ROYAUME DE BELGIQUE KONINKRIJK BELGIE
ROYAUME DE BELGIQUE KONINKRIJK BELGIE
SERVICE PUBLIC FEDERAL FINANCES
FEDERALE OVERHEIDSDIENST FINANCIEN
Arrêté royal modifiant, en matière de précompte professionnel, l'AR/CIR 92 (1)
Koninklijk besluit tot wijziging van het KB/WIB 92, op het stuk van de bedrijfsvoorheffing (1)
XXXXXXXX, Roi des Belges, XXXXX, Koning der Belgen,
A tous, présents et à venir, Salut. Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen,
Onze Groet.
Vu le Code des impôts sur les revenus 1992 : Gelet op het Wetboek van de
inkomstenbelastingen 1992 :
- l'article 275, §§ 1er et 2 ; - artikel 275, §§ 1 en 2;
Vu l'AR/CIR 92 : Gelet op het KB/WIB 92 :
- l’article 88 ; - artikel 88;
- l'annexe III, remplacée par l’arrêté royal du 7 décembre 2018 et modifiée par les arrêtés royaux des 6 juin 2019 et 29 août 2019 ;
Vu les lois sur le Conseil d'Etat, coordonnées le 12 janvier 1973, l'article 3, § 1er ;
- bijlage III, vervangen bij het koninklijk besluit van 7 december 2018 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 6 juni 2019 en 29 augustus 2019;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, artikel 3, § 1;
Vu l'urgence ; Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Considérant : Overwegende:
- que le présent arrêté doit être applicable aux revenus payés ou attribués à partir du 1er janvier 2020 ;
- qu'il doit être porté à la connaissance des redevables du précompte professionnel dans les plus brefs délais ;
- dat dit besluit van toepassing moet zijn op de vanaf 1 januari 2020 betaalde of toegekende inkomsten;
- dat het ten spoedigste ter kennis moet worden gebracht van de schuldenaars van de bedrijfsvoorheffing;
- que cet arrêté doit donc être pris d'urgence ; - dat dit besluit dus dringend moet worden
getroffen;
Sur la proposition du Vice-Premier Ministre et Ministre des Finances,
Op de voordracht van de Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën,
Nous avons arrêté et arrêtons : Xxxxxx Xxx besloten en besluiten Wij:
Article 1er. L'annexe III de l'AR/CIR 92, remplacée par l’arrêté royal du 7 décembre 2018 et modifiée par les arrêtés royaux des 6 juin 2019 et 29 août 2019, est remplacée par l’annexe au présent arrêté.
Artikel 1. Bijlage III van het KB/WIB 92, vervangen bij het koninklijk besluit van 7 december 2018 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 6 juni 2019 en 29 augustus 2019, wordt vervangen door de bijlage van dit besluit.
Art. 2. Le présent arrêté est applicable aux revenus payés ou attribués à partir du 1er janvier 2020.
Art. 2. Dit besluit is van toepassing op de vanaf 1 januari 2020 betaalde of toegekende inkomsten.
Art. 3. Le ministre qui a les Finances dans ses attributions, est chargé de l'exécution du présent arrêté.
Art. 3. De minister die bevoegd is voor Financiën, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Donné à Gegeven te
XXXXXXXX XXXXX
Par le Roi : Van Koningswege:
Le Vice-Premier Ministre et Ministre des Finances,
De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën,
X. XX XXXX X. XX XXXX
Note Nota
Bijlage bij het koninklijk besluit van 11 december 2019
BIJLAGE III VAN HET KONINKLIJK BESLUIT TOT UITVOERING VAN HET WETBOEK VAN DE INKOMSTENBELASTINGEN 1992
Schalen en regels die van toepassing zijn om de bedrijfsvoorheffing vast te stellen bij de bron verschuldigd op inkomsten betaald of toegekend vanaf 1 januari 2020
(Koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 88)
TOEPASSINGSREGELS
1. HOOFDSTUK I. - Algemeen
Afdeling 1. – Grondslag
1.1 Aftrekken
A. De bedrijfsvoorheffing op beroepsinkomsten (hoofdstukken II tot V, afdelingen 1 tot 3) wordt vastgesteld op grondslag van de werkelijk betaalde of toegekende bruto inkomsten, verminderd met de verplichte inhoudingen ter uitvoering van de sociale wetgeving of van een ermede gelijkgesteld wettelijk of reglementair statuut.
B. De bruto bezoldigingen van werknemers en ermede gelijkgestelde inkomsten (hoofdstukken II en V, afdeling 1) worden bovendien verminderd met de buitengewone beroepskosten als vermeld in artikel 89 van dit besluit.
C. De bedrijfsvoorheffing op maandelijkse bezoldigingen van bedrijfsleiders (nrs. 3.3 tot 3.6, 5.16 tot 5.20) die onderworpen zijn aan het sociaal statuut van de zelfstandigen wordt vastgesteld op grondslag van de werkelijk betaalde of toegekende bruto inkomsten, verminderd zoals aangegeven in de onderstaande tabel :
Bruto bedrag van de maandelijkse bezoldigingen | Vermindering | |
Tot 1.190,00 EUR | 330,00 EUR | |
Van 1.190,01 EUR tot | 5.140,00 EUR | 330,00 EUR + 21,50 pct. op de schijf boven 1.190,00 EUR |
Van 5.140,01 EUR tot | 7.560,00 EUR | 1.179,25 EUR + 14,50 pct. op de schijf boven 5.140,00 EUR |
Boven 7.560,00 EUR | 1.530,15 EUR |
1.2 Gehuwden en echtgenoten – wettelijk samenwonenden
De wettelijk samenwonenden worden gelijkgesteld met gehuwden, en een wettelijk samenwonende wordt gelijkgesteld met een echtgenoot.
1.3 Voordelen van alle aard
A. De waarde van de voordelen van alle aard wordt aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen naar het volgende onderscheid :
1° de voordelen worden door de werkgever of door diens tussenkomst aan de verkrijger toegekend of geacht toegekend te zijn : de waarde van de voordelen wordt :
- toegevoegd aan het bedrag van de bezoldigingen wanneer zij gelijktijdig met de betaling of toekenning van bezoldigingen worden toegekend of geacht worden toegekend te zijn ;
- behandeld als in nr. 2.9, A, vermelde exceptionele vergoedingen in het andere geval ;
2° de voordelen worden, zonder tussenkomst van de werkgever, door een derde persoon aan de verkrijger toegekend of geacht toegekend te zijn : de waarde van de voordelen wordt aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen volgens de regels en het tarief van nr. 2.17.
B. Voordelen wegens leningen tegen gunstvoorwaarden worden voor het jaar waarin de lening begint te lopen, voor het vaststellen van de bedrijfsvoorheffing en zolang de Koning de voor dat jaar in aanmerking te nemen referentierentevoeten niet heeft bepaald, berekend op basis van het verschil tussen de referentierentevoet die geldt voor het laatste vorige jaar en de werkelijk aangerekende rentevoet.
C. Woon-werkverkeer
Op voorwaarde dat de werknemer aan zijn werkgever schriftelijk bevestigt dat hij bij de aangifte van zijn inkomsten voor het betrokken jaar geen aanspraak zal maken op zijn werkelijke beroepskosten, mag de werkgever bij de berekening van de verschuldigde bedrijfsvoorheffing rekening houden met de volgende vrijstellingen voorzien in artikel 38, § 1, WIB 92 om de verschuldigde bedrijfsvoorheffing te bepalen.
a) De werknemer gebruikt het openbaar gemeenschappelijk vervoer
Voor zover de werkgever kan vaststellen dat de vergoedingen betrekking hebben op de betaling of terugbetaling van kosten voor woon-werkverplaatsingen met één of meerdere openbare gemeenschappelijke vervoermiddelen, mag het bedrag van de vergoeding worden vrijgesteld.
b) De werknemer gebruikt het georganiseerd gemeenschappelijk vervoer
Voor zover de werkgever kan vaststellen dat de vergoeding betrekking heeft op woon- werkverplaatsingen met het georganiseerd gemeenschappelijk vervoer, mag het bedrag van de vergoeding worden vrijgesteld in de mate dat die vergoeding de prijs van een treinabonnement eerste klasse voor die afstand niet overschrijdt.
c) In de andere gevallen (behalve de fietsvergoeding bedoeld in artikel 38, § 1, eerste lid, 14°, WIB 92) mag een bedrag van maximum 34,20 EUR per maand worden vrijgesteld.
Indien niet aan de vermelde voorwaarden is voldaan, moet het totale bedrag van de vergoeding aan de bedrijfsvoorheffing worden onderworpen.
1.4 Fooien
Voor werknemers wier bezoldiging geheel of gedeeltelijk uit fooien bestaat, moet, voor de toepassing van nr. 1.1, onder bruto inkomsten worden verstaan :
a) wanneer de fooien worden berekend op de ontvangsten, ongeacht of die fooien al dan niet begrepen zijn in de door de klanten betaalde prijs : het bedrag van de vaste bezoldiging verhoogd met het aandeel van de werknemer in de fooien (waarbij het totaal van die fooien ten minste gelijk moet zijn aan het product verkregen door vermenigvuldiging van de ontvangsten die aanleiding gaven tot de inning van fooien met het percent dat in de onderneming gewoonlijk wordt toegepast) of, indien dit hoger is, het bedrag van de forfaitaire bezoldigingen die tot grondslag hebben gediend voor de berekening van de bijdragen welke door die werknemers en hun werkgever ter uitvoering van de wetgeving betreffende de sociale zekerheid verschuldigd zijn ;
b) in de andere gevallen : het bedrag van de forfaitaire bezoldigingen die tot grondslag hebben gediend voor de berekening van de bijdragen welke die werknemers en hun werkgever ter uitvoering van de wetgeving betreffende de sociale zekerheid verschuldigd zijn.
1.5 Cumulatie van bepaalde pensioenen of renten (nrs. 4.1 tot 4.5 en 4.8)
A. In geval van cumulatie van pensioenen of renten verleend ter uitvoering van een wettelijk of reglementair statuut ten laste van eenzelfde schuldenaar van bedrijfsvoorheffing, wordt de bedrijfsvoorheffing per verkrijger overeenkomstig de regels van de nrs. 4.1 tot 4.5 vastgesteld op het totaalbedrag van de gecumuleerde pensioenen of renten.
B. In geval van cumulatie van pensioenen of renten als vermeld in punt A, betaald :
- ofwel door de Rijksdienst voor Pensioenen (hierna de Rijksdienst) en de Pensioendienst voor de overheidssector (hierna de Dienst) ;
- ofwel door de Rijksdienst en/of de Dienst en door een andere instelling vermeld in artikel 68, § 1, l, van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen,
wordt het percentage van de per verkrijger op elk pensioen of rente in te houden bedrijfsvoorheffing vastgesteld en medegedeeld door de Rijksdienst of door de Dienst, naar analogie van de artikelen 68 tot 68quinquies van voormelde wet.
In geval van cumulatie van een of meerdere pensioenen of renten verleend ter uitvoering van een wettelijk of reglementair statuut, waarvan tenminste een wordt betaald door de Rijksdienst of door de Dienst, met één of meerdere pensioenen of renten die niet worden verleend ter uitvoering van dergelijk statuut, is het eerste lid eveneens van toepassing voor de vaststelling van het percentage van de per verkrijger op elk pensioen of rente verleend ter uitvoering van een wettelijk of reglementair statuut in te houden bedrijfsvoorheffing.
Het percentage wordt berekend op grond van het bedrag van de bedrijfsvoorheffing verkregen door toepassing van de nrs. 4.1 tot 4.5 op het verschil tussen :
- eensdeels, het totale bruto bedrag van de wettelijke pensioenen en aanvullende voordelen als vermeld in artikel 68, § 1, a en c, van voormelde wet van 30 maart 1994, met uitzondering van de in de vorm van kapitaal uitbetaalde voordelen, zoals dat bedrag voor de toepassing van de artikelen 68 tot 68quinquies van dezelfde wet werd medegedeeld ;
- anderdeels, de verplichte sociale inhoudingen vermeld in nr. 1.1, A, of een forfait van 5 pct.
Dit percentage wordt afgerond tot het hogere of lagere tiende van een punt naargelang het cijfer van de honderdsten van een punt al dan niet 5 bereikt.
Bij wijziging van het percentage moet de schuldenaar van de bedrijfsvoorheffing de nieuwe toestand in aanmerking nemen zodra hij daarover is ingelicht.
1.6 Pensioenen, renten en als zodanig geldende toelagen die aan beide echtgenoten samen worden betaald of toegekend (gezinspensioenen)
Voor de berekening van de bedrijfsvoorheffing worden pensioenen, renten en als zodanig geldende toelagen die aan beide echtgenoten samen worden betaald of toegekend, aangemerkt als inkomsten van de echtgenoot in wiens beroepswerkzaamheid zij voor het geheel of voor het grootste gedeelte hun oorsprong vinden.
Afdeling 2. - Verminderingen wegens gezinslasten
1.7 Gezinstoestand
Voor de toepassing van de bedrijfsvoorheffing wordt verstaan :
1° onder echtgenoten : de gehuwden die zich niet in een van de in sub 2, b vermelde gevallen bevinden ; 2° onder alleenstaanden :
a) de ongehuwde personen ;
b) de gehuwde personen :
- voor het jaar van het huwelijk of van de verklaring van wettelijke samenwoning ;
- voor het jaar waarin de wettelijk samenwonenden met elkaar in het huwelijk treden, worden zij als gehuwden aangemerkt, tenzij de verklaring van wettelijke samenwoning tijdens hetzelfde jaar is afgelegd ;
- vanaf het jaar na dat waarin de feitelijke scheiding heeft plaatsgevonden, voor zover die scheiding in het belastbare tijdperk niet ongedaan is gemaakt ;
- voor het jaar van de ontbinding van het huwelijk of van de scheiding van tafel en bed of van de
beëindiging van de wettelijke samenwoning ;
- die rijksinwoners zijn, indien de echtgenoot beroepsinkomsten heeft van meer dan 11.100 EUR per jaar die bij overeenkomst zijn vrijgesteld en die niet in aanmerking komen voor de berekening van de belasting op de andere inkomsten van het gezin ;
- die niet-inwoners zijn, indien slechts één van de echtgenoten in België aan de belasting onderworpen inkomsten verkrijgt en de andere echtgenoot binnenlandse beroepsinkomsten die bij overeenkomst zijn vrijgesteld of buitenlandse beroepsinkomsten heeft van meer dan 11.100 EUR per jaar.
Om de vermindering van de bedrijfsvoorheffing wegens gezinslasten vast te stellen, moet de gezinstoestand van de verkrijger van de inkomsten in aanmerking worden genomen zoals die zich voordoet op 1 januari van het jaar waarin de inkomsten worden betaald of toegekend.
De schuldenaar van de bedrijfsvoorheffing :
- mag echter, bij wijziging van de gezinstoestand in de loop van het jaar, de nieuwe toestand in aanmerking nemen zodra hij daarover is ingelicht ;
- moet evenwel rekening houden met de gezinstoestand die hem door de Algemene Administratie van de Fiscaliteit zou zijn medegedeeld en zulks vanaf de eerste betaling of toekenning van inkomsten tijdens de tweede maand die op de mededeling volgt.
1.8 Gezinslasten
A. Wanneer beide echtgenoten beroepsinkomsten verkrijgen, worden de verminderingen wegens gezinslasten, behalve die voor de gehandicapte echtgenoot aan de door hen gekozen echtgenoot toegekend.
Die keuze moet worden uitgedrukt door middel van een attest waarvan het model is vastgesteld door de bevoegde administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën.
De vermindering voor de gehandicapte echtgenoot, wordt aan de betrokkene zelf toegekend.
B. Wanneer een kind ten laste of een in artikel 136, 2 tot 4, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde persoon ten laste overlijdt, wordt de vermindering voor dat kind of die persoon verder toegestaan tot het einde van het jaar van overlijden.
C. Met betrekking tot de vermindering bepaald in nr. 2.2, A, b, 6 en 7, en met betrekking tot de afwijking bepaald in nrs. 2.2, B, 2.4, B, 3.3, B, 3.5, B, 4.1, B en 4.3, B, dienen de grenzen inzake beroepsinkomsten van respectievelijk 233 EUR, 466 EUR en 140 EUR NETTO per maand als volgt te worden vastgesteld :
- de bruto beroepsinkomsten verminderen met de verplichte inhoudingen of bijdragen ter uitvoering van de sociale wetgeving of van een ermede gelijkgesteld wettelijk of reglementair statuut ;
- vervolgens het verschil verminderen met 20 pct.
