Contract
0 (0) Nr. 0
TRAC T A TENBLAD
VAN HET
K O N I N K R I J K D E R N E D E R L A N D E N
JAARGANG 1996 Nr. 150
A. TITEL
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Kazachstan tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen
De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en
de Regering van de Republiek Kazachstan,
Geleid door de wens, dat door beide Staten een verdrag wordt geslo- ten tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen,
Zijn het volgende overeengekomen:
HOOFDSTUK I REIKWIJDTE VAN HET VERDRAG
Artikel 1
Personen op wie het verdrag van toepassing is
Dit Verdrag is van toepassing op personen die inwoner zijn van een of van beide Verdragsluitende Staten.
Artikel 2
Belastingen waarop het verdrag van toepassing is
1. Dit Verdrag is van toepassing op belastingen naar het inkomen en naar het vermogen die, ongeacht de wijze van heffing, worden geheven ten behoeve van een Verdragsluitende Staat of van de staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan.
2. Als belastingen naar het inkomen en naar het vermogen worden beschouwd alle belastingen die worden geheven naar het gehele inko- men, naar het gehele vermogen of naar bestanddelen van het inkomen of van het vermogen, waaronder begrepen belastingen naar voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende of onroerende zaken, belas- tingen naar het totale bedrag van de door ondernemingen betaalde lonen of salarissen, alsmede belastingen naar waardevermeerdering.
3. De bestaande belastingen waarop het Verdrag van toepassing is, zijn met name:
a. in Nederland:
– de inkomstenbelasting,
– de loonbelasting,
– de vennootschapsbelasting, daaronder begrepen het aandeel van de Regering in de netto winsten behaald met de exploitatie van natuurlijke rijkdommen geheven krachtens de Mijnwet 1810 met betrekking tot con- cessies uitgegeven vanaf 1967, of geheven krachtens de Mijnwet conti- nentaal plat 1965,
– de dividendbelasting,
– de vermogensbelasting,
(hierna te noemen: ,,Nederlandse belasting’’);
b. in Kazachstan:
– de belasting naar inkomsten van rechtspersonen en natuurlijke per- sonen,
– de belasting naar vermogen van rechtspersonen en natuurlijke per- sonen,
(hierna te noemen: ,,Kazachse belasting’’).
4. Dit Verdrag is ook van toepassing op alle gelijke of in wezen gelijksoortige belastingen die na de datum van ondertekening van het Verdrag naast of in de plaats van de bestaande belastingen worden gehe- ven. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten doen elkaar mededeling van alle wezenlijke wijzigingen die in hun onder- scheiden belastingwetgevingen zijn aangebracht.
HOOFDSTUK II BEGRIPSBEPALINGEN
Artikel 3
Algemene begripsbepalingen
1. Voor de toepassing van dit Verdrag, tenzij de context anders ver- eist:
a. betekenen de uitdrukkingen ,,een Verdragsluitende Staat’’ en ,,de andere Verdragsluitende Staat’’ het Koninkrijk der Nederlanden (Neder- land) of de Republiek Kazachstan, al naar de context vereist; betekent de uitdrukking ,,Verdragsluitende Staten’’ het Koninkrijk der Nederlan- den (Nederland) en de Republiek Kazachstan;
b. betekent de uitdrukking ,,Nederland’’ het deel van het Koninkrijk der Nederlanden dat in Europa is gelegen, met inbegrip van zijn territo- riale zee en elk gebied buiten de territoriale zee waarbinnen Nederland, in overeenstemming met het internationale recht, rechtsbevoegdheid heeft of soevereine rechten uitoefent met betrekking tot de zeebodem, de ondergrond daarvan en de daarboven gelegen wateren, en hun natuur- lijke rijkdommen;
c. betekent de uitdrukking ,,Kazachstan’’ de Republiek Kazachstan. Wanneer de uitdrukking ,,Kazachstan’’ in aardrijkskundige zin wordt
gebezigd, omvat deze de territoriale wateren, en ook de exclusieve eco- nomische zone en het continentaal plat waarbinnen Kazachstan, voor zekere doeleinden, in overeenstemming met het internationale recht, soevereine rechten en rechtsbevoegdheid mag uitoefenen en waarbinnen het Kazachse recht van toepassing is;
d. omvat de uitdrukking ,,persoon’’ een natuurlijke persoon, een lichaam en elke andere vereniging van personen;
e. betekent de uitdrukking ,,lichaam’’ elke rechtspersoon of elke een- heid die voor de belastingheffing als een rechtspersoon wordt behandeld;
f. betekenen de uitdrukkingen ,,onderneming van een Verdrag- sluitende Staat’’ en ,,onderneming van de andere Verdragsluitende Staat’’ onderscheidenlijk een onderneming gedreven door een inwoner van een Verdragsluitende Staat en een onderneming gedreven door een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat;
g. betekent de uitdrukking ,,internationaal verkeer’’ alle vervoer met een schip of luchtvaartuig, gee¨xploiteerd door een onderneming van een Verdragsluitende Staat, behalve wanneer het schip of luchtvaartuig uit- sluitend wordt gee¨xploiteerd tussen plaatsen die in de andere Verdrag- sluitende Staat zijn gelegen;
h. betekent de uitdrukking ,,onderdaan’’:
1. elk natuurlijke persoon die de nationaliteit van een Verdrag- sluitende Staat bezit;
2. elke rechtspersoon, lichaam, vennootschap of andere vereni- ging die zijn rechtspositie als zodanig ontleent aan de wetgeving die in een Verdragsluitende Staat van kracht is;
i. betekent de uitdrukking ,,bevoegde autoriteit’’:
1. in Nederland de Minister van Financie¨n of zijn bevoegde ver- tegenwoordiger;
2. in Kazachstan het Ministerie van Financie¨n of zijn bevoegde vertegenwoordiger.
2. Voor de toepassing van het Verdrag door een Verdragsluitende Staat heeft, tenzij de context anders vereist, elke daarin niet omschreven uitdrukking de betekenis welke die uitdrukking heeft volgens de wetge- ving van die Staat met betrekking tot de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is.
Artikel 4
Inwoner
1. Voor de toepassing van dit Verdrag betekent de uitdrukking ,,inwo- ner van een Verdragsluitende Staat’’ iedere persoon die, ingevolge de wetgeving van die Staat, aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding, plaats van oprichting of enige andere soortgelijke omstandigheid. Deze uitdrukking omvat ech- ter niet een persoon die in die Staat slechts aan belasting is onderwor- pen ter zake van inkomsten uit bronnen in die Staat of van vermogen dat in die Staat is gelegen.
Een Verdragsluitende Staat, zijn staatkundige onderdelen of plaatse- lijke publiekrechtelijke lichamen daarvan, een instantie van die staat, een staatkundig onderdeel of publiekrechtelijk lichaam, alsmede een pen- sioenfonds of liefdadigheidsinstelling, dat, onderscheidenlijk die, als zodanig erkend is in een Verdragsluitende Staat en waarvan het inkomen in het algemeen is vrijgesteld van belasting in die Staat, worden be- schouwd als een inwoner van die Staat. Als een erkend pensioenfonds van een Verdragsluitende Staat wordt beschouwd elk pensioenfonds dat volgens wettelijke bepalingen van die Staat erkend is en onder toezicht staat.
2. Indien een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van het eerste lid inwoner van beide Verdragsluitende Staten is, wordt zijn posi- tie als volgt bepaald:
a. hij wordt geacht inwoner te zijn van de Staat waarin hij een duur- zaam tehuis tot zijn beschikking heeft; indien hij in beide Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waarmede zijn persoonlijke en economische betrekkin- gen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen);
b. indien niet kan worden bepaald in welke Staat hij het middelpunt van zijn levensbelangen heeft, of indien hij in geen van de Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waarin hij gewoonlijk verblijft;
c. indien hij in beide Staten of in geen van beide gewoonlijk ver- blijft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waarvan hij onder- daan is;
d. indien hij onderdaan is van beide Staten of van geen van beide, regelen de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten de aan- gelegenheid in onderlinge overeenstemming.
3. Indien een andere dan een natuurlijke persoon ingevolge de bepa- lingen van het eerste lid inwoner van beide Verdragsluitende Staten is, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waar de plaats van zijn werkelijke leiding is gelegen.
Artikel 5
Vaste inrichting
1. Voor de toepassing van dit Verdrag betekent de uitdrukking ,,vaste inrichting’’ een vaste bedrijfsinrichting door middel waarvan de werk- zaamheden van een onderneming geheel of gedeeltelijk worden uitgeoe- fend.
2. De uitdrukking ,,vaste inrichting’’ omvat in het bijzonder:
a. een plaats waar leiding wordt gegeven;
b. een filiaal;
c. een kantoor;
d. een fabriek;
e. een werkplaats, en
f. een mijn, een olie- of gasbron, een (steen)groeve of een andere plaats waar natuurlijke rijkdommen worden gewonnen.
3. a. Een plaats van uitvoering van een bouwwerk of van constructie- of installatie- of montagewerkzaamheden in een Verdragsluitende Staat, of daarmee in verband staande diensten van toezichthoudende aard, vormt alleen een vaste inrichting in die Verdragsluitende Staat indien de duur ervan twaalf maanden overschrijdt;
b. een installatie of bouwsel gebruikt voor de exploratie van natuur- lijke rijkdommen in een Verdragsluitende Staat, of daarmee in verband staande diensten van toezichthoudende aard, of een boorinrichting of een schip dat gebruikt wordt voor de exploratie van natuurlijke rijkdommen in een Verdragsluitende Staat vormt alleen een vaste inrichting in die Verdragsluitende Staat indien dit gebruik of deze diensten de duur van twaalf maanden overschrijdt, onderscheidenlijk overschrijden;
c. het verlenen van diensten binnen een Verdragsluitende Staat, daar- onder begrepen diensten van adviserende aard, door een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat door middel van werknemers of andere personeelsleden die verblijven in de eerstgenoemde Staat en die gecon- tracteerd zijn door die inwoner voor een dergelijk doel, vormt alleen een vaste inrichting in die Verdragsluitende Staat indien dergelijke diensten de duur van twaalf maanden overschrijden.
4. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel wordt de uitdrukking ,,vaste inrichting’’ niet geacht te omvatten:
a. het gebruik maken van inrichtingen, uitsluitend voor de opslag, uitstalling of aflevering van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar;
b. de verkoop, na een tentoonstelling of jaarbeurs, van aan de onder- neming toebehorende tentoongestelde goederen of koopwaar;
c. het aanhouden van een voorraad van aan de onderneming toebe- horende goederen of koopwaar, uitsluitend voor opslag, uitstalling of aflevering;
d. het aanhouden van een voorraad van aan de onderneming toebe- horende goederen of koopwaar, uitsluitend voor bewerking of verwer- king door een andere onderneming;
e. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming goederen of koopwaar aan te kopen, of inlichtin- gen in te winnen of te verspreiden, of marktonderzoek te doen dat van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft;
f. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming enige andere werkzaamheid uit te oefenen die van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft;
g. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend voor een combinatie van de in de letters a. tot en met f. genoemde werkzaam-
heden, mits het totaal van de werkzaamheden van de vaste bedrijfsin- richting dat uit deze combinatie voortvloeit van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft.
5. Indien een persoon – niet zijnde een onafhankelijke vertegenwoor- diger waarop het zesde lid van toepassing is – voor een onderneming werkzaam is, en een machtiging bezit om namens de onderneming over- eenkomsten af te sluiten en dit recht in een Verdragsluitende Staat gewoonlijk uitoefent, wordt die onderneming, niettegenstaande de bepa- lingen van het eerste en tweede lid, geacht in die Staat een vaste inrich- ting te hebben met betrekking tot de werkzaamheden die die persoon voor de onderneming verricht, tenzij de werkzaamheden van die persoon beperkt blijven tot die werkzaamheden genoemd in het vierde lid, die, indien zij worden uitgeoefend door middel van een vaste bedrijfsin- richting, deze vaste bedrijfsinrichting op grond van de bepalingen van dat lid niet tot een vaste inrichting zouden maken.
6. Een onderneming wordt niet geacht een vaste inrichting in een Verdragsluitende Staat te bezitten alleen op grond van de omstandigheid dat zij in die Staat zaken doet door bemiddeling van een makelaar, com- missionair of enige andere onafhankelijke vertegenwoordiger, mits deze personen in de normale uitoefening van hun bedrijf handelen.
7. De omstandigheid dat een lichaam dat inwoner is van een Verdrag- sluitende Staat, een lichaam beheerst of door een lichaam wordt beheerst dat inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat of dat in die andere Staat zaken doet (hetzij door middel van een vaste inrichting, hetzij op andere wijze), stempelt een van beide lichamen niet tot een vaste inrich- ting van het andere.
HOOFDSTUK III BELASTINGHEFFING NAAR HET INKOMEN
Artikel 6
Inkomsten uit onroerende zaken
1. Inkomsten verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat uit onroerende zaken (waaronder begrepen voordelen uit landbouw- of bosbedrijven) die in de andere Verdragsluitende Staat zijn gelegen mogen in die andere Staat worden belast.
2. De uitdrukking ,,onroerende zaken’’ heeft de betekenis welke die uitdrukking heeft volgens de wetgeving van de Verdragsluitende Staat waarin de desbetreffende zaken zijn gelegen. De uitdrukking omvat in ieder geval de zaken die bij de onroerende zaken behoren, levende en dode have van landbouw- en bosbedrijven, rechten waarop de bepalin- gen van het privaatrecht betreffende de grondeigendom van toepassing
zijn, vruchtgebruik van onroerende zaken en rechten op veranderlijke of vaste vergoedingen ter zake van de exploitatie, of concessie tot exploi- tatie, van minerale aardlagen, bronnen en andere natuurlijke rijkdom- men; schepen, binnenschepen en luchtvaartuigen worden niet als onroe- rende zaken beschouwd.
3. De bepalingen van het eerste lid zijn van toepassing op de inkom- sten verkregen uit de rechtstreekse exploitatie, uit het verhuren of ver- pachten, of uit elke andere vorm van exploitatie van onroerende zaken.
4. De bepalingen van het eerste en derde lid zijn ook van toepassing op inkomsten uit onroerende zaken van een onderneming en op inkom- sten uit onroerende zaken die worden gebruikt voor het verrichten van zelfstandige arbeid.
Artikel 7
Winst uit onderneming
1. De voordelen van een onderneming van een Verdragsluitende Staat zijn slechts in die Staat belastbaar, tenzij de onderneming in de andere Verdragsluitende Staat haar bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting. Indien de onderneming aldus haar bedrijf uitoefent, mogen de voordelen van de onderneming in de andere Staat worden belast, maar slechts in zoverre als zij aan die vaste inrichting kunnen worden toegerekend.
2. Onverminderd de bepalingen van het derde lid worden, indien een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdrag- sluitende Staat haar bedrijf uitoefent door middel van een aldaar geves- tigde vaste inrichting, in elk van de Verdragsluitende Staten aan die vaste inrichting de voordelen toegerekend die zij geacht zou kunnen worden te behalen, indien zij een zelfstandige onderneming zou zijn die dezelfde of soortgelijke werkzaamheden zou uitoefenen onder dezelfde of soort- gelijke omstandigheden en die geheel onafhankelijk transacties zou aan- gaan met de onderneming waarvan zij een vaste inrichting is.
3. Bij het bepalen van de voordelen van een vaste inrichting worden in aftrek toegelaten kosten, daaronder begrepen kosten van de leiding en algemene beheerskosten, die ten behoeve van de onderneming van de vaste inrichting zijn gemaakt, hetzij in de Staat waarin de vaste inrich- ting is gevestigd, hetzij elders.
Geen aftrek wordt echter toegestaan ter zake van bedragen (met uit- zondering van die wegens vergoeding van werkelijke kosten) welke eventueel door de vaste inrichting aan het hoofdkantoor van de onder- neming of een van haar andere kantoren worden betaald als royalty’s, vergoedingen of andere soortgelijke betalingen voor het gebruik van octrooien of andere rechten, of als commissieloon voor bepaalde dien- sten of voor het geven van leiding, dan wel, behalve in het geval van
een onderneming die het bankbedrijf uitoefent, als interest op gelden die aan de vaste inrichting zijn geleend. Evenmin wordt bij het bepalen van de voordelen van een vaste inrichting rekening gehouden met bedragen (met uitzondering van die wegens vergoeding van werkelijke kosten) welke door de vaste inrichting aan het hoofdkantoor van de onderne- ming of een van haar andere kantoren in rekening worden gebracht als royalty’s, vergoedingen of andere soortgelijke betalingen voor het ge- bruik van octrooien of andere rechten, of als commissieloon voor be- paalde diensten of voor het geven van leiding, dan wel, behalve in het geval van een onderneming die het bankbedrijf uitoefent, als interest op gelden die aan het hoofdkantoor van de onderneming of een van haar andere kantoren zijn geleend.
4. Er worden geen voordelen aan een vaste inrichting toegerekend enkel op grond van de aankoop door die vaste inrichting van goederen of koopwaar voor de onderneming.
5. Voor de toepassing van de voorgaande leden worden de aan de vaste inrichting toe te rekenen voordelen van jaar tot jaar volgens dezelfde methode bepaald, tenzij er een goede en genoegzame reden bestaat hiervan af te wijken.
6. Indien in de voordelen bestanddelen zijn begrepen die afzonderlijk in andere artikelen van dit Verdrag worden behandeld, laten de bepalin- gen van dit artikel de bepalingen van die artikelen onverlet.
Artikel 8
Scheep- en luchtvaart
1. Voordelen uit de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer zijn slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waarvan de onderneming een inwoner is en waarin de plaats van de wer- kelijke leiding van de onderneming is gelegen.
2. Voor de toepassing van dit artikel omvatten voordelen verkregen uit de exploitatie in internationaal verkeer van schepen en luchtvaartui- gen mede voordelen behaald met de verhuur op basis van verhuur zon- der bemanning van schepen en luchtvaartuigen gee¨xploiteerd in het internationale verkeer, indien deze voordelen voortvloeien uit de voor- delen omschreven in het eerste lid.
3. De bepalingen van het eerste lid zijn ook van toepassing op voor- delen uit de deelneming in een ,,pool’’, een gemeenschappelijke onder- neming of een internationaal opererend agentschap.
Artikel 9
Gelieerde ondernemingen
1. Indien
a. een onderneming van een Verdragsluitende Staat onmiddellijk of middellijk deelneemt aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van de andere Verdragsluitende Staat,
of
b. dezelfde personen onmiddellijk of middellijk deelnemen aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onder- neming van een Verdragsluitende Staat en een onderneming van de andere Verdragsluitende Staat,
en in het ene of in het andere geval tussen de beide ondernemingen in hun handelsbetrekkingen of financie¨le betrekkingen voorwaarden wor- den overeengekomen of opgelegd, die afwijken van die welke zouden worden overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, mogen alle voordelen die een van de ondernemingen zonder deze voorwaarden zou hebben behaald, maar ten gevolge van die voorwaarden niet heeft behaald, worden begrepen in de voordelen van die onderneming en dien- overeenkomstig worden belast. Het is echter wel te verstaan, dat de omstandigheid dat gelieerde ondernemingen overeenkomsten hebben afgesloten, zoals ,,costsharing’’-overeenkomsten of algemene dienstver- leningsovereenkomsten, voor of gebaseerd op de toerekening van de kosten van de leiding, de algemene beheerskosten, de technische en zakelijke kosten, kosten voor onderzoek en ontwikkeling en andere soortgelijke kosten, op zichzelf geen voorwaarde is als bedoeld in de voorgaande zin.
2. Indien een Verdragsluitende Staat in de voordelen van een onder- neming van die Staat voordelen begrijpt – en dienovereenkomstig belast
– ter zake waarvan een onderneming van de andere Verdragsluitende Staat in die andere Staat in de belastingheffing is betrokken en deze voordelen bestaan uit voordelen welke de onderneming van de eerstge- noemde Staat zou hebben behaald indien tussen de beide ondernemin- gen zodanige voorwaarden zouden zijn overeengekomen als die welke tussen onafhankelijke ondernemingen zouden zijn overeengekomen, zal die andere Staat het bedrag aan belasting dat in die Staat over die voor- delen is geheven, dienovereenkomstig aanpassen. Bij de vaststelling van deze aanpassing wordt rekening gehouden met de overige bepalingen van dit Verdrag en plegen de bevoegde autoriteiten van de Verdrag- sluitende Staten zo nodig met elkaar overleg.
Artikel 10
Dividenden
1. Dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van een Verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat, mogen in die andere Staat worden belast.
