RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN
RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN
U I T S P R A A K Nr. 2002/51 WA
i n d e k l a c h t nr. 093.01
ingediend door:
hierna te noemen 'klager',
tegen:
hierna te noemen 'verzekeraar'.
De Raad van Toezicht Verzekeringen heeft kennis genomen van de schriftelijke klacht, alsmede van het daartegen door verzekeraar gevoerde schriftelijke verweer.
Uit de stukken is, voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, het navolgende gebleken.
Inleiding
Klager is duivenhouder. Hij heeft een deel van de verzorging van zijn duiven toevertrouwd aan iemand die bij verzekeraar tegen het risico van wettelijke aansprakelijkheid is verzekerd.
In artikel 4 van de op de verzekering van toepassing zijnde polisvoorwaarden is bepaald: ‘(…) gelden de volgende uitsluitingen (…) Niet gedekt is de aansprakelijkheid voor schade (…) uit hoofde van de uitoefening van een (neven)bedrijf of (neven)beroep, het verrichten van handenarbeid anders dan bij wijze van vriendendienst (…)’
Op 22 oktober 1998 heeft xxxxxx geconstateerd dat een groot aantal van zijn duiven door een bunzing was doodgebeten. Gebleken is dat verzekeraars verzekerde de avond daarvoor vergeten had een gaasdeur van het duivenhok te sluiten, waardoor de bunzing kon binnenkomen. Een door verzekeraar ingeschakelde expert heeft de schade vastgesteld op een bedrag van
ƒ 54.250,- excl. BTW.
Op 8 december 1999 heeft klager een vaststellingsovereenkomst met verzekeraar ondertekend, inhoudende dat verzekeraar, die aanvankelijk schadevergoeding had afgewezen, een bedrag van ƒ 25.000,- aan klager betaalt tegen finale en algehele kwijting door klager.
De klacht
Klagers hobby is de duivensport. Hij was daarin zeer succesvol. Zijn duiven werden veelal verzorgd door verzekeraars verzekerde. Deze situatie was zo gegroeid toen de duiven nog van klagers vader waren. De verzekerde was door omstandigheden genoodzaakt de duivensport te beëindigen en mocht klagers vader behulpzaam zijn bij het verzorgen van diens duiven. Na het
2002/51 WA
overlijden van zijn vader heeft xxxxxx toegestaan dat de verzekerde bij de verzorging van de duiven betrokken bleef.
Verzekeraar heeft op 11 februari 1999 de aansprakelijkheid van de verzekerde afgewezen op drie gronden, namelijk het ontbreken van een onrechtmatige daad, onvoldoende beveiliging van de vliegkooi en het verlenen van een vriendendienst. In de correspondentie daarna met verzekeraar en diens advocaat hebben klager en zijn belangenbehartiger tegen verzekeraars standpunt geprotesteerd, waarbij
beide eerstgenoemden onder andere is gewezen op de opvatting van de Raad van Toezicht omtrent de aansprakelijkheid bij een vriendendienst.
Later heeft verzekeraar zelf de behandeling weer overgenomen en een voorstel gedaan tot afwikkeling voor f 25.000,-. Dat voorstel heeft klagers belangenbehartiger afgewezen. Vervolgens gaf verzekeraar de zaak weer terug aan zijn advocaat en zette de correspondentie zich voort met de advocaat. Daarbij heeft klagers belangenbehartiger zelf ook het advies van een advocaat ingewonnen, die klagers visie deelt.
Intussen bood verzekeraars assurantietussenpersoon klager aan de kwestie alsnog af te doen op basis van het eerdere aanbod van ƒ 25.000,-. Klager is er daarbij op gewezen dat het niet aanvaarden van het voorstel ongetwijfeld zou leiden tot een langdurige procedure met ongewisse afloop.
Klager heeft dit voorstel met zijn belangenbehartiger besproken. Deze kon klager niet een beter resultaat garanderen. Met het oog op zijn hobby heeft klager het voorstel toen alsnog aanvaard.
