RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG OOST-VLAANDEREN
RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG OOST-VLAANDEREN
AFDELING GENT VAN 17 FEBRUARI 2021
Kamer G29
Inzake :
BURGERLIJKE PARTIJ(EN) :
Interfederaal Centrum voor Gelijke Kansen en Bestrijding van Discriminatie en Racisme (UNIA) met maatschappelijke zetel gevestigd te 0000 Xxxxxxx, Xxxxxxxxxxxxx 000 XXX-xx. 0548.895.779
burgerlijke partij, vertegenwoordigd door meester Xxxxxx Xx Xxxxxxxxx, advocaat te 0000 Xxxxxxx, loco meester K. Xxxxxxx, advocaat te 0000 Xxxx,
en het Openbaar Ministerie tegen:
BEKLAAGDE(N) :
N. B., RRN (…)
geboren te Wetteren op (…) van Belgische nationaliteit ingeschreven te (…)
beklaagde, vertegenwoordigd door meester Xxxxxxxx Xxxxxxxxxxxx, advocaat te 0000 Xxxxxxxx BURGERLIJK AANSPRAKELIJKE(N) :
B. BV
met maatschappelijke zetel gevestigd te (…)
burgerrechtelijk aansprakelijke, vertegenwoordigd door meester Xxxxxxxx Xxxxxxxxxxxx, advocaat te 9620 Zottegem(…).
TENLASTELEGGING(EN)
DE EERSTE, als lasthebber van de TWEEDE, met name als zaakvoerster
te Aalter en/of te Gent, op 4 december 2019 discrimineren op het vlak van de arbeidsbetrekkingen
op het vlak van de arbeidsbetrekkingen een persoon, een groep, een gemeenschap of de leden ervan discrimineren op basis van één van de beschermde criteria, met name nationaliteit, een zogenaamd ras, huidskleur, afkomst of nationale of etnische afstamming;
ten nadele van V. E.
met name door de sollicitatie van de heer V. E. als ziekenwagen-chauffeur bij de BVBA A. AALTER- GENT af te wijzen op basis van zijn afkomst, zoals weergegeven per e-mail ("vreemdeling, 22 jaar en GEEN ervaring, dus onnodig dit mij door te sturen, GEEN Vreemdelingen, GEEN mensen zonder ervaring en geen vrouwen met kleine kinderen, da is op voorhand gedoemd om te mislukken")
- inbreuk op artikel 25 van de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenophobie ingegeven daden, juncto artikel 4, 4° van deze wet
- strafbaar gesteld door hetzelfde artikel met gevangenisstraf van een maand tot een jaar en/of met geldboete van vijftig euro tot duizend euro
PROCEDURE
1. De rechtbank nam inzage van de stukken van de rechtspleging.
De dagvaarding werd regelmatig betekend.
Bij de behandeling van de zaak en in de processtukken werd gebruik gemaakt van de Nederlandse taal.
De beklaagde en de burgerrechtelijk gedaagde werden gedagvaard om te verschijnen op de openbare terechtzitting van 18 november 2020.
De zaak werd voor behandeling uitgesteld naar de terechtzitting van 20 januari 2021.
2. De rechtbank aanhoorde op de terechtzitting van 20 januari 2021:
- de middelen en de conclusies van de burgerlijke partij, Interfederaal Centrum voor Gelijke Kansen en Bestrijding van Discriminatie en Racisme (UNIA), in haar eis tegen de beklaagde, voorgedragen door meester Xxxxxx Xx Xxxxxxxxx, advocaat te 0000 Xxxxxxx, loco meester X. Xxxxxxx, advocaat te 0000 Xxxx, die haar ter terechtzitting vertegenwoordigt;
- de vordering van het openbaar ministerie, uitgesproken door J. H., substituut- arbeidsauditeur;
- de beklaagde, B. N., in haar middelen van verdediging, vertegenwoordigd door meester Xxxxxxxx Xxxxxxxxxxxx, advocaat te 0000 Xxxxxxxx;
- de burgerrechtelijk gedaagde, B. BV, in haar middelen van verdediging, vertegenwoordigd door meester Xxxxxxxx Xxxxxxxxxxxx, advocaat te 0000 Xxxxxxxx.
