Klokkenluidersregeling Amarant
Klokkenluidersregeling Amarant
Gebaseerd op: Model Klokkenluidersregeling Brancheorganisaties Zorg Instemming OR: dd 27 november2023
verenigd in
Model Klokkenluidersregeling Brancheorganisaties Zorg
Preambule
Deze regeling draagt eraan bij dat zorgorganisaties zorgvuldig omgaan met een (vermoeden van een) misstand. In deze regeling komt tot uitdrukking dat melders van een (vermoeden van een) misstand die te goeder trouw handelen, bescherming genieten. Voor een zorgorganisatie is een voorziening voor het melden van een (vermoeden van een) misstand een belangrijk instrument om zo nodig haar maatschappelijke verantwoordelijkheid te nemen.
Een goede regeling draagt ook bij aan een open en veilige organisatiecultuur waarin de medewerkers zich betrokken voelen bij en verantwoordelijk voelen voor hun organisatie.
De aangesloten brancheorganisaties in de zorg hebben de toepassing van de Governancecode Zorg als lidmaatschapsverplichting opgenomen. Met de toepassing van deze modelregeling geeft een zorgorganisatie uitvoering aan artikel 2.5.2. van de laatste versie van Governancecode Zorg die sinds 1 januari 2022 van kracht is. Dat laat onverlet dat het hier een modelregeling betreft, die naar eigen inzicht van de zorgorganisatie kan worden aangepast. Hierbij dienen wel de regels van de Wet op de ondernemingsraden (WOR) in acht te worden genomen. Zie hiervoor de toelichting. Uiteraard geldt voor elke instellingsregeling dat ook deze uitwerking dient te geven aan de bepaling in de Governancecode Zorg. Dit model sluit tevens aan op de Wet bescherming klokkenluiders die op 17 februari 2023 grotendeels in werking is getreden.
April 2023
Artikel 1: Definities
In deze regeling wordt verstaan onder:
1. adviseur: de adviseur is ieder natuurlijk persoon die het vertrouwen van de melder geniet en op wie uit hoofde van diens beroep of ambt een geheimhoudingsplicht rust omtrent het gemelde;
2. afdeling advies van het Huis voor Klokkenluiders: de afdeling advies van het Huis voor Klokkenluiders, bedoeld in artikel 3a tweede lid van de Wet bescherming klokkenluiders;
3. afdeling onderzoek van het Huis voor Klokkenluiders: de afdeling onderzoek van het Huis voor Klokkenluiders, bedoeld in artikel 3a, derde lid van de Wet bescherming klokkenluiders;
4. bedrijfsgeheim: bedrijfsgeheim als bedoeld in artikel 1 van de Wet bescherming bedrijfsgeheimen;
5. betrokken derde:
a. een derde die verbonden is met een melder en die kan worden benadeeld door de werkgever van de melder of een persoon of organisatie waarmee de melder anderszins in een werkgerelateerde context verbonden is, of
b. een rechtspersoon die eigendom is van de melder, waarvoor de melder werkt of waarmee de melder anderszins werkgerelateerd verbonden is;
6. bevoegde autoriteit:
- de Autoriteit Consument en Markt (ACM);
- de Autoriteit Financiële Markten (AFM);
- de Autoriteit Persoonsgegevens (AP);
- De Nederlandsche Bank N.V. (DNB);
- het Huis voor Klokkenluiders;
- de Nederlandse Zorgautoriteit (NZA);-
- de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS),
- bij algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling aangewezen organisaties en bestuursorganen.
7. Huis: Huis voor Klokkenluiders als bedoeld in artikel 3 van de Wet bescherming klokkenluiders;
8. melder: een natuurlijk persoon die in de context van diens werkgerelateerde activiteiten een (vermoeden van) een misstand meldt of openbaar maakt;
9. melding: melding van een vermoeden van een misstand;
10. meldkanaal: de weg waarlangs en bij welke functionaris of instantie de melder een melding van een vermoeden van een misstand kan doen;
11. misstand:
- een schending of een gevaar voor schending van het Unierecht, of
- een handeling of nalatigheid waarbij het maatschappelijk belang in het geding is bij:
i. een schending of een gevaar voor schending van een wettelijk voorschrift of van interne regels die een concrete verplichting inhouden en die op grond van een wettelijk voorschrift door een werkgever zijn vastgesteld, dan wel
ii. een gevaar voor:
- de volksgezondheid;
- de veiligheid van personen;
- voor de aantasting van het milieu of;
- voor het goed functioneren van de openbare dienst of een onderneming als gevolg van een onbehoorlijke wijze van handelen of nalaten.
