DE WND. VOORZITTER VAN DE IVde KAMER,
nr. 289 282 van 25 mei 2023 in de zaak RvV X / IV | ||
In zake: | X | |
Gekozen woonplaats: | Op zijn gekozen woonplaats bij advocaat X. XXXXXXXX Xxxxxxxxxxxxxxxxx 000 0000 XXXXXXX | |
tegen: de Belgische staat, vertegenwoordigd door de Staatssecretaris voor Asiel en Migratie. | ||
DE WND. VOORZITTER VAN DE IVde KAMER,
Gezien het verzoekschrift dat X, die verklaart van Afghaanse nationaliteit te zijn, via JBOX op 19 mei 2023 heeft ingediend om bij uiterst dringende noodzakelijkheid de schorsing van de tenuitvoerlegging te vorderen van de beslissing van de gemachtigde van de staatssecretaris voor Asiel en Migratie van 11 mei 2023 tot weigering van verblijf met bevel om het grondgebied te verlaten (bijlage 26quater).
Gezien titel I bis, hoofdstuk 2, afdeling IV, onderafdeling 2, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
Gelet op artikel 39/82 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
Gelet op titel II, hoofdstuk II van het koninklijk besluit van 21 december 2006 houdende de rechtspleging voor de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen.
Gezien de nota met opmerkingen en het administratief dossier.
Gelet op de beschikking van 20 mei 2023, waarbij de terechtzitting wordt bepaald op 23 mei 2023. Xxxxxxx het verslag van rechter in vreemdelingenzaken X. XX XXXXX.
Gehoord de opmerkingen van advocaat X. XXXXX, die loco advocaat X. XXXXXXXX verschijnt voor verzoeker en van advocaat L. DE MARTELAERE, die loco advocaat C. DECORDIER verschijnt voor verwerende partij.
WIJST NA BERAAD HET VOLGENDE ARREST:
1. Nuttige feiten ter beoordeling van de zaak
1.1. Xxxxxxxxx, die verklaart van Afghaanse nationaliteit te zijn, komt volgens zijn verklaringen op 24 april 0000 Xxxxxx binnen zonder enig identiteitsdocument, en verzoekt op 25 april 2023 om internationale bescherming.
Vingerafdrukkenonderzoek toont aan dat hij op 27 februari 2023 in Bulgarije een verzoek om internationale bescherming had ingediend.
Op 28 april 2023 wordt verzoeker gehoord in het kader van de toepassing van de verordening nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna: Dublin III-verordening).
Op 2 mei 2023 wordt een terugnameverzoek gericht aan de Bulgaarse overheden, die op 5 mei 2023 op grond van artikel 18.1, b), van de Dublin III-verordening instemmen met dit verzoek.
Op 11 mei 2023 neemt de gemachtigde van de bevoegde staatssecretaris een beslissing tot weigering van verblijf met bevel om het grondgebied te verlaten (bijlage 26quater). Dit is de thans bestreden beslissing die aan verzoeker de volgende dag ter kennis wordt gebracht. Deze beslissing luidt als volgt:
“(…)
In uitvoering van artikel 51/5, § 4, eerste lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, wordt aan de heer, die verklaart te heten(1):
die een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend, het verblijf in het Rijk geweigerd. REDEN VAN DE BESLISSING :
België is niet verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming dat aan Bulgarije toekomt, met toepassing van artikel 51/5 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen en van artikel 18 (1) b van de Verordening van het Europees Parlement en de Raad (EU) nr. 604/2013 van 26 juni 2013. De Heer M. I. G. (…), verder de betrokkene, die verklaart Staatsburger van Afghanistan zijn, bood zich op 25.04.2023 bij onze diensten aan waarbij hij de wens uitdrukte een verzoek voor internationale bescherming in te dienen. Hij diende op 25.04.2023 een formeel verzoek voor internationale bescherming in. Hierbij legde de betrokkene geen originele documenten voor. Tijdens zijn gehoor op 28.04.2023 verklaarde hij nooit in het bezit te zijn geweest van een paspoort. Hij legde twee militaire kaarten en zijn identiteitskaart voor.
Onderzoek van zijn vingerafdrukken leidde tot twee treffers in het kader van Eurodac ten gevolge van een vergelijking met de krachtens artikel 9 van Verordening 603/2013 verzamelde vingerafdrukken.
Een eerste treffer toont aan dat de betrokkene op 27.02.2023 een verzoek voor internationale bescherming indiende in Bulgarije.
Een tweede treffer toont aan dat de betrokkene op 15.04.2023 een verzoek voor internationale bescherming indiende in Oostenrijk.
De betrokkene werd In het kader van zijn verzoek voor internationale bescherming gehoord op 28.04.2023.
Hij verklaarde ongetrouwd te zijn en geen kinderen te hebben. De betrokkene verklaarde verder twee meerderjarige broers in België te hebben.
Op basis van het voorgaande is een behandeling van het verzoek om internationale bescherming van betrokkene in België op basis van art. 6, art. 8, art. 9, art. 10, art. 11 of art. 16 van de Dublin-lll-Verordening derhalve niet aan de orde.
Betrokkene verklaarde verder ook een in België twee verblijvende meerderjarige broers te hebben. Hieromtrent merken we vooreerst op dat Verordening 604/2013 de verantwoordelijkheid legt bij de Lidstaat waar een gezinslid van de verzoeker is toegelaten tot verblijf als persoon die internationale bescherming geniet (art. 9) of als indiener van een verzoek voor internationale bescherming (art. 10). De in België verblijvende broers van de betrokkene kan ten overstaan van de betrokkene niet worden beschouwd als "gezinslid", zoals omschreven in artikel 2,g) van Verordening 604/2013. Dit heeft tot gevolg dat bovenvermelde artikels niet van toepassing zijn.
Het EHRM oordeelde daarnaast reeds dat de relatie tussen een meerderjarige persoon en zijn familie niet noodzakelijk de bescherming dient te genieten van artikel 8 van het EVRM indien er naast de gewone affectieve banden geen aangetoonde bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan (cfr. Xxxxxx x. Duitsland, 17.04.2003, §44: Mokrani v. Frankrijk, 15.07.2003, §33; A.S. v Switzerland ne 39350/13
30.06.2015, § 49 : “The Court recalls that it has already held that there would be no family life, within the meaning of Article 8, between parents and adult children or between adult siblings unless they could demonstrate additional elements of dependence (see F.N. v. the United Kingdom (dec), no. 3202/09, § 36,17 September 2013)“
De betrokkene verklaarde Afghanistan op 17.08.2021 geleden te hebben verlaten omwille van Problemen met de Taliban. Hij verklaarde via Pakistan naar Iran te zijn getrokken, waar hij 10 maanden verbleef. De betrokkene verklaarde vervolgens naar Turkije te zijn gereisd, waar hij 9 maanden verbleef. Hij verklaarde daarna tot Bulgarije te hebben gereisd, waar hij 40 dagen verbleef in twee kampen. De betrokkene stelde daarna 20 dagen in Servië te zijn gebleven, alvorens via Hongarije naar Oostenrijk te zijn getrokken, waar hij 6 dagen in een centrum verbleef. Hij verklaarde vervolgens via Zwitserland en Frankrijk te zijn getrokken alvorens het Belgisch grondgebied te hebben betreden.
De betrokkene stelde dat hij besloot om een verzoek voor internationale bescherming in te dienen in België omdat zijn broers hier zijn en omdat België Afghanen niet terug naar Afghanistan stuurt.
Hij uitte verzet tegen een overdracht aan Bulgarije omdat hij in Bulgarije terug naar Afghanistan zal worden gestuurd.
Op 02.05.2023 werd een terugnameverzoek gericht aan de Oostenrijkse instanties. Het verzoek aan de Oostenrijkse instanties werd op 04.05.2023 geweigerd.
Op 02.05.2023 werd een terugnameverzoek gericht aan de Bulgaarse instanties. Het verzoek aan de Bulgaarse instanties werd op Instanties werd op 05.05.2023 conform artikel 18 (1) b van Verordening 604/2013 aanvaard. De Bulgaarse Instanties vragen om de betrokkene over te dragen via de luchthaven van Sofia, van maandag tot donderdag tussen 9.00u en 14.00u..
Verordening (EU) nr. 604/2013 is een onderdeel van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel. dat is uitgedacht in een context waarin kan worden aangenomen dat alle staten die aan dit stelsel deelnemen de grondrechten eerbiedigen, waaronder de rechten die de Conventie van Genève van 1951 of het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) als grondslag hebben en dat er in dat opzicht wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten kan bestaan. Er moet dan ook worden aangenomen dat de lidstaten het beginsel van non-refoulement en de verdragsverplichtingen voortkomende uit de Conventie van Genève en het EVRM nakomen. Het is in deze context dat in Verordening (EU) nr. 604/2013 de criteria en de mechanismen werden vastgelegd om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming. Dit betekent dat een verzoeker niet vrij een lidstaat kan kiezen en de persoonlijke appreciatie van een lidstaat of de enkele wens in een bepaalde lidstaat te kunnen blijven op zich geen grond zijn voor de toepassing van de soevereiniteitsclausule van Verordening (EU) nr. 604/2013.