3. De verjaring van de strafvordering is op heden niet ingetreden.
BEOORDELING OP STRAFGEBIED
Feiten
4. Op 04.12.2019 deed V. E.. aangifte van volgende feiten. Toen hij eerder die dag solliciteerde op een vacature voor chauffeur voor ziekenvervoer bij A. AALTER¬GENT BVBA via de VDAB, kreeg hij enkele uren later een mail terug van A. AALTER waarin het volgende stond geschreven:
"vreemdeling, 22 jaar en geen ervaring, dus onnodig dit mij door te sturen, GEEN Vreemdelingen, GEEN mensen zonder ervaring en geen vrouwen met
kleine kinderen, da is op voorhand gedoemd om te mislukken"
Hij stuurde een screenshot van deze mail naar de politiediensten.
5. In zijn verhoor van 17.03.2020 verklaarde V. E. vervolgens het volgende:
"Ik bevestig nog steeds mijn verklaring van 04/12/2019 die ik toen heb afgelegd. Ik heb hiervan alle nodige documenten ontvangen.
De dag nadien, na mijn klacht, had ik een afspraak bij VDAB. Dit handelde over het verloop van mijn werk zoeken.
Ik heb toen de mail getoond die ik ontvangen had van A. AALTER. Hierop werd mij gevraagd door de mensen van VDAB of ik in een vakbond zat.
Ik heb toen verteld dat ik al bij het ABVV zat. Ze hebben mij aangeraden om naar daar te gaan.
Een paar dagen nadien ben ik inderdaad naar het bureel ABVV gestapt. Ik heb daar een gesprek gehad met Xxxxxxx S. D'H.. Zij zit hier elke dinsdag in (…).
Het gesprek heeft gegaan over mijn sollicitatie en de ontvangen mails. Zij vond dat dit ook niet kon. Zij verwees voor een klacht bij de politie. Ik vertelde dat ik dat al had gedaan.
We hebben dan samen in het kantoor van ABVV getelefoneerd naar UNIA. Daar is ook een dossier opgesteld. Daar is mijn contactpersoon B. M.. Deze persoon vroeg een aantal toestemmingen aan mij om bij de Inspectie van Arbeid een onderzoek aan te vragen. Ik heb ook mijn klacht moeten mailen.
Sinds die tijd ben ik nu in afwachting. Ik heb beide personen nu niet meer gehoord. U vraagt mij of ik bereid ben tot een herstelbemiddeling of iets anders.
Ik antwoord U hierop concreet dat ik het nut hiervan niet in zie. Het zijn toch zij die de mail hebben gestuurd en de vorm is ronduit schandalig. Om aan te tonen dat zij ongelijk hebben en ik zeg dat zij discrimineren bij aanwerving is mijn huidige toestand nu. Ik heb alles doorlopen om aan een baan te geraken bij Vervoersmaatschappij DE LIJN.
Ik werk hier nu op vaste basis. Dit toont toch wel aan dat zij toen ongelijk hadden en mij totaal geen kans hebben gegeven.
Ik blijf bij mijn standpunt dat deze mensen die zulke zaken doen gestraft moeten worden. Ik denk dat ik niet de enige zal geweest zijn.
Ik heb vernomen van beide instellingen ABVV en UNIA dat zij aanwezig zullen zijn bij een eventuele zaak. Ik zal deze mensen vandaag ook op de hoogte brengen dat het Arbeidsauditoraat te GENT mijn klacht aan het behandelen is."
6. In haar verhoor van 27.01.2020 verklaarde B. N., zaakvoerster van A. AALTER-GENT BVBA (thans B. BV) het volgende:
"U stelt mij in kennis van de reden van dit verhoor. Ik ben de zaakvoerster van A. Aalter-Gent.
Als wij iemand aanwerven is dit meestal via de VDAB of een opleidingstraject. Wij nemen regelmatig mensen in dienst via de VDAB. Zowel ik als C. S. reageren op de sollicitaties die we binnenkrijgen.
