Uitvoeringsopdracht
Uitvoeringsopdracht
tussen het bestuur van Stichting Pensioenfonds Croda en Sociale Partners
Aanleiding
Het pensioenfonds voert de pensioenregeling van Croda uit. Hiertoe is in 2015 met sociale partners een zogenaamd ‘compleet contract’ afgesloten. Sociale partners hebben het pensioenfondsbestuur geïnformeerd over de afspraken die zij aan de CAO-tafel hebben gemaakt, waaronder de pensioenparagraaf. Op basis van de uitkomsten van de aanvangshaalbaarheidstoets heeft het fonds de risicohouding vastgesteld. De combinatie van beide vormt het complete contract.
In het opdrachtdocument is het complete contract vastgelegd en wordt de opdracht van sociale partners aan het pensioenfonds geformuleerd. De pensioenafspraken en de uitkomsten van de aanvangshaalbaarheidstoets zijn in dit document verwerkt.
Vervolgens is op 10 december 2018 de uitvoeringsopdracht geactualiseerd en is het toeslagbeleid aangepast. De maximale termijn voor inhalen is vervallen. Toekenning zal proportioneel plaatsvinden.
Naar aanleiding van de wijziging van de pensioenregeling als onderdeel van de CAO afspraken over de periode van 1 februari 2020 tot en met 31 december 2023 met daarin de gewijzigde afspraken over de financiering van de pensioenregeling vanaf 1 oktober 2021 tot 1 januari 2024, is de opdracht op 15 november 2021 bijgewerkt. Met ingang van 1 oktober 2021 is sprake van een CDC-regeling ‘voorwaardelijk middelloon’ op basis van een vaste feitelijke premie.
Opdrachtverlening
De sociale partners - dat zijn Croda Nederland B.V. als vertegenwoordiger van de bij het pensioenfonds aangesloten onderneming en de vakbonden als vertegenwoordigers van de deelnemers aan de Croda-pensioenregeling - verklaren door de ondertekening van dit document formeel aan het pensioenfonds - dat is de Stichting Pensioenfonds Croda - de opdracht te geven voor de uitvoering van de Croda-pensioenregeling.
En het pensioenfonds - bij monde van zijn bestuur - verklaart door de ondertekening van dit document formeel van de sociale partners de opdracht te aanvaarden voor de uitvoering van de Croda-pensioenregeling.
De opdracht wordt per 1 oktober 2021 gegeven en aanvaard, maar behelst de voortzetting van de uitvoering van de pensioenregeling door het pensioenfonds dat de pensioenregeling reeds sinds zijn oprichting op 1 augustus 2007 uitvoert. De opdracht wordt met de sociale partners besproken indien de uitkomsten van de haalbaarheidstoets materieel afwijken van voorgaand jaar dan wel het startjaar.
De opdracht wordt door het pensioenfonds uitgevoerd binnen de hierna geschetste kaders en randvoorwaarden, die een integraal onderdeel vormen van de opdracht. Indien bijstelling van deze kaders en randvoorwaarden wenselijk of noodzakelijk is, dan vindt over deze bijstelling vooraf overleg plaats tussen het pensioenfondsbestuur en de sociale partners.
Het pensioenfondsbestuur is bevoegd om gedurende de periode dat het overleg plaatsvindt eventueel tijdelijk noodzakelijke maatregelen te treffen. Het pensioenfondsbestuur is tevens bevoegd c.q. verplicht om de geformuleerde kaders en randvoorwaarden in overeenstemming te brengen met (gewijzigde) wet- en regelgeving.
Volgens het pensioenreglement worden diverse grenzen en drempels bepaald op basis van de cao ontwikkeling en per 1 juli van enig jaar vastgesteld. Wijziging in fiscale wetgeving etc kunnen het fonds aanleiding geven om van deze reglementaire bepalingen af te wijken. De sociale partners zullen dan schriftelijk worden geïnformeerd. De deelnemers zijn hiervan per nieuwsbrief op de hoogte worden gesteld. Voor het eerst is deze bepaling toegepast per 1 januari 2018.
Nadere overwegingen en kaderstelling
Aanpassing Financieel Toetsingskader
Per 1 januari 2015 is het Financieel Toetsingskader (FTK) als onderdeel van de Pensioenwet gewijzigd.