Het Hof van Justitie van de Europese Unie oordeelde in zijn uitspraak van 21.12.2011 in de gevoegde zaken C-411/10 en C- 493/10 dat niet kan worden uitgesloten dat de werking van het asielstelsel in een bepaalde lidstaat grote moeilijkheden ondervindt waardoor het risico bestaat dat verzoekers, na overdracht aan die lidstaat, in een situatie belanden die strijdig is met artikel 3 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) of artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (EU-Handvest). Volgens het Hof volgt daaruit niet dat elke schending van een grondrecht door de verantwoordelijke lidstaat gevolgen heeft voor de verplichtingen van de andere lidstaten betreffende het naleven en toepassen van Verordening (EG) nr. 343/2003. Het Hof oordeelde wel dat de andere lidstaten geen verzoekers mogen overdragen aan de verantwoordelijke lidstaat onder de bepalingen van Verordening (EG) nr. 343/2003 indien zij niet onkundig kunnen zijn van het feit dat fundamentele tekortkomingen met betrekking tot procedures Inzake asiel en internationale bescherming en de onthaal- en opvangvoorzieningen voor verzoekers In die lidstaat aannemelijk maken dat de verzoeker door overdracht aan die lidstaat een risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling. Elke lidstaat is dan ook gehouden te onderzoeken of een overdracht aan een andere lidstaat zou kunnen leiden tot een reëel risico op blootstelling aan omstandigheden die in strijd zijn met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna EHRM) oordeelde dat een verwijdering door een lidstaat aan een andere lidstaat een probleem betreffende artikel 3 van het EVRM kan inhouden Indien er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat de betrokkene in de ontvangende lidstaat een reëel risico loopt te worden blootgesteld aan omstandigheden die in strijd zijn met artikel 3 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM).
Het EHRM stelde dat de te verwachten gevolgen van een verwijdering dienen te worden onderzocht rekening houdende met de algemene situatie In die lidstaat en met de omstandigheden die eigen zijn aan de situatie van de over te dragen persoon. Hieromtrent wensen we op te merken dat het EHRM tevens oordeelde dat de omstandigheden In de ontvangende lidstaat een zeker niveau van hardheid moeten kennen om binnen het toepassingsgebied van artikel 3 van het EVRM (e vallen (Xxxxxxxx x. Oostenrijk, nr. 2283/12, 6 juni 2013).
Het komt aan de betrokkene toe aannemelijk te maken dat er in Bulgarije sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen wat de procedure tot het bekomen van internationale bescherming en de opvangvoorzieningen betreft zodoende dat niet langer uitgegaan mag worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
De betrokkene stelde dat hij besloot een verzoek om internationale bescherming in te dienen in België omdat zijn broers hier zijn en omdat België Afghanen niet terug naar Afghanistan stuurt. Hij verklaarde verder dat het zijn doel was om naar België te komen.
Hij uitte verzet tegen een overdracht aan Bulgarije omdat hij teruggestuurd zal worden naar Afghanistan. Daarnaast verklaarde hij dat hij werd gedwongen om zijn vingerafdrukken te geven en dat hij geen verzoek voor internationale bescherming in Bulgarije indiende.
Betreffende de verklaringen van de betrokkene dat hij niet terug wil naar Bulgarije omdat Bulgarije Afghanen terugstuurt merken we allereerst op dat Bulgarije, net als België, partij is bij het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951, zoals gewijzigd bij het Protocol van New York van 1967 en bij het EVRM Er kan derhalve van worden uitgegaan dat de Bulgaarse instanties zich houden aan de internationale verplichtingen die voortvloeien uit het Verdrag van Genève en het EVRM. Voorts merken we op dat de toepassing van Verordening (EU) nr. 604/2013 impliceert dat een verzoeker niet zelf kan kiezen waar hij internationale bescherming vraagt en het verkiezen van de ene lidstaat boven de andere geen grond is voor de toepassing van de soevereiniteitsclausule van Verordening (EU) nr. 604/2013. Dat de betrokkene een voorkeur heeft voor België doet ook geen afbreuk aan de verantwoordelijkheid van Bulgarije. Verordening (EU) nr. 604/2013 omvat de bepalingen ter vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat en de persoonlijke voorkeur voor een bepaalde lidstaat is geen critérium voor de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat.
De Bulgaarse instanties stemden in met de terugname van de betrokkene op grond van artikel 18(1 )b van Verordening 604/2013 : "De verantwoordelijke lidstaat is verglicht b) een verzoeker wiens verzoek in behandeling is en die een verzoek in een andere lidstaat heeft ingediend of die zich zonder verblijfstitel ophoudt In een andere lidstaat, volgens de In de artikelen 23, 24, 25 en 29 bepaalde voorwaarden terug te nemen". Hieromtrent verwijzen we ook artikel 18(2), §1 van Verordening 604/2013 : "In alle in lid 1, onder a) en b), bedoelde omstandigheden behandelt de verantwoordelijke lidstaat het verzoek om internationale bescherming of rondt hij de behandeling van het verzoek af.
Dit betekent dat het in Bulgarije ingediende verzoek nog hangende is en de Bulgaarse instanties na overdracht van de betrokkene het onderzoek van zijn verzoek zullen kunnen hervatten. Ze zullen dit verzoek om internationale bescherming inhoudelijk onderzoeken en de betrokkene niet verwijderen naar zijn land van herkomst of land van gewoonlijk verblijf zonder een volledig en gedegen onderzoek van dit verzoek om internationale bescherming. De betrokkene zal gemachtigd zijn te verblijven in Bulgarije In zijn hoedanigheid van verzoeker om internationale bescherming en de door de wet voorziene bijstand en opvang verkrijgen.
Tevens wensen we er op te wijzen dat het afwijzen van een verzoek om Internationale bescherming, het vervolgens opdragen terug te keren naar het land van herkomst en het nemen van maatregelen met het oog op de verwijdering onlosmakelijk deel uitmaken van een asieI- en immigratiebeleid en op zich geen onmenselijke of vernederende behandeling inhouden in de zin van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest. Het loutere feit dat een voorafgaand beschermingsverzoek door een andere lidstaat werd afgewezen betekent niet automatisch dat er sprake Is van een "niet correcte of onmenselijke behandeling" of een automatische inbreuk op de bovenstaande internationale en Europese regelgeving. We wensen eveneens te benadrukken dat Frankrijk, net als België, de Conventie van Genève van 1951 ondertekende en partij] is bij het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM). Er moet er dan ook van worden uitgegaan dat Frankrijk het beginsel van non-refoulement alsmede de andere verdragsverplichtingen voortkomende uit de Conventie van Geneve en het EVRM nakomt. Het bovenstaande impliceert daarbij ook dat Frankrijk, net als België, verzoeken om Internationale bescherming onderwerpt aan een individueel onderzoek en dat het de vluchtelingenstatus of de subsidiaire bescherming toekent aan personen, die voldoen aan de In de regelgeving voorziene voorwaarden. Er is derhalve geen enkele aanleiding om aan te nemen dat de Franse autoriteiten de minimumnormen inzake de procedure tot het verkrijgen van internationale bescherming, zoals die zijn vastgelegd in de Europese richtlijnen 2011/95/EU en 2013/32/EU, niet zouden respecteren bij het onderzoek naar het verzoek om internationale bescherming van betrokkene. Verder zijn er ook geen aanleidingen om aan te nemen dat betrokkene in Frankrijk niet de kans zou krijgen op het verkrijgen van een statuut op basis van de Internationale regelgeving desbetreffend. In het kader van de gemeenschappelijke minimumnormen inzake de asielprocedure en inzake de erkenning als vluchteling of als persoon die internationale bescherming behoeft die zijn vastgelegd In de Europese Richtlijnen 2011/95/EU en 2013/32/EU, is deze bepaling aldus ongegrond
Betreffende de verklaringen van de betrokkene dat hij gedwongen werd om zijn vingerafdrukken te geven, merken we zoals eerder op dat de vergelijking van de vingerafdrukken van de betrokkene met de in de Eurodac-databank opgeslagen gegevens een resultaat type "1" met betrekking tot Bulgarije en Kroatië opleverde. Artikel 24(4) van Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 26.06.2013 bepaalt dat verzoekers om Internationale bescherming worden aangeduid met code "1" na de kenletter(s) van de lidstaat, die de gegevens heeft toegezonden. Dit toont aan dat de betrokkene internationale bescherming vroeg in Bulgarije en Oostenrijk.
Verder merken we op dat Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 26.06.2013 de lidstaten opdraagt de vingerafdrukken te registreren van elke persoon van 14 jaar of ouder die om internationale bescherming verzoekt (artikel 9) en van elke onderdaan van een derde land of staatloze van veertien jaar of ouder die, komende uit een derde land en die door de bevoegde controleautoriteiten van een lidstaat is aangehouden in verband met het illegaal over land, over zee of door de lucht overschrijden van de grens van die lidstaat en die niet is teruggezonden (artikel 14). Het laten nemen van de vingerafdrukken in de gevallen vermeid in artikel 9 en artikel 14 van deze Verordening is derhalve niet vrijblijvend of een vrije keuze, maar een verplichting. Dat de betrokkene derhalve inroept dat hij werd gedwongen zijn vingerafdrukken te laten registreren kan dan ook niet worden beschouwd als een niet correcte of onmenselijke behandeling door de Bulgaarse autoriteiten.
