SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG
SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG
Kenmerk: 08/11KG
Arbitraal xxxxxx in kort geding in de zaak van:
de stichting A., gevestigd te Z., eiseres in conventie,
verweerster in (voorwaardelijke) reconventie, gemachtigde: xx. X. Xxxxxx;
tegen:
B., oogarts, wonend te Z.,
verweerder in conventie,
eiser in (voorwaardelijke) reconventie, gemachtigde: mr. drs. E.L. Pasma.
Partijen worden aangeduid als de stichting en verweerder.
1. De procedure
1.1 De gemachtigde van de stichting heeft bij brief van 28 april 2008 het onderhavige geschil aanhangig gemaakt. Bij memorie van eis van 13 mei 2008, met drie producties, heeft de stichting gevorderd dat de voorzitter van het Scheidsgerecht verweerder zal veroordelen om de totstandgekomen vertrekregeling als weergegeven in de e-mail van xx. Xxxxxx van 27 maart 2008 na te komen,
- primair door ondertekening van de vaststellingsovereenkomst, gedateerd 14 april 2008,
- subsidiair door ondertekening van deze overeenkomst met weglating van de geheimhoudingsclausule,
- meer subsidiair door alsnog schriftelijk te bevestigen dat hij zich houdt aan de afspraken als weergegeven in voormeld e-mailbericht,
één en ander zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en op straffe van een dwangsom van € 1.000,-- per dag en met veroordeling van verweerder in de kosten.
1.2 Verweerder heeft bij memorie van antwoord in conventie van 4 juni 2008, voorzien van 33 producties, verweer gevoerd en gelijktijdig, voor het geval het Scheidsgerecht van oordeel is dat de stichting ontvankelijk is in haar vorderingen, een reconventionele eis ingesteld. In conventie heeft verweerder geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van de stichting met haar veroordeling in de kosten.
1.3 In reconventie heeft hij gevorderd:
- primair de stichting te gelasten tot nakoming van de afspraken inzake de overdracht van de praktijk oogheelkunde tegen de overeengekomen waarde en overige voorwaarden waaronder finale kwijting ten aanzien van de praktijkoverdracht, alsmede de onderhandelingen over de overige aspecten van de beëindiging van de relatie tussen partijen voort te zetten,
- subsidiair, als het scheidsgerecht oordeelt dat geen afspraken tot stand zijn gekomen waarvan nakoming kan worden gevorderd, de stichting te veroordelen om de onderhandelingen over de voorwaarden waaronder partijen hun relatie zullen beëindigen voort te zetten,
één en ander op straffe van een dwangsom van € 2.500 per dag, met veroordeling van de stichting in de kosten.
1.4 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden te Utrecht op 11 juni 2008. De stichting was vertegenwoordigd door drs. X., voorzitter van de raad van bestuur, mw. drs. D., secretaris van de raad van bestuur, bijgestaan door mr. J.H. Hubben. Verweerder is in persoon verschenen, met zijn echtgenote en bijgestaan door zijn gemachtigde. De gemachtigden hebben de wederzijdse standpunten aan de hand van pleitnotities toegelicht. Xx. Xxxxxx heeft drie aanvullende producties overgelegd, namelijk een e-mail van hem aan xx. Xxxxxxxxxx van 26 november 2007, een e-mail van xx. Xxxxxx namens xx. Xxxxxx van 29 februari 2008 aan xx. Xxxxxxxxxx, en een telefax-brief van xx. X. Xxxxxxxxxx aan xx. Xxxxxx van 25 maart 2008. Xx. Xxxxx heeft tegen de overlegging van deze producties uitdrukkelijk bezwaar gemaakt op de grond dat deze vertrouwelijke correspondentie tussen advocaten inhouden en de deken desgevraagd geen toestemming heeft verleend voor het overleggen van deze correspondentie. Xx Xxxxxx heeft gepersisteerd bij overlegging. Aan xx. Xxxxx is door schorsing van de behandeling gelegenheid gegeven de inhoud van deze producties te bestuderen en zo nodig met verweerder te bespreken. Zij heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt.