Het maatschappelijk belang is in ieder geval in het geding indien de handeling of nalatigheid niet enkel persoonlijke belangen raakt en er sprake is van oftewel een patroon of structureel karakter dan wel de handeling of nalatigheid ernstig of omvangrijk is;
12. opvolging: optreden van een werkgever of van een bevoegde autoriteit om de juistheid van de gedane beweringen van de melder na te gaan en zo nodig en voor zover bevoegd nader onderzoek te doen of maatregelen te treffen;
13. Raad van Bestuur: degene(n) die is (zijn) benoemd als (lid van) het bestuur van de zorgorganisatie;
14. Raad van Toezicht: degenen die zijn benoemd als lid van de Raad van Toezicht van de zorgorganisatie; een Raad van Toezicht kan ook Raad van Commissarissen worden genoemd;
15. richtlijn: Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 (PbEU 2019, L 305);
16. schending van het Unierecht (het recht van de Europese Unie): handeling of nalatigheid die
- onrechtmatig is en betrekking heeft op Uniehandelingen en beleidsterreinen die binnen het in artikel 2 van de Richtlijn bedoelde materiële toepassingsgebied vallen, of;
- het doel of de toepassing ondermijnt van de regels in de Uniehandelingen en beleidsterreinen die binnen artikel 2 van de richtlijn bedoelde materiële toepassingsgebied vallen; voorbeelden van schendingen van het Europese Unierecht kunnen zijn het zich niet houden aan bepaalde Europese richtlijnen of verordeningen op het gebied van:
• de vrijheid van personenverkeer en dienstverlening, waaronder discriminatie op grond van nationaliteit;
• de vrijheid van goederenverkeer en regels ter bescherming van consumenten productveiligheid, productconformiteit en milieu;
• de interne marktregels, waaronder regels over mededinging en staatssteun;
• de mensenrechten en de rechtsstaat, waaronder bescherming van de persoonlijke levenssfeer en persoonsgegevens en beveiliging van netwerk- en informatiesystemen;
• naleving van het Europese Unierecht door nationale overheden, waaronder ontbrekende implementatie van Europese richtlijnen en verordeningen.
17. vermoeden van een misstand: het vermoeden van een melder dat binnen de organisatie waarin de melder werkt of heeft gewerkt of bij een andere organisatie indien hij door zijn werkzaamheden met die organisatie in aanraking is gekomen, sprake is van een misstand voor zover het vermoeden gebaseerd is op redelijke gronden, die voortvloeien uit de kennis die de melder bij zijn werkgever heeft opgedaan of voortvloeien uit de kennis die de melder heeft gekregen door zijn werkzaamheden bij een ander bedrijf of een andere organisatie;
18. vertrouwenspersoon: diegene die door de Raad van Bestuur is aangewezen om als zodanig voor de zorgorganisatie te fungeren en van wie intern bekend is gemaakt dat hij of zij als zodanig fungeert; dit kan een interne en/of externe vertrouwenspersoon zijn;
19. werknemer: degene die krachtens arbeidsovereenkomst of publiekrechtelijke aanstelling arbeid verricht of dan wel degene die anderszins in een ondergeschiktheidsrelatie tegen vergoeding arbeid verricht ten behoeve van een zorgorganisatie
20. werkgever: degene die krachtens arbeidsovereenkomst of publiekrechtelijke aanstelling arbeid laat verrichten of heeft laten verrichten dan wel degene die anders dan uit dienstbetrekking arbeid laat verrichten of heeft laten verrichten;
21. werkgerelateerde context: toekomstige, huidige of vroegere werkgerelateerde activiteiten in de publieke of private sector waardoor, ongeacht de aard van die werkzaamheden, personen informatie kunnen verkrijgen over misstanden en waarbij die personen te maken kunnen
krijgen met xxxxxxxxxx als genoemd in artikel 8 lid 2 indien zij dergelijke informatie zouden melden.
Artikel 2: Informatie, advies en ondersteuning voor de melder
1. De melder kan de vertrouwenspersoon raadplegen over een vermoeden van een misstand en zich desgewenst door deze persoon laten vertegenwoordigen.
2. Ter zake het vermoeden van een misstand kan de melder de vertrouwenspersoon verzoeken om informatie, advies en ondersteuning inzake het vermoeden van een misstand. De vertrouwenspersoon functioneert met gezag, geloofwaardigheid en is in die hoedanigheid onafhankelijk van (de leiding van) de zorgorganisatie.
3. Ter zake het vermoeden van een misstand kan de melder de afdeling advies van het Huis voor Klokkenluiders verzoeken om informatie, advies en ondersteuning inzake het vermoeden van een misstand.
4. De vertrouwenspersoon kan alleen als zodanig opereren als de vertrouwenspersoon niet betrokken is bij de feiten of omstandigheden die in de melding worden beschreven.
5. De melder kan zich in afwijking van lid 1 t/m 4 door een natuurlijke persoon of rechtspersoon vertrouwelijk laten adviseren in het meldingsproces in een werkgerelateerde context, waarvan diens advisering vertrouwelijk is.
