze in artikel 196.
Als het personeelslid in de loop van de maand met pensioen gaat of overlijdt, wordt het salaris voor de volledige maand betaald.
TITEL VII De toelagen, vergoedingen en sociale voordelen
Hoofdstuk I. Algemene bepalingen
Artikel 198
Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder :
1° toelage : een geldelijk voordeel dat een personeelslid ontvangt dat welbepaalde prestaties levert; 2° vergoeding : een geldelijke tegemoetkoming ter compensatie van kosten die het personeelslid werkelijk maakt;
3° sociale voordelen : alle voordelen in natura of in contanten die het OCMW aan de personeelsleden toekent;
4° gezondheidsindex : het prijsindexcijfer dat berekend wordt voor de toepassing van artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van ’s lands concurrentievermogen, bekrachtigd bij de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen. De toelagen, vergoedingen en sociale voordelen tegen 100% worden gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01;
5° overloon : toeslag boven het gewone loon;
6° volledige prestaties : prestaties die achtendertig uur per week bedragen; 7° nachtprestaties : de prestaties geleverd tussen 22 en 6 uur;
7° nachtprestaties : de prestaties geleverd tussen 22 en 6 uur; Voor personeelsleden van het woonzorgcentrum zijn dit prestaties geleverd tussen 20u en 6 uur; Personeelsleden van het woonzorgcentrum kennen ook avondprestaties: dit zijn prestaties geleverd tussen 19u en 20u
8° prestaties op zaterdagen en zondagen : de prestaties geleverd op zaterdagen en zondagen tussen 0 en 24 uur;
9° prestaties op feestdagen : de prestaties geleverd op de reglementair vastgestelde feestdagen tussen 0 en 24 uur. De feestdagen zijn overeenkomstig artikel 179 BVR de volgende : 1 januari, paasmaandag, 1 mei, Hemelvaartsdag, pinkstermaandag, 11 juli, 21 juli, 15 augustus, 1 november, 11 november en 25 december . Lokale feestdagen : 2 januari, 2 november, 24 december.(enkel voor§2 over te nemen)
Artikel 199
Effectief gemaakte, bewezen en noodzakelijke kosten bij de uitoefening van de functie worden terugbetaald.
Hoofdstuk II. De verplichte toelagen
Afdeling I. De haard- en standplaatstoelage Artikel 200
§ 1 : Het personeelslid heeft krachtens het decreet van 8 mei 2002 houdende wijziging van verschillende bepalingen betreffende de haard- en standplaatstoelage en het vakantiegeld van het OCMW- en provinciepersoneel recht op een haard- en standplaatstoelage indien aan onderstaande voorwaarden is voldaan.
§ 2 : Het gehuwde personeelslid, het personeelslid dat samenleeft, of het alleenstaande personeelslid van wie één of meer kinderen die recht geven op kinderbijslag deel uitmaken van het gezin, heeft recht op een haardtoelage van :
- 719,89 euro (100%) wanneer het salaris 16.421,84 euro (100%) niet overschrijdt;
- 359,95 euro (100%) wanneer het salaris hoger is dan 16.421,84 euro (100%) maar niet meer bedraagt dan 18.695,86 euro (100%).
§ 3 : Het personeelslid dat geen recht heeft op een haardtoelage, ontvangt een standplaatstoelage van :
- 359,95 euro (100%) op voorwaarde dat het salaris niet hoger is dan 16.421,84 euro (100%)
- 179,98 euro (100%) wanneer het salaris hoger is dan 16.421,84 euro (100%) maar niet meer bedraagt dan 18.695,86 euro (100%).
§ 4 : In het geval dat de twee echtgenoten of de twee personen die samenleven elk beantwoorden aan de voorwaarden om de haardtoelage te verkrijgen, wijzen ze in wederzijds akkoord diegene van de twee aan, aan wie de haardtoelage wordt uitbetaald. De standplaatstoelage wordt toegekend aan het personeelslid dat geen haardtoelage geniet.
§ 5 : Als het recht op de haard- en standplaatstoelage in de loop van een maand wijzigt, wordt voor de gehele maand het voordeligste stelsel toegepast.
Artikel 201
De bezoldiging van het personeelslid wiens salaris hoger is dan 16421,84 euro (100%), respectievelijk 18.695,86 euro (100%) mag niet kleiner zijn dan in het geval het salaris gelijk zou zijn aan dat bedrag. In voorkomend geval wordt een gedeeltelijke haard- of standplaatstoelage toegekend.
Onder ‘bezoldiging’ wordt in het eerste lid begrepen : het salaris verhoogd met de volledige of gedeeltelijke haard- of standplaatstoelage, verminderd met de inhouding voor het wettelijk pensioen.
Afdeling II. Het vakantiegeld Artikel 202
In deze afdeling wordt verstaan onder :
1° referentiejaar : het kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar waarin vakantie wordt toegekend;
2° jaarsalaris : het salaris op jaarbasis of in voorkomend geval het wachtgeld of de uitkering uitbetaald in de plaats van een salaris, aangevuld met de eventuele haard- of standplaatstoelage.
Artikel 203
Het personeelslid ontvangt jaarlijks een vakantiegeld krachtens het decreet van 8 mei 2002 houdende wijziging van verschillende bepalingen betreffende de haard- en standplaatstoelage en het vakantiegeld van het OCMW- en provinciepersoneel en het besluit van de Vlaamse Regering van 13 september 2002 betreffende de toekenning en de vaststelling van het vakantiegeld van het OCMW personeel en het provinciepersoneel.
§2 In toepassing van artikel 59 van de wet van 25 januari 1999 houdende sociale bepalingen ontvangt het op proef benoemd personeelslid een vakantiegeld in overeenstemming met titel III van het koninklijk besluit van 30 maart 1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie der werknemers.
§3 In toepassing van artikel 59 van de wet van 25 januari 1999 houdende sociale bepalingen ontvangt het contractuele personeelslid een vakantiegeld in overeenstemming met titel III van het koninklijk besluit van 30 maart 1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie der werknemers.
Artikel 204
Het vakantiegeld van het personeelslid bedraagt voor volle prestaties die gedurende het hele referentiejaar werden verricht 92% van een twaalfde van het jaarsalaris, aangepast volgens het indexverhogingscoëfficiënt die van toepassing is op het salaris van de maand maart van het vakantiejaar.
Als het personeelslid in de maand maart van het vakantiejaar geen of slechts een gedeeltelijk salaris ontvangen heeft, dan wordt het percentage vermeld in het eerste lid, berekend op basis van het salaris dat voor diezelfde maand betaald zou zijn geweest als het personeelslid zijn ambt wel volledig had uitgeoefend.
Artikel 205
§ 1 : Voor de berekening van het bedrag van het vakantiegeld komen de periodes in aanmerking gedurende welke het personeelslid tijdens het referentiejaar :
1° het jaarsalaris geheel of gedeeltelijk heeft genoten;
2° niet in dienst is kunnen treden of zijn ambtsuitoefening heeft geschorst wegens verplichtingen ingevolge de dienstplichtwetten, gecoördineerd op 30 april 1962, of ingevolge de wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden, gecoördineerd op 20 februari 1980, met uitsluiting in beide gevallen van de wederoproeping om tuchtredenen;
3° afwezig was wegens ouderschapsverlof;
4° afwezig was wegens verlof, toegekend met het oog op de moederschapsbescherming, zoals bepaald in artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971.
§ 2 : Voor de berekening van het vakantiegeld komt de periode van 1 januari van het referentiejaar tot de dag die voorafgaat aan de datum van de indiensttreding als personeelslid eveneens in aanmerking, op voorwaarde dat het personeelslid :
1° minder dan 25 jaar oud is op het einde van het referentiejaar;
2° uiterlijk in dienst is getreden op de laatste werkdag van de vierde maand die volgt op één van de onderstaande data :
a) de datum waarop het personeelslid de instelling heeft verlaten waar het zijn studies heeft gedaan, onder de voorwaarden, bepaald in artikel 62 van de gecoördineerde wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders;
b) de datum waarop zijn leerovereenkomst een einde heeft genomen.
Het personeelslid moet het bewijs leveren dat het aan alle voorwaarden voldoet. Dat bewijs kan door alle rechtsmiddelen worden geleverd.
Artikel 206
In afwijking van artikel 205, worden de periodes gedurende welke het personeelslid vrijstelling van dienst voor het vervullen van een opdracht genoot, niet in aanmerking genomen voor de berekening van het vakantiegeld.
Artikel 207
§ 1 : Als het personeelslid niet gedurende het hele referentiejaar volledige prestaties heeft verricht, wordt, onder voorbehoud van de toepassing van artikel 205, § 1, 2° en 3°, en § 2, het vakantiegeld vastgesteld als volgt :
a) één twaalfde van het jaarbedrag voor elke prestatieperiode die een volledige maand beslaat;
b) één dertigste van het maandbedrag per kalenderdag als de prestaties geen volledige maand beslaan.
§ 2 : De toekenning van een gedeeltelijk salaris wegens het uitoefenen van verminderde prestaties heeft een overeenkomstige vermindering van het vakantiegeld tot gevolg.
Artikel 208
Bij onvolledige prestaties wordt het vakantiegeld toegekend naar rato van de gepresteerde uren op basis van de uurdeler die krachtens de bezoldigingsregeling van toepassing is. In voorkomend geval is dezelfde verhouding van toepassing op de periodes, bedoeld in artikel 205, § 1, 2° en 3° en § 2.
Artikel 209
Twee of meer vakantiegelden, met inbegrip van het vakantiegeld verkregen met toepassing van de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers, kunnen niet gecumuleerd worden boven een bedrag dat overeenkomt met het hoogste vakantiegeld dat verkregen wordt als de
vakantiegelden van alle uitgeoefende ambten of activiteiten berekend worden op basis van volledige prestaties.
Hiervoor wordt het vakantiegeld van één of meer ambten verminderd of ingehouden, met uitzondering van het vakantiegeld ter uitvoering van de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers.
Als de inhoudingen of verminderingen moeten of kunnen worden toegepast op verschillende vakantiegelden, dan wordt eerst het kleinste vakantiegeld ingehouden of verminderd.
Voor de toepassing van de voorgaande leden moet onder het vakantiegeld ter uitvoering van de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers worden verstaan, het gedeelte van het vakantiegeld dat niet overeenstemt met het loon voor de vakantiedagen.
Artikel 210
Voor de toepassing van het voorgaande artikel is het personeelslid dat vakantiegelden cumuleert, verplicht het bedrag ervan, alsook eventueel het bedrag berekend voor volledige prestaties, mee te delen aan elke personeelsdienst waarvan het afhangt.
Iedere inbreuk op het voorgaande lid kan aanleiding geven tot tuchtstraffen.
Artikel 211
Het bedrag van het vakantiegeld dat toegekend wordt krachtens artikel 205, § 2, wordt verminderd met de bedragen die het personeelslid eventueel als vakantiegeld heeft ontvangen voor andere prestaties die tijdens het referentiejaar verricht werden.
Artikel 212
§ 1 : Het vakantiegeld wordt uitbetaald in de loop van de maand mei van het jaar waarin de vakantie wordt toegekend.
§ 2 : In afwijking van de bepaling in § 1 wordt het vakantiegeld uitbetaald tijdens de maand die volgt op de datum van de pensionering van het personeelslid of op de datum van overlijden, het ontslag, de afdanking of de afzetting van de rechthebbend.
Bij de berekening van het vakantiegeld wordt in dat geval rekening gehouden met het percentage en de eventuele inhouding, die op de datum in kwestie van kracht zijn. Het percentage wordt toegepast op het jaarsalaris dat als basis dient voor de berekening van het salaris dat het personeelslid op die datum geniet.
Als het personeelslid op die datum geen salaris of een verminderd salaris geniet, dan wordt het percentage berekend op het salaris dat hem betaald zou zijn geweest, als het op die datum zijn ambt uitgeoefend zou hebben.
Afdeling III. De eindejaarstoelage Artikel 213
In deze afdeling wordt verstaan onder :
1° referentieperiode : de periode van 1 januari tot en met 30 september van het in aanmerking te nemen jaar;
2° jaarsalaris : het salaris op jaarbasis of, in voorkomend geval, het wachtgeld of de uitkering, uitbetaald in plaats van een salaris, eventueel aangevuld met de haard- of standplaatstoelage of de gegarandeerde salarisverhoging na bevordering.
Artikel 214
Het personeelslid , met uitzondering van de jobstudent, ontvangt jaarlijks een eindejaarstoelage.
Artikel 215
Het bedrag van de eindejaarstoelage is de som van het forfaitaire gedeelte en het veranderlijke gedeelte, met dien verstande dat de eindejaarstoelage nooit meer mag bedragen dan een twaalfde van het jaarsalaris, aangepast volgens de indexverhogingscoëfficiënt die van toepassing is op het salaris van de maand oktober van het in aanmerking te nemen jaar.
Het forfaitaire gedeelte en het veranderlijke gedeelte worden als volgt berekend : 1° het forfaitaire gedeelte :
a) het forfaitaire gedeelte bedraagt voor het jaar 2011 349,73 euro;
b) vanaf 2012 wordt het forfaitaire gedeelte dat toegekend is tijdens het vorige jaar, telkens vermeerderd met een breuk waarvan de noemer gelijk is aan het gezondheidsindexcijfer van de maand oktober van het vorige jaar en de teller gelijk is aan het gezondheidsindexcijfer van de maand oktober van het in aanmerking te nemen jaar. Het resultaat daarvan wordt berekend tot op twee decimalen nauwkeurig;
c) het bedrag dat het resultaat is van de berekening, vermeld in punt b), wordt verhoogd met 698,74 euro;
d) voor het jaar 2012 wordt het bedrag dat het resultaat is van de berekening, vermeld in punt c), voor alle personeelsleden verhoogd met 100 euro;
e) vanaf het jaar 2013 wordt het bedrag dat het resultaat is van de berekening, vermeld in punt c), voor alle personeelsleden verhoogd met 200 euro;
2. .het veranderlijke gedeelte:
2,5 procent van het jaarsalaris, aangepast volgens de indexverhogingscoëfficiënt die van toepassing is op het salaris van de maand oktober van het in aanmerking te nemen jaar. Als het personeelslid in de maand oktober van het in aanmerking te nemen jaar geen of slechts een gedeeltelijk salaris ontvangen heeft, dan wordt het percentage berekend op basis van het salaris dat voor diezelfde maand betaald zou zijn als het personeelslid zijn functie wel volledig had uitgeoefend.
De verhogingen van het forfaitaire gedeelte, vermeld in het punt 1°, d) en e), zijn niet van toepassing op de personeelsleden die op grond van de federale wetgeving over de financiering van sommige gezondheidsinstellingen recht hebben op een jaarlijkse premie en een attractiviteitspremie. De premie en attractiviteitspremie worden toegekend in de plaats van de genoemde verhogingen van de eindejaarstoelage in overeenstemming met de onderrichtingen van de federale financierende overheid.
Artikel 216
Het personeelslid ontvangt het volledige bedrag van de toelagen, vermeld in artikel 215 ; als het als titularis van een betrekking met volledige prestaties het volledige salaris heeft ontvangen tijdens de hele duur van de referentieperiode.
Als het personeelslid niet het volledige salaris heeft ontvangen als titularis van een betrekking met volledige of onvolledige prestaties, wordt het bedrag van de toelage verminderd in verhouding tot het salaris dat het werkelijk heeft ontvangen.
De periodes waarin het personeelslid tijdens de referentieperiode als titularis van een betrekking met volledige prestaties of onvolledige prestaties met ouderschapsverlof was of met bevallingsverlof was met toepassing van de arbeidswet van 16 maart 1971, worden gelijkgesteld met periodes waarvoor het personeelslid het salaris volledig heeft ontvangen.
Artikel 217
De eindejaarstoelage wordt uiterlijk tijdens de maand december van het in aanmerking te nemen jaar in één keer uitbetaald.
Afdeling IV. De attractiviteitspremie Artikel 217a
Deze bepalingen zijn van toepassing op de personeelsleden van het woonzorgcentrum
Onder personeelsleden wordt verstaan: het mannelijk en vrouwelijk, statutaire en contractuele, arbeiders- en bediendepersoneel.
Artikel 217b
Deze afdeling geeft uitvoering aan het punt 13 van het sociaal akkoord betreffende de federale gezondheidssectoren (publieke sector) van 18 juli 2005.
Artikel 217c
De bepalingen van deze afdeling leggen de regels vast die op de in artikel 217a beoogde personeelsleden inzake attractiviteitspremie van toepassing zijn.
Artikel 217d
Het bedrag van de attractiviteitspremie bestaat uit 2 delen:
1) Het eerste deel heeft een waarde van 161,41 euro en wordt al toegekend onder de vorm van gelijkaardige rechten rekening houdend met de instructies van het gewestelijk toezicht.
2) Het tweede deel bestaat uit een forfaitair complement van 480 euro.