1.9 Gehandicapten
A. Gehandicapt kind
Onder "gehandicapt kind" wordt verstaan :
- het kind dat tot ten minste 66 pct. is getroffen door ontoereikende of verminderde lichamelijke of geestelijke geschiktheid wegens één of meer aandoeningen ;
- het kind van wie, ongeacht de leeftijd, is vastgesteld dat ingevolge feiten overkomen en vastgesteld vóór de leeftijd van 65 jaar :
a) ofwel zijn lichamelijke of geestelijke toestand zijn verdienvermogen heeft verminderd tot één derde of minder van wat een valide persoon door een of ander beroep op de algemene arbeidsmarkt kan verdienen ;
b) ofwel zijn gezondheidstoestand een volledig gebrek aan, of een vermindering van zelfredzaamheid van ten minste 9 punten tot gevolg heeft, gemeten volgens de handleiding en de medisch-sociale
schaal van toepassing in het kader van de wetgeving met betrekking tot de tegemoetkomingen aan gehandicapten ;
c) ofwel, na de periode van primaire ongeschiktheid bepaald in artikel 87 van de gecoördineerde wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, zijn verdienvermogen is verminderd tot een derde of minder, zoals bepaald in artikel 100 van dezelfde gecoördineerde wet ;
d) ofwel hij, ingevolge een administratieve of gerechtelijke beslissing, tot ten minste 66 pct. blijvend lichamelijk of geestelijk gehandicapt of arbeidsongeschikt is verklaard.
B. Gehandicapte andere persoon
Onder "gehandicapte andere persoon" wordt verstaan :
- diegene van wie vóór 1 januari 1989 is vastgesteld dat hij tot ten minste 66 pct. is getroffen door ontoereikende of verminderde lichamelijke of geestelijke geschiktheid wegens één of meer aandoeningen ;
- diegene van wie, ongeacht de leeftijd, is vastgesteld dat ingevolge feiten overkomen en vastgesteld vóór de leeftijd van 65 jaar :
a) ofwel zijn lichamelijke of geestelijke toestand zijn verdienvermogen heeft verminderd tot één derde of minder van wat een valide persoon door een of ander beroep op de algemene arbeidsmarkt kan verdienen ;
b) ofwel zijn gezondheidstoestand een volledig gebrek aan of een vermindering van zelfredzaamheid van ten minste 9 punten tot gevolg heeft, gemeten volgens de handleiding en de medisch-sociale schaal van toepassing in het kader van de wetgeving met betrekking tot de tegemoetkomingen aan gehandicapten ;
c) ofwel, na de periode van primaire ongeschiktheid bepaald in artikel 87 van de gecoördineerde wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, zijn verdienvermogen is verminderd tot een derde of minder, zoals bepaald in artikel 100 van dezelfde gecoördineerde wet ;
d) ofwel hij, ingevolge een administratieve of gerechtelijke beslissing, tot ten minste 66 pct. blijvend lichamelijk of geestelijk gehandicapt of arbeidsongeschikt is verklaard.
Afdeling 3. - Afronding
1.10 Het bedrag van de bedrijfsvoorheffing wordt steeds op de lagere cent afgerond.
2. HOOFDSTUK II. - Bezoldigingen van werknemers en ermede gelijkgestelde inkomsten
2.1 Dit hoofdstuk is van toepassing op :
A. Rijksinwoners
B. Niet-inwoners die bezoldigingen verkrijgen :
- belastbaar in België;
- ingevolge één of meerdere arbeidsovereenkomsten die het volledige kalenderjaar bestrijken ;
- en voor zover die arbeidsprestaties ten minste 75 pct. van de wettelijk voorziene arbeidsduur per overeenkomst bedragen.
Afdeling 1. - Maandelijkse bruto bezoldigingen tot 7.500 EUR
2.2 De verkrijger van de inkomsten is een alleenstaande OF de echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten heeft eveneens beroepsinkomsten (schaal I)
A. Wanneer de maandelijkse bruto bezoldigingen niet hoger zijn dan 7.500 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens schaal I.
Van de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens die schaal mogen vervolgens nog de volgende verminderingen worden afgetrokken :
a) Vermindering voor kinderen ten laste
Aantal kinderen ten laste (1) | Vermindering |
1 | 37,00 EUR |
2 | 106,00 EUR |
3 | 280,00 EUR |
4 | 490,00 EUR |
5 | 724,00 EUR |
6 | 957,00 EUR |
7 | 1.191,00 EUR |
8 | 1.448,00 EUR |
meer dan 8 | 1.448,00 EUR verhoogd met 260,00 EUR per kind ten laste boven het achtste |
(1) het gehandicapte kind ten laste wordt voor twee gerekend. |
b) Verminderingen voor andere gezinslasten
Xxxxx xxx xx vermindering | Vermindering (1) |
1. De verkrijger van de inkomsten is een alleenstaande (behalve wanneer zijn inkomsten uit PENSIOENEN of WERKLOOSHEIDSUITKERINGEN MET BEDRIJFSTOESLAG bestaan : | 26,00 EUR |
2. De verkrijger van de inkomsten is een niet hertrouwde weduwnaar (weduwe) of een ongehuwde vader(moeder), met één of meer kinderen ten laste : | 37,00 EUR |
3. De verkrijger van de inkomsten is zelf gehandicapt : | 37,00 EUR |
4. De verkrijger van de inkomsten heeft in artikel 136, 2 en 3, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde personen ten laste die de leeftijd van 65 jaar hebben bereikt, per persoon (2) : | 81,00 EUR |
5. De verkrijger van de inkomsten heeft in artikel 136, 2 tot 4, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde personen, andere dan diegenen vermeld onder punt 4 hiervoor, ten laste, per persoon (2) : | 37,00 EUR |
6. De echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten heeft persoonlijke beroepsinkomsten, andere dan pensioenen, renten of ermede gelijkgestelde inkomsten, die niet meer bedragen dan 233,00 EUR NETTO per maand (3) : | 116,50 EUR |
Xxxxx xxx xx vermindering | Vermindering (1) |
7. De echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten heeft persoonlijke beroepsinkomsten die uitsluitend bestaan uit pensioenen, renten of ermede gelijkgestelde inkomsten en die niet meer bedragen dan 466,00 EUR NETTO per maand (3) : | 233,00 EUR |
(1) alle verminderingen mogen worden samengevoegd (2) de gehandicapte persoon ten laste wordt voor twee gerekend (3) de netto beroepsinkomsten worden vastgesteld volgens de regels van nr.1.8, C |
c) Vermindering voor groepsverzekering en voor extrawettelijke verzekering tegen ouderdom of vroegtijdige dood
Na toekenning van de onder sub a en b vermelde verminderingen wordt de bedrijfsvoorheffing nog verminderd met 30 pct. van :
- de verplichte inhoudingen ter uitvoering van een groepsverzekeringscontract ;
- de verplichte inhoudingen ter uitvoering van een extrawettelijke voorzorgsregeling van verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood ;
- de inhoudingen die betrekking hebben op de individuele voortzetting van een pensioentoezegging overeenkomstig artikel 1453, derde lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.
- de inhoudingen die betrekking hebben op een vrij aanvullend pensioen voor werknemers overeenkomstig artikel 1453, vierde lid, van het voormelde Wetboek.
d) Vermindering voor bezoldigingen ingevolge het presteren van overwerk dat recht geeft op een overwerktoeslag
Er wordt een vermindering verleend aan de werknemers die gedurende het belastbare tijdperk overwerk hebben gepresteerd dat, overeenkomstig artikel 29 van de arbeidswet van 16 maart 1971 of artikel 7 van het koninklijk besluit nr. 213 van 26 september 1983 betreffende de arbeidsduur in de ondernemingen die onder het paritair comité voor het bouwbedrijf ressorteren, recht geeft op een overwerktoeslag en die:
1° hetzij onderworpen zijn aan de arbeidswet van 16 maart 1971 en tewerkgesteld door een werkgever onderworpen aan de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités;
2° hetzij als contractuele of statutaire werknemers tewerkgesteld zijn door één van de volgende autonome overheidsbedrijven : de naamloze vennootschap van publiek recht Proximus, de naamloze vennootschap van publiek recht bpost, de naamloze vennootschap van publiek recht NMBS en de naamloze vennootschap van publiek recht Infrabel;
3° hetzij als contractuele of statutaire werknemers tewerkgesteld zijn door de naamloze vennootschap van publiek recht HR Rail.
Deze vermindering is slechts van toepassing op de berekeningsgrondslag voor de overwerktoeslag betreffende de eerste 130 uren per jaar die de werknemer als overwerk heeft gepresteerd.
Het in het tweede lid bepaalde maximum van 130 uren overwerk wordt opgetrokken tot 180 uren voor de aanslagjaren 2020 en 2021. De Ministerraad evalueert de impact van deze verhoging op de arbeidsmarkt ten laatste tegen 30 juni 2020. In geval van een positieve evaluatie kan de verhoging door een besluit dat wordt vastgesteld na overleg in de Ministerraad en uiterlijk op 31 december 2020 wordt genomen voor onbepaalde duur worden verlengd.
Het in het tweede lid bepaalde maximum van 130 uren overwerk wordt opgetrokken tot 180 uren voor de werknemers tewerkgesteld bij werkgevers die werken in onroerende staat verrichten op voorwaarde dat zij gebruik maken van een in hoofdstuk V, afdeling 4, van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk bedoeld elektronisch aanwezigheidsregistratiesysteem.
Het in het tweede lid bepaalde maximum van 130 uren overwerk wordt opgetrokken tot 360 uren voor de werknemers tewerkgesteld bij werkgevers die ressorteren onder het paritair comité voor het
hotelbedrijf of onder het paritair comité voor de uitzendarbeid indien de gebruiker ressorteert onder het paritair comité voor het hotelbedrijf.
De vermindering is niet van toepassing op het overwerk dat in aanmerking komt voor de toepassing van artikel 38, § 1, eerste lid, 30°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (WIB 92).
De vermindering wordt toegepast na de onder sub a, b en c vermelde verminderingen en bedraagt :
- voor een gepresteerd uur waarop een wettelijke overwerktoeslag van 50 of 100 pct. van toepassing is : 57,75 pct.;
- voor een gepresteerd uur waarop een wettelijke overwerktoeslag van 20 pct. van toepassing is : 66,81 pct.
van het "sociale bruto bedrag" van de bezoldigingen (dit is vóór aftrek van de verplichte inhoudingen ter uitvoering van de sociale wetgeving of van een ermede gelijkgesteld wettelijk of reglementair statuut), dat als berekeningsgrondslag heeft gediend voor de berekening van de overwerktoeslag.
e) Vermindering van de bedrijfsvoorheffing op de bezoldigingen van natuurlijke personen met een laag inkomen die, anders dan krachtens een arbeidsovereenkomst, arbeid verrichten in de overheidssector
Er wordt een vermindering verleend aan personen die als statutair, stagiair of tijdelijke in dienst zijn bij de overheid, de gemeenschappen, de gewesten, de provincies, inrichtingen die aan de provincies ondergeschikt zijn, de gemeenten en inrichtingen die aan de gemeenten ondergeschikt zijn, en die niet in het kader van een arbeidsovereenkomst zijn aangeworven, en een belastbare bezoldiging verkrijgen van minstens 597,08 EUR en maximum 2.191,18 EUR.
De vermindering wordt toegepast na de onder a tot d vermelde verminderingen en bedraagt 5,83 EUR.
f) Vermindering van de bedrijfsvoorheffing op de bezoldigingen van werknemers met een laag inkomen die recht hebben op de werkbonus
Er wordt een vermindering verleend aan de werknemers die recht hebben op een werkbonus overeenkomstig artikel 2 van de wet van 20 december 1999 tot toekenning van een werkbonus onder de vorm van een vermindering van de persoonlijke bedragen van sociale zekerheid aan werknemers met lage lonen en aan sommige werknemers die het slachtoffer waren van een herstructurering.
De vermindering wordt toegepast na de onder sub a tot e vermelde verminderingen en bedraagt 33,14 pct. van het bedrag van de daadwerkelijk verleende werkbonus.
B. In afwijking van punt A wordt de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens de regels van nr. 2.3 wanneer de echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten persoonlijke beroepsinkomsten heeft die uitsluitend bestaan uit pensioenen, renten of ermede gelijkgestelde inkomsten waarvan het bedrag niet hoger is dan 140 EUR NETTO per maand.
De netto beroepsinkomsten worden vastgesteld volgens de regels van nr. 1.8, C.
2.3 De echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten heeft geen beroepsinkomsten (schaal II)
Wanneer de maandelijkse bruto bezoldigingen niet hoger zijn dan 7.500 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens schaal II.
Van de bedrijfsvoorheffing volgens die schaal mogen vervolgens de volgende verminderingen worden afgetrokken :
a) Vermindering voor kinderen ten laste
Aantal kinderen ten laste (1) | Vermindering |
1 | 37,00 EUR |
2 | 106,00 EUR |
3 | 280,00 EUR |
4 | 490,00 EUR |
5 | 724,00 EUR |
6 | 957,00 EUR |
7 | 1.191,00 EUR |
8 | 1.448,00 EUR |
meer dan 8 | 1.448,00 EUR verhoogd met 260,00 EUR per kind ten laste boven het achtste |
(1) het gehandicapte kind ten laste wordt voor twee gerekend |
b) Verminderingen voor andere gezinslasten
Xxxxx xxx xx vermindering | Vermindering (1) |
1. De verkrijger van de inkomsten is zelf gehandicapt : | 37,00 EUR |
2. De echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten is gehandicapt : | 37,00 EUR |
3. De verkrijger van de inkomsten heeft in artikel 136, 2 en 3, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde personen die de leeftijd van 65 jaar hebben bereikt, ten laste, per persoon (2) : | 81,00 EUR |
4. De verkrijger van de inkomsten heeft in artikel 136, 2 tot 4, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde personen, andere dan diegenen vermeld onder punt 3 hiervoor, ten laste, per persoon (2) : | 37,00 EUR |
(1) alle verminderingen mogen worden samengevoegd (2) de gehandicapte persoon ten laste wordt voor twee gerekend |
c) Vermindering voor groepsverzekering en voor extrawettelijke verzekering tegen ouderdom of vroegtijdige dood
Na toekenning van de onder sub a en b vermelde verminderingen wordt de bedrijfsvoorheffing nog verminderd met 30 pct. van :
- de verplichte inhoudingen ter uitvoering van een groepsverzekeringscontract ;
- de verplichte inhoudingen ter uitvoering van een extrawettelijke voorzorgsregeling van verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood ;
- de inhoudingen die betrekking hebben op de individuele voortzetting van een pensioentoezegging overeenkomstig artikel 1453, derde lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.
- de inhoudingen die betrekking hebben op een vrij aanvullend pensioen voor werknemers overeenkomstig artikel 1453, vierde lid, van het voormelde Wetboek.
d) Vermindering voor bezoldigingen ingevolge het presteren van overwerk dat recht geeft op een overwerktoeslag
Er wordt een vermindering verleend aan de werknemers die gedurende het belastbare tijdperk overwerk hebben gepresteerd dat, overeenkomstig artikel 29 van de arbeidswet van 16 maart 1971 of artikel 7 van het koninklijk besluit nr. 213 van 26 september 1983 betreffende de arbeidsduur in de ondernemingen die onder het paritair comité voor het bouwbedrijf ressorteren, recht geeft op een overwerktoeslag en die:
1° hetzij onderworpen zijn aan de arbeidswet van 16 maart 1971 en tewerkgesteld door een werkgever onderworpen aan de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités;
2° hetzij als contractuele of statutaire werknemers tewerkgesteld zijn door één van de volgende autonome overheidsbedrijven : de naamloze vennootschap van publiek recht Proximus, de naamloze vennootschap van publiek recht bpost, de naamloze vennootschap van publiek recht NMBS en de naamloze vennootschap van publiek recht Infrabel;
3° hetzij als contractuele of statutaire werknemers tewerkgesteld zijn door de naamloze vennootschap van publiek recht HR Rail.
Deze vermindering is slechts van toepassing op de berekeningsgrondslag voor de overwerktoeslag betreffende de eerste 130 uren per jaar die de werknemer als overwerk heeft gepresteerd.
Het in het tweede lid bepaalde maximum van 130 uren overwerk wordt opgetrokken tot 180 uren voor de aanslagjaren 2020 en 2021. De Ministerraad evalueert de impact van deze verhoging op de arbeidsmarkt ten laatste tegen 30 juni 2020. In geval van een positieve evaluatie kan de verhoging door een besluit dat wordt vastgesteld na overleg in de Ministerraad en uiterlijk op 31 december 2020 wordt genomen voor onbepaalde duur worden verlengd.