2. Deze dividenden mogen echter ook in de Verdragsluitende Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, overeenkom- stig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de genieter de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden is, mag de aldus geheven belasting niet overschrijden:
a. 5 percent van het brutobedrag van de dividenden, indien de uit- eindelijk gerechtigde een lichaam is, dat onmiddellijk of middellijk ten minste 10 percent bezit van het kapitaal van het lichaam dat de dividen- den betaalt;
b. 15 percent van het brutobedrag van de dividenden in alle andere gevallen.
3. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het tweede lid.
4. De bepalingen van het tweede lid laten onverlet de belastinghef- fing van het lichaam ter zake van de winst waaruit de dividenden wor- den betaald.
5. De uitdrukking ,,dividenden’’, zoals gebezigd in dit artikel, bete- kent inkomsten uit aandelen, winstaandelen of winstbewijzen, mijn- aandelen, oprichtersaandelen of andere rechten, met uitzondering van schuldvorderingen, die aanspraak geven op een aandeel in de winst, als- mede inkomsten uit andere vennootschappelijke rechten die door de wet- geving van de Staat waarvan het lichaam dat de uitdeling doet inwoner is, op dezelfde wijze aan de belastingheffing worden onderworpen als inkomsten uit aandelen.
6. De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, of in die andere Staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een aldaar gevestigd vast mid- delpunt, en het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn, naar gelang van het geval, de bepalingen van artikel 7 of artikel 14 van toepassing.
7. Indien een lichaam dat inwoner is van een Verdragsluitende Staat, voordelen of inkomsten verkrijgt uit de andere Verdragsluitende Staat,
mag die andere Staat geen belasting heffen op de dividenden die door het lichaam worden betaald, behalve voor zover deze dividenden wor- den betaald aan een inwoner van die andere Staat of voor zover het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van een in die andere Staat gevestigde vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van een aldaar gevestigd vast middelpunt behoort, noch de niet-uitgedeelde winst van het lichaam onderwerpen aan een belasting op niet-uitgedeelde winst van het lichaam, zelfs indien de betaalde dividenden of de niet-uitgedeelde winst geheel of gedeelte- lijk bestaan uit voordelen of inkomsten die uit die andere Staat afkom- stig zijn.
8. Voordelen van een onderneming gedreven door een inwoner van een Verdragsluitende Staat die voortkomen uit een vaste inrichting die gelegen is in de andere Verdragsluitende Staat mogen, nadat ze belast zijn overeenkomstig de bepalingen van artikel 7 en na aftrek van elk bedrag dat geherinvesteerd wordt in die vaste inrichting, voor het over- blijvende bedrag worden belast in die andere Staat, maar de aldus gehe- ven bijkomende belasting mag het in het tweede lid, letter a. van dit arti- kel genoemde percentage niet overschrijden. Indien echter in het desbetreffende belastingjaar de winsten van de vaste inrichting niet hoger zijn dan 100.000 Amerikaanse dollar, mag deze bijkomende belas- ting niet worden geheven.
Artikel 11
Interest
1. Interest afkomstig uit een Verdragsluitende Staat en betaald aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat, mag in die andere Staat worden belast.
2. Deze interest mag echter ook in de Verdragsluitende Staat waaruit zij afkomstig is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de genieter van de interest de uiteindelijk gerechtigde tot de interest is, mag de aldus geheven belasting 10 percent van het brutobedrag van de interest niet overschrijden.
3. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het tweede lid.
4. De uitdrukking ,,interest’’, zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit schuldvorderingen van welke aard ook, al dan niet verze- kerd door hypotheek, en al dan niet aanspraak gevend op een aandeel in de winst van de schuldenaar, en in het bijzonder inkomsten uit overheids- leningen en inkomsten uit obligaties of schuldbewijzen, waaronder be- grepen de aan zodanige xxxxxxxx, obligaties of schuldbewijzen verbon- den premies en prijzen. In rekening gebrachte boete voor te late betaling wordt voor de toepassing van dit artikel niet als interest aangemerkt.
5. De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de interest, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat waaruit de interest afkomstig is een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, of in die andere Staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een aldaar gevestigd vast middelpunt, en de vordering uit hoofde waarvan de interest wordt betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn, naar gelang van het geval, de bepalingen van artikel 7 of artikel 14 van toepassing.
6. Interest wordt geacht uit een Verdragsluitende Staat afkomstig te zijn indien de schuldenaar die Staat zelf, een staatkundig onderdeel, een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam of een inwoner is van die Staat. Indien evenwel de persoon die de interest betaalt, of hij inwoner van een Verdragsluitende Staat is of niet, in een Verdragsluitende Staat een vaste inrichting of een vast middelpunt heeft, waarvoor de schuld ter zake waarvan de interest wordt betaald, was aangegaan, en deze interest ten laste komt van die vaste inrichting of van dat vaste middelpunt, wordt deze interest geacht afkomstig te zijn uit de Staat waar de vaste inrich- ting of het vaste middelpunt is gevestigd.
7. Indien, wegens een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de betaalde interest, gelet op de schuldvordering ter zake waarvan deze wordt betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel slechts op het laatst- bedoelde bedrag van toepassing. In dat geval blijft het daarboven uit- gaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wet- geving van elk van de Verdragsluitende Staten, zulks met inachtneming van de overige bepalingen van dit Verdrag.
8. Niettegenstaande de bepalingen van het tweede lid:
a. is interest afkomstig uit een van de Staten en betaald ter zake van een obligatie, schuldbewijs of andere soortgelijke verplichting van de Regering van die Staat, de centrale bank van die Staat, een staatkundig onderdeel of plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan, vrijgesteld van belasting in die Staat;
b. is interest afkomstig uit een van de Staten en betaald ter zake van een obligatie, schuldbewijs of andere soortgelijke verplichting aan de Regering van de andere Verdragsluitende Staat, de centrale bank van de andere Verdragsluitende Staat, een staatkundig onderdeel of plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan, vrijgesteld van belasting in de eerst- genoemde Staat;
c. is interest afkomstig uit een van de Staten en betaald ter zake van leningen, gegarandeerd of verzekerd door de Regering van de andere Staat, de centrale bank van de andere Staat of door enig agentschap dat
of enige instantie (waaronder begrepen een financie¨le instelling) die eigendom is van of wordt beheerst door die Regering, vrijgesteld van belasting in de eerstgenoemde Staat.
Artikel 12
Royalty’s
1. Xxxxxxx’x afkomstig uit een Verdragsluitende Staat en betaald aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat mogen in die andere Staat worden belast.
2. Deze royalty’s mogen echter ook in de Verdragsluitende Staat waaruit zij afkomstig zijn, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de genieter en de uiteindelijk gerechtigde tot de royalty’s een inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat, mag de aldus geheven belasting tien percent van het brutobedrag van de royalty’s niet overschrijden.
3. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het tweede lid.
4. De uitdrukking ,,royalty’s’’, zoals gebezigd in dit artikel, betekent vergoedingen van welke aard ook voor het gebruik van, of het recht van gebruik van:
a. een auteursrecht op een werk op het gebied van letterkunde, kunst of wetenschap, daaronder begrepen bioscoopfilms, een octrooi, een fabrieks- of handelsmerk, een tekening of model, een ontwerp, een geheim recept of een geheime werkwijze, of voor inlichtingen (know- how) omtrent ervaringen op het gebied van nijverheid, handel of weten- schap; en
b. nijverheids-, handels- of wetenschappelijke uitrusting.
5. Niettegenstaande de bepalingen van het tweede lid van dit artikel, mag de uiteindelijke gerechtigde tot de royalty’s met betrekking tot lea- sing, zoals bedoeld in lid vier, letter b. van dit artikel, er voor kiezen belast te worden in de Verdragsluitende Staat waaruit de royalty’s af- komstig zijn alsof het recht of de zaak uit hoofde waarvan die royalty’s worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van een vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van een vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn, naar gelang van het geval, de bepalingen van artikel 7 of artikel 14 van dit Verdrag van toepassing op het inkomen en de aftrekposten (inclusief afschrijving) die toegerekend kunnen worden aan dat recht of die zaak.
6. De bepalingen van het eerste en het tweede lid zijn niet van toe- passing, indien de uiteindelijk gerechtigde tot de royalty’s, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat waaruit de royalty’s afkomstig zijn een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, of in die andere Staat zelfstandige
arbeid verricht vanuit een aldaar gevestigd vast middelpunt, en het recht of de zaak uit hoofde waarvan de royalty’s worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn, naar gelang van het geval, de bepalingen van artikel 7 of artikel 14 van dit Verdrag van toe- passing.
7. Royalty’s worden geacht uit een Verdragsluitende Staat afkomstig te zijn indien zij worden betaald door die Staat zelf, door een staatkun- dig onderdeel, door een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam of door een inwoner van die Staat. Indien evenwel de persoon die de royalty’s betaalt, of hij inwoner van een Verdragsluitende Staat is of niet, in een Verdragsluitende Staat een vaste inrichting of een vast middelpunt heeft, waarvoor de verplichting tot het betalen van de royalty’s was aangegaan, en deze royalty’s ten laste komen van die vaste inrichting of van dat vaste middelpunt, worden deze royalty’s geacht afkomstig te zijn uit de Staat waar de vaste inrichting of het vaste middelpunt is gevestigd.
8. Indien, wegens een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de royalty’s, gelet op het gebruik, het recht of de inlichtin- gen waarvoor zij worden betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag van toepassing. In dat geval blijft het daarbo- ven uitgaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de Verdragsluitende Staten, zulks met inacht- neming van de overige bepalingen van dit Verdrag.
Artikel 13
Vermogenswinsten
1. Voordelen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat uit de vervreemding van onroerende zaken, zoals bedoeld in arti- kel 6 van dit Verdrag en die zijn gelegen in de andere Verdragsluitende Staat, mogen in die andere Staat worden belast.
2. Voordelen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat uit de vervreemding van aandelen (anders dan aandelen die geno- teerd zijn aan een erkende effectenbeurs) of andere gelijksoortige rech- ten, waarvan de waarde hoofdzakelijk berust op in de andere Verdrag- sluitende Staat gelegen onroerende zaken, mogen worden belast in de andere Verdragsluitende Staat. Voor de toepassing van dit lid omvat de uitdrukking ,,onroerende zaken’’ mede de aandelen van een lichaam (of andere gelijksoortige rechten) waarvan de waarde hoofdzakelijk berust op onroerende zaken, maar omvat de uitdrukking niet zaken waarin het
bedrijf van het lichaam (of een andere eenheid) wordt uitgeoefend, ten- zij het bedrijf van het lichaam (of een andere eenheid) hoofdzakelijk bestaat uit het in eigendom hebben, de aankoop en verkoop, of de ver- huur van onroerende zaken.
3. Voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende goederen die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen van een vaste inrichting die een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdrag- sluitende Staat heeft, of van roerende goederen die behoren tot een vast middelpunt dat een inwoner van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat tot zijn beschikking heeft voor het verrichten van zelfstandige arbeid, waaronder begrepen voordelen verkregen uit de ver- vreemding van de vaste inrichting (alleen of met de gehele onderne- ming) of van het vaste middelpunt, mogen in die andere Staat worden belast.
4. Voordelen verkregen uit de vervreemding van schepen of lucht- vaartuigen die in internationaal verkeer worden gee¨xploiteerd of van roerende goederen die worden gebruikt bij de exploitatie van deze sche- pen of luchtvaartuigen, zijn slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waarvan de onderneming een inwoner is en waarin de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.
5. Voordelen verkregen uit de vervreemding van alle andere goederen dan die bedoeld in het eerste, tweede, derde en vierde lid zijn slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waarvan de vervreemder inwo- ner is.
6. De bepalingen van het vijfde lid van dit artikel laten onverlet het recht van elk van de Verdragsluitende Staten overeenkomstig zijn eigen wetgeving belasting te heffen over voordelen die uit de vervreemding van aandelen of winstbewijzen in een lichaam waarvan het kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld en dat volgens de wetgeving van die Staat inwoner is van die Staat, worden verkregen door een natuurlijke persoon die inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat en die in de loop van de laatste vijf jaren voorafgaande aan de vervreem- ding van de aandelen of winstbewijzen inwoner van de eerstbedoelde Staat is geweest.
Artikel 14
Zelfstandige arbeid
1. Voordelen verkregen door een natuurlijke persoon die inwoner is van een Verdragsluitende Staat in de uitoefening van een vrij beroep of ter zake van andere werkzaamheden van zelfstandige aard zijn slechts in die Staat belastbaar tenzij die werkzaamheden in de andere Verdrag- sluitende Staat worden of werden verricht; en
a. het voordeel is toe te rekenen aan een vast middelpunt in de andere Staat waarover de natuurlijke persoon geregeld over kan of kon beschikken; of
b. die natuurlijke persoon verblijft of verbleef in de andere Staat gedurende een tijdvak of tijdvakken die in een opeenvolgend tijdvak van 12 maanden een totaal van 183 dagen te boven gaan.
In dat geval mag het voordeel dat toe te rekenen is aan de werkzaam- heden worden belast in de andere Staat, in overeenstemming met soort- gelijke beginselen als die van artikel 7 met betrekking tot de vaststelling van het bedrag van de voordelen uit onderneming en de toerekening van de voordelen aan de vaste inrichting.
2. De uitdrukking ,,vrij beroep’’ omvat in het bijzonder zelfstandige werkzaamheden op het gebied van wetenschap, letterkunde, kunst, op- voeding of onderwijs, alsmede de zelfstandige werkzaamheden van art- sen, advocaten, technici, architecten, tandartsen en accountants.
Artikel 15
Niet-zelfstandige arbeid
1. Onverminderd de bepalingen van de artikelen 16, 18, 19 en 20 zijn salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een dienstbetrek- king slechts in die Staat belastbaar, tenzij de dienstbetrekking in de andere Verdragsluitende Staat wordt uitgeoefend. Indien de dienstbetrek- king aldaar wordt uitgeoefend, mag de ter zake daarvan verkregen belo- ning in die andere Staat worden belast.
2. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid, is de beloning verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een in de andere Verdragsluitende Staat uitgeoefende dienstbetrekking slechts in de eerstbedoelde Staat belastbaar, indien:
a. de genieter in de andere Staat verblijft gedurende een tijdvak of tijdvakken, die in een tijdvak van twaalf maanden beginnend of eindi- gend in het desbetreffende belastingjaar een totaal van 183 dagen niet te boven gaan, en
x. xx xxxxxxxx wordt betaald door of namens een werkgever die geen inwoner van de andere Staat is, en
x. xx xxxxxxxx niet ten laste komt van een vaste inrichting die, of van een vast middelpunt dat, de werkgever in de andere Staat heeft.
3. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel is de beloning verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip of luchtvaartuig dat in internationaal verkeer wordt gee¨xploiteerd, slechts in die Staat belastbaar.
Artikel 16
Directeursbeloningen
Directeursbeloningen of andere beloningen verkregen door een inwo- ner van een Verdragsluitende Staat in zijn hoedanigheid van lid van de
raad van beheer of van een vergelijkbaar college, van ,,bestuurder’’ of van ,,commissaris’’ van een lichaam dat inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat, die als zodanig is benoemd door de algemene vergadering van aandeelhouders of door enig ander bevoegd orgaan van dat lichaam, en belast is met de algemene leiding van het lichaam, onderscheidenlijk met het toezicht daarop, mogen in die andere Staat worden belast.
Artikel 17
Artiesten en sportbeoefenaars
1. Niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 14 en 15, mogen voordelen of inkomsten, verkregen door een inwoner van een Verdrag- sluitende Staat als artiest, zoals een toneelspeler, film-, radio-, of televisie- artiest of een musicus, of als sportbeoefenaar, uit zijn persoonlijke werk- zaamheden als zodanig die worden verricht in de andere Verdragsluitende Staat, worden belast in die andere Staat.
2. Indien voordelen of inkomsten ter zake van persoonlijke werk- zaamheden die door een artiest of een sportbeoefenaar in die hoedanig- heid worden verricht, niet aan de artiest of sportbeoefenaar zelf toeko- men, maar aan een andere persoon, mogen die voordelen of inkomsten, niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 7, 14 en 15, worden belast in de Verdragsluitende Staat waarin de werkzaamheden van de artiest of sportbeoefenaar worden verricht.
Artikel 18
Pensioenen en lijfrenten
1. Onverminderd de bepalingen van artikel 19, tweede lid, zijn pen- sioenen en andere soortgelijke beloningen betaald aan een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een vroegere dienstbetrekking alsmede lijfrenten slechts in die Staat belastbaar.
2. Indien deze beloningen echter geen periodiek karakter dragen en worden betaald ter zake van een vroegere dienstbetrekking in de andere Verdragsluitende Staat, of indien in plaats van het recht op lijfrenten een afkoopsom wordt betaald, mogen de beloningen of deze afkoopsom in de Verdragsluitende Staat waaruit zij afkomstig zijn worden belast.
3. De uitdrukking ,,lijfrente’’ betekent een vaste som, periodiek be- taalbaar op vaste tijdstippen, hetzij gedurende het leven, hetzij gedu- rende een vastgesteld of voor vaststelling vatbaar tijdvak, ingevolge een verbintenis tot het doen van betalingen, welke tegenover een voldoende en volledige tegenprestatie in geld of geldswaarde staat.
Artikel 19
Overheidsfuncties en sociale-zekerheidsuitkeringen
1. a. Beloningen, niet zijnde pensioenen, betaald door een Verdrag- sluitende Staat of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiek- rechtelijk lichaam daarvan, aan een natuurlijke persoon ter zake van diensten bewezen aan die Staat of dat onderdeel of dat publiekrechte- lijke lichaam, mogen in die Staat worden belast.
b. Deze beloningen zijn echter slechts in de andere Verdragsluitende Staat belastbaar, indien de diensten in die Staat worden bewezen en de natuurlijke persoon inwoner is van die Staat, die:
1. onderdaan is van die Staat; of
2. niet uitsluitend voor het verrichten van de diensten inwoner van die Staat werd.
2. a. Pensioenen, betaald door, of uit fondsen in het leven geroepen door, een Verdragsluitende Staat of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan, aan een natuurlijke per- soon ter zake van diensten bewezen aan die Staat of dat onderdeel of dat publiekrechtelijk lichaam, mogen in die Staat worden belast.
b. Deze pensioenen zijn echter slechts in de andere Verdragsluitende Staat belastbaar, indien de natuurlijke persoon inwoner en onderdaan is van die Staat.
3. De bepalingen van de artikelen 15, 16 en 18 zijn van toepassing op beloningen en pensioenen ter zake van diensten, bewezen in het kader van een op winst gericht bedrijf, uitgeoefend door een Verdragsluitende Staat of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan.
4. Pensioenen en andere uitkeringen betaald krachtens de bepalingen van een sociale-zekerheidsstelsel van een Verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat, mogen in de eerstge- noemde Staat worden belast.
Artikel 20
Hoogleraren en docenten
1. Vergoedingen die een hoogleraar of docent, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat en die in de andere Verdragsluitende Staat ver- blijft met het doel gedurende een tijdvak van ten hoogste twee jaren onderwijs te geven of zich met wetenschappelijk onderzoek bezig te houden aan een universiteit, hogeschool of andere inrichting voor onder- wijs of wetenschappelijk onderzoek in die andere Staat, voor dat onder- wijs of dat onderzoek ontvangt, zijn slechts in de eerstgenoemde Staat belastbaar.
2. Dit artikel is niet van toepassing op inkomsten uit het verrichten van wetenschappelijk onderzoek, indien dit onderzoek niet wordt ver- richt in het algemeen belang, maar in de eerste plaats voor het persoon- lijke nut van een bepaalde persoon of bepaalde personen.
Artikel 21
Studenten, personen in opleiding en wetenschappelijke onderzoekers
1. Een natuurlijk persoon die bij de aanvang van zijn bezoek aan de andere Verdragsluitende Staat inwoner is van een Verdragsluitende Staat en die tijdelijk in de andere Staat verblijf houdt in de eerste plaats met de bedoeling:
a. aan een universiteit of andere erkende onderwijsinstelling in de andere Staat te studeren, of
b. een opleiding te verkrijgen die hem bekwaamt tot het uitoefenen van een beroep of een specifieke beroepsvaardigheid, of
c. om te studeren of om onderzoek te doen als ontvanger van een toelage, vergoeding of andere gelijksoortige betalingen van een regerings-, godsdienstige, liefdadigheids-, wetenschaps-, literaire of onderwijsorganisatie onderzoek te doen, is met betrekking tot betalingen uit het buitenland bedoeld voor zijn levensonderhoud, onderwijs, studie, onderzoek, of opleiding, en met betrekking tot de toelage, vergoeding, of andere gelijksoortige betalingen vrijgesteld van belasting door de andere Staat
2. De in het eerste lid genoemde vrijstelling is alleen van toepassing voor die periode die gewoonlijk nodig is om een studie, opleiding of onderzoek te voltooien, met dien verstande dat er geen vrijstelling wordt verleend voor een opleiding die een periode van 2 jaar overschrijdt en dat er geen vrijstelling wordt verleend voor een studie die, of onderzoek dat een periode van 5 jaar overschrijdt.