U leest mij de mail voor. Dit is een interne mail die verkeerd werd verstuurd, ik heb die tekst verstuurd naar C. S. maar ik zal deze dus verkeerd hebben verstuurd.
Het is heel belangrijk dat mensen die bij ons komen werken perfect Nederlands spreken. Ik verwijs hiervoor naar de wetgeving 'niet dringend liggend vervoer' waarin de wetgever bepaalt dat een chauffeur ziekenvervoer perfect Nederlands kan lezen, schrijven en spreken. Bij werkgevers die niet aan deze eisen voldoen wordt de vergunning ingetrokken.
C. had mij doorgestuurd dat de betrokken persoon niet voldoende Nederlands kende, daarnaast beschikte hij niet over de nodige attesten of ervaring.
Vrouwen met kinderen wijzen wij erop dat er geen eenvoudig uurrooster is en dat dit niet gemakkelijk combineerbaar is met kinderen. Als het geen probleem is voor de vrouwen die bij ons solliciteren aanvaarden wij ze wel. Er werken drie vrouwen voor ons. Ze hebben allemaal kinderen. Wij hebben 7 personeelsleden.
Er staat geen vreemdelingen in de mail omdat zij dikwijls niet over voldoende kennis beschikken van het Nederlands. Ook het uurrooster van onze dienst is vanwege hun religie dikwijls moeilijk bij vreemdelingen.
Wij hebben in totaal 7 vreemdelingen in dienst gehad. De langste periode dat er een vreemdeling voor ons heeft gewerkt was maximaal een week. Zij houden zich ook niet aan de wettelijke ontslagregelingen of afspraken.
Als een vreemdeling over de nodige attesten beschikt nodigen wij hem uit voor een sollicitatie gesprek. Ik ben zeker niet racistisch, mijn dochter is met een Turk getrouwd, ik kom heel goed met hem overeen. Ik heb zelf zes jaar samengewoond met een Turkse man. Ik had ook twee woningen in Herzele die ik via het OCMW verhuurde aan politieke vluchtelingen. Dit waren mensen met verschillende nationaliteiten, met sommige van hen heb ik nog steeds contact.
Er worden bij ons soms ook werk/taak straffen van justitie uitgevoerd, dit zowel voor Belgen als vreemdelingen. Zij doen onderhoud, strijk en dergelijke.
Wij zijn het enigste team van Gent dat opdrachten uitvoert voor het opvangcentrum voor asielzoekers in de (…). Andere diensten weigeren dit."
7. In opdracht van de arbeidsauditeur werden vervolgens nog twee werknemers van A. AALTER- GENT verhoord.
In haar verhoor van 18.05.2020 verklaarde R. V. het volgende:
"Het is inderdaad correct dat ik gewerkt heb van 04/11/2019 tot 01/12/2019, voor het "A. Aalter - Gent. Ik ben aan deze job geraakt door iemand die ik kende welke daar ook werkte. Deze persoon betrof de genaamde E. S. ( ongeveer 35 jaar) momenteel wonende te Zelzate. De echtgenoot van B. N., een zekere "K. ( achternaam weet ik niet meer) is bij mij thuis gekomen voor een gesprek. Ik had namelijk gedeeltelijke opleiding gevolgd als verzorgkundige. K. was op de hoogte dat ik jonge kinderen had, en dit via E. S.. Mijn functie betrof daar ambulancier.
Ik wens echter te verklaren dat zowel mevr. B. N. als haar man X. xxxxxxxx maakten van hun positie als zijnde leidinggevenden.. Hun gedrag naar het personeel toe was alllesbehalve.
Zo was ik eens ziek met een medisch attest van de dokter welke door hen niet werd aanvaard. Volgens hen was dit niet van tel en diende ik te komen werken. Zo ben ik ook eens uitgescholden door mevr. B. omdat ik mijn kinderen diende op te halen. Mevr. B. was verbaal agressief en daar viel niet mee te praten.
Dat is dan ook de reden waarom ik zelf mijn ontslag heb gegeven.