Het in het tweede lid bepaalde maximum van 130 uren overwerk wordt opgetrokken tot 180 uren voor de werknemers tewerkgesteld bij werkgevers die werken in onroerende staat verrichten op voorwaarde dat zij gebruik maken van een in hoofdstuk V, afdeling 4, van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk bedoeld elektronisch aanwezigheidsregistratiesysteem.
Het in het tweede lid bepaalde maximum van 130 uren overwerk wordt opgetrokken tot 360 uren voor de werknemers tewerkgesteld bij werkgevers die ressorteren onder het paritair comité voor het hotelbedrijf of onder het paritair comité voor de uitzendarbeid indien de gebruiker ressorteert onder het paritair comité voor het hotelbedrijf.
De vermindering is niet van toepassing op het overwerk dat in aanmerking komt voor de toepassing van artikel 38, § 1, eerste lid, 30°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.
De vermindering wordt toegepast na de onder sub a, b en c vermelde verminderingen en bedraagt :
- voor een gepresteerd uur waarop een wettelijke overwerktoeslag van 50 of 100 pct. van toepassing is
: 57,75 pct.;
- voor een gepresteerd uur waarop een wettelijke overwerktoeslag van 20 pct. van toepassing is : 66,81 pct.
van het "sociale bruto bedrag " van de bezoldigingen (dit is vóór aftrek van de verplichte inhoudingen ter uitvoering van de sociale wetgeving of van een ermede gelijkgesteld wettelijk of reglementair statuut), dat als berekeningsgrondslag heeft gediend voor de berekening van de overwerktoeslag.
e) Vermindering van de bedrijfsvoorheffing op de bezoldigingen van natuurlijke personen met een laag inkomen die, anders dan krachtens een arbeidsovereenkomst, arbeid verrichten in de overheidssector
Er wordt een vermindering verleend aan personen die als statutair, stagiair of tijdelijke in dienst zijn bij de overheid, de gemeenschappen, de gewesten, de provincies, inrichtingen die aan de provincies ondergeschikt zijn, de gemeenten en inrichtingen die aan de gemeenten ondergeschikt zijn, en die niet
in het kader van een arbeidsovereenkomst zijn aangeworven, en een belastbare bezoldiging verkrijgen van minstens 597,08 EUR en maximum 2.191,18 EUR.
De vermindering wordt toegepast na de onder a tot d vermelde verminderingen en bedraagt 5,83 EUR.
f) Vermindering van de bedrijfsvoorheffing op de bezoldigingen van werknemers met een laag inkomen die recht hebben op de werkbonus
Er wordt een vermindering verleend aan de werknemers die recht hebben op een werkbonus overeenkomstig artikel 2 van de wet van 20 december 1999 tot toekenning van een werkbonus onder de vorm van een vermindering van de persoonlijke bedragen van sociale zekerheid aan werknemers met lage lonen en aan sommige werknemers die het slachtoffer waren van een herstructurering.
De vermindering wordt toegepast na de onder sub a tot e vermelde verminderingen en bedraagt 33,14 pct. van het bedrag van de daadwerkelijk verleende werkbonus.
Afdeling 2. - Maandelijkse bruto bezoldigingen boven 7.500 EUR
2.4 De verkrijger van de inkomsten is een alleenstaande OF de echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten heeft eveneens beroepsinkomsten
A. Wanneer de maandelijkse bruto bezoldigingen hoger zijn dan 7.500 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing als volgt vastgesteld :
a) de maandelijkse bruto bezoldigingen afronden op het lagere veelvoud van 15 EUR ;
b) de bedrijfsvoorheffing op dat afgeronde bedrag is gelijk aan 3.173,26 EUR verhoogd met 53,50 pct. van het gedeelte van de maandelijkse bruto bezoldiging boven 7.500 EUR ;
c) van de bedrijfsvoorheffing berekend overeenkomstig b mogen vervolgens de verminderingen worden afgetrokken die zijn vermeld in nr. 2.2, A, a tot d.
B. In afwijking van punt A wordt de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens de regels van nr. 2.5 wanneer de echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten persoonlijke beroepsinkomsten heeft die uitsluitend bestaan uit pensioenen, renten of ermede gelijkgestelde inkomsten waarvan het bedrag niet hoger is dan 140 EUR NETTO per maand.
De netto beroepsinkomsten worden vastgesteld volgens de regels van nr. 1.8, C.
2.5 De echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten heeft geen beroepsinkomsten
Wanneer de maandelijkse bruto bezoldigingen hoger zijn dan 7.500 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing als volgt vastgesteld :
a) de maandelijkse bruto bezoldiging afronden op het lagere veelvoud van 15 EUR ;
b) de bedrijfsvoorheffing op dat afgeronde bedrag is gelijk aan 2.751,06 EUR verhoogd met 53,50 pct. van het gedeelte van de maandelijkse bruto bezoldiging boven 7.500 EUR ;
c) van de bedrijfsvoorheffing berekend overeenkomstig punt b mogen vervolgens de verminderingen worden afgetrokken die zijn vermeld in nr. 2.3, a tot d.
Afdeling 3. - Bijzondere regels
2.6 Betalingen per veertien dagen
Voor de per veertien dagen betaalde bezoldigingen bedraagt de bedrijfsvoorheffing de helft van de voorheffing die volgens de regels van nrs. 2.2 tot 2.5 per maand verschuldigd is op tweemaal de bezoldiging per veertien dagen.
2.7 Betalingen per week
Voor de per week betaalde bezoldigingen bedraagt de bedrijfsvoorheffing het vierde van de voorheffing die volgens de regels van nrs. 2.2 tot 2.5 per maand verschuldigd is op viermaal de bezoldiging per week.
2.8 Betalingen per werkdag
Voor de per werkdag betaalde bezoldigingen bedraagt de bedrijfsvoorheffing het twintigste van de voorheffing die volgens de regels van nrs. 2.2 tot 2.5 per maand verschuldigd is op twintigmaal de bezoldiging per werkdag.
2.9 Exceptionele vergoedingen
A. Voor andere exceptionele vergoedingen en toelagen dan opzeggingsvergoedingen die een werkgever, buiten de normale bezoldigingen aan leden van zijn personeel betaalt (toevallige commissielonen op een geheel van verrichtingen, bijzondere en exceptionele vergoedingen, vakantiegeld, enz.), wordt de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens het in punt a vermelde tarief, gelet op het jaarbedrag van de normale bruto bezoldigingen van de verkrijger van de inkomsten.
Wanneer echter het jaarbedrag van de normale bruto bezoldiging niet meer bedraagt dan het grensbedrag dat volgens het aantal kinderen ten laste vermeld is in tabel b, wordt de exceptionele vergoeding vrijgesteld ten belope van het verschil tussen het voornoemde grensbedrag en het jaarbedrag van de normale bruto bezoldiging.
Wanneer de verkrijger van een exceptionele vergoeding niet meer dan vijf kinderen ten laste heeft en het jaarbedrag van zijn normale bruto bezoldiging niet hoger is dan het bedrag dat -volgens het aantal kinderen ten laste- in kolom 3 van tabel c vermeld is, wordt een vermindering toegekend op de bedrijfsvoorheffing die volgens de twee vorige leden op de exceptionele vergoeding is verschuldigd ; die vermindering wordt volgens het aantal kinderen ten laste berekend met het percent vermeld in kolom 2 van tabel c.
a) Tarief
JAARBEDRAG VAN DE NORMALE BRUTO BEZOLDIGINGEN | PERCENT ALS BEDRIJFSVOORHEFFING VERSCHULDIGD OP | ||||
VAKANTIEGELD | ANDERE VERGOEDINGEN EN TOELAGEN | ||||
1 | 2 | 3 | |||
tot 8.590,00 EUR | 0 | 0 | |||
van 8.590,01 EUR | tot | 10.990,00 EUR | 19,17 | 23,22 | |
van 10.990,01 EUR | tot | 13.990,00 EUR | 21,20 | 25,23 | |
van 13.990,01 EUR | tot | 16.770,00 EUR | 26,25 | 30,28 | |
van 16.770,01 EUR | tot | 18.980,00 EUR | 31,30 | 35,33 | |
van 18.980,01 EUR | tot | 21.190,00 EUR | 34,33 | 38,36 | |
van 21.190,01 EUR | tot | 25.620,00 EUR | 36,34 | 40,38 | |
van 25.620,01 EUR | tot | 27.870,00 EUR | 39,37 | 43,41 | |
van 27.870,01 EUR | tot | 36.910,00 EUR | 42,39 | 46,44 | |
van 36.910,01 EUR | tot | 48.190,00 EUR | 47,44 | 51,48 | |
boven 48.190,00 EUR | 53,50 |
b) Vrijstelling wegens kinderlast
Aantal kinderen ten laste (1) | Grensbedrag |
1 | 2 |
1 | 13.529,00 EUR |
2 | 16.940,00 EUR |
3 | 22.160,00 EUR |
4 | 27.980,00 EUR |
5 | 33.800,00 EUR |
6 | 39.620,00 EUR |
7 | 45.440,00 EUR |
8 | 51.260,00 EUR |
9 | 57.080,00 EUR |
10 | 62.900,00 EUR |
11 | 68.720,00 EUR |
12 | 74.540,00 EUR |
(1) het gehandicapte kind ten laste wordt voor twee gerekend |
c) Vermindering wegens kinderlast
Aantal kinderen ten laste (1) | Percent van de vermindering | Jaarbedrag van de normale bruto bezoldigingen waarboven geen vermindering wordt verleend |
1 | 2 | 3 |
1 | 7,5 | 23.285,00 EUR |
2 | 20 | 23.285,00 EUR |
3 | 35 | 25.615,00 EUR |
4 | 55 | 30.270,00 EUR |
5 | 75 | 32.600,00 EUR |
(1) het gehandicapte kind ten laste wordt voor twee gerekend |
B. In afwijking van punt A :
a) wordt de bedrijfsvoorheffing eenvormig op 16,15 pct. (zonder vrijstelling) vastgesteld voor de eindejaarspremies die in één keer worden uitbetaald en afhankelijk zijn van prestaties die per stuk of taak worden bezoldigd ;
b) is geen bedrijfsvoorheffing verschuldigd wanneer het twaalfde van het totaal van het jaarbedrag van de normale bruto bezoldigingen en de exceptionele vergoedingen en toelagen volgens de regels van nr. 2.2 (schaal I) of nr. 2.3 (schaal II) inzake per maand betaalde bezoldigingen geen aanleiding geeft tot bedrijfsvoorheffing.
2.10 Achterstallen
A. Voor achterstallige bezoldigingen (onder meer bezoldigingen waarvan de uitbetaling of de toekenning door toedoen van de overheid of wegens het bestaan van een geschil slechts heeft plaatsgehad na het verstrijken van het belastbare tijdperk waarop zij in werkelijkheid betrekking hebben) wordt de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens het in punt a vermelde tarief, gelet op de referentiebezoldiging, d.w.z. het jaarbedrag van de normale bruto bezoldiging die onmiddellijk vóór het jaar waarop de achterstallen betrekking hebben aan de verkrijger van de inkomsten is betaald.
In afwijking van hetgeen voorafgaat, is de referentiebezoldiging gelijk aan de normale bruto bezoldigingen van het laatste jaar van normale activiteit dat het jaar van de betaling van de achterstallen voorafgaat, mits de verkrijger hiervan het bewijs levert.
Wanneer echter de referentiebezoldiging niet meer bedraagt dan het grensbedrag dat volgens het aantal kinderen ten laste vermeld is in tabel b, worden de achterstallige bezoldigingen vrijgesteld ten belope van het verschil tussen het voornoemde grensbedrag en de referentiebezoldiging.
a) Tarief
Referentiebezoldiging | Percent als bedrijfsvoorheffing verschuldigd op ACHTERSTALLEN | ||
tot 9.540,00 EUR | 0,00 | ||
van 9.540,01 EUR | tot | 11.455,00 EUR | 2,68 |
van 11.455,01 EUR | tot | 12.720,00 EUR | 6,57 |
van 12.720,01 EUR | tot | 15.270,00 EUR | 10,77 |
van 15.270,01 EUR | tot | 16.545,00 EUR | 13,55 |
van 16.545,01 EUR | tot | 18.450,00 EUR | 16,55 |
Van 18.450,01 EUR | tot | 21.630,00 EUR | 19,17 |
Van 21.630,01 EUR | tot | 27.990,00 EUR | 24,92 |
Van 27.990,01 EUR | tot | 34.350,00 EUR | 29,93 |
van 34.350,01 EUR | tot | 44.530,00 EUR | 31,30 |
van 44.530,01 EUR | tot | 50.255,00 EUR | 36,90 |
van 50.255,01 EUR | tot | 57.250,00 EUR | 38,96 |
van 57.250,01 EUR | tot | 66.790,00 EUR | 40,93 |
van 66.790,01 EUR | tot | 80.155,00 EUR | 42,92 |
van 80.155,01 EUR | tot | 100.505,00 EUR | 44,99 |
van 100.505,01 EUR | tot | 115.775,00 EUR | 46,47 |
van 115.775,01 EUR | tot | 136.125,00 EUR | 47,48 |
Boven 136.125,00 EUR | 48,00 |
Vrijstelling wegens kinderlast
Aantal kinderen ten laste (1) | Grensbedrag |
1 | 13.529,00 EUR |
2 | 16.940,00 EUR |
3 | 22.160,00 EUR |
4 | 27.980,00 EUR |
5 | 33.800,00 EUR |
6 | 39.620,00 EUR |
7 | 45.440,00 EUR |
8 | 51.260,00 EUR |
9 | 57.080,00 EUR |
10 | 62.900,00 EUR |
11 | 68.720,00 EUR |
12 | 74.540,00 EUR |
(1) het gehandicapte kind ten laste wordt voor twee gerekend |
B. In afwijking van punt A is geen bedrijfsvoorheffing verschuldigd wanneer het twaalfde van de referentiebezoldiging volgens de regels van nr. 2.2 (schaal I) of nr. 2.3 (schaal II) inzake per maand betaalde bezoldigingen geen aanleiding geeft tot bedrijfsvoorheffing.
2.11 A) Opzeggingsvergoedingen
De bedrijfsvoorheffing wordt vastgesteld volgens de regels van nr. 2.10, A, met dien verstande dat voor het bepalen van het tarief van de bedrijfsvoorheffing de in aanmerking te nemen referentiebezoldiging die is welke tot grondslag diende voor het vaststellen van de vergoeding of, bij gebreke daaraan, de bezoldiging die de verkrijger heeft ontvangen tijdens de laatste periode van normale activiteit in dienst van de werkgever die de vergoeding uitbetaalt.
In afwijking van hetgeen voorafgaat, is de referentiebezoldiging gelijk aan de normale bruto bezoldigingen van het laatste jaar van normale activiteit dat het jaar van de betaling van de opzeggingsvergoedingen voorafgaat, mits de verkrijger hiervan het bewijs levert.
B) Inschakelingsvergoedingen
De bedrijfsvoorheffing op inschakelingsvergoedingen bedoeld in Titel IV, Hoofdstuk 5, Afdeling 3, van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact, wordt vastgesteld volgens de regels van nr. 2.10, A, met dien verstande dat voor het bepalen van het tarief van de bedrijfsvoorheffing de in aanmerking te nemen referentiebezoldiging die is welke tot grondslag diende voor het vaststellen van de vergoeding of, bij gebreke daaraan, de bezoldiging die de verkrijger heeft ontvangen tijdens de laatste periode van normale activiteit in dienst van de werkgever die de vergoeding uitbetaalt.
In afwijking van hetgeen voorafgaat, is de referentiebezoldiging gelijk aan de normale bruto bezoldigingen van het laatste jaar van normale activiteit dat het jaar van de betaling van de inschakelingsvergoedingen voorafgaat, mits de verkrijger hiervan het bewijs levert.
2.12 Schadeloosstelling van tijdelijke derving van bezoldigingen, winst of baten
A. Wettelijke of extrawettelijke vergoedingen betaald of toegekend als schadeloosstelling van een tijdelijke derving van bezoldiging bijvoorbeeld ingevolge ongeval, ziekte, invaliditeit of andere soortgelijke gebeurtenissen, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen naar het volgende onderscheid :
1 wanneer de vergoedingen door de werkgever of door diens tussenkomst :
a) samen met de normale bezoldigingen van éénzelfde periode aan de verkrijger worden betaald of toegekend : volgens de regels van nrs. 2.2 tot 2.8 op het totaalbedrag van de normale bezoldigingen en de vergoedingen in kwestie ;
b) niet samen met de normale bezoldigingen van éénzelfde periode aan de verkrijger worden betaald of toegekend :
- volgens de regels van nr. 2.9, A, gelet op de referentiebezoldiging, d.w.z. de normale jaarbezoldiging die tot grondslag voor het berekenen van de schadeloosstelling heeft gediend ;
- bij gebreke aan voormelde referentiebezoldiging bedraagt de bedrijfsvoorheffing 26,75 pct. (zonder vermindering) ;
2 wanneer die vergoedingen, zonder tussenkomst van de werkgever, door een verzekeringsinstelling of door een andere instelling of een andere tussenpersoon aan de verkrijger worden betaald : tegen het tarief van 11,11 pct. of 22,20 pct. (zonder vermindering) naargelang het gaat om wettelijke of om extrawettelijke vergoedingen.