Het pensioenfonds heeft de impact van deze wijzigingen op de financiële opzet onderzocht en heeft een ALM-studie uitgevoerd in 2015. Dit is met de sociale partners besproken en vindt zijn weerslag in dit document met de onderdelen risicohouding en compleet contract hierna. In 2020 is de ALM-studie laatstelijk herhaald. Deze gaf echter geen aanleiding tot wijzigingen in de risicohouding of het financiële beleid van het pensioenfonds. De uitvoeringsopdracht is dan ook ongewijzigd voortgezet.
Risicohouding en compleet contract
Verder moet invulling worden gegeven aan artikel 102a van de Pensioenwet. Hierin is opgenomen dat het bestuur van het pensioenfonds:
- zal zorgdragen voor de vastlegging van de doelstellingen en beleidsuitgangspunten,
waaronder de risicohouding van het pensioenfonds (‘risicohouding’);
- zal streven om van de sociale partners zo veel mogelijk duidelijkheid te verkrijgen over de doelstellingen, het ambitieniveau van de toeslagverlening en de risicohouding die ten grondslag liggen aan pensioenregelingen die in opdracht aan het pensioenfonds is gegeven (‘compleet pensioencontract’).
Zowel de risicohouding als het complete pensioencontract zijn in gezamenlijk overleg tussen pensioenfonds, werkgever en vakbonden besproken. De uitkomsten hiervan worden in een uitvoeringsopdracht vastgelegd. Hiermee wordt invulling gegeven aan de aanvaarding van de opdracht van sociale partners aan het pensioenfonds.
Het bestuur van het pensioenfonds zal, alvorens zij de opdracht van sociale partners aanvaardt, vanuit haar verantwoordelijkheid het Verantwoordingsorgaan advies vragen over de wijziging van de risicohouding.
Aanvangshaalbaarheidstoets
De wijzigingen in de pensioenregeling en de financiering met ingang van 1 oktober 2021 hebben een beperkte invloed. Het pensioenfonds heeft de gevolgen daarvan onderzocht via een aanvangshaalbaarheidstoets, aangevuld met kwalitatieve en kwantitatieve analyses op basis van herstelplan sjablonen. Hierbij heeft het pensioenfonds nadrukkelijk meegewogen dat de horizon van het fonds beperkt is, doordat een overdracht en liquidatie wordt voorzien in 2024. De uitkomsten van de aanvangshaalbaarheidstoets sluiten aan bij de risicohouding van het fonds en de opdracht van de sociale partners.
De haalbaarheidstoets wordt jaarlijks vóór 1 juli herhaald. Hierbij wordt getoetst of de verwachte realisatie van het pensioenresultaat overeenkomt met de gewekte verwachtingen. Zo wordt er gekeken naar hoe de verwachte toeslag zich verhoudt ten opzichte van de ontwikkeling van de prijsindex.
Risicohouding
Ter voorbereiding op de implementatie van de wijzigingen in het FTK in 2015 heeft het pensioenfonds een ALM-studie uitgevoerd. Bij de start van de ALM-studie heeft het pensioenfonds een ‘blind audition’ uitgevoerd waarin een groot scala van mogelijke ALM- uitkomsten is voorgelegd zonder vooraf de onderliggende strategieën te kennen. Op basis hiervan is de risicohouding van het bestuur gemeten en besproken. In 2020 is de ALM-studie laatstelijk herhaald. Deze gaf echter geen aanleiding tot wijzigingen in de risicohouding of het financiële beleid van het pensioenfonds.
