nr. 254 798 van 20 mei 2021 in de zaak RvV X / IV
nr. 254 798 van 20 mei 2021 in de zaak RvV X / IV
In zake: X
vertegenwoordigd door zijn voogd X
Gekozen woonplaats: ten kantore van advocaat F. XXXXXXXX
Xxxxx Xxx Xxxxxxxxxxxxxx 00/0 0000 XXXXXX
tegen:
de commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen
DE WND. VOORZITTER VAN DE IVe KAMER,
Gezien het verzoekschrift dat X, vertegenwoordigd door zijn voogd X, die verklaart van Somalische nationaliteit te zijn, op 20 november 2020 heeft ingediend tegen de beslissing van de commissaris- generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen van 20 oktober 2020.
Gelet op artikel 51/4 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
Gezien de nota met opmerkingen en het administratief dossier.
Gelet op de beschikking van 1 maart 2021 waarbij de terechtzitting wordt bepaald op 2 april 2021. Xxxxxxx het verslag van rechter in vreemdelingenzaken S. VAN CAMP.
Gehoord de opmerkingen van de verzoekende partij en haar advocaat F. XXXXXXXX, en van attaché
X. XXXXX, die verschijnt voor de verwerende partij.
WIJST NA BERAAD HET VOLGENDE ARREST:
1. Over de gegevens van de zaak
1.1. Xxxxxxxxx, die volgens zijn verklaringen als niet-begeleide minderjarige vreemdeling België is binnengekomen op 21 mei 2019, diende op 21 mei 2019 een verzoek om internationale bescherming in.
Op 24 juni 2019 stelde de dienst Voogdij van de FOD Justitie een voogd aan, de heer X.
1.2. Op 20 oktober 2020 nam de commissaris-generaal de beslissing tot weigering van de vluchtelingenstatus en weigering van de subsidiaire beschermingsstatus. Deze beslissing, die verzoeker bij aangetekende brief van 21 oktober 2020 ter kennis werd gebracht, is de bestreden beslissing die luidt als volgt:
“Asielaanvraag: 21/05/2019
Overdracht CGVS: 20/08/2019
Je werd op 26 augustus 2020 een eerste keer gehoord op het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen (hierna CGVS), van 10u05 tot 13u30. Op 30 september 2020 werd je een tweede keer gehoord op het Commissariaat-generaal, van 09u40 tot 11u10. Je werd bij beide gehoren bijgestaan door een tolk die het Somali machtig is. Xxxx voogd, meneer Xxxxxxxx Xxxxx, was aanwezig gedurende beide persoonlijke onderhouden. Je advocaat, meester Xxxxxxx Floor, was aanwezig gedurende het gehele eerste persoonlijk onderhoud. Gedurende jouw tweede persoonlijk onderhoud was, meester Xxxx Xxxxx X.X loco meester Xxxxxxx Floor, aanwezig gedurende het gehele persoonlijk onderhoud.
A. Feitenrelaas
Je verklaart een Somalisch staatsburger te zijn van Sheikhal origine, geboren te Mogadishu, waar je ook je hele leven hebt gewoond. Je bent nog minderjarig. Je vader is overleden toen je nog klein was, je moeder woont nog steeds in Mogadishu. Je moeder hertrouwde na het overlijden van je vader maar je stiefvader is gevlucht na problemen met Al Shabaab. Je hebt één halfbroer en één halfzus, zij wonen nog beiden bij je moeder. Na je vertrek is je moeder verhuisd naar een vluchtelingenkamp binnen Mogadishu. Je ging tot het achtste jaar naar school. Toen je begin 2018 aan het voetballen was werden vrienden van je aangesproken door Al Shabaab omdat er geen belastingen werden betaald voor het voetbalveld en met de vraag zich bij hen aan te sluiten. Xxx ging hier niet op in en ging naar huis, een maand later werd je op straat opnieuw door Al Shabaab benaderd. Ze vroegen je je bij hen aan te sluiten. Xxxxxxx ging je hier niet op in. Een dag later werd je samen met twee vrienden onderweg naar de moskee opnieuw aangesproken door Al Shabaab. Ze namen je daarop mee naar een klein huis buiten de stad. Je werd er opgesloten, je zag hoe één van je vrienden door hen werd doodgeschoten omdat hij weigerde met hen mee te werken. Jij en je andere vriend konden ontsnappen uit dit huis van Xx Xxxxxxx. Je werd opgehaald door je moeder en besloot daarop thuis onder te duiken. Toen je twee maanden later toch buiten diende te gaan werd je opnieuw tegengehouden door Al Shabaab. Ze trachtten op je te schieten en hebben je met een mes gestoken. Je diende opgenomen te worden in het ziekenhuis maar ook daar kwam Al Shabaab je opzoeken en trachtte je er te verstikken. Je moeder haalde je weg uit het ziekenhuis en je bleef daarop opnieuw vier maanden thuis ondergedoken. Je moeder regelde daarop je vertrek uit het land, vooraleer je het land verliet verbleef je nog twee maanden elders in Mogadishu. Op 02 februari 2019 ging je uiteindelijk met een vliegtuig naar Turkije en vandaar met een boot naar Griekenland om dan per vliegtuig verder te reizen naar België. Op 21 mei 2019 diende je een verzoek om internationale bescherming in.
Ter ondersteuning van jouw asielrelaas leg je medische attesten neer over de kwetsuren aan je knie en foto’s van jou en je familie in Mogadishu.
B. Motivering
Vooreerst moet worden opgemerkt dat het Commissariaat-generaal op grond van het geheel van de gegevens in jouw administratief dossier, van oordeel is dat er in jouw hoofde, als niet-begeleide minderjarige, bijzondere procedurele noden kunnen worden aangenomen.
Om hier op passende wijze aan tegemoet te komen, werden er je in het kader van de behandeling van jouw verzoek door het Commissariaat-generaal steunmaatregelen verleend.
Meer bepaald werd er je een voogd toegewezen die je bijstaat in het doorlopen van de asielprocedure; werd het persoonlijk onderhoud afgenomen door een gespecialiseerde protection officer, die binnen de diensten van het Commissariaat-generaal een specifieke opleiding volgde om minderjarigen op een professionele en verantwoorde manier te benaderen; heeft het persoonlijk onderhoud plaatsgevonden in het bijzijn van jouw voogd en advocaat die in de mogelijkheid verkeerden om opmerkingen te formuleren en stukken neer te leggen; en werd er bij de beoordeling van jouw verklaringen rekening gehouden met je jeugdige leeftijd en maturiteit, evenals met de algemene situatie in jouw land van herkomst.
Gelet op wat voorafgaat kan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze worden aangenomen dat jouw rechten in het kader van onderhavige procedure gerespecteerd worden evenals dat je kunt voldoen aan je verplichtingen.
Er dient te worden vastgesteld dat je er niet in geslaagd bent om jouw ‘vrees voor vervolging’ in de zin van de Geneefse Vluchtelingenconventie of een ‘reëel risico op het lijden van ernstige schade’ zoals bepaald in de definitie van subsidiaire bescherming aannemelijk te maken.
Je verklaart te vrezen gedood te worden door Al Shabaab omdat je je niet bij hen wou aansluiten. Er kan echter geen geloof worden gehecht aan je bewering door Al Shabaab benaderd te zijn geweest.
In de eerste plaats is de handelswijze van Al Shabaab om jou te rekruteren ongeloofwaardig te noemen. De manier waarop Al Shabaab jou probeert te overtuigen wordt namelijk als disproportioneel beschouwd. Waar zij enerzijds verregaande fysieke druk proberen uit te oefenen zodat je je zou aansluiten, door je te ontvoeren en je zowel op straat als in het ziekenhuis aan te vallen en zelfs een vriend van jou te vermoorden, laten zij na ook maar op enige andere manier te trachten jou of jouw familie onder druk te zetten. Buiten je op de straat te benaderen en te ontvoeren zouden zij namelijk op geen enkele andere manier geprobeerd hebben te zorgden dat jij je bij hen aansloot (notities persoonlijk onderhoud dd 30.09.2020 (verder CGVS II) p.12). Op geen enkel moment zouden zij je thuis hebben proberen te benaderen. Ook je moeder zou nooit zijn benaderd door Al Shabaab om naar jou te vragen of om druk uit te oefenen zodat je je zou aansluiten. Ook na je vertrek zou je moeder nooit persoonlijk benaderd zijn geweest door Xx Xxxxxxx (notities persoonlijk onderhoud dd 26.08.2020 (verder CGVS I) p.22). Je verklaart enkel dat eens je in Griekenland was je moeder vernam dat Al Shabaab op de hoogte bleek dat jij daar verbleef, zonder daarmee aan te geven dat zij ooit persoonlijk door hen werd benaderd om meer informatie over jou te verkrijgen (CGVS II p.9). Ook gedurende de periode dat jij al geviseerd werd door Al Shabaab maar thuis ondergedoken leefde zou op geen enkele manier enige inspanningen zijn geleverd om jou te bereiken en je te overtuigen je alsnog bij hen aan te sluiten. In de twee maanden na je eerste confrontatie met Al Shabaab zouden zij jou op geen enkele manier hebben trachten te bereiken. Zij deden niets om je te zoeken of onder druk te zetten zich aan te sluiten. Xxxxxxx viel dit voor nadat ze je een tweede keer hadden aangevallen zodat xxx je bij hen zou aansluiten en je daarop nog vier maanden thuis bleef (CGVS I p.22 en CGVS II p.8). Dat zij jou en je vrienden verregaand fysiek zouden bedreigen (ontvoeren, aanvallen, vriend vermoorden) zonder ook maar enige andere stappen te ondernemen om jou of je moeder er toe te brengen dat jij je zou aansluiten is weinig geloofwaardig. Xxxxxx je verklaart dat zij wel degelijk persoonlijke informatie over je hadden om je op andere manieren onder druk te zetten. Je verklaart namelijk dat zij op de hoogte waren waar xxx woont sinds het begin dat jij problemen met hen kende (CGVS II p.12).