Betreffende de verklaringen van de betrokkene dat hem werd verteld dat zijn vingerafdrukken werden genomen voor de interne veiligheid en niet omwille van een verzoek om internationale bescherming, merken we op dat Bulgarije de Conventie van Genève van 1951 ondertekende en partij is bij het EVRM en dat er geen enkele aanleiding is om aan te nemen dat de Bulgaarse autoriteiten de minimumnormen inzake de asielprocedure en inzake de erkenning als vluchteling of als persoon die internationale bescherming behoeft, zoals die zijn vastgelegd in de Europese richtlijnen 2011/95/EU en 2013/32/EU niet zouden respecteren. Op basis van artikel 12(1)a van Richtlijn 2013/32/EU kan er dan ook van worden uitgegaan dat Bulgarije de betrokkene voldoende heeft ingelicht over de te volgen procedure en over zijn rechten en verplichtingen tijdens de procedure in een taal die de betrokkene begrijpt of waarvan redelijkerwijze kan worden uitgegaan dat betrokkene deze begrijpt op basis van artikel 12(1)a van Richtlijn 2013/32/EU.
De Bulgaarse instanties stemden op 05.05.2023 in met de terugname van de betrokkene op grond van artikel 18(1)b van Verordening (EU) nr. 604/2013; “De verantwoordelijke lidstaat is verglicht b) een verzoeker wiens verzoek in behandeling is en die een verzoek in een andere lidstaat heeft ingediend of die zich zonder verblijfstitel ophoudt in een andere lidstaat, volgens de In de artikelen 23, 24, 25 en 29 bepaalde voorwaarden terug te nemen”. Hieromtrent verwijzen we ook naar artikel 18(2), §1 van Verordening (EU) nr. 604/2013 : "In alle in lid 1, onder a) en b), bedoelde omstandigheden behandelt de verantwoordelijke lidstaat het verzoek om internationale bescherming of rondt hij de behandeling van het verzoek af. Dit betekent dat de betrokkene in Bulgarije een verzoek om Internationale bescherming indiende en dat dit verzoek nog hangende is. De Bulgaarse instanties zullen na overdracht het onderzoek van het verzoek van de betrokkene kunnen hervatten. Ze zullen dit verzoek om internationale bescherming afronden en de betrokkene niet verwijderen naar zijn land van herkomst of land van gewoonlijk verblijf zonder een volledig en gedegen onderzoek van dit verzoek om internationale bescherming. De betrokkene zal gemachtigd zijn te verblijven in Bulgarije in zijn hoedanigheid van verzoeker om Internationale bescherming en de door de wet voorziene bijstand en opvang verkrijgen.
We wijzen erop dat Bulgarije partij is bij het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951, zoals gewijzigd bij het Protocol van New York van 1967 en bij het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM). Er kan derhalve van worden uitgaan dat de Bulgaarse instanties zich houden aan het beginsel van non-refoulement alsmede de andere verdragsverplichtingen die voortvloeien uit het Verdrag van Genève en het EVRM. Bulgarije onderwerpt verzoeken om internationale bescherming aan een individueel onderzoek en kent de vluchtelingenstatus of de subsidiaire bescherming toe aan personen die voldoen aan de in de regelgeving voorziene voorwaarden. Er Is geen enkele aanleiding om aan te nemen dat de Bulgaarse autoriteiten de minimumnormen inzake de asielprocedure en inzake de erkenning als vluchteling of als persoon die internationale bescherming behoeft, zoals die zijn vastgelegd in de Europese richtlijnen 2011/95/EU en 2013/32/EU, niet zouden respecteren.
We wensen te verwijzen naar het in 2023 geactualiseerde AIDA-rapport over de situatie van verzoekers om internationale bescherming in Bulgarije (Xxxxxx Xxxxxx, Director, Refugee and Migrant Legal Programme, Bulgarian Helsinki Committee , "Asylum Information Database - Country Report: Bulgaria - 2022 update"), dat in het kader van het mede door de "European Council on Refugees and Exiles" (ECRE) geeoördineerde project "Asylum Information Database" werd gepubliceerd. Het rapport is te vinden op xxxxx://xxxxxxxxxxxxxx.xxx/xxxxxxx/xxxxxxx/xxxxxxx/ en een kopie van dit rapport wordt toegevoegd aan het administratief dossier van de betrokkene. Verder wensen we te verwijzen naar de factsheet "Information
on procedural elements and rights of applicants subject to a Dublin transfer to Bulgaria" van de Bulgaarse autoriteiten, die In april 2023 op de website van de EUAA werd gepubliceerd. Deze factsheet is onderdeel van de 'Roadmap for improving the implementation of transfers under the Dublin III Regulation' die werd bekrachtigd in het Strategisch Comité immigratie, grenzen en asiel (SOFA) van de EU-Raad van 29.11.2022. De lidstaten werd verzocht informatie te verstrekken die zowel de relevante wettelijke bepalingen als de praktische uitvoering van deze bepalingen weergeeft. Deze verzameling van gegevens gebeurde met toepassing van artikel 5 van de Verordening betreffende het Agentschap voor Asiel van de Europese Unie (EUAA).
Tot slot verwijzen we ook naar een verslag van een werkbezoek van onze diensten aan het Bulgaarse Agentschap voor Vluchtelingen (SAR) op 09.02.2023. Het bezoek had als doel de contacten met de Bulgaarse autoriteiten inzake Dublin te bevorderen en aanvullende informatie te bekomen betreffende de toegang tot de procedure en de opvangvoorzieningen na een overdracht onder de bepalingen van Verordening (EU) nr. 604/2013 (verslag wordt toegevoegd aan het administratief dossier).
Verzoekers die aan Bulgarije worden overgedragen in het kader van de Dublinprocedure worden in het algemeen niet met obstakels geconfronteerd wat toegang tot het grondgebied betreft. Voorafgaand aan de overdracht brengt het SAR (het State Agency for Refugees, het voor de opvang verantwoordelijke agentschap) de grenspolitie op de hoogte van de overdracht en van de plaats waar de persoon moet worden opgevangen. Als er een lopende procedure om internationale bescherming is of de procedure werd stopgezet omdat de persoon was verdwenen, wordt de betrokkene overgebracht naar een SAR- opvangcentrum. Als er na een onderzoek ten gronde reeds een definitieve beslissing werd genomen, kan de betrokkene na overdracht naar een detentiefaciliteit worden overgebracht. Personen In deze situatie worden dan als illegale migranten beschouwd (AIDA-rapport, blz. 46, 71). We merken op dat uit het akkoord van de Bulgaarse autoriteiten op basis van art. 18(1)b blijkt dat de procedure van de betrokkene nog lopende is en hij zal derhalve niet onder deze situatie vallen. Ais de procedure om Internationale bescherming van een persoon werd stopgezet omdat hij was verdwenen, en deze persoon later wordt overgedragen aan Bulgarije In het kader van de Dublinprocedure, moet de procedure worden heropend, tenzij er nog geen beslissing ten gronde in absentia werd genomen (AIDA-rapport, blz. 45, 71). Personen die aan Bulgarije worden overgedragen en van wie de procedure kan worden heropend, worden doorgaans ondergebracht in opvangcentra op hun verzoek en afhankelijk van de bezettingsgraad van de centra (AIDA-rapport, blz. 71). Indien een persoon verdween en de procedure in Bulgarije werd stopgezet, zoals het geval kan zijn bij personen die in het kader van de Dublinprocedure worden overgedragen aan Bulgarije, kan de materiële opvang worden Ingetrokken. De directie van de opvangcentra beslist of een persoon al dan niet opvang krijgt en de betrokkene kan tegen een weigering beroep aantekenen en kan daarbij rechtsbijstand krijgen (AIDA- rapport, blz. 72-73). Volgens de factsheet van de Bulgaarse autoriteiten wordt bij een overdracht op basis van een overnameakkoord de procedure om internationale bescherming gestart vanaf de registratie van de persoon. De registratie kan plaatsvinden op de luchthaven bij aankomst of in een SAR-opvangcentrum. Bij een overdracht op basis van een terugnameakkoord wordt de procedure heropend wanneer de verzoeker daarom vraagt. Er wordt geen noemenswaardige vertraging gemeld bij registratie (factsheet, blz. 6; verslag werkbezoek, blz. 4). Overdrachten vinden uitsluitend plaats via de luchthaven van Sofia (verslag werkbezoek, blz. 6). Verzoekers krijgen bij aankomst in Bulgarije na overdracht schriftelijke informatie van de politie over toegang tot de procedure (factsheet, blz. 7). Na overdracht worden de verzoekers er door de grenspolitie schriftelijk van in kennis gesteld dat zij zich naar het registratie- en opvangcentrum van het SAR in Sofia moet begeven om opvang te krijgen en met het oog op verdere stappen voor de procedure om internationale bescherming (factsheet, blz. 1).