Het tweede deel wordt, vanaf de datum van inwerkingtreding, gekoppeld aan het indexcijfer van de gezondheidsindex van het Rijk, overeenkomstig de modaliteiten welke zijn vastgesteld bij de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van eens stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmede rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bedragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.
Artikel 217e
§1 Het personeelslid ontvangt het volledige bedrag van het tweede deel van de premie indien hij titularis is van een betrekking met volledige prestaties die aanleiding hebben gegeven tot de betaling van een volledige salaris tijdens de hele duur van de referentieperiode.
Worden gelijkgesteld met deze arbeidsprestaties de niet-gepresteerde dagen of uren voor zover zij aanleiding geven tot de betaling van een vergoeding door het OCMW Berlare (ondermeer jaarlijkse vakantie, feestdagen, ziekteperiode gedekt door een gewaarborgd loon).
De niet-gepresteerde dagen of uren worden niet gelijkgesteld voor zover zij geen aanleiding geven tot de betaling van een vergoeding door het OCMW Berlare (ondermeer ziekteperiode niet gedekt door een gewaarborgd loon, onbetaald verlof, enz.).
De periodes waarin het personeelslid in disponibiliteit is gesteld wegens ziekte of gebrekkigheid worden evenmin gelijkgesteld.
De referentieperiode is de periode, gaande van 1 januari tot en met 30 september van het betrokken jaar. Iedere gepresteerde of daarmee gelijkgestelde maand tijdens de referentieperiode geeft recht op een negende van het tweede deel van de premie, toegekend overeenkomstig de bepalingen van artikel 207d.
Voor de toepassing van de vorige alinea worden enkel de maanden binnen de referentieperiode in aanmerking genomen waarin effectieve of gelijkgestelde prestaties zijn geleverd vóór de zestiende dag van de maand.
§ 2 Als het personeelslid het gehele tweede deel van de premie niet kan genieten in het raam van volledige arbeidsprestaties omdat hij in dienst werd genomen tijdens de referentieperiode of het OCMW Berlare heeft verlaten in de loop van de referentieperiode, wordt het bedrag van het tweede deel van de premie vastgesteld naar rata van de tijdens de referentieperiode verrichte of daarmee gelijkgestelde arbeidsprestaties.
§ 3 Voor het deeltijds tewerkgestelde personeelslid wordt het bedrag van het tweede deel van de premie berekend naar rata van de duur van de tijdens de referentieperiode verrichte of daarmee gelijkgestelde arbeidsprestaties.
Artikel 217f
Het tweede deel van de premie wordt in één keer uitbetaald in de loop van het laatste kwartaal van het in aanmerking genomen jaar of in de maand waarin het personeelslid uit dienst treedt.
Artikel 217g
§1 Het tweede deel van de premie is niet verschuldigd aan om dringende reden ontslagen personeel, noch voor arbeidsprestaties die zijn verricht tijdens een proefperiode waaraan een einde werd gemaakt,
noch voor arbeidsprestaties, verricht in het raam van een studentencontract, of een vervangingscontract voor het gedeelte waarvoor het vervangen personeelslid de premie ontvangt.
§ 2 De personeelsleden die zich in een proefperiode bevinden op het ogenblik van de betaling van de premie van het in aanmerking genomen jaar, hebben geen recht op het tweede deel van de premie.
Afdeling V: het Functiecomplement Art. 217h.
§1 Er wordt een functiecomplement toegekend aan de hoofdverpleegkundigen, paramedische diensthoofden en verpleegkundige diensthoofden van het middenkader die aan de voorwaarden vermeld in het sociaal akkoord 2005-2010 voldoen.
§ 2 De personeelsleden bedoeld in §1 dienen
• minstens 18 jaar geldelijke anciënniteit bezitten;
• officieel zijn aangewezen en effectief en bezoldigd een functie uitoefenen
o als hoofdverpleger of als verpleegkundig diensthoofd van het middenkader;
o als paramedisch diensthoofd en een patiëntenzorgteam beheren;
• minimaal 24 uren basisvorming en 8 uren permanente vorming per jaar volgen.
§ 3 De vorming bedoeld in §2 moet door de FOD volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu worden erkend en betrekking hebben op de volgende drie domeinen:
• het beheer van de uurroosters, arbeidsduur en collectieve arbeidsovereenkomsten;
• het welzijn op het werk;
• het managen van een team.
§ 4 Het functiecomplement bedraagt 816,80 euro per jaar (aan index 113,87 basis 1996). Dit bedrag wordt betaald a prorata van hun arbeidsduurregeling.
De bedragen in dit artikel worden geïndexeerd overeenkomstig de bepalingen van de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld.
Afdeling VI: Premie voor bijzondere beroepstitels en beroepsbekwaamheden Art. 217i.
§ 1 :Verpleegkundigen die houder zijn van een bijzondere beroepsbekwaamheid, zoals bepaald in de ministeriële besluiten die de erkenningscriteria vastleggen van de kwalificaties, vermeld in het koninklijk besluit van 27 september 2006 houdende de lijst van bijzondere beroepstitels en bijzondere beroepsbekwaamheden voor de beoefenaars van de verpleegkunde, en die effectief de functie uitoefenen, hebben recht op een jaarlijkse premie overeenkomstig artikel 1 t.e.m. artikel 3 van het koninklijk besluit van 22 juni 2010 betreffende de uitvoering van het attractiviteitsplan voor het verpleegkundig beroep wat betreft de premies voor de titels en bijzondere beroepsbekwaamheden en onregelmatige prestaties.
§ 2 : Vanaf 2010 wordt een jaarlijkse bijkomende premie van 1.113,80 euro, toegekend aan de verpleegkundigen die houder zijn van een bijzondere beroepsbekwaamheid, zoals bepaald in de ministeriële besluiten die de erkenningscriteria vastleggen van de kwalificaties, vermeld in het koninklijk besluit van 27 september 2006 houdende de lijst van bijzondere beroepstitels en bijzondere beroepsbekwaamheden voor de beoefenaars van de verpleegkunde.
Vanaf 2010 wordt een jaarlijkse bijkomende premie van 3.341,50 euro, toegekend aan de verpleegkundigen die houder zijn van een bijzondere beroepstitel, zoals bepaald in de ministeriële besluiten die de erkenningcriteria vastleggen van de titels vermeld in het bovenvermeld koninklijk besluit van 27 september 2006.
Deze bedragen worden geïndexeerd voor de publieke sector overeenkomstig de bepalingen van de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld. De basisindex is 138,01.
§ 3: Ongeacht de voorwaarden bepaald in de paragrafen 1 en 2, wordt in de rusthuizen voor bejaarden en de rust- en verzorgingstehuizen de premie toegekend aan die verpleegkundigen die effectief de functie uitoefenen.
§ 4: De premie wordt jaarlijks in de maand september betaald door de werkgever aan de verpleegkundigen. De premie wordt betaald a prorata van hun arbeidsduurregeling en het aantal gewerkte maanden van 1 september van het voorgaande jaar tot 31 augustus van het lopend jaar.
Hoofdstuk III. De onregelmatige prestaties
Afdeling I. Nachtprestaties en prestaties op zaterdagen, zondagen en feestdagen Artikel 218
Deze afdeling is niet van toepassing op :
1° de algemeen directeur en de financieel directeur 2° de personeelsleden van niveau A.
3° verplegend en verzorgend personeel met recht op 11%-regeling, van de federaal gefinancierde gezondheidsinstellingen
Artikel 219
Naast de inhaalrust opgelegd door de arbeidstijdwetgeving krijgt het personeelslid : 1° per uur nachtprestaties tussen 22 uur en 6 uur : één kwartier extra inhaalrust 2° per uur prestaties tussen 0 en 24 uur op een zondag of een feestdag:
*één uur extra inhaalrust (enkel van toepassing op personeel dat valt onder artikel 104§2)
*een toeslag op het uursalaris die gelijk is aan 100 % van het uursalaris (enkel voor personeel artikel 104§6)
3° per uur prestaties tussen 0 en 24 uur op een zaterdag : een toeslag van 25%
Artikel 220
De extra inhaalrust bij nachtprestaties is cumuleerbaar met de toeslagen voor prestaties op zaterdagen, zondagen en feestdagen.
Afdeling II. De overuren (arbeidstijdwet) Artikel 221
Deze afdeling is niet van toepassing op :
1° de algemeen directeur en de financieel directeur
3° de personeelsleden die onder het toepassingsgebied van de Arbeidswet van 16/03/1971 vallen. (info: arbeidswet is van toepassing op personeel woonzorgcentrum)
Artikel 222
§ 1 : Onder overuren worden verstaan de uitzonderlijke prestaties die op verzoek van de algemeen directeur geleverd worden boven de uren die op grond van de gewone arbeidstijdregeling op weekbasis door het personeelslid gepresteerd worden.
Het personeelslid dat overuren presteert, krijgt compenserende inhaalrust binnen de termijn van 4 maanden. Deze compenserende inhaalrust is gelijk aan de duur van de overuren.
§ 2 : Als over een periode van vier maanden de gemiddelde arbeidstijd groter is dan 38 uur per week voor voltijdse prestaties of dan de gewone arbeidstijdregeling op weekbasis bij deeltijdse prestaties, wordt aan het personeelslid een toeslag toegekend. Dit op voorwaarde dat het personeelslid kan aantonen dat de overuren niet konden worden opgenomen binnen de referentieperiode.
§ 3 : Deze toeslag bedraagt 25 % voor alle niveaus, behalve voor niveau A, per uur overuren, gepresteerd op gelijk welke dag.
§ 4 : Aan het personeelslid van niveau A wordt voor elk overuur een uursalaris uitbetaald als over een periode van vier maanden de gemiddelde arbeidstijd groter is dan 38 uur per week voor voltijdse prestaties of groter dan de gewone arbeidstijdregeling op weekbasis bij deeltijdse prestaties.
Afdeling III: de verstoringstoelage Artikel 223
Het personeelslid dat onvoorzien buiten zijn arbeidstijdregeling opgeroepen wordt binnen de vierentwintig uur voor een dringend werk ontvangt, per oproep, een verstoringtoelage. De verstoringtoelage bedraagt vier keer het uurloon.
Als berekeningsbasis voor het uurloon geldt het brutosalaris, eventueel verhoogd met de haard- of standplaatstoelage, de toelage voor het waarnemen van een hogere functie, de gegarandeerde salarisverhoging op bevordering, de toelage voor opdrachthouderschap of de mandaattoelage
De verstoringstoelage wordt gecumuleerd met de toeslag voor overuren vermeld in artikel 222
Afdeling IV: de overuren (arbeidswet)
Artikel 223a: voor de personeelsleden die onder het toepassingsgebied van de Arbeidswet van 16 maart 1971 vallen is de regeling vervat in de Arbeidswet van 16 maart 1971 van toepassing.
Afdeling V. Salarisbijslag voor buitengewone prestaties van verplegend en verzorgend personeel
Artikel 223b
Aan de gediplomeerde en niet-gediplomeerde leden van het verplegend en verzorgend personeel tot en met de graad van hoofdverpleegkundige en aan de leden van het paramedisch personeel, tewerkgesteld in de verzorgingsinstellingen en buitengewone prestaties leverend onder de vorm van wisselende diensten met nacht-, zondag- en feestdagwerk, wordt een jaarlijkse salarisbijslag ten belopen van 11%, een salarisbijslag van 2,0479 euro per gepresteerd nachtuur en een salarisbijslag van 1,01 euro x index per gepresteerd uur op zaterdag, zon- en feestdagen toegekend, berekend op basis van hun werkelijke wedde.
Voor de toepassing van het voorgaande dient onder buitengewone prestaties te worden verstaan: nachtdienst;
werk op zon- en feestdagen;
wisselende uren of onderbroken diensten
De salarisbijslag van 11% wordt toegekend bijaldien het begunstigde personeelslid twee van deze drie prestaties doorlopend vervult.
Onder werkelijke wedde dient te worden verstaan de minimumwedde van de schaal van de graden van het hoger bedoelde personeel, vermeerderd met de verworven jaarlijkse of tweejaarlijkse verhogingen. Voormelde salarisbijslag wordt maandelijks met de maandwedde verrekend. Hij is als dusdanig onderhevig aan de mobiliteitsregeling die van toepassing is op de wedden (schommelingen van het indexcijfer) en komt in aanmerking voor de inhouding van pensioenlasten, alsmede voor de toekenning van de haard- of standplaatstoelage.
De bedoelde bijslag is verschuldigd wanneer de activiteitswedde verschuldigd is en wordt samen met deze en in dezelfde mate uitbetaald.
Deze toelage wordt eveneens uitbetaald in een maand, tijdens dewelke het betrokken personeelslid de twee gestelde voorwaarden toevallig niet heeft vervuld, wanneer deze toevalligheid voortspruit uit de normale toepassing van de dienstrol.
Wanneer aan de gestelde voorwaarden nochtans niet wordt voldaan door omstandigheden afhangende van het personeelslid zelf en zich uitstrekkende over een duurtijd van 1 maand verbeurt het personeelslid de uitkering van de toelage.
Deze salarisbijslag en uurtoeslagen voor onregelmatige prestaties zijn nooit cumuleerbaar met de toeslagen vermeld in afdeling 1.
Deze salarisbijslag en uurtoeslagen worden wat de bedragen en voorwaarden betreft, toegekend in overeenstemming met de onderrichtingen van de federale financierende overheid.
Afdeling VI. Uurroostertoeslagen Artikel 223c
Deze afdeling is van toepassing op het personeel tewerkgesteld in de rustoorden voor bejaarden en rust- en verzorgingstehuizen.
Artikel 223d - uurperiodes
De 24 uren van een dag worden verdeeld in 4 uurperiodes:
Dag: van 8 uur tot 18 uur Avond: van 18 uur tot 20 uur Nacht: van 20 uur tot 6 uur Ochtend: van 6 uur tot 8 uur
De huidige regels die voortvloeien uit protocollen getekend in het Comité voor de Provinciale en Plaatselijke Overheidsdiensten (Comité C), blijven onveranderd voor wat betreft de uren gepresteerd tijdens de uurperiode van de dag (van 8 uur tot 18 uur) en van de ochtend (van 6 uur tot 8 uur) van maandag tot vrijdag, op zaterdag, zon- en feestdagen.
Artikel 223e – avondprestaties
§ 1 Een toeslag voor avondprestaties, wordt toegekend voor de uurschijf van 19 tot 20 uur aan het personeel zoals gedefinieerd in artikel 223c, tewerkgesteld en dit a prorata van de effectief uitgevoerde prestaties in deze uurschijf.
§ 2 Deze toeslag wordt als volgt berekend en toegekend:
• voor het personeel dat betaald wordt volgens het zogenaamde regime “per prestatie”: 20% van het barema-uurloon ongeacht de dag van de week; waarbij de toeslag op zaterdag, zon- en feestdagen van toepassing is indien deze voordeliger is dan die 20%;
• voor het personeel dat via het forfait van 11% betaald wordt: de toeslag voor het nachtuurloon toegevoegd aan het basisbarema van 111%, ongeacht de dag van de week, inclusief zaterdag en zon- en feestdagen.
§ 3 De akkoorden of gebruiken, voortvloeiend uit sectoriële onderhandelingen, die betere arbeidsvoorwaarden bepalen, blijven van toepassing voor de andere personeelscategorieën en in de andere sectoren.
Artikel 223f – nachtprestaties
§1 Alle uren gepresteerd tussen 20 u en 6 u worden beschouwd als nachturen zowel van maandag tot vrijdag als op de zaterdagen, zondagen en feestdagen.
Een toeslag voor nachtprestaties wordt toegekend voor de uurschijf van 20 uur tot 6 uur, volgens regels geldende op 31 december 2009, aan het personeel zoals gedefinieerd in artikel 223c, tewerkgesteld en dit a prorata van de effectief uitgevoerde prestaties in deze uurschijf.
§ 2 Bovendien worden alle uren of delen van een uur van een prestatie die middernacht overschrijdt, beschouwd en betaald als nachturen zelfs indien de prestatie start vóór 20 uur of eindigt na 6 uur.
§ 3 Deze toeslag voor de nacht wordt als volgt berekend en toegekend:
• aan het personeel dat betaald wordt volgens het zogenaamde regime “per prestatie”: de nachtuurtoeslag van toepassing op 31 december 2009 ongeacht de dag van de week waarbij de toeslag op zaterdag, zon- en feestdagen van toepassing is indien deze voordeliger is dan deze uurtoeslag;
• aan het personeel dat via het forfait van 11% betaald wordt: de toeslag voor het nachtuurloon toegevoegd aan het basisbarema van 111%, ongeacht de dag van de week, inclusief zaterdag en zon- en feestdagen.
§ 4 De akkoorden of gebruiken, voortvloeiend uit sectoriële onderhandelingen, die betere arbeidsvoorwaarden bepalen, blijven van toepassing voor de andere personeelscategorieën en in de andere sectoren.