Bovendien is ook je eigen handelswijze, eens al geconfronteerd met bedreigingen door Al Shabaab weinig logsich te noemen. Je slaagt er niet in te verduidelijken wat er, nadat je twee maanden ondergedoken bleef, voor zorgde dat het veilig leek om je huis te verlaten en boodschappen te doen. Dit terwijl je voordien op geen enkel moment verklaart buiten te zijn gegaan. Je verklaart enkel dat je moeder dacht dat het geen problemen zou geven, zonder ook maar enigszins na te gaan of de kust daadwerkelijk veilig was. Je verklaart dat jij of je moeder op geen enkel moment trachtten te achterhalen of jij nog problemen zou krijgen mocht je in het openbaar verschijnen (CGVS II p.8-9). Indien je al die tijd met een vrees voor Al Shabaab zou hebben geleefd is het uiterst opmerkelijk te noemen dat je zonder enig voorafgaand onderzoek dit risico zou nemen en dat zij bovendien onmiddellijk van deze gelegenheid gebruik zouden maken om je verregaand te bedreigen. Xxxxxxx deed je iets om er voor te zorgen dat je niet langer door Al Shabaab zou worden lastig gevallen (CGVS I p.17). Je sprak met niemand anders over deze problemen behalve met je moeder (CGVS II p.7-8). Dit terwijl je verklaart van bij het begin zich er van bewust te zijn geweest dat zij jou niet meer met rust zouden laten. Een dergelijke handelswijze van zowel jij als van Al Shabaab is weinig logisch of proportioneel te noemen en ondermijnt dan ook de geloofwaardigheid van de door jou aangehaalde feiten.
Deze door u aangehaalde handelswijze stemt evenmin overeen met wat uit objectieve landeninformatie beschikbaar bij het Commissariaat-generaal naar voren komt, wat opnieuw jouw geloofwaardigheid met een gedwongen rekrutering geconfronteerd te zijn geweest geweld aan doet. Uit deze landeninformatie (The Norwegian country of origin information centre – Somalia: recruitment to Al Shabaab – 29.09.2015) blijkt namelijk dat voornamelijk druk wordt uitgeoefend op de omgeving en clanouderen van mogelijke rekruten om hen zo onder dwang te zetten jongeren voor Al Shabaab aan te leveren en dat daarbij vaak eveneens financiële beloftes bij worden gedaan. Zoals hierboven aangehaald komt nergens in jouw verklaringen naar voren dat dit zou zijn voorgevallen om je verder onder druk te zetten om zich bij hen aan te sluiten. Evenmin blijk je op de hoogte van deze praktijken. Wanneer je wordt gevraagd op welke manier doorgaans jongeren er worden toe gebracht zich bij Al Shabaab aan te sluiten komt dit nergens in je verklaringen terug (CGVS I p.16).
Aangezien een dergelijke rekrutering de basis van jouw verzoek om internationale bescherming uitmaakt komt het gegeven dat jij hierbij zodanig op de vlakte blijft je geloofwaardigheid niet ten goede. Hieruit blijkt namelijk een volkomen gebrek aan affiniteit met het fenomeen waar jij je asielrelaas op baseert.
Vervolgens blijven jouw verklaringen omtrent de manier waarop Al Shabaab jou zou hebben benaderd en gerekruteerd heel erg op de vlakte. Gedurende beide gehoren voor het Commissariaat-generaal werd zowel door de protection officer als door jouw voogd uitvoerig en nadrukkelijk gehamerd op het belang van het verschaffen van persoonlijke en doorleefde details over de manier waarop je door Xx Xxxxxxx werd benaderd (CGVS I p.16 en p.18-21 en CGVS II p.6-7). Je geraakte echter niet verder dan oppervlakkige en weinig doorleefde verklaringen. Je verschaft enkel enige objectieve feiten zonder hierbij in detail te treden of hier enige beleving aan te koppelen. Er werd je uitvoerig de kans geboden hier verder op in te gaan maar daar was je niet toe in staat. Indien je twee aanslagen op je leven zou hebben overleefd en een vriend van jou werd vermoord valt te verwachten dat je enig inzicht in je beleving hieromtrent kan verschaffen, bovenop een beknopte weergave van de louter feitelijke gebeurtenissen. Dat je hier niet in slaagt ondermijnt opnieuw de geloofwaardigheid van de feiten die je aanhaalt en waar je je vrees voor vervolging op baseert.
Tot slot zorgt het feit dat je allerminst geïnformeerd bent over degenen die zich in een gelijkaardige situatie bevinden er opnieuw voor dat er geen geloof kan worden gehecht aan je verklaringen Somalië te hebben verlaten uit een vrees voor rekrutering door Al Shabaab. Je vriend die in dezelfde situatie verzeild geraakte zou na je vertrek uit het land gedood zijn maar je hebt hier niet nog maar de minste informatie over. Je verklaart dat je dit te weten kwam toen je in Griekenland verbleef via je moeder maar komt niet verder dan te verklaren dat hij gedood werd zonder ook maar iets meer te weten over de omstandigheden van zijn dood (CGVS I p.21 en CGVS II p.10). Xxxxxxx weet je te vertellen of deze vriend, die zich in exact dezelfde situatie bevond als jij, toen jij nog in het land was reeds enige problemen kreeg nadat xxxxxx ontsnapten van bij Al Shabaab, dit terwijl je wel nog in contact met hem stond (CGVS II p.10). Dat je niet de minste informatie kan verschaffen over de situatie van iemand die dicht bij je staat en exact hetzelfde doormaakte zorgt er opnieuw voor dat er weinig geloof wordt gehecht aan jouw vrees voor vervolging door Xx Xxxxxxx.
Waar je eveneens aanhaalt gepest te zijn geweest kan dit evenmin als een voldoende grond worden beschouwd om jou internationale bescherming toe te kennen. Wat betreft het gegeven dat je gepest zou zijn geweest link je dit enkel aan het feit dat jullie over onvoldoende financiële middelen beschikten om zich een nieuw schooluniform te veroorloven (CGVS I p.7), op geen enkel moment insinueer je nog maar dat dit enige andere grond zou hebben gelieerd aan de Conventie van Genève, namelijk meer bepaald discriminatie op grond van ras, nationaliteit, politieke of religieuze overtuiging of het behoren tot een sociale groep. Wanneer je wordt gevraagd of er nog andere redenen kunnen zijn waarom zij je zo bejegenden verwijs je opnieuw enkel naar het feit dat je onvoldoende financiële middelen had (CGVS I p.8). Ook wanneer het over je clan gaat breng je dit niet in verband met het pestgedrag dat je zou gekend hebben. Wanneer je wordt gevraagd naar de houding en kennis van anderen van jouw clan verwijs je enkel naar het religieuze aspect waar de Sheikhal voor gekend staan (CGVS I p.11). Voorts zijn de feiten die je in dit verband aanhaalt niet van die orde dat zij kunnen beschouwd worden als vervolging. Het enige wat je daarbij aanhaalt is dat je verbaal werd gepest (CGVS I p.8). Dergelijke verklaringen kunnen derhalve niet beschouwd worden als vervolging in de zin van de Conventie van Genève.
De documenten die je neerlegt zijn niet in staat bovenstaande appreciatie te wijzigen. Je legt verschillende foto’s van jou en je familie neer. Deze zijn echter niet in staat de feiten die je aanhaalt en je vrees voor vervolging aan te tonen, zij bevatten namelijk geen enkel objectief element die kan aantonen dat jij je land van herkomst hebt verlaten uit een vrees voor vervolging. Ook het medisch attest met betrekking tot de problemen aan je knie is hier niet toe in staat. Het feit dat je aantoont een knieblessure te hebben opgelopen kan op geen enkele manier de omstandigheden waarop je deze blessure hebt opgelopen aantonen. Een arts is in staat vast te stellen dat je een dergelijke blessure opliep, maar is wat betreft de oorzaak van deze blessure volledig aangewezen op jouw verklaringen hieromtrent en kan hier geen objectieve vaststellingen over doen.
Bijgevolg maak je geenszins aannemelijk dat in jouw hoofde een “gegronde vrees voor vervolging” zoals bepaald in de Conventie van Génève in aanmerking kan worden genomen.
Naast de erkenning van de vluchtelingenstatus, kan aan een verzoeker om internationale bescherming ook de subsidiaire beschermingsstatus toegekend worden wanneer de mate van willekeurig geweld in het aan de gang zijnde gewapend conflict in het land van herkomst dermate hoog is dat er zwaarwegende
gronden zijn om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar het betrokken land of, in voorkomend geval, naar het betrokken gebied louter door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 48/4, §2, c) van de Vreemdelingenwet.
