SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG
SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG
Kenmerk: 08/31
Arbitraal tussenvonnis in de zaak van:
A., chirurg, wonend te Z., eiser,
gemachtigde: mr. C.W.M. Verberne tegen
de stichting B., gevestigd te Y., verweerster,
gemachtigde: mr. A.L. Heinen
1. De procesgang
1.1 Partijen worden hierna aangeduid als ‘eiser’ en ‘de Stichting’.
1.2 Eiser heeft bij brief van 9 december 2008 de onderhavige procedure aanhangig gemaakt bij het Scheidsgerecht. Bij memorie van eis met bijbehorende producties van 2 februari 2009 heeft eiser gevorderd:
a. vast te stellen dat er geen argumenten waren om de toelatingsovereenkomst op te zeggen; in ieder geval niet binnen de termijn zoals is gedaan;
b. de Stichting te veroordelen tot
(i) overname van zijn praktijk tegen betaling van de aan die praktijk verbonden goodwill ad € 250.000
(ii) compensatie voor misgelopen inkomsten ad € 550.000
(iii) vergoeding van de kosten van deze procedure.
1.3 De Stichting heeft bij memorie van antwoord met bijbehorende producties van 9 maart 2009 geconcludeerd tot afwijzing van het gevorderde en het Scheidsgerecht verzocht de vorderingen af te wijzen en eiser in de kosten van deze procedure te veroordelen.
1.4 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 30 maart 2009 te Den Haag. Daarbij waren aanwezig eiser en zijn raadsman, de Stichting, vertegenwoordigd door dr. C., voorzitter van de raad van bestuur, en haar raadsvrouwe. Beide partijen hebben hun standpunten toegelicht aan de hand van pleitnota’s.
2. De samenvatting van het geschil
2.1 Eiser is met ingang van 1 januari 2006 toegelaten tot het ziekenhuis van de Stichting om daar voor 1,0 FTE voor eigen rekening en risico praktijk als chirurg uit te oefenen. Daartoe hebben partijen op 29 december 2005 een toelatingsovereenkomst gesloten.
2.2 Op 28 december 2005 is tussen eiser en de maten van de maatschap Chirurgie in het ziekenhuis van de Stichting een overeenkomst van toetreding tot de maatschap gesloten. Van die overeenkomst maakt deel uit de maatschapsovereenkomst van 1 maart 2003. Xxxxx heeft voor de goodwill van de praktijk van X., de uittredende chirurg/maat, een bedrag van € 210.000 aan hem betaald.
2.3 Met ingang van 1 januari 2008 heeft X., één van de andere chirurgen/maten, zijn praktijk in het ziekenhuis beëindigd. Xxxxx werkte xxxx samen met deze chirurg op het gebied van de traumatologie en de behandeling van sporters van F.. Met het vertrek van X. was het noodzakelijk in diens opvolging te voorzien. Eiser werd daarmee belast. Ofschoon zich diverse kandidaten hebben gemeld, heeft dit niet geleid tot invulling van de vacature. Xxxxx heeft gedurende een half jaar een groot deel van de traumatologische praktijk alleen gedaan. Medio 2008 werd voorzien in (tijdelijke) vervanging.
2.4 In mei 2008 ontstond bij eiser het idee de overstap te maken naar de maatschap Orthopedie in het ziekenhuis van de Stichting. Dit werd ingegeven door de omstandigheid dat zijn werkzaamheden voor het grootste deel lagen op orthopedisch gebied en samenwerking op het gebied van de chirurgische traumatologie met hen voor de hand lag en hij daarnaast vanuit de maatschap onvoldoende back-up ervoer bij de opvang van de traumatologische praktijk. Hij heeft zijn voornemen op 14 mei 2008 besproken in de maatschapsvergadering Chirurgie. Zijn maten stonden afwijzend tegenover eisers voornemen. Na vervolggesprekken heeft eiser aan de maatschap Chirurgie schriftelijk kenbaar gemaakt te willen dissociëren en zich, met medeneming van zijn praktijk, te willen aansluiten bij de maatschap Orthopedie. De leden van de maatschap stemden hiermee niet in en gaven te kennen dat eiser zich in elk geval aan de opzeggingstermijn van zes maanden diende te houden, zoals bepaald in de maatschapsovereenkomst.