3. Dit artikel is niet van toepassing op inkomen uit wetenschappelijk onderzoek indien dat onderzoek niet ondernomen is in het algemeen belang maar in de eerste plaats voor het persoonlijke nut van een bepaalde persoon of bepaalde personen.
Artikel 22
Overige inkomsten
1. Bestanddelen van het inkomen van een inwoner van een Verdrag- sluitende Staat, van waaruit ook afkomstig, die niet in de voorgaande artikelen van dit Verdrag zijn behandeld, zijn slechts in die Staat belast- baar.
2. De bepalingen van het eerste lid zijn niet van toepassing op inkom- sten, niet zijnde inkomsten uit onroerende zaken zoals omschreven in artikel 6, tweede lid, van dit Verdrag, indien de genieter van die inkom-
sten, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdrag- sluitende Staat een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar geves- tigde vaste inrichting, of in die andere Staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een aldaar gevestigd vast middelpunt, en het recht of de zaak ter zake waarvan de inkomsten worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vaste mid- delpunt behoort. In dat geval zijn, naar gelang van het geval, de bepa- lingen van artikel 7 of artikel 14 van toepassing.
HOOFDSTUK IV BELASTINGHEFFING NAAR HET VERMOGEN
Artikel 23
Vermogen
1. Vermogen bestaande uit onroerende zaken, zoals bedoeld in artikel 6, dat een inwoner van een Verdragsluitende Staat bezit en dat is gele- gen in de andere Verdragsluitende Staat, mag in die andere Staat wor- den belast.
2. Vermogen bestaande uit roerende goederen die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen van een vaste inrichting die een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat heeft, of uit roerende goederen die behoren tot een vast middelpunt dat een inwo- ner van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat tot zijn beschikking heeft voor het verrichten van zelfstandige arbeid, mag in die andere Staat worden belast.
3. Vermogen bestaande uit schepen en luchtvaartuigen die in interna- tionaal verkeer worden gee¨xploiteerd alsmede uit roerende goederen die worden gebruikt bij de exploitatie van deze schepen en luchtvaartuigen, is slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waarvan de onderne- ming een inwoner is en waarin de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.
4. Alle andere bestanddelen van het vermogen van een inwoner van een Verdragsluitende Staat zijn slechts in die Staat belastbaar.
HOOFDSTUK V VERMIJDING VAN DUBBELE BELASTING
Artikel 24
Vermijding van dubbele belasting
1. Nederland is bevoegd bij het heffen van belasting van zijn inwo- ners in de grondslag waarnaar de belasting wordt geheven, de bestand- delen van het inkomen of het vermogen te begrijpen die overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag in Kazachstan mogen worden belast.
2. Indien echter een inwoner van Nederland bestanddelen van het inkomen verkrijgt die volgens artikel 6, artikel 7, artikel 10, zesde lid, artikel 11, vijfde lid, artikel 12, zesde lid, artikel 13, eerste en derde lid, artikel 14, artikel 15, eerste lid, artikel 19, eerste lid (letter a), en tweede lid (letter a), en vierde lid en artikel 22, tweede lid, van dit Verdrag in Kazachstan mogen worden belast en die in de in het eerste lid bedoelde grondslag zijn begrepen, stelt Nederland deze inkomensbestanddelen vrij door een vermindering van zijn belasting toe te staan. Deze vermin- dering wordt berekend overeenkomstig de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting. Te dien einde wor- den genoemde inkomensbestanddelen geacht te zijn begrepen in het totale bedrag van de bestanddelen van het inkomen die ingevolge die bepalingen van Nederlandse belasting zijn vrijgesteld.
3. Nederland verleent voorts een aftrek op de aldus berekende Neder- landse belasting voor die bestanddelen van het inkomen of het vermo- gen die volgens artikel 10, tweede lid, artikel 11, tweede lid, artikel 12, tweede en vijfde lid, artikel 13, tweede en zesde lid, artikel 16, artikel 17, artikel 18, tweede lid en artikel 23, eerste en tweede lid, van dit Ver- drag in Kazachstan mogen worden belast, in zoverre deze bestanddelen in de in het eerste lid bedoelde grondslag zijn begrepen. Het bedrag van deze aftrek is gelijk aan de in Kazachstan over deze bestanddelen van het inkomen of het vermogen betaalde belasting, maar bedraagt niet meer dan het bedrag van de vermindering die zou zijn verleend indien de aldus in het inkomen of vermogen begrepen bestanddelen de enige bestanddelen van het inkomen of het vermogen zouden zijn geweest die uit hoofde van de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het ver- mijden van dubbele belasting van Nederlandse belasting zijn vrijgesteld.
4. In Kazachstan wordt dubbele belasting als volgt vermeden:
a. Indien een inwoner van Kazachstan inkomen verkrijgt of vermo- gen bezit dat, volgens de bepalingen van dit Verdrag, in Nederland mag worden belast, dan verleent Kazachstan:
1. een vermindering van de belasting op het inkomen van die inwo- ner, gelijk aan het bedrag van de in Nederland betaalde belasting op het inkomen;
2. een vermindering van de belasting op het vermogen van die inwo- ner, gelijk aan het bedrag van de in Nederland betaalde belasting op het vermogen.
Deze vermindering bedraagt in beide gevallen echter niet meer dan het gedeelte van de belasting op het inkomen of de belasting op het ver- mogen, zoals berekend voordat de vermindering verleend is, dat, naar gelang het geval, toerekenbaar is aan het inkomen of het vermogen dat in Nederland belast mag worden.
b. Indien een inwoner van Kazachstan inkomen verkrijgt of vermo- gen bezit dat, volgens de bepalingen van dit Verdrag, slechts belastbaar is in Nederland, mag Kazachstan dit inkomen of vermogen alleen opne-
men in de grondslag voor de belastingheffing ter bepaling van het belastingpercentage over dat in Kazachstan belastbare inkomen of ver- mogen.
HOOFDSTUK VI BIJZONDERE BEPALINGEN
Artikel 25
Werkzaamheden buitengaats
1. De bepalingen van dit artikel vinden toepassing niettegenstaande enigerlei andere bepalingen van dit Verdrag. Dit artikel is echter niet van toepassing indien werkzaamheden buitengaats van een persoon voor die persoon een vaste inrichting vormen ingevolge de bepalingen van arti- kel 5 of een vast middelpunt ingevolge de bepalingen van artikel 14.
2. In dit artikel betekent de uitdrukking ,,werkzaamheden buiten- gaats’’ werkzaamheden die buitengaats worden verricht in verband met de exploratie of exploitatie van de in een Verdragsluitende Staat gelegen zeebodem en de ondergrond daarvan en hun natuurlijke rijkdommen.
3. Een onderneming van een Verdragsluitende Staat die in de andere Verdragsluitende Staat werkzaamheden buitengaats verricht wordt, be- houdens het bepaalde in het vierde lid van dit artikel, geacht ter zake van die werkzaamheden in de andere Staat een bedrijf uit te oefenen door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, tenzij de desbetref- fende werkzaamheden buitengaats in de andere Staat worden verricht gedurende een tijdvak of tijdvakken die in een tijdvak van twaalf maan- den een totaal van 30 dagen niet te boven gaan.
Voor de toepassing van dit lid wordt:
a. indien een onderneming die in de andere Verdragsluitende Staat werkzaamheden buitengaats verricht en die is gelieerd aan een andere onderneming, welke andere onderneming als onderdeel van hetzelfde project dezelfde werkzaamheden buitengaats voortzet die worden of werden uitgevoerd door de eerstbedoelde onderneming, en de hiervoor bedoelde door beide ondernemingen verrichte activiteiten bij elkaar opgeteld een tijdvak van 30 dagen te boven gaan, iedere onderneming geacht haar werkzaamheden uit te oefenen gedurende een tijdvak dat 30 dagen in een tijdvak van twaalf maanden te boven gaat;
b. een onderneming geacht gelieerd te zijn aan een andere onderne- ming indien de een onmiddellijk of middellijk ten minste een derde deel van het kapitaal van de andere onderneming bezit of indien een persoon onmiddellijk of middellijk ten minste een derde deel van het kapitaal van beide ondernemingen bezit.
4. Voor de toepassing van het derde lid van dit artikel wordt de uit- drukking ,,werkzaamheden buitengaats’’ evenwel geacht niet te omvat- ten:
a. een van de activiteiten of een combinatie daarvan als genoemd in artikel 5, vierde lid;
b. sleep- of ankerwerkzaamheden door schepen die in de eerste plaats voor dat doel zijn ontworpen alsmede andere door zulke schepen verrichte activiteiten;
c. het vervoer van voorraden of personeel door schepen of luchtvaar- tuigen in internationaal verkeer.
5. Een inwoner van een Verdragsluitende Staat die in het kader van een vrij beroep of van andere werkzaamheden van zelfstandige aard in de andere Verdragsluitende Staat werkzaamheden buitengaats verricht, wordt geacht deze werkzaamheden te verrichten vanuit een vast middel- punt in de andere Verdragsluitende Staat indien de desbetreffende werk- zaamheden buitengaats een aaneengesloten tijdvak van 30 dagen of meer beslaan.
6. Salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een dienstbe- trekking in verband met werkzaamheden buitengaats die worden verricht door middel van een vaste inrichting in de andere Verdragsluitende Staat, mogen, voor zover de dienstbetrekking in die andere Staat buiten- gaats wordt uitgeoefend, in die andere Staat worden belast.
7. Indien aan de hand van bewijsstukken wordt aangetoond dat in Kazachstan belasting is betaald over de bestanddelen van het inkomen die ingevolge artikel 7 en artikel 14 in verband met het derde, onder- scheidenlijk het vijfde lid van dit artikel en ingevolge het zesde lid van dit artikel in Kazachstan mogen worden belast, verleent Nederland een vermindering van zijn belasting, die wordt berekend overeenkomstig de regels die zijn neergelegd in artikel 24, tweede lid.