Bij de evaluatie van de actuele veiligheidssituatie in Zuid- en Centraal-Somalië werd “UNHCR International Protection Considerations with regard to people fleeing Southern and Central Somalia” van januari 2014 en “UNHCR position on returns to Southern and Central Somalia (Update I)” van mei 2016, beschikbaar op respectievelijk xxxxx://xxx.xxxxxxxx.xxx/xxxxx/00x0xx0x0.xxxx en xxxxx://xxx.xxxxxxxx.xxx/xxxxx/000xx0xx0.xxxx, of xxxxx://xxx.xxxxxxxx.xxx, in rekening genomen. Zowel uit deze adviezen, als uit de COI Focus “Somalië: Veiligheidssituatie in Mogadishu” van 21 april 2020 beschikbaar op
xxxxx://xxx.xxxx.xx/xxxxx/xxxxxxx/xxxxx/xxxxxxxxx/xxx_xxxxx_xxxxxxx._xxxxxxxxxxxxxxxxxxx_xx_xxxxxxxxx_0 0200421.pdf of xxxxx://xxx.xxxx.xx/xx blijkt dat de veiligheidssituatie in vele delen van Zuid- en Centraal- Somalië volatiel blijft. De gewapende gevechten duren buiten Mogadishu en in de rurale gebieden die onder controle van al-Shabaab staan, voort. Gebieden onder controle van de Somalische Federale regering, waaronder Mogadishu, worden dan weer vaak getroffen door aanslagen en andere vormen van geweld. UNHCR geeft in haar meest recente advies aan dat er in 2014 en 2015 verschillende grootschalige aanvallen waren in Mogadishu waarbij burgers en civiele infrastructuur werden geviseerd, waaronder hotels en overheidsgebouwen. Zoals verder wordt uiteengezet blijkt uit de COI Focus over de veiligheidssituatie in Mogadishu dat het geweld er inderdaad enerzijds de vorm aanneemt van terreuraanslagen, die echter in hoofdzaak gericht zijn op hotels en restaurants populair bij overheidsfunctionarissen en op overheidsgebouwen of –instellingen, en anderzijds vaak de vorm aanneemt van doelgerichte moordaanslagen tegen personen verbonden met de overheid of met internationale instellingen. UNHCR geeft aan dat veel personen die Zuid- en Centraal-Somalië ontvluchten een profiel hebben waardoor ze in aanmerking zouden kunnen komen voor de vluchtelingenstatus. UNHCR wijst er eveneens op dat verzoekers om internationale bescherming afkomstig uit “conflict-affected areas” nood kunnen hebben aan bescherming omdat zij het risico lopen blootgesteld te worden aan een ernstige en individuele bedreiging van hun leven of persoon als gevolg van willekeurig geweld. Nergens in voornoemd documenten wordt evenwel geadviseerd om voortgaande op een analyse van de algemene veiligheidssituatie aan elke persoon afkomstig uit Zuid- en Centraal- Somalië een complementaire vorm van bescherming te bieden. Bovendien blijkt uit de adviezen van UNHCR en uit de door het CGVS gehanteerde informatie dat het geweldsniveau, de aard van het geweld en de impact van het geweld regionaal verschillend zijn. Om die redenen dient niet alleen rekening te worden gehouden met de actuele situatie in uw land van herkomst, maar ook met de veiligheidssituatie in het gebied van waar u afkomstig bent. Gezien uw verklaringen met betrekking tot uw herkomst uit Somalië, dient in casu de veiligheidssituatie in Mogadishu te worden beoordeeld.
Het CGVS erkent dat de veiligheidssituatie in Mogadishu complex, problematisch en ernstig is, doch benadrukt dat er diverse objectieve elementen in ogenschouw genomen moeten worden om het reële risico voorzien in artikel 48/4, §2, c) van de Vreemdelingenwet te evalueren, waaronder het aantal burgers die het slachtoffer zijn van willekeurig geweld, het aantal conflict gerelateerde incidenten, de intensiteit van deze incidenten, de doelwitten die de partijen in het conflict beogen, de aard van het gebruikte geweld en de mate waarin burgers slachtoffer zijn van willekeurig dan wel doelgericht geweld, de impact van dit geweld op het leven van de burgers, en de mate waarin dit geweld burgers dwingt om hun land of, in voorkomend geval, hun regio van herkomst te verlaten.
Uit een grondige analyse van de veiligheidssituatie (zie COI Focus “Somalië: Veiligheidssituatie in Mogadishu” van 21 april 2020) blijkt dat de politieke en militaire situatie van Somalië drastisch gewijzigd is sinds 2011, wanneer de islamistische rebellen van al-Shabaab uit Mogadishu worden verdreven. In mei 2012 is hun volledige terugtrekking uit de hoofdstad een feit. Al-Shabaab blijft evenwel in staat om regelmatig aanslagen uit te voeren in Mogadishu, dat voor hen een gewild doelwit is vanwege de aanwezigheid van overheidsinstanties en internationale organisaties. In Mogadishu gebruikt al-Shabaab, in tegenstelling tot de rurale gebieden, dan ook eerder terreur en politiek geweld. Mogadishu wordt tijdens de verslagperiode getroffen door regelmatige terreuraanslagen (meestal met geïmproviseerde explosieven, IED’s) en door doelgerichte aanslagen tegen personen verbonden aan de overheid en tegen veiligheidspersoneel (meestal met vuurwapens of granaten). De meeste gewelddaden in de hoofdstad worden toegeschreven en/of opgeëist door al-Shabaab. De door alShabaab geclaimde aanslagen viseren zowel overheidsgebouwen, overheidsfunctionarissen en veiligheidstroepen als restaurants en hotels populair bij regerings- en veiligheidspersoneel. Hierbij vallen soms burgerdoden. Verschillende bronnen beschrijven het door al-Shabaab gepleegde geweld echter nog steeds als doelgericht.
AlShabaab stelt zelf dat ze geen burgers viseren als doelwit, maar dit neemt niet weg dat ook gewone burgers die toevallig in de buurt zijn getroffen kunnen worden. Door de toegenomen militaire acties in 2019 tegen al-Shabaab in de regio rond de hoofdstad en het opvoeren van de veiligheidsmaatregelen in de stad, daalt het aantal complexe aanslagen met autobommen in de hoofdstad. Het aantal aanslagen met IED’s neemt echter toe. Eind december 2019 maakt al-Shabaab met een aanslag op een druk kruispunt naar schatting bijna 100 doden, waaronder burgers. Deze aanslag zet kwaad bloed bij de bevolking die dit toont in een betoging enkele dagen later. Voor de eerste keer verontschuldigt al-Shabaab zich publiekelijk voor de burgerdoden en de geleden materiële schade. De activiteiten van ISS (Islamitische Staat in Irak en de Levant in Somalië) zijn erg beperkt in de hoofdstad. Zo eist ISS in de onderzochte periode slechts twee gewelddadige incidenten op. Naast gewelddaden door terreurgroepen zijn er ook nog andere actoren verantwoordelijk voor het geweld, zoals de Somalische veiligheidsdiensten, AMISOM en onbekende gewapende groepen. Er is ook sprake van gewelddadige clanconflicten en criminele incidenten die soms burgerdoden eisen. In vergelijking met de vorige verslagperiode is het totaal aantal gewelddadige incidenten gemiddeld echter gedaald. Ook het aantal gewelddadige incidenten waar specifiek burgers slachtoffer van werden (de categorie violence against civilians), is verder gedaald. Het merendeel van deze incidenten zijn gerichte oorden met vuurwapens, meestal op zakenlui, ambtenaren en clanoudsten.
Uit dezelfde informatie blijkt voorts dat verschillende bronnen aangeven dat er maar een beperkte opvolging en verslaggeving is van gewelddadige incidenten en van het aantal slachtoffers in Somalië, waardoor een exhaustief overzicht niet mogelijk is. Betrouwbare statistieken over burgerslachtoffers zijn niet beschikbaar. Het EHRM stelde in een arrest van september 2013 (EHRM, K.A.B. v. Sweden, no. 17299/12, van 5 september 2013) dan weer dat al-Shabaab Mogadishu niet langer in handen had, dat er geen frontlijngevechten of bombardementen meer plaatsvonden in de hoofdstad en dat het aantal burgerdoden was gedaald. Xxxxx in het arrest van september 2013 als in een arrest van september 2015 (EHRM, R.H. v. Sweden, no. 4601/14, van 10 september 2015) kwam het EHRM tot het besluit dat er geen sprake is van een reëel risico op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling voor al wie in Mogadishu aanwezig is. Ook de Immigration and Asylum Chamber van het Upper Tribunal van het Verenigd Koninkrijk oordeelde in september 2014 (MOJ & Ors (Return to Mogadishu) Somalia CG [2014] UKUT 00442 (IAC), United Kingdom: Upper Tribunal (Immigration and Asylum Chamber) van 10 september 2014) dat in het algemeen een persoon die een “gewone burger” is bij terugkeer naar Mogadishu na een periode van afwezigheid geen reëel risico op vervolging of op schade zoals bedoeld onder artikel 3 EVRM of artikel 15 c van de Kwalificatierichtlijn loopt. Het Upper Tribunal stelt verder dat het aantal burgerslachtoffers in Mogadishu sinds 2011 gedaald is, voornamelijk omdat er einde kwam aan de openlijke oorlogsvoering binnen de stad en al-Shabaab haar toevlucht neemt tot operaties tegen zorgvuldig geselecteerde doelwitten. Het gerechtshof meent voorts dat men redelijkerwijs van een gewone burger kan verwachten dat hij het persoonlijke risico slachtoffer te worden van een aanslag van al-Shabaab kan verminderen door zones en instellingen te vermijden die als doelwitten van de islamistische beweging kunnen aangeduid worden.