2.5 Eiser heeft op 3 juli 2008 schriftelijk de maatschapsovereenkomst opgezegd tegen 4 januari 2009. De maatschap heeft bezwaar gemaakt tegen de opzegging. Tussen eiser en de maten is daarover elders een arbitrale procedure aanhangig.
2.6 Een door de raad van bestuur geïnitieerd bemiddelingstraject heeft niet tot een oplossing van het geschil binnen de maatschap Chirurgie geleid. Vanuit het medisch stafbestuur zijn bezwaren geuit tegen de overstap van eiser, met medeneming van zijn praktijk, naar de maatschap Orthopedie.
2.7 Bij aangetekende brief van 20 oktober 2008 is eiser namens de Stichting het voornemen van de Stichting meegedeeld de toelatingsovereenkomst per 1 mei 2009 op te zeggen vanwege het niet voldoen van de eis van een schriftelijk samenwerkings- verband, zoals neergelegd in art. 16 van de toelatingsovereenkomst en de redelijke verwachting dat een dergelijke samenwerking ook niet op korte termijn te voorzien is.
2.8 Eiser, de leden van de maatschap Chirurgie en het medisch stafbestuur zijn over het voornemen van de Stichting gehoord op 30 oktober 2008. Dit leidde niet tot een wijziging van het voorgenomen besluit. De Stichting heeft bij aangetekende brief van 17 november 2008 de toelatingsovereenkomst met eiser opgezegd tegen 18 mei 2009. De Stichting stelt geconstateerd te hebben dat geen sprake is van een schriftelijke samenwerkingsovereenkomst met de collega-chirurgen. De Stichting heeft daarbij overwogen dat er geen aanleiding is te verwachten dat er op korte termijn een samenwerkingsovereenkomst tot stand zou komen. De Stichting acht dit uit oogpunt van patiëntenzorg onaanvaardbaar. De Stichting heeft in haar brief de bereidheid uitgesproken de situatie opnieuw te bezien indien toch tijdig een samenwerkingsovereenkomst met de chirurgen tot stand komt en tevens, onverminderd het voorafgaande, in overleg te treden over een eerder vertrek van xxxxx. Bij brief van gelijke datum heeft de Stichting er bij de leden van de maatschap op aangedrongen adequate samenwerkingsafspraken te maken met eiser voor de periode van 4 januari tot 18 mei 2009.
2.9 Eiser was de eerste twee weken van januari 2009 afwezig wegens vakantie. Intussen waren door het ziekenhuis voorzieningen getroffen om eiser in de gelegenheid te stellen zelfstandig praktijk uit te oefenen. Eiser achtte die voorzieningen onvoldoende om op een verantwoorde wijze praktijk te kunnen voeren. Bij brief van 15 januari 2009 heeft eiser de Stichting laten weten zijn werkzaamheden met onmiddellijke ingang te zullen opschorten en met de raad van bestuur te willen overleggen over hervatting van de werkzaamheden zodra er zicht is op verbetering.
2.10 Naast zijn werkzaamheden in het ziekenhuis van de Stichting verricht eiser, tezamen met X., op basis van een overeenkomst werkzaamheden als arts voor F. Aanvankelijk vonden deze werkzaamheden plaats op basis van één overeenkomst, gesloten tussen F., de Stichting en de maatschap Chirurgie. Na het vertrek van X. zijn twee afzonderlijke overeenkomsten tot stand gekomen: een overeenkomst tussen F. en de Stichting en een overeenkomst tussen F. enerzijds en E. en eiser anderzijds.
3. De bevoegdheid van het Scheidsgerecht
De bevoegdheid van het Scheidsgerecht berust op art. 27 van de toelatingsovereenkomst en wordt door partijen erkend. Het Scheidsgerecht zal beslissen bij arbitraal vonnis.
4. De beoordeling van het geschil
4.1 Het Scheidsgerecht zal in de eerste plaats beoordelen of de Stichting gronden had om de toelatingsovereenkomst met eiser op te zeggen. Xxxxx heeft dit betwist. Het Scheidsgerecht is van oordeel dat de Stichting de toelatingsovereenkomst met eiser heeft kunnen opzeggen op de grond van het ontbreken van een schriftelijke samenwerkingsovereenkomst met zijn collega-specialisten van hetzelfde moeder- en/of deelspecialisme, zoals art. 16.1 van de toelatingsovereenkomst eist. De bestaande samenwerkingsovereenkomst, in de vorm van de maatschapsovereenkomst, was door eiser opgezegd, zodat er per 4 januari 2009 geen schriftelijke samenwerkingsovereenkomst meer was. Dit vormt een opzeggingsgrond zoals bedoeld in art. 24.1 van de toelatingsovereenkomst. Xxxxx heeft tegen de opzegging door de Stichting tijdig geprotesteerd door middel van zijn brief van 9 december 2008 aan het
Scheidsgerecht, waarin hij kenbaar maakt zich niet met de opzegging te kunnen verenigen.