2. Korte samenvatting van het geschil
2.1 Verweerder is vanaf 1990 als oogarts werkzaam in het ziekenhuis van de stichting. Tussen partijen is een toelatingsovereenkomst gesloten. Verweerder heeft met beide andere tot het ziekenhuis toegelaten oogartsen een samenwerkingsovereenkomst gesloten.
2.2 Verweerder heeft in 1997 en in 2000 plannen ontwikkeld tot verbetering en modernisering van de oogheelkundige zorg. Hij heeft voor deze plannen geen draagvlak gevonden. In 2000 is hij geruime tijd arbeidsongeschikt geweest als gevolg van een burn- out. Eind 2003 en in 2004 is eiser op verzoek van de stichting betrokken bij een zorgvernieuwingsproject. Dit moest leiden tot verhoging van de productie in het ziekenhuis. De beide collega’s van verweerder zagen geen heil in de plannen. Dit heeft
geleid tot een verstoring in hun onderlinge verhouding. Het project heeft ook geleid tot een conflict tussen de raad van bestuur en het bestuur van de medische staf.
2.3 Een van de collega’s van verweerder heeft in september 2004 zijn vertrek aangekondigd. Hij heeft in oktober 2004 dit voornemen weer ingetrokken. Een andere collega van verweerder heeft hem in oktober 2004 beschuldigd van malversaties. Er zijn pogingen gedaan de verstoorde relaties te herstellen, maar deze zijn zonder succes gebleven.
2.4 Sinds 1 december 2006 is verweerder voor 50% arbeidsongeschikt. Vanaf 3 augustus 2007 is hij volledig arbeidsongeschikt.
2.5 In september 2007 heeft verweerder xx. X. Xxxxxxxxxx verzocht hem bij te staan als advocaat in verband met een aantal problemen, in de eerste plaats de beëindiging van zijn toelatingsovereenkomst en de overdracht van zijn praktijk, en voorts een geschil met de andere oogartsen over de honorering, een geschil met het vereveningsfonds naar aanleiding van het intrekken van reeds toegekende honoraria en een geschil met zijn accountant. Daarbij heeft verweerder het advies gekregen voorrang te geven aan het eerstvermelde onderwerp. Xx. Xxxxxxxxxx heeft daaromtrent onderhandeld met xx. Xxxxxx optredend namens de stichting. Tussen de advocaten is in maart 2008 overeenstemming bereikt in dier voege dat de beëindiging van de toelating, de datum waarop de beëindiging zal ingaan (1 maart 2008), de hoogte van de overnamesom voor de praktijk (€ 175.000), het concurrentiebeding, de kosten van waarneming en de verplichting tot geheimhouding jegens derden over de inhoud van de vaststellingsovereenkomst tussen partijen akkoord zijn. Xx. Xxxxxx heeft de overeenstemming neergelegd in een e-mail van 27 maart 2008, waarop xx. Xxxxxxxxxx op 28 maart 2008 heeft geantwoord: “De inhoud van uw bericht van xxxxxxxx is een juiste weergave van hetgeen wij hebben besproken.”. Vervolgens heeft verweerder aan xx. Xxxxxxxxxx te kennen gegeven dat hij niet kan instemmen met de gevraagde “finale kwijting”. Xx. Xxxxxxxxxx heeft dit aan xx. Xxxxxx bericht na terugkeer van diens vakantie. Omdat wel een bepaling over finale kwijting was opgenomen in de concept- vaststellingsovereenkomst van april 2008 heeft verweerder geweigerd deze te aanvaarden.
3. Bevoegdheid van het Scheidsgerecht
De bevoegdheid van het Scheidsgerecht berust op art. 27.2 van de toelatingsovereenkomst en staat tussen partijen vast.
4. Beoordeling van het geschil in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie
4.1 Nu het gaat om een praktijkoverdracht die volgens de bedoeling van beide partijen reeds per 1 maart 2008 had moeten geschieden en de stichting belang heeft bij een oplossing van de onderhavige problematiek op korte termijn, staat de spoedeisendheid vast. Het geschil leent zich voor een beoordeling in kort geding. Ook het beroep van verweerder op art. 27.1 van de toelatingsovereenkomst dat inschakeling van een bemiddelaar voorschrijft, gaat niet op. Het gaat in dit geval om voorlopige voorzieningen die niet kunnen wachten op de uitkomst van een bemiddelingspoging, terwijl ook voor het overige
de geschilpunten van zodanige aard zijn, dat een bemiddeling niet de aangewezen weg lijkt om tot een oplossing ervan te geraken.