Artikel 26
Non-discriminatie
1. Onderdanen van een Verdragsluitende Staat worden in de andere Verdragsluitende Staat niet aan enige belastingheffing of daarmede ver- band houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen waar- aan onderdanen van die andere Staat onder dezelfde omstandigheden zijn of kunnen worden onderworpen. Deze bepaling is, niettegenstaande het bepaalde in artikel 1, ook van toepassing op personen die geen inwo- ners zijn van een of van beide Verdragsluitende Staten.
2. De belastingheffing van een vaste inrichting die een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat heeft, is in die andere Staat niet ongunstiger dan de belastingheffing van onder- nemingen van die andere Staat die dezelfde werkzaamheden uitoefenen. Deze bepaling mag niet aldus worden uitgelegd, dat zij een Verdrag-
sluitende Staat verplicht aan inwoners van de andere Verdragsluitende Staat bij de belastingheffing de persoonlijke aftrekken, tegemoetkomin- gen en verminderingen uit hoofde van de samenstelling van het gezin of gezinslasten te verlenen, die eerstbedoelde Staat aan zijn eigen inwoners verleent.
3. Behalve indien de bepalingen van artikel 9, eerste lid, artikel 11, zevende lid, of artikel 12, achtste lid, van toepassing zijn, zijn interest, royalty’s en andere uitgaven betaald door een onderneming van een Verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat, bij de vaststelling van de belastbare winst van die onderneming onder dezelfde voorwaarden aftrekbaar als wanneer zij betaald waren aan een inwoner van de eerstbedoelde Staat. Zo ook zijn alle schulden van een onderneming van een Verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat bij de vaststelling van het belast- bare vermogen van die onderneming onder dezelfde voorwaarden aftrek- baar als wanneer zij waren aangegaan met een inwoner van de eerst- bedoelde Staat.
4. Ondernemingen van een Verdragsluitende Staat, waarvan het kapi- taal geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, in het bezit is van of wordt beheerst door een of meer inwoners van de andere Verdrag- sluitende Staat, worden in de eerstbedoelde Staat niet aan enige belas- tingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen, waaraan andere soortgelijke ondernemingen van de eerstbedoelde Staat zijn of kunnen worden onderworpen.
5. De bepalingen van dit artikel zijn, niettegenstaande de bepalingen van artikel 2, van toepassing op belastingen van elke soort en benaming.
Artikel 27
Regeling voor onderling overleg
1. Indien een persoon van oordeel is dat de maatregelen van een of van beide Verdragsluitende Staten voor hem leiden of zullen leiden tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van dit Verdrag, kan hij, ongeacht de rechtsmiddelen waarin de natio- nale wetgeving van die Staten voorziet, zijn geval voorleggen aan de bevoegde autoriteit van de Verdragsluitende Staat waarvan hij inwoner is, of, indien zijn geval valt onder artikel 26, eerste lid, aan die van de Verdragsluitende Staat waarvan hij onderdaan is. Het geval moet wor- den voorgelegd binnen drie jaar nadat de maatregel die leidt tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van het Verdrag, voor het eerst te zijner kennis is gebracht.
2. De bevoegde autoriteit tracht, indien het bezwaar haar gegrond voorkomt en indien zij niet zelf in staat is tot een bevredigende oplos- sing te komen, de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming met
de bevoegde autoriteit van de andere Verdragsluitende Staat te regelen ten einde een belastingheffing die niet in overeenstemming is met het Verdrag, te vermijden. De overeengekomen regeling wordt uitgevoerd niettegenstaande de verjaringstermijnen in de nationale wetgeving van de Verdragsluitende Staten.
3. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten trachten moeilijkheden of twijfelpunten die mochten rijzen met betrekking tot de uitlegging of de toepassing van het Verdrag in onderlinge overeenstem- ming op te lossen. Zij kunnen ook met elkaar overleg plegen ten einde dubbele belasting ongedaan te maken in gevallen die in het Verdrag niet zijn geregeld.
4. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten kunnen zich rechtstreeks met elkaar in verbinding stellen ten einde een overeen- stemming als bedoeld in de voorgaande leden te bereiken.
5. Wanneer moeilijkheden of twijfelpunten met betrekking tot de uit- legging of toepassing van dit Verdrag niet binnen een periode van twee jaar opgelost kunnen worden door de bevoegde autoriteiten ingevolge de voorgaande leden van dit artikel, kan de aangelegenheid, als de belas- tingplichtige(n) daarmee instemmen, worden voorgelegd voor arbitrage, mits de belastingplichtige(n) er schriftelijk mee instem(t)(men) te zijn gebonden door de beslissing van de arbitragecommissie. De beslissing van de arbitragecommissie in een bepaalde aangelegenheid is voor die aangelegenheid bindend voor beide Verdragsluitende Staten. De proce- dures zullen worden vastgesteld langs diplomatieke weg. Na een periode van drie jaar na de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag zullen de bevoegde autoriteiten met elkaar overleggen om te besluiten of het wenselijk is de diplomatieke nota’s uit te wisselen. De bepalingen van dit lid zijn van kracht nadat de Staten zulks zijn overeengekomen door middel van een diplomatieke-notawisseling.
Artikel 28
Uitwisseling van inlichtingen
1. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten wisselen de inlichtingen uit die nodig zijn voor het uitvoeren van de bepalingen van dit Verdrag of van de nationale wetgeving van de Verdragsluitende Staten met betrekking tot de belastingen waarop het Verdrag van toepas- sing is, voor zover de heffing van die belastingen niet in strijd is met het Verdrag. De uitwisseling van inlichtingen wordt niet beperkt door arti- kel 1. Alle door een Verdragsluitende Staat ontvangen inlichtingen wor- den op dezelfde wijze geheim gehouden als inlichtingen die volgens de nationale wetgeving van die Staat zijn verkregen en worden alleen ter kennis gebracht van personen of autoriteiten (daaronder begrepen rech- terlijke instanties en administratiefrechtelijke lichamen) die betrokken zijn bij de vaststelling of invordering van, de tenuitvoerlegging of ver-
volging ter zake van, of de beslissing in beroepszaken betrekking heb- bende op de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is. Deze per- sonen of autoriteiten mogen van de inlichtingen alleen voor deze doeleinden gebruik maken. Zij mogen de inlichtingen bekend maken in openbare rechtszittingen of in rechterlijke beslissingen.
2. De Verdragsluitende Staten kunnen aan de arbitragecommissie, ingesteld volgens de bepalingen van artikel 27, vijfde lid, de inlichtin- gen verstrekken die nodig zijn om de arbitrageprocedure te volbrengen. Deze inlichtingen worden verstrekt met inachtneming van de bepalingen van artikel 30. De leden van de arbitragecommissie zijn met betrekking tot de aldus verstrekte inlichtingen onderworpen aan de beperkingen van openbaarmaking als omschreven in het eerste lid van dit artikel.
Artikel 29
Bijstand bij invordering
1. De Verdragsluitende Staten komen overeen elkaar hulp en bijstand te verlenen, in overeenstemming met hun onderscheiden wetgeving of administratieve praktijk, bij de invordering van de belastingen waarop dit Verdrag van toepassing is en de op genoemde belastingen betrekking hebbende verhogingen, boetes, betalingen wegens termijn- overschrijdingen, interest en kosten.
2. Op verzoek van de verzoekende Staat vordert de aangezochte Staat belastingvorderingen van de eerstgenoemde Staat in overeenkomstig de wetgeving en de administratieve praktijk met betrekking tot de invorde- ring van zijn eigen belastingvorderingen. Deze vorderingen genieten echter geen voorrang in de aangezochte Verdragsluitende Staat en kun- nen niet worden ingevorderd door middel van in hechtenis nemen wegens schuld van de schuldenaar. De aangezochte Verdragsluitende Staat is niet verplicht invorderingsmaatregelen te nemen waarin de wet- geving van de verzoekende Staat niet voorziet.
3. De bepalingen van het tweede lid zijn slechts van toepassing op belastingvorderingen die onderwerp zijn van een executoriale titel in de verzoekende Staat en die, tenzij anders overeengekomen tussen de be- voegde autoriteiten, niet worden bestreden. Indien de vordering echter een belastingverplichting betreft van een persoon die geen inwoner van de verzoekende Staat is, is het tweede lid slechts van toepassing indien de vordering niet langer kan worden bestreden, tenzij anders overeenge- komen tussen de bevoegde autoriteiten.
4. De verplichting om bijstand te verlenen bij het invorderen van belastingvorderingen betreffende een overledene of zijn nalatenschap is beperkt tot de waarde van de nalatenschap of van de goederen verkre- gen door iedere begunstigde van de nalatenschap, afhankelijk van de vraag of de belastingvordering dient te worden ingevorderd uit de nala- tenschap of bij de begunstigden daarvan.
5. De aangezochte Staat is niet verplicht het verzoek in te willigen:
a. indien de verzoekende Verdragsluitende Staat niet alle op zijn eigen grondgebied beschikbare middelen heeft aangewend, tenzij aan- wending van die middelen zou leiden tot onevenredige moeilijkheden;
b. indien en voor zover hij de belastingvordering in strijd acht met de bepalingen van dit Verdrag of met enig ander verdrag waarbij beide Verdragsluitende Staten partij zijn.
6. Het verzoek om administratieve bijstand bij invordering van een belastingvordering gaat vergezeld van:
a. een verklaring dat de belastingvordering een belasting betreft waarop het Verdrag van toepassing is en dat aan de voorwaarden van het derde lid van dit artikel is voldaan;
b. een officieel afschrift van de executoriale titel in de verzoekende Verdragsluitende Staat;
c. ieder ander document dat vereist is voor invordering;
d. indien van toepassing, een gewaarmerkt afschrift van een op de belastingvordering betrekking hebbende beslissing genomen door een administratief lichaam of een openbare rechterlijke instantie.
7. De verzoekende Staat vermeldt de bedragen van de verschuldigde belasting die moet worden ingevorderd, zowel in de munteenheid van de verzoekende Staat als in de munteenheid van de aangezochte Staat. De wisselkoers die met het oog op de voorafgaande volzin moet worden gebruikt, is de laatste verkoopprijs vastgesteld op de meest representa- tieve wisselmarkt of -markten van de verzoekende Staat. Ieder bedrag dat door de aangezochte Staat wordt ingevorderd, wordt naar de verzoe- kende Staat overgemaakt in de munteenheid van de aangezochte Staat. De overmaking geschiedt binnen een termijn van een maand na de datum van de invordering.