4.2 Ook overigens is naar het oordeel van het Scheidsgerecht geen sprake van een onrechtmatige opzegging. De Stichting is geconfronteerd met, aanvankelijk, het voornemen van eiser om, met medeneming van zijn praktijk, over te stappen van de maatschap Chirurgie naar de maatschap Orthopedie en vervolgens met de opzegging van de maatschapsovereenkomst door eiser op 3 juli 2008. Xxxxx heeft het besluit tot opzegging genomen ondanks de tegen zijn voornemen geuite protesten van zijn maten.
Naar het oordeel van het Scheidsgerecht kan de reactie van de raad van bestuur op eisers voornemen niet als ‘groen licht’, laat staan als toestemming worden gekenschetst. De raad van bestuur heeft zich neutraal opgesteld en aangedrongen op overleg en sluitende afspraken met het oog op de waarborgen voor continuïteit en kwaliteit van de patiëntenzorg. Met de inhoud van de afspraken heeft de raad van bestuur geen bemoeienis gehad, wel met het proces om te trachten partijen tot een oplossing te brengen. De eis van samenwerkingsafspraken sluit, naar het Scheidsgerecht meent, aan bij de dienovereenkomstige eis in de
toelatingsovereenkomst en de wettelijke verantwoordelijkheid van de raad van bestuur van de Stichting voor een verantwoord niveau van patiëntenzorg.
4.3 Uit de beslissing van eiser zijn maatschapsovereenkomst op te zeggen, waarvan xxxxx niet meer is teruggekomen, heeft de raad van bestuur afgeleid en mogen afleiden dat de samenwerking tussen eiser en de maatschap Chirurgie eenzijdig werd verbroken. Met de collega’s van de maatschap Orthopedie heeft eiser geen samenwerkingsovereenkomst dan wel samenwerkingsafspraken. De door de leden van de maatschap Orthopedie getekende intentieverklaring van 20 oktober 2008 is naar haar inhoud te voorlopig om als samenwerkingsafspraken te worden gekenschetst. Uit die verklaring blijkt weliswaar dat er sprake is van bereidheid tot samenwerking van de orthopeden met eiser, maar tevens dat over de inhoud en de voorwaarden daarvan nog gesproken moet worden. Ook over de inhoud en voorwaarden van een tijdelijke werkovereenkomst, die bij wijze van overgangsregeling gesloten zou kunnen worden, bevat de intentieverklaring geen concrete punten.
4.4 Op grond van deze omstandigheden heeft de Stichting op 20 oktober 2008 redelijkerwijs het voorgenomen besluit tot opzegging van de toelatingsovereenkomst kunnen nemen, nu zij op goede gronden de kans op totstandkoming van een samenwerkingsovereenkomst met de chirurgen als niet reëel heeft ingeschat. Terecht heeft de Stichting een eventuele samenwerking met de orthopeden – nog daargelaten de vraag hoe deze geconcretiseerd zou moeten worden – buiten beschouwing gelaten, omdat een samenwerking tussen een chirurg en de maatschap Orthopedie geen samenwerkingsovereenkomst is zoals bedoeld in art. 16.1 van de toelatingsovereenkomst nu de chirurgie een ander specialisme is dan de orthopedie. Het moge zo zijn dat beide specialismen een deelgebied traumatologie kennen en in die zin raakvlakken hebben, zoals ook blijkt uit het Convenant gesloten door de Nederlandse Vereniging van Heelkunde en de Nederlandse Orthopaedische Vereniging, maar dat wil niet zeggen dat het eiser vrij stond naar eigen inzicht te wisselen naar een samenwerkingsverband van een ander moederspecialisme, te minder niet nu niet gesteld of gebleken is dat alle orthopeden in de maatschap zich uitsluitend of grotendeels bezighouden met de traumatologie.