Optie: De melder kan zich (optie: voor eigen rekening en risico) in afwijking van lid 1 t/m 4 laten bijstaan door een adviseur die de geheimhouding kan waarborgen (zoals een advocaat).
Artikel 3: Melding
1. Een melder kan een melding van een vermoeden van een misstand doen binnen de zorgorganisatie waarin hij werkt of heeft gewerkt door
a) intern te melden bij de voorzitter van de Raad van Bestuur volgens de in deze regeling beschreven interne procedure of b) extern te melden bij de daartoe bevoegde autoriteit.
2. Indien de melding van een vermoeden van een misstand het functioneren en/of het handelen van de Raad van Bestuur betreft, vindt deze plaats aan de voorzitter van de Raad van Toezicht van de (zorg)organisatie.
3. De melder kan het vermoeden van een misstand ook intern melden via de vertrouwenspersoon van de (zorg)organisatie. Indien de melder de melding van een vermoeden van een misstand doet via de vertrouwenspersoon, stuurt de vertrouwenspersoon de melding, in overleg met de melder en op de wijze zoals met de melder is overeengekomen, door naar de Raad van Bestuur of in het geval dat artikel 3 lid 2 van toepassing is de voorzitter van de Raad van Toezicht, met vermelding van de ontvangstdatum.
4. De melder kan ervoor kiezen deze melding anoniem te doen of niet.
5. Een melder kan op de volgende wijzen een melding doen: a) schriftelijk, b) mondeling via de telefoon of andere spraakberichtsystemen, of c) op diens verzoek binnen een redelijke termijn door middel van een gesprek op een locatie. Een anonieme melding kan schriftelijk, mondeling via de telefoon of andere spraakberichtsystemen of via de vertrouwenspersoon gedaan worden.
Artikel 4: Vastlegging van een interne melding
1. De melder doet de melding op een van de manieren als genoemd in artikel 3 lid 5 bij de voorzitter van de Raad van Bestuur1 of de vertrouwenspersoon, en in geval van artikel 3 lid 2 van toepassing is, de voorzitter van de Raad van Toezicht.
2. Indien de melder de melding van een vermoeden (deels) mondeling doet bij de voorzitter van de Raad van Bestuur, en in het geval dat artikel 3 lid 2 van toepassing is, de voorzitter van de Raad van Toezicht, draagt deze, in overleg met de melder, zorg voor of a) een schriftelijke vaststelling hiervan en legt deze vastlegging ter goedkeuring en ondertekening voor aan de melder of b) het maken van een opname van het gesprek in een duurzame en opvraagbare vorm, waarbij voorafgaande instemming van de melder is gevraagd.
3. De melder ontvangt van de schriftelijke vastlegging een afschrift.
4. De voorzitter van de Raad van Bestuur respectievelijk van de Raad van Toezicht stuurt binnen zeven dagen na ontvangst van de melding een ontvangstbevestiging aan de melder. In de ontvangstbevestiging wordt gerefereerd aan de oorspronkelijke melding.
5. Indien de melder de melding van een misstand (deels) mondeling doet, draagt de Raad van Bestuur of de vertrouwenspersoon, en in geval van artikel 3 lid 2 van toepassing is, de voorzitter van de Raad van Toezicht, in overleg met de melder, zorg voor een schriftelijke vastlegging hiervan en legt deze vastlegging ter controle, correctie en ondertekening voor akkoord voor aan de melder.
6. De melding zal worden geregistreerd in een daarvoor ingericht register.
Artikel 5: Vertrouwelijkheid melding en identiteit van de melder (en van degene aan wie de misstand wordt toegeschreven)
1. De Raad van Bestuur respectievelijk de Raad van Toezicht en/of de vertrouwenspersoon draagt/dragen er zorg voor dat de informatie over de melding zodanig wordt bewaard dat deze fysiek en digitaal alleen toegankelijk is voor degenen die bij de behandeling van de melding betrokken zijn.
2. Eenieder die betrokken is bij een melding of het onderzoek naar een vermoeden van een misstand, maakt de identiteit van de melder en de informatie aan de hand waarvan direct of indirect de identiteit van de melder kan worden achterhaald niet bekend zonder uitdrukkelijke schriftelijke instemming van de melder. Daarnaast is iedereen die daarbij beschikking krijgt over gegevens waarvan die persoon het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, verplicht tot geheimhouding van de gegevens behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hem tot mededeling verplicht of uit diens taak bij de uitvoering van de wet de noodzaak tot mededeling voortvloeit. In dat geval zal de melder in beginsel hiervan vooraf in kennis worden gesteld met een schriftelijke toelichting van de redenen voor de bekendmaking, tenzij die informatie het gerelateerde onderzoek of de gerechtelijke procedure in gevaar zou kunnen brengen.