De risicohouding vormde de basis voor het overleg met de sociale partners en is uiteindelijk vastgesteld in onderstaande kernpunten:
Onderwerp | Risicohouding |
Xxxxxxxxxx beleidsdekkingsgraad | Niet gericht op hoge dekkingsgraden, alle dekkingsgraden boven niveau volledige toeslag (ca. 150%) worden gelijk gewaardeerd |
Toeslagambitie | De toeslagambitie is 70% van de salarisontwikkeling (actieven) en 70% van de prijsinflatie (inactieven) over een periode van 15 jaar |
Kans op korten pensioen | Kans op korting moet worden geminimaliseerd. Op basis van de voorgelegde mogelijke ALM- uitkomsten is een kans op korten in de komende 15 jaar van circa 5% acceptabel. |
Beleggingstrategie | Bij gelijke uitkomsten is er voorkeur voor een simpele beleggingsstrategie. Dit wil zeggen dat als uit de ALM-studie blijkt dat verschillende beleggingsvormen een gelijke verwachte uitkomst genereren, er wordt gekozen voor de simpelste, beste te doorgronden, beleggingsvorm. Dit geldt onder andere voor complexe vormen van renteafdekking. Indien deze naar verwachting geen betere uitkomsten geven dan eenvoudiger producten, dan zal worden gekozen voor het eenvoudige product. |
Economische ontwikkeling | Basis economisch scenario is gebaseerd op forward ontwikkeling rente (DNB-methode). Ook wordt gerekend met een gematigd positief rendement op aandelen. Dit wil zeggen dat niet wordt uitgegaan van de maximaal toegestane, maar van lagere gematigder, rendementen op zakelijke waarden. |
Beleggingsmix | Toevoegen risico aan beleggingsportefeuille is (beperkt) mogelijk, mits binnen grenzen risicohouding |
Aanvangshaalbaarheidstoets
De risicohouding van het fonds voor de lange termijn komt volgens het Besluit FTK tot uitdrukking in de door het pensioenfonds gekozen ondergrenzen in het kader van de haalbaarheidstoets.
Op basis van de uitkomsten van de aanvangshaalbaarheidstoets uit het derde kwartaal van 2015 heeft het pensioenfondsbestuur ondergrenzen voor het pensioenresultaat bepaald. Deze zijn geactualiseerd naar aanleiding van de aanvangshaalbaarheidstoets uit het tweede kwartaal van 2021:
Grens | Vanuit de situatie waarbij de dekkingsgraad |
Ondergrens 1 | gelijk is aan de feitelijke dekkingsgraad - het verwachte pensioenresultaat (mediaan) is gelijk aan 107% - de gekozen ondergrens van het verwachte pensioenresultaat is gelijk aan 90% |
Ondergrens 2 | gelijk is aan 100% + VEV (Vereist Eigen Vermogen) - het verwachte pensioenresultaat (mediaan) is gelijk aan 106% - de gekozen ondergrens van het verwachte pensioenresultaat is gelijk aan 85%. NB. Het verschil tussen het verwachte pensioenresultaat en de gekozen ondergrens in de tweede situatie (106% -/- 85%) moet groter zijn dan het verschil in de eerste situatie (107% -/- 90%). Doordat deze ondergrens 2 is verlaagd van 90% naar 85% wordt aan deze toets voldaan (21%>17%). |
Ondergrens 3 | gelijk is aan de feitelijke dekkingsgraad - de maximale afwijking ten opzichte van de mediaan in het geval van een ‘slecht weer scenario’ (5e percentiel) bedraagt 40% |
Jaarlijkse uitkomsten haalbaarheidstoets
Vast- gestelde grenzen | aHBT 2015 | Toets 2016 | Toets 2017 | Toets 2018 | Toets 2019 | Toets 2020 | Toets 2021 | aHBT 2021 | |
Pensioen- resultaat mediaan scenario | 90% | 101% | 100% | 102% | 104% | 105% | 104% | 107% | 107% |
5e percentiel | - | 67% | 66% | 70% | 72% | 75% | 82% | 91% | 88% |
Relatieve afwijking | 40% | 34% | 34% | 31% | 31% | 29% | 22% | 15% | 18% |
Op basis van de dekkingsgraad per eind 2020 is in de toets 2021 het pensioenresultaat in het mediaan scenario berekend op 107%. Dit ligt hoger dan de door het bestuur vastgestelde ondergrens van 90%. Voor de aanvangshaalbaarheidstoets die is gedaan voor de gewijzigde pensioenregeling komt de mediaan eveneens op 107%, maar ligt het 5e percentiel met 88% lager dan onder de bestaande regeling. Deze resultaten passen binnen de door het bestuur vastgestelde grenzen.
De afwijking van het pensioenresultaat in het slechtweerscenario (15%, repectievelijk 18%), ten opzichte van het verwachte scenario, past binnen de door het bestuur vastgestelde maximale afwijking (40%). Hieruit blijkt dat het pensioenfonds aan deze toets voldoet volgens de haalbaarheidstoets 2021 repectievelijk de aanvangshaalbaarheidstoets 2021.