Daarnaast dient opgemerkt te worden dat, ondanks de hierboven beschreven veiligheidsrisico’s, meerdere bronnen nog steeds positieve ontwikkelingen signaleren in de hoofdstad zoals de verdere heropleving van de economische activiteit en een lichte verbetering van sociale basisdiensten zoals gezondheidszorg en onderwijs. De snelle verstedelijking zorgt voor een boost in de bouwsector. Dit ondanks de toestroom van IDP’s in Mogadishu die geweld en natuurrampen ontvluchten, en waardoor Mogadishu sinds 2018 de dichtstbevolkte stad in Afrika is en voor vele uitdagingen staat. De ontheemden in Mogadishu bevinden zich in een kwetsbare situatie. De impact van het geweld is verder niet van dien aard dat het inwoners dwingt om massaal Mogadishu te verlaten. In tegendeel, Somaliërs keren vanuit de diaspora nog steeds terug naar Somalië, waaronder naar Mogadishu. De economie groeit er en er wordt steeds meer geïnvesteerd vanuit de diaspora. De inspanningen van de lokale bevolking en de terugkerende Somaliërs uit de diaspora veranderen de economische scene in Mogadishu. Wat de sociale basisdiensten betreft, dient te worden opgemerkt dat, ondanks de armoede in Mogadishu, de toegang tot basisvoorzieningen zoals elektriciteit, water, riolering, verbeterde huisvesting, onderwijs en gezondheid hoger is in de hoofdstad dan in de rest van het land. Zo telt Mogadishu een zestigtal ziekenhuizen, zowel publieke en privéklinieken, en een negentigtal gezondheidscentra. Voorts zijn er ongeveer 250 basisscholen, 200 middelbare scholen en ongeveer 100 instellingen voor hoger onderwijs te vinden. In november 2018 lanceerde men een project om het technische en beroepsgerichte onderwijs en opleidingen te rehabiliteren in Mogadishu. De toegenomen stabiliteit leidt ertoe dat steeds meer jongeren toetreden tot het basis- en secundair onderwijs. In juni 2019 studeerden voor de eerste keer in bijna 3 decennia tijd studenten af aan de Somali National University in Mogadishu.
De Commissaris-generaal erkent dat de veiligheidssituatie in Mogadishu nog steeds problematisch en ernstig is, en dat dit, afhankelijk van de individuele situatie en de persoonlijke omstandigheden van de verzoeker om internationale bescherming, aanleiding kan geven tot de toekenning van een internationale beschermingsstatus. Gelet op hogervermelde vaststellingen en na grondige analyse van de beschikbare informatie dient evenwel besloten te worden dat er in Mogadishu actueel geen sprake is van een uitzonderlijke situatie waarbij de mate van het willekeurig geweld dermate hoog is dat er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat u louter door uw aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt blootgesteld te worden aan een ernstige bedreiging van uw leven of uw persoon zoals bedoeld door artikel 48/4, § 2, c) van de Vreemdelingenwet.
Aldus rijst de vraag of u persoonlijke omstandigheden kan inroepen die de ernst van de bedreiging die voortvloeit uit het willekeurig geweld in Mogadishu in uw hoofde dermate verhogen dat er moet aangenomen worden dat u bij een terugkeer naar Mogadishu een reëel risico loopt op een ernstige bedreiging van uw leven of persoon. Doorheen jouw verklaringen voor het Commissariaat-generaal komt niet naar voren dat jij je op dergelijke persoonlijke omstandigheden kan beroepen. Wat betreft het feit dat je moeder momenteel in een vluchtelingenkamp verblijft en de situatie er niet goed zou zijn dient er op gewezen dat niet kan aangenomen worden dat jij of je familie geen of onvoldoende netwerk hebben waar men beroep op zou kunnen doen. Xxx xxxx geboren en opgegroeid in Mogadishu, ook je moeder en je vader zouden er al die tijd hebben gewoond hoewel zij niet van daar afkomstig zijn (CGVS I p.6). Je haalt daarbij geen individuele elementen aan die het voor jou, meer dan voor andere jongeren, moeilijk zouden maken er te verblijven (CGVS II p.14). Er kan derhalve van worden dat jij of je familie aan hun lot zouden worden overgelaten en er over geen enkel netwerk zouden beschikken om een menswaardig bestaan te leiden.
Bijgevolg kan jij evenmin aannemelijk maken dat je bij een eventuele terugkeer naar jouw land van oorsprong een “reëel risico op het lijden van ernstige schade” zoals bepaald in de definitie van de subsidiaire bescherming zou lopen.
C. Conclusie
Op basis van de elementen uit uw dossier, kom ik tot de vaststelling dat u niet als vluchteling in de zin van artikel 48/3 van de Vreemdelingenwet kan worden erkend. Verder komt u niet in aanmerking voor subsidiaire bescherming in de zin van artikel 48/4 van de Vreemdelingenwet.
Ik vestig de aandacht van de staatssecretaris voor Migratie- en Asielbeleid op het feit dat u minderjarig bent en dat bijgevolg het Verdrag inzake de rechten van het kind van 20 november 1989, geratificeerd door België, op u moet worden toegepast.”
2. Over de gegrondheid van het beroep
2.1.1. Xxxxxxxxx voert in zijn verzoekschrift een schending aan van de volgende bepalingen: “- Schending van de artikelen 48/3 en 48/4 en 12 van de Vreemdelingenwet ;
- Schending van het art. 62 van de Vreemdelingenwet - schending van de materiële motiveringsverplichting ;
- Schending van de artikelen 2 en 3 van de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen ;
- Schending van de zorgvuldigheidsverplichting ;
- Schending van het redelijkheidsbeginsel ;
- Schending van de artikelen 4 en 20 van de herschikte kwalificatierichtlijn ;
- Schending van de artikelen 4 en 14 van het KB tot vaststelling van de procedure voor het CGVS;
- Schending van het artikel 3 EVRK ;
- Schending van artikel 3 EVRM ;
- Schending van het artikel 24.2 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie ;
- Schending van het artikel 22bis van de Grondwet.”
Xxxxxxxxx geeft aan het niet eens te zijn met de motivering van de bestreden beslissing en stelt, na een korte theoretische toelichting over het zorgvuldigheidsbeginsel en de motiveringsplicht, dat de bestreden beslissing niet afdoende verwijst naar zijn individuele situatie en bepaalde essentiële elementen van zijn relaas.
Xxxxxxxxx stelt dat zijn extreem kwetsbaar profiel als niet-begeleide minderjarige vreemdeling vaststaat en geeft een korte theoretische toelichting hierbij. Hij meent dat de instanties belast met het onderzoek naar zijn verzoek zijn kwetsbaar profiel niet afdoende in overweging hebben genomen, hoewel zij hier verplicht toe zijn. Hij licht toe dat de “beslissing een beslissing [zou] kunnen zijn dewelke in hoofde van een volwassen persoon is genomen. Ondanks het kwetsbare profiel van verzoeker werd een ontzettend hoge vervolgingsdrempel geëist.” Verzoeker wijst er verder op dat het principe van het hoger belang van het kind, waar hij een theoretische toelichting over geeft, in casu niet in overweging werd genomen en geen doorslaggevende overweging vormde. Hij meent dat het onderzoek naar zijn relaas niet specifiek toegepast was op de noden van een minderjarige en er te veel van hem werd geëist, terwijl “de drempel voor het beoordelen van de vervolgingsvrees niet zo hoog [mag] zijn.” Hij benadrukt dat hij zijn herkomst kon bewijzen, geen tegenstrijdige verklaringen aflegde en stukken neerlegt die zijn medische problemen kunnen aantonen. Hij heeft aangetoond dat hij weldegelijk een risico loopt en voor zijn leven vreest en heeft, gelet op zijn jeugdige leeftijd en de kennis die hij had, zijn relaas naar best vermogen uiteengezet. Hij meent dat, hoewel hij verschillende elementen heeft aangehaald die internationale bescherming in zijn hoofde rechtvaardigen, de commissaris-generaal een bijzonder strenge beoordeling heeft gemaakt, zonder rekening te houden met het hoger belang van het kind.
Xxxxxxxxx voert aan dat de “vervolgingsdrempel bij een kind lager ligt” en benadrukt andermaal dat hij, ondanks het feit dat hij meermaals werd gehoord, consistente verklaringen aflegde die niet tegenstrijdig waren. Er wordt niet getwijfeld aan zijn herkomst en bovendien blijkt uit de beschikbare landeninformatie dat zijn relaas kadert in een gekende problematiek, aldus verzoeker. Hij meent dan ook dat in casu een ruime toepassing van “het voordeel van de twijfel” moet worden gemaakt en citeert hierbij uit informatie van UNHCR. Xxxxxxxxx geeft nog een korte theoretische toelichting over de onderzoeksplicht van de commissaris-generaal en citeert uit informatie van UNHCR waaruit blijkt dat er een zekere mate van waarschijnlijkheid dat vervolging zich zal voordoen kan volstaan. Hij meent dat de commissaris-generaal deze principes niet heeft nageleefd en een “te hoge vervolgingsdrempel” vereist, waarbij verzoeker zijn relaas met zekerheid moest bewijzen. Verzoeker verwijst in dit verband nog naar rechtspraak van de Raad.