8. Op verzoek van de verzoekende Staat neemt de aangezochte Staat met het oog op de invordering van een belastingbedrag conservatoire maatregelen, zelfs indien de vordering wordt bestreden of nog niet invorderbaar is, voor zover dit is toegestaan volgens de wetgeving en de administratieve praktijk van de aangezochte Staat.
9. De executoriale titel in de verzoekende Staat wordt, indien passend en in overeenstemming met de in de aangezochte Staat van kracht zijnde bepalingen, zo spoedig mogelijk na de datum van ontvangst van het ver- zoek om bijstand aanvaard, erkend of aangevuld, dan wel vervangen door een executoriale titel in de aangezochte Staat.
10. Vragen betreffende het tijdvak waarbuiten niet langer kan worden ingevorderd worden beheerst door de wetgeving van de verzoekende Staat. Het verzoek om bijstand bij invordering geeft bijzonderheden aan- gaande dat tijdvak.
11. Invorderingsdaden, verricht door de aangezochte Staat ingevolge een verzoek om bijstand die overeenkomstig de wetgeving van die Staat
een schorsing of onderbreking van het in het tiende lid bedoelde tijdvak tot gevolg zouden hebben, worden geacht hetzelfde gevolg te hebben voor de toepassing van de wetgeving van de verzoekende Staat. De aan- gezochte Staat doet de verzoekende Staat mededeling van zodanige daden.
12. De aangezochte Staat kan uitstel van betaling of betaling in ter- mijnen toestaan indien zijn wetgeving of zijn administratieve praktijk dit toestaat in soortgelijke omstandigheden; hij doet echter eerst de verzoe- kende Staat hiervan mededeling.
13. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten stellen in onderlinge overeenstemming regels vast betreffende het minimum- bedrag van belastingvorderingen waarop een verzoek om bijstand be- trekking kan hebben.
14. De Verdragsluitende Staten zien wederzijds af van de terugbeta- ling van kosten die voortvloeien uit de onderscheiden hulp en bijstand die zij elkaar verlenen bij de toepassing van dit Verdrag. De verzoekende Staat zal in ieder geval verantwoordelijk blijven jegens de aangezochte Staat voor de geldelijke gevolgen van de invorderingsdaden die onte- recht zijn gebleken ten aanzien van de realiteit van de betrokken belastingvordering of van de rechtsgeldigheid van de executoriale titel in de verzoekende Staat.
Artikel 30
Beperking van de artikelen 28 en 29
In geen geval worden de bepalingen van artikel 28 en artikel 29 aldus uitgelegd dat zij een Verdragsluitende Staat de verplichting opleggen:
a. administratieve maatregelen te nemen die in strijd zijn met de wet- geving of de administratieve praktijk van die of van de andere Verdrag- sluitende Staat;
b. inlichtingen te verstrekken die niet verkrijgbaar zijn volgens de wetgeving of in de normale gang van zaken in de administratie van die of van de andere Verdragsluitende Staat;
c. inlichtingen te verstrekken die een handels-, bedrijfs-, nijverheids- of beroepsgeheim of een fabrieks- of handelswerkwijze zouden onthul- len, dan wel inlichtingen waarvan het verstrekken in strijd zou zijn met de openbare orde.
Artikel 31
Diplomatieke en consulaire ambtenaren
De bepalingen van dit Verdrag tasten in geen enkel opzicht de fiscale voorrechten aan die diplomatieke of consulaire ambtenaren ontlenen aan de algemene regels van het volkenrecht of aan de bepalingen van bij- zondere overeenkomsten.
HOOFDSTUK VII SLOTBEPALINGEN
Artikel 32
Inwerkingtreding
Dit Verdrag treedt in werking op de dertigste dag na de laatste der beide data waarop de onderscheiden Regeringen elkaar schriftelijk heb- ben medegedeeld, dat de in hun onderscheiden Staten grondwettelijk vereiste formaliteiten zijn vervuld, en de bepalingen ervan vinden toe- passing voor de belastingjaren en -tijdvakken die aanvangen op of na 1 januari van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin het Verdrag in werking is getreden, maar niet eerder dan de eerste dag van januari 1995.
Artikel 33
Bee¨indiging
Dit Verdrag blijft van kracht totdat het door een van de Verdrag- sluitende Staten wordt bee¨indigd. Elk van de Staten kan het Verdrag langs diplomatieke weg bee¨indigen door ten minste zes maanden voor het einde van enig kalenderjaar na het verstrijken van een tijdvak van vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van het Verdrag kennis te geven van bee¨indiging. In dat geval houdt het Verdrag op van toepas- sing te zijn voor belastingjaren en -tijdvakken die aanvangen na het einde van het kalenderjaar waarin de kennisgeving van bee¨indiging is gedaan.
TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.
GEDAAN te Almaty, de vierentwintigste april 1996, in tweevoud, in de Nederlandse, de Kazachse, de Russische en de Engelse taal, zijnde de vier teksten gelijkelijk authentiek. Ingeval de Nederlandse, de Kazachse en de Russische tekst verschillend kunnen worden uitgelegd, is de Engelse tekst beslissend.
Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden
(w.g.) G. W. DE VOS VAN STEENWIJK
Voor de Regering van de Republiek Kazachstan
(w.g.) KASYMZHOMART
Protocol
Bij de ondertekening van het Verdrag tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrek- king tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, heden tus- sen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Kazachstan geslo- ten, zijn de ondergetekenden overeengekomen dat de volgende bepalingen een integrerend deel van het Verdrag vormen.
I. Ad artikel 4
Indien de staat van vestiging van een natuurlijke persoon die aan boord van een schip woont zonder een werkelijke woonplaats in een van de Verdragsluitende Staten te hebben niet kan worden vastgesteld op grond van artikel 4 van het Verdrag, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Verdragsluitende Staat waarin het schip zijn thuishaven heeft.
II. Ad artikel 5
Het is wel te verstaan dat voor de toepassing van het vierde lid, onder- deel f en g, het slechts vergemakkelijken van het afsluiten (met inbegrip van slechts de ondertekening) van overeenkomsten betreffende leningen, de levering van goederen of koopwaar of de verlening van technische diensten wordt beschouwd als een werkzaamheid die van voorberei- dende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft.
III. Ad artikelen 5, 6, 7, 13 en 26
1. Het is wel te verstaan dat rechten tot exploratie en exploitatie van natuurlijke rijkdommen worden beschouwd als onroerende zaken die zijn gelegen in de Verdragsluitende Staat op wiens zeebodem en onder- grond daarvan deze rechten betrekking hebben, en dat deze rechten geacht worden te behoren tot de activa van een vaste inrichting in die Staat. Voorts is het wel te verstaan dat de hiervoor genoemde rechten ook omvatten rechten op belangen bij, of op de voordelen uit vermogens- bestanddelen die voortvloeien uit die exploratie of exploitatie.
2. Het is wel te verstaan dat het bezit door een inwoner van een Verdragsluitende Staat van een recht dat opkomt in de andere Verdrag- sluitende Staat en dat, overeenkomstig het vorige lid, wordt geacht te behoren tot de activa van een vaste inrichting, leidt tot een vaste inrich- ting in die andere Staat voor de toepassing van alle relevante bepalingen van het Verdrag.
IV. Ad artikel 7
1. Het is wel te verstaan dat in het geval van een overeenkomst die door een onderneming van een Verdragsluitende Staat wordt uitgevoerd, gedeeltelijk door middel van een vaste inrichting in de andere Verdrag- sluitende Staat en gedeeltelijk buiten die andere Staat, de Verdrag- sluitende Staat waar de vaste inrichting is gevestigd niet het recht heeft alle inkomsten te belasten die zijn behaald in verband met de uitvoering van de overeenkomst, maar verplicht is zowel inkomsten als aftrekken toe te rekenen volgens artikel 7, tweede en derde lid, alsof het hoofd- kantoor en de vaste inrichting van de onderneming worden gee¨xploiteerd als onafhankelijke ondernemingen.
Het is voorts wel te verstaan dat bij het vaststellen van de juiste toe- rekening van inkomsten rekening wordt gehouden met enerzijds de rol die is gespeeld en de werkzaamheden die zijn verricht door de vaste inrichting, en anderzijds de rol die is gespeeld en de werkzaamheden die door de onderneming zijn verricht buiten het land waarin de vaste inrich- ting is gevestigd. Inkomsten die aan die andere werkzaamheden behoren te worden toegerekend zijn niet belastbaar in de Verdragsluitende Staat waarin de vaste inrichting is gevestigd.
Het is voorts wel te verstaan dat het voorgaande mag worden toege- past bij overeenkomsten betreffende het toezicht op, de levering, instal- latie of constructie van nijverheids- en handelsuitrusting of wetenschap- pelijke uitrusting of gebouwen alsmede bij openbare werken.
2. Met betrekking tot artikel 7, eerste lid, kunnen voordelen behaald met de verkoop van goederen of koopwaar van dezelfde of soortgelijke aard als die welke worden verkocht, of met andere bedrijfsactiviteiten van dezelfde of soortgelijke aard als die welke worden verricht door middel van een vaste inrichting, worden geacht toerekenbaar te zijn aan die vaste inrichting, mits wordt aangetoond dat tot de desbetreffende transactie is overgegaan teneinde in de Verdragsluitende Staat waarin de vaste inrichting is gevestigd belastingheffing te vermijden.
V. Ad artikelen 7, 12 en 14
Indien,
(i) het enige belangrijke bestanddeel van een overeenkomst het ver- richten van technische diensten is, waaronder begrepen het ver- richten van studies of onderzoekswerkzaamheden van wetenschap- pelijke, geologische of technische aard, of het verlenen van diensten van raadgevende of toezichthoudende aard, en niet de overdracht of toekenning van tekeningen, ontwerpen, werkwijzen, ervaringen op het gebied van wetenschap of handel, of andere rechten zoals omschreven in artikel 12, vierde lid, en
(ii) geen element van de betaling krachtens de overeenkomst evenre-
dig is aan de inkomsten of opbrengsten (of een andere vergelijk- bare grootheid) van de begunstigde van de diensten, en
(iii) de waarde van enig bestanddeel van de overeenkomst dat toere- kenbaar is aan de overdracht van rechten zoals omschreven in artikel 12, vierde lid, niet 10 percent van de totale waarde van de overeenkomst of 50.000 Amerikaanse dollar overschrijdt, naar gelang welk bedrag het laagst is,
dan worden vergoedingen voor die diensten geacht betalingen ter zijn waarop artikel 7 of artikel 14 van toepassing is. In andere gevallen, waarin sprake is van ,,gemengde’’ contracten, mogen de bedragen die worden betaald krachtens de overeenkomst worden toegerekend teneinde tot uitdrukking te brengen dat die betalin- gen voor een deel moeten worden beschouwd als betalingen voor diensten, en voor het andere deel als royalty’s die zijn onderwor- pen aan belasting op grond van artikel 12.