§ 5 Indien voor een deel van een prestatie twee verschillende premies bestaan, wordt de hoogste premie toegekend.
Artikel 223g
Deze uurroostertoeslagen zijn nooit cumuleerbaar met de toeslagen vermeld in afdeling I.
Hoofdstuk IV. De andere toelagen
Afdeling I. De toelage voor het waarnemen van een hogere functie Artikel 224
Voor de toekenning van de toelage voor het waarnemen van een hogere functie in overeenkomstig artikel 159, §3, moet de waarneming van de hogere functie ten minste dertig opeenvolgende kalenderdagen beslaan.
De toelage is gelijk aan het verschil tussen het salaris dat het personeelslid bij een bevordering in de waargenomen hogere functie zou ontvangen en het salaris dat het personeelslid in zijn werkelijke functie ontvangt.
Artikel 225
In het salaris, vermeld in artikel 224, tweede lid, zijn inbegrepen :
1° de haard- of standplaatstoelage; 2° elke andere salaristoeslag
"Afdeling II. De functioneringstoelage en de managementtoelage Artikel 226
Ter uitvoering van artikel 68 wordt een functioneringstoelage toegekend. In voorkomend geval geldt het volgende:
1° de functioneringstoelage kan worden toegekend als uit de evaluatie blijkt dat het personeelslid “zeer goed” heeft gepresteerd in relatie tot de evaluatiecriteria en de resultaatsverbintenissen;
2° de functioneringstoelage bedraagt 5% van het geïndexeerde brutojaarsalaris;
3° De functioneringstoelage wordt in één maal uitbetaald in de maand september die volgt op de evaluatiegesprekken.
Artikel 227
Ter uitvoering van artikel 68 en 92 wordt een managementtoelage toegekend. In voorkomend geval geldt het volgende:
1° de managementtoelage kan worden toegekend aan een lid van het managementteam als uit de evaluatie blijkt dat de betrokkene “zeer goed” heeft gepresteerd en de concrete doelstellingen die hem bij de aanvang van de evaluatieperiode waren opgelegd, heeft gerealiseerd;
2° de managementtoelage bedraagt 8% van het geïndexeerde brutojaarsalaris;
3° De managementtoelage wordt in één maal uitbetaald in de maand september die volgt op de evaluatiegesprekken.
De functioneringstoelage en de managementtoelage zijn niet cumuleerbaar.
Artikels 228 tot en met 236 : niet van toepassing
Hoofdstuk V. De vergoeding voor reiskosten
Afdeling I. Algemene bepalingen Artikel 237
Een dienstreis is de verplaatsing van de woonplaats of de standplaats naar een vooraf bepaalde bestemming in opdracht of op uitnodiging van de bevoegde hiërarchische meerdere van het personeelslid.
Artikel 238
De algemeen directeur geeft toelating voor dienstreizen.
Hij beslist welk vervoermiddel functioneel en financieel het meest verantwoord is.
Artikel 239
Reiskosten worden, samen met de bewijsstukken, ingediend in elk geval voor het eind van het lopende jaar.
Afdeling II. De vergoeding voor reiskosten Artikel 240
§ 1 :Het personeelslid dat voor dienstreizen van zijn eigen motorvoertuig gebruikt maakt, heeft recht op een kilometervergoeding die elk jaar wordt vastgesteld voor een periode van 1 juli tot 30 juni, conform de regeling voor de personeelsleden van de Vlaamse ministeries. De kilometervergoeding dekt alle kosten die gepaard gaan met het gebruik van het eigen motorvoertuig, met uitzondering van de parkeerkosten Onder motorvoertuig wordt verstaan : een auto, motorfiets of bromfiets.
Het personeelslid heeft recht op de terugbetaling van eventuele parkeerkosten.
Het personeelslid dat voor dienstreizen van de eigen fiets gebruik maakt, ontvangt 0,15 euro per kilometer.
§ 2 : De bedragen van de kilometervergoeding en de forfaitaire vergoeding worden jaarlijks op 1 juli automatisch aangepast aan het algemene indexcijfer van de consumptieprijzen door de van kracht zijnde bedragen te vermenigvuldigen met een breuk waarvan de noemer gelijk is aan het consumptie- indexcijfer van de maand mei van het voorgaande jaar en de teller gelijk is aan het consumptie- indexcijfer van de maand mei van het lopende jaar.
Artikel 241
Voor dienstreizen met het openbaar vervoer of per vliegtuig worden de reële kosten vergoed die het personeelslid bewijst.
Artikel 242
niet van toepassing.
Hoofdstuk VI. De sociale voordelen
Afdeling I. Maaltijdcheques Artikel 243
§ 1 : Aan de personeelsleden van het OCMW Berlare worden maaltijdcheques toegekend.
§ 2 : Vanaf 01/01/2016 heeft de maaltijdcheque een nominale waarde van 7.5 euro waarbij de bijdrage van het bestuur 6,40 euro is en die van het personeelslid 1,10 euro.
Vanaf 1/1/2018 heeft de maaltijdcheque een nominale waarde van 8 euro waarbij de bijdrage van het bestuur 6,40 euro is en die van het personeelslid 1,10 euro.
§ 3 : De maaltijdcheques worden toegekend voor de perioden (dagen en uren) waarop het personeelslid arbeidsprestaties levert.
Arbeidsprestaties zijn de effectieve prestaties op de normale arbeidsplaats of, in opdracht van het bestuur, op een andere plaats. Opleiding, studiedagen en vergaderingen worden gelijkgesteld met arbeidsprestaties.
Overuren worden met effectieve prestaties gelijkgesteld. Ze worden meegerekend tot beloop van het theoretisch maximum aantal te presteren arbeidsdagen per kwartaal.
Er is geen recht op maaltijdcheque voor :
- compensatiedagen (= dagen waarop de werknemer afwezig is ingevolge het recuperen van de uren die hij op andere arbeidsdagen gepresteerd heeft boven op zijn normale uurregeling), in dit geval gaat het om de recuperatie van effectief gepresteerde uren
- volledige wettelijke verlofdagen
- dagen van omstandigheidsverlof
- ziektedagen
- dienstvrijstellingen, behalve voor syndicale opdracht
- andere dagen van afwezigheid (o.a. onwettige afwezigheid).
§ 4 : Het aantal maaltijdcheques voor een bepaalde maand wordt bepaald door het aantal effectief gepresteerde uren in de loop van de maand te delen door het normale aantal arbeidsuren per dag. Indien deze bewerking een decimaal getal oplevert, wordt het afgerond op de hogere eenheid.
Het aantal cheques per kwartaal is nooit hoger zijn dan het maximum aantal arbeidsdagen dat tijdens het kwartaal gepresteerd kan worden door een voltijds personeelslid.
§ 5 : Voor de berekening van het aantal maaltijdcheques is :
- het dagelijks normaal aantal arbeidsuren 7,6 u
- het maximum aantal dagen dat een voltijdse werknemer per kwartaal kan presteren, gelijk aan het aantal werkdagen in het regime van de vijfdagenweek die in het kwartaal vallen (d,w,z, het aantal kalenderdagen in het kwartaal verminderd met het aantal zaterdagen, zondagen en het aantal wettelijke feestdagen).
§ 6 : De verworven maaltijdcheques worden vanaf september 2013 iedere maand, volgend op de refertemaand, aan het personeelslid onder elektronische vorm overhandigd. Hiertoe ontvangt het personeelslid een beveiligde elektronische betaalkaart op naam met hieraan gekoppeld een persoonlijke maaltijdchequerekening. Deze persoonlijke maaltijdchequerekening van het personeelslid wordt iedere maand gecrediteerd voor de maaltijdcheques in elektronische vorm. Alle partijen zullen door de uitgever van de elektronische maaltijdcheques op de hoogte worden gesteld bij elke storting op de persoonlijke maaltijdchequerekening van het betrokken personeelslid. De maaltijdcheques in elektronische vorm hebben een geldigheidsduur van twaalf maanden vanaf het ogenblik dat de maaltijdchequerekening van het personeelslid ervoor wordt gecrediteerd.
In geval van verlies of diefstal van zijn beveiligde elektronische betaalkaart op naam is het personeelslid ertoe gehouden CARDSTOP daar onmiddellijk van op de hoogte te stellen. Alle transacties die voor de aangifte van verlies of diefstal worden uitgevoerd, zijn onherroepelijk zonder mogelijkheid van verhaal van het personeelslid op het OCMW of de uitgever van de elektronische maaltijdcheque. Na de aangifte
van verlies of diefstal zal de uitgever van de elektronische maaltiidcheque op vraag van het OCMW een nieuwe beveiligde elektronische betaalkaart op naam uitgeven. Het personeelslid dient voor deze vervangkaart 5 euro te betalen. Het aantal maaltijdcheques dat op de persoonlijke maaltijdchequerekening van het personeelslid beschikbaar is, blijft ongewijzigd, maar de geldigheidsduur wordt verlengd met de wettelijke termijn. Het personeelslid verbindt er zich toe de beveiligde elektronische betaalkaart op naam als een goede huisvader te gebruiken en te bewaren en verbindt er zich toe het OCMW als werkgever onmiddellijk op de hoogte te stellen van elke onregelmatigheid of elk bedrag met behulp van de beveiligde elektronische betaalkaart op naam.
Uiterlijk de laatste dag van de maand die volgt op het kwartaal wordt het aantal maaltijdcheques in overeenstemming gebracht met het aantal dagen waarop het personeelslid tijdens het kwartaal effectief arbeidsprestaties heeft geleverd.
§ 7: Het aantal maaltijdcheques en het brutobedrag verminderd met de persoonlijke bijdrage wordt op de jaarlijkse individuele rekening van het personeelslid vermeld.
§ 8 : De maaltijdcheque vermeldt duidelijk dat zijn geldigheidsduur beperkt is tot twaalf maanden en dat hij slechts mag gebruikt worden voor de betaling van een eetmaal of voor de aankoop van verbruiksklare voeding.
§ 9 : De leverancier van de maaltijdcheques wordt aangeduid op basis van de wet op de overheidsopdrachten.
Afdeling II De hospitalisatieverzekering Artikel 244
§ 1 : Het OCMW-bestuur sluit een collectieve hospitalisatieverzekering af voor zijn statutaire en contractuele personeelsleden.
§ 2 : Volgende categorieën van personeel komen in aanmerking voor aansluiting bij de hospitalisatieverzekering via het OCMW-bestuur :
1) hoofdverzekerden :
- PERCEEL 1 : de statutaire personeelsleden in dienst van het OCMW-bestuur ongeacht de administratieve stand waarin de personeelsleden zich bevinden
- PERCEEL 2 : de contractuele personeelsleden met een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur, ongeacht de administratieve stand waarin de personeelsleden zich bevinden, alsook de contractuelen met een arbeidsovereenkomst van bepaalde duur wanneer de tewerkstelling minstens 1 jaar bereikt;
- PERCEEL 3 : mandatarissen, vrijwillige brandweerlieden, contractuelen met een arbeidsovereenkomst van bepaalde duur van minder dan 1 jaar;
2) nevenverzekerden :
- PERCEEL 4 : de onder perceel 1 en 2 vermelde personeelsleden die op rust- of brugpensioen worden gesteld vanaf 1 januari 2002;
- PERCEEL 5 : de echtgeno(o)t(e) of levenspartner met dezelfde domicilie van de onder perceel 1,2 ,3 en
4 vermelde personeelsleden voor zover hun aansluiting gebeurt voor de leeftijd van 65 jaar;
- PERCEEL 6 : de kinderen van onder perceel 1,2,3,4 en 5 vermelde personen die ingeschreven zijn op het domicilieadres van de hoofdverzekerde;
- PERCEEL 7 : de op het ogenblik al gepensioneerde personeelsleden (ongeacht hun leeftijd) die aangesloten waren op de collectieve verzekering van het bestuur voor 01/01/2002, alsmede hun echtgeno(o)t(e) of levenspartner en hun kinderen die op hun domicilie ingeschreven zijn.
§ 3 : Het OCMW-bestuur neemt de premie voor de hospitalisatieverzekering volledig ten laste voor de hoofdverzekerden van perceel 1 en 2 zonder onderscheid van de prestatie-uren. De premies voor de
hoofdverzekerden van perceel 3 en alle percelen van nevenverzekerden vallen ten laste van de aanvrager.
§ 4 : De personeelsleden sluiten zich op vrijwillige basis aan bij de collectieve verzekering.
De premie bij een andere individuele hospitalisatieverzekering kan onder geen beding worden terugbetaald.
§ 5 : Het personeelslid ontvangt tijdig de nodige informatie in verband met de toepassingsvoorwaarden van de hospitalisatieverzekering.
artikel 245-246: onbestaand
Afdeling III De vergoeding van de kosten voor het woon- en werkverkeer Artikel 247
§ 1 : Bij het gebruik van de trein voor de verplaatsing van en naar het werk wordt het personeelslid voor de kosten van het sociale abonnement vergoed in overeenstemming met de geldende wettelijke bepalingen daarover.
Als het personeelslid in eerste klasse reist, betaalt het zelf de supplementaire kosten daarvoor.
§ 2 : Bij gebruik van de bus voor de verplaatsingen van en naar het werk worden de kosten hiervoor 50% terugbetaald door het OCMW-bestuur.
Artikel 248
Het personeelslid ontvangt een maandelijkse fietsvergoeding van 0,21 euro per afgelegde kilometer wanneer hij de afstand van en naar het werk volledig of gedeeltelijk aflegt met de fiets.
Verder wordt de fietsvergoeding aangepast naar de maximale vrijstelling voor de fietsvergoeding zoals bepaald door de FOD Financiën volgens de automatische indexering inzake inkomstenbelasting.
Artikel 249
Het personeelslid dat aan de voorwaarden voldoet voor de toekenning van een parkeerkaart door de bevoegde hogere overheid, ontvangt een vergoeding voor de verplaatsing van en naar het werk met de wagen. Die vergoeding is gelijk aan de kostprijs van een treinkaart tweede klasse over dezelfde afstand
Afdeling IV De begrafenisvergoeding Artikel 250
Als een personeelslid overlijdt, wordt aan de persoon of personen, vermeld in artikel 251, een begrafenisvergoeding toegekend die overeenstemt met het geïndexeerde maandsalaris van het personeelslid, eventueel verhoogd met de haard- of standplaatstoelage of met om het even welke andere salaristoeslag. Het geïndexeerde maandsalaris wordt omgezet in een maandsalaris voor voltijdse prestaties als het overleden personeelslid deeltijds werkte.
De begrafenisvergoeding mag niet meer bedragen dan een twaalfde van het bedrag, vastgesteld met toepassing van artikel 39, eerste, derde en vierde lid van de Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971.
De vergoeding wordt in voorkomend geval verminderd met het bedrag van een vergoeding die krachtens andere wettelijke of reglementaire bepalingen wordt toegekend.
Artikel 251
De begrafenisvergoeding wordt betaald aan de persoon of de personen die kosten voor de begrafenis hebben gedragen.
Artikel 252
Onbestaande (vergoeding conciërge)
TITEL VIII Verloven en afwezigheden
Hoofdstuk I. Algemene bepalingen
Artikel 253
§ 1 : Het statutaire personeelslid bevindt zich geheel of gedeeltelijk in één van de volgende administratieve toestanden :
1° dienstactiviteit
2° non-activiteit.
§ 2 : Het statutaire personeelslid kan zich ook in een toestand van disponibiliteit bevinden.
§ 3 : Het statutaire personeelslid is bij verlof of afwezigheid in dienstactiviteit, als het statutaire personeelslid op dat ogenblik het recht op het salaris behoudt.
§ 4 : Het statutaire personeelslid is in non-activiteit bij verlof of afwezigheid, als het statutaire personeelslid op dat ogenblik geen recht heeft op zijn salaris, tenzij in de gevallen die op dwingende wijze anders bepaald zijn in deze titel of anders bepaald bij wet, decreet of besluit.
Artikel 254
Het statutaire personeelslid kan niet in disponibiliteit wegens ambtsopheffing worden gesteld, of gehouden, als het aan de voorwaarden voldoet om met pensioen te gaan, al dan niet op eigen verzoek.
Artikel 255
Een personeelslid, dat zonder toestemming of zonder geldige reden afwezig is, bevindt zich in een toestand van non-activiteit. Een personeelslid, dat afwezig is ten gevolge van de toepassing van een schorsing als tuchtstraf, of ten gevolge van een preventieve schorsing zoals bedoeld in artikel 130 tot en met 135 van het OCMW-decreet, bevindt zich in een toestand van dienstactiviteit.
Een personeelslid dat afwezig is in geval van overmacht bevindt zich in een toestand van dienstactiviteit.
Het personeelslid mag om uitleg verzocht worden over de aard en de omstandigheden van de overmacht. Het personeelslid mag de overmacht aantonen met alle gebruikelijke rechtsmiddelen, zoals documenten, attesten en eventueel getuigenverklaringen.