Verzoeker benadrukt andermaal dat nergens uit de bestreden beslissing blijkt dat zijn kwetsbaar profiel in rekening werd gebracht, het hoger belang van het kind primeerde of het voordeel van de twijfel werd toegekend. Hij acht de “loutere algemene motivering” in de bestreden beslissing dat rekening werd gehouden met de minderjarigheid niet afdoende, nu uit de beslissing moet blijken dat de bovenvermelde principes effectief in rekening werden gebracht, quod non in casu. Hij wenst aan te tonen dat er in geen geval voldoende rekening werd gehouden met zijn jeugdige leeftijd en maturiteit en dat de drempel veel te hoog ligt.
Xxxxxxxxx gaat vervolgens in op de motivering in de bestreden beslissing over de geloofwaardigheid van zijn relaas. Hij benadrukt andermaal dat hij geen tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd en stelt andermaal dat de commissaris-generaal een strenge beoordeling en veel te hoge drempel toepast door zijn verzoek om internationale bescherming te weigeren omdat hij het relaas “uitzonderlijk, eerder weinig geloofwaardig en onlogisch” vindt. Hij acht dit kennelijk onredelijk en “in strijd met alle regels die aanmanen om een asielprocedure van een minderjarige met de nodige omzichtigheid te behandelen.”
Bovendien meent verzoeker dat zijn relaas wel degelijk kadert in gangbare praktijken in Somalië en dat de door Al-Shabaab toegepaste handelswijze, zoals door verzoeker beschreven, niet in strijd is met de gangbare handelswijze van Al-Shabaab zoals de commissaris-generaal beweert. Xxxxxxxxx stelt dat de gewelddadige en gedwongen rekrutering van kinderen en volwassenen een gekende handelswijze is van Al-Shabaab, die gedocumenteerd is door verschillende bronnen (HRW, VN Veiligheidsraad, Landinfo en een persartikel van Reuters), waarnaar hij verwijst. Hij verwijst naar cijfers van de VN met betrekking tot de gedwongen rekrutering van kinderen (door Al-Shabaab) in Somalië en meent dat uit de landeninformatie van het Nederlandse Ambtsbericht van maart 2020 blijkt dat gedwongen rekrutering op verschillende wijzen kan plaatsvinden, waarbij hij toelicht als volgt: “Een methode bestaat eruit dat Al- Shabaab geduldig en aanhoudend, gedurende weken of soms maanden herhaaldelijk contact opneemt met individuen. Deze methode volgt een typisch patroon van telefoontjes van onbekende nummers en het bezoeken aan huizen of plekken waar de beoogde rekruten werken, vaak door gemaskerde mannen. Andere keren pakt Al-Shabaab mensen gewoon op bij scholen, bij voetbalvelden, thuis, bij boerderijen, marktkramen of andere plekken waar de potentiële rekruten werkzaam zijn. Al-Shabaab rekruteert ook mensen die werkzaam zijn bij of toegang hebben tot overheidsgebouwen en dwingt hen bijvoorbeeld als informant op te treden (Nederlands Ambtsbericht, Somalië,, Maart 2020, p29).
Aldus acht verzoeker de wijze waarop hij werd ontvoerd niet ongeloofwaardig, gezien dit weldegelijk een werkwijze is van Al-Shabaab. Hij wenst nog te verduidelijken dat Al-Shabaab in Mogadishu niet openlijk van huis tot huis gaat, omdat de overheid ook sterk aanwezig zijn. Aldus is in de regio de snelle ontvoeringen de meest voorkomende rekruteringstechniek, volgens verzoeker.
Waar de bestreden beslissing stelt dat de handelswijze van Al-Shabaab disproportioneel is, benadrukt verzoeker nog dat “Al Shabaab niet gekend staat voor een kennelijk redelijke handelswijze”.
Verzoeker geeft verder aan te erkennen dat het onverstandig was van hem om zich na een periode van onderduiking van twee maand opnieuw op straat te begeven, doch hij licht toe dat hij “op die moment de enige persoon [was] die zijn moeder kon bijstaan en heeft in een onbewaakt moment, een ondoordachte beslissing genomen.” Hij meent echter dat deze onvoorzichtigheid in zijn hoofde niet impliceert dat zijn relaas ongeloofwaardigheid is of dat hij geen bescherming dient te genieten.
Waar de commissaris-generaal verzoeker vaagheid verwijt, meent verzoeker opnieuw dat onvoldoende rekening werd gehouden met zijn minderjarigheid. Hij voert tevens aan dat hij tijdens zijn persoonlijke onderhouden bijzonder veel stress had, gelet op het belang hiervan, en dat hij er blokkeerde en “zeer ongemakkelijk zijn asielrelaas vertelde”. Hij citeert uit de notities van het eerste persoonlijk onderhoud waaruit blijkt dat zijn advocaat en voogd meermaals zijn moeten tussenkomen en zijn voogd meermaals aangaf dat verzoeker zeer gespannen was en het duidelijk was dat hij meer moeite had om zijn relaas te vertellen dan voorheen. Verzoeker meent dat, net omdat hij door zijn minderjarigheid veel vatbaarder is voor stress, paniek en gevoeliger voor de druk die een procedure met zich meebrengt, de drempel lager hoort te liggen. De vele tussenkomsten bewijzen volgens hem dat hij niet om kon met de druk. Verder voert verzoeker nog aan dat er een verschil was tussen zijn dialect en dat van de tolk tijdens het eerste persoonlijk onderhoud, waardoor dit onderhoud stroef verliep. Hij meent dat dit tevens kan blijken uit de notities van dit persoonlijk onderhoud, waaruit hij citeert, en waaruit blijkt dat zowel zijn advocaat als zijn voogd meermaals gewezen hebben op vertaalproblemen. Hij licht toe dat, hoewel de vertaalproblemen geen flagrante tegenstrijdigheden opgeleverd hebben, dit er wel voor zorgde dat hij zich minder “op zijn gemak” voelde, geen vlot gesprek kon hebben, moeilijker kon vertellen en zijn relaas vaag formuleerde. Hij meent echter dat “dit geen voldoende rechtvaardigingsgrond voor een weigeringsbeslissing [betreft]”.
Xxxxxxxxx meent verder dat hem niet kan worden verweten dat hij betrekkelijk weinig informatie heeft over hetgeen gebeurd is na zijn vertrek, gezien hij weinig tot geen contact heeft met mensen in Somalië. De enige die hij af en toe hoort is zijn moeder, “een ontheemde, alleenstaande vrouw”. Hij meent dat de commissaris-generaal veel te veel van hem, als minderjarige, eist.
Wat de motieven in de bestreden beslissing omtrent de bewijswaarde van zijn documenten betreft, stelt verzoeker dat de foto’s zijn herkomst aantonen en dat hij een medisch attest voorlegt dat bewijst dat hij ernstige verwondingen heeft aan zijn knie en hiervoor een operatie moet ondergaan. Hij benadrukt dat, hoewel hij meermaals verklaarde dat hij deze verwondingen opliep door Al-Shabaab en dit dus kadert in zijn ingeroepen vrees, de protection officer geen enkele vraag gesteld heeft hierover. Xxxxxxxxx meent verder dat de motivering in de bestreden beslissing over de bewijswaarde van dit medisch attest in strijd is met internationale richtlijnen, rechtspraak van het EHRM en Europese en Belgische wetsbepalingen.
Verzoeker verwijst in dit verband vooreerst naar informatie van UNHCR over de bewijslast en voert aan dat hieruit blijkt dat eerdere vervolging en mishandeling in het verleden een sterke aanwijzing vormt voor een toekomstig risico op vervolging, hetgeen een omkering van de bewijslast impliceert. Verzoeker stelt dat dit tevens wordt bepaald in artikel 4, vierde lid, van de Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (herschikking), dat werd omgezet door artikel 48/7 van de Vreemdelingenwet. Hij benadrukt dat het aan de commissaris-generaal is om aan te tonen dat er goede redenen zijn om aan te nemen dat de vervolging of ernstige schade zich niet meer zal voordoen in de toekomst, waarbij hij de plicht heeft om dit individueel te beoordelen en het niet kan volstaan om te verwijzen naar veranderende omstandigheden in het land van herkomst. Vervolgens verwijst verzoeker naar rechtspraak van het EHRM inzake de manier waarop medische attesten moeten worden beoordeeld en hun bewijskracht in procedures tot het bekomen van internationale bescherming, waarbij het EHRM oordeelde dat de bewijskracht van een medisch attest niet kan worden “ontnomen” op basis van het feit dat de verzoeker ongeloofwaardige verklaringen heeft afgelegd.
Verzoeker verwijst verder naar en citeert uit de richtlijnen van de International Association of Refugee Law Judges over de bewijswaarde en het gebruik van medische attesten in de procedure tot het bekomen van internationale bescherming. Hij voert hierbij aan dat de commissaris-generaal, in tegenstrijd met de in deze richtlijnen voorziene “holistische benadering” van medische bewijsstukken, eerst is overgegaan tot de negatieve beoordeling van zijn geloofwaardigheid om naderhand de medische attesten in overweging te nemen, terwijl de richtlijnen voorzien dat de medische bewijsstukken een integraal onderdeel van het bewijs in het verzoek om internationale bescherming uitmaakt. Verzoeker verwijst tevens nog naar het Koninklijk Besluit van 11 juli 2003 tot regeling van de werking van en de rechtspleging voor het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen.