Volgens het AIDA-rapport werd de afgelopen jaren door het SAR meegedeeld dat de opvangcapaciteit 5160 plaatsen bedroeg. In december 2022 heeft de nieuwe directie van het agentschap meegedeeld dat de daadwerkelijke capaciteit 3931 plaatsen bedraagt, aangezien de overige plaatsen niet geschikt zijn (AIDA-rapport, blz. 14). Van de 3931 geschikte plaatsen waren er in december 2022 2412 ingenomen,
d.w.z. 61% (AIDA-rapport, blz. 79). Het AIDA-rapport meldt dat kwetsbare personen steeds toegang hebben tot voeding en opvang en dat voor de overige verzoekers deze toegang afhankelijk is van de capaciteit en beschikbaarheid (AIDA-rapport, blz. 45). SAR-deskundigen maken gebruik van bepaalde tools ten behoeve van kwetsbare personen en maken in dat verband onder meer gebruik van richtlijnen van het EUAA (factsheet, blz. 3-4). Uit het rapport blijkt dat de opvangcapaciteit onder druk kan komen te staan door het hoge aantal aankomsten in het land, maar dat veel personen Bulgarije verlaten en naar andere landen doorreizen (AIDA-rapport, blz. 15).
Het State Agency for Refugees (SAR) is de verantwoordelijke instantie voor opvang. De Bulgaarse wetgeving bepaalt dat verzoekers toegang moet hebben tot opvang vanaf hun registratie door het SAR. Het recht van opvang Is van toepassing op verzoekers in de Dublin-, versnelde en gewone procedure (AIDA-rapport, blz. 69). De opvangomstandigheden in Bulgarije blijven bijzonder moeilijk op het gebied
van infrastructuur en materiële opvangomstandigheden. Het rapport stelt dat in sommige gevallen basisvoorzieningen ontbreken, onder meer met betrekking tot hygiëne (AIDA-rapport, blz. 15). Verzoekers krijgen bij aankomst in het opvangcentrum bedlinnen en een pakket voor persoonlijke verzorging (factsheet, blz. 1). In het rapport wordt aangegeven dat sinds mei 2022 alle opvangcentra op regelmatige basis worden gedesinfecteerd (AIDA-rapport, blz. 15, 77). Sinds 2022 worden per dag drie maaltijden uitgedeeld aan de verzoekers. Klachten over de kwantiteit en kwaliteit van het voedsel komen regelmatig voor (AIDA-rapport, blz. 72). De veiligheid in de opvangcentra is een groot punt van zorg. In dat verband stelt het rapport dat de Bulgaarse autoriteiten in 2022 hun inspanningen hebben opgevoerd om de veiligheid in de opvangcentra te verbeteren. Zo voert het SAR sinds 2022 maandelijks veiligheidscontroles uit en zorgt het ook voor gerichte controles in geval van specifieke klachten (AIDA-rapport, blz. 78). In 2022 heeft de nieuwe directie van het SAR duidelijkheid verschaft over het werkelijke aantal plaatsen dat geschikt wordt geacht voor opvang (AIDA-rapport, blz. 14).
Het rapport maakt melding van Problemen in verband met de toegang tot de procedure aan de Bulgaarse grens, grootschalige pushbacks en fysiek en verbaal geweld aan de grens (AIDA-rapport, blz. 12). In 2022 heeft het Bulgaarse Helsinki Commitee met financiering van de UNHCR wekelijke monitoringsbezoeken gebracht aan de Turkse grens en ad-hoc bezoeken gehouden op de luchthaven van Sofia (AIDA-rapport, blz. 27). Er kan niet worden ontkend dat er zorgwekkende situaties aan de grenzen werden en worden gerapporteerd. Dit leidt ons inziens echter niet tot de conclusie dat de Bulgaarse procedure tot het bekomen van Internationale bescherming en de structuren betreffende opvang van en bijstand aan verzoekers om internationale bescherming worden gekenmerkt door systeemfouten in de zin van artikel 3(2) van Verordening (EU) nr. 604/2013, en dat verzoekers die in het kader van die verordening aan Bulgarije worden overgedragen systematisch het risico lopen aan dergelijke situaties te worden blootgesteld en in een met artikel 3 van het EVRM strijdige situatie terecht te komen. We wijzen erop dat de betrokkene zich in een situatie bevindt die geenszins te vergelijken is met de situatie van personen die het voorwerp kunnen uitmaken van pushbacks en terugdrijvingen: de betrokkene zal overeenkomstig de bepalingen van Xxxxxxxxxxx (XX) xx. 000/0000 xxx Xxxxxxxxx worden overgedragen, nadat de Bulgaarse instanties daarmee instemden. De betrokkene zal naar Bulgarije terugkeren in zijn hoedanigheid van verzoeker om internationale bescherming en aanspraak kunnen maken op de aan die hoedanigheid verbonden rechten.
De toegang tot de procedure verloopt zeer moeilijk aan de grens. Slechts een heel klein percentage heeft rechtstreeks toegang tot de procedure en opvang zonder eerst in detentie te worden geplaatst. Duidelijke verbetering is wel waargenomen bij de registratie van verzoeken om Internationale bescherming op het grondgebied van personen die zich rechtstreeks aan een SAR- centrum aanmelden. In het verladen werd in dergelijke situaties registratie van het verzoek geweigerd (AIDA-rapport, blz. 12, 30).
De duur van de procedure is In 2022 teruggelopen naar 6 maanden en de gemiddelde duur genomen over het jaar bedroeg 3 tot 6 maanden. De algemene termijn van zes maanden om een beslissing te nemen over een verzoek werd geen enkele kreeg overschreden (AIDA-rapport, blz. 31). Het rapport stelt verder dat de normen tijdens de procedure en de kwaliteit van de procedure erop vooruit zijn gegaan, waardoor de erkenningsgraden zijn gestegen (AIDA-rapport, blz. 13). Tegen een negatieve beslissing kan opschortend beroep worden aangetekend binnen de 14 dagen, bij de regionale bestuurlijke rechtbanken, en in de praktijk blijkt deze termijn voldoende voor verzoekers om rechtsbijstand in te winnen en een beroep voor te bereiden en in te dienen (AIDA-rapport, blz. 36). Het Agentschap verstrekt informatie aan de verzoekers hoe en waar zij rechtsbijstand kunnen bekomen (verslag werkbezoek, blz. 6). De effectiviteit van de rechterlijke toetsing is sterk verbeterd (AIDA-rapport, blz. 37). In het AIDA-rapport wordt melding gemaakt van moeilijkheden met betrekking tot onder meer de betekening van convocaties voor het gehoor en de kwaliteit van het gehoor AIDA-rapport, (AIDA-rapport, blz. 33-34). Er kan echter niet worden vastgesteld dat het om systematische tekortkomingen gaat.
Volgens het AIDA-rapport zijn er in de praktijk tolken beschikbaar voor het gehoor (AIDA-rapport, blz. 33). De Bulgaarse wetgeving voorziet In de verplichte aanwezigheid van een tolk bij het gehoor en de mogelijkheid is aanwezig om een interviewer van hetzelfde geslacht te vragen. Het rapport stelt dat er ook In 2022 aanhoudende Problemen waren In verband met de beschikbaarheid van de tolken en de kwaliteit van de vertolking. Voor sommige talen zijn er te weinig tolken beschikbaar (AIDA-rapport. blz. 34). Dit betekent echter niet dat verzoekers systematisch geen toegang zouden hebben tot een tolk. De Bulgaarse autoriteiten verklaarden tijdens het werkbezoek van onze diensten dat in elke fase van de procedure in bijstand door een tolk wordt voorzien, indien de betrokkene dat wenst. Ook in geval van minder frequente talen wordt naar een tolk gezocht. Personen die als tolk wensen te werken, kunnen inschrijven op een aanbesteding en dienen daarbij aan de vereisten van de opdrachtgever te voldoen. De tolken sluiten een contract af met het SAR en er werd bijvoorbeeld een contract afgesloten met een extern vertaalbureau. In de période van het bezoek van onze diensten werd een nieuwe aanbesteding voor vertaalbureaus gepubliceerd. Sinds 01.03.2022 is ook een aantal tolken via EUAA aan het werk. Indien voor een bepaalde
taal geen tolk kan worden gevonden, ook niet via het vertaalbureau, nemen de Bulgaarse autoriteiten contact op met het EUAA. De opleiding van tolken gebeurt ook via EUAA en werd made gefinancierd door de 'Norwegian Financial Mechanism 2014-2021' (verslag werkbezoek, blz. 6).
Verzoekers kunnen vanaf drie maanden na het indienen van hun verzoek om internationale bescherming werken. Verzoekers kunnen een vergunning krijgen die toegang geeft tot verschillende soorten van arbeid en sociale voordelen, zoals werkloosheidsbegeleiding. In de wet is ook bepaald dat verzoekers toegang hebben tot beroepsopleiding. Door de taalbarrière en de moeilijke economische situatie in het land is het in de praktijk echter moeilijk voor verzoekers om werk te vinden (AIDA- rapport, blz. 79-80).