Artikel 256
De periode van deelname aan een georganiseerde werkonderbreking wordt gelijkgesteld met actieve dienst, behalve voor wat het recht op salaris betreft.
Artikel 257
Alle verloven worden toegekend door, of onder de verantwoordelijkheid van, de algemeen directeur.
Hoofdstuk II. De jaarlijkse vakantiedagen
Artikel 258
§ 1 : Een voltijds werkend personeelslid heeft recht op 30 werkdagen betaalde vakantie voor een volledig dienstjaar. Het personeelslid ontvangt één extra verlofdag per jaar van op het moment dat het in dat jaar 45 , 50 en 55 jaar wordt.
De vakantiedagen kunnen in principe worden genomen naar keuze van het personeelslid. De vakantiedagen moeten vooraf worden aangevraagd. Als de aangevraagde dagen of periodes niet verzoenbaar zijn met de behoeften van de dienst, dan wordt dit zo vlug mogelijk meegedeeld aan het personeelslid.
Het vakantieverlof kan worden opgenomen tot 31 december van het lopende jaar. Maximum 5 verlofdagen (= weekprestaties) zijn overdraagbaar naar het volgend jaar.
Deze overgedragen verlofdagen kunnen genomen worden tot 31 maart waarna ze vervallen.
De algemeen directeur kan afwijkingen toestaan wat betreft de overdracht van het aantal verlofdagen en de termijn waarin ze dienen opgenomen te worden
§ 2 : In afwijking van § 1, tweede lid, kan het personeelslid elk jaar maximum vier vakantiedagen opnemen zonder dat het dienstbelang kan worden ingeroepen om het verlof te weigeren.
§ 1 : Een voltijds werkend personeelslid heeft recht op 26 werkdagen betaalde vakantie voor een volledig dienstjaar.
De vakantiedagen kunnen in principe worden genomen naar keuze van het personeelslid. De vakantiedagen moeten 48 uur vooraf worden aangevraagd. Als de aangevraagde dagen of periodes niet verzoenbaar zijn met de behoeften van de dienst, dan wordt dit zo vlug mogelijk meegedeeld aan het personeelslid.
In geval van betwisting over de datum kan per personeelslid eenmaal per jaar prioriteit worden verleend in volgende orde, op voorwaarde dat de aanvraagtermijn is gerespecteerd:
1. schoolplichtige kinderen ten laste of ten laste van de partner die op hetzelfde adres woont of sluiting van de onderneming waar de partner die op hetzelfde adres woont is tewerkgesteld
2. voorrang voor 1 jaar aan de oudste in dienst , het volgende jaar bij gelijke toestanden , komt dan de tweede oudste in dienst aan de beurt.
Voor de maanden juli en augustus dient verlof aangevraagd te worden voor 1 maart om ten laatste tegen 1 april bericht te kunnen krijgen of dit verlof al dan niet wordt toegestaan.
Het vakantieverlof kan worden opgenomen tot 31 december van het lopende jaar, waarvan in ieder geval vijf dagen dienen te worden opgenomen voor eind mei
Het overdragen van verlof naar het volgend jaar kan uitzonderlijk worden toegestaan omwille van dienstnoodwendigheden en bv in geval van afwezigheid wegens ziekte. Echter, indien een personeelslid nog veel verlofdagen staan heeft, kan het bestuur beslissen de resterende dagen uit te betalen, na overleg met het personeelslid
Artikel 259
Elke periode met recht op salaris geeft recht op jaarlijkse vakantiedagen.
Bij afwezigheden zonder recht op salaris of afwezigheden wegens deeltijdse prestaties wordt het recht op betaalde vakantiedagen zoals bepaald in artikel 258, §1, verhoudingsgewijze verminderd.
Als deze berekening leidt tot een niet geheel getal wordt het aantal vakantiedagen waarop het personeelslid recht heeft afgerond naar boven, tot het eerstvolgende gehele getal.
Als een personeelslid in de loop van eenzelfde jaar meerdere periodes van niet-gelijkgestelde afwezigheden zonder recht op salaris bekomt of één of meerdere wijzigingen van het aantal uren wekelijkse prestaties, dan wordt bij de berekening van het aantal vakantiedagen telkens rekening gehouden met de bedoelde afwezigheden of de deeltijdse prestaties alsof ze één geheel vormden.
Periodes van disponibiliteit wegens ziekte worden gelijkgesteld met periodes met recht op salaris. Het aantal vakantiedagen wordt in dat geval dus niet verminderd.
Periodes van disponibiliteit wegens ambtsopheffing worden in het jaar van de weder indiensttreding gelijkgesteld met periodes met recht op salaris. Het aantal vakantiedagen wordt niet verminderd.
Als een personeelslid in de loop van het jaar in dienst treedt of zijn functie definitief neerlegt, worden zijn vakantiedagen in evenredige mate verminderd.
Als deze berekening leidt tot een niet geheel getal wordt het aantal vakantiedagen, waarop het personeelslid recht heeft, afgerond naar boven, tot het eerstvolgende gehele getal.
Artikel 260
Als een personeelslid ziek wordt voor de aanvang van een vakantiedag of een periode van vakantiedagen, dan wordt de vakantie opgeschort en worden de ziektedagen aangerekend op het beschikbare ziektekrediet.
Als een personeelslid ziek wordt tijdens zijn vakantie, dan wordt de vakantie opgeschort en worden de ziektedagen aangerekend op het beschikbare ziektekrediet.
Als een personeelslid tijdens zijn vakantie in het ziekenhuis opgenomen wordt, dan wordt de vakantie opgeschort vanaf de eerste dag van de ziekenhuisopname.
Artikel 261
§ 1 : Het personeelslid heeft betaalde vakantie op de volgende feestdagen : 1 januari, paasmaandag, 1 mei, Hemelvaartsdag, pinkstermaandag, 11 juli, 21 juli, 15 augustus, 1 november, 11 november en 25 december.
Het personeelslid heeft ook betaalde vakantie op : 2 januari,2 november en 24 december.
§ 2 : Als een feestdag samenvalt met een zaterdag of een zondag wordt deze dag vervangen door een andere dag, die bepaald wordt door de raad.
Feestdagen die samenvallen met een vrije dag in een stelsel van verminderde prestaties worden niet gecompenseerd.
§ 3 : Als een personeelslid moet werken op een feestdag krijgt hij ter compensatie een extra vrije dag, die betaald wordt, en mag worden opgenomen als de zoals de jaarlijkse vakantiedagen.
§ 4 : Wanneer een van de in artikel 261 bedoelde verlofdagen samenvalt met een dag waarop het personeelslid krachtens de voltijdse arbeidstijdregeling die op hem van toepassing is, niet arbeidt, wordt een dag compensatieverlof verleend. Die dag wordt onder dezelfde voorwaarden als het jaarlijks vakantieverlof genomen.
Artikel 261
§ 1 : Met behoud van de toepassing van de wet betreffende de feestdagen van 4 januari 1974 en het koninklijk besluit van 18 april 1974 tot bepaling van de algemene wijze van uitvoering van de wet van 4 januari 1974 heeft het personeelslid betaalde vakantie op de volgende feestdagen : 1 januari, paasmaandag, 1 mei, Hemelvaartsdag, pinkstermaandag, 11 juli, 21 juli, 15 augustus, 1 november, 11 november en 25 december.
§ 2 : Als een feestdag samenvalt met een zaterdag of een zondag wordt deze dag bij het verlof geteld.
§ 3 : Als een personeelslid moet werken op een feestdag krijgt hij ter compensatie een extra vrije dag, die door de dienstverantwoordelijke in het roulement kan aangeduid worden tot 6 weken na de feestdag.
Hoofdstuk IV. Bevallingsverlof en opvangverlof
Artikel 262
Het bevallingsverlof wordt toegekend aan het personeelslid volgens de bepalingen van de Arbeidswet van 16 maart 1971.
Het statutaire personeelslid behoudt het recht op salaris tijdens het bevallingsverlof, op voorwaarde dat de betrokkene alle beroepswerkzaamheid staakt.
Artikel 263
Bij verlenging van de postnatale rustperiode in overeenstemming met artikel 39, zesde lid, van de Arbeidswet van 16 maart 1971, wordt het statutaire personeelslid tijdens de duur van die verlenging doorbetaald.
Artikel 264
§ 1 : Als de moeder overlijdt, heeft het statutaire personeelslid dat vader is van het kind, recht op vaderschapsverlof, dat niet langer mag duren dan het deel van het bevallingsverlof dat nog niet opgenomen werd door de moeder bij haar overlijden.
§ 2 : Bij opname van de moeder in een ziekenhuis heeft het statutaire personeelslid dat vader is van het kind, recht op vaderschapsverlof, dat op zijn vroegst een aanvang neemt vanaf de achtste dag, te rekenen na de geboorte van het kind, op voorwaarde dat de moeder meer dan zeven dagen opgenomen is in het ziekenhuis en dat de pasgeborene het ziekenhuis verlaten heeft.
Het vaderschapsverlof eindigt als de moeder het ziekenhuis verlaat en uiterlijk bij het verstrijken van de periode die overeenstemt met het deel van het bevallingsverlof dat door de moeder op het ogenblik van haar opname in het ziekenhuis nog niet was opgenomen.
§ 3 : Het vaderschapsverlof, vermeld in §1 en §2, is bezoldigd.
Artikel 265
Het statutaire personeelslid krijgt op zijn verzoek opvangverlof als een minderjarig kind in zijn gezin wordt opgenomen met het oog op adoptie of pleegvoogdij.
Het opvangverlof bedraagt ten hoogste zes of ten hoogste vier weken naargelang het opgenomen kind de leeftijd van drie jaar nog niet heeft bereikt of al bereikt heeft. De maximumduur van het opvangverlof wordt verdubbeld als het opgenomen kind een handicap heeft.
Als slechts één van de samenwonende partners adopteert of de pleegvoogdij uitoefent, kan alleen die persoon het verlof genieten.
Tijdens het opvangverlof behoudt het statutaire personeelslid het recht op zijn gebruikelijke salaris.
Het contractueel aangestelde personeelslid heeft recht op opvangverlof in toepassing van artikel 30ter van de arbeidsovereenkomstenwet van 3 juli 1978
Artikel 266
Het personeelslid dat afwezig is wegens ziekte of wegens een ongeval krijgt ziekteverlof.
Artikel 267
Het personeelslid met ziekteverlof staat onder het toezicht van het geneeskundig controleorgaan dat wordt aangeduid door de werkgever.
Het personeelslid is verplicht zijn diensthoofd of de personeelsdienst onmiddellijk op de hoogte te brengen van de arbeidsongeschiktheid en dit voor 10 uur of op het aanvangsuur van de permanentiedienst. Zonder deze verwittiging wordt de afwezigheid als onwettig beschouwd.
Elke afwezigheid wegens ziekte dient gestaafd te worden met een geneeskundig getuigschrift.
Het personeelslid bezorgt het bestuur zo vlug mogelijk een geneeskundig getuigschrift en uiterlijk binnen de 2 dagen werkdagen te rekenen vanaf het begin van de afwezigheid wegens arbeidsongeschiktheid, behalve in geval van overmacht. Het geneeskundig getuigschrift maakt melding van de arbeidsongeschiktheid, alsmede van de waarschijnlijk duur ervan, de plaats van verblijf tijdens de ziekte wanneer die verschilt van het door de werkgever gekende adres, en of het personeelslid zijn verblijfplaats al dan niet mag verlaten.
Behoudens in geval van overmacht kan het laattijdig bezorgen of overhandigen van het getuigschrift leiden tot het verlies van het recht op het loon dat de werkgever voor de dagen van arbeidsongeschiktheid voorafgaand aan de dag van afgifte of verzending van het getuigschrift zou verschuldigd geweest zijn, in geval de dagen van afwezigheid tijdig zouden gerechtvaardigd geweest zijn als afwezigheid wegens arbeidsongeschiktheid.
Het personeelslid mag niet weigeren een door het OCMW aangewezen en betaalde controlearts, die voldoet aan de bepalingen van de wet van 13 juni 1999 betreffende de controlegeneeskunde, te ontvangen, noch zich door deze te laten onderzoeken.
Behoudens wanneer diegene die het geneeskundig getuigschrift aan het personeelslid heeft afgeleverd oordeelt dat zijn gezondheidstoestand hem niet toelaat zich naar een andere plaats te begeven, moet het personeelslid zich bij de controlearts aanbieden als het daarom wordt verzocht.
Artikel 268
§ 1 : Het statutaire personeelslid dat geen recht heeft op uitkeringen in het kader van de ziekte- en invaliditeitsverzekering, heeft recht op ziekteverlof volgens een stelsel van ziektekredietdagen.
Voor opgenomen ziektekredietdagen wordt het gewone salaris betaald.
De ziektekredietdagen worden toegekend in de vorm van een krediet van éénentwintig werkdagen per jaar volledige dienstactiviteit.
Bij aanvang wordt aan een statutair personeelslid onmiddellijk een krediet van drieënzestig werkdagen toegestaan.
Aanvullende ziektekredietdagen worden nadien toegestaan voor het vierde en de daaropvolgende jaren die recht geven op ziektekrediet.
§2 : Ziektekredietdagen, opgebouwd bij een of meerdere vorige publieke werkgevers, worden eveneens in rekening gebracht. De berekening gebeurt op dezelfde wijze als voor de periodes in dienst van het bestuur en met aftrek van de bij de vorige publieke werkgever(s) opgenomen ziektedagen. De personeelsleden dienen daartoe te zorgen voor een attest van de vorige werkgever dat éénduidig het aantal ziektedagen aangeeft dat de werknemer heeft opgebouwd. Het personeelslid levert dit attest binnen bij de algemeen directeur.
§ 3 : Periodes van disponibiliteit wegens ambtsopheffing en van disponibiliteit wegens ziekte of invaliditeit komen niet in aanmerking voor de vaststelling van het jaarlijkse aantal ziektekredietdagen.
Bij de bepaling van het jaarlijkse ziektekrediet wordt verhoudingsgewijze rekening gehouden met de periodes van non-activiteit en disponibiliteit wegens ambtsopheffing die geen recht geven op ziektekrediet.
Als deze berekening leidt tot een niet geheel getal wordt het aantal ziektekredietdagen waarop het personeelslid recht heeft afgerond naar boven, tot het eerstvolgende gehele getal.
§ 4 : De vakantiedagen die het statutaire personeelslid niet heeft kunnen opnemen als gevolg van een langdurige ziekte, worden toegevoegd aan het nog beschikbare ziektekrediet. Als langdurige ziekte geldt een totale afwezigheid wegens ziekte, gedurende een kalenderjaar, van meer dan 2 maanden.
Voor een personeelslid met een onregelmatige of deeltijdse werkregeling wordt de afwezigheid wegens ziekte pro rata aangerekend.
Artikel 269
Zodra de aanstellende overheid heeft vastgesteld dat een statutair personeelslid zijn ziektekrediet heeft opgebruikt, en als het betrokken personeelslid nog altijd ziek is, kan het bestuur het personeelslid doorverwijzen naar de federale medische dienst Medex die bevoegd is voor de eventuele verklaring tot definitieve ongeschiktheid, met het oog op een eventuele vervroegde pensionering om gezondheidsredenen.
Artikel 270
Het statutaire personeelslid dat tijdens een opdracht bij een buitenlandse regering, een buitenlands openbaar bestuur of een internationale instelling op pensioen werd gesteld wegens invaliditeit en een pensioenuitkering van die overheid of die instelling ontvangt, kan voor het ziektekrediet vermeld in artikel 268 is opgebruikt, definitief ongeschikt worden verklaard.
Artikel 271
§ 1 : Een statutair personeelslid dat na een afwezigheid wegens ziekte of ongeval van gemeen recht wordt geacht om zijn functie weer op te nemen met deeltijdse prestaties, kan toestemming krijgen zijn functie opnieuw op te nemen met een deeltijds uurrooster van ten minste de helft van het normale uurrooster van het betrokken personeelslid. De toestemming wordt verleend voor een periode van ten hoogste drie maanden.
Onder dezelfde voorwaarden en op dezelfde wijze van deeltijdse prestaties wegens ziekte kan de periode van deeltijdse prestaties wegens ziekte meermaals worden verlengd met een periode van telkens ten hoogste drie maanden.
§ 2 : De afwezigheid van het statutaire personeelslid tijdens een periode van deeltijdse prestaties wegens ziekte wordt beschouwd als xxxxxxxxxxxx.Xx afwezigheid wordt dan pro rata aangerekend op het aantal nog beschikbare ziektedagen.