X. heeft me zelf nog een SMS gezonden waarin stond dat ik terug de job kon uitoefenen als ambulancier doch ik heb daar echter totaal niet op gereageerd.
Meer kan ik over de feiten niet verklaren."
8. In zijn verhoor van 25.06.2020 verklaarde I. I. het volgende:
"Ik heb inderdaad van 5 december 2018 tot 11 december 2018 voor A. Aalter Gent gewerkt. Ik heb ervoor nog bij A. D. gewerkt en ik kende de werking van A. Aalter-Gent. want we werkten daar mee
samen op de baan. Dus ik kende de firma. Zo ben ik gaan solliciteren bij A. Aalter-Gent. Ze kenden mij al toen ik bij T. D. W. werkte.
Ik heb mijn CV doorgestuurd en dan hebben ze mij gecontacteerd om te komen. Ik ben toen op gesprek geweest en toen ben ik mogen starten daar met een proefcontract.
Mevrouw B. N. was daar ook aanwezig bij het gesprek.
De functie dat ik moest doen was rijden met de ambulance voor niet dringend ziekenvervoer. Ik heb een diploma EHBO maar verder moest je niets hebben, enkel ervaring maar die had ik door mijn vorige job bij A./taxi D..
Ervaring is wel belangrijk voor deze job.
U vraagt mij of Nederlands een bepalende beroepsvereiste is voor de uitoefening van de functie.
Dat vind ik wel, je moet zeker wel kennis hebben van het Nederlands. Dit zijn ook de vereisten die in het contract staan dat je Nederlands of Frans of Engels kan. Zoals u hoort is mijn Nederlands vrij goed. Ik heb dan een week ongeveer gewerkt daar toen mijn zoon ziek werd. Hij moest naar het ziekenhuis. Ik heb dan gezegd tegen mevrouw X. dat ik niet kon komen werken omdat mijn zoon in het ziekenhuis moest blijven. Ze vond dit niet kunnen en eiste dat ik kwam werken.
Maar mijn zoon kwam toen op de eerste plaats. Als mijn zoon terug beter was en thuis was dan zou ik terug komen werken. Maar ze was enorm kwaad op mij toen. Ik kon er niet aan doen dat zij met personeelstekort te maken hadden. Toen ik er werkte, waren er nog een 4 à 5 personen in dienst.
Mevr. B. heeft toen ook naar de kinderarts in Xxxxx Xxxxxxxxxx gebeld om te vragen of mijn zoon wel effectief daar was en hoe lang het ging duren.
De kinderarts vond dit ook niet gepast.
Voor ik terug aan het werk ging ben ik terug bij mevr. B. op gesprek moeten gaan. Ze heeft mij daar uitgekafferd en heeft toen ook racistische taal naar mij uitgesproken. Ze zei van dat we hier in België zulke dingen niet doen en dat er moet gewerkt worden.
En als het mij niet aanstond dat ik maar terug naar mijn land moest gaan. Dat zei zé letterlijk dat ik moest terugkeren.
Ze heeft mij echt vernederd en die zaken waren echt niet aan de orde toen. Het ging om mijn zoon.
Het werk dat ik deed deed ik altijd goed.
Ik heb dan nog 1 dag gewerkt daar en dan heeft haar man en zijzelf ook gevraagd om het contract te beëindigen. Ik ben dan daar ook gestopt. Het was duidelijk dat ze enorm racistisch was.
Er is iets mis met dat mens."
Beoordeling
9. De Antiracismewet verbiedt discriminatie op grond van: nationaliteit, een zogenaamd ras, huidskleur, afkomst en nationale of etnische afstamming. Een direct onderscheid op grond van zogenaamd ras, huidskleur, afkomst en nationale of etnische afstamming kan slechts gerechtvaardigd worden op grond van een wezenlijke en bepalende beroepsvereiste. Een direct onderscheid op grond van nationaliteit (dat niet op een of andere manier onder ras, huidskleur, afkomst en nationale of etnische afstamming zou vallen) en een indirect onderscheid op grond van ras, huidskleur, afkomst en nationale of etnische afstamming kunnen worden gerechtvaardigd door een legitieme doelstelling indien de middelen om die doelstelling te bereiken passend en noodzakelijk zijn.