Verzoekers kunnen in detentie worden geplaatst ten behoeve van de procedure. Deze praktijk Is echter beperkt: in 2022 werden slechts 39 verzoekers in deze context in detentie geplaatst. Verzoekers worden in de meeste gevallen na het doen van hun verzoek In detentie geplaatst totdat de persoonlijke registratie heeft plaatsgevonden. De meeste personen dienen een verzoek om internationale bescherming in vanuit detentiecentra (AIDA-rapport, blz. 87-88). De wet bepaalt dat binnen de drie dagen registratie moet plaatsvinden en er worden geen noemenswaardige vertragingen gerapporteerd op dit gebied. Verzoekers worden in deze context doorgaans na zes werkdagen of vier kalenderdagen vrijgelaten uit detentie, wat een kleine daling inhoudt tegenover 2021 AIDA-rapport, (AIDA-rapport, blz. 29). De directie van de gesloten centra controleren maandelijks of de gronden voor vasthouding nog aanwezig zijn (factsheet, blz. 9).
We beamen dat het AIDA-rapport ook kritische bemerkingen plaatst bij bepaalde aspecten van de procedure tot het bekomen van internationale bescherming en de opvang in Bulgarije. We zijn echter van oordeel dat deze tekortkomingen niet kunnen worden gelijkgesteld met een systemisch en structureel falen en bezwaarlijk kan worden gesteld dat de Bulgaarse instanties algeheel falen in het bieden van opvang en bijstand en het toegang verlenen tot de procedure voor het bekomen van internationale bescherming.
Het wijzen op het feit dat in Bulgarije, net zoals in andere lidstaten, problemen kunnen voorkomen betreffende de behandeling van verzoeken om internationale bescherming en de opvang en begeleiding van verzoekers leidt niet tot de conclusie dat de procedure voor het bekomen van Internationale bescherming in Bulgarije in zijn geheel wordt gekenmerkt door systeemfouten zoals begrepen in artikel 3(2) van Verordening (EU) nr. 604/2013 en dat personen die in het kader van Verordening (EU) nr. 604/2013 aan Bulgarije worden overgedragen per definitie in een situatie belanden die kan worden gelijkgesteld met een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest.
Het dient te worden benadrukt dat het loutere feit dat de betrokkene zou worden teruggestuurd naar een land waar zijn economische en sociale mogelijkheden minder gunstig zouden zijn dan In België op zich niet voldoende Is om een schending van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest aannemelijk te maken. Tevens kan artikel 3 van het EVRM niet zo worden geïnterpreteerd dat het de verdragsluitende lidstaten ertoe zou verplichten om eenieder die zich op hun grondgebied bevindt te voorzien van huisvesting, of om asielzoekers de financiële middelen te verstrekken om hen een bepaalde levensstandaard te garanderen. De vaststelling dat de materiële en sociale levensomstandigheden erop achteruit zouden kunnen gaan bij de tenuitvoerlegging van de verwijderingsmaatregel, is op zich derhalve niet voldoende om een schending van artikel 3 van het EVRM aan te tonen.
In arrest C 163/17 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het arrest Xxxx) stelde het Hof dat de tekortkomingen alleen onder artikel 4 van het Handvest vallen wanneer die tekortkomingen een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken, wat afhangt van alle gegevens van de zaak. Het stelde verder dat deze bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid is bereikt wanneer de onverschilligheid van de autoriteiten van een lidstaat tot gevolg zou hebben dat een persoon die volledig afhankelijk is van overheidssteun, bulten zijn wil en eigen keuzes om terechtkomt in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie die hem niet in staat stelt om te voorzien in zijn meest élémentaire behoeften, zoals eten, een bad nemen en beschikken over woonruimte, en negatieve gevolgen zou hebben voor zijn fysieke of mentale gezondheid, of hem In een toestand van achterstelling zou brengen die onverenigbaar is met de menselijke waardigheid. Tot slot stelde het dat die drempel dus niet wordt bereikt in situaties die, ook al worden zij gekenmerkt door een grote onzekerheid of een sterke verslechtering van de levensomstandigheden van de betrokken persoon, geen zeer verregaande materiële deprivatie meebrengen waardoor deze persoon in een situatie terechtkomt die zo ernstig is dat zijn toestand kan worden gelijkgesteld met een onmenselijke of vernederende behandeling. Het komt aan de betrokkene toe aannemelijk te maken dat er in Bulgarije sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen wat de procedure tot het bekomen van Internationale bescherming en de opvangvoorzieningen betreft zodoende dat niet langer mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. We stellen vast dat dergelijke elementen in dit dossier niet worden voorgelegd.
Met betrekking tot zijn gezondheid verklaarde de betrokkene tijdens zijn gehoor op 24.04.2023 dat hij een letsel aan zijn voet had en pijn aan zijn been had. Tijdens het gehoor stelde hij dat de pijn in zijn been komt van de slagen die hij in Bulgarije zou hebben gekregen. Hij verklaarde zalf en paracetamol te nemen. Hij stelde nog steeds geen dokter gezien te hebben. Er zijn tot op heden in het administratief dossier van de betrokkene geen medische attesten of andere specifieke documenten aangebracht die aanleiding geven te besluiten dat redenen betreffende de gezondheidssituatie van de betrokkene een overdracht aan Bulgarije zouden verhinderen of dat redenen van gezondheid bij overdracht zouden leiden tot een risico op blootstelling aan omstandigheden die een schending zouden vormen van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU- Handvest. Er werden in het administratief dossier van de betrokkene geen concrete elementen aangebracht die aanleiding geven te besluiten dat redenen betreffende de gezondheidstoestand van de betrokkene een overdracht aan Bulgarije verhinderen of dat de betrokkene door overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat vanwege redenen van gezondheid een reëel risico loopt op blootstelling aan omstandigheden die een schending vormen van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest. Verder zijn er ook geen aanwijzingen dat de betrokkene in zijn hoedanigheid van verzoeker om internationale bescherming In Bulgarije niet de nodige bijstand en zorgen zal kunnen verkrijgen Indien nodig en zijn we van oordeel dat de kwaliteit van de medische voorzieningen in Bulgarije van een vergelijkbaar niveau moeten worden geacht als deze in België.
De Bulgaarse nationale wetgeving voorziet in toegang tot dringende medische hulp voor verzoekers. Verzoekers hebben recht op dezelfde gezondheidszorg als eigen onderdanen. In de praktijk ondervinden verzoekers. net als de Bulgaarse bevolking, Problemen bij de toegang tot gezondheidszorg, door de povere staat van het Bulgaarse stelsel voor gezondheidszorg, dat met aanzienlijke materiële en financiële tekorten wordt geconfronteerd. Personen die in het kader van de Dublinprocedure aan Bulgarije worden overgedragen, kunnen worden geconfronteerd met vertraging bij de toegang tot het stelsel voor gezondheidszorg na heropening van hun verzoek. In alle opvangcentra wordt in medische basiszorgen voorzien, maar de omvang van deze zorgen hangt af van de beschikbaarheid van dienstverleners. Er is eigen medisch personeel aanwezig of er wordt doorverwezen naar lokale spoeddiensten (AIDA-rapport, blz. 81). Caritas heeft samen met Unicef een mobiele eenheid opgericht met een verpleegster die gezondheidsadvies en medische basiszorgen biedt, en voor een ziekenwagen gezorgd voor vervoer naar faciliteiten voor gezondheidszorg (AIDA-rapport, blz. 81-82). Verzoekers ondergaan een medisch onderzoek bij hun registratie. Bij deze eerste medische controle wordt nagegaan of zij bijzondere behoeften hebben en tot een kwetsbare groep behoren. Personen die geen recht meer hebben op opvang, blijven wel recht hebben op kosteloze gezondheidszorg tijdens hun procedure (factsheet, blz. 2). De auteurs maken melding van factoren die een vlotte en adequate toegang tot gezondheidszorg kunnen belemmeren, maar dit leidt geenszins tot de conclusie dat de toegang tot gezondheidszorg voor verzoekers om Internationale bescherming dermate problematisch is dat een overdracht aan Bulgarije een risico op onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest tot gevolg dreigt te hebben.
In verband met gezondheid wensen we ook te verwijzen naar artikel 32 van Verordening (EU) nr. 604/2013. Met toepassing van dit artikel verstrekt de overdragende lidstaat informatie over bijzondere behoeften van over te dragen personen, die in bepaalde gevallen informatie over de fysieke en mentale gezondheidstoestand van de betrokkenen kan omvatten. Het doel is dat na overdracht meteen de adequate medische verzorging of behandeling kan worden gegeven. Ook in dit geval kan de nodige Informatie betreffende gezondheidstoestand door middel van de gemeenschappelijke gezondheidsverklaring ("common health certificate"), waar de nodige bijgevoegde stukken aan worden toegevoegd, aan de verantwoordelijke lidstaat worden overgemaakt. De betrokkene maakt niet aannemelijk dat de verantwoordelijke lidstaat, eens geïnformeerd door middel van de gemeenschappelijke gezondheidsverklaring, er niet voor zal zorgen dat in de bijzondere behoeften zal worden voorzien. Verder verwijzen we in dit verband ook naar rechtspraak van het EHRM waarin wordt bevestigd dat de overdracht van volwassen alleenstaande asielzoekers, ongeacht of ze mannelijk dan wel vrouwelijk zijn, inclusief asielzoekers die medische behandeling nodig hebben maar niet kritisch ziek zijn, geen aanleiding geeft tot een schending van artikel 3 van het EVRM (EHRM 4 Oktober 2016, nr. 30474/14, Xxx e.a. v. Zwitserland en Italië).