Artikel 272
§ 1 : Verlof wegens arbeidsongeschiktheid wordt toegestaan voor de duur van de afwezigheid naar aanleiding van :
1° een arbeidsongeval,
2° een ongeval op de weg naar en van het werk;
3° een ongeval van gemeen recht, veroorzaakt door de schuld van een derde; 4° een beroepsziekte;
5° de vrijstelling van arbeid van het zwangere personeelslid of het personeelslid dat borstvoeding geeft en dat werkt in een schadelijk arbeidsmilieu, nadat vastgesteld werd dat geen aangepaste of andere arbeidsplaats mogelijk is;
6° de dagen afwezigheid wegens ziekte die zich voordoen binnen zes weken voor de werkelijke bevallingsdatum. Bij de geboorte van een meerling wordt die periode verlengd tot acht weken.
Die dagen afwezigheid worden niet aangerekend op het beschikbare ziektekrediet, vermeld in artikel 268, behalve voor de toepassing van artikel 269, voor wat de afwezigheden, vermeld in artikel 272, § 1, 1° tot en met 4° betreft.
§ 2 : In de gevallen waarin de afwezigheid door de oorzaken, vermeld in § 1, 1° tot en met 4°, te wijten is aan een verantwoordelijke derde partij, ontvangt het statutaire personeelslid het salaris alleen als voorschot, dat nadien verrekend wordt op de door de derde verschuldigde vergoeding en dat op de derde te verhalen is.
Om het salaris als voorschot te kunnen verkrijgen, moet het personeelslid zijn bestuur in alle rechten, vorderingen en rechtsmiddelen laten treden die de getroffene kan doen gelden tegen de persoon die verantwoordelijk is voor het ongeval, tot het bedrag van het salaris.
Hoofdstuk VI. De disponibiliteit
Afdeling I Algemene bepalingen Artikel 273
De aanstellende overheid van het betrokken statutaire personeelslid neemt de beslissing om het statutaire personeelslid in disponibiliteit te stellen.
Artikel 274
Het wachtgeld wordt berekend op de bezoldigingsonderdelen die ook voor de vaststelling van de pensioenen in aanmerking komen.
Artikel 275
De tijd die een statutair personeelslid doorbrengt in de stand disponibiliteit moet worden aangerekend als werkelijke dienst.
Elk statutair personeelslid dat in disponibiliteit werd gesteld, moet aan het uitvoerend orgaan een adres bekendmaken in één van de lidstaten van de Europese Unie, waar hem de beslissingen die op hem betrekkingen hebben, kunnen worden bezorgd.
Afdeling II De disponibiliteit wegens ziekte of invaliditeit Artikel 276
§ 1 : Een statutair personeelslid dat geen recht heeft op uitkeringen in het kader van de ziekte- en invaliditeitsverzekering, kan bij afwezigheid wegens ziekte of invaliditeit in disponibiliteit worden gesteld op het ogenblik dat het personeelslid het totale aantal beschikbare ziektekredietdagen, toegekend volgens de bepalingen van zijn rechtspositieregeling, heeft opgebruikt.
§ 2 : De disponibiliteit wegens ziekte of invaliditeit houdt op telkens als de toestand van ziekte of invaliditeit ophoudt te bestaan, of als het betrokken statutaire personeelslid, al dan niet vervroegd, op pensioen wordt gesteld.
Voor de vaststelling en rechtvaardiging van de toestand van ziekte of invaliditeit gelden dezelfde regels als voor een ziek of invalide statutair personeelslid dat zijn beschikbare ziektekrediet nog niet volledig heeft opgebruikt.
§ 3 : Het statutaire personeelslid dat in disponibiliteit is gesteld wegens ziekte of invaliditeit, behoudt zijn aanspraken op verhoging in salaris.
Artikel 277
§ 1 : Het statutaire personeelslid dat in disponibiliteit gesteld is wegens ziekte of invaliditeit, ontvangt een wachtgeld, gelijk aan 60% van het laatste activiteitssalaris en de fictieve ontwikkeling daarvan, berekend volgens de regels die van toepassing zouden zijn geweest als het personeelslid nog in effectieve actieve dienst was gebleven.
§ 2 : Het bedrag van dat wachtgeld mag echter in geen geval minder bedragen dan :
1° de vergoedingen die betrokkene in dezelfde toestand zou hebben verkregen met toepassing van de regeling voor contractuele werknemers in het kader van de sociale verzekering bij ziekte of invaliditeit; 2° het pensioen dat de betrokkene verkregen zou hebben bij vervroegde pensionering op dezelfde dag waarop de toestand van disponibiliteit wegens ziekte of invaliditeit ingaat.
Afdeling III De disponibiliteit wegens ambtsopheffing Artikel 278
§ 1 : De vast aangestelde statutaire personeelsleden die in disponibiliteit wegens ambtsopheffing zijn gesteld, behouden hun aanspraken op verhoging in salaris. Zij genieten een wachtgeld, gebaseerd op het laatste activiteitssalaris en de fictieve ontwikkeling daarvan, berekend volgens de regels die van toepassing zouden zijn geweest als zij nog in effectieve actieve dienst waren gebleven.
§ 2 : Het eerste en tweede jaar is het wachtgeld gelijk aan het laatste activiteitssalaris en de ontwikkeling ervan, vermeld in § 1. Elk jaar dat daarop volgt wordt het met 20% verminderd. Het wachtgeld mag echter, binnen de grens van 40/40, niet lager zijn dan zoveel maal 1/40 van het laatste activiteitssalaris als het statutaire personeelslid, op de datum van de indisponibiliteitstelling wegens ambtsopheffing, jaren werkelijke diensten in de openbare sector heeft.
§ 3: Als tijdens de disponibiliteit wegens ambtsopheffing de organieke salarissen van het personeel worden gewijzigd, dan wordt het wachtgeld aangepast aan het nieuwe fictieve laatste activiteitssalaris, dat zal worden berekend rekening houdend met de omschakelingsprincipes van de herziening van de salarisschalen en uitgaande van het vroegere laatste activiteitssalaris dat als basis heeft gediend om het vroegere wachtgeld te berekenen.
§ 4 : In geen geval mag de disponibiliteit wegens ambtsopheffing in het totaal, en al dan niet met onderbroken periodes, de duur van de werkelijke overheidsdiensten van het statutaire personeelslid overtreffen, met inbegrip van de tijdelijke en contractuele diensten in de publieke sector, maar met uitsluiting van de militaire diensten die voor de vermelde overheidsdiensten werden volbracht.
Het statutaire personeelslid kan door het bestuur niet meer dan tweemaal in disponibiliteit wegens ambtsopheffing worden gesteld.
Artikel 279
§ 1 : De statutaire personeelsleden in disponibiliteit wegens ambtsopheffing kunnen opnieuw in actieve dienst worden geroepen. Voor de vacante betrekkingen bij het OCMW-bestuur, genieten zij de voorkeur, als zij beantwoorden aan de reglementaire voorwaarden om die betrekkingen te verkrijgen. Bij keuzemogelijkheid uit meerdere in disponibiliteit wegens ambtsopheffing gestelde statutaire personeelsleden moet met het aantal dienstjaren en met de voor de vacante betrekking vereiste bijzondere geschiktheden rekening worden gehouden.
§ 2 : Als een statutair personeelslid in disponibiliteit wegens ambtsopheffing weer in actieve dienst geroepen wordt, dan moet het zo spoedig mogelijk gebeuren. Het statutaire personeelslid kan echter het OCMW-bestuur om een wachttermijn van een maand verzoeken, die ingaat op de eerste dag van de maand die volgt op de maand van ontvangst van de individuele betekening van de beslissing van het bestuur om een einde te stellen aan de disponibiliteit wegens ambtsopheffing door toewijzing van een nieuwe statutaire betrekking.
Als het statutaire personeelslid tijdens zijn indisponibiliteitstelling een andere beroepsactiviteit heeft gevonden, dan heeft hij recht op een uitstel van maximaal 3 maanden als hij opnieuw in actieve dienst wordt geroepen.
Hoofdstuk VII. Onbetaald verlof als gunstmaatregel
Artikel 280
§1. Het hoofd van het personeel kan aan het personeelslid onbetaald verlof toestaan om de prestaties volledig of gedeeltelijk te onderbreken. Als het hoofd van het personeel zelf het onbetaald verlof aanvraagt, beslist het uitvoerend orgaan.
Dit verlof is geen recht, maar wordt toegestaan als een gunstmaatregel voor de personeelsleden voor zover de goede werking van de dienst daardoor niet in het gedrang komt.
Het verlof, vermeld in het eerste lid, kan worden toegestaan voor:
1. twintig dagen per kalenderjaar, te nemen in volledige of halve dagen en al dan niet in aaneensluitende perioden;
2. twee jaar gedurende de loopbaan, te nemen in al dan niet aaneensluitende perioden van minimaal één maand.
Het verlof bedoeld in het derde lid, punt 2, betreft een voltijds verlof of een vermindering van de prestaties tot 80% of tot 50%.
§2. Het onbetaald gunstverlof is niet gelijkgesteld met dienstactiviteit, tenzij het minder dan een maand bedraagt of deeltijds verlof betreft.
Verlof wegens arbeidsongeschiktheid, met uitzondering van de arbeidsongeschiktheid ten gevolge van een arbeidsongeval of een beroepsziekte, maakt geen einde aan het toegekende onbetaald gunstverlof.
Als een feestdag op een dag onbetaald gunstverlof valt, wordt die feestdag niet vervangen.
Tijdens een periode van onbetaald gunstverlof behoudt het personeelslid zijn aanspraken op bevordering.
Het onbetaald verlof bedoeld in §1, derde lid, punt 2 is tijdens eenzelfde periode niet cumuleerbaar met de loopbaanonderbreking bedoeld in hoofdstuk Xbis, het zorgkrediet bedoeld in hoofdstuk Xter of het onbetaald verlof als recht bedoeld in hoofdstuk X van deze titel.
Onbetaald verlof als gunstmaatregel wordt niet bezoldigd.
Artikel 281
§1. Voor het verkrijgen van het onbetaald verlof bedoeld in artikel 280, §1, derde lid, punt 2, dient het personeelslid steeds uiterlijk drie maanden voorafgaand aan het gewenste verlof een aanvraag in te dienen bij het hoofd van het personeel. Het hoofd van het personeel dient zijn aanvraag binnen dezelfde termijn in bij het uitvoerend orgaan. Het hoofd van het personeel of het uitvoerend orgaan kan een kortere termijn aanvaarden.
Het personeelslid kan bij weigering bezwaar indienen bij het uitvoerend orgaan. Hij kan verzoeken om in dit verband gehoord te worden.
§2. Het personeelslid kan het toegestane onbetaald verlof te allen tijde opzeggen, mits eerbiediging van een termijn van 1 maand, tenzij het hoofd van het personeel of het uitvoerend orgaan een kortere termijn aanvaardt.
§3. Het vast aangestelde statutaire personeelslid dat een mandaat opneemt bij een ander bestuur, kan onbetaald verlof krijgen voor de duur van het mandaat, als dit verzoenbaar is met de goede werking van het bestuur. Het is dus geen recht, maar kan worden toegestaan als een gunst. Het onbetaalde verlof is
verlengbaar bij een verlenging van het mandaat op dezelfde wijze en onder dezelfde voorwaarden als bij de eerste of de vorige aanvraag.
Hoofdstuk VIII. Het verlof voor opdracht
Artikel 282
Het vast aangestelde statutaire personeelslid krijgt verlof om :
1° een functie uit te oefenen op een kabinet, of in voorkomend geval bij de entiteiten met politieke functie ter vervanging van het kabinet, van een federale minister, staatssecretaris of regeringscommissaris, een lid van de regering van een gemeenschap of een gewest, een provinciegouverneur, de gouverneur of vice-gouverneur van het administratief arrondissement Brussel- Hoofdstad, of de adjunct-gouverneur van de provincie Vlaams-Brabant, een gedeputeerde, een burgemeester of schepen, een Europees commissaris;
2° op verzoek van een voorzitter van een erkende politieke groep of fractie, een functie uit te oefenen bij een erkende politieke groep van de wetgevende vergaderingen van de federale overheid, van de gemeenschappen en de gewesten of van de Europese Unie, bij de voorzitter van een dergelijke groep, of bij een erkende fractie van een gemeenteraad of een provincieraad;
3° een externe opdracht uit te voeren waarvan de raad het algemeen belang erkent. Onder een dergelijke opdracht wordt in ieder geval verstaan de uitoefening van nationale en internationale opdrachten, aangeboden door een regering of een internationale instelling, en de internationale opdrachten in het raam van ontwikkelingssamenwerking, wetenschappelijk onderzoek of humanitaire hulp.
Artikel 282/1
Het verlof is onbezoldigd en wordt niet gelijkgesteld met dienstactiviteit.
Het verlof voor opdracht is een gunst en moet verzoenbaar zijn met de goede werking van het bestuur. Een eventuele weigering van een verlof voor opdracht gebeurt op gemotiveerde wijze.
Het personeelslid behoudt de eindvermelding die hem werd toegekend bij zijn laatste evaluatie voor het begin van het verlof voor opdracht.
Het statutaire personeelslid kan het toegestane verlof voor opdracht te allen tijde opzeggen, mits dit minstens één maand op voorhand schriftelijk wordt medegedeeld.
Het hoofd van het personeel beslist over de aanvraag. Het vast bureau beslist over de aanvraag van het hoofd van het personeel.
Hoofdstuk IX. Het omstandigheidsverlof
Artikel 283
Het personeelslid krijgt omstandigheidverlof naar aanleiding van de volgende gebeurtenissen en mits het voorleggen van een schriftelijk bewijsstuk op het ogenblik dat hij er kennis van heeft:
Aard van de gebeurtenis | toegestaan maximum |
1. Huwelijk van het personeelslid of het afleggen van een verklaring van wettelijke samenwoning door het personeelslid, vermeld in artikel 1475 tot en met 1479 van het Burgerlijk Wetboek, met uitzondering van het afleggen van een verklaring van samenwoning van bloed- of aanverwanten (2) | 4 werkdagen |
2. Bevalling van de echtgenote of samenwonende partner, of ter gelegenheid van de geboorte van een kind dat wettelijk afstamt van de werknemer (4) | 10 werkdagen |
3. Overlijden van de samenwonende of huwelijkspartner, een bloed- of aanverwant in de eerste graad van het personeelslid, of van de samenwonende of huwelijkspartner (3) | 4 werkdagen |
4. Huwelijk van een kind van het personeelslid, van de samenwonende of huwelijkspartner(2) | 2 werkdagen |
5. Overlijden van een bloed- of aanverwant van het personeelslid of de samenwonende partner in om het even welke graad, die onder hetzelfde dak woont als het personeelslid of de samenwonende partner (3) | 2 werkdagen |
6. Overlijden van een bloed- of aanverwant van het personeelslid of de samenwonende partner in de tweede graad, een overgrootouder of een achterkleinkind, niet onder hetzelfde dak wonend als het personeelslid of de samenwonende partner (1) | 1 werkdag |
7. Huwelijk van een bloed- of aanverwant : a) in de eerste graad, die geen kind is b) in de tweede graad van het personeelslid, de samenwonende of huwelijkspartner (1) | 1 werkdag |
8. Priesterwijding of intrede in het klooster of andere gelijkaardige gebeurtenis van een andere erkende religie van een kind van het personeelslid, van de samenwonende of huwelijkspartner, of van een broer, zuster, schoonbroer of schoonzuster van de werknemer (1) | 1 werkdag |
9. Plechtige communie van een kind van de werknemer, of van de samenwonende of de huwelijkspartner; deelneming van een kind van de werknemer, of van de samenwonende of de huwelijkspartner aan het feest van de vrijzinnige jeugd; deelneming van een kind van de werknemer of van de samenwonende of de huwelijkspartner in het kader van een erkende eredienst die overeenstemt met de rooms-katholieke plechtige communie (zo die samenvalt met een inactiviteitdag, vervangen door de eerstvolgende werkdag) (1) | 1 werkdag |
10. Gehoord worden door de vrederechter in het kader van de organisatie van de voogdij over een minderjarige; | De nodige tijd, maximaal één dag |
11. Deelneming aan een assisenjury, oproeping als getuige voor de rechtbank of persoonlijke verschijning op aanmaning van de arbeidsrechtbank | De nodige tijd |
(1) dag van de plechtigheid
(2) te kiezen in de week van de gebeurtenis of de daaropvolgende week
(3) te kiezen tussen overlijden en begrafenis
(4) te kiezen tot 4 maanden na de dag van de bevalling.
Het omstandigheidverlof is een recht, maar het personeelslid is niet verplicht deze verloven geheel of gedeeltelijk op te nemen.
Het omstandigheidsverlof wordt aangevraagd bij het diensthoofd
Het omstandigheidverlof wordt gelijkgesteld met dienstactiviteit en is in alle gevallen bezoldigd, met uitzondering van een deel van het vaderschapsverlof/geboorteverlof voor contractuele personeelsleden in de gevallen die hierna omschreven worden.