VI. Ad artikelen 7, 14 en 26
Het is wel te verstaan dat in het geval van Kazachstan bij de bereke- ning van de belastingen naar winsten en inkomen op grond van de wet- ten die vanaf de datum van inwerkingtreding van het Verdrag tot 30 juni 1995 van kracht zijn, aan een entiteit die inwoner is van Kazachstan en waarin voor meer dan 30 percent wordt deelgenomen door inwoners van Nederland, of een vaste inrichting van een onderneming van Nederland (onverminderd de bepalingen van artikel 7), aftrekken zijn toegestaan voor feitelijk betaalde lonen en voor kosten van interest, ongeacht of deze zijn betaald aan een bank en ongeacht de termijn van de schuld. De aftrek mag de beperking onder de Kazachse wetgeving niet overschrij- den, zolang de beperking niet verder gaat dan een tarief op ,,arm’s length’’ basis, daaronder begrepen in het geval van interest een redelijke risicopremie.
VII. Ad artikel 10
1. Het is wel te verstaan dat dividenden die zijn betaald door een lichaam dat inwoner is van een Verdragsluitende Staat, aan een lichaam dat inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat en dat middellijk of onmiddellijk ten minste 50 percent bezit van het kapitaal van het lichaam dat de dividenden betaalt, zijn vrijgesteld van belasting in de eerste Verdragsluitende Staat, mits het lichaam dat de dividenden ontvangt een investering van ten minste een miljoen Amerikaanse dollar heeft gedaan in het lichaam dat de dividenden betaalt, welke investering in haar geheel wordt gegarandeerd of in haar geheel wordt verzekerd door de Regering van de andere Verdragsluitende Staat, de centrale bank van die Staat of door enig agentschap dat of enige instantie (waaronder begre- pen een financie¨le instelling) die eigendom is van of wordt beheerst door die Regering, en is goedgekeurd door de Regering van de eerste Verdrag-
sluitende Staat. Indien de voorgaande investering een miljoen Ameri- kaanse dollar overschrijdt, maar de volledige investering niet in haar geheel is gegarandeerd of in haar geheel is verzekerd, dan is deze bepa- ling alleen van toepassing op dat gedeelte van de dividenden dat even- redig is aan het aandeel van het gegarandeerde of verzekerde gedeelte van de investering in de totale investering.
2. Het is wel te verstaan dat de bijkomende belasting waarin is voor- zien in het achtste lid niet wordt geheven indien het in de vaste inrich- ting ge¨ınvesteerde bedrag 500.000 Amerikaanse dollar overschrijdt en de investering in haar geheel is verzekerd of in haar geheel is gegarandeerd door de Regering van de Staat waarvan de onderneming inwoner is, de centrale bank van die Staat of door enig agentschap dat of enige instan- tie (waaronder begrepen een financie¨le instelling) die eigendom is van of wordt beheerst door de Regering van die Staat, en is goedgekeurd door de Regering van de andere Verdragsluitende Staat. Indien de voor- gaande investering 500.000 Amerikaanse dollar overschrijdt, maar de volledige investering niet in haar geheel is gegarandeerd of in haar geheel is verzekerd, dan is deze bepaling alleen van toepassing op dat gedeelte van de grondslag van de bijkomende belasting dat evenredig is aan het aandeel van het gegarandeerde of verzekerde gedeelte van de investering in de totale investering.
3. Indien en zolang een verdrag tot het vermijden van dubbele belas- ting van toepassing is tussen Kazachstan en een huidig lid van de Orga- nisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, welk ver- drag niet voorziet in een bijkomende belasting zoals die waarin is voorzien in artikel 10, achtste lid, van dit Verdrag, wordt de daarin genoemde bijkomende belasting niet geheven van ondernemingen die inwoner zijn van Nederland.
VIII. Ad artikelen 10 en 11
Het is wel te verstaan dat in het geval van Nederland de uitdrukking
,,dividenden’’ mede inkomsten uit winstdelende obligaties omvat.
IX. Ad artikelen 10, 11 en 12
Indien aan de bron belasting is geheven die het belastingbedrag dat ingevolge de bepalingen van artikel 10, 11 of 12 mag worden geheven te boven gaat, moeten verzoeken om teruggaaf van het daarboven uit- gaande belastingbedrag worden ingediend bij de bevoegde autoriteit van de Staat die de belasting heeft geheven, binnen een tijdvak van drie jaar na afloop van het kalenderjaar waarin de belasting is geheven.
X. Ad artikel 11
Het is wel te verstaan dat de uitdrukking ,,interest’’ mede interest omvat die door een bank ten laste wordt gebracht van een vaste inrich- ting van die bank in een Verdragsluitende Staat.
XI. Ad artikelen 11 en 12
1. Indien Kazachstan na 28 april 1995 met een huidige lidstaat van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling een verdrag tot het vermijden van dubbele belasting heeft ondertekend dat voorziet in een lager effectief tarief voor interest of voor royalty’s (met inbegrip van een nultarief), dan is dat lagere tarief automatisch van toe- passing voor inwoners van Nederland.
2. Het is wel te verstaan dat de bepalingen van de artikelen 11 en 12 niet van toepassing zijn indien de vordering ter zake waarvan de interest wordt betaald, respectievelijk indien het recht of de zaak ter zake waar- van de royalty’s verschuldigd zijn, voornamelijk in het leven is geroe- pen of is overgedragen ten einde de voordelen van deze artikelen te genieten. Ingeval een Verdragsluitende Staat voornemens is dit lid toe te passen, zal zijn bevoegde autoriteit van tevoren met de bevoegde auto- riteit van de andere Verdragsluitende Staat overleggen.
XII. Ad artikel 12
Het is wel te verstaan dat indien de uiteindelijk gerechtigde tot royalty’s met betrekking tot leasing zoals bedoeld in artikel 12, vierde lid, onderdeel b, de keuze maakt zoals bedoeld in artikel 12, vijfde lid, verschuldigde interest die toerekenbaar is aan het recht of de zaak waar- voor de royalty was ontvangen en die aftrekbaar is bij het vaststellen van de netto-grondslag zoals bedoeld in artikel 12, vijfde lid, geacht wordt afkomstig te zijn uit de Verdragsluitende Staat waar de betaling wegens de leasing opkomt. Iedere zodanige rentebetaling, indien deze is gedaan aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat, is onderworpen aan de bepalingen van artikel 11 van dit Verdrag. Een keuze, gemaakt krachtens artikel 12, vijfde lid, moet worden kenbaar gemaakt aan de bevoegde autoriteit van de Verdragsluitende Staat waaruit de betaling wegens de leasing geacht wordt afkomstig te zijn.
XIII. Ad artikel 18
Zolang Kazachstan krachtens zijn nationale wetgeving het recht tot belastingheffing waarin is voorzien in artikel 18, eerste lid, niet kan uit- oefenen, zijn de bepalingen van dit lid voorlopig niet van toepassing met betrekking tot pensioenen die een inwoner van Kazachstan ontvangt in verband met een dienstbetrekking die voorheen in Nederland werd uit-
geoefend. Met betrekking tot die pensioenen blijft de Nederlandse natio- nale wetgeving van toepassing. Zodra de bevoegde autoriteit van Ka- zachstan de bevoegde autoriteit van Nederland bericht dat Kazachstan krachtens zijn nationale wetgeving het recht tot belastingheffing waarin is voorzien in het eerste lid kan uitoefenen, houdt deze protocolbepaling op van toepassing te zijn.
XIV. Ad artikel 19
Het is wel te verstaan dat in het geval van Nederland de uitdrukking
,,pensioenen en andere uitkeringen betaald krachtens de bepalingen van een sociale-zekerheidsstelsel van een Verdragsluitende Staat’’ alle beta- lingen en andere voordelen omvat die ontleend worden aan de Neder- landse wetgeving inzake sociale zekerheid en sociale voorzieningen, bij- voorbeeld met betrekking tot ouderdom, overlijden, ziekte, invaliditeit, werkloosheid, kinderbijslag of weduwen- en wezenpensioen.
XV. Ad artikel 23
Het is wel te verstaan dat voor de toepassing van artikel 23 de uit- drukking ,,vermogen’’ betekent roerende goederen en onroerende zaken, en omvat (maar niet is beperkt tot) contant geld, aandelen of andere bewijzen van eigendomsrechten, promessen, obligaties of andere bewij- zen van schuldplichtigheid, en octrooien, fabrieks- of handelsmerken, auteursrechten of andere soortgelijke goederen of zaken.
XVI. Ad artikel 24
Het is wel te verstaan dat voor de berekening van de aftrek die is ver- meld in artikel 24, derde lid, de waarde van de in artikel 23, eerste lid, genoemde vermogensbestanddelen wordt verminderd met de waarde van de schulden verzekerd door hypotheek op dat vermogen en de waarde van de in artikel 23, tweede lid, bedoelde vermogensbestanddelen wordt verminderd met de waarde van de tot de vaste inrichting of het vaste middelpunt behorende schulden.
XVII. Ad artikel 25
Het is wel te verstaan dat de bepalingen van artikel 25 uitsluitend van kracht zijn indien de status van de Kaspische Zee als een ,,zee’’ krach- tens het internationale recht internationaal erkend is.
TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd, dit Protocol hebben ondertekend.
GEDAAN te Almaty, de vierentwintigste april 1996, in tweevoud, in de Nederlandse, de Kazachse, de Russische en de Engelse taal, zijnde de vier teksten gelijkelijk authentiek. Ingeval de Nederlandse, de Kazachse en de Russische tekst verschillend kunnen worden uitgelegd, is de Engelse tekst beslissend.
Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden
(w.g.) G. W. DE VOS VAN STEENWIJK
Voor de Regering van de Republiek Kazachstan
(w.g.) KASYMZHOMART