3. Onder gegevens met een vertrouwelijk karakter worden in ieder geval begrepen: a) gegevens over de identiteit van een melder en van degene aan wie de misstand wordt toegeschreven of met wie die persoon in verband wordt gebracht en informatie die daartoe herleidbaar is, en b) informatie over bedrijfsgeheim.
1 De zorgorganisatie kan overwegen om iedere leidinggevende die binnen de organisatie hiërarchisch een hogere positie bekleedt dan de melder ook als functionaris aan te wijzen waar het vermoeden van een misstand kan worden gemeld. Zie toelichting.
4. Indien het vermoeden van een misstand is gemeld via de vertrouwenspersoon en de melder geen toestemming heeft gegeven diens identiteit bekend te maken, wordt alle correspondentie over de melding verstuurd aan de vertrouwenspersoon en stuurt de vertrouwenspersoon dit onverwijld door aan de melder.
5. Voor degene die onderwerp is van de melding geldt het volgende:
a. er wordt vertrouwelijk met diens gegevens en identiteit omgegaan;
b. de persoon wordt van het onderzoek op de hoogte gesteld en gehoord tijdens het onderzoek;
x. xx xxxxxxx krijgt xxxxxx in het gespreksverslag en heeft de mogelijkheid om hierop commentaar te geven;
d. de persoon wordt geïnformeerd over de uitkomst van het onderzoek en krijgt de mogelijkheid hierop eventueel te reageren.
Artikel 6: Standpunt
1. Nadat de melding intern is gedaan, verricht de Raad van Bestuur respectievelijk de Raad van Toezicht een zorgvuldig onderzoek naar het gemelde vermoeden van een misstand. Tijdens het onderzoek zal de Raad van Bestuur respectievelijk de Raad van Toezicht de melder en degene aan wie de misstand wordt toegeschreven, horen.
2. Indien de melder de melding bij de vertrouwenspersoon heeft gedaan en de melder diens identiteit niet bekend wil maken, dan kan de Raad van Bestuur respectievelijk de Raad van Toezicht zijn vragen schriftelijk aan de melder stellen via de vertrouwenspersoon. De vertrouwenspersoon zal de vragen doorgeleiden aan de melder die de vragen schriftelijk en anoniem kan beantwoorden. Vervolgens zal de vertrouwenspersoon de antwoorden op de vragen anoniem doorgeleiden aan de Raad van Bestuur respectievelijk de Raad van Toezicht.
3. Binnen een redelijke termijn van ten hoogste drie maanden na de ontvangstbevestiging krijgt de melder van de Raad van Bestuur respectievelijk de Raad van Toezicht of de vertrouwenspersoon schriftelijk nadere informatie over de beoordeling en voor zover van toepassing, de opvolging van de melding. Het standpunt wordt geformuleerd met inachtneming van het eventueel vertrouwelijke karakter van de te verstrekken (bedrijfs-)informatie en de ter zake geldende wettelijke bepalingen zoals privacyregelgeving.
4. De Raad van Bestuur respectievelijk de Raad van Toezicht zal in een gesprek met de melder dan wel de vertrouwenspersoon het inhoudelijke standpunt omtrent het gemelde vermoeden van een misstand toelichten en de melder in staat stellen hierop te reageren.
Artikel 7: Externe melding
1. Naast intern melden kan de melder een redelijk vermoeden van een misstand ook extern melden bij een daartoe bevoegde autoriteit.
2. Ondanks de mogelijkheid tot het rechtstreeks doen van een externe melding, verdient het eerst doen van een interne melding verreweg de voorkeur. Niettemin is het aan de melder om te kiezen of hij eerst intern of rechtstreeks extern meldt.
3. Bij het genoemde onder lid 1 geldt dat de melding van het vermoeden van een misstand plaats dient te vinden aan die autoriteit die daarvoor naar redelijk oordeel het meest in aanmerking komt.
Artikel 8: Rechtsbescherming melder (benadelingsverbod)
1. De melder van een vermoeden van een misstand wordt tijdens en na de melding van een vermoeden van een misstand voor elke vorm van benadeling beschermd, onder de voorwaarde dat de melder redelijke gronden heeft om aan te nemen dat de gemelde informatie op het moment van de melding juist is.
2. Vormen van benadeling, indien en voor zover deze verband houden met de melding van een redelijk vermoeden van een misstand die in ieder geval onder de in lid 1 bedoelde rechtsbescherming vallen, zijn onder andere besluiten gericht op het:
a. ontslag of schorsing, anders dan op eigen verzoek;
b. een boete als bedoeld in artikel 650 van Boek 7 BW;
c. demotie;
d. het onthouden van bevordering;
e. een negatieve beoordeling;
f. een schriftelijke berisping;
g. overplaatsing naar een andere vestiging;
h. discriminatie;
i. intimidatie, pesterijen of uitsluiting;
j. smaad of laster;
k. voortijdige beëindiging van een overeenkomst voor het leveren van goederen of diensten en;
l. intrekking van een vergunning;
3. Onder benadeling wordt tevens verstaan een dreiging met en een poging tot benadeling.
Het benadelingsverbod als genoemd in lid 1 geldt tijdens en na de behandeling van een melding van een vermoeden van een misstand, onder de voorwaarde dat de melder redelijke gronden heeft om aan te nemen dat de gemelde informatie over het vermoeden van een misstand op het moment van van de melding juist is.