Xxxxxxxxx besluit hieruit dat de commissaris-generaal de bovenstaande principes en regelgeving niet heeft toegepast en tekort is geschoten in zijn onderzoeksplicht en licht dit toe als volgt:
“Het commissariaat-generaal heeft geen enkele vraag gesteld over het medisch attest, noch over de feiten die de ernstige letsels bij verzoeker teweeggebracht hebben.
Het medisch attest, opgesteld door een objectief arts, erkend door de orde van geneesheren, attesteert nochtans de letsels van verzoeker.
Het medisch attest bewijst, of het vormt op zijn minst een begin van bewijs, dat verzoeker in het verleden reeds is blootgesteld aan ernstige schade. Dit impliceert dat de bewijslast is omgekeerd en het commissariaat-generaal dient aan te tonen dat er goede redenen zijn om aan te nemen dat er zich in hoofde van verzoeker geen vervolging of schade meer zal voordoen in de toekomst.
Echter heeft het commissariaat-generaal geen dergelijke overwegingen gemaakt.
De rechtspraak van het EHRM is zeer duidelijk en bepaalt dat de bewijskracht van een medisch getuigschrift niet kan ontnomen worden op basis van het motief van gebrek aan geloofwaardige verklaringen in hoofde van een asielzoeker. In dergelijk geval is er een weerlegbaar vermoeden van een ernstig risico op schending artikel 3 EVRM.
Het commissariaat-generaal heeft zijn onderzoek niet afdoende gevoerd en heeft geen enkele bewijswaarde gehecht het objectie medisch stuk, dat werd aangereikt door verzoeker.”
Gelet op hetgeen voorafgaat, besluit verzoeker dat de bestreden beslissing onvoldoende gemotiveerd is en het onderzoek van de commissaris-generaal gebrekkig is. Hij meent dat, gezien hij voldoende elementen heeft aangereikt die zijn vrees staven, de bestreden beslissing moet worden vernietigd en hem de vluchtelingenstatus moet worden toegekend.
Xxxxxxxxx voert verder aan dat de commissaris-generaal in de bestreden beslissing heeft nagelaten om zijn specifieke situatie en individuele factoren in rekening te brengen bij de beoordeling of hij nood heeft aan subsidiaire bescherming. Hij meent dat rekening moet te worden gehouden met het risico dat hij zal lopen als minderjarige ontheemde in Mogadishu.
Xxxxxxxxx geeft een korte theoretische toelichting en geeft aan niet akkoord te gaan met de beoordeling in de bestreden beslissing dat de veiligheidssituatie in de stad Mogadishu geen aanleiding geeft tot de toekenning van subsidiaire bescherming. Hij voert uit dat uit het “Nederlands ambtsbericht” van maart 2020 en rapporten van de VN Veiligheidsraad blijkt dat de situatie in Mogadishu is verslechterd. Een toenemend aantal grootschalige aanvallen binnen en buiten Mogadishu onderstrepen de veerkracht en de sterke operationele capaciteit van Al-Shabaab. Ondanks de aanhoudende intensievere veiligheidsmaatregelen, blijken zij sterker als voorheen. Blijkens informatie van de VN heeft Al-Shabaab een ongekend groot aantal geïmproviseerde aanvallen met explosieven uitgevoerd. Het definitieve bewijs is geleverd dat Al-Shabaab inmiddels zijn eigen explosieven produceert. Dit betekent dat de groepering nu direct over een voorraad geïmproviseerde explosieven kan beschikken. Hoewel de aanvallen van Al- Shabaab gericht zijn tegen hotels en restaurants die worden bezocht door ambtenaren van de federale overheid, blijkt het merendeel van de slachtoffers gewone burgers te zijn. De VN Veiligheidsraad meent dat de veiligheidssituatie in Mogadishu de komende maanden en jaren zeker niet zal verbeteren.
Bovendien wordt de veiligheidssituatie niet alleen bepaald door geweld en conflict maar ook door omgevingsfactoren, zoals voedselonveiligheid en klimatologische oorzaken. De humanitaire situatie in Somalië blijft fragiel vanwege de impact van terugkerende klimaatproblemen, waaronder de langdurige droogte en overstromingen. In februari 2020 kondigde het Ministerie van Landbouw de noodtoestand af vanwege een sprinkhanenplaag. Deze klimaatproblemen in combinatie met andere hardnekkige oorzaken van nood, zoals gewapend conflict en langdurige en voortdurende ontheemding, hebben miljoenen Somaliërs afhankelijk gemaakt van hulp en bescherming. Somalië is wereldwijd het land dat het meest kwetsbaar is voor de gevolgen van klimaatverandering maar er het minst is op voorbereid.
Waar vijftien jaar geleden extreme droogte om de zeven jaar plaatsvond is er nu om het jaar van extreme droogte sprake. Dit betekent dat mensen zich er niet op kunnen voorbereiden noch ervan kunnen herstellen. Vaak wordt bij de gevolgen van klimaatverandering gedacht aan humanitaire noden door voedselonzekerheid en waterschaarste of -overlast, maar de gevolgen strekken veel verder. Interne en externe 'migratie' met gemeenschappen die uiteenvallen, traditionele conflictoplossingsmechanismen die niet meer werken, verlies aan werkgelegenheid, verzwakking van het toch al uiterst zwakke sociaal contract tussen burgers en overheden, mogelijk verdere radicalisering van jongeren, een oplopend aantal lokale conflicten, wat vervolgens het al bestaande nationale conflict verder voedt. Terugkerende overstromingen, droogte, langdurige conflicten en gewapende aanvallen in Somalië hebben geleid tot onveiligheid, grote beschermingsuitdagingen en voedselonveiligheid, en extreem verzwakte sociaaleconomische basisdiensten, aldus de UNFPA. De zeer recente rapporten waarnaar verzoeker verwijst tonen volgens hem aan dat de situatie zeer precair is en verzoeker bij een terugkeer wel degelijk een reëel risico loopt op ernstige schade.
Verder dient bij de beoordeling van zijn nood aan subsidiaire bescherming in rekening worden gebracht dat hij minderjarig is, aldus verzoeker. De commissaris-generaal heeft dit echter nagelaten. Xxxxxxxxx citeert uit het “Nederlands Ambtsbericht” van maart 2020 met betrekking tot minderjarige kinderen en leidt hieruit af dat een bijzondere analyse dient te worden gemaakt in hoofde van een minderjarige.
Hij wijst er nog op dat hij duidelijk verklaard heeft dat zijn alleenstaande moeder sinds zijn vertrek in een ontheemdenkamp verblijft. Hij licht toe dat Somalië een grote problematiek van ontheemding kent. De veiligheidssituatie, samen met droogte en andere klimaat gerelateerde problemen, vormen de belangrijkste oorzaken van ontheemding. De slechte veiligheidssituatie belemmert de mogelijkheden van humanitaire hulpverleners om hulp te bieden. De situatie in ontheemdenkampen is mensonterend. Verzoeker zal elke kans op huisvesting, onderwijs, werkgelegenheid, toegang tot de gezondheidszorg ontnomen worden, en zal bovendien in een zeer onveilige omstandigheden moeten overleven. De in Somalië reeds zeer beperkt aanwezige basisbehoeften ontbreken in de ontheemdenkampen. Hij verwijst hierbij nog naar informatie van Human Rights Watch van 2013 inzake mensenrechtenschendingen tegen ontheemden in Mogadishu (“verkrachtingen, discriminatie op grond van etniciteit, beperkte toegang tot voedsel en onderdak, beperkingen van de bewegingsvrijheid en verschillende represailles van de gatekeepers”) en informatie van IIED van september 2019 inzake de onveiligheid in informele nederzettingen. Hier werd geen afdoende rekening mee gehouden, hoewel de informatie gekend was door de commissaris-generaal, aldus verzoeker.