De rechtbank stelt vast dat in onderliggend geval geen van bovenvermelde rechtvaardigingsgronden voor het maken van enig onderscheid aan de orde waren. Waar de beklaagde in haar verhoor, alsook in conclusie stelt dat het heel belangrijk is dat mensen die bij hen komen werken perfect Nederlands spreken en dat de wetgever bepaalt dat een chauffeur ziekenvervoer perfect Nederlands kan lezen, schrijven en spreken, kan dit vanzelfsprekend nooit de categorieke en voorbehoudsloze uitsluiting van alle vreemdelingen rechtvaardigen. Dat dergelijke uitsluiting door de beklaagde werd gehanteerd, blijkt evenwel ondubbelzinnig uit de bewuste mail waar zonder enige nuance en niet mis te verstaan wordt gesteld "GEEN vreemdelingen". Ten overvloede stelt de rechtbank vast dat dit argument in onderliggend geval sowieso kant noch wal raakt nu V. E. wel degelijk het Nederlands machtig is zoals onder meer blijkt uit zijn verhoor in de Nederlandse taal. Ook het argument van de beklaagde dat een gebrek aan
ervaring aan de basis van zijn uitsluiting zou gelegen hebben, kan niet worden gevolgd. Uit de mail die de beklaagde opstelde en de voorbehoudsloze vermelding "GEEN vreemdelingen" (eigen onderlijning), blijkt immers zonder meer dat V. E. enkel en alleen reeds op basis van afkomst in het kader van de sollicitatieprocedure zelfs geen kans kreeg of maakte. Dit gebeurde naar het oordeel van de rechtbank ingevolge een negatieve vooringenomenheid met betrekking tot afkomst en toont aan dat er binnen de onderneming van de beklaagde dus een discriminerend aanwervingsbeleid werd gevoerd. De verklaring van de beklaagde dat ook het uurrooster van hun dienst vanwege hun religie dikwijls moeilijk is bij vreemdelingen en dat de langste periode dat er een vreemdeling voor hen heeft gewerkt maximaal een week was en dat zij zich ook niet houden aan de wettelijke ontslagregelingen of afspraken, illustreert de discriminerende houding van de beklaagde treffend en toont het opzettelijk en doelbewust discriminerend handelen ten aanzien van V. E. in haren hoofde ten overvloede aan.
10. Gelet op hetgeen voorafgaat, is de tenlastelegging bewezen in hoofde van B. N..
Straf
11. Bij de straftoemeting wordt rekening gehouden, zowel met de aard en de ernst van de bewezen feiten, als de begeleidende omstandigheden en de persoonlijkheid van de beklaagde, zoals die onder meer blijkt uit het strafrechtelijk verleden van de beklaagde.
De beklaagde maakte zich schuldig aan feiten van discriminatie bij de werving van personeel door lukraak en vooringenomen mensen van vreemde afkomst uit te sluiten van de selectieprocedure. Diversiteit op het werk is nochtans cruciaal binnen een democratische maatschappij. Dit kan enkel met een correcte aanwervingsprocedure die screent op competenties en niet één die vertrekt van stereotypering, racisme en uitsluiting van bepaalde mensen of groepen van mensen. Het gedrag van de beklaagde getuigt van een asociale ingesteldheid en kan niet door de beugel.
De beklaagde beschikt niet meer over een gunstig strafrechtelijk verleden. Zo werd ze reeds veroordeeld voor een sociaalrechtelijke inbreuk.
De hierna bepaalde effectieve geldboete vormt een passende bestraffing gelet op de bovenstaande overwegingen en met het oog op het voorkomen van recidive.
12. De beklaagde moet een wettelijk verplichte bijdrage betalen voor de financiering van het "Bijzonder Fonds tot Hulp van de Slachtoffers van Opzettelijke gewelddaden en aan de Occasionele Redders" (artikel 29, tweede lid van de Wet van 1 augustus 1985 houdende fiscale bepalingen). Deze bijdrage bedraagt 200 euro (met opdeciemen). Deze bijdrage heeft een eigen aard en is geen straf.