4.5 Nu uit de hoorzitting van 30 oktober 2008 geen feiten en omstandigheden zijn gebleken die de Stichting tot een ander besluit hadden moeten brengen, heeft de Stichting op toereikende gronden het besluit genomen de toelatingsovereenkomst met eiser op te zeggen tegen 18 mei 2009. De Stichting heeft daarbij de voorgeschreven vorm en opzeggingstermijn in acht genomen. Van belang was hierbij in het bijzonder dat de Stichting als een gegeven moest beschouwen dat eiser vanaf 4 januari 2009 geen samenwerkingsovereenkomst meer zou hebben. Dat de Stichting eiser niet nog eens zes maanden in de gelegenheid heeft gesteld om alsnog tot samenwerkingsafspraken te komen, valt de Stichting niet te verwijten. Het eerste lid van art. 24 van de toelatingsovereenkomst bepaalt dat opzegging door de Stichting slechts kan plaatsvinden op grond van gewichtige redenen van zodanig klemmende aard, dat redelijkerwijs van de Stichting niet gevergd kan worden deze overeenkomst te continueren. De onder a t/m h van het eerste lid genoemde gronden zijn, blijkens de redactie van het desbetreffende artikel, niet limitatief, zodat eiser ten onrechte stelt dat de opzegging onrechtmatig is, omdat hij niet eerst tot 4 juli 2009 in de gelegenheid is gesteld opnieuw een samenwerkingsovereenkomst aan te gaan.
4.6 Inmiddels was de navolgende situatie ontstaan. De Stichting was op de hoogte van het geschil tussen eiser en de maatschap Chirurgie, waarvoor met vereende inspanningen van alle partijen een oplossing was gezocht maar niet gevonden, de maatschap Chirurgie en het medisch stafbestuur hadden bezwaren tegen de overstap van eiser met medeneming van zijn praktijk naar de maatschap Orthopedie, er ontbrak concreet zicht op de kans op de totstandkoming van samenwerkingsafspraken en de verhoudingen tussen de chirurgen waren ernstig verstoord. In deze situatie kon van de Stichting redelijkerwijs niet worden gevergd dat zij eiser nog gedurende een half jaar gelegenheid zou bieden om, zonder enige vorm van samenwerkingsafspraken, in het ziekenhuis te functioneren. Daarbij komt dat de Stichting eiser niet definitief de pas heeft afgesneden door de bereidheid uit te spreken de situatie opnieuw te bezien indien eiser kans zou zien toch tijdig tot samenwerkingsafspraken te komen. Daarnaast heeft de Stichting eiser aangeboden in overleg te treden over een eerder vertrek. Daarmee heeft de Stichting haar besluit genomen op gronden die dat besluit kunnen dragen en gehandeld met voldoende oog voor de belangen van eiser. Het Scheidsgerecht ziet dan ook geen grond voor het toekennen van schadevergoeding aan eiser.
4.7 Dat eiser, nadat hij vanaf 4 januari 2009 volledig zelfstandig praktijk moest gaan uitoefenen, medio januari heeft besloten zijn werkzaamheden op te schorten, is een beslissing waarvan de gevolgen voor zijn rekening en risico komen. De Stichting heeft genoegzaam duidelijk gemaakt dat voorbereidingen waren getroffen om eiser in de gelegenheid te stellen zelfstandig praktijk te voeren, buiten de directe aanwezigheid van zijn voormalige maten. Dat over onderdelen van die facilitering nog nader overleg met eiser moest plaatsvinden, wordt door de Stichting niet betwist, maar eiser heeft dit overleg minstgenomen bemoeilijkt door de eerste twee weken van januari 2009 met vakantie te zijn.
4.8 Eiser heeft per 1 februari 2009 een nieuwe werkkring aanvaard in een andere stad. Het verschil tussen zijn maatschapsdeel en zijn inkomen uit het nieuwe dienstverband alsmede het inkomensverlies in de maand januari 2009, kwalificeert eiser als geleden schade. Nog daargelaten dat de hoogte van de schade onvoldoende is onderbouwd, acht het Scheidsgerecht geen grondslag aanwezig voor de veroordeling van de
Stichting tot vergoeding van enige som wegens inkomensverlies. De dienaangaande gestelde schade moet voor rekening en risico van eiser blijven.