Verzoeker benadrukt verder dat zijn moeder alleenstaand is en dat zij niet kunnen rekenen op de steun van een vader of echtgenoot, een man of andere familieleden. Hij wijst op informatie van het “Ministerie van Buitenlandse Zaken” van oktober 2017 en de VN Veiligheidsraad waaruit zou blijken dat de slechte veiligheidssituatie in Somalië in het bijzonder alleenstaande vrouwen die geen bescherming van een clannetwerk hebben en vrouwen die ontheemd zijn. Vooral vrouwen uit zwakke clans die in vluchtelingenkampen leven, zijn bijzonder kwetsbaar en hebben onvoldoende bescherming tegen geweld en seksueel misbruik. In een VN-rapport van 2018 wordt opgemerkt dat tachtig procent van de geregistreerde incidenten met betrekking tot gendergerelateerd geweld betrekking heeft op ontheemden. In 96% van deze gevallen betrof het vrouwen of meisjes. Xxxxxxxxx acht het verbazend dat de informatie waarnaar hij verwijst wordt vermeld in de COI Focus “Somalië. Veiligheidssituatie in Mogadishu” van Cedoca van 21 april 2020, doch dat de bestreden beslissing hiermee geen rekening houdt. Verzoeker verwijst verder nog naar informatie van de Danish Refugee Council, UNFPA, Human Rights Watch en UK Home Office waarin voormelde situatie wordt bevestigd. Vrouwen en meisjes lopen het risicoslachtoffer te worden van gendergerelateerd geweld omdat ontheemding afbreuk doet aan de beschermingsmechanismen die de familie en de gemeenschap traditioneel bieden. Vrouwen in de ontheemdenkampen worden frequent het slachtoffer worden van misbruik en seksueel geweld door familie, vreemden, bewakers van het kamp, leden van AMISOM-troepen of de politie. Voor alleenstaande vrouwen en alleenstaande moeders met kinderen is geen binnenlands vlucht- of vestigingsalternatief voorhanden, indien een netwerk dat belangrijke steun kan verlenen ontbreekt of indien zij niet in hun bestaan kunnen voorzien. Xxxxxxxxx besluit hieruit dat hij als kind van een alleenstaande vrouw weldegelijk gevaar loopt die subsidiaire bescherming rechtvaardigt. Hij verwijst tevens nog naar rechtspraak van het EHRM in 2015 waaruit blijkt dat de situatie bij een terugkeer naar Mogadishu van alleenstaande vrouwen zonder toegang tot bescherming van een mannelijk netwerk een reëel risico inhoudt. Hoewel verzoeker geen alleenstaande vrouw is, is hij wel het minderjarige kind van een alleenstaande vrouw, die in een ontheemdenkamp leeft. Aldus meent verzoeker dat hij, volgens bovenstaande informatie, een zeer groot en reëel risico loopt om slachtoffer te worden van ernstige schade.
Verzoeker benadrukt vervolgens andermaal dat de commissaris-generaal bij de beoordeling van zijn nood aan subsidiaire bescherming onvoldoende rekening heeft gehouden met de individuele aspecten van verzoeker en acht de motivering in de bestreden beslissing op dit punt “volledig in strijd met het dossier”. Xxxxxxxxx heeft tijdens zijn persoonlijke onderhouden aangegeven geen familie te hebben waarop hij en zijn moeder konden rekenen. Zijn ouders zijn niet afkomstig van Mogadishu en hebben er aldus geen familiaal netwerk. Xxxxxxxxx heeft duidelijk gesteld dat zijn moeder alleenstaand is, geen hulp heeft, geen inkomen heeft en sinds zijn vertrek in een kamp verblijft.
Xxxxxxxxx acht het aldus kennelijk onredelijk om, hoewel de commissaris-generaal niet twijfelt aan het feit dat zijn moeder alleenstaand is, niet afkomstig van Mogadishu en in een ontheemdenkamp verblijft, om “zonder enig onderzoek” te besluiten dat zij wel een netwerk zouden hebben waar zij zich op kunnen beroepen.
Xxxxxxxxx besluit als volgt:
“Verzoeker vraagt de weigering van het subsidiaire beschermingsstatuut van het commissariaatgeneraal te vernietigen en, indien hem de vluchtelingenstatus niet wordt toegekend, gelet op
bovenstaande uiteenzetting de subsidiaire bescherming toe te kennen.
Hoewel de Raad geen eigen onderzoeksbevoegdheid heeft, kan zij wel in casu oordelen in volheid van bevoegdheid.
Uit bovenstaande vaststellingen blijkt dat het Commissariaat-generaal op onredelijke wijze de verklaringen van de verzoeker niet afdoende heeft in rekening gebracht en te snel tot het besluit is gekomen dat er in hoofde van verzoekers geen nood is aan bescherming.
Bijgevolg kan uw Raad op grond van de voorgelegde informatie wel overgaan tot het toekennen van de vluchtelingenstatus, en in ondergeschikte orde de subsidiaire beschermingsstatus.
Uiterst ondergeschikt verzoekt de verzoeker de beslissing te vernietigen en terug te sturen naar de Commissaris-Generaal nu hoe dan ook vast staat dat de beslissing niet gestoeld is op alle aangereikte informatie en de beslissing niet genomen is gebaseerd op een grondig onderzoek.”
2.1.2. In een nota met opmerkingen betoogt de commissaris-generaal dat geen gegronde middelen werden aangevoerd en brengt de COI Focus “Somalië. Veiligheidssituatie in Mogadishu” van Cedoca van 27 december 2020 ter kennis.
2.1.3. Ter terechtzitting legt verzoeker met een aanvullende nota volgende stukken neer:
- medisch attest van xx. X. Xxxxxxx van 29 maart 2021 (stukken 1 en 3);
- een psychologisch attest van psycholoog X. Xxxxxxx en psychiater X. Xxxxx van 24 maart 2021 (stuk 2);
- een medisch attest van xx. X. Xxxxxxx van 27 januari 2021 (stuk 4).
2.2. De Raad onderzoekt het verzoek om internationale bescherming bij voorrang in het kader van het Vluchtelingenverdrag, zoals bepaald in artikel 48/3 van de Vreemdelingenwet, en vervolgens in het kader van artikel 48/4 van de Vreemdelingenwet (artikel 49/3 van de Vreemdelingenwet).
Het arrest moet gemotiveerd zijn en geeft aan waarom verzoeker al dan niet beantwoordt aan de criteria van artikelen 48/3 en 48/4 van de Vreemdelingenwet, waarbij de Raad duidelijk en ondubbelzinnig de redenen uiteenzet die hem ertoe brengen die beslissing te nemen.
Een resem aangevoerde rechtsregels die verzoeker geschonden acht, en een theoretische uiteenzetting over een aantal van deze bepalingen laat niet toe om vast te stellen dat verzoeker een nood heeft aan internationale bescherming.
2.3. Xxxxxxxxx slaagt er niet in zijn nood aan internationale bescherming aannemelijk te maken. Na een lezing van het administratief dossier treedt de Raad de commissaris-generaal bij dat geen geloof kan worden gehecht aan de door verzoeker ingeroepen problemen met Al-Shabaab, gelet op de pertinente en correcte vaststellingen dat (i) verzoekers verklaringen over de handelswijze van Al-Shabaab om hem te rekruteren enerzijds ongeloofwaardig zijn en anderzijds (ii) niet overeenstemmen met de beschikbare landeninformatie over gedwongen rekrutering door Al-Shabaab en verzoeker geen kennis heeft van de wijze waarop Al-Shabaab gewoonlijk individuen rekruteert, (iii) verzoekers verklaringen over zijn eigen handelswijze in het licht van de bedreigingen door Xx-Xxxxxxx tevens ongeloofwaardig zijn, (iv) hij tijdens de persoonlijke onderhouden enkel oppervlakkige en weinig doorleefde verklaringen kan geven over de ingeroepen vervolgingsfeiten, zonder in detail te treden of hier enige beleving aan te koppelen en (v) hij geen informatie kan geven over de moord op zijn vriend die samen met hem gedwongen werd
gerekruteerd dor Al-Shabaab. Bovendien wees de bestreden beslissing er terecht op dat (vi) de door verzoeker aangehaalde pesterijen niet kunnen worden beschouwd als vervolgingen in de zin van het Vluchtelingenverdrag.
Xxxxxxxxxx verweer in het verzoekschrift is niet van die aard om afbreuk te doen aan de pertinente en correcte motieven van de bestreden beslissing. De Raad wijst erop dat het niet volstaat om algemeen te volharden in het feit dat verzoeker minderjarig is en hierdoor extra kwetsbaar is. De eenvoudige vraag om dit element in overweging te nemen, moet worden geëerbiedigd, maar voegt niets toe aan de beoordeling zoals deze werd gemaakt in de bestreden beslissing. De Raad wijst er immers op dat ook van verzoeker als minderjarige redelijkerwijze kan worden verwacht dat hij doorleefde ervaringen kan geven en de feiten die geleid hebben tot zijn vlucht uit zijn land van herkomst op een gedetailleerde en geloofwaardige wijze kan toelichten. Verzoeker toont met de loutere verwijzing naar zijn minderjarigheid en kwetsbaar profiel niet aan dat hij hiertoe niet in staat zou zijn, noch dat de commissaris-generaal zijn verklaringen te streng zou hebben beoordeeld, zoals hieronder blijkt.
De Raad merkt bovendien nog op dat tijdens de procedure rekening werd gehouden met verzoekers minderjarigheid. Vooreerst werd een fiche opgemaakt “niet-begeleide minderjarige vreemdeling” die een eerste screening uitvoert naar bijzondere noden of kwetsbaarheden. Xxxxxxxxx kreeg een voogd toegewezen op 24 juni 2019, die verzoeker kon bijstaan vanaf het begin van de procedure (DVZ- verklaring, stuk 7, p. 13; CGVS-vragenlijst, stuk 7, p. 2). Ook uit de notities van de persoonlijke onderhouden blijkt dat verzoeker op een aangepaste wijze werd begeleid en alle kansen werd geboden om de relevante aspecten van zijn verzoek om internationale bescherming toe te lichten. In elk geval kan uit het verloop van de persoonlijke onderhouden met verzoeker, die werd bijgestaan door zijn voogd en zijn advocaat, worden afgeleid dat hij werd ondervraagd door een gespecialiseerde protection officer en dat hem gepaste vragen werden gesteld (Notities van het persoonlijk onderhoud 1 en 2, stuk 4). Minstens toont verzoeker niet concreet aan dat bij de behandeling van het verzoek geen rekening werd gehouden met zijn minderjarigheid. En de bestreden beslissing stelt uitdrukkelijk dat er bij de beoordeling van verzoekers verklaringen rekening gehouden werd met diens jeugdige leeftijd en maturiteit, evenals met de algemene situatie in zijn land van herkomst. Tot slot wijst de bestreden beslissing de Staatssecretaris voor Asiel en Migratie er uitdrukkelijk op dat verzoeker minderjarig is en dat bijgevolg het Verdrag inzake de Rechten van het Kind van 20 november 1989 van toepassing is. Hieruit blijkt dat de commissaris- generaal bij de beoordeling van verzoekers verklaringen en de stukken in het administratief dossier afdoende rekening heeft gehouden met de jeugdige leeftijd en persoonlijke omstandigheden van verzoeker.