De beklaagde moet een wettelijk verplichte bijdrage betalen voor de financiering van het "Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand" (artikel 4 § 3 en artikel 5 §§ 1 en 1 van de Wet van 19 maart 2017 tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand). Deze bijdrage bedraagt 20 euro.
De beklaagde moet ook een vaste vergoeding voor beheerskosten in strafzaken betalen (artikel 91, tweede lid van het Koninklijk Besluit van 28 december 1950 houdende het algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken). Deze vergoeding bedraagt 50 euro.
BEOORDELING OP BURGERLIJK GEBIED
M.b.t. de vordering van het INTERFEDERAAL CENTRUM VOOR GELIJKE KANSEN EN BESTRIJDING VAN DISCRIMINATIE EN RACISME (UNIA) ten aanzien van B. N. en B. BV
13. De bewezen tenlastelegging ten laste van B. N. staat in noodzakelijk oorzakelijk verband met de schadelijke gevolgen die door deze burgerlijke partij werden geleden.
De beklaagde en de burgerrechtelijk aansprakelijke partij, B. BV zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de door de burgerlijke partij geleden schade en zijn er dan ook toe gehouden deze schade integraal te vergoeden.
Deze burgerlijke partij vordert een bedrag van 25.000 euro en een rechtsplegingsvergoeding van 2.400 euro van B. N. en B. BV.
Met betrekking tot de rechtsvordering tot schadevergoeding wegens morele schade stelt de rechtbank vast dat deze tot doel heeft de pijn, de smart of enig ander moreel leed te lenigen en in die mate de schade te herstellen. De morele schade is echter niet voor precieze begroting vatbaar. Het gaat in essentie om de juridische erkenning van het leed dat het slachtoffer werd toegebracht.
De rechter dient daarbij rekening te houden enerzijds met de bedragen die gebruikelijk worden toegekend ter vergoeding van dat leed en anderzijds met bijzondere omstandigheden die bij de begroting van deze schade in aanmerking moeten worden genomen.
Het is aannemelijk dat de bewezen verklaarde feiten in enige mate xxxxxx leed veroorzaakt hebben aan deze burgerlijke partij en het collectief belang dat zij beschermt. Bij gebreke aan enige objectieve maatstaf om deze morele schade te bepalen, komt het passend voor deze schade in billijkheid definitief op één euro, vergoedende intresten inbegrepen, te begroten.
Gelet op het toegekende bedrag wordt een rechtsplegingsvergoeding van 180 euro toegekend.
Met betrekking tot B. BV
14. B. BV werd gedagvaard om zich burgerrechtelijk aansprakelijk te horen verklaren voor de beklaagde wat de geldboeten en de kosten betreft. Wat de geldboete betreft, kan de civielrechtelijk aansprakelijke slechts veroordeeld worden tot betaling voor zover een bijzondere wetgeving dit toelaat. Wanneer de beklaagde vervolgd wordt uit hoofde van verschillende bijzondere wetten en wanneer eenheid van opzet wordt aangenomen op grond van artikel 65 Strafwetboek kan de burgerlijk aansprakelijke partij slechts veroordeeld worden tot betaling van de geldboete, in de mate dat dit voorzien is in de wet die de zwaarste straf voorziet.
De beklaagde was op het ogenblik van de feiten zaakvoerder van A. AALTER — GENT BVBA, thans
B. BV, de tweede gedaagde, en zij heeft de in haren hoofde bewezen geachte feiten gepleegd in de uitoefening van haar bediening. Zij is dus een lasthebber/aangestelde van de vennootschap. De vordering is dan ook rechtmatig en gegrond.
De burgerrechtelijk aansprakelijke partij moet een wettelijk verplichte bijdrage betalen voor de financiering van het "Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand" (artikel 4 § 3 en artikel 5
§§ 1 en 1 van de Wet van 19 maart 2017 tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand). Deze bijdrage bedraagt 20 euro.