B. In afwijking van punt A wordt, in de hiernavolgende gevallen, de bedrijfsvoorheffing respectievelijk overeenkomstig de volgende regels vastgesteld :
1. Primaire ongeschiktheid
a) Wettelijke ziekte- en invaliditeitsuitkeringen betaald of toegekend gedurende de periode van primaire arbeidsongeschiktheid bepaald in artikel 87 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 11,11 pct. (zonder vermindering), voor zover die periode van primaire ongeschiktheid aanvangt na 31 december 2003.
b) De overeenkomstig sub a berekende bedrijfsvoorheffing mag er evenwel niet toe leiden dat het bedrag van de uiteindelijk verschuldigde uitkering minder bedraagt dan het bedrag van de minimuminvaliditeitsuitkering vermeld in artikel 93bis van voormelde gecoördineerde wet, behalve wanneer die uitkering wordt gecumuleerd met inkomsten als vermeld in artikel 104 van dezelfde wet of wanneer prestaties worden geweigerd of verminderd krachtens artikel 136, § 2, van dezelfde wet.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt tijdens de eerste zes maanden van de primaire arbeidsongeschiktheid evenwel enkel rekening gehouden met het bedrag van de
minimuminvaliditeitsuitkering voor een gerechtigde met gezinslast, vermeld in artikel 93bis van voormelde gecoördineerde wet.
c) – Wettelijke ziekte- en invaliditeitsuitkeringen betaald of toegekend gedurende de eerste 6 maanden van de periode van primaire arbeidsongeschiktheid bepaald in artikel 87, derde lid, van dezelfde wet en die aansluit op een periode van volledige of gedeeltelijke werkloosheid als vermeld in nr. 2.13, A, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 10,09 pct. (zonder vermindering).
– Er moet evenwel geen bedrijfsvoorheffing worden ingehouden op wettelijke ziekte- en invaliditeitsuitkeringen betaald of toegekend gedurende de eerste 6 maanden van de hiervoor bedoelde periode van primaire arbeidsongeschiktheid, aan volledig werkloze werknemers als vermeld in nr. 2.13, B.
– Vanaf de 1ste dag van de 7de maand van diezelfde periode van primaire arbeidsongeschiktheid, zijn de onder het eerste en tweede streepje vermelde uitkeringen aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 11,11 pct. (zonder vermindering).
2. Wachtgeld ingevolge disponibiliteit wegens ziekte
Wachtgelden die krachtens artikel 57 van hoofdstuk IX van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen, worden betaald of toegekend aan ambtenaren in disponibiliteit wegens ziekte, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 11,11 pct. (zonder vermindering), voor zover de periode van disponibiliteit aanvangt na 31 december 2003.
3. Zeelieden
Uitkeringen betaald of toegekend krachtens artikel 88 van het koninklijk besluit van 24 oktober 1936 houdende wijziging en samenordening van de statuten der Hulp- en Voorzorgskas voor Zeevarenden, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 11,11 pct. (zonder vermindering), voor zover de werkongeschiktheidsperiode aanvangt na 31 december 2003.
4. Overzeese sociale zekerheid
Uitkeringen betaald of toegekend krachtens artikel 35, § 1, van de wet van 17 juli 1963 betreffende de overzeese sociale zekerheid, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 11,11 pct. (zonder vermindering), voor zover de periode van primaire arbeidsongeschiktheid aanvangt na 31 december 2003.
5. Moederschapsbescherming
Uitkeringen betaald of toegekend krachtens artikel 113 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 11,11 pct. (zonder vermindering), voor zover de periode van moederschapsbescherming aanvangt na 31 december 2003.
6. Borstvoedingspauze
Uitkeringen betaald of toegekend krachtens artikel 116bis van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 11,11 pct. (zonder vermindering), voor zover de borstvoedingspauze aanvangt na 31 december 2003.
7. Vaderschapsverlof
Uitkeringen betaald of toegekend krachtens artikel 30, § 2, achtste lid, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 11,11 pct. (zonder vermindering), voor zover de periode van vaderschapsverlof aanvangt na 31 december 2003.
8. Adoptieverlof
Uitkeringen betaald of toegekend krachtens artikel 30ter, § 2, eerste lid, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief
van 11,11 pct. (zonder vermindering), voor zover de periode van adoptieverlof aanvangt na 31 december 2003.
9. Wettelijke onderbrekingsuitkeringen
a) Wettelijke onderbrekingsuitkeringen betaald of toegekend aan werknemers die voltijds hun beroepsloopbaan onderbreken, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 10,13 pct. (zonder vermindering).
b) Wettelijke onderbrekingsuitkeringen betaald of toegekend aan werknemers die deeltijds hun beroepsloopbaan onderbreken, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 17,15 pct. (zonder vermindering).
Dit tarief van 17,15 pct. wordt verhoogd tot 35 pct. in geval van :
1. een 1/5de loopbaanvermindering, in toepassing van de artikelen 4 en 6 van het koninklijk besluit van 12 december 2001 tot uitvoering van hoofdstuk IV van de wet van 10 augustus 2001 betreffende verzoening van werkgelegenheid en kwaliteit van het leven betreffende het stelsel van tijdskrediet, loopbaanvermindering en vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, die aanvangt vanaf 1 juni 2007, of eenzelfde loopbaanvermindering in toepassing van de artikelen 5 en 6 van het koninklijk besluit van 10 juni 2002 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen aan de personeelsleden van de overheidsbedrijven die in toepassing van de wet van 21 maart 1991 houdende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven bestuursautonomie verkregen hebben. Deze maatregel geldt niet voor de werknemers in 1/5de loopbaanvermindering die uitsluitend samenwonen met één of meerdere kinderen die zij ten laste hebben;
2. halftijds tijdskrediet of halftijdse loopbaanonderbreking dat ingaat vanaf 1 januari 2009 voor de belastingplichtigen die 50 jaar of ouder dan 50 jaar zijn. Deze maatregel geldt niet voor de werknemers die alleen wonen of die uitsluitend samenwonen met één of meer kinderen die zij ten laste hebben en voor de belastingplichtigen die genieten van een thematisch verlof (ouderschapsverlof, medische bijstand, palliatief verlof).
Het tarief van 17,15 pct. wordt echter verhoogd tot 30 pct. in geval van halftijds tijdskrediet of halftijdse loopbaanonderbreking dat ingaat vanaf 1 januari 2009 voor de belastingplichtigen van minder dan
50 jaar. Deze maatregel geldt niet voor de werknemers die alleen wonen of die uitsluitend samenwonen met één of meer kinderen die zij ten laste hebben en voor de belastingplichtigen die genieten van een thematisch verlof (ouderschapsverlof, medische bijstand, palliatief verlof).
10. Het stelsel van halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar of vierdagenweek
Wettelijke premies toegekend aan de personeelsleden van overheidsdiensten ter gelegenheid van het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar of de vierdagenweek, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 17,15 pct. (zonder vermindering).
C. Zelfstandigen en meewerkende echtgenoten
1. Primaire ongeschiktheid
a) Wettelijke ziekte- en invaliditeitsuitkeringen betaald of toegekend gedurende het tijdvak van primaire ongeschiktheid bepaald in artikel 7 van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een uitkeringsverzekering en een moederschapsverzekering ten voordele van de zelfstandigen en van de meewerkende echtgenoten, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 11,11 pct. (zonder vermindering), voor zover die periode van primaire ongeschiktheid aanvangt na 31 december 2003.
b) De overeenkomstig sub a berekende bedrijfsvoorheffing mag er evenwel niet toe leiden dat het bedrag van de uiteindelijk verschuldigde primaire ongeschiktheidsuitkering minder bedraagt dan het bedrag van de minimuminvaliditeitsuitkering vermeld in artikel 93bis van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, behalve wanneer die uitkering wordt geweigerd of verminderd krachtens artikel 28 of artikel 29, § 1, 1° tot 4°, van voormeld koninklijk besluit.
2. Moederschapsverzekering
Moederschapsuitkeringen betaald of toegekend overeenkomstig artikel 94 van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een uitkeringsverzekering en een moederschapsverzekering ten voordele van de zelfstandigen en van de meewerkende echtgenoten, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 11,11 pct. (zonder vermindering).
D. Wettelijke of extrawettelijke vergoedingen betaald of toegekend als schadeloosstelling van een tijdelijke derving van winst of baten, zelfs indien ze op een vorige beroepswerkzaamheid betrekking hebben, en die door een verzekeringsinstelling of door een andere instelling of een andere tussenpersoon aan de verkrijger worden betaald, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 11,11 pct. of 22,20 pct. (zonder vermindering) naargelang het gaat om wettelijke of om extrawettelijke vergoedingen.
E. Xxxxxxx moet geen bedrijfsvoorheffing worden ingehouden wanneer de vergoeding is verkregen door een werknemer die bewijst dat het twaalfde van het jaarbedrag van de bezoldiging die tot grondslag diende voor het berekenen van de vergoeding volgens de regels van nrs. 2.2 tot 2.5, inzake per maand betaalde bezoldigingen, geen aanleiding geeft tot bedrijfsvoorheffing.
F. Ook is geen bedrijfsvoorheffing verschuldigd op andere wettelijke vergoedingen dan die vermeld onder punt B en C, toegekend krachtens de wetgeving betreffende de verzekering tegen ziekte en invaliditeit.
2.13 Werkloosheidsuitkeringen
A. Wettelijke en extrawettelijke uitkeringen van alle aard, wachtuitkeringen inbegrepen, verkregen als volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van bezoldigingen ten gevolge van volledige of gedeeltelijke werkloosheid en niet vermeld in de nrs. 2.15 en 2.16, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 10,09 pct. (zonder vermindering).
B. In afwijking van punt A moet geen bedrijfsvoorheffing worden ingehouden op de wettelijke werkloosheids- of inschakelingsuitkeringen van volledig werkloze werknemers die generlei inkomen uit beroepswerkzaamheid verkrijgen en die in de zin van de reglementering inzake werkloosheid de hoedanigheid hebben :
- ofwel van samenwonende met recht op een toeslag voor het verlies van een enig inkomen ;
- ofwel van samenwonende die noch recht heeft op een toeslag voor het verlies van een enig inkomen noch op een aanpassingstoeslag, en, indien de werknemer samenwoont met een echtgenoot, op voorwaarde dat de beroepsinkomsten van die echtgenoot uitsluitend uit vervangingsinkomsten bestaan ;
- ofwel van samenwonende die slechts over werkloosheidsuitkeringen beschikt, bestaande uit het al of niet verhoogde wettelijk forfait ;
- ofwel van alleenwonende ;
- ofwel van werknemer die recht heeft op een inschakelingsuitkering ;
- ofwel van werknemer die een vrijstelling geniet wegens sociale en familiale redenen.
C. In afwijking van de punten A en B zijn de wettelijke en extrawettelijke uitkeringen die worden betaald of toegekend aan tijdelijk werklozen zoals bedoeld in artikel 27, 2°, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 26,75 pct. (zonder vermindering).
2.14 Werkloosheidsuitkeringen met bedrijfstoeslag
Vergoedingen, in het kader of naar aanleiding van een stelsel van werkloosheidsuitkeringen met bedrijfstoeslag aan ontslagen werknemers betaald of toegekend, zijn van de bedrijfsvoorheffing vrijgesteld in zover hun totaalbedrag het maximumbedrag inzake werkloosheidsuitkering niet te boven gaat.
Voor het gedeelte van het totaalbedrag van die vergoedingen dat het hierboven vermelde maximumbedrag inzake werkloosheidsuitkeringen te boven gaat, moeten de schuldenaars van dat gedeelte bedrijfsvoorheffing inhouden en storten. Die bedrijfsvoorheffing wordt volgens de regels van de nrs. 4.1 tot 4.5 berekend op het totaalbedrag van de vergoedingen.
Van de bedrijfsvoorheffing berekend overeenkomstig het vorige lid mag vervolgens de vermindering voor groepsverzekering en voor extrawettelijke verzekering tegen ouderdom of vroegtijdige dood vermeld in nr. 2.2, A, c, worden afgetrokken.
Werkloosheidsuitkeringen met bedrijfstoeslag bestaan uit de volgende componenten : 1° een werkloosheidsuitkering;
2° een bedrijfstoeslag als bedoeld in artikel 4, § 3, tweede streepje, van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 van 19 december 1974 tot invoering van een regeling van aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen, alsmede de bedrijfstoeslag bedoeld in een collectieve arbeidsovereenkomst die is gesloten overeenkomstig de bepalingen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomst en de paritaire comités en die voorziet in voordelen die op zijn minst gelijkwaardig zijn aan de voordelen die in de voormelde collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 zijn vastgesteld.
2.15 Aanvullende vergoedingen bovenop werkloosheidsuitkeringen met bedrijfstoeslag buiten het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag
A. De gewezen werknemer heeft de leeftijd van 50 jaar bereikt :
De aanvullende vergoedingen bovenop werkloosheidsuitkeringen met bedrijfstoeslag die de voormelde werknemer heeft verkregen tijdens een periode van inactiviteit, van werkhervatting bij een andere werkgever of van werkhervatting als zelfstandige zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen naar het volgende onderscheid :
- de verplichting van de gewezen werkgever tot doorbetaling van die vergoedingen na werkhervatting is opgenomen in een collectieve arbeidsovereenkomst of in een individuele overeenkomst die voorziet in de uitbetaling van de aanvullende vergoeding : bedrijfsvoorheffing van 10,09 pct. (zonder vermindering);
- de verplichting van de gewezen werkgever tot doorbetaling van die vergoedingen na werkhervatting is niet opgenomen in een collectieve arbeidsovereenkomst of in een individuele overeenkomst die voorziet in de uitbetaling van de aanvullende vergoeding : bedrijfsvoorheffing van 26,75 pct. (zonder vermindering).
B. De gewezen werknemer heeft de leeftijd van 50 jaar niet bereikt :
De aanvullende vergoedingen bovenop werkloosheidsuitkeringen met bedrijfstoeslag die de voormelde werknemer heeft verkregen tijdens een periode van inactiviteit, van werkhervatting bij een andere werkgever of van werkhervatting als zelfstandige zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen volgens de toepassingsregel nr. 2.12, A, 1°, b, tweede streepje (schadeloosstelling van tijdelijke derving van bezoldigingen).
2.16 Pseudo-werkloosheidsuitkering met bedrijfstoeslag bovenop werkloosheidsuitkeringen
A. De gewezen werknemer heeft de leeftijd van 50 jaar bereikt en de desbetreffende overeenkomst is geen sectorale collectieve arbeidsovereenkomst die is afgesloten vóór 30 september 2005 of geen sectorale overeenkomst die een dergelijke overeenkomst zonder onderbreking verlengt.
De aanvullende vergoedingen die een in het opschrift vermelde werknemer die de leeftijd van 50 jaar heeft bereikt en die werkloosheidsuitkeringen als volledige werkloze verkrijgt of zou kunnen verkrijgen indien hij het werk niet had hervat, rechtstreeks of onrechtstreeks heeft verkregen zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen naar het volgende onderscheid :
- de verplichting van de gewezen werkgever tot doorbetaling van die vergoedingen na werkhervatting is opgenomen in een collectieve arbeidsovereenkomst of in een individuele overeenkomst die voorziet in de uitbetaling van de aanvullende vergoeding : bedrijfsvoorheffing van 10,09 pct. (zonder vermindering);
- de verplichting van de gewezen werkgever tot doorbetaling van die vergoedingen na werkhervatting is niet opgenomen in een collectieve arbeidsovereenkomst of in een individuele overeenkomst die voorziet in de uitbetaling van de aanvullende vergoeding : bedrijfsvoorheffing van 26,75 pct. (zonder vermindering);
B. De gewezen werknemer heeft, hetzij de leeftijd van 50 jaar niet bereikt, hetzij de leeftijd van 50 jaar bereikt EN de desbetreffende overeenkomst is een sectorale overeenkomst die is afgesloten vóór
30 september 2005 of een sectorale overeenkomst die een dergelijke overeenkomst zonder onderbreking verlengt.