Verder merken we betreffende het arrest Hof van Justitie in zaak PPU C.K. v. Slovénie (C-578-16, 16.02.2017) op dat hierin wordt gesteld dat het niet kan worden uitgesloten dat de overdracht van een asielzoeker met een bijzonder slechte gezondheidstoestand voor de betrokkene een reëel risico op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest kan inhouden, ongeacht de kwaliteit van de opvang en de zorg die aanwezig zijn in de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn verzoek. We wensen echter te benadrukken dat dit arrest ook duidelijk vermeldt dat er sprake moet zijn van een reëel en bewezen risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van de gezondheidstoestand van de betrokken asielzoeker bij overdracht en dat de
autoriteiten van de betrokken lidstaat moeten nagaan of de gezondheidstoestand van de betrokken persoon passend en voldoende kan worden beschermd door de in de Dublin lll-verordening bedoelde voorzorgsmaatregelen te treffen. We merken op dat er in dit geval geen sprake kan zijn van een onomkeerbare achteruitgang van de gezondheidstoestand bij overdracht aan Bulgarije en dat er in de vorm van het "common health certificate" kan worden voorzien in de nodige voorzorgsmaatregelen.
Gelet op de voorgaande vaststellingen en overwegingen dient te worden besloten dat in de gegeven omstandigheden een overdracht van de betrokkene aan Bulgarije niet een niveau van hardheld en ernst vertoont om binnen het toepassingsgebied van artikel 3 van het EVRM te vallen.
Gelet op het voorgaande wordt besloten dat niet aannemelijk werd gemaakt dat een overdracht van de betrokkene aan Bulgarije een reëel risico impliceert op blootstelling aan omstandigheden die een inbreuk vormen op artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest.
Gelet op het voorgaande wordt tevens besloten dat er geen grond is voor de behandeling van het verzoek tot internationale bescherming door de Belgische instanties met toepassing van artikel 17(1) van Verordening (EU) nr. 604/2013. Hieruit volgt dat België niet verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek tot internationale bescherming die aan de Bulgaarse autoriteiten toekomt met toepassing van artikel 51/5 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen en artikel 18(1)b van Verordening (EU) nr. 604/2013. De betrokkene is niet in bezit van de In artikel 2 van de wet van 15.12.1980 bedoelde binnenkomstdocumenten.
Bijgevolg moet de betrokkene het grondgebied van België verlaten, evenals het grondgebied van de Staten die het Schengenacquis ten voile toepassen®, tenzij hij beschikt over de documenten die vereist zijn om er zich naar toe te begeven binnen de 10 (tien) dagen en dient hij zich aan te bieden bij de betrokken Bulgaarse instanties.”
1.2. Op 11 mei 2023 wordt ten aanzien van verzoeker tevens een beslissing tot het vasthouden in een welbepaalde plaats genomen.
2. Over de ontvankelijkheid
Overeenkomstig artikel 39/57 § 1, derde lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (hierna: Vreemdelingenwet) werd de vordering ingesteld binnen de tien dagen.
3. Betreffende de vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid
Artikel 43, § 1, eerste lid, van het koninklijk besluit van 21 december 2006 houdende de rechtspleging voor de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (hierna: PR RvV) bepaalt dat, indien de uiterst dringende noodzakelijkheid wordt aangevoerd, de vordering een uiteenzetting van de feiten dient te bevatten die deze uiterst dringende noodzakelijkheid rechtvaardigen.
Verder kan overeenkomstig artikel 39/82, § 2, eerste lid, van de Vreemdelingenwet, slechts tot de schorsing van de tenuitvoerlegging van een administratieve rechtshandeling worden besloten indien er ernstige middelen worden aangevoerd die de vernietiging van de aangevochten beslissing kunnen verantwoorden en op voorwaarde dat de onmiddellijke tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kan berokkenen.
Uit het voorgaande volgt dat, opdat een vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid kan worden ingewilligd, de drie voornoemde voorwaarden cumulatief moeten zijn vervuld.
3.1. Betreffende de eerste voorwaarde: het uiterst dringende karakter
Zoals verzoeker aanvoert, wordt hij momenteel van zijn vrijheid beroofd met het oog op zijn verwijdering. In dit geval wordt conform artikel 39/82, § 4, tweede lid, van de Vreemdelingenwet het uiterst dringende karakter van de vordering wettelijk vermoed. Het uiterst dringende karakter van de vordering, dat overigens niet wordt betwist door verwerende partij, is voldoende aangetoond.
Aan de eerste cumulatieve voorwaarde is bijgevolg voldaan.
3.2. Betreffende de tweede voorwaarde: de ernst van de aangevoerde middelen
Overeenkomstig het voormelde artikel 39/82, § 2, van de Vreemdelingenwet kan slechts tot de schorsing van de tenuitvoerlegging worden besloten indien ernstige middelen worden aangevoerd die de vernietiging van de aangevochten beslissing kunnen verantwoorden en indien de onmiddellijke tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kan berokkenen.
3.2.1. In een enig middel voert verzoeker de schending aan van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend te Rome op 4 november 1950 en goedgekeurd bij wet van 13 mei 1955 (hierna: EVRM), van de artikelen 4 en 41 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest), van artikel 13 van de richtlijn 2003/9/EG van de Raad van 27 januari 2003 tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten, van de materiële motiveringsplicht, van het zorgvuldigheidsbeginsel en van “het verbod van willekeur”.
Na het geven van een theoretische toelichting bij de bepalingen en beginselen die hij geschonden acht, laat verzoeker het volgende gelden:
“2.1. Uit het rapport van 6 januari 2014 van Amnesty International over Bulgarije blijkt dat (Bulgaria : Refugees continue to endure bad conditions) er voor asielzoekers in Bulgarije inadequate opvangomstandigheden heersen en er tekortkomingen zijn in de asielprocedures. Zo stelt het rapport vast dat asielzoekers slapen in tenten, verpauperde gebouwen en transportcontainers, met als zo goed geen toegang tot sanitaire voorzieningen. Er zijn slechts een beperkt aantal bedden voorradig waardoor de meeste asielzoekers op dunne matrassen op de vloer moeten slapen. Bovendien stelt het rapport vast dat er een gebrek is aan mogelijkheden voor asielzoekers om zich te wassen, waarbij er als voorbeeld wordt aangehaald dat er 6 douches zijn voor duizend mensen. Ook het gebrek aan voedsel wordt vastgesteld. Het rapport stelt in concreto vast dat de opvangvoorzieningen in Bulgarije overbevolkt zijn, dat er een gebrek is aan sanitaire voorzieningen, dat er gebrek is aan voedsel en onvoldoende toegang tot medische en psychologische hulp. Daarenboven verklaart het rapport dat het Bulgaars asielsysteem erin faalt om tijdelijk en ongehinderd toegang te verlenen tot de asielprocedure. Het rapport stelt voorts vast dat vluchtelingen worden behandeld (vastgehouden) als illegale Immigranten en geen effectieve registratie noch onderzoek doen van de asielaanvragen.
2.2. Het rapport van Human Rights Watch van 18 september 2014 over Bulgarije Bulgaria : New Evidence Syrians forced back to Turkey) stelt vast dat de Bulgaarse Politic Syrische asielzoekers slagen toebrengt en hen dwingt terug naar Turkije te gaan. Hieruit volgt dat de Bulgaarse autoriteiten asielzoekers mishandelen. Het feit dat het rapport zich richt tot Syrische asielzoekers doet geen afbreuk aan het feit dat een dergelijke behandeling van toepassing kan zijn op alle asielzoekers in Bulgarije.
2.3. Het ECRI rapport van 16 September 2014 (ECRI report on Bulgaria (Fifth monitoring cycle)) (cfr. p. 27, nr. 102 van dat rapport) stelt vast dat de asielcentra overbevolkt zijn of dat asielzoekers worden opgevangen in gesloten centra. Het rapport stelt verder vast dat asielzoekers worden ondergebracht in tenten, containers en verpauperde gebouwen. De omstandigheden zijn er erbarmelijk met inadequate voedsel- en hygiënische faciliteiten, zo goed als geen medische hulp en geen toegang tot psychologische hulp of vertaaldiensten. Het rapport spoort Bulgarije aan om asielzoekers en vluchtelingen toegang te verlenen tot fatsoenlijke levens- en opvang omstandigheden. Het rapport tenslotte spoort Bulgarije aan om haar grenspolitiek te wijzigen om te voldoen aan de vereisten van het Vluchtelingenverdrag.