Compleet pensioencontract
Ter invulling van de opdracht van sociale partners aan het pensioenfonds zijn de beleidskaders van het pensioenfonds zoveel als mogelijk expliciet gemaakt.
Achtereenvolgens wordt ingegaan op de:
- de Pensioenregeling;
- het Premiebeleid;
- het Toeslagbeleid;
- hoe om te gaan met vermogenstekorten en – overschotten;
- het Beleggingsbeleid.
In verband met de beoogde beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst en de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel met ingang van 1 januari 2024 gelden de beleidskaders in beginsel voor de periode tot en met 2023.
Het bestuur van het pensioenfonds heeft een ‘missie, visie en strategie’ vastgelegd in een separaat document. Deze is in lijn met de doelstellingen zoals opgenomen in dit document over risicohouding en het compleet contract.
Pensioenregeling
De pensioenregeling is een hybride regeling bestaande uit een basismodule (op basis van een voorwaardelijke middelloonregeling) en een beleggingsmodule (op basis van beschikbare premie).
De pensioenregeling is per 1 januari 2018 aangepast aan de nieuwe fiscale grenzen (Witteveenkader). Per 1 oktober 2021 is de pensioenregeling aangepast door de pensioenrichtleeftijd te verhogen naar 68 jaar, de financiering te wijzigen en naar een ‘CDC’ regeling over te gaan, waardoor de jaarlijkse pensioenopbouw afhankelijk wordt van de beschikbare feitelijke premie.
De kenmerken van de basismodule laten zich als volgt omschrijven:
Basismodule | Kenmerken |
Deelnemers | Alle werknemers |
Soort regeling | Voorwaardelijke middelloonregeling |
Pensioenrichtleeftijd | 68 jaar |
Opbouw ouderdomspensioen | Maximaal 1,845% van de pensioengrondslag |
Salaris | Het bruto jaarsalaris inclusief vakantietoeslag, eventuele persoonlijke toeslag, ADV-toeslag en (afbouw) ploegentoeslag |
Opbouwdrempel (franchise) | € 16.475 (per 1 januari 2021, geen aanpassing op basis van loonindex) |
Maximum salaris basismodule (beleggingspensioengrens) | € 56.195 (per 1 januari 2021, geen aanpassing op basis van loonindex) |
Pensioengrondslag | Het (tot de beleggingspensioengrens gemaximeerde) salaris -/- opbouwdrempel |
Partnerpensioen | 70% van te bereiken ouderdomspensioen (opbouwbasis) |
Wezenpensioen | 20% van het partnerpensioen (risicobasis) |
ANW-pensioen | Op vrijwillige basis kan de deelnemer een ANW-hiaat risicoverzekering afsluiten ter grootte van € 6.000 of € 12.000 per jaar |
Arbeidsongeschiktheidspensioen (AOP) | 65% van het ongemaximeerde salaris boven de AOP-grens (risicobasis, 5-klassensysteem WIA) De AOP-grens volgt het maximumdagloon en bedraagt per 1 januari 2021 € 58.311 |
Arbeidsongeschiktheid | Premievrije voortzetting van pensioenopbouw is meeverzekerd op basis van 5-klassensysteem WIA (vanaf 35%) |
Toeslag actieve deelnemers | Voorwaardelijk op basis van loonindex |
Toeslag inactieven | Voorwaardelijk op basis van CBS-consumentenprijsindex, alle huishoudens afgeleid. Voor de jaren 2021 tot en met 2023 gelijk aan de toeslag actieve deelnemers |
De kenmerken van de beleggingsmodule laten zich als volgt omschrijven:
Beleggingsmodule | Kenmerken |
Deelnemers | Alle werknemers |
Soort regeling | Beschikbare premie |
Pensioenrichtdatum | 68 jaar |
Beschikbare premie | Fiscaal maximale netto staffel (staffel 2) op basis van 4% rekenrente |
Excedent salaris | Het (per 1 januari 2021 tot € 112.189 gemaximeerde) salaris -/- beleggingspensioengrens |
Salaris | Het bruto jaarsalaris inclusief vakantietoeslag, eventuele persoonlijke toeslag, ADV-toeslag en (afbouw) ploegentoeslag |
Beleggingspensioengrens | € 56.195 (per 1 januari 2021, geen aanpassing op basis van loonindex) |
Maximum salaris | € 112.189 (per 1 januari 2021, volgt wettelijke ontwikkeling) |
Partnerpensioen | 1,0745% van het excedent salaris maal het aantal jaren tussen datum indiensttreding en pensioenrichtdatum (risicobasis) |
Wezenpensioen | 20% van het partnerpensioen (risicobasis) |
Arbeidsongeschiktheid | Premievrije voortzetting van staffelvolgende premie-inleg is meeverzekerd op basis van 5-klassensysteem WIA (vanaf 35%) |
Gelet op het karakter van deze beleggingsmodule heeft het hierna beschreven beleidskader alleen betrekking op de basismodule.