De aanvullende vergoedingen bovenop werkloosheidsuitkering na ontslag die de gewezen werknemer in één van deze gevallen heeft verkregen tijdens een periode van inactiviteit, van werkhervatting bij een andere werkgever of van werkhervatting als zelfstandige zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen volgens de toepassingsregel nr. 2.13 (werkloosheidsuitkeringen).
2.17 Toevallig of periodiek en bijkomstig betaalde vergoedingen en toelagen
A. Niet in de nrs. 2.9 tot 2.16 vermelde vergoedingen en toelagen die een schuldenaar van bedrijfsvoorheffing uitbetaalt aan personen die slechts toevallig of periodiek en bijkomstig door hem of door zijn tussenkomst worden bezoldigd (toevallige commissielonen, vergoedingen, presentiegelden, enz.) zijn volgens onderstaand tarief (zonder verminderingen) aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen :
Bedrag van de vergoedingen en toelagen | Percent als bedrijfsvoorheffing verschuldigd op het totaalbedrag van de vergoedingen en TOELAGEN | |
1 | 2 | |
tot 500,00 EUR | 27,25 | |
van 500,01 EUR tot | 650,00 EUR | 32,30 |
boven 650,00 EUR | 37,35 |
B. In afwijking van punt A is op de gewestelijke weerwerkpremie, die krachtens artikel 171, 7°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, afzonderlijk in de personenbelasting wordt belast, een bedrijfsvoorheffing verschuldigd van 11,11 pct. (zonder vermindering).
2.18 Schuldvorderingen die de hoedanigheid van bezoldigingen hebben en vermeld zijn in artikel 270, 6, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992
Voor de schuldvorderingen met de hoedanigheid van bezoldigingen als bedoeld in artikel 30, 1° en 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 die worden gehonoreerd door curatoren in faillissementen, vereffenaars van gerechtelijke akkoorden, vereffenaars van vennootschappen of personen die gelijkaardige functies uitoefenen, wordt de bedrijfsvoorheffing eenvormig (zonder vermindering) vastgesteld op 26,75 pct.
2.19 Bezoldigingen voor stukwerk
De bedrijfsvoorheffing op bezoldigingen toegekend aan werklieden die stukwerk verrichten en van wie de onregelmatige en door de werkgever niet gecontroleerde prestaties niet worden uitgedrukt in dagen, weken, veertien dagen of maanden arbeid, wordt berekend volgens de regels van nrs. 2.2 tot 2.8, met inachtneming van de duur van het tijdperk waarop de bezoldigingen betrekking hebben. De bedrijfsvoorheffing mag in deze gevallen echter nooit minder bedragen dan 11,11 pct. van de bezoldigingen.
2.20 a) Artiesten en musici
De bedrijfsvoorheffing wordt eenvormig (zonder vermindering) bepaald op 11,11 pct. voor de bezoldigingen die door ondernemingen voor vertoningen en vermakelijkheden worden betaald aan artiesten en musici die niet tot het vast personeel van de ondernemingen behoren en niet kunnen worden beschouwd als zijnde door de ondernemingen bijkomstig bezoldigd ;
b) Personen behorend tot bijzondere categorieën bepaald door de ambtenaar belast met de algemene leiding van de Algemene Administratie van de Fiscaliteit
De bedrijfsvoorheffing wordt eenvormig (zonder vermindering) bepaald op 11,11 pct. voor de bezoldigingen betaald aan personen die behoren tot de categorieën bepaald door de ambtenaar belast met de algemene leiding van de Algemene Administratie van de Fiscaliteit en die, gelet op de omstandigheden waarin zij hun beroepswerkzaamheid uitoefenen, volgens bijzondere regels worden bezoldigd.
2.21 Vakantiegeld betaald door verlofkassen
De vakantiegelden die zonder tussenkomst van de werkgever door de kassen voor jaarlijks verlof worden betaald of toegekend, zijn volgens het onderstaande tarief (zonder vermindering) aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen :
Bedrag van het vakantiegeld | Percent als bedrijfsvoorheffing verschuldigd op het totale bedrag van het vakantiegeld | |
Tot | 1.400,00 EUR | 17,16 |
Boven | 1.400,00 EUR | 23,22 |
2.22 Studenten
In afwijking van de vorige regels is geen bedrijfsvoorheffing verschuldigd op de bezoldigingen betaald of toegekend aan studenten die tewerkgesteld zijn in het kader van een overeenkomst voor tewerkstelling van studenten, bedoeld bij titel VII van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, gedurende 475 aangegeven uren studentenarbeid per kalenderjaar en die overeenkomstig artikel 17bis, §1, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, niet aan de sociale zekerheidsbijdragen onderworpen zijn.
2.23 Jonge werknemers
In afwijking van de vorige regels is geen bedrijfsvoorheffing verschuldigd op de bezoldigingen betaald of toegekend tijdens de maanden oktober, november of december aan jonge werknemers die voldoen aan de in artikel 36, § 1, eerste lid, 1 tot 3, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering gestelde voorwaarden en wier tewerkstelling in het kader van een arbeidsovereenkomst aanvangt tijdens voornoemde maanden oktober, november of december, op voorwaarde dat het bedrag van die bezoldigingen 3.400 EUR bruto per maand niet overschrijdt.
2.24. Gelegenheidsarbeiders in de horeca
In afwijking van de vorige regels wordt de bedrijfsvoorheffing eenvormig (zonder vermindering) vastgesteld op 33,31 pct. op de bezoldigingen voor prestaties geleverd tijdens maximaal 50 dagen per kalenderjaar en die worden betaald of toegekend aan gelegenheidswerknemers die worden tewerkgesteld bij een werkgever die ressorteert onder het paritair comité voor het hotelbedrijf of onder het paritair comité voor de uitzendarbeid indien de gebruiker ressorteert onder het paritair comité voor het hotelbedrijf indien de werkgever en de werknemer een arbeidsovereenkomst van bepaalde duur of voor een duidelijk omschreven werk sluiten van maximaal 2 opeenvolgende dagen en waarvoor de sociale bijdragen worden berekend op een uur- of dagforfait zoals bepaald in artikel 31ter, tweede lid, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.
3. HOOFDSTUK III. - Bezoldigingen van bedrijfsleiders
3.1 Dit hoofdstuk is van toepassing op :
A. rijksinwoners
B. niet-inwoners die bezoldigingen genieten :
- voor in België geleverde arbeidsprestaties ;
- ingevolge één of meerdere arbeidsovereenkomsten die het volledige kalenderjaar bestrijken ;
- en voor zover die arbeidsprestaties ten minste 75 pct. van de wettelijk voorziene arbeidsduur per overeenkomst bedragen.
3.2. Herkwalificatie van huurinkomsten
Bezoldigingen voortvloeiend uit de in artikel 32, tweede lid, 3°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde herkwalificatie van onroerende inkomsten, worden voor het vaststellen van de bedrijfsvoorheffing en zolang de Koning de voor dat jaar in aanmerking te nemen revalorisatiecoëfficiënt niet heeft bepaald, berekend op basis van de revalorisatiecoëfficiënt die geldt voor het laatste vorige jaar.
Afdeling 1. - Maandelijkse bruto bezoldigingen tot 7.500 EUR
3.3 De verkrijger van de inkomsten is een alleenstaande OF de echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten heeft eveneens beroepsinkomsten (schaal I)
A. Wanneer de maandelijkse bruto bezoldigingen niet hoger zijn dan 7.500 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens schaal I.
Van de bedrijfsvoorheffing volgens die schaal mogen vervolgens de verminderingen worden afgetrokken die zijn vermeld in nr. 2.2, A, a tot c.
Na deze verminderingen mag nog de volgende vermindering worden toegepast :
de vermindering van de bedrijfsvoorheffing op de bezoldigingen van bedrijfsleiders die recht hebben op een werkbonus overeenkomstig artikel 2 van de wet van 20 december 1999 tot toekenning van een werkbonus onder de vorm van een vermindering van de persoonlijke bijdragen van sociale zekerheid aan werknemers met lage lonen en aan sommige werknemers die het slachtoffer waren van een herstructurering.
De vermindering bedraagt 33,14 pct. van het bedrag van de daadwerkelijk verleende werkbonus.
B. In afwijking van punt A wordt de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens de regels van nr. 3.4 wanneer de echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten persoonlijke beroepsinkomsten heeft die uitsluitend bestaan uit pensioenen, renten of ermede gelijkgestelde inkomsten waarvan het bedrag niet hoger is dan 140 EUR NETTO per maand.
De netto beroepsinkomsten worden vastgesteld volgens de regels van nr. 1.8, C.
3.4. De echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten heeft geen beroepsinkomsten (schaal II)
Wanneer de maandelijkse bruto bezoldigingen niet hoger zijn dan 7.500 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens schaal II.
Van de bedrijfsvoorheffing volgens die schaal mogen vervolgens de verminderingen worden afgetrokken die zijn vermeld in nr. 2.3, a tot c.
Na deze verminderingen mag nog de volgende vermindering worden toegepast :
de vermindering van de bedrijfsvoorheffing op de bezoldigingen van bedrijfsleiders die recht hebben op een werkbonus overeenkomstig artikel 2 van de wet van 20 december 1999 tot toekenning van een werkbonus onder de vorm van een vermindering van de persoonlijke bijdragen van sociale zekerheid aan werknemers met lage lonen en aan sommige werknemers die het slachtoffer waren van een herstructurering.
De vermindering bedraagt 33,14 pct. van het bedrag van de daadwerkelijk verleende werkbonus.
Afdeling 2. - Maandelijkse bruto bezoldigingen boven 7.500 EUR
3.5 De verkrijger van de inkomsten is een alleenstaande OF de echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten heeft eveneens beroepsinkomsten
A. Wanneer de maandelijkse bruto bezoldigingen hoger zijn dan 7.500 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing als volgt vastgesteld :
a) de maandelijkse bruto bezoldiging afronden op het lagere veelvoud van 15 EUR ;
b) de bedrijfsvoorheffing op dat afgeronde bedrag is gelijk aan 3.276,25 EUR verhoogd met 53,50 pct. van het gedeelte van de maandelijkse bruto bezoldiging boven 7.500 EUR ;
c) van de bedrijfsvoorheffing berekend overeenkomstig b mogen vervolgens de verminderingen worden afgetrokken die zijn vermeld in nr. 2.2, A, a tot c.
B. In afwijking van punt A wordt de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens de regels van nr. 3.6 wanneer de echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten persoonlijke beroepsinkomsten heeft die uitsluitend bestaan uit pensioenen, renten of ermede gelijkgestelde inkomsten waarvan het bedrag niet hoger is dan 140 EUR NETTO per maand.
De netto beroepsinkomsten worden vastgesteld volgens de regels van nr.1.8, C.
3.6 De echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten heeft geen beroepsinkomsten
Wanneer de maandelijkse bruto bezoldigingen hoger zijn dan 7.500 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing als volgt vastgesteld :
a) de maandelijkse bruto bezoldiging afronden op het lagere veelvoud van 15 EUR ;
b) de bedrijfsvoorheffing op dat afgeronde bedrag is gelijk aan 2.854,04 EUR verhoogd met 53,50 pct. van het gedeelte van de maandelijkse bruto bezoldiging boven 7.500 EUR ;
c) van de bedrijfsvoorheffing berekend overeenkomstig b mogen vervolgens de verminderingen worden afgetrokken die zijn vermeld in nr. 2.3, a tot c.
Afdeling 3. - Bijzondere regels
3.7 Periodieke betalingen anders dan per maand
Voor periodieke bezoldigingen die anders dan per maand worden betaald, bedraagt de bedrijfsvoorheffing het twintigste van het product, verkregen door vermenigvuldiging van het bedrag van de bedrijfsvoorheffing die volgens de regels van de nrs. 3.3 tot 3.6 verschuldigd is op de
overeenstemmende maandbezoldiging, met het aantal werkdagen van het tijdperk waarop de bezoldiging betrekking heeft.
3.8 Niet-periodieke bezoldigingen
De bedrijfsvoorheffing op niet-periodieke bezoldigingen is gelijk aan twaalf maal het verschil tussen :
- eensdeels, de voorheffing die volgens de regels van de nrs. 3.3 tot 3.6 verschuldigd is op een inkomen gelijk aan de periodieke bezoldigingen van de maand waarin de niet-periodieke bezoldiging wordt betaald of toegekend, verhoogd met een twaalfde van de niet-periodieke bezoldiging ;
- anderdeels, de voorheffing die volgens dezelfde regels verschuldigd is op de periodieke bezoldigingen van de maand waarin de niet-periodieke bezoldiging wordt betaald of toegekend.
4. HOOFDSTUK IV. - Pensioenen, renten, kapitalen, afkoopwaarden en ermede gelijkgestelde inkomsten
Afdeling 1. - Maandelijkse pensioenen of renten tot 7.500 EUR
4.1 De verkrijger van de inkomsten is een alleenstaande OF de echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten heeft eveneens beroepsinkomsten (schaal I)
A. Wanneer de maandelijkse pensioenen of renten niet hoger zijn dan 7.500 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens schaal I.
Van de bedrijfsvoorheffing volgens die schaal mogen vervolgens worden afgetrokken :
a) de vermindering voor kinderen ten laste vermeld in nr. 2.2, A, tabel a ;
b) de verminderingen voor andere gezinslasten vermeld in nr. 2.2, A, tabel b, behalve de vermindering voor alleenstaanden (vermeld in nr. 2.2, A, tabel b, punt 1).
B. In afwijking van punt A wordt de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens de regels van nr. 4.2 wanneer de echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten persoonlijke beroepsinkomsten heeft die uitsluitend bestaan uit pensioenen, renten of ermede gelijkgestelde inkomsten waarvan het bedrag niet hoger is dan 140 EUR NETTO per maand.
De netto beroepsinkomsten worden vastgesteld volgens de regels van nr. 1.8, C.
4.2 De echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten heeft geen beroepsinkomsten (schaal II)
Wanneer de maandelijkse pensioenen of renten niet hoger zijn dan 7.500 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens schaal II.
Van de bedrijfsvoorheffing volgens die schaal mogen vervolgens de verminderingen voor kinderen ten laste en voor andere gezinslasten worden afgetrokken ; die verminderingen zijn vermeld in de tabellen a en b van nr. 2.3.
Afdeling 2. - Maandelijkse pensioenen of renten boven 7.500 EUR
4.3 De verkrijger van de inkomsten is een alleenstaande OF de echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten heeft eveneens beroepsinkomsten
A. Wanneer de maandelijkse pensioenen of renten hoger zijn dan 7.500 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing als volgt vastgesteld :
a) de maandelijkse pensioenen of renten afronden op het lagere veelvoud van 15 EUR ;
b) de bedrijfsvoorheffing op dat afgeronde bedrag is gelijk aan 3.322,02 EUR verhoogd met 53,50 pct. van het gedeelte van de maandelijkse pensioenen of renten boven 7.500 EUR ;
c) van de bedrijfsvoorheffing berekend overeenkomstig punt b, mogen vervolgens de volgende verminderingen worden afgetrokken :
1° de vermindering voor kinderen ten laste vermeld in nr. 2.2, A, tabel a ;
2° de verminderingen voor andere gezinslasten vermeld in nr. 2.2, A, tabel b, behalve de vermindering voor alleenstaanden (vermeld in nr. 2.2, A, tabel b, punt 1).
B. In afwijking van punt A wordt de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens de regels van nr. 4.4 wanneer de echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten persoonlijke beroepsinkomsten heeft die uitsluitend bestaan uit pensioenen, renten of ermede gelijkgestelde inkomsten waarvan het bedrag niet hoger is dan 140 EUR NETTO per maand.
De netto beroepsinkomsten worden vastgesteld volgens de regels van nr. 1.8, c.
4.4 De echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten heeft geen beroepsinkomsten
Wanneer de maandelijkse pensioenen of renten hoger zijn dan 7.500 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing als volgt vastgesteld :
a) de maandelijkse pensioenen of renten afronden op het lagere veelvoud van 15 EUR ;
b) de bedrijfsvoorheffing op dat afgeronde bedrag is gelijk aan 2.899,82 EUR verhoogd met 53,50 pct. van het gedeelte van de maandelijkse pensioenen of renten boven 7.500 EUR ;
c) van de bedrijfsvoorheffing berekend overeenkomstig punt b, mogen vervolgens de verminderingen voor kinderen ten laste en voor andere gezinslasten worden afgetrokken; die verminderingen zijn vermeld in de tabellen a en b van nr. 2.3.