Achteraf bezien beseft klager dat deze beslissing onder grote druk is genomen, welke ten onrechte op hem is gelegd. Duidelijk is dat de verzekerde aansprakelijk is. Dat wordt ondersteund door het advies van de door klagers belangen- behartiger geraadpleegde advocaat, de opvatting van de Raad van Toezicht op het punt van de vriendendienst en de zienswijze van de door klager eerder benaderde Ombudsman Verzekeringen. De polis beperkt de dekking in het onderhavige geval niet. Zich dat alles realiserende is thans voor klager duidelijk dat hij het advies van zijn belangenbehartiger had moeten volgen en niet akkoord had moeten gaan met het aanbod.
Klager verwijt verzekeraar dat hij buiten klagers belangenbehartiger om met klager contact heeft opgenomen en een situatie heeft geschetst die voor klager volstrekt onaantrekkelijk was als alternatief voor het aanbod van
ƒ 25.000,--. Onder die druk is klager bezweken, hetgeen ertoe heeft geleid dat de schade is afgedaan voor minder dan de helft van het gevorderde.
Het standpunt van verzekeraar
De in de klacht geschetste gang van zaken is een geheel andere dan uit verzekeraars dossier blijkt. Nadat klagers belangenbehartiger zich bij verzekeraar had gemeld, is uitgebreid gediscussieerd over de aansprakelijkheid en de vriendendienstdekking. Verzekeraar heeft klagers belangenbehartiger aangeboden om de kwestie te regelen voor een bedrag van ƒ 25.000,-. Dit conform de inmiddels in de polisvoorwaarden opgenomen maximale vergoeding bij vriendendienstschaden. Dit aanbod werd verworpen.
Op 30 september 1999 heeft verzekeraars advocaat klagers belangenbehartiger medegedeeld dat kennelijk geen akkoord mogelijk was en een procedure onvermijdelijk was.
2002/51 WA
Daarna werd verzekeraar benaderd door de assurantietussenpersoon van de verzekerde. De assurantietussenpersoon wilde weten of verzekeraar het eerdere aanbod toch gestand wilde doen. Hierop is bevestigend geantwoord.
Vervolgens ontving verzekeraar op 21 oktober 1999 een brief van klagers belangenbehartiger, die inhield dat klager alsnog akkoord ging met de door verzekeraar voorgestelde wijze van afwikkelen. Diezelfde dag heeft verzekeraar zijn advocaat verzocht zich met klagers belangenbehartiger in verbinding te stellen om de zaak definitief te regelen.
Op 6 december 1999 ontving klagers belangenbehartiger van verzekeraars advocaat twee vaststellingsovereenkomsten met een begeleidende brief. Op
9 december 1999 ontving verzekeraar de getekende vaststellingsovereenkomst retour. Uit de begeleidende brief van klagers belangenbehartiger bleek dat hij naast de overeengekomen schadevergoeding ook zijn nota ten bedrage van
ƒ 4.564,28 voor buitengerechtelijke kosten vergoed wilde hebben. Op
27 december 1999 is klagers belangenbehartiger meegedeeld dat verzekeraar niet bereid was deze kosten te vergoeden. Het aanbod was en is ƒ 25.000,- inclusief kosten.
Op 29 december 1999 ontving verzekeraar het verzoek van klagers belangenbehartiger het toegezegde bedrag aan zijn cliënt over te maken en de discussie over zijn kosten later te voeren. Daar het verstandig leek de kwestie in een keer af te wikkelen heeft verzekeraar klagers belangenbehartiger medegedeeld dat een definitieve afwikkeling pas zou plaatsvinden indien het hem duidelijk zou zijn dat de aanvullende vordering ter zake van zijn kosten niet gestand kon blijven. Op 6 januari 2000 ontving verzekeraar een brief van klagers belangenbehartiger waaruit zijn advocaat en hij meenden te kunnen opmaken dat klagers belangenbehartiger zijn vordering ter zake van de buitengerechtelijke kosten zou laten vallen. Op 10 januari 2000 is het in de vaststellingsovereen-komst overeengekomen bedrag aan klager overgemaakt.