Premiebeleid
De gedempte kostendekkende premie wordt vastgesteld op basis van de actuariële grondslagen van het pensioenfonds en verder op basis van de volgende grondslagen:
Onderdeel | Grondslag |
Jaaropbouw | De premie wordt zodanig vastgesteld dat deze minimaal kostendekkend is voor alle onvoorwaardelijke onderdelen van de pensioenregeling (minimaal 100% premiedekkingsgraad). |
Rekenrente | De door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur per 30 september van het voorgaande jaar. |
Dempingsperiode rekenrente | 12 maanden. |
Risicopremies | De risicopremie voor herverzekering van de overlijdens- en arbeidsongeschiktheidsrisico’s worden 1-op-1 opgenomen in de kostendekkende premie. De premie voor het vrijwillige ANW Pensioen komt voor rekening van de werknemer. |
Opslag voor excassokosten | 2% |
Kostenopslag | Op basis van actuele (vooraf ingeschatte) kosten per jaar. |
Indien de wettelijk minimale gedempte kostendekkende premie op basis van een verwacht rendement hoger ligt dan bovenstaande gedempte kostendekkende premie op basis van een 100% premiedekkingsgraad, dan wordt de gedempte kostendekkende premie op dat hogere niveau vastgesteld. Hierbij gelden de volgende aanvullende grondslagen:
Onderdeel | Grondslag |
Rendement op vastrentende waarden | Op basis van de door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur per 30 september 2021. Iedere vijf jaar wordt het rendement opnieuw vastgesteld op basis van de dan actuele rentestand, voor het eerst per 30 september 2026. |
Rendement op zakelijke waarden | Op basis van het maximaal toegestane rendement volgens de commissie parameters. |
Beleggingsmix | Op basis van de strategische beleggingsmix. Alle beleggingen worden daarbij omgerekend naar vastrentende waarden en zakelijke waarden op basis van de ‘mapping’ procedure van de commissie parameters. Voor de verdeling van de vastrentende waarden naar ratingklassen wordt uitgegaan van de meest recente kwartaalrapportage beleggingen. |
Toeslagverlening | Op basis van de minimale waarden voor prijs- en looninflatie volgens de commissie parameters per 30 september 2021. Iedere vijf jaar wordt de inflatie opnieuw vastgesteld op basis van de dan actuele stand, voor het eerst per 30 september 2026. |
Feitelijke premie
Voor de jaren 2021 tot en met 2023 is de feitelijke pensioenpremie op jaarbasis vastgesteld op de volgende percentages van de salarissom. Ter indicatie zijn ook jaarbedragen opgenomen, waarbij voor het jaar 2021 geldt dat de premie naar rato wordt betaald (ingangsdatum 1 oktober 2021):
Xxxx | Xxxxxx (% salaris) | Indicatie premie (x € 1.000) |
2021 | 32,4% | 7.190 |
2022 | 31,4% | 6.840 |
2023 | 29,7% | 6.665 |
N.B.: De feitelijke premie wordt nog verhoogd met de premies voor het vrijwillige aanvullende ANW-pensioen voor actieve deelnemers. Deze komen volledig voor rekening van werknemers.
Inkoopregeling
Met ingang van de nieuwe pensioenregeling per 1 oktober 2021 wordt de feitelijke premie bepalend binnen de CDC-afspraken (voorwaardelijk middelloon o.b.v. vaste premie). Als de feitelijke premie lager is dan de gedempte kostendekkende premie, wordt de pensioenopbouw zodanig verlaagd, dat de premie wel weer toereikend is. Met de feitelijke premie worden de elementen in de volgende volgorde gefinancierd:
1. Het vrijwillige aanvullende ANW-pensioen
2. De uitvoeringskosten van het pensioenfonds
3. De risicodekking voor het partner- wezen- en arbeidsongeschiktheidspensioen
4. De jaarlijkse opbouw in de beleggingsmodule
5. De jaarlijkse opbouw van het ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen
Toeslagbeleid
Toekenning van toeslagen is voorwaardelijk en afhankelijk van de beleidsdekkingsgraad.