Afdeling 3. - Bijzondere regels
4.5 Betalingen anders dan per maand
Voor anders dan per maand betaalde pensioenen of renten, bedraagt de bedrijfsvoorheffing het dertigste van het product verkregen door vermenigvuldiging van het bedrag van de bedrijfsvoorheffing dat zou verschuldigd zijn op het overeenstemmende maandelijks pensioen of rente, met het aantal dagen van het tijdperk waarop het pensioen of de rente betrekking heeft.
4.6 Achterstallen
Pensioen- of renteachterstallen (d.w.z. pensioenen of renten waarvan de uitbetaling of de toekenning door toedoen van de overheid of wegens het bestaan van een geschil slechts heeft plaatsgehad na het verstrijken van het belastbare tijdperk waarop zij in werkelijkheid betrekking hebben) zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen volgens de regels van nr. 2.10, A, met dien verstande dat het toe te passen tarief mutatis mutandis bepaald wordt volgens het jaarbedrag van de normale bruto pensioenen of -renten die onmiddellijk vóór het jaar waarop de achterstallen betrekking hebben aan de verkrijger zijn betaald of, bij gebreke daarvan, volgens het jaarbedrag van de normale bruto bezoldigingen, verhoogd met de eventuele pensioen- of rentevoorschotten, die de verkrijger tijdens zijn laatste jaar van normale activiteit heeft ontvangen.
4.7 Vakantiegeld
De bedrijfsvoorheffing op vakantiegeld toegekend aan personen die een rust- of overlevingspensioen verkrijgen ten laste van het pensioenstelsel voor loontrekkers, wordt vastgesteld volgens het in de tabellen hierna vermelde tarief, gelet op het totaal van het belastbare maandbedrag van de pensioenen van de verkrijger van de inkomsten.
a) De verkrijger van de inkomsten is een alleenstaande OF de echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten heeft eveneens beroepsinkomsten
BELASTBARE MAANDBEDRAG VAN HET PENSIOEN | Percent als bedrijfsvoorheffing verschuldigd op het bedrag van het vakantiegeld |
tot 1.249,99 EUR | 0 |
van 1.250,00 EUR tot 1.299,99 EUR | 1 |
van 1.300,00 EUR tot 1.349,99 EUR | 3 |
van 1.350,00 EUR tot 1.399,99 EUR | 4 |
van 1.400,00 EUR tot 1.599,99 EUR | 5 |
van 1.600,00 EUR tot 1.899,99 EUR | 10 |
van 1.900,00 EUR tot 2.199,99 EUR | 15 |
van 2.200,00 EUR tot 2.599,99 EUR | 20 |
van 2.600,00 EUR tot 3.149,99 EUR | 25 |
van 3.150,00 EUR tot 3.849,99 EUR | 30 |
van 3.850,00 EUR tot 4.099,99 EUR | 35 |
vanaf 4.100,00 EUR | 36 |
b) De echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten heeft geen beroepsinkomsten
BELASTBARE MAANDBEDRAG VAN HET PENSIOEN | Percent als bedrijfsvoorheffing verschuldigd op het bedrag van het vakantiegeld |
tot 1.799,99 EUR | 0 |
van 1.800,00 EUR tot 1.899,99 EUR | 1 |
van 1.900,00 EUR tot 1.949,99 EUR | 2 |
van 1.950,00 EUR tot 1.999,99 EUR | 3 |
van 2.000,00 EUR tot 2.099,99 EUR | 4 |
van 2.100,00 EUR tot 2.649,99 EUR | 5 |
van 2.650,00 EUR tot 3.149,99 EUR | 10 |
van 3.150,00 EUR tot 3.649,99 EUR | 15 |
van 3.650,00 EUR tot 4.249,99 EUR | 20 |
van 4.250,00 EUR tot 5.049,99 EUR | 25 |
van 5.050,00 EUR tot 6.449,99 EUR | 30 |
van 6.450,00 EUR tot 6.799,99 EUR | 35 |
vanaf 6.800,00 EUR | 36 |
4.8 Pensioenen en renten niet verleend in het kader van het pensioensparen, noch ter uitvoering van een wettelijk of reglementair statuut
A. Rust- en overlevingspensioenen of -renten die niet worden verleend in het kader van het pensioensparen, noch ter uitvoering van de sociale wetgeving of van een wettelijk of reglementair statuut dat de betrokkenen uit het toepassingsgebied van de sociale wetgeving sluit, eensdeels, en ouderdoms- en weduwrenten die verzekeringsinstellingen verlenen als tegenwaarde van stortingen die vrij zijn verricht in het kader van de wetgeving betreffende het bediendepensioen, anderdeels, zijn volgens het onderstaande tarief (zonder vermindering) aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen :
Jaarbedrag van het pensioen of de rente | Percent als bedrijfsvoorheffing verschuldigd op het totaalbedrag van het pensioen OF DE RENTE | ||
tot 1.790,00 EUR | 0 | ||
van 1.790,01 EUR | tot | 2.990,00 EUR | 11,11 |
van 2.990,01 EUR | tot | 8.900,00 EUR | 16,15 |
van 8.900,01 EUR | tot | 14.820,00 EUR | 21,20 |
van 14.820,01 EUR | tot | 29.640,00 EUR | 27,25 |
van 29.640,01 EUR | tot | 44.460,00 EUR | 32,30 |
boven 44.460,00 EUR | 37,35 |
B. In afwijking van punt A moet geen bedrijfsvoorheffing worden ingehouden :
a) op de pensioenen en renten indien en in zoverre die pensioenen of renten zijn verleend ter uitvoering van contracten die het voorwerp zijn geweest van een taks op het lange termijnsparen als bepaald in Boek II, titel VIII van het Wetboek diverse rechten en taksen ;
b) wanneer de verkrijger van de pensioenen of renten aantoont dat het twaalfde van het totale jaarbedrag van zijn wettelijk en zijn aanvullend pensioen volgens de nrs. 4.1 tot 4.4 geen aanleiding geeft tot bedrijfsvoorheffing.
4.9 Toelagen of renten verleend naar aanleiding van een ongeval, een ziekte of een invaliditeit
Toelagen of renten die rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking hebben op een in artikel 23, § 1, 1, 2 en 4, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde beroepswerkzaamheid of die het herstel van een bestendige derving van bezoldigingen, winst of baten uitmaken en die worden verleend naar aanleiding van een ongeval, een ziekte, een invaliditeit of andere soortgelijke gebeurtenissen, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen naar het volgende onderscheid :
1° wanneer die toelagen of renten door de werkgever of door diens tussenkomst aan de verkrijger worden betaald : volgens de regels van nr. 2.9, A, met dien verstande dat het toe te passen tarief bepaald wordt volgens het jaarbedrag van de normale bruto bezoldigingen die tot grondslag dienden voor het berekenen van die toelagen of renten ;
2° wanneer die toelagen of renten zonder tussenkomst van de werkgever, door een verzekeringsinstelling of door een andere instelling of een tussenpersoon aan de verkrijger worden betaald : tegen het tarief van 11,11 pct. of van 22,20 pct. (zonder vermindering) naargelang het gaat om wettelijke of extrawettelijke toelagen of renten. In dit geval moet echter geen bedrijfsvoorheffing worden ingehouden wanneer de verkrijger van de renten of toelagen aantoont dat het twaalfde van de jaarbezoldiging die tot grondslag diende voor de berekening van de schadeloosstelling volgens de regels van de nrs. 4.1 tot 4.4 geen aanleiding geeft tot bedrijfsvoorheffing.
4.10 Kapitalen en afkoopwaarden niet verleend in het kader van het pensioensparen
A. Kapitalen en afkoopwaarden, of de schijven daarvan, die krachtens artikel 169, § 1, of 515bis, vierde en zevende lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 volgens het omzettingsstelsel in de personenbelasting worden belast, worden voor de berekening van de bedrijfsvoorheffing slechts in aanmerking genomen tot het bedrag van de lijfrente die voortvloeit uit hun omzetting volgens de in artikel 73 van dit besluit bepaalde coëfficiënten.
De rente wordt tegen 11,11 pct. (zonder vermindering) aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen.
B. Op kapitalen en afkoopwaarden die krachtens artikel 171, 2, b tot d, of 515quater, § 1, b, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 afzonderlijk in de personenbelasting worden belast, is een bedrijfsvoorheffing verschuldigd van 10,09 pct. (zonder vermindering).
C. Op kapitalen en afkoopwaarden, op kapitalen geldend als renten of pensioenen en op de afkoop van de gekapitaliseerde waarde van een deel van het wettelijk rust- of overlevingspensioen die krachtens artikel 171, 4, f tot h; 515bis, vijfde lid, of 515octies, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 of krachtens artikel 104, 2e lid, van de wet van 28 december 1992 houdende fiscale, financiële en diverse bepalingen afzonderlijk in de personenbelasting worden belast, is een bedrijfsvoorheffing verschuldigd van 16,66 pct. (zonder vermindering).
C.1 Een bedrijfsvoorheffing van 18,17 pct. (zonder vermindering) is verschuldigd op kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 4°, f, in zover het kapitalen betreft die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en bij leven worden uitgekeerd aan de werknemer of bedrijfsleider op de leeftijd van 61 jaar.
C.2 Een bedrijfsvoorheffing van 20,19 pct. (zonder vermindering) is verschuldigd op kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 4°, f, in zover het kapitalen betreft die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en bij leven worden uitgekeerd :
- aan de werknemer of bedrijfsleider op de leeftijd van 60 jaar;
- aan de werknemer naar aanleiding van de pensionering als bedoeld in artikel 27, § 3, van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, vóór het bereiken van de leeftijd van 61 jaar.
D. Een bedrijfsvoorheffing van 33,31 pct. (zonder vermindering) is verschuldigd op :
1° kapitalen en afkoopwaarden die krachtens artikel 171, 1, d, f, h of j of 515quater, § 1, a, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 afzonderlijk in de personenbelasting worden belast;
2° kapitalen, afkoopwaarden en op kapitalen geldend als renten of pensioenen, of op de schijven daarvan, die niet worden bedoeld onder de punten A tot D, 1, hiervoor.
E. In afwijking van de punten B tot D hiervoor moet geen bedrijfsvoorheffing worden ingehouden indien en in zoverre de kapitalen, afkoopwaarden en de kapitalen geldend als renten of pensioenen zijn verleend ter uitvoering van contracten die het voorwerp zijn geweest van een taks op het lange termijnsparen als bepaald in Boek II, titel VIII van het Wetboek diverse rechten en taksen of in artikel 119, 1, van de wet van 28 december 1992 houdende fiscale, financiële en diverse bepalingen.
4.11 Pensioensparen
A. Pensioenen en renten van een spaarverzekering worden volgens het onderstaande tarief (zonder vermindering) aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen :
Jaarbedrag van het pensioen of de rente | Percent als bedrijfsvoorheffing VERSCHULDIGD OP HET TOTAALBEDRAG VAN HET PENSIOEN OF DE RENTE |
tot 1.500,00 EUR | 11,11 |
van 1.500,01 EUR tot 2.500,00 EUR | 16,15 |
boven 2.500,00 EUR | 21,20 |
B. Spaartegoeden van spaarrekeningen en kapitalen en afkoopwaarden van spaarverzekeringen die krachtens de artikelen 171, 1°bis, 174 en 515ter van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en krachtens artikel 105 van de wet van 28 december 1992 houdende fiscale, financiële en diverse bepalingen afzonderlijk in de personenbelasting worden belast, worden aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 8,08 pct. (zonder vermindering), met dien verstande dat voor spaartegoeden het belastbare bedrag moet worden bepaald overeenkomstig de artikelen 34, § 3, en 515bis, derde lid, van hetzelfde Wetboek.
C. Spaartegoeden van spaarrekeningen en kapitalen en afkoopwaarden van spaarverzekeringen die krachtens de artikelen 515bis, vijfde lid, en 515ter van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en krachtens artikel 104, tweede lid, van de wet van 28 december 1992 houdende fiscale, financiële en diverse bepalingen afzonderlijk in de personenbelasting worden belast, worden aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 16,66 pct. (zonder vermindering), met dien verstande dat voor spaartegoeden het belastbare bedrag moet worden bepaald overeenkomstig de artikelen 34, § 3, en 515bis, derde lid, van hetzelfde Wetboek.
Het vorige lid is eveneens van toepassing op spaartegoeden, kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in artikel 9, § 4, van het koninklijk besluit van 22 december 1986 tot invoering van een stelsel van derdeleeftijds- of pensioensparen.
D. Een bedrijfsvoorheffing van 33,31 pct. (zonder vermindering) is verschuldigd op :
1° spaartegoeden van spaarrekeningen en op kapitalen en afkoopwaarden van spaarverzekeringen die krachtens artikel 171, 1, g, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 afzonderlijk in de personenbelasting worden belast, met dien
verstande dat voor spaartegoeden het belastbare bedrag moet worden bepaald overeenkomstig de artikelen 34, § 3, en 515bis, derde lid, van hetzelfde Wetboek ;
2° spaartegoeden van spaarrekeningen en op kapitalen en afkoopwaarden van spaarverzekeringen die niet bedoeld zijn onder de punten B tot D, 1, hiervoor. Bovendien moet voor spaartegoeden het belastbare bedrag worden bepaald overeenkomstig artikel 515bis, derde lid, van hetzelfde Wetboek.
Het vorige lid is eveneens van toepassing op de overdrachten als vermeld in artikel 34, § 2, 3, van hetzelfde Wetboek.
E. In afwijking van de punten B tot D hiervoor moet geen bedrijfsvoorheffing worden ingehouden indien en in zoverre de spaartegoeden van spaarrekeningen en de kapitalen en afkoopwaarden van spaarverzekeringen zijn verleend ter uitvoering van contracten die het voorwerp zijn geweest van een taks op het lange termijnsparen als bepaald in Boek II, titel VIII van het Wetboek diverse rechten en taksen, met uitzondering van de vervroegde inning van de taks bepaald bij artikel 185, § 4, van dat Wetboek, of in artikel 119 van de wet van 28 december 1992 houdende fiscale, financiële en diverse bepalingen.
5. HOOFDSTUK V. - Inkomsten van andere niet-inwoners dan diegenen vermeld in de nrs. 2.1, B en 3.1, B
Afdeling 1. - Bezoldigingen van werknemers en ermede gelijkgestelde inkomsten
5.1 In afwijking van de nrs. 2.2 tot 2.11 en 2.19 wordt de bedrijfsvoorheffing op bezoldigingen van werknemers betaald of toegekend aan andere niet-inwoners dan diegenen vermeld in nr. 2.1, B, vastgesteld overeenkomstig de hierna volgende regels.
Onderafdeling 1. - Maandelijkse bruto bezoldigingen tot 7.500 EUR
5.2 Wanneer de maandelijkse bruto bezoldigingen niet hoger zijn dan 7.500 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens schaal III.
5.3 Van de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens die schaal mogen vervolgens de volgende verminderingen worden afgetrokken :
a) Vermindering voor groepsverzekering en voor extrawettelijke verzekering tegen ouderdom of vroegtijdige dood
De bedrijfsvoorheffing wordt verminderd met 30 pct. van :
- de verplichte inhoudingen ter uitvoering van een groepsverzekeringscontract ;
- de verplichte inhoudingen ter uitvoering van een extrawettelijke voorzorgsregeling van verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood ;
- de inhoudingen die betrekking hebben op de individuele voortzetting van een pensioentoezegging overeenkomstig artikel 1453, derde lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.
- de inhoudingen die betrekking hebben op een vrij aanvullend pensioen voor werknemers overeenkomstig artikel 1453, vierde lid, van het voormelde Wetboek.
b) Vermindering voor bezoldigingen ingevolge het presteren van overwerk dat recht geeft op een overwerktoeslag
Er wordt een vermindering verleend aan de werknemers die gedurende het belastbare tijdperk overwerk hebben gepresteerd dat, overeenkomstig artikel 29 van de arbeidswet van 16 maart 1971 of artikel 7 van het koninklijk besluit nr. 213 van 26 september 1983 betreffende de arbeidsduur in de ondernemingen die onder het paritair comité voor het bouwbedrijf ressorteren, recht geeft op een overwerktoeslag en die:
1° hetzij onderworpen zijn aan de arbeidswet van 16 maart 1971 en tewerkgesteld door een werkgever onderworpen aan de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités;
2° hetzij als contractuele of statutaire werknemers tewerkgesteld zijn door één van de volgende autonome overheidsbedrijven : de naamloze vennootschap van publiek recht Proximus, de naamloze vennootschap van publiek recht bpost, de naamloze vennootschap van publiek recht NMBS en de naamloze vennootschap van publiek recht Infrabel;
3° hetzij als contractuele of statutaire werknemers tewerkgesteld zijn door de naamloze vennootschap van publiek recht HR Rail.