Voor het contractuele personeelslid wordt het verlof ter gelegenheid van de geboorte van een kind waarvan de afstamming van zijn zijde vaststaat, vermeld in 2°, toegekend volgens de regels van het arbeidsrecht, in het bijzonder volgens de regeling, vermeld in artikel 30, §2, van de wet van 3 juli 1978 op de arbeidsovereenkomsten. Geboorteverlof kan slechts eenmaal opgenomen worden voor één en hetzelfde kind. Indien meerdere personen hiervoor in aanmerking komen, wordt de wettelijke voorrangsregeling toegepast.
Artikel 284
Wanneer het omstandigheidsverlof uit meerdere dagen bestaat kan het op verzoek van het personeelslid worden gesplitst in meerdere periodes.
Indien de gebeurtenis zich voordoet tijdens een periode van deeltijdse arbeid, van halftijdse vervroegde uitdiensttreding of van vrijwillige vierdagenweek, wordt de duur van het verlof in evenredige mate verminderd.
Hoofdstuk X. Het onbetaalde verlof
Artikel 285
§1 : Het personeelslid heeft het recht om tijdens de loopbaan twaalf maanden voltijds de loopbaan te onderbreken in periodes van minimaal een maand.
Zodra het personeelslid 55 jaar is, verwerft het een bijkomend recht om twaalf maanden voltijds de loopbaan te onderbreken, te nemen in periodes van minimaal een maand.
§2 : Het personeelslid heeft het recht om tijdens de loopbaan gedurende zestig maanden de prestaties te verminderen tot 90, 80% of tot 50% van een voltijdse betrekking. Dat deeltijdse onbetaalde verlof kan alleen genomen worden in periodes van minimaal drie maanden.
Zodra het personeelslid 55 jaar is, heeft hij altijd het recht om de prestaties te verminderen tot 90%, 80% of tot 50% van een voltijdse betrekking.
§3 : Als een vast aangesteld statutair personeelslid binnen de diensten van het bestuur een contractuele betrekking, een mandaat, een tijdelijke aanstelling of een andere functie waaraan een proeftijd verbonden is, opneemt, wordt ambtshalve onbetaald verlof toegestaan voor maximaal de duur van het mandaat, de tijdelijke aanstelling of de proeftijd.
§4 : Het hoofd van het personeel kent het verlof toe.
Het verlof is niet van toepassing op de algemeen directeur en de financieel directeur.
De personeelsleden van niveau A, B en Cx kunnen het verlof enkel aanvragen als gunst. Het wordt hen toegekend als de goede werking van de dienst het toelaat.
De leidinggevende personeelsleden en leden van het managementteam zijn uitgesloten van het recht om hun loopbaan te verminderen tot 50% van een voltijdse betrekking.
Met leidinggevende functie wordt bedoeld : elke functie waarin de titularis hiërarchisch of functioneel gezag uitoefent over ondergeschikte personeelsleden. Het vast bureau beslist bij discussies over de draagwijdte van het begrip ‘leidinggevende functie’.
§5 : Voor het verkrijgen van het onbetaald verlof dient het personeelslid steeds uiterlijk drie maanden voorafgaand aan het gewenste verlof een aanvraag in te dienen. Het hoofd van het personeel kan een kortere termijn aanvaarden.
Rekening houdend met de goede werking van de dienst kan de ingangsdatum van het verlof met maximaal één maand worden uitgesteld.
Het personeelslid kan het toegestane onbetaald verlof te allen tijde opzeggen, mits eerbiediging van een termijn van 1 maand, tenzij het hoofd van personeel een kortere termijn aanvaardt.
§6 : Het verlof is gelijkgesteld met dienstactiviteit.
Het verlof wegens arbeidsongeschiktheid, met uitzondering van de arbeidsongeschiktheid ten gevolge van een arbeidsongeval of een beroepsziekte, maakt geen einde aan het toegekende onbetaalde verlof.
Als een feestdag op een dag onbetaald verlof valt, wordt die feestdag niet vervangen.
Tijdens een periode van onbetaald verlof behoudt het personeelslid zijn aanspraken op bevordering. Onbetaald verlof als recht wordt niet bezoldigd.
Artikel 286
Het onbetaald verlof bedoeld in dit hoofdstuk is tijdens eenzelfde periode niet cumuleerbaar met de loopbaanonderbreking bedoeld in hoofdstuk Xbis, het zorgkrediet bedoeld in hoofdstuk Xter of het onbetaald verlof als gunst bedoeld in artikel 180, §1, derde lid, punt 2.
Hoofdstuk Xbis. Loopbaanonderbreking
Voor de personeelsleden wordt dit verlof toegekend in overeenstemming met de federale wettelijke regelgeving.
Afdeling I. Volledige onderbreking van de loopbaan Art. 287
De personeelsleden hebben, overeenkomstig de bepalingen van afdeling III, IV en V, het recht hun beroepsloopbaan volledig te onderbreken op voorwaarde dat:
zij een aanvraag voor onderbrekingsuitkeringen indienen volgens de voorwaarden van het koninklijk besluit van 2 januari 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen.
Afdeling II. Vermindering van prestaties Art. 288
De personeelsleden hebben, overeenkomstig de bepalingen van afdeling III, IV en V, het recht hun beroepsactiviteit te verminderen met een vijfde of de helft op voorwaarde dat :
zij een aanvraag voor onderbrekingsuitkeringen indienen volgens de voorwaarden van het koninklijk besluit van 2 januari 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen
Afdeling III. Palliatieve verzorging Art. 290.
Alle personeelsleden hebben recht op de volledige onderbreking van hun beroepsloopbaan voor een periode van één maand, eventueel tot twee keer verlengbaar met één maand, om palliatieve zorgen te verstrekken aan een persoon.
Art. 291.
§1. De voltijdse personeelsleden hebben het recht hun prestaties te verminderen met de helft of een vijfde, voor een periode van één maand, eventueel tot twee keer verlengbaar met één maand, om palliatieve zorgen te verstrekken aan een persoon.
§2. De deeltijdse personeelsleden hebben het recht hun prestaties te verminderen om palliatieve zorgen te verstrekken aan een persoon, op voorwaarde dat :
• zij gemiddeld ten minste 28.30 uur per week presteren ;
• de duur van de vermindering van de prestaties één maand bedraagt, eventueel verlengbaar met één maand ;
• zij gemiddeld 19 uren per week blijven presteren.
Art. 292.
Voor de toepassing van afdeling III wordt onder palliatieve verzorging verstaan, elke vorm van bijstand en inzonderheid medische, sociale, administratieve en psychologische bijstand aan en verzorging van personen die lijden aan een ongeneeslijke ziekte en die zich in een terminale fase bevinden.
Art. 293.
De personeelsleden die hun loopbaan volledig onderbreken of hun prestaties verminderen, stelt het vastbureau voor het begin van de onderbreking schriftelijk op de hoogte.
Zij bewijzen de aangehaalde reden voor de onderbreking met een attest afgeleverd door de behandelende geneesheer van de persoon die palliatieve verzorging behoeft en waaruit blijkt dat zij zich bereid hebben verklaard deze palliatieve verzorging te verlenen, zonder dat hierbij de identiteit van de patiënt wordt vermeld.
Art. 294.
De onderbreking vangt aan de eerste dag van de week volgend op die gedurende welke de in artikel 293 bedoelde mededeling is gebeurd of op een vroeger tijdstip met akkoord van het vast bureau.
Art. 295.
De personeelsleden die de ondertekeningsperiode met een maand wensen te verlengen, moeten een nieuw attest van de behandelende geneesheer voorleggen.
Afdeling IV. Ouderschapsverlof in het kader van de onderbreking van de beroepsloopbaan. Art. 296.
§1. Om voor zijn kind te zorgen heeft het personeelslid het recht om:
• hetzij gedurende een periode van vier maanden de uitvoering van zijn volledige arbeidsprestaties te schorsen zoals bedoeld bij artikel 100 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen; deze periode kan naar keuze van de werknemer worden opgesplitst in maanden;
• hetzij gedurende een periode van acht maanden zijn arbeidsprestaties deeltijds verder te zetten in de vorm van een halftijdse vermindering zoals bedoeld in artikel 102 van voornoemde wet, wanneer hij voltijds is tewerkgesteld; deze periode kan naar keuze van de werknemer worden opgesplitst in periodes van twee maanden of een veelvoud hiervan;
• hetzij gedurende een periode van twintig maanden zijn arbeidsprestaties deeltijds verder te zetten in de vorm van een vermindering met één vijfde zoals bedoeld in artikel 102 van voornoemde wet wanneer hij voltijds is tewerkgesteld; deze periode kan naar keuze van de werknemer worden opgesplitst in periodes van vijf maanden of een veelvoud hiervan.
§2. Het personeelslid heeft de mogelijkheid om bij het opnemen van zijn ouderschapsverlof gebruik te maken van de verschillende modaliteiten vermeld in paragraaf 1. Bij een wijziging van opname vorm moet rekening worden gehouden met het principe dat één maand schorsing van de uitvoering van de arbeidsprestaties gelijk is aan twee maanden halftijdse verderzetting van de arbeidsprestaties en gelijk is aan vijf maanden vermindering van de arbeidsprestaties met één vijfde.
Art. 297.
§1. Het personeelslid heeft recht op dit ouderschapsverlof:
• naar aanleiding van de geboorte van zijn kind en tot het kind twaalf jaar wordt;
• in het kader van de adoptie van een kind, gedurende een periode die loopt vanaf de inschrijving van het kind als deel uitmakend van zijn gezin in het bevolkingsregister of in het
vreemdelingenregister van de gemeente waar de werknemer zijn verblijfplaats heeft, en dit uiterlijk tot het kind twaalf jaar wordt.
De leeftijdsgrens wordt vastgesteld op 21 jaar wanneer het kind voor ten minste 66% getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in pijler I van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag.
§2. Aan de voorwaarde van de twaalfde en de eenentwintigste verjaardag moet zijn voldaan uiterlijk gedurende de periode van het ouderschapsverlof.
De twaalfde en de eenentwintigste verjaardag kan bovendien worden overschreden wanneer het verlof op verzoek van de werkgever wordt uitgesteld en voor zover de schriftelijke kennisgeving is gebeurd in overeenstemming met de hierna aangegeven wijze.
Art. 298.
Om recht te hebben op ouderschapsverlof moet het personeelslid gedurende 15 maanden die voorafgaan aan de vermelde schriftelijke kennisgeving, 12 maanden in dienst zijn geweest van het bestuur.
Het personeelslid verstrekt uiterlijk op het ogenblik waarop het ouderschapsverlof ingaat, het document of de documenten tot staving van de geboorte of de adoptie.
Het personeelslid dat gebruik wenst te maken van het hier bedoelde recht op ouderschapsverlof geeft het bestuur hiervan kennis op de volgende wijze:
1° de werknemer brengt ten minste twee maanden en ten hoogste drie maanden op voorhand het bestuur hiervan schriftelijk op de hoogte; die termijn kan in overleg tussen het personeelslid en het bestuur worden ingekort;
2° de kennisgeving gebeurt door middel van een aangetekend schrijven of de overhandiging van het in 1° van deze paragraaf bedoelde geschrift waarvan het duplicaat wordt ondertekend door het bestuur,
3° het in 1° van dit artikel bedoelde geschrift vermeldt de begin- en einddatum van het ouderschapsverlof.
Per aanvraag kan slechts één aaneengesloten periode van ouderschapsverlof worden gevraagd.
Art. 299.
§1. Binnen een maand na de ontvangst van de schriftelijke kennisgeving volgens de bepalingen van het voorgaande artikel, kan het bestuur schriftelijk de uitoefening van het recht op ouderschapsverlof uitstellen om gerechtvaardigde redenen in verband met het functioneren van het bestuur.
§2. In geval van een gemotiveerd uitstel op basis van de bepalingen van paragraaf 1 gaat het recht op ouderschapsverlof in ten laatste 6 maanden na de maand waarin het gemotiveerd uitstel plaats heeft.
Art. 299bis.
Het personeelslid heeft het recht om een aangepast(e) arbeidsregeling of werkrooster aan te vragen voor de periode die volgt op het einde van het ouderschapsverlof. Deze periode bedraagt maximum 6 maanden.
Het personeelslid bezorgt hiertoe ten laatste 3 weken voor het einde van de lopende periode van ouderschapsverlof, een schriftelijke aanvraag aan het bestuur. In de aanvraag dient het personeelslid de redenen aan te geven die verband houden met een betere combinatie tussen werk en gezinsleven.
Het bestuur beoordeelt deze aanvraag en geeft er schriftelijk gevolg aan ten laatste één week voor het einde van de lopende periode van ouderschapsverlof, rekening houdend met de behoeften van de werkgever en die van het personeelslid. Het bestuur deelt in het betrokken geschrift mee op welke wijze bij de beoordeling van de aanvraag rekening werd gehouden met de behoeften van de werkgever en die van het personeelslid.
Art. 300.
Voor zover er niet afgeweken wordt door de bepalingen van deze afdeling zijn op deze vorm van ouderschapsverlof de bepalingen van toepassing van het koninklijk besluit van 2 januari 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen.
In afwijking van het koninklijk besluit van 2 januari 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen, opent de vierde maand of een ander gelijkwaardig regime ingevoerd door het koninklijk besluit van 31 mei 2012 in artikel 2, §1 van het koninklijk besluit van 29 oktober 1997 tot invoering van een recht op ouderschapsverlof in het kader van de onderbreking van de beroepsloopbaan, slechts een recht op een onderbrekingsuitkering in hoofd van personeelsleden die de vierde maand of een ander gelijkwaardig regime opnemen voor kinderen geboren of geadopteerd vanaf 8 maart 2012.
Afdeling V. Loopbaanonderbreking voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid.
Art. 301.
Om bijstand of verzorging te verlenen aan een gezinslid of een familielid tot de tweede graad dat lijdt aan een zware ziekte heeft het personeelslid het recht om:
• hetzij zijn arbeidsarbeidsprestaties volledig te schorsen, zoals bedoeld bij artikel 100 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen;
• hetzij zijn voltijdse arbeidsprestaties te verminderen met 1/5de of de helft, zoals bedoeld in artikel 102 van dezelfde wet.
In afwijking van het voorgaande lid heeft een personeelslid dat, anders dan in toepassing van de voormelde wet van 22 januari 1985, tewerkgesteld is in een deeltijdse arbeidsregeling waarvan het normaal gemiddeld aantal arbeidsuren per week ten minste gelijk is aan drie vierden van het gemiddeld voltijds aantal arbeidsuren van een personeelslid dat voltijds is tewerkgesteld bij hetzelfde bestuur, het recht om voor dezelfde redenen over te gaan naar een deeltijdse arbeidsregeling waarvan het aantal arbeidsuren gelijk is aan de helft van het aantal arbeidsuren van de voltijdse arbeidsregeling.
Art. 302.
Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder gezinslid, elke persoon die samenwoont met de werknemer en als familielid zowel de bloed als de aanverwanten.
Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder zware ziekte elke ziekte of medische ingreep die door de behandelende arts als zware ziekte wordt beschouwd en waarbij de arts oordeelt dat elke vorm van sociale, familiale of emotionele bijstand of verzorging noodzakelijk is voor het herstel.
Art. 303.
Het bewijs van de aangehaalde reden tot schorsing of tot vermindering van de arbeidsprestaties wordt geleverd door het personeelslid bij middel van een attest afgeleverd door de behandelende geneesheer van het zwaar zieke gezinslid of familielid tot de tweede graad, waaruit blijkt dat de werknemer zich bereid verklaard heeft bijstand of verzorging te verlenen aan de zwaar zieke persoon.
Art. 304.
§1. Het hier bedoelde recht op volledige schorsing van de arbeidsprestaties wordt beperkt tot maximum 12 maanden per patiënt.
De onderbrekingsperioden kunnen enkel opgenomen worden met periodes van minimum 1 maand of maximum 3 maanden, aaneensluitend of niet, tot de maximumtermijn van 12 maanden bereikt is.
§2. Het hier bedoelde recht op vermindering van de arbeidsprestaties kunnen enkel opgenomen worden met periodes van minimum 1 maand of maximum 3 maanden, aaneensluitend of niet, tot de maximumtermijn van 24 maanden bereikt is.
Art. 305.
Voor het personeelslid dat alleenstaand is, wordt, in geval van zware ziekte van zijn kind dat hoogstens 16 jaar oud is, de maximumperiodes van de hier bedoelde schorsing van de arbeidsprestaties verdubbeld tot respectievelijk 24 en 48 maanden.
Onder alleenstaande in de zin van dit artikel wordt verstaan het personeelslid dat uitsluitend en effectief samenwoont met één of meerdere van zijn kinderen.
Art.305bis.
§1. In afwijking van artikel 304, §1, tweede lid, kan het personeelslid bedoeld in het derde lid, voor de bijstand of de verzorging van een minderjarig kind, tijdens of vlak na de hospitalisatie van het kind als gevolg van een zware ziekte, zijn arbeidsprestaties volledig schorsen voor een duur van één week, aansluitend verlengbaar met één week.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder zware ziekte, elke ziekte of medische ingreep die door de behandelend geneesheer van het zwaar ziek kind als dusdanig wordt beschouwd en waarbij de geneesheer oordeelt dat elke vorm van sociale, familiale of emotionele bijstand of verzorging noodzakelijk is.