Er is een toeslagambitie van de loonindex voor actieve deelnemers en van de prijsindex voor inactieve deelnemers (gepensioneerden en gewezen deelnemers). Over de jaren 2021-2023 geldt een afwijkende toeslag voor de inactieve deelnemers, deze wordt gelijkgesteld aan de loonindex voor actieve deelnemers.
De hoogte van de toeslag is afhankelijk van de beleidsdekkingsgraad. De volgende tabel is daarbij van toepassing. De ondergrens waar vanaf toeslag kan worden verleend, wordt jaarlijks vastgesteld. Deze wordt gebaseerd op de voorgeschreven waarde door DNB (110%) te corrigeren met het verlagende effect van de DC beleggingen. Er hoeft voor de DC belegging geen 10% buffer te worden aangehouden.
Beleidsdekkingsgraad | Toeslag |
<=109,5% (per 31-12- 2020) | 0% |
Tussen 109,5% en grens voor volledige en toekomstbestendige toeslag | Naar rato tussen 0% en volledige (100%) toeslag |
> 109,5%+grens voor volledige en toekomstbestendige toeslag | Volledige toeslag + inhaaltoeslag van in het verleden gemiste toeslagen en toegepaste kortingen; Maximaal 20% van het surplus boven de grens voor volledige en toekomstbestendige toeslag wordt aangewend voor inhaaltoeslagen * |
* Inhaaltoeslagen worden proportioneel toegekend: als het bestuur besluit om een inhaaltoeslag toe te kennen, dan krijgen alle deelnemers een inhaaltoeslag naar rato van hun persoonlijke toeslagachterstand, waarbij de gehele historie wordt meegenomen.
(Voorbeeld: de totale toeslagachterstand is € 100 mln. Het budget voor inhaaltoeslagen is
€ 10 mln. Elke deelnemer ontvangt dan een inhaaltoeslag ter grootte van 10% van de persoonlijke toeslagachterstand. Bij een achterstand van 10% is dit 1% en bij een achterstand van 1% is dit 0,1%.)
Beleid met betrekking tot vermogenstekorten en – overschotten
Ingeval van vermogenstekorten worden de opgebouwde pensioenen en ingegane pensioenuitkeringen gekort. Uitgangspunt is om alle groepen (actieven en niet-actieven) in de verschillende regelingen op dezelfde wijze te korten. Het bestuur heeft echter de mogelijkheid om in voorkomende gevallen verschillende kortingspercentages te hanteren.
Als er sprake is van vermogensoverschotten worden er waar mogelijk inhaaltoeslagen toegekend. Er wordt geen korting op de pensioenpremie verleend, noch wordt een deel van het overschot aan de werkgever terugbetaald.
De onderstaande tabel is hierbij van toepassing:
Beleidsdekkingsgraad | Korting op pensioenen bij tekort |
< minimaal Vereist Eigen Vermogen (mVEV) | Als de beleidsdekkingsgraad in 5 achtereenvolgende jaren lager is dan het mVEV dan worden de opgebouwde pensioenen zodanig gekort dat de actuele dekkingsgraad na toepassing hiervan gelijk is aan het mVEV. Deze korting dient onvoorwaardelijk te worden doorgevoerd. Het bestuur heeft daarbij wel de mogelijkheid om deze korting in een termijn van maximaal 10 jaar uit te smeren. |
< VEV (Vereist Eigen Vermogen) | Als de beleidsdekkingsgraad naar verwachting niet binnen 10 jaar kan toegroeien naar het VEV dan worden de opgebouwde pensioenen gekort met 10% van het verschil in procentpunten tussen de over de 10 jaar verwachte beleidsdekkingsgraad en het VEV. |
Beleggingsbeleid
Het beleggingsbeleid wordt zodanig vastgesteld dat deze voldoet aan de volgende randvoorwaarden:
Criterium | Randvoorwaarde |
Herstel | (Lange) termijn herstel naar het VEV is mogelijk binnen 10 jaar (Korte) termijn herstel naar het mVEV is mogelijk binnen 5 jaar |
Haalbaarheidstoets | De toeslagambitie is realistisch In een slecht economisch scenario mag het pensioenresultaat niet lager uitkomen dan in de situatie buiten de grenzen van de risicohouding en hierboven beschreven herstelcapaciteit |
Toevoegen risico | Om een hogere toeslag te kunnen realiseren is toevoegen van risico aan de beleggingsportefeuille beperkt toegestaan, mits binnen de grenzen van de risicohouding |
Mede op basis van de uitkomsten en bespreking van de ALM-studie en de hiervoor in dit documenten omschreven beleidskader en risicohouding is de strategische beleggingsmix bepaald.