4. Het benadelingsverbod als genoemd in lid 1 is van overeenkomstige toepassing op degene die een melder bijstaat, een betrokken derde en een onafhankelijke functionaris waar het vermoeden van een misstand wordt gemeld.
Artikel 9 Openbaarmaking
1. Om in aanmerking te komen voor rechtsbescherming bij openbaarmaking dient de melder voorafgaand aan de openbaarmaking eerst een melding bij de werkgever en/of een bevoegde autoriteit te hebben gedaan. Daarnaast dient de melder redelijke gronden te hebben om aan te nemen dat het onderzoek onvoldoende voortgang heeft. De melder kan zich hierbij baseren op de informatie die hij binnen een redelijke termijn heeft gekregen over de beoordeling of opvolging van de melding door de werkgever, dan wel een bevoegde autoriteit.
2. Indien de melder redelijke gronden heeft om aan te nemen dat de misstand of inbreuk een dreigend reëel gevaar kan zijn voor het algemeen belang, er een risico bestaat op benadeling of dat het, als hij de misstand of inbreuk zou melden, niet waarschijnlijk is dat de misstand of inbreuk doeltreffend zal worden verholpen, komt hij in aanmerking voor rechtsbescherming. Daarnaast geldt, evenals bij een melding, altijd de voorwaarde dat de melder redelijke gronden moet hebben om aan te nemen dat de gemelde informatie juist is.
Artikel 10: Slotbepalingen
1. Deze regeling treedt in werking op 1 december 2023.
2. Deze regeling wordt algemeen bekend gemaakt en is te vinden op SAM en op de website xxx.xxxxxxx.xx.
3. Vanaf het moment van inwerkingtreding is de Xxxx X. xx Xxxxx, bereikbaar via 06- 20309291, als vertrouwenspersoon ten behoeve van deze regeling benoemd.
Toelichting Algemeen
Vaststelling van een nieuwe regeling
Op basis van de Wet op de ondernemingsraden (Wor) geldt een instemmingsrecht van de ondernemingsraad voor deze modelregeling of een aangepaste versie daarvan. De Wor is met ingang van 1 januari 2022 gewijzigd. In de oude Wor heeft alleen de ondernemingsraad instemmingsrecht op het wijzigen, vaststellen of intrekken van een meldregeling. De nieuwe wet voorziet in een instemmingsrecht voor de personeelsvertegenwoordiging (artikel 35c en 35d Wor). Als een werkgever zowel geen ondernemingsraad als personeelsvertegenwoordiging heeft ingesteld en daartoe ook niet verplicht is, dan bepaalt de nieuwe wet dat bij de vaststelling van de interne meldregeling de instemming van meer dan de helft van de werknemers nodig is, tenzij de regeling inhoudelijk al is geregeld in een cao.
Getalscriterium
De verplichting om een procedure vast te stellen voor het melden van een vermoeden van een misstand binnen de organisatie geldt voor werkgevers bij wie in de regel ten minste vijftig werknemers werkzaam zijn.
Er is in de Wet bescherming klokkenluiders sprake van een smallere definitie van werknemer voor het getalscriterium. Onder het begrip 'werknemer' in de oude wet vielen niet alleen reguliere werknemers, maar ook degenen die anders dan uit dienstbetrekking arbeid verrichten, zoals zzp'ers, stagiairs en vrijwilligers. Het begrip 'werknemer' wordt in de nieuwe wet echter beperkt, zodat de groep werkgevers waarop deze wet ziet kleiner wordt. Onder de oude wet omvat het begrip 'werknemer' naast reguliere werknemers ook 'degene die anders dan uit dienstbetrekking arbeid verricht', zoals zzp'ers, stagiairs en vrijwilligers. Onder de nieuwe wet wordt hier een ondergeschiktheidseis en vergoedingseis aan toegevoegd: ‘degene die anderszins in een ondergeschiktheidsrelatie tegen een vergoeding arbeid verricht’. Dit betekent dat zzp'ers in beginsel niet meer meetellen voor dit getalscriterium en stagiairs en vrijwilligers alleen nog maar meetellen voor zover zij een vergoeding ontvangen voor hun werkzaamheden en sprake is van ondergeschiktheidsrelatie.