De door het eerste lid geboden mogelijkheid staat open voor:
het personeelslid die ouder is in de eerste graad van het zwaar zieke kind en ermee samenwoont;
het personeelslid die samenwoont met het zwaar zieke kind en belast is met de dagelijkse opvoeding.
Wanneer de in het derde lid bedoelde personeelsleden geen gebruik kunnen maken van de door het eerste lid geboden mogelijkheid, kunnen ook de volgende personeelsleden zich op die mogelijkheid beroepen: het personeelslid die ouder is in de eerste graad van het zwaar zieke kind en er niet mee samenwoont;
of, wanneer laatstgenoemd personeelslid in de onmogelijkheid verkeert dit verlof op te nemen, een familielid van het zwaar zieke kind tot de tweede graad.
§2. In afwijking van artikel 304, §1, tweede lid, kan de duur van de volledige schorsing van de arbeidsprestaties korter zijn dan 1 maand wanneer het personeelslid aansluitend op de in de eerste paragraaf bedoelde schorsing zijn recht bedoeld in artikel 301, eerste lid, wenst uit te oefenen voor hetzelfde zwaar zieke kind.
§3. Onverminderd artikel 303, wordt het bewijs van hospitalisatie van het kind geleverd door een attest van het betrokken ziekenhuis.
Art. 306.
Het personeelslid dat van het recht gebruik wenst te maken dient hiervan schriftelijk kennis te geven aan het bestuur.
Deze kennisgeving gebeurt minstens zeven dagen vóór de ingangsdatum van de schorsing of de vermindering van de arbeidsprestaties, tenzij beide partijen schriftelijk een andere termijn overeenkomen.
In het kader van artikel 305bis kan, wanneer de hospitalisatie van het kind onvoorzienbaar is, worden afgeweken van voormelde termijn. In dat geval bezorgt het personeelslid zo spoedig mogelijk een attest van de behandelend geneesheer van het zwaar zieke kind waaruit het onvoorziene karakter van de hospitalisatie blijkt. Deze mogelijkheid geldt ook ingeval het verlof verlengd wordt met een week op basis van artikel 305bis.
Deze kennisgeving kan gebeuren door de overhandiging van een geschrift aan het bestuur, dat vervolgens een duplicaat tekent als bericht van ontvangst, of bij middel van een aangetekend schrijven dat geacht wordt ontvangen te zijn de derde werkdag na de afgifte ervan bij de post.
In dit geschrift moet het personeelslid de periode vermelden gedurende dewelke hij zijn arbeidsprestaties schorst of vermindert en hij moet de bovenvermelde attesten van de behandelende geneesheer van de zwaar zieke en van het betrokken ziekenhuis bijvoegen.
In geval van toepassing van artikel 305 moet het personeelslid bovendien het bewijs leveren van de samenstelling van zijn gezin door middel van een attest dat wordt afgeleverd door de gemeentelijke overheid en waaruit blijkt dat de werknemer op het moment van de aanvraag uitsluitend en effectief samenwoont met één of meerdere van zijn kinderen.
Voor iedere verlenging van een periode van de hier bedoelde schorsing of vermindering van de arbeidsprestaties moet het personeelslid dezelfde procedure volgen en het vereiste attest of in voorkomend geval de twee vereiste attesten indienen.
Art. 307.
Binnen twee werkdagen na de ontvangst van de bovenvermelde schriftelijke kennisgeving kan de werkgever de werknemer ervan in kennis stellen dat de ingangsdatum wordt uitgesteld om redenen die verband houden met het functioneren van het bestuur.
De kennisgeving van het uitstel gebeurt door de overhandiging van een geschrift aan de werknemer waarin de reden en de duur van het uitstel worden vermeld.
De duur van het uitstel bedraagt zeven dagen.
Dit artikel is niet van toepassing wanneer het personeelslid een volledige schorsing van de arbeidsprestaties geniet in het kader van artikel 305bis.
Art. 308.
Voor zover er niet van afgeweken wordt door de bepalingen van deze afdeling zijn op deze vorm van loopbaanonderbreking de bepalingen van toepassing van het koninklijk besluit van 2 januari 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen.
Afdeling VI. Toepassingsmodaliteiten Art. 309.
De loopbaanonderbrekingen, vermeld in afdeling III, IV en V vormen een recht voor de personeelsleden.
Art. 313.
De periodes van loopbaanonderbreking en van vermindering van de arbeidsprestaties worden beschouwd als verlof.
Het verlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld. Het verlof wordt niet vergoed. De loopbaanonderbreking waarvoor geen onderbrekingsuitkeringen meer worden toegekend, wordt omgezet in een periode van non-activiteit.
Tijdens de periodes van loopbaanonderbreking en vermindering van prestaties wegens geboorte van een kind, bijstand aan of verzorging van een gezins- of familielid en wegens palliatieve verzorging mogen geen winstgevende activiteiten worden uitgeoefend.
Hoofdstuk Xter. Zorgkrediet
Afdeling I. Definities
Art. 313a.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder :
1. voltijdse arbeidsregeling : de voltijdse arbeidsregeling die van toepassing is op het personeelslid en die bepaald is in het statuut, de arbeidsovereenkomst of de uitvoeringsbesluiten;
2. onderbreking : de volledige of gedeeltelijke onderbreking van de arbeidsprestaties;
3. zorgkrediet : onderbreking van de arbeidsprestaties waarvoor een onderbrekingsuitkering wordt toegekend op basis van de voorwaarden bepaald in dit besluit;
4. departement : het Departement Werk en Sociale Economie van het Vlaams Ministerie van Werk en Sociale Economie;
5. kind : het kind waarvan de afstamming van het personeelslid, of de partner met wie het personeelslid gehuwd is of een verklaring van wettelijke samenwoning heeft afgelegd vaststaat of het pleegkind zoals bedoeld in het decreet van 29 juni 2012 houdende de organisatie van de pleegzorg.
Afdeling II. Voorwaarden en modaliteiten
Onderafdeling I. Motief
Art. 313b. zorg dragen kind
Aan een personeelslid wordt een zorgkrediet toegekend als het zijn arbeidsprestaties onderbreekt om voor een kind te zorgen tot en met de leeftijd van twaalf jaar.
In geval van adoptie kan het zorgkrediet aanvangen vanaf de inschrijving in het bevolkings- of het vreemdelingenregister van de gemeente waar het personeelslid zijn woonplaats heeft.
Art. 313c. bijstand zwaar ziek gezins- of familielid
Aan een personeelslid wordt een zorgkrediet toegekend als het zijn arbeidsprestaties onderbreekt om bijstand of verzorging te verlenen aan een zwaar ziek gezins- of familielid.
In het eerste lid wordt verstaan onder :
1. gezinslid : elke persoon die samenwoont met het personeelslid;
2. familielid : zowel de bloed- en aanverwanten tot de tweede graad van het personeelslid als de bloed- en aanverwanten tot de tweede graad van de persoon met wie het personeelslid getrouwd is of een verklaring van wettelijke samenwoning heeft afgelegd conform artikel 1476 van het Burgerlijk Wetboek;
3. zware ziekte : elke ziekte of medische ingreep die door de behandelende arts als dusdanig wordt beschouwd en waarbij de arts oordeelt dat elke vorm van sociale, familiale of emotionele bijstand of verzorging noodzakelijk is.
Art. 313d. palliatieve verzorging
Aan een personeelslid wordt een zorgkrediet toegekend als het zijn arbeidsprestaties onderbreekt om palliatieve verzorging te verlenen.
In het eerste lid wordt onder palliatieve verzorging verstaan :
elke vorm van bijstand, meer bepaald van medische, sociale, administratieve en psychologische bijstand aan en verzorging van een persoon die lijdt aan een ongeneeslijke ziekte en die zich in een terminale fase bevindt.
Art. 313e. zorg kind met handicap
Aan een personeelslid wordt een zorgkrediet toegekend als het zijn arbeidsprestaties onderbreekt om zorg te dragen voor een kind met handicap.
In het eerste lid wordt onder een kind met handicap een van de volgende kinderen verstaan :
1. een kind dat voor ten minste 66% getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid;
2. een kind dat een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste vier punten toegekend worden in pijler I van de medisch-sociale schaal als vermeld in de regelgeving betreffende de kinderbijslag;
3. een kind dat erkend is door het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap of voor wie Integrale Jeugdhulp een indicatiestellingsverslag heeft afgeleverd met een of meer geldige typemodules in het kader van de handicap.
Art. 313f. volgen opleiding
Aan een personeelslid wordt een zorgkrediet toegekend als het zijn arbeidsprestaties onderbreekt om een opleiding te volgen die voldoet aan een van de volgende vereisten :
1. elke vorm van onderwijs en opleiding die georganiseerd, gefinancierd, gesubsidieerd of erkend wordt door de Vlaamse overheid, waarvan het programma minimaal 120 contacturen of negen studiepunten op jaarbasis omvat;
2. elke opleiding die georganiseerd wordt door een opleidingsverstrekker die erkend is krachtens het besluit van de Vlaamse regering van 18 juli 2003 betreffende de opleidingscheques voor werknemers of het besluit van de Vlaamse Regering van 19 december 2008 tot toekenning van steun aan kleine en middelgrote ondernemingen voor ondernemerschapsbevorderende diensten, waarvan het programma minimaal 120 contacturen of negen studiepunten op jaarbasis omvat.
Onderafdeling II. Duur van het zorgkrediet
Art. 313g.
Het personeelslid krijgt zorgkrediet voor de onderbreking van zijn arbeidsprestaties, met al dan niet opeenvolgende periodes, gedurende een van de volgende termijnen :
1. 18 maanden in geval van volledige onderbreking van de arbeidsprestaties;
2. 36 maanden bij onderbreking tot de helft van een normale voltijdse arbeidsregeling;
3. 90 maanden bij onderbreking van de voltijdse arbeidsprestaties met een vijfde.
Als het personeelslid een zorgkrediet voor de onderbreking van zijn arbeidsprestaties aanvraagt, heeft het de mogelijkheid om gebruik te maken van de modaliteiten uit het eerste lid. Bij wijziging van opnamevorm moet er rekening mee worden gehouden dat één maand onderbreking van de arbeidsprestaties gelijk is aan twee maanden halftijdse onderbreking van de arbeidsprestaties en gelijk is aan vijf maanden onderbreking van de arbeidsprestaties met een vijfde.
Bij de berekening van het resterende krediet wordt afgerond op de hogere maandeenheid.
Om de maximale termijn van de onderbreking, vermeld in het eerste lid, te bepalen, wordt gerekend vanaf 2 september 2016.
Als het zorgkrediet wordt stopgezet door het departement of op verzoek van het personeelslid voor afloop van de toegekende duur, wordt bij de berekening van het aantal opgenomen maanden afgerond naar de hogere maandeenheid.
Art. 313h.
Het personeelslid kan een zorgkrediet voor een periode van minimaal drie en maximaal twaalf maanden aanvragen, waarbij de aanvraag bestaat uit een geheel aantal maanden.
Als de minimumduur van drie maanden voor een aanvraag het personeelslid verhindert de maximumduur van zijn zorgkrediet op te nemen, wordt de minimumduur verminderd tot één maand.
In afwijking van het eerste lid van dit artikel kan zorgkrediet aangevraagd worden om palliatieve verzorging te verlenen voor minimaal één maand en maximaal drie maanden.
In geval van overlijden van de persoon voor wie het zorgkrediet werd opgenomen, mag het personeelslid het zorgkrediet tot maximaal zes maanden na de dag van het overlijden voortzetten.
Art. 313i.
Het zorgkrediet wordt met een periode van non-activiteit gelijkgesteld. Het zorgkrediet wordt niet vergoed.
Als het personeelslid geen recht heeft op onderbrekingsuitkeringen omdat het personeelslid niet voldoet aan de voorwaarden vermeld in dit hoofdstuk en in het besluit van de Vlaamse Regering van 26 juli 2016 tot toekenning van onderbrekingsuitkeringen voor zorgkrediet, wordt de onderbreking van de arbeidsprestaties niet beschouwd als een opname van zorgkrediet.
Afdeling III. Cumulatie
Art. 313j.
Het zorgkrediet kan niet gecumuleerd worden met :
1. een bijkomende activiteit als loontrekkende, behalve als die al, samen met de activiteit waarvoor het zorgkrediet wordt opgenomen, uitgeoefend werd gedurende ten minste drie maanden vóór het begin van de onderbreking van de arbeidsprestaties, vermeld in dit hoofdstuk;
2. de uitoefening van een bijkomende zelfstandige activiteit, behalve in geval van volledige onderbreking van de arbeidsprestaties als de zelfstandige activiteit al, samen met de activiteit waarvoor het zorgkrediet wordt opgenomen, uitgeoefend werd gedurende ten minste drie maanden vóór het begin van de volledige onderbreking van de arbeidsprestaties. De cumulatie wordt dan toegelaten gedurende een periode van maximaal twaalf maanden;
3. een werkloosheidsuitkering, behalve als er bij gedeeltelijke onderbreking van de arbeidsprestaties sprake is van tijdelijke werkloosheid. De cumulatie wordt dan toegelaten voor de resterende tewerkstelling tijdens het zorgkrediet;
4. een uitkering voor een volledige of gedeeltelijke onderbreking van de arbeidsprestaties voor dezelfde periode bij dezelfde werkgever ter uitvoering van een of meer van de volgende artikelen :
a. artikel 4, 6, § 3, artikel 0xxx xx 0, § 0xxx, van het koninklijk besluit van 2 januari 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen;
b. artikel 3, § 2, 3, § 4, of artikel 4, § 3, van het koninklijk besluit van 12 augustus 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen aan de personeelsleden van het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra;
c. artikel 9, 10, 11, 11bis, 12 of 13 van het koninklijk besluit van 7 mei 1999 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van het personeel van de besturen;
5. een pensioen, met uitzondering van :
a. een overgangsuitkering, overeenkomstig boek I, titel 1, hoofdstuk IIbis, van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen, hoofdstuk II van het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen of hoofdstuk IV van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers;
b. een overlevingspensioen gedurende een periode van maximaal twaalf al dan niet opeenvolgende kalendermaanden.
In het eerste lid, 1, wordt niet verstaan onder een bijkomende activiteit als loontrekkende: een bijkomende activiteit als loontrekkende waardoor het personeelslid onder het toepassingsgebied van dit besluit valt.
In het eerste lid, 2, wordt verstaan onder bijkomende zelfstandige activiteit: de activiteit waardoor volgens de ter zake geldende reglementering de betrokken persoon verplicht is zich in te schrijven bij het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekering der Zelfstandigen.
De periode van twaalf maanden, vermeld in het eerste lid, 5, b, wordt verminderd met het aantal maanden waarin een van de volgende vergoedingen of inkomens wordt ontvangen:
a. een vergoeding als vermeld in artikel 64quinquies van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers;
b. een vergoeding als vermeld in artikel 107quater van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen;
c. een vervangingsinkomen als vermeld in artikel 76, 10°, van de programmawet van 28 juni 2013, gecumuleerd met het genot van een overlevingspensioen.
In het eerste lid, 5, wordt verstaan onder pensioen : het ouderdoms-, rust-, anciënniteits- of overlevingspensioen, en andere als dusdanig geldende voordelen die worden toegekend:
a. door of krachtens een Belgische of buitenlandse wet;
b. door een Belgische of een buitenlandse instelling van sociale zekerheid, een openbaar bestuur, een openbare instelling of een instelling van openbaar nut.
Afdeling IV. Procedure
Art. 313k.
Het personeelslid met recht op zorgkrediet stelt de bevoegde overheid ten minste drie maanden voor het begin van het zorgkrediet schriftelijk op de hoogte van de periode waarvoor het zijn loopbaan zal onderbreken. De termijn van drie maand kan evenwel op verzoek van het personeelslid door de bevoegde overheid worden ingekort.
Art. 313l.
De schriftelijke mededeling bedoeld in het vorig artikel wordt vergezeld van één van volgende bewijsstukken, afhankelijk van het motief waarvoor het zorgkrediet wordt aangevraagd:
1. een attest van de behandelende geneesheer van de zwaar zieke persoon die medische bijstand of verzorging nodig heeft, waarin wordt bevestigd dat de patiënt die bijstand of verzorging nodig heeft en dat het personeelslid zich bereid heeft verklaard aan de zwaar zieke persoon bijstand of verzorging te verlenen;
2. een attest van de behandelende geneesheer van de persoon die palliatieve verzorging nodig heeft, waarin wordt bevestigd dat de patiënt die verzorging nodig heeft en dat het personeelslid zich bereid heeft verklaard die palliatieve verzorging te verlenen;
3. een attest van de kinderbijslag waarmee wordt aangetoond dat het kind voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 313e, tweede lid, 1° of 2° ;
4. een attest van het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, Integrale Jeugdhulp, waarmee wordt aangetoond dat het kind voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 313e, tweede lid, 3° ;
5. een attest van inschrijving, waarmee wordt aangetoond dat de opleiding voldoet aan de vereisten, vermeld in artikel 239f;
6. een attest van gezinssamenstelling, uitgereikt door de gemeente;
7. een attest van pleegzorg;
8. de geboorteakte of de akte van de burgerlijke stand waaruit de afstamming blijkt.