Strategische beleggingsmix en Vereist Eigen Vermogen (VEV)
Het pensioenfonds hanteert een bandbreedte voor de omvang van een beleggingscategorie rond de strategische norm. Per 31 december 2020 bevindt de actuele weging van de diverse categorieën zich binnen de bandbreedte. Op basis van de actuele beleggingsmix is het VEV licht hoger dan op basis van de strategisch mix:
Beleggingsmix | Strategische beleggingsmix (berekening per 31 december 2020). | Beleggingsmix per 31 december 2020 |
Zakelijke waarden | 50% | 53% |
Vastrentende waarden | 50% | 50% |
Rente afdekking (marktwaarde VPV) | 50% | 52% |
Valuta afdekking | 100% | 100% |
VEV (onder FTK, (afgerond op hele decimalen)) | 120,5% | 121,4% |
Korte termijn risicohouding
De korte termijn risicohouding heeft betrekking op de vrijheid die het fondsbestuur heeft om de beleggingsmix aan te passen. De vrijheid wordt uitgedrukt in een bandbreedte om het VEV. Het VEV dient daarbij binnen de vooraf gekozen boven- en ondergrens te blijven. Komt het VEV toch buiten de vooraf gekozen grenzen, dan dient er overleg plaats te vinden met de sociale partners.
Voor de korte termijn risicohouding dient derhalve een boven- en een ondergrens vastgesteld te worden rondom het VEV van 20,5% (peildatum 31 december 2021). Deze grenzen zijn gebaseerd op de in het huidige beleggingsbeleid reeds vastgestelde bandbreedtes rondom (de normweging inzake) de strategische mix.
Uitgaande van de minst risicovolle mix, is het VEV 3% lager dan op basis van de normweging. Uitgaande van de meest risicovolle mix, ligt het VEV 3% hoger dan op basis van de normweging.
Het Vereist Eigen Vermogen van het fonds mag derhalve niet lager zijn dan 17,5% en niet hoger zijn dan 23,5% (peildatum 31 december 2020).
Ondertekening
Op basis van bovenstaande overwegingen en de hierboven geschetste beleidskaders komen ondergetekenden tot de volgende opdrachtverlening en opdrachtaanvaarding:
De sociale partners - dat zijn Croda Nederland B.V. als vertegenwoordiger van de bij het pensioenfonds aangesloten onderneming en de vakbonden als vertegenwoordigers van de deelnemers aan de Croda-pensioenregeling - verklaren door de ondertekening van dit document formeel aan het pensioenfonds - dat is de Stichting Pensioenfonds Croda - de opdracht te geven voor de uitvoering van de Croda-pensioenregeling.
En het pensioenfonds - bij monde van zijn bestuur - verklaart door de ondertekening van dit document formeel van de sociale partners de opdracht te aanvaarden voor de uitvoering van de Croda-pensioenregeling.
Gouda, 15 november 2021
Opdrachtgever namens de werkgever: Opdrachtnemer:
Croda Nederland B.V. te Gouda Stichting Pensioenfonds Croda
…………………………………………………… ……………………………………………………
Xxxxxx Xxxxxxxxx Xxx van ‘t Hof
Site director voorzitter pensioenfondsbestuur
……………………………………………………
Xxxx Xxxxxx
lid pensioenfondsbestuur
Opdrachtgevers namens de werknemers:
FNV Bondgenoten te Utrecht
……………………………………………………
Xxxx xx Xxxxx
Bestuurder procesindustrie
BVP te Culemborg
Gezina ten Hove
Adviseur arbeidsvoorwaarden