Deze vermindering is slechts van toepassing op de berekeningsgrondslag voor de overwerktoeslag betreffende de eerste 130 uren per jaar die de werknemer als overwerk heeft gepresteerd.
Het in het tweede lid bepaalde maximum van 130 uren overwerk wordt opgetrokken tot 180 uren voor de aanslagjaren 2020 en 2021. De Ministerraad evalueert de impact van deze verhoging op de arbeidsmarkt ten laatste tegen 30 juni 2020. In geval van een positieve evaluatie kan de verhoging door een besluit dat wordt vastgesteld na overleg in de Ministerraad en uiterlijk op 31 december 2020 wordt genomen voor onbepaalde duur worden verlengd.
Het in het tweede lid bepaalde maximum van 130 uren overwerk wordt opgetrokken tot 180 uren voor de werknemers tewerkgesteld bij werkgevers die werken in onroerende staat verrichten op voorwaarde dat zij gebruik maken van een in hoofdstuk V, afdeling 4, van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk bedoeld elektronisch aanwezigheidsregistratiesysteem.
Het in het tweede lid bepaalde maximum van 130 uren overwerk wordt opgetrokken tot 360 uren voor de werknemers tewerkgesteld bij werkgevers die ressorteren onder het paritair comité voor het hotelbedrijf of onder het paritair comité voor de uitzendarbeid indien de gebruiker ressorteert onder het paritair comité voor het hotelbedrijf.
De vermindering is niet van toepassing op het overwerk dat in aanmerking komt voor de toepassing van artikel 38, § 1, eerste lid, 30°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.
De vermindering wordt toegepast na de onder sub a vermelde vermindering en bedraagt :
- voor een gepresteerd uur waarop een wettelijke overwerktoeslag van 50 of 100 pct. van toepassing is : 57,75 pct.;
- voor een gepresteerd uur waarop een wettelijke overwerktoeslag van 20 pct. van toepassing is : 66,81 pct.
van het “sociale bruto bedrag “ van de bezoldigingen (dit is vóór aftrek van de verplichte inhoudingen ter uitvoering van de sociale wetgeving of van een ermede gelijkgesteld wettelijk of reglementair statuut), dat als berekeningsgrondslag heeft gediend voor de berekening van de overwerktoeslag.
Onderafdeling 2. – Maandelijkse bruto bezoldigingen boven 7.500 EUR
5.4 A. Wanneer de maandelijkse bruto bezoldigingen hoger zijn dan 7.500 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing als volgt vastgesteld :
a) de maandelijkse bruto bezoldiging afronden op het lagere veelvoud van 15 EUR ;
b) de bedrijfsvoorheffing op dat afgeronde bedrag is gelijk aan 3.348,03 EUR verhoogd met 53,50 pct. van het gedeelte van de maandelijkse bruto bezoldiging boven 7.500 EUR.
B. Van de bedrijfsvoorheffing berekend overeenkomstig punt A mogen vervolgens de vermindering voor groepsverzekering en voor extrawettelijke verzekering tegen ouderdom of vroegtijdige dood en de vermindering voor bezoldigingen ingevolge het presteren van overwerk dat recht geeft op een overwerktoeslag worden afgetrokken; die verminderingen zijn vermeld in nr. 5.3.
Onderafdeling 3. – Bijzondere regels
5.5 Betalingen per veertien dagen
Voor de per veertien dagen betaalde bezoldigingen bedraagt de bedrijfsvoorheffing de helft van de voorheffing die volgens de regel van nr. 5.2 of 5.4 per maand verschuldigd is op tweemaal de bezoldiging per veertien dagen.
5.6 Betalingen per week
Voor de per week betaalde bezoldigingen bedraagt de bedrijfsvoorheffing het vierde van de voorheffing die volgens de regel van nr. 5.2 of 5.4 per maand verschuldigd is op viermaal de bezoldiging per week.
5.7 Betalingen per werkdag
Voor de per werkdag betaalde bezoldigingen bedraagt de bedrijfsvoorheffing het twintigste van de voorheffing die volgens de regel van nr. 5.2 of 5.4 per maand verschuldigd is op twintigmaal de bezoldiging per werkdag.
5.8 Exceptionele vergoedingen
Voor de exceptionele vergoedingen (commissielonen, vakantiegeld, eindejaarspremies, enz.) die een werkgever, buiten de normale bezoldigingen aan leden van zijn personeel betaalt, wordt de bedrijfsvoorheffing (zonder vermindering) vastgesteld volgens het onderstaande tarief, gelet op het jaarbedrag van de normale in België betaalde of toegekende bruto bezoldigingen van de verkrijger van de inkomsten.
Jaarbedrag van de normale bruto bezoldigingen | Percent als bedrijfsvoorheffing verschuldigd | |||
1 | 2 | |||
van | 0,01 EUR | tot | 18.170,00 EUR | 26,75 |
van | 18.170,01 EUR | tot | 19.450,00 EUR | 32,10 |
van | 19.450,01 EUR | tot | 25.980,00 EUR | 42,80 |
van | 25.980,01 EUR | tot | 51.470,00 EUR | 48,15 |
boven | 51.470,00 EUR | 53,50 |
5.9 Achterstallen en opzeggingsvergoedingen
Voor achterstallige bezoldigingen (onder meer bezoldigingen waarvan de uitbetaling of de toekenning door toedoen van de overheid of wegens het bestaan van een geschil slechts heeft plaatsgehad na het verstrijken van het belastbare tijdperk waarop zij in werkelijkheid betrekking hebben) en voor de opzeggingsvergoedingen, wordt de bedrijfsvoorheffing (zonder vermindering) vastgesteld volgens het onderstaande tarief, gelet op de referentiebezoldiging, d.w.z. :
- ofwel het jaarbedrag van de normale in België betaalde of toegekende bruto bezoldiging die onmiddellijk vóór de herziening die tot de uitbetaling van de achterstallen aanleiding gaf aan de verkrijger van de inkomsten werd betaald ;
- ofwel de bezoldiging die tot grondslag diende voor het vaststellen van de opzeggingsvergoeding of, bij gebreke daaraan, de bezoldiging die de verkrijger heeft ontvangen tijdens de laatste periode van normale activiteit in dienst van de werkgever die de vergoeding uitbetaalt.
Referentiebezoldiging | Percent als bedrijfsvoorheffing VERSCHULDIGD | |||
1 | 2 | |||
van | 0,01 EUR | tot | 16.600,00 EUR | 26,75 |
van | 16.600,01 EUR | tot | 17.720,00 EUR | 32,10 |
van | 17.720,01 EUR | tot | 23.490,00 EUR | 42,80 |
van | 23.490,01 EUR | tot | 45.960,00 EUR | 48,15 |
boven | 45.960,00 EUR | 53,50 |
5.10 Bezoldigingen voor stukwerk
De bedrijfsvoorheffing op bezoldigingen toegekend aan werklieden die stukwerk verrichten en van wie de onregelmatige en door de werkgever niet gecontroleerde prestaties niet worden uitgedrukt in dagen, weken, veertien dagen of maanden arbeid, wordt berekend volgens de regels van de nrs. 5.2 tot 5.7, met inachtneming van de duur van het tijdperk waarop de bezoldigingen betrekking hebben.
5.11 Gelegenheidsarbeiders in de horeca
In afwijking van de vorige regels wordt de bedrijfsvoorheffing eenvormig (zonder vermindering) vastgesteld op 33,31 pct. op de bezoldigingen voor prestaties geleverd tijdens maximaal 50 dagen per kalenderjaar en die worden betaald of toegekend aan gelegenheidswerknemers die worden tewerkgesteld bij een werkgever die ressorteert onder het paritair comité voor het hotelbedrijf of onder het paritair comité voor de uitzendarbeid indien de gebruiker ressorteert onder het paritair comité voor het hotelbedrijf indien de werkgever en de werknemer een arbeidsovereenkomst van bepaalde duur of voor een duidelijk omschreven werk sluiten van maximaal 2 opeenvolgende dagen en waarvoor de sociale bijdragen worden berekend op een uur- of dagforfait zoals bepaald in artikel 31ter, tweede lid, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.
Afdeling 2. – Werkloosheidsuitkering met bedrijfstoeslag
5.12 In afwijking van nr. 2.14 wordt de bedrijfsvoorheffing op werkloosheidsuitkering met bedrijfstoeslag van werknemers betaald of toegekend aan andere niet-inwoners dan diegenen vermeld in de nrs. 2.1, B, vastgesteld overeenkomstig de hierna volgende regels.
5.13 Werkloosheidsuitkeringen met bedrijfstoeslag
Vergoedingen, in het kader of naar aanleiding van een stelsel van werkloosheidsuitkering met bedrijfstoeslag aan ontslagen of op rust gestelde werknemers betaald of toegekend, zijn van de bedrijfsvoorheffing vrijgesteld in zover hun totaalbedrag het maximumbedrag inzake werkloosheidsuitkering niet te boven gaat.
Voor het gedeelte van het totaalbedrag van die vergoedingen dat het hierboven vermelde maximumbedrag inzake werkloosheidsuitkering te boven gaat, moeten de schuldenaars van dat gedeelte bedrijfsvoorheffing inhouden en storten. Die bedrijfsvoorheffing wordt volgens de regels van de nrs. 5.14 en 5.15 berekend op het totaalbedrag van de vergoedingen.
5.14 Maandelijkse werkloosheidsuitkeringen met bedrijfstoeslag
A. Wanneer het totaalbedrag van deze maandelijkse vergoedingen niet hoger is dan 7.500 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens schaal III, kolom pensioenen.
B. Wanneer het totaalbedrag van deze maandelijkse vergoedingen hoger is dan 7.500 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing als volgt vastgesteld :
a) het maandelijkse totaalbedrag afronden op het lagere veelvoud van 15 EUR ;
b) de bedrijfsvoorheffing op dat afgeronde bedrag is gelijk aan 3.442,37 EUR verhoogd met 53,50 pct. van het gedeelte van het maandelijkse totaalbedrag boven 7.500 EUR.
5.15 Anders dan per maand betaalde werkloosheidsuitkeringen met bedrijfstoeslag
Voor de anders dan per maand betaalde werkloosheidsuitkeringen met bedrijfstoeslag bedraagt de bedrijfsvoorheffing het dertigste van het product verkregen door vermenigvuldiging van het bedrag van de bedrijfsvoorheffing dat zou verschuldigd zijn op het overeenstemmende maandelijkse totaalbedrag van de werkloosheidsuitkering met bedrijfstoeslag, met het aantal dagen van het tijdperk waarop de werkloosheidsuitkering met bedrijfstoeslag betrekking heeft.
Afdeling 3. – Bezoldigingen van bedrijfsleiders
5.16 In afwijking van de nrs. 3.3 tot 3.8 wordt de bedrijfsvoorheffing op bezoldigingen van bedrijfsleiders, betaald of toegekend aan andere niet-inwoners dan diegenen vermeld in nr. 3.1, B, vastgesteld overeenkomstig de hierna volgende regels.
Onderafdeling 1.- Maandelijkse bruto bezoldigingen tot 7.500 EUR
5.17 Wanneer de maandelijkse bruto bezoldigingen niet hoger zijn dan 7.500 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens schaal III, kolom bedrijfsleiders.
5.18 De bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens die schaal wordt verminderd met 30 pct. van :
- de verplichte inhoudingen ter uitvoering van een groepsverzekeringscontract ;
- de verplichte inhoudingen ter uitvoering van een extrawettelijke voorzorgsregeling van verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood ;
- de inhoudingen die betrekking hebben op de individuele voortzetting van een pensioentoezegging overeenkomstig artikel 1453, derde lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.
Onderafdeling 2.- Maandelijkse bruto bezoldigingen boven 7.500 EUR
5.19 Wanneer de maandelijkse bruto bezoldigingen hoger zijn dan 7.500 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing als volgt vastgesteld :
a) de maandelijkse bruto bezoldiging afronden op het lagere veelvoud van 15 EUR ;
b) de bedrijfsvoorheffing op dat afgeronde bedrag is gelijk aan 3.451,01 EUR verhoogd met 53,50 pct. van het gedeelte van de maandelijkse bruto bezoldiging boven 7.500 EUR.
5.20 Van de bedrijfsvoorheffing berekend overeenkomstig nr. 5.19 mag nog de vermindering voor groepsverzekering en voor extrawettelijke verzekering tegen ouderdom of vroegtijdige dood worden afgetrokken; die vermindering is vermeld onder nr 5.18.
Onderafdeling 3. – Bijzondere regels
5.21 Periodieke betalingen anders dan per maand
Voor periodieke bezoldigingen die anders dan per maand worden betaald, bedraagt de bedrijfsvoorheffing het twintigste van het product, verkregen door vermenigvuldiging van het bedrag van de bedrijfsvoorheffing, dat volgens de regel van nr. 5.17 of 5.19 verschuldigd is op de overeenstemmende maandbezoldiging, met het aantal werkdagen van het tijdperk waarop de bezoldiging betrekking heeft.
5.22 Niet-periodieke bezoldigingen
De bedrijfsvoorheffing op niet-periodieke bezoldigingen is gelijk aan twaalf maal het verschil tussen :
- eensdeels, de voorheffing die volgens de regels van de nrs. 5.17 tot 5.21 verschuldigd is op een inkomen gelijk aan de periodieke bezoldigingen van de maand waarin de niet-periodieke bezoldiging wordt betaald of toegekend, verhoogd met een twaalfde van de niet-periodieke bezoldiging ;
- anderdeels, de voorheffing die volgens dezelfde regels verschuldigd is op de periodieke bezoldigingen van de maand waarin de niet-periodieke bezoldiging wordt betaald of toegekend.
Afdeling 4. – Onderhoudsuitkeringen en kapitalen vermeld in artikel 90, eerste lid, 3 en 4, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, die aan niet-inwoners worden betaald
5.23 Uitkeringen
Op het bedrag van de in artikel 90, eerste lid, 3 en 4, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde uitkeringen die rijksinwoners aan niet-inwoners betalen, is een bedrijfsvoorheffing verschuldigd van 26,75 pct. op 80 pct. van het bedrag van die uitkeringen.
5.24 Kapitalen
Wanneer in nr. 5.23 vermelde uitkeringen worden vervangen door een kapitaal dat wordt betaald aan een niet-inwoner, bedraagt de bedrijfsvoorheffing 26,75 pct. van 80 pct. van dat kapitaal.
Afdeling 5 - In artikel 87, 5, a tot c, e en f, van dit besluit vermelde inkomsten, betaald of toegekend aan niet-inwoners vermeld in die bepaling
5.25 Grondslag en tarief
Voor de inkomsten vermeld in artikel 87, 5, a tot c, e en f, van dit besluit, betaald of toegekend aan aldaar vermelde niet-inwoners, moet de bedrijfsvoorheffing onderscheidenlijk als volgt worden berekend :
a) 30,28 pct. van het bruto bedrag voor de winst en baten vermeld in artikel 87, 5, a ;
b) volgens de regels en het tarief van nr. 2.17 voor de inkomsten vermeld in artikel 87, 5, b ;
c) 2,96 pct. van het bruto bedrag van de premies betreffende de in België gedane verrichtingen voor de winst vermeld in artikel 87, 5, c ;
d) 28,69 pct. van het bruto bedrag voor de winst vermeld in artikel 87, 5, e;
e) 29 pct. van de inkomsten (na aftrek van een forfaitair bedrag voor kosten dat gelijk is aan 50 pct. van het brutobedrag van de inkomsten) bedoeld in artikel 87, 5°, f. Het bedrag van die voorheffing wordt evenwel beperkt tot het maximumbedrag aan bronheffing waarin het van toepassing zijnde dubbelbelastingverdrag voorziet.
Afdeling 6 - Inkomsten van podiumkunstenaars die niet-inwoners zijn
5.26 Grondslag en tarief
In afwijking van de bepalingen van de hoofdstukken II en V en van nr. 5.25, a en b, wordt de bedrijfsvoorheffing eenvormig vastgesteld op 18 pct. van het bruto bedrag van de inkomsten vermeld in artikel 228, § 2, 8°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, verminderd met een forfaitair bedrag voor kosten opgenomen in onderstaande tabel :
AARD VAN DE KOSTEN | BEDRAG |
1. verplaatsingskosten : | 300,00 EUR |
2. voeding en andere kleine uitgaven : | 37,50 EUR |
3. logementskosten : | 62,50 EUR |
Totaal : | 400,00 EUR |
Het forfait wordt per schuldenaar van bedrijfsvoorheffing vastgesteld naargelang van de in België door de podiumkunstenaar gepresteerde dagen waarvoor hij wordt vergoed. Het aantal gepresteerde dagen
dient evenwel per schuldenaar van bedrijfsvoorheffing voor elke podiumkunstenaar te worden beperkt tot 10 dagen per kalenderjaar.