Art. 313m.
Elke verlenging of nieuwe aanvraag wordt ingediend met inachtneming van dezelfde formaliteiten en termijnen als de eerste aanvraag. Als een verlenging of nieuwe aanvraag nodig is vanwege de zorg voor een kind met handicap, is een attest waarmee wordt aangetoond dat het kind voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 313e, tweede lid, alleen vereist als het attest gegevens bevat die nieuw zijn voor het departement.
Art. 313n.
Wanneer een onderbrekingsuitkering met toepassing van artikel 313f wordt toegekend, dient het personeelslid bij het departement binnen twintig kalenderdagen na elk kwartaal een attest in dat het bewijs levert van zijn regelmatige aanwezigheid in de opleiding tijdens dat kwartaal. De dagen schoolvakantie in de loop van of aansluitend op een periode van opleiding worden gelijkgesteld met dagen van regelmatige aanwezigheid in een opleiding.
Regelmatige aanwezigheid in de zin van deze bepaling betekent dat het personeelslid niet meer dan een tiende van de duur van de opleiding in dat kwartaal ongewettigd afwezig mag zijn. Als het personeelslid een opleiding met afstandsonderwijs volgt, dient hij bij het departement binnen twintig kalenderdagen na elk kwartaal een attest in dat het bewijs levert dat hij is ingeschreven voor de opleiding tijdens dat kwartaal.
Het personeelslid verliest zijn recht op zorgkrediet als hij het attest niet tijdig voorlegt, of als hij zijn regelmatige aanwezigheid of inschrijving niet aantoont.
Hoofdstuk XQuater. Politiek verlof
Artikel 302
Een personeelslid heeft, op voorwaarde dat het een voltijds ambt uitoefent, recht op politiek verlof voor het uitoefenen van een politiek mandaat of een ambt dat ermee gelijkgesteld kan worden.
Dit verlof is ook van toepassing op h et personeelslid dat ten minste 80% van de normale arbeidsduur werkt voor verlof voor deeltijdse prestaties en op het deeltijdse personeelslid met een arbeidsregime van minstens 80% van de normale arbeidsduur.
Het personeelslid kan dit politiek verlof slechts krijgen als het de onverenigbaarheden en verbodsbepalingen naleeft die krachtens wets-, decreets- of reglementsbepalingen op hem van toepassing zijn.
Artikel 303
Onder politiek verlof voor het uitoefenen van een politiek mandaat of een ambt dat ermee gelijkgesteld kan worden, wordt verstaan :
1° ofwel een vrijstelling van dienst die geen weerslag heeft op de administratieve en geldelijke toestand van het personeelslid;
2° ofwel een facultatief politiek verlof dat op verzoek van het personeelslid wordt toegekend; 3° ofwel een politiek verlof van ambtswege waaraan het personeelslid zich niet kan onttrekken.
Artikel 304
Op verzoek van het personeelslid wordt, binnen de hierna bepaalde perken, dienstvrijstelling verleend voor de uitoefening van de politieke mandaten :
1° gemeenteraadslid, de burgemeester of schepenen uitgezonderd, of lid van een raad voor maatschappelijk welzijn van een OCMW of van een districtsraad van een district, de voorzitter uitgezonderd : 2 dagen per maand;
2° provincieraadslid, een lid van de bestendige deputatie uitgezonderd : 2 dagen per maand.
Artikel 305
Op verzoek van het personeelslid wordt, binnen de hierna bepaalde perken, facultatief politiek verlof toegekend voor de uitoefening van de volgende politieke mandaten :
1° gemeenteraadslid, de burgemeester of schepenen uitgezonderd, of lid van een raad voor maatschappelijk welzijn van een OCMW of van een districtsraad van een district, de voorzitter en de leden van het vast bureau of bureau uitgezonderd :
- a) tot en met 80.000 inwoners : 2 dagen per maand
- b) meer dan 80.000 inwoners : 4 dagen per maand;
2° schepen of voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn van een OCMW of van de districtsraad van een district :
- a) tot en met 30.000 inwoners : 4 dagen per maand
- b) van 30.001 tot en met 50.000 inwoners : één vierde van een voltijds ambt
- c) van 50.001 tot en met 80.000 inwoners : de helft van een voltijds ambt;
3° lid van het vast bureau of het bureau van de raad voor maatschappelijk welzijn van een OCMW of van de districtsraad van een district :
- a) tot en met 10.000 inwoners : 2 dagen per maand
- b) van 10.001 tot en met 20.000 inwoners : 3 dagen per maand
- c) met meer dan 20.000 inwoners : 5 dagen per maand; 4° burgemeester van een gemeente :
- a) tot en met 30.000 inwoners : één vierde van een voltijds ambt
- b) van 30.001 tot en met 50.000 inwoners : de helft van een voltijds ambt; 5° provincieraadslid dat geen lid is van de bestendige deputatie : 4 dagen per maand.
Artikel 306
Het personeelslid wordt, binnen de hierna bepaalde perken, met politiek verlof van ambtswege gezonden voor de uitoefening van de volgende politieke mandaten :
1° burgemeester van een gemeente of voorzitter van de districtsraad van een district :
- a) tot en met 20.000 inwoners : 3 dagen per maand
- b) van 20.001 tot en met 30.000 inwoners : één vierde van een voltijds ambt
- c) van 30.001 tot en met 50.000 inwoners : de helft van een voltijds ambt
- d) van meer dan 50.000 inwoners : voltijds.
De voorzitters van de districtsraad van een district worden, wat betreft het politiek verlof, van ambtswege gelijkgesteld met een burgemeester van een gemeente waarbij de duur van het ambtshalve politiek verlof beperkt wordt tot het percentage van de vergoeding van de burgemeester die zij ontvangen;
2° schepen of voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn van een OCMW of lid van het bureau van de districtsraad van een district :
- a) tot en met 20.000 inwoners : 2 dagen per maand
- b) van 20.001 tot en met 30.000 inwoners : 4 dagen per maand
- c) van 30.001 tot en met 50.000 inwoners : één vierde van een voltijds ambt
- d) van 50.001 tot en met 80.000 inwoners : de helft van een voltijds ambt
- e) van meer dan 80.000 inwoners : voltijds.
De leden van het bureau van de districtsraad van een district worden, wat betreft het politiek verlof van ambtswege gelijkgesteld met een schepen van een gemeente waarbij de duur van het ambtshalve politieke verlof beperkt wordt tot het percentage van de vergoeding van de schepenen die zij ontvingen;
3° lid van de bestendige deputatie van een provincieraad : voltijds;
4° lid van de Kamer van volksvertegenwoordigers, van het Vlaams Parlement of van de Senaat : voltijds; 5° lid van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement : voltijds;
6° lid van het Europees Parlement : voltijds;
7° lid van de federale of Vlaamse regering : voltijds;
8° lid van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering : voltijds;
9° gewestelijk staatssecretaris van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest : voltijds; 10° lid van de Commissie van de Europese Unie : voltijds.
Het politiek verlof van ambtswege vangt aan op de datum van de eedaflegging.
Artikel 307
In afwijking van artikel 302, tweede lid, wordt het personeelslid dat zijn ambt met deeltijdse prestaties van minder dan 80% van de normale arbeidsduur uitoefent en het deeltijdse personeelslid met een arbeidsregime van minder dan 80% van de normale arbeidsduur, niettemin met voltijds politiek verlof van ambtswege gezonden voor de uitoefening van een politiek mandaat, vermeld in het vorige artikel, voor zover daaraan een politiek verlof van ambtswege beantwoordt waarvan de duur ten minste de helft van een voltijds ambt bedraagt.
Artikel 308
Het personeelslid dat voor de uitoefening van een mandaat van burgemeester, schepen of voorzitter van een raad voor maatschappelijk welzijn of van de districtsraad van een district recht heeft op politiek verlof waarvan de duur niet de helft van een voltijds ambt overschrijdt, kan op zijn verzoek, voltijds politiek verlof krijgen.
Het personeelslid dat voor de uitoefening van een in het eerste lid vermeld mandaat recht heeft op een halftijds politiek verlof, kan, op zijn verzoek, voltijds politiek verlof krijgen.
Het politiek verlof dat, met toepassing van het eerste en tweede lid wordt verkregen, wordt gelijkgesteld met politiek verlof van ambtswege wat betreft de weerslag die het heeft op de administratieve en geldelijke toestand van het personeelslid.
Artikel 309
§ 1 : De afwezigheden wegens facultatief politiek verlof en wegens politiek verlof van ambtswege voor het politieke mandaat, worden gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Het personeelslid heeft evenwel geen recht op salaris.
In afwijking van het voorgaande lid, wordt het voltijds politiek verlof van ambtswege voor een politiek mandaat vermeld in het voorgaande artikel, eerste lid, 4° tot en met 10°, gelijkgesteld met een periode van non-activiteit.
De verloven bedoeld in het eerste en het tweede lid van dit artikel worden niettemin in aanmerking genomen voor de berekening van de geldelijke anciënniteit.
Voor het tijdelijke of het bij arbeidsovereenkomst aangeworven personeelslid gelden de termijnen van facultatief politiek verlof of politiek verlof van ambtswege als periodes van dienstschorsing die niettemin moeten worden beschouwd als diensten die in aanmerking komen voor bevordering tot een hogere wedde.
§ 2 : Indien niet-bezoldigde politieke verloven, bedoeld in § 1, in de periode vallen die in aanmerking komt voor de vaststelling van de gemiddelde wedde die tot grondslag dient voor de berekening van het rustpensioen, dan wordt die wedde vastgesteld alsof de betrokkene in dienstactiviteit zou zijn gebleven gedurende de bedoelde periodes en hij daadwerkelijk de wedde zou genoten hebben.
Artikel 310
Het politiek verlof voor het politiek mandaat eindigt uiterlijk op de laatste dag van de maand die volgt op de maand waarin het mandaat eindigt.
In afwijking van het voorgaande loopt het politiek verlof voor een politiek mandaat, vermeld in artikel 306, eerste lid, 4° tot en met 10°, tot zes maanden na de beëindiging van het mandaat.
Vanaf dat ogenblik krijgt de betrokkene opnieuw alle statutaire of contractuele rechten.
Het personeelslid dat in zijn betrekking niet werd vervangen, neemt bij wederindiensttreding de vroegere betrekking opnieuw op. Het personeelslid dat wel is vervangen, wordt voor een andere betrekking aangewezen overeenkomstig de bij het betrokken bestuur geldende regeling.
Artikel 311
Het personeelslid kan, na wederindiensttreding, het salaris niet cumuleren met enig voordeel, verbonden aan de uitoefening van het afgelopen mandaat.
Hoofdstuk XI. De dienstvrijstellingen
Artikel 312
Het personeelslid krijgt dienstvrijstelling :
1° als vrijwilliger van een brandweerkorps of korps voor burgerlijke bescherming, voor dringende hulpverlening.(schrappen voor §6)
2° als actieve vrijwilliger van het Rode Kruis of van het Vlaamse Kruis a rato van telkens maximaal 5 werkdagen per jaar. (schrappen voor§6)
3° voor twee werkdagen voor de plaatselijke zomerkermissen van Berlare, Overmere of Uitbergen. De algemeen directeur bepaalt volgens het werkrooster welke zomerkermis van toepassing is op elk personeelslid.
Artikel 313 (verplicht : ook voor §6)
Het personeelslid dat als voorzitter, bijzitter of secretaris van een stembureau, een stemopnemingsbureau, of een hoofdstembureau optreedt bij de verkiezingen, heeft recht op dienstvrijstelling :
1° de dag van de verkiezingen, als hij dan moest werken;
2° als lid van een hoofdstembureau : de nodige tijd om de bij de kieswetgeving voorgeschreven vergaderingen van de hoofdbureaus bij te wonen
3° de eerstvolgende werkdag na de verkiezingen (op voorwaarde dat afgezien wordt van het presentiegeld).
Artikel 314
Het personeelslid krijgt dienstvrijstelling voor het afstaan van :
1° beenmerg a rato van maximaal vier werkdagen per afname;
2° organen of weefsels voor de benodigde duur van de onderzoeken, de ziekenhuisopname en het herstel.
Artikel 315
Het personeelslid krijgt, maximaal tien keer per jaar, dienstvrijstelling op de dag waarop het bloed, plasma of bloedplaatjes geeft. De dienstvrijstelling geldt voor de tijd die nodig is voor de gift, waarin inbegrepen de tijd die naargelang het geval nodig is voor de verplaatsing naar en van het afnamecentrum. (behouden voor §6;)
Artikel 316 (verplicht voor §6)
Het vrouwelijke personeelslid krijgt dienstvrijstelling voor borstvoeding op het werk a rato van de benodigde tijd, en voor prenatale onderzoeken tijdens de diensturen gedurende de zwangerschap.
Artikel 317
onbestaande
Artikel 318
Onbestaande
Artikel 319
Tijdens een dienstvrijstelling is een personeelslid tijdens de diensturen afwezig, met behoud van alle rechten. De afwezigheid wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit Elke dienstvrijstelling
moet gestaafd worden met een attest, dat opgenomen wordt in het personeelsdossier. Waar mogelijk dient de opname van de dienstvrijstelling voorafgaandelijk overlegd te worden met de direct leidinggevende. Dienstvrijstelling wordt verleend a rato van de dienstprestaties.
Artikel 320
Een personeelslid dat vooraf aan zijn hiërarchische meerdere een persoonlijke en occasionele oproeping of doorlopende opdracht voorlegt van de voorzitter van een onderhandelings- of overlegcomité krijgt van rechtswege, voor de nodige tijd, dienstvrijstelling om deel te nemen aan de werkzaamheden van dat comité. De oproepingen en opdrachten vermelden het onderhandelings- of overlegcomité waarvan het personeelslid deel uitmaakt. De occasionele oproepingen vermelden ook de plaats, de dag en het uur van de vergaderingen.
Een personeelslid dat vooraf aan zijn hiërarchische meerdere een van een verantwoordelijke leider uitgaande persoonlijke oproeping of doorlopende opdracht voorlegt, krijgt van rechtswege, voor de nodige tijd, dienstvrijstelling voor het uitoefenen van de prerogatieven bepaald in artikel 16, 1°, 2° en 3° en artikel 17, 1°; 2° en 3° van de wet van 19/12/1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel. Deze prerogatieven kunnen door het personeelslid slechts worden uitgeoefend in het gebied van het sectorcomité of van het bijzonder comité waartoe het OCMW behoort.
Artikel 321
Alle andere personen dan die bedoeld in artikel 320 kunnen vermelde prerogatieven uitoefenen op voorwaarde dat zij vooraf een van een verantwoordelijke leider uitgaande persoonlijke opdracht of doorlopende opdracht voorleggen.
Het vast bureau kan aan de personeelsleden dienstvrijstelling verlenen om deel te nemen aan de vergaderingen die de representatieve vakorganisaties in de lokalen beleggen. Zij houden hierbij rekening met de behoeften van de dienst. De dienstvrijstelling wordt beperkt tot de nodige tijd.
Artikel 322
De raad kan aan de personeelsleden dienstvrijstellingen verlenen die niet vermeld zijn in dit besluit, voor zover de regeling van de dienstvrijstellingen in geen enkel opzicht gunstiger is dan de regeling vastgesteld in de gemeentelijke rechtpositieregeling.
Hoofdstuk XII. Eindeloopbaanmaatregelen
Afdeling I: algemene bepalingen Artikel 323a
Deze bepalingen zijn van toepassing op de werknemers van het woonzorgcentrum.
Onder werknemers wordt verstaan: het mannelijk en vrouwelijk, statutaire en contractuele, arbeiders- en bediendepersoneel.
Artikel 323b
Deze bepalingen geven uitvoering aan de punten 4 en 5 van het sociaal akkoord betreffende de federale gezondheidssectoren (publieke sector) van 18 juli 2005.
Afdeling II. vrijstelling van arbeidsprestaties Artikel 323c
Vallen onder de toepassing van de regeling vrijstelling van arbeidsprestaties;
§ 1 Personeel behorend tot volgende groepen heeft ambtshalve recht op vrijstelling van arbeidsprestaties zoals omschreven in de artikelen 323d tot en met f, op voorwaarde dat ze effectief de vermelde functie uitoefenen:
- het verpleegkundig personeel en het verzorgend personeel:
- de kinesitherapeuten, ergotherapeuten, logopedisten en diëtisten;
- de medewerkers patiëntenvervoer;