Artikelsgewijs Artikel 1: Definities Centrale begrippen
In de regeling staat als belangrijkste begrip centraal: het vermoeden van een misstand. Met de Wet bescherming klokkenluiders wordt de definitie van misstand uitgebreid. Zo valt hieronder ook een werkgerelateerde (dreigende) schending van het Unierecht en een werkgerelateerde (dreigende) schending van interne regels die een wettelijke basis hebben en voldoende concreet en duidelijk zijn waarbij een maatschappelijk belang in het geding is. Ook wordt een dreigende schending van een wettelijk voorschrift waarbij een maatschappelijk belang in het geding is, toegevoegd.
Bij een misstand is er sprake van een handeling of nalatigheid waarbij het maatschappelijk belang in het geding is of is er sprake van een (gevaar) voor schending van het Unierecht.
De regeling gaat uit van het principe dat de melder bij voorkeur intern melding doet, ondanks de mogelijkheid om extern te melden of onder bepaalde voorwaarden de informatie te openbaren. Zie verder de toelichting bij artikelen 7 en 8.
Een eventuele externe melding vindt op proportionele wijze plaats aan de bevoegde autoriteit die met het oog op effectief ingrijpen, het meest in aanmerking komen.
Het is overigens, behoudens een aantal wettelijke verplichtingen, voor werknemers niet verplicht om het vermoeden van een misstand te melden.
Met de invoering van de Wet bescherming klokkenluiders krijgt de reeds bestaande afdeling onderzoek van het Huis voor Klokkenluiders bestuursrechtelijke sanctiemogelijkheden bij bijvoorbeeld benadeling van de melder.
Wat betreft de definitie van werknemer geldt dat de regeling alleen van toepassing is op stagiairs en vrijwilligers voor zover zij een vergoeding ontvangen voor hun werkzaamheden.
Op basis van artikel 2 lid 6 Wbk kan de procedure ook open worden gesteld voor personen die geen werknemer zijn maar anderszins werkgerelateerde activiteiten verrichten of hebben verricht. In dat geval wordt deze regeling ook aan die personen beschikbaar gesteld.
Artikel 2 t/m 6: Interne procedure
Onafhankelijke functionaris
De Wet bescherming klokkenluiders stelt dat in de meldingsprocedure wordt vastgelegd bij welke daartoe aangewezen onafhankelijke functionaris of functionarissen het vermoeden van een misstand kan worden gemeld, en welke onafhankelijke functionarissen zorgvuldige opvolging kunnen geven aan die melding. Tegelijkertijd vraagt de wetgever om een procedure voor een interne melding te regelen. Deze twee eisen staan enigszins op gespannen voet met elkaar want een interne functionaris die in dienst is van de organisatie kan in wezen nooit helemaal onafhankelijk zijn van de organisatie. Het positoneren van de onafhanklijke functionaris buiten de organisatie kent als nadeel dat ook deze externe onafhankelijk functionaris met de melding in de organisate in aan de slag moeten gaan. Dit heeft ertoe geleid dat in dit model gekozen is om de Raad van Bestuur aan te wijzen als meldinstantie en mocht de melding van een vermoeden van een misstand het functioneren en/of het handelen van de Raad van Bestuur betreffen, dan kan de melder zich richten tot de voorzitter van de Raad van Toezicht van de (zorg)organisatie.
Het staat zorgorganisaties vanzelfsprekend vrij om op een andere wijze te voldoen aan de eisen van de wet met betrekking tot de aanstelling van een onafhankelijke functionaris.
Het vermoeden van een misstand betreft aangelegenheden van een zodanige ernst dat die tot de verantwoordelijkheid van de Raad van Bestuur behoren. Ook daarom vindt de melding in principe aan de (voorzitter van de) Raad van Bestuur plaats.
De zorgorganisatie kan overwegen om iedere leidinggevende die binnen de organisatie hiërarchisch een hogere positie bekleedt dan de melder, ook als functionaris aan te wijzen waar het vermoeden van een misstand kan worden gemeld.
Voor deze leidinggevende geldt dat de leidinggevende niet zelf de melding beoordeelt, niet zelf klachten behandelt, geen uitspraken doet en geen sancties kan opleggen. De direct of hogere leidinggevende dient de melding in overleg met de melder en op de wijze zoals met de melder is overeengekomen, door te geven aan de Raad van Bestuur.
In dit model is er niet voor gekozen om ook iedere leidinggevende als meldingsinstantie aan te wijzen, omdat het vermoeden van een misstand altijd tot de verantwoordelijkheid van de Raad van Bestuur behoort en daarom rechtstreekse melding de voorkeur heeft. Voor melders die zich niet rechtstreeks tot de Raad van Bestuur willen wenden, is de vertrouwenspersoon beschikbaar.