4.2 De kern van het geschil is of tussen partijen volledige overeenstemming is bereikt over de beëindiging van de toelating en de overdracht van de praktijk inclusief het verlenen van finale kwijting over en weer. Deze kwijting is volgens verweerder niet overeengekomen en zij is voor hem volstrekt onaanvaardbaar. Daarmee rijst de vraag of tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen waarvan (gedeeltelijke) nakoming kan worden gevorderd zonder dat daarin een beding over finale kwijting met de door de stichting bedoelde strekking is opgenomen. Deze vraag wordt bevestigend beantwoord op grond van het navolgende.
4.3 Zoals hiervoor al onder 2 is vermeld, zijn partijen het eens over de beëindiging van de toelating per 1 maart 2008, de overdracht van de praktijk van verweerder aan de stichting, de overnamesom, en de belangrijkste bijkomende voorwaarden. Verweerder heeft aangevoerd dat hij wel kan instemmen met kwijting, maar uitsluitend voorzover het gaat om de praktijkoverdracht. Daaruit kan geen andere conclusie volgen dan dat deze kwijting ook betrekking heeft op de beëindiging van de toelating tot het ziekenhuis die nu eenmaal, naar verweerder ook heeft erkend, onlosmakelijk is verbonden met de praktijkoverdracht. Gesteld noch gebleken is dat verweerder met betrekking tot de beëindiging van de toelating enig voorbehoud heeft gemaakt of doen maken waaruit de stichting had moeten begrijpen dat verweerder zich ten aanzien van de financiële consequenties van de beëindiging als zodanig alle rechten voorbehield. Voorshands moet daarom de slotsom zijn dat partijen het zonder meer eens zijn over de beëindiging van de toelatingsovereenkomst.
4.4 Uit de stellingen van partijen valt niet af te leiden dat de onderhandelingen van de gemachtigden op andere onderwerpen betrekking hebben gehad dan de in de e-mail van 27 maart 2008 genoemde beëindiging van de toelating en de overname van de praktijk. Ook als het doen opnemen van de voorwaarde van finale kwijting in de overeenkomst voor de stichting de strekking had iedere discussie in de toekomst over mogelijke vorderingen of aanspraken van verweerder volledig uit te sluiten, dan is niet gebleken dat deze bedoeling ook voldoende duidelijk is gemaakt aan (de gemachtigde van) verweerder. Daarbij is van belang dat aannemelijk is dat de stichting ermee bekend was dat verweerder nog andere problemen en geschillen had, zoals ook blijkt uit de desbetreffende e-mail van xx. Xxxxxx waarin is opgenomen dat verweerder zich in zijn geschil met de Stichting Financieel Beheer Specialistengelden op geen enkele wijze mag beroepen op “de onderhavige regeling” met haar. Het had in de gegeven omstandigheden op de weg van de stichting gelegen aan verweerder duidelijk te maken dat zij de voorwaarde van finale kwijting in een ruimer verband zag dan dat van de hiervoor bedoelde onderwerpen. Hierbij dient in aanmerking te worden genomen dat de stichting zich uit hoofde van een behoorlijke afwikkeling van de toelatingsovereenkomst de belangen van verweerder behoort aan te trekken. Voorshands moet worden geoordeeld dat, nu de stichting de door haar beoogde strekking van de voorgestelde finale kwijting onvoldoende aan verweerder duidelijk heeft gemaakt dan wel zich er onvoldoende van heeft vergewist dat deze aan verweerder duidelijk was, verweerder daaraan niet kan houden. Het onaanvaardbare gevolg daarvan zou immers zijn dat hem daarmee de mogelijkheid tot het instellen van
een vordering ter zake van eventueel door hem geleden andere schade, definitief zou worden ontnomen.