Xxxxxxxxx xxxxxxxx verder in zijn verzoekschrift dat zijn relaas inzake de gedwongen rekrutering door Al- Shabaab wel kadert in de gangbare handelswijze van Al-Shabaab zoals blijkt uit objectieve informatie. De Raad stelt vast dat de commissaris-generaal in zijn nota met opmerkingen terecht vaststelt dat uit de informatie toegevoegd aan het administratief dossier (Landeninformatie, stuk 6, nr. 1) kan blijken dat gedwongen rekrutering uitzonderlijk voorkomt en dit voornamelijk in de gebieden die door Al-Shabaab wordt gecontroleerd, waartoe verzoekers regio van herkomst, Mogadishu niet behoort. Aldus oordeelde de bestreden beslissing terecht dat verzoekers verklaringen inzake zijn gedwongen rekrutering door Al- Shabaab niet overeenstemmen met de beschikbare landeninformatie, waaruit blijkt dat rekrutering het vaakst plaatsvindt door familieleden en clanleiders te overtuigen, voornamelijk door financiële drijfveren aan te bieden. Verzoekers betoog in het verzoekschrift kan geen afbreuk doen aan deze vaststellingen. Xxxxxxxxx citeert in zijn verzoekschrift uit informatie die volgens hem stelt dat Al-Shabaab jongeren bij voetbalvelden oppakt, doch hieruit blijkt niet dat het tevens aannemelijk is dat Al-Shabaab verzoeker zou hebben opgepakt in Mogadishu, gelet op de beschikbare informatie waaruit blijkt dat gedwongen rekrutering voornamelijk voorkomt in de gebieden onder controle van Al-Shabaab. Uit de door verzoeker geciteerde informatie kan niet blijken dat de informatie waarover de commissaris-generaal beschikt onjuist dan wel onvolledig zou zijn, noch dat de commissaris-generaal de verkeerde conclusies heeft getrokken uit deze informatie. De bewering in het verzoekschrift dat snelle ontvoeringen in Mogadishu de meest voorkomende rekruteringstechniek vormt, nu zij er niet van huis naar huis kunnen gaan omdat de overheid er sterk aanwezig is, betreft een blote bewering die niet wordt ondersteund door concrete elementen of gegevens. Xxxxxxxxx brengt geen informatie bij waaruit blijkt dat Al-Shabaab ook in Mogadishu jongeren gedwongen rekruteert. Xxxxx doet verzoeker met zijn verweer in het verzoekschrift geen afbreuk aan de pertinente en correcte motivering in de bestreden beslissing dat de door verzoekers beschreven handelswijze van gedwongen rekrutering door Xx-Xxxxxxx in zijn regio van herkomst niet overeenstemt met de beschikbare landeninformatie op dit punt.
De Raad merkt nog op dat de bestreden beslissing terecht oordeelt dat verzoekers verklaringen over de rekrutering door Al-Shabaab in se ongeloofwaardig zijn. Aldus treedt de Raad de commissaris-generaal bij dat het niet geloofwaardig is dat Al-Shabaab verregaande fysieke bedreigingen zou uitvoeren, doch verder geen andere stappen zou ondernemen om verzoeker of zijn moeder ertoe te brengen dat verzoeker zich zou aansluiten. Het algemene en blote verweer in het verzoekschrift dat Al-Shabaab niet gekend staat voor een kennelijk redelijke handelswijze, kan niet volstaan om afbreuk te doen aan de vaststellingen in de bestreden beslissing op dit punt. Dit geldt temeer nu uit de landeninformatie waaruit verzoeker citeert in het verzoekschrift zelf stelt dat Al-Shabaab weldegelijk “geduldig en aanhoudend”, gedurende weken en soms maanden herhaaldelijk contact opneemt met individuen om hen te rekruteren.
Het verzoekschrift erkent dat het inderdaad onverstandig was van verzoeker om zich na een periode van twee maanden onderduiken terug op straat te begeven. Hierbij licht verzoeker toe dat hij de enige persoon was die zijn moeder kon bijstaan en in een onbewaakt moment een ondoordachte beslissing heeft genomen. De Raad merkt op dat dit verweer te lichtvoetig is om afbreuk te doen aan de motivering in de bestreden beslissing, gelet op het risico dat uitging van de bedreigingen door Al-Shabaab. De bestreden beslissing oordeelde aldus terecht dat het niet aannemelijk is dat verzoeker, die verklaarde dat hij twee maanden ondergedoken leefde nadat hij werd ontvoerd door Al-Shabaab, zonder enig voorafgaand onderzoek het risico zou nemen om het huis te verlaten om boodschappen te doen. In tegenstelling tot wat verzoeker aanvoert, doet zulke handelswijze weldegelijk afbreuk aan de geloofwaardigheid van zijn relaas, gezien het door hem beschreven gedrag niet aannemelijk is in het licht van de door hem geschetste vrees voor vervolging.
Verzoeker tracht verder de vaststellingen in de bestreden beslissing omtrent zijn vage en niet-doorleefde verklaringen te minimaliseren door te verwijzen naar het feit dat hij minderjarig is, stress had tijdens de persoonlijke onderhouden en er vertaalproblemen waren tijdens het eerste persoonlijk onderhoud. De Raad herhaalt dat ook van een minderjarige kan worden verwacht dat hij doorleefde ervaringen kan geven en de feiten die geleid hebben tot zijn vlucht uit zijn land van herkomst op een gedetailleerde en geloofwaardige wijze kan toelichten. Daar waar aangenomen kan worden dat ieder persoonlijk onderhoud gepaard gaat met enige mate van stress, doet dit op zich geen afbreuk doet aan het gegeven dat van verzoeker wordt verwacht dat hij in staat is om voldoende gedetailleerde en doorleefde verklaringen af te leggen met betrekking tot de belangrijke feiten en gebeurtenissen die hij persoonlijk heeft meegemaakt, zeker indien deze de essentie van zijn relaas uitmaken en de directe aanleiding hebben gevormd voor zijn vertrek uit het land van herkomst. Xxxxxxxxx toont niet in concreto aan dat hij niet in staat zou zijn geweest om tijdens de persoonlijke onderhouden zijn relaas op een doorleefde en gedetailleerde wijze toe te lichten. De in het verzoekschrift geciteerde opmerkingen van verzoekers voogd en advocaat tijdens het eerste persoonlijk onderhoud kunnen geen afbreuk doen aan deze vaststellingen.
Xxxx verzoeker nog wijst op vertaalproblemen tijdens het eerste persoonlijk onderhoud, merkt de Raad vooreerst op dat verzoeker zowel bij aanvang als op het einde van het persoonlijk onderhoud verklaarde dat hij de tolk goed begreep (Notities van het persoonlijk onderhoud 1, stuk 5, p. 5 en 25). Bovendien heeft verzoeker tijdens dit persoonlijk onderhoud op geen enkel moment zelf gemeld dat hij zich omwille van vertaalproblemen niet op zijn gemak voelde, geen vlot gesprek kon hebben of moeilijker kon vertellen. Dit betreffen loutere beweringen in hoofde van verzoeker. De Raad merkt nog op dat uit de notities van het eerste persoonlijk onderhoud bleek dat, indien er melding werd gemaakt van vertaalproblemen of verzoeker bepaalde vragen niet leek te begrijpen, de vragen steeds werden geherformuleerd of opnieuw gesteld (Ibid., p. 7, 8, 9 en 14) zodat verzoeker de mogelijkheden heeft gekregen om zijn relaas toe te lichten. Bovendien wijst de Raad erop dat de bestreden beslissing terecht vaststelde dat verzoeker ook tijdens het tweede persoonlijk onderhoud ondoorleefde verklaringen aflegde over zijn vervolgingsfeiten. Verzoeker toont met de loutere verwijzing naar de vertaalproblemen tijdens het eerste persoonlijk onderhoud dan ook niet in concreto aan dat deze omstandigheden de besluitvorming hebben bepaald of negatief beïnvloed of een verklaring kunnen vormen voor de vaststellingen in de bestreden beslissing met betrekking tot de doorleefdheid van zijn verklaringen.
Xxxxxxxxx meent dat van hem, als minderjarige, niet kan worden verwacht dat hij informatie heeft over de gebeurtenissen na zijn vertrek, nu hij enkel contact heeft met zijn moeder, een alleenstaande en ontheemde vrouw. Van verzoeker wordt toch verwacht dat hij meer informatie heeft of kan bekomen over de moord op zijn vriend die samen met hem gedwongen gerekruteerd werd, gelet op het belang van dergelijke feiten voor zijn verzoek. De Raad stelt vast dat verzoeker verklaarde dat hij van zijn moeder hoorde dat zijn vriend vermoord werd (Xxxx., p. 21), zodat kan worden aangenomen