Hierbij kan ook nog worden afgewogen dat, door de afdeling onderzoek van het Huis voor Klokkenluiders in voorkomende gevallen, een melder die melding heeft gedaan bij een leidinggevende, niet zijnde de Raad van Bestuur, ontvankelijk wordt verklaard, ondanks dat de werkgever in de regeling niet iedere leidinggevende als functionaris waar het vermoeden van een misstand kan worden gemeld heeft aangewezen.
Betreft de melding het functioneren van de Raad van Bestuur, dan wordt de melding in behandeling genomen door de Raad van Toezicht.
Voor de zorgorganisatie is de interne melding een belangrijk instrument om zo nodig haar verantwoordelijkheid te nemen en in te grijpen. De Raad van Bestuur dient daarom tijdig kennis te dragen van vermoedens van een misstand, zodat zij passende maatregelen kan nemen.
Deze regeling regelt niet de situatie dat leden van de Raad van Bestuur en/of Raad van Toezicht zelf melder kunnen zijn. De BoZ zal hiervoor nog contact zoeken met de NVTZ en NVZD om na te gaan of daarin een aanvullende bepaling in deze modelregeling gewenst is.
Vertrouwenspersoon
Zorgorganisaties die de Governancecode Zorg toepassen beschikken voor medewerkers
over een vertrouwenspersoon als meldpunt voor afwijkend gedrag, zorg over integriteit en/of misstanden. Deze functionaris rapporteert rechtstreeks aan de raad van bestuur en kan zich tot de raad van toezicht wenden indien hij bij de raad van bestuur geen gehoor vindt.
Het bieden van de mogelijkheid om een vertrouwenspersoon te raadplegen, kan ertoe bijdragen dat de melding (op de juiste wijze) wordt gedaan. De onafhankelijke vertrouwenspersoon kan, naast het registreren en doorgeleiden van de melding, eventueel optreden als procesbewaker en kan een belangrijke raadgever zijn voor de melder. Zo kan de vertrouwenspersoon de melder behoeden voor procedurele fouten, samen met de melder de ernst van de melding beoordelen en de melder eventueel doorverwijzen naar andere instanties. De vertrouwenspersoon kan hierdoor een belangrijke bijdrage leveren aan de doelstelling van de regeling, dat een veilig klimaat wordt geschapen waarin meldingen van een vermoeden van een misstand gewaardeerd worden.
Voor de goede orde wordt aangegeven dat de vertrouwenspersoon niet zelf de meldingsinstantie is, niet zelf klachten behandelt, geen oordelen velt, geen uitspraken doet en geen sancties kan opleggen.
Anoniem melden
Zorginstellingen moedigen een open cultuur binnen de organisatie aan, het is van belang dat medewerkers zich vrij voelen om hun zorgen te uiten. In het geval een werknemer serieuze
bezwaren heeft tegen het openlijk doen van een melding en deze melding anoniem wenst te doen, dan zal de zorginstelling er naar streven de identiteit van de medewerker te beschermen. De anonieme melding kan gedaan worden bij de vertrouwenspersoon van de zorginstelling. Meldingen waarbij de identiteit van de melder ten minste bij één aangewezen functionaris of de vertrouwenspersoon bekend is, hebben echter de voorkeur, gelet op het zo goed mogelijk kunnen beschermen van de melder tegen het benadelingsverbod.
Adviseur
Met een adviseur doelt deze regeling op een persoon die uit hoofde van diens functie geheimhouding is verschuldigd, zoals een advocaat. Deze adviseur kan de melder adviseren over de passende weg voor de melding. Bovendien kan de adviseur hem wijzen op eventuele risico’s. De hier bedoelde adviseur heeft uit hoofde van diens functie een geheimhoudingsplicht. We wijzen erop dat de melder die de door hem vermoede misstand in goed vertrouwen voorlegt aan iemand zonder beroeps- of ambtsgeheim die de misstand vervolgens onrechtmatig in de publiciteit brengt, er rekening mee dient te houden dat hem dat kan worden aangerekend. Als de zorgorganisatie ervoor kiest een ruimere omschrijving voor adviseur te hanteren dan de groep met een beroeps- of ambtsgeheim, dan is het raadzaam een geheimhoudingsplicht ter zake van het gemelde voor te schrijven.
Het is ook van belang om vooraf te bepalen wie de kosten van een externe adviseur voor diens rekening neemt.
Register
Er geldt een registratieplicht, waarbij meldingen van vermoedens van misstanden moeten worden geregistreerd in een daarvoor ingericht register dat voldoet aan de eisen van de AVG. Bij ministeriële regeling kunnen in de toekomst nadere eisen worden gesteld aan het register. De gegevens van een melding worden vernietigd indien zij niet langer noodzakelijk zijn om te voldoen aan de eisen van de wet of andere bij of krachtens Unierecht vastgestelde eisen.