4.9 Het eerste onderdeel van de vordering van eiser betreft de schade als gevolg van zijn onverkochte praktijk. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat inmiddels een aanzienlijk deel van eisers voormalige praktijk wordt uitgeoefend door de leden van de maatschap Orthopedie. De Stichting heeft desgevraagd verklaard dat er een – door haar medeondertekende – overeenkomst tussen de maatschap Chirurgie en de maatschap Orthopedie is tot stand gekomen, waarin is voorzien in de overdracht van (ten minste een deel van) eisers praktijk aan de maatschap Orthopedie. Volgens de Stichting zijn bij deze overeenkomst geen afspraken gemaakt over een vergoeding van goodwill ter zake van het overgedragen praktijkgedeelte.
4.10 Het Scheidsgerecht leidt hieruit af dat door deze overeenkomst in feite een aan eiser toekomend vermogensbestanddeel is overgedragen aan een derde, te weten de maatschap Orthopedie. Hoewel blijkens de brief van 11 september 2008 van de maatschap Orthopedie aan de maatschap Chirurgie een vergoeding voor de overname van de skelettraumatologie in de rede zou liggen, is de overdracht kennelijk om niet gebeurd. Dit komt het Scheidsgerecht onbillijk voor, waarbij opmerking verdient dat het niet aannemelijk is dat de volledige goodwill voor het overgedragen deel van eisers voormalige praktijk in een periode van drie maanden “verdampt” is, zoals de Stichting heeft gesteld.
4.11 De Stichting staat niet geheel buiten deze kwestie. Zij dient zich de belangen van de toegelaten specialisten aan te trekken, ook als deze niet zelf in de mogelijkheid verkeren om een vergoeding voor de in het verleden aan hen toekomende goodwill op te eisen. De Stichting was ook partij bij de overdracht waarover zij heeft gesproken, al is dit kennelijk gebeurd om andere redenen dan om te waken voor het belang van eiser. In dit stadium is de door eiser gevorderde overname van zijn praktijk door de Stichting, indien daarvoor al grond zou bestaan, kennelijk niet meer mogelijk. Het Scheidsgerecht is nog onvoldoende geïnformeerd om te kunnen beoordelen of er grond bestaat om de Stichting te veroordelen tot vergoeding van (een deel van) de door eiser bedoelde goodwill. Het Scheidsgerecht zal de eindbeslissing op dit punt aanhouden totdat hierover meer duidelijkheid is gekomen. Alle betrokken partijen wordt in overweging gegeven te bezien of zij in onderling overleg tot een redelijke vergoeding aan eiser kunnen komen. Als dit niet het geval blijkt te zijn, dient de Stichting binnen vier weken na de dagtekening van dit tussenvonnis aan het Scheidsgerecht de bedoelde driepartijenovereenkomst in het geding te brengen en, zoveel mogelijk gedocumenteerd, te vermelden (i) welke pogingen zij heeft ondernomen om het hier besproken belang van eiser te dienen en (ii) wat de beide maatschappen, voor zover de Stichting bekend is, overigens zijn overeengekomen ter zake van de overgedragen praktijk en de daaraan gerelateerde goodwill. Xxxxx krijgt vervolgens een termijn van twee weken om op dit bericht van de Stichting te reageren.
4.12 Het Scheidsgerecht ziet geen grond om de Stichting te veroordelen tot het vergoeden van het gestelde verlies aan inkomsten uit de overeenkomst tussen eiser en F. Zoals eiser heeft toegelicht, is na het vertrek van X. uit het ziekenhuis van de Stichting een nieuwe overeenkomst tussen F. enerzijds en E. en eiser anderzijds tot stand gekomen. De Stichting is bij die overeenkomst geen partij. De omstandigheid dat de toelatingsovereenkomst tussen eiser en de Stichting is opgezegd, staat er niet aan in de
weg dat xxxxx werkzaamheden voor X. xxxxxxxx. De omstandigheid dat F. in dat geval andere keuzen maakt, is niet aan de Stichting toe te rekenen, nu zij buiten de rechtsverhouding tussen eiser en F. staat.
4.13 Thans wordt dus beslist als volgt.
5. De beslissing
Het Scheidsgerecht wijst het navolgende arbitrale tussenvonnis:
- De Stichting dient binnen vier weken na heden het Scheidsgerecht te informeren over hetgeen dienaangaande is vermeld in onderdeel 4.11 van dit vonnis.
- Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Dit vonnis is gewezen te Den Haag op 7 april 2009 door mr. H.F.M. Xxxxxxx, voorzitter, wonend te Den Haag, mr. R.P.D. Kievit, wonend te Mijnsheerenland, en drs. X.X. xx Xxxxx, wonend te Dordrecht, arbiters, met bijstand van mr. A.C. de Die, griffier.