Op 27 januari 2000 ontving verzekeraars advocaat tot haar verbazing een brief van klagers belangenbehartiger waarin hij meedeelde dat de overeenkomst buiten hem om en onder druk tot stand was gekomen. Dit standpunt kan verzekeraar volstrekt niet volgen. Ook de inmiddels door klagers belangenbehartiger ingeschakelde Ombudsman Verzekeringen kon, blijkens zijn brief van 3 augustus 2001, deze niet volgen in zijn klacht.
De voormelde klacht is, ondanks verzoeken hiertoe van verzekeraar, nimmer met bewijsmateriaal gestaafd. De verklaring achteraf van klager is volstrekt ontoereikend daarvoor. De verklaring strookt ook niet met de gang van zaken. Er zal zeker gesproken zijn over de keuze die klager moest maken tussen een procedure met kans op een vergoeding van de geclaimde schade en betaling op grond van een vriendendienstdekking.
Verzekeraar heeft op geen moment in de discussie met klager contact opgenomen teneinde hem onder druk te zetten. Verzekeraar heeft in deze kwestie zelfs geen enkel contact met hem gehad. Wel heeft de assurantie-tussenpersoon van de verzekerde zich ingezet om de kwestie tot een oplossing te brengen. Deze, een onafhankelijke assurantietussenpersoon, kan niet gezien worden als vertegenwoordiger van verzekeraar. Of de assurantietussenpersoon zich op de door klager geschetste wijze heeft uitgelaten over de haalbaarheid van zijn zaak kan verzekeraar bij gebrek aan wetenschap noch bevestigen noch ontkennen.
2002/51 WA
Het commentaar van klager
Klager heeft, kennis genomen hebbend van het verweer van verzekeraar, zijn klacht gehandhaafd en nog nader toegelicht.
Het oordeel van de Raad
1. Op 8 december 1999 heeft klager een vaststellingsovereenkomst met verzekeraar ondertekend waarbij werd overeengekomen dat verzekeraar een bedrag van ƒ 25.000,- aan klager betaalt tegen finale en algehele kwijting door klager. Verdedigbaar is het standpunt van verzekeraar dat deze tussen hem en klager tot stand gekomen overeenkomst een vaststellingsovereenkomst is als bedoeld in artikel 7:900 BW en dat niet is gebleken van omstandigheden, met name niet van een ontoelaatbaar zware door verzekeraar op klager uitgeoefende druk, die grond zouden kunnen opleveren voor vernietiging of ontbinding van de overeenkomst.
2. Daarbij neemt de Raad het volgende in aanmerking. Bij brief van 20 oktober 1999 heeft klagers belangenbehartiger verzekeraar meegedeeld dat klager alsnog akkoord ging met een afwikkeling van zijn schade door betaling door verzekeraar van een bedrag van ƒ 25.000,- tegen finale kwijting door klager, in welke brief geen melding wordt gemaakt van op klager uitgeoefende druk. Voorts heeft verzekeraar aangevoerd - en door klager is dit niet bestreden - dat hij niet rechtstreeks contact met klager heeft gehad en hem dan ook op deze manier niet onder druk heeft gezet. Verdedigbaar in dit verband is het standpunt van verzekeraar dat hij niet verantwoordelijk is voor het handelen van de van hem onafhankelijke assurantietussenpersoon van de verzekerde, zo deze de door klager gestelde druk zou hebben uitgeoefend.
3. Verzekeraar handelt dan ook niet in strijd met de goede naam van het verzekerings- bedrijf door klager aan de voormelde vaststellingsovereenkomst te houden.
De beslissing
De Raad verklaart de klacht ongegrond.
Aldus is beslist op 9 september 2002 door Mr. M.M. Xxxxxx, voorzitter,
Mr. D.H. Xxxxxxxxxxx, Drs. X.X.X. xx Xxxxxx, Xx. X. Xxxxxx en Mr. E.M. Dil-Stork, leden van de Raad, in tegenwoordigheid van Mr. S.N.W. Xxxxxxxx, secretaris.
De Voorzitter:
(Mr. M.M. Mendel) De Secretaris:
(Mr. S.N.W. Karreman)