Afdeling advies van het Huis voor Klokkenluiders
Het is voor de melder mogelijk om informatie, advies of ondersteuning bij de afdeling advies van het Huis van Klokkenluiders te vragen over de te ondernemen stappen inzake het vermoeden van een misstand en eventueel bij welke bevoegde autoriteit extern gemeld kan worden. Daarnaast geeft deze afdeling algemene voorlichting over het omgaan met een vermoeden van een misstand. Ook kan deze afdeling verwijzen naar bestuursorganen of diensten die zijn belast met de opsporing van strafbare feiten of met het toezicht op de naleving van wettelijke voorschriften.
Artikel 7: Externe melding
Een vermoeden van een misstand kan naast een interne melding ook direct extern gemeld kan worden, bijvoorbeeld aan het Huis of aan een andere bevoegde autoriteit. Het is dus niet, zoals voorheen het geval was, langer verplicht eerst intern te melden.
Ondanks de mogelijkheid tot het rechtstreeks doen van een externe melding verdient het eerst doen van een interne melding verreweg de voorkeur. Niet alleen wordt op die manier de werkgever de mogelijkheid geboden om mogelijke misstanden zelf aan te pakken en te verbeteren als
organisatie. Het past ook bij de te hanteren zorgvuldigheid en het beginsel van goed werknemerschap om zaken in beginsel eerst intern aan te kaarten. Niettemin is het aan de melder om te kiezen of de melder eerst intern of rechtstreeks extern meldt. Als voor een externe melding van een vermoeden van een misstand wordt gekozen dient deze plaats te vinden bij de daarvoor bevoegde autoriteit. Als niet duidelijk is wie de bevoegde autoriteit is kan hierover advies worden gevraagd bij het Huis van Klokkenluiders.
Afdeling onderzoek van het Huis van Klokkenluiders
De afdeling onderzoek van het Huis van Klokkenluiders ontvangt en beoordeelt ook externe meldingen. De externe melding bij een afdeling onderzoek dient te worden gedaan door middel van een verzoekschrift en moet aan een aantal wettelijke vereisten voldoen.
Als het verzoekschrift in behandeling wordt genomen door de afdeling onderzoek, dan zal deze afdeling onderzoek doen naar het vermoeden van een misstand, de wijze waarop de werkgever zich jegens de werknemer heeft gedragen naar aanleiding van een melding van een vermoeden van een misstand en een algemene aanbeveling formuleren over het omgaan met een vermoeden van een misstand.
Artikel 8: Rechtsbescherming melder
De rechtsbescherming van de te goeder trouw handelende melder - ook wel het benadelingsverbod
- vormt de kern van deze regeling. Die bescherming houdt in dat deze melder op geen enkele wijze wegens de melding van een vermoeden van een misstand mag worden benadeeld binnen de zorgorganisatie. Dit zijn met de Wet bescherming klokkenluiders niet alleen besluiten die de rechtspositie van de melder betreffen, maar het betreft elke vorm van benadeling zoals bijvoorbeeld het plaatsen op een zwarte lijst, weigeren om referenties op te geven, intimidatie, uitsluiting en pesterijen. Ook dreigingen met en pogingen tot benadeling vallen straks onder het benadelingsverbod. Bovendien kan de melder bij openbaarmaking aan de media het benadelingsverbod inroepen onder voorwaarden.
Alleen indien de melder gemeld heeft of openbaar heeft gemaakt in overeenstemming met de regels geldt het benadelingsverbod. Deze bescherming geldt bij openbaarmaking als de melder:
i. redelijke gronden heeft om aan te nemen dat de informatie op het moment van openbaarmaking juist is;
ii. intern of extern heeft gemeld en
iii. redelijke gronden heeft om aan te nemen dat het onderzoek onvoldoende voortgang heeft (bijvoorbeeld bij overschrijding van termijnen).
Niet alleen reguliere werknemers, maar ook derden die in een werkrelatie tot de werkgever staan kunnen een beschermde melding doen als de regeling voor hen wordt opengesteld Dit zijn bijvoorbeeld zzp-ers, stagiaires, vrijwilligers, leveranciers, aandeelhouders, sollicitanten, maar ook betrokken familieleden en collega’s. In dat geval wordt deze regeling ook aan die personen beschikbaar gesteld.
Daarnaast geldt het benadelingsverbod ook voor interne onderzoekers.
In de nieuwe wet is er sprake van een verschuiving van bewijslast: de bewijslast dat de benadeling geen verband houdt met de melding komt met de Wet bescherming klokkenluiders bij de werkgever te liggen. Deze bescherming betekent dus niet dat er geen arbeidsrechtelijke maatregelen meer kunnen worden getroffen ten aanzien van een melder, maar de werkgever zal in een dergelijk geval wel moeten kunnen aantonen dat een dergelijk besluit geen verband houdt met een melding van een redelijk vermoeden van een misstand.