2.4. Het AIDA-rapport van mei 2014 over Bulgarije stelt een overbevolkingspolitiek vast in de opvangcentra (zie p. 29 van dat rapport) en stelt vast dat het maandelijks bedrag dat wordt toegekend aan een asielzoeker 33,23 EUR bedraagt, dit bedrag wordt unaniem bekritiseerd door UNHCR en vluchtelingen NGO's in die zin dat het ontoereikend is om te kunnen voldoen aan de meest primaire voedselbehoeften (zie p. 29 van dat rapport).
2.5. Andere rapporten bevestigen voorgaande tekortkomingen, m.n.:
Amnesty International, Fear and Fences: Europe's Approach to Keeping Refugees at Bay, 17 November 2015, EUR 03/2544/2015, available at: xxxx://xxx.xxxxxxxx.xxx/xxxxx/0000x0000.xxxx Council of Europe: Committee for the Prevention of Torture, Report to the Bulgarian Government on the visit to Bulgaria carried out by the European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment (CPT) from 13 to 20 February 2015, 12 November 2015, CPT/Inf
(2015) 36, available at: xxxx://xxx.xxxxxxxx.xxx/xxxxx/0000x0x00.xxxx "(…)"
Council of Europe: Commissioner for Human Rights, Comments of the Bulgarian Government to the report of the Commissioner for Human Rights following his visit to Bulgaria on 9-11 February 2015, 16 July 2015, CommDH/GovRep(2015) 6, available at: xxxx://xxx.xxxxxxxx.xxx/xxxxx/00xxxxx00.xxxx
2.6. Ook het Aida Rapport van Oktober 2015 bevestigt voorgaande tekortkomingen (pp. 28-29): "(…)".
2.7. Ook de ECRE/ELENA Research Note: Reception conditions, detention and procedural safeguards for asylum seekers and content of international protection status in Bulgaria van februari 2016 (pp. 8-9) bevestigt voorgaande tekortkomingen:
"(…)".
2.8. Ook het Aida rapport van januari 2019 bevestigt het bovenstaande:
(…)
Het meest recente Aida rapport (xxxxx://xxxxxxxxxxxxxx.xxx/xx-xxxxxxx/xxxxxxx/0000/00/XXXX-XX_ 2022update.pdf):
(…)
3. In onderhavig geval is verzoeker een jonge Afghaanse man die op de vlucht is als vluchteling. Hij wordt evenwel door de Belgische autoriteiten naar Bulgarije verwijderd op grond van artikel 51/5 van de wet van
15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf en de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
In het licht van de actuele asielpolitiek in Bulgarije kan worden aangenomen dat verzoeker een groot risico loopt om gerepatrieerd te worden naar Afghanistan.
Immers blijkt uit verscheidene rapporten dat er in de praktijk slechts een klein percentage van Afghaanse asielzoekers ook effectief de vluchtelingenstatus wordt toegekend. Bovendien zal verzoeker in Bulgarije worden blootgesteld aan een onmenselijke behandeling zoals uit bovenstaande rapporten blijkt.
Verder werd door verwerende partij heeft in casu niet ernstig onderzocht of verzoeker bij verwijdering naar Bulgarije zal worden blootgesteld aan onmenselijke en vernederende behandelingen en maakte geen feitenbevinding. Zo werd er immers niet meegedeeld naar welke stad in Bulgarije verzoeker zou worden gestuurd waardoor verweerder ook niet de risico's van een overdracht naar een welbepaald stad na is gegaan.
Gelet op de grote verschillen tussen de opvangcentra onderling, loopt verzoeker loopt uiteindelijk het risico te worden blootgesteld aan :
(i) inadequate opvangomstandigheden en overbevolking in opvangcentra, gebrek aan vitale levensmiddelen en primaire levensbehoeften, gebrek aan gezondheidszorg, gebrek aan mogelijkheid tot werken;
(ii) geen toegang tot een tolk terwijl dit cruciaal is voor zijn asielprocedure. Verzoeker praat immers Afghaans.
(ii) geen passende accommodatie voor Afghaanse asielzoekers;
(iii) inadequate levensstandaard;
(iv) onmogelijkheid tot werk en onmogelijkheid tot het uitbouwen van een leven op lange termijn;
(v) de automatische aflevering van een uitwijzingsbevel zonder overweging van een eventuele asielaanvraag.
(vi) de onmogelijkheid om de oorspronkelijke asielaanvraag voort te zetten, hoog risico van detentie in inadequate detentieomstandigheden;
(vii) hoge risico's van langdurige vrijheidsberoving en aan de ontstentenis van huisvesting,
(viii) een verwijdering naar Afghanistan voordat de asielmotieven worden onderzocht,
(ix) procedurele tekortkomingen met blootstelling aan geweld door Bulgaarse Politiediensten. Xxxxxxxxx heeft bovendien reeds melding gemaakt van het feit dat hij agressief werd aangepakt door de Bulgaarse veiligheidsdiensten toen hij opgesloten was in Bulgarije.
(xi) schending van het non-refoulement verbod;
(xii) het voorwerp uitmaken van push-backs. (…)
Zelfs indien per onmogelijkheid er wordt vanuit gegaan dat verzoeker niet zelf nadrukkelijk de risico's naar voren brengt, ontslaat dit de bestreden beslissing niet van de verplichting om de risico's na te gaan bij verwijdering; in casu heeft de bestreden beslissing die oefening niet afdoende gemaakt.
Er zijn aldus ernstige motieven om aan te nemen dat verzoeker in Bulgarije een reëel gevaar loopt om te worden onderworpen aan behandelingen die in strijd zijn met artikel 3 EVRM . In die omstandigheden houdt artikel 3 van het EVRM in dat België de verplichting heeft om verzoeker niet naar Bulgarije te
verwijzen. Indien België verzoeker naar Bulgarije verwijst, schendt zij artikelen 3 en 8 van het EVRM. Bijgevolg schendt de bestreden beslissing onmiskenbaar artikel 3 van het EVRM, artikelen 4 en 41 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, artikel 13 van Richtlijn 2003/9/EG van de Raad van 27 januari 2003 tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten, de materiële motiveringsplicht, het zorgvuldigheidsbeginsel en het verbod van willekeur.”
3.2.2. Beoordeling
Het zorgvuldigheidsbeginsel houdt in dat het bestuur zijn beslissing op zorgvuldige wijze moet voorbereiden. Dit impliceert dat de beslissing dient te steunen op werkelijk bestaande en concrete feiten die met de vereiste zorgvuldigheid werden vastgesteld. De overheid is onder meer verplicht om zorgvuldig te werk te gaan bij de voorbereiding van de beslissing en de feitelijke en juridische aspecten van het dossier deugdelijk te onderzoeken, zodat zij met kennis van zaken kan beslissen (RvS 28 juni 2018, nr. 241.985, Xxxxx).
Artikel 3 van het EVRM bepaalt dat “(n)iemand mag worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen”. Deze bepaling bekrachtigt een van de fundamentele waarden van elke democratische samenleving en verbiedt in absolute termen folteringen en onmenselijke of vernederende behandelingen, ongeacht de omstandigheden en de handelingen van het slachtoffer (vaste rechtspraak: zie bv. EHRM 21 januari 2011, M.S.S./België en Griekenland, § 218).
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft reeds geoordeeld dat de verwijdering door een lidstaat een probleem ten aanzien van artikel 3 van het EVRM kan opleveren en dus een verdragsluitende Staat verantwoordelijk kan stellen, wanneer er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat de verzoekende partij in het land van bestemming een reëel gevaar loopt om te worden onderworpen aan behandelingen die in strijd zijn met artikel 3 van het EVRM. In deze omstandigheden houdt artikel 3 van het EVRM de verplichting in de persoon in kwestie niet naar dat land te verwijderen (vaste rechtspraak XXXX 00 xxxxxxx 0000, xx. 00000/00, Xxxx x. Xxxxxxxxx, § 96).
Uit de motieven van de bestreden beslissing blijkt dat de gemachtigde van de bevoegde staatssecretaris van oordeel is dat niet aannemelijk werd gemaakt dat een overdracht van verzoeker aan Bulgarije een reëel risico impliceert op blootstelling aan omstandigheden die een inbreuk zouden vormen op artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. De gemachtigde heeft daartoe onder meer onderzocht wat de situatie is voor Dublinterugkeerders zoals verzoeker, van wie de terugname werd aanvaard door de Bulgaarse autoriteiten onder artikel 18.1, b), van de Dublin III-verordening. Uit het door hem gehanteerde XXXX-rapport heeft hij afgeleid dat “(p)ersonen die aan Bulgarije worden overgedragen en van wie de procedure kan worden heropend, (…) doorgaans (worden) ondergebracht in opvangcentra op hun verzoek en afhankelijk van de bezettingsgraad van de centra”. De gemachtigde verwijst daarbij naar p. 71 van het AIDA-rapport.