4.5 Bij de vraag of nakoming van de afspraken kan worden gevorderd, is voorts nog van belang dat namens de stichting bij de mondelinge behandeling uitdrukkelijk en zonder voorbehoud is meegedeeld dat zij verweerder zal vrijwaren van de gevolgen die deze afspraken mogelijkerwijs zouden kunnen hebben in verband met de samenwerkingsovereenkomst met de beide andere oogartsen. Voorzover verweerder op dit gebied enig risico zou lopen, heeft de stichting door haar toezegging dit van hem overgenomen. Niet in te zien valt dat verweerder door (een veroordeling) mee te werken aan de met zijn advocaat overeengekomen regeling, overigens nog een onaanvaardbaar risico zou lopen.
4.6 Ten slotte is xxxxxxxxxx ook niet aannemelijk dat het beding van finale kwijting voor de stichting van zo’n wezenlijk belang is dat nakoming van de overeengekomen regeling zonder dit beding van haar niet kan worden verlangd. In de eerste plaats is verweerder bereid tot het verlenen van kwijting ter zake van de overdracht van zijn praktijk. Uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt dat verweerder ter zake van de beëindiging van de toelatingsovereenkomst zelf geen voorbehoud met betrekking tot een (hogere) financiële vergoeding te dier zake heeft gemaakt, zodat de kwijting ook daarop betrekking heeft. De stichting heeft ingestemd met de hoogte van de overnamesom voor de praktijk, naar voorshands moet worden aangenomen, op grond van een reële beoordeling. Het belang van de stichting is er ook mee gediend dat de praktijkovername haar beslag krijgt op korte termijn. Aan de stichting wordt ten slotte ook niet de mogelijkheid ontnomen aan verweerder, als deze een procedure tegen haar zou voeren ter zake van eventuele vorderingen tot schadevergoeding, alsnog tegen te werpen dat deze met finale kwijting in de door haar bedoelde ruime zin heeft ingestemd, en dit zo nodig door bewijsvoering, waarvoor in dit kort geding geen plaats is, aan te tonen.
4.7 Bij deze stand van zaken kan in het midden blijven of verweerder is gebonden aan al hetgeen zijn advocaat met de advocaat van de stichting is overeengekomen. Over de inhoud van de concept-vaststellingsovereenkomst zijn partijen het immers geheel eens, met uitzondering van het bepaalde in art. 8. Aan de essentie van deze overeenkomst wordt geen onaanvaardbare afbreuk gedaan als art. 8 daaruit wordt weggelaten en wordt vervangen door een clausule die weergeeft waarover partijen het in elk geval wel eens zijn. Gelet op de wederzijdse vorderingen van partijen, zijn daarom na te melden voorzieningen toewijsbaar.
4.8 De kosten van het Scheidsgerecht zijn in redelijkheid voor rekening van de stichting. Voor het overige dienen partijen de eigen kosten te dragen.
5. Beslissing
De voorzitter van het Scheidsgerecht wijst het navolgende vonnis in kort geding in conventie en in reconventie:
5.1 Partijen zijn gehouden tot nakoming van hetgeen is neergelegd in de concept- vaststellingsovereenkomst van 14 april 2008, met uitzondering van art. 8, welk artikel moet worden vervangen door de volgende clausule: “Partijen verklaren dat zij na uitvoering van het vorenstaande in het kader van deze vaststellingsovereenkomst niets meer van elkaar te vorderen hebben.”
5.2 De ondertekening en de uitvoering van de overeenkomst dienen plaats te vinden uiterlijk tien dagen na de datum van dit vonnis.
5.3 Ieder van partijen verbeurt een boete van € 1.000,-- per dag voor iedere dag of gedeelte van een dag dat hij of zij in gebrek blijft aan de vorenstaande veroordelingen te voldoen, met een maximum van € 100.000,--
5.4 Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.
5.5 De kosten van het Scheidsgerecht zijn voor rekening van de stichting en bedragen
€ 2.668,--.
5.6 Voor het overige draagt iedere partij de eigen kosten.
Dit vonnis is gewezen te Utrecht op 16 juni 2008 door mr. Xxxxxxxxxxx, voorzitter, in aanwezigheid van mr. A.C. de Die, griffier.