Volgende bedragen mogen in aanmerking genomen worden :
- 400 EUR voor de eerste dag ;
- 100 EUR voor elke volgende gepresteerde dag.
Afdeling 7 - Winst en baten van niet-inwonende vennoten of leden van vennootschappen of van verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid als bedoeld in artikel 29 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, vermeld in artikel 229, § 3, van hetzelfde Wetboek
5.27 Grondslag en tarief
De in artikel 87, 7, van dit besluit vermelde inkomsten van iedere vennoot of ieder lid zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen naar het volgende onderscheid :
A. Inkomsten die worden geacht te zijn toegekend aan niet-rijksinwoners vermeld in artikel 227, 1, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 : de bedrijfsvoorheffing wordt vastgesteld volgens het onderstaande tarief (zonder vermindering) :
Totaalbedrag van de winst of de baten van elke vennoot of elk lid | Verschuldigde bedrijfsvoorheffing |
van 0,01 EUR tot 13.050,00 EUR | 26,75 pct. |
van13.050,01 EUR tot 19.920,00 EUR | 3.490,88 EUR + 42,80 pct. op de schijf boven 13.050,00 EUR |
van 19.920,01 EUR tot 41.070,00 EUR | 6.431,24 EUR + 48,15 pct. op de schijf boven 19.920,00 EUR |
boven 41.070,00 EUR | 16.614,97 EUR + 53,50 pct. op de schijf boven 41.070,00 EUR |
B. Inkomsten die worden geacht te zijn toegekend aan niet-inwoners vermeld in artikel 227, 2, van voormeld Wetboek : de bedrijfsvoorheffing wordt éénvormig vastgesteld op 29,58 pct.
Afdeling 8 – In artikel 87, 8, van dit besluit vermelde meerwaarden, verwezenlijkt door niet-inwoners in het kader van hun beroepswerkzaamheid
5.28 De in artikel 87, 8, van dit besluit vermelde meerwaarden, vastgesteld krachtens artikel 235, 1 of 2, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen naar het volgende onderscheid :
A. Meerwaarden verwezenlijkt door niet-inwoners vermeld in artikel 227, 1, van voormeld Wetboek, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het in nr. 5.27, A, vermelde tarief (zonder vermindering).
In afwijking van vorig lid worden meerwaarden verwezenlijkt op onroerende goederen die op het ogenblik van hun vervreemding sedert meer dan 5 jaar voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt, aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 17,66 pct. (zonder vermindering).
B. Meerwaarden verwezenlijkt door niet-inwoners vermeld in artikel 227, 2, van voormeld Wetboek zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 29,58 pct.
In afwijking van vorig lid worden meerwaarden verwezenlijkt naar aanleiding van een exclusief met nieuwe aandelen vergoede inbreng van een onroerend goed in een beleggingsvennootschap met vast kapitaal voor belegging in vastgoed of in een gereglementeerde vastgoedvennootschap voor zover ze genieten van de toepassing van het regime voorzien in artikel 185bis, van voormeld Wetboek aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 12,75 pct.
6. HOOFDSTUK VI. - Inkomsten van sportbeoefenaars, scheidsrechters, opleiders, trainers en begeleiders
6.1 De inkomsten die sportbeoefenaars, scheidsrechters, opleiders, trainers en begeleiders voor hun sportieve activiteiten, hun activiteiten als scheidsrechter tijdens sportwedstrijden of hun opleidende, omkaderende of ondersteunende activiteit ten behoeve van de sportbeoefenaars tijdens het belastbaar tijdperk verkrijgen, worden overeenkomstig de volgende regels aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen:
A. rijksinwoners
1. bezoldigingen als bedoeld in artikel 30, 1°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 van sportbeoefenaars die op 1 januari 2021 de leeftijd van 16 jaar hebben bereikt doch jonger zijn dan 26 jaar: zie nr. 6.2;
2. bezoldigingen als bedoeld in artikel 30, 1°, van voormeld Wetboek van sportbeoefenaars die op 1 januari 2021 de leeftijd van 26 jaar hebben bereikt, en van scheidsrechters, opleiders, trainers en begeleiders, op voorwaarde dat zij beroepsinkomsten uit een andere beroepsactiviteit verkrijgen waarvan het totaal bruto belastbaar bedrag meer bedraagt dan het totaal bruto belastbaar bedrag van de bezoldigingen die zij behalen uit het geheel van hun voornoemde activiteiten in de sector van de sport zoals bepaald in artikel 171, 1°, i, van voormeld Wetboek : zie nr. 6.3;
3. bezoldigingen van rijksinwoners die niet zijn bedoeld in 1 of 2 : deze bezoldigingen zijn onderworpen aan de bepalingen van hoofdstuk II;
B. niet-inwoners sportbeoefenaars
1. inkomsten die persoonlijk zijn verkregen door niet-inwoners die in België persoonlijk een activiteit als sportbeoefenaar uitoefenen gedurende niet meer dan 30 dagen, te berekenen per tijdperk van 12 opeenvolgende maanden en per schuldenaar van de inkomsten: zie nr. 5.26;
2. niet-inwoners die in België persoonlijk een activiteit als sportbeoefenaar uitoefenen gedurende meer dan 30 dagen, te berekenen per tijdperk van 12 opeenvolgende maanden en per schuldenaar van de inkomsten:
a) bezoldigingen als bedoeld in artikel 30, 1°, van voormeld Wetboek die persoonlijk zijn verkregen door sportbeoefenaars die op 1 januari 2021 de leeftijd van 16 jaar hebben bereikt doch jonger zijn dan 26 jaar: zie nr. 6.2;
b) beroepsinkomsten die persoonlijk zijn verkregen door sportbeoefenaars die op 1 januari 2021 de leeftijd van 26 jaar hebben bereikt, op voorwaarde dat zij beroepsinkomsten, met uitzondering van de bezoldigingen van bedrijfsleiders, uit een andere beroepsactiviteit verkrijgen waarvan het totaal bruto belastbaar bedrag meer bedraagt dan het totaal bruto belastbaar bedrag van de beroepsinkomsten die zij behalen uit hun activiteit als sportbeoefenaar zoals bepaald in artikel 171, 1°, i, van voormeld Wetboek: zie nr. 6.3;
3. inkomsten uit een in België persoonlijk verrichte activiteit als sportbeoefenaar, ongeacht de duur en toegekend aan een andere natuurlijke persoon of een rechtspersoon : zie nr. 5.26;
4. inkomsten van sportbeoefenaars die niet zijn bedoeld in 1, 2 of 3 : zie, wat de bezoldigingen betreft en rekening houdend met de gelijkstelling (nr. 2.1, B) of niet als rijksinwoner, hoofdstuk II of hoofdstuk V en, wat de andere inkomsten betreft, nr. 2.17;
C. niet-inwoners scheidsrechters, opleiders, trainers en begeleiders
1. beroepsinkomsten, met uitzondering van de bezoldigingen van bedrijfsleiders, van scheidsrechters, opleiders, trainers en begeleiders, op voorwaarde dat zij beroepsinkomsten uit een andere beroepsactiviteit verkrijgen waarvan het totaal bruto belastbaar bedrag meer bedraagt dan het totaal bruto belastbaar bedrag van de beroepsinkomsten die zij behalen uit het geheel van hun voornoemde activiteiten in de sector van de sport zoals bepaald in artikel 171, 1°, i, van voormeld Wetboek : zie nr. 6.3;
2. beroepsinkomsten van niet in 1 bedoelde scheidsrechters, opleiders, trainers en begeleiders : zie, wat de bezoldigingen betreft, en rekening houdend met de gelijkstelling (nr. 2.1, B) of niet als rijksinwoner, hoofdstuk II of hoofdstuk V en, wat de andere inkomsten betreft, nr. 2.17.
6. 2. Bezoldigingen van sportbeoefenaars bedoeld in nr. 6.1, A, 1 en B, 2, a De bedrijfsvoorheffing wordt als volgt vastgesteld :
A. Het maandelijks inkomen bedraagt maximum 1.697 EUR :
De bedrijfsvoorheffing is gelijk aan 16,66 pct. van dat bedrag (zonder vermindering) ;
B. Het maandelijks inkomen bedraagt meer dan 1.697 EUR :
a. De bedrijfsvoorheffing op de eerste schijf van 1.697 EUR is gelijk aan 282,72 EUR ;
b. Op het verschil tussen het maandelijks inkomen en 1.697 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing toegepast die verschillend is naargelang de aard van de inkomsten en de hoedanigheid van de verkrijger :
1. Bezoldigingen van rijksinwoners en gelijkgestelde niet-inwoners zoals bedoeld in nr. 2.1,B. :
Het verschil tussen het maandelijks inkomen en 1.697 EUR afronden op het lagere veelvoud van 15 EUR en hierop de bedrijfsvoorheffing berekenen volgens de schalen I en II. Op de aldus berekende bedrijfsvoorheffing mogen nog de volgende verminderingen worden toegepast :
- voor kinderen ten laste (zie nr. 2.2, A, a);
- voor andere gezinslasten (zie nr. 2.2, A, b);
- voor groepsverzekering en voor extrawettelijke verzekering tegen ouderdom of vroegtijdige dood (zie nr. 2.2, A, c);
- voor bezoldigingen van natuurlijke personen met een laag inkomen die, anders dan krachtens een arbeidsovereenkomst, arbeid verrichten in de overheidssector (zie nr. 2.2, A, e);
- voor bezoldigingen van werknemers met een laag inkomen die recht hebben op de werkbonus (zie nr. 2.2, A, f).
2. Bezoldigingen van de andere niet-inwoners :
Het verschil tussen het maandelijks inkomen en 1.697 EUR wordt afgerond op het lagere veelvoud van 15 EUR en hierop wordt de bedrijfsvoorheffing berekend volgens schaal III.
c. De verschuldigde bedrijfsvoorheffing is gelijk aan a + b.
6.3 Bezoldigingen als bedoeld in nr. 6.1, A, 2 en beroepsinkomsten als bedoeld in nrs. 6.1, B, 2, b en C, 1
De bedrijfsvoorheffing wordt als volgt vastgesteld:
A. Het maandelijks inkomen bedraagt maximum 1.697 EUR :
de bedrijfsvoorheffing is gelijk aan 33,31 pct. van dat bedrag (zonder vermindering);
B. Het maandelijks inkomen bedraagt meer dan 1.697 EUR:
a. de bedrijfsvoorheffing op de eerste schijf van 1.697 EUR is gelijk aan 565,27 EUR;
b. op het verschil tussen het maandelijks inkomen en 1.697 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing toegepast die verschillend is naargelang de aard van de inkomsten en de hoedanigheid van de verkrijger :
1. Bezoldigingen van rijksinwoners en gelijkgestelde niet-inwoners zoals bedoeld in nr. 2.1, B. :
Het verschil tussen het maandelijks inkomen en 1.697 EUR afronden op het lagere veelvoud van 15 EUR en hierop de bedrijfsvoorheffing berekenen volgens de schalen I en II. Op de aldus berekende bedrijfsvoorheffing mogen nog de volgende verminderingen worden toegepast :
- voor kinderen ten laste (zie nr. 2.2, A, a);
- voor andere gezinslasten (zie nr. 2.2, A, b);
- voor groepsverzekering en voor extrawettelijke verzekering tegen ouderdom of vroegtijdige dood (zie nr. 2.2, A, c);
- voor bezoldigingen van natuurlijke personen met een laag inkomen die, anders dan krachtens een arbeidsovereenkomst, arbeid verrichten in de overheidssector (zie nr. 2.2, A, e);
- voor bezoldigingen van werknemers met een laag inkomen die recht hebben op de werkbonus (zie nr. 2.2, A, f).
2. Bezoldigingen van de andere niet-inwoners :
Het verschil tussen het maandelijks inkomen en 1.697 EUR wordt afgerond op het lagere veelvoud van 15 EUR en hierop wordt de bedrijfsvoorheffing berekend volgens schaal III.
c. De verschuldigde bedrijfsvoorheffing is gelijk aan a + b.
7. HOOFDSTUK VII. - Diverse
Afdeling 1 – Presentiegelden
7.1 Presentiegelden die baten zijn als vermeld in artikel 23, § 1, 2, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992
Presentiegelden betaald of toegekend aan personen voor wie die presentiegelden baten zijn als vermeld in artikel 23, § 1, 2, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (leden van provincie- en gemeenteraden, van agglomeratieraden, van raden voor maatschappelijk welzijn, van beheerscomités van openbare instellingen of lichamen, enz.) zijn voor hun bruto bedrag aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het in nr. 2.17 vermelde tarief.
Afdeling 2 - Prijzen, subsidies, renten of pensioenen vermeld in artikel 90, eerste lid, 2, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992
7.2 Grondslag en tarief
De bedrijfsvoorheffing bedraagt 18,17 pct. van het bruto bedrag voor de prijzen, subsidies, renten of pensioenen die Belgische of buitenlandse openbare machten of openbare instellingen zonder winstoogmerken in België betalen of toekennen aan geleerden, schrijvers of kunstenaars, met uitzondering van de sommen die zijn betaald of toegekend als bezoldiging van bewezen diensten en beroepsinkomsten zijn.
Evenwel bedraagt de bedrijfsvoorheffing 26,75 pct. van het bruto bedrag voor de prijzen, subsidies, renten of pensioenen die Belgische openbare machten of openbare instellingen betalen of toekennen aan geleerden, schrijvers of kunstenaars die niet-inwoner zijn, met uitzondering van de sommen die betaald of toegekend zijn als bezoldiging van bewezen diensten en beroepsinkomsten zijn.
7.3 Vrijstelling
Met betrekking tot de prijzen en de gedurende twee jaar betaalde of toegekende subsidies is geen bedrijfsvoorheffing verschuldigd op de eerste schijf van 4.140 EUR.
Bovendien zijn de prijzen en subsidies niet aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen, indien zij overeenkomstig artikel 53 van dit besluit zijn vrijgesteld.
Afdeling 3 - Persoonlijke vergoedingen als vermeld in artikelen 90, eerste lid, 12°, en 228, § 2, 9°, k, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992
7.4 Grondslag en tarief
De bedrijfsvoorheffing bedraagt 33,31 pct. van het nettobedrag (dit is het brutobelastbaar bedrag verminderd met een forfaitaire kost van 10 pct.) van de persoonlijke vergoedingen uit de exploitatie van een uitvinding als vermeld in artikelen 90, eerste lid, 12°, en 228, § 2, 9°, k, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.
8. HOOFDSTUK VIII. - Aanvullende inhoudingen
8.1 Algemeen
A. Ten laatste vanaf de eerste betaling tijdens de tweede maand na de datum van de schriftelijke aanvraag die de verkrijger van de inkomsten daartoe tot de schuldenaar van de bedrijfsvoorheffing richt, MOET deze laatste, boven de inhoudingen volgens de nrs. 1.1 tot 7.4, aanvullende inhoudingen van bedrijfsvoorheffing doen.
Deze aanvullende inhoudingen moeten bij elke betaling of toekenning van inkomsten gebeuren volgens een vast bedrag dat door de verkrijger zelf in zijn aanvraag wordt voorgesteld.
De verkrijger van de inkomsten is door zijn aanvraag gebonden tot hij ze herroept. De herroeping heeft slechts uitwerking vanaf de eerste betaling tijdens de derde maand die op de herroeping volgt.
B. Buiten de regeling van punt A MOGEN de schuldenaars van de bedrijfsvoorheffing op de inkomsten die zij betalen of toekennen en op aanvraag van de verkrijgers daarvan, hogere bedragen inhouden dan die welke volgen uit de toepassing van de nrs. 1.1 tot 7.4.
8.2 Bedrijfsvoorheffing vermeld in artikel 158 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992
Om als bedrijfsvoorheffing voor de toepassing van artikel 158 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 in aanmerking te kunnen komen, moeten de in nr. 8.1 vermelde aanvullende inhoudingen op bezoldigingen vermeld in de nrs. 3.1 tot 3.8 :
a) gedaan worden op alle vaste en veranderlijke bezoldigingen die de werkgever in de loop van het jaar aan de verkrijgers betaalt of toekent ;
b) binnen de gestelde termijn bij de ontvanger van de belastingen worden gestort ;
c) bovendien, wanneer het aanvullende inhoudingen betreft als vermeld in nr. 8.1, B :
- ofwel een eenvormig gedeelte vertegenwoordigen van de bedrijfsvoorheffing berekend volgens de nrs. 3.1 tot 3.8 ;
- ofwel het verschil vertegenwoordigen tussen het bedrag dat voor het hele jaar wordt berekend tegen een forfaitair percent en de bedrijfsvoorheffing berekend volgens de nrs. 3.1 tot 3.8.