Verzoeker daarentegen wijst erop dat hij het risico loopt om te worden blootgesteld aan inadequate opvangomstandigheden en overbevolking in opvangcentra en aan een gebrek aan passende accommodatie. Hij citeert daartoe de volgende passage uit het AIDA-rapport:
“For any other Dublin returnees, who are not considered vulnerable, food and accommodation is contingent to the limited national reception capacity and availability. If there is no available place for accommodation in reception centres of the asylum agency SAR, Dublin returnees will have to secure accommodation and nutrition at their own expenses. In 2022, SAR reported a severe lack of capacity to accommodate in its reception centres any other Dublin returnees that were not identified as vulnerable, both due to the constantly increasing new arrivals (55% in 2022; 205% in 2021), and due to the reduced reception capacity, as in practice only 3,932 out of 5,160 official accommodation places were assessed as fit for living (see Overview of the main changes since the previous report update, Reception capacity).”
Verzoeker verwijst daarmee naar het hoofdstuk uit het AIDA-rapport dat specifiek de situatie van Dublinterugkeerders belicht, op de pagina’s 45 en 46. Hier wordt inderdaad het volgende gesteld:
“Since 2015, the LAR explicitly provides for the mandatory reopening of an asylum procedure with respect to an applicant who is returned to Bulgaria under the Dublin Regulation, provided that he, or, she has not been issued a decision on merits while in absentia ''9 The SAR’s practice following this particular amendment has been so far in line with the law, and returnees whose asylum procedures had been only terminated (discontinued) after their absconding do not face obstacles in principle to have their
determination procedures reopened. However it does not secure their access to state provided food and accommodation in reception centres as these are guaranteed only to vulnerable applicants.
For any other Dublin returnees, who are not considered vulnerable, food and accommodation is contingent to the limited national reception capacity and availability. If there is no available place for accommodation in reception centres of the asylum agency SAR, Dublin returnees will have to secure accommodation and nutrition at their own expenses. In 2022, SAR reported a severe lack of capacity to accommodate in its reception centres any other Dublin returnees that were not identified as vulnerable, both due to the constantly increasing new arrivals (55% in 2022; 205% in 2021), and due to the reduced reception capacity, as in practice only 3,932 out of 5,160 official accommodation places were assessed as fit for living (see Overview of the main changes since the previous report update, Reception capacity).”
Uit deze passage blijkt dus dat opvang enkel gegarandeerd is voor kwetsbare Dublinterugkeerders. Dat wordt overigens ook in de bestreden beslissing gesteld:
“Het AIDA-rapport meldt dat kwetsbare personen steeds toegang hebben tot voeding en opvang en dat voor de overige verzoekers deze toegang afhankelijk is van de capaciteit en beschikbaarheid (AIDA- rapport, blz. 45)”.
Wat die capaciteit betreft, heeft de gemachtigde van de bevoegde staatssecretaris gesteld dat “(v)an de 3931 geschikte plaatsen (…) er in december 2022 2412 ingenomen (waren), d.w.z. 61% (AIDA-rapport, blz. 79)” en dat “(u)it het rapport blijkt dat de opvangcapaciteit onder druk kan komen te staan door het hoge aantal aankomsten in het land, maar dat veel personen Bulgarije verlaten en naar andere landen doorreizen (AIDA-rapport, blz. 15)”.
De door de gemachtigde gehanteerde cijfers inzake de opvangcapaciteit hebben betrekking op de algemene situatie van opvang voor verzoekers om internationale bescherming in Bulgarije. Deze cijfers nemen echter niet weg dat in het AIDA-rapport ook specifieke en dus meer relevante informatie is opgenomen over de toegang tot opvang voor Dublinterugkeerders die door andere lidstaten worden overgedragen aan Bulgarije. Met name blijkt dat het SAR (het Bulgaarse State Agency for Refugees, bevoegd voor de opvang) in een rapportage die volgens de voetnoten van het AIDA-rapport dateert van 26 februari 2023, uitdrukkelijk heeft gewezen op een ernstig gebrek aan opvangcapaciteit voor niet- kwetsbare Dublinterugkeerders in 2022, als gevolg van het toenemende aantal aankomsten en de verminderde capaciteit. De gemachtigde kon er dan ook niet zonder meer op alluderen dat het probleem van opvangcapaciteit moet worden gerelativeerd in het licht van het feit dat veel verzoekers om internationale bescherming Bulgarije verlaten en naar andere landen doorreizen.
Het blijkt niet dat de gemachtigde op zorgvuldige wijze rekening heeft gehouden met de informatie die specifiek betrekking heeft op de opvang van niet-kwetsbare Dublinterugkeerders, zoals verzoeker in casu.
De algemene vaststelling dat op de eerste pagina van het factsheet “Information on procedural elements and rights of applicants subject to a Dublin transfer to Bulgaria”, waarvan zich een kopie in het administratief dossier bevindt, wordt vermeld dat de grenspolitie de Dublinterugkeerders na overdracht er schriftelijk van in kennis stelt dat zij zich naar het registratie- en opvangcentrum van het SAR in Sofia moeten begeven om opvang te krijgen en met het oog op verdere stappen voor de procedure om internationale bescherming, betreft enkel de informatie die bij aankomst aan Dublinterugkeerders wordt verstrekt, doch dit staat los van de vraag of (en wanneer) de betrokkene vervolgens daadwerkelijk kan worden gehuisvest in een opvangcentrum.
Nu blijkt dat in de bestreden beslissing slechts wordt verwezen naar de algemene informatie over de opvangcapaciteit voor alle verzoekers om internationale bescherming in Bulgarije en de gemachtigde onvoldoende oog heeft gehad voor het recent gerapporteerde ernstige tekort aan opvangcapaciteit specifiek voor Dublinterugkeerders, dient te worden vastgesteld dat het onderzoek naar een mogelijke schending van artikel 3 van het EVRM bij de overdracht van verzoeker aan Bulgarije niet zorgvuldig en voldoende rigoureus is gevoerd.
Een schending van het zorgvuldigheidsbeginsel in het licht van de voormelde bepaling lijkt dan ook aannemelijk gemaakt.
Het verweer in de nota met opmerkingen is niet van aard om aan het voorgaande afbreuk te doen. Verwerende partij gaat overigens ook in deze nota niet in op de in het AIDA-rapport vermelde specifieke problematiek van het ernstige gebrek aan opvangcapaciteit voor niet-kwetsbare Dublinterugkeerders.
3.2.3. Het enig middel is in de besproken mate ernstig.
3.3. Betreffende de derde voorwaarde: het moeilijk te herstellen ernstig nadeel.
3.3.1. Verzoeker dient gegevens aan te voeren die enerzijds wijzen op de ernst van het nadeel dat hij ondergaat of kan ondergaan, wat concreet betekent dat hij aanduidingen moet geven omtrent de aard en de omvang van het te verwachten nadeel, en die anderzijds wijzen op de moeilijke herstelbaarheid van het nadeel.
De voorwaarde inzake het moeilijk te herstellen ernstig nadeel is conform artikel 39/82, § 2, eerste lid, van de Vreemdelingenwet vervuld indien een ernstig middel werd aangevoerd, gesteund op de grondrechten van de mens, in het bijzonder de rechten ten aanzien waarvan geen afwijking mogelijk is uit hoofde van artikel 15, tweede lid, van het EVRM.
3.3.2. Beoordeling
Xxxxxxxxx voert aan dat hij bij een overdracht aan Bulgarije, zal worden onderworpen aan een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM.
Gelet op de beoordeling van de ernst van het middel dat raakt aan het risico op een schending van artikel 3 van het EVRM, ziet ieder redelijk denkend mens onmiddellijk in dat verzoeker door de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing een moeilijk te herstellen ernstig nadeel dreigt te ondergaan. De argumentatie van verwerende partij in de nota doet daaraan geen afbreuk, nu zij slechts verwijst naar het feit dat het middel niet ernstig zou zijn.
3.3.3. Aan de voorwaarde van het moeilijk te herstellen ernstig nadeel is voldaan.
3.4. Bijgevolg is voldaan aan de cumulatieve voorwaarden om tot de schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid van de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing over te gaan, zoals opgelegd in artikel 39/82, § 2, van de Vreemdelingenwet en artikel 43, § 1, van het PR RvV.
4. Kosten
Met toepassing van artikel 39/68-1, § 5, derde en vierde lid, van de Vreemdelingenwet zal de beslissing over het rolrecht of over de vrijstelling ervan, in een mogelijke verdere fase van het geding worden getroffen.
OM DIE REDENEN BESLUIT DE RAAD VOOR VREEMDELINGENBETWISTINGEN:
Artikel 1
De schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid van de tenuitvoerlegging van de beslissing van de gemachtigde van de staatssecretaris voor Asiel en Migratie van 11 mei 2023 tot weigering van verblijf met bevel om het grondgebied te verlaten (bijlage 26quater) wordt bevolen.
Artikel 2
Dit arrest is uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus te Brussel uitgesproken in openbare terechtzitting op vijfentwintig mei tweeduizend drieëntwintig door:
xxx. X. XX XXXXX, xxx. voorzitter, rechter in vreemdelingenzaken,
xxx. X. XXXXXXXX, toegevoegd griffier.
De griffier, De voorzitter,
X. XXXXXXXX X. XX XXXXX