Overige burgerlijke belangen
Gelet op het mogelijke bestaan van schade veroorzaakt door het bewezen verklaarde misdrijf, worden de overige burgerlijke belangen ambtshalve aangehouden.
TOEGEPASTE WETTEN
De rechtbank houdt rekening met de volgende artikelen die de bestanddelen van de misdrijven en de strafmaat bepalen, en het taalgebruik in gerechtszaken regelen:
art. 11, 12, 14, 16, 31, 32, 34, 35, 41 Wet van 15 juni 1935;
art. 4 Wet van 17 april 1878 - Wet houdende de voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering; art. 162, 162bis 182, 184, 185 §1, 189, 190, 194, 195 Wetboek van Strafvordering; art. 101, 103, 104 van het Sociaal Strafwetboek;
art. 1, 2, 3, 7, 38, 40, 41, 100 Strafwetboek;
art. 1, 2, 3 Wet van 5 maart 1952;
art. 91, tweede lid van het Koninklijk Besluit van 28 december 1950 houdende het algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken;
art. 28, 29 van de wet van 1 augustus 1985; art.1382 e.v. Burgerlijk Wetboek;
art. 1022 Gerechtelijk Wetboek;
alsook de overige wetsbepalingen aangehaald in huidig vonnis
De rechtbank:
op tegenspraak ten aanzien van N. B., B. BV, Op strafgebied
Ten aanzien van N. B., beklaagde Veroordeelt N. B. voor de tenlastelegging :
tot een geldboete van 4.000,00 EUR, zijnde 500,00 EUR verhoogd met 70 opdeciemen.
Boete vervangbaar bij gebreke van betaling binnen de wettelijke termijn door een gevangenisstraf van 3 maanden.
Veroordeelt N. B. tot betaling van:
- een bijdrage van 1 maal 200,00 EUR, zijnde de som van 25,00 EUR verhoogd met 70 opdeciemen, ter financiering van het Fonds tot hulp aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden en de occasionele redders
— een bijdrage van 20,00 EUR aan het Begrotingsfonds voor juridische tweedelijnsbijstand
— een vaste vergoeding voor beheerskosten in strafzaken. Deze vergoeding bedraagt 50,00 EUR
— de kosten van de strafvordering tot op heden begroot op 30,04 EUR. Op burgerlijk gebied
Ten aanzien van Interfederaal Centrum voor Gelijke Kansen en Bestrijding van Discriminatie en Racisme (UNIA), burgerlijke partij
Verklaart de eis van de burgerlijke partij toelaatbaar en slechts in de hierna bepaalde mate gegrond.
Veroordeelt de beklaagde en de burgerrechtelijk aansprakelijke partij hoofdelijk om te betalen aan de burgerlijke partij het bedrag van 1,00 EUR, vergoedende intresten inbegrepen, te vermeerderen met de gerechtelijke intrest tegen de wettelijke intrestvoet vanaf vandaag tot de dag van volledige betaling, en de kosten.
Veroordeelt de beklaagde en de burgerrechtelijk aansprakelijke partij hoofdelijk om te betalen aan de burgerlijke partij een rechtsplegingsvergoeding van 180,00 EUR.
Ten aanzien van B. BV, burgerrechtelijk aansprakelijke partij
Verklaart op grond van artikel 104 Sociaal Strafwetboek, artikel 162 en artikel 194 Wetboek van Strafvordering de werkgever B. BV burgerrechtelijk aansprakelijk voor de betaling van de hierboven vermelde geldboete en kosten waartoe haar lasthebber/aangestelde B. N. werd veroordeeld.
Veroordeelt B. BV tot betaling van:
— een bijdrage van 20,00 EUR aan het Begrotingsfonds voor juridische tweedelijnsbijstand.
Overige burgerlijke belangen
De rechtbank houdt ambtshalve de overige burgerlijke belangen aan.
Dit vonnis is gewezen en uitgesproken in openbare zitting op 17 februari 2021 door de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent, kamer G29:
- Xxxxx Xxxxxxx, rechter
in aanwezigheid van een magistraat van het openbaar ministerie, met bijstand van griffier Xxxxx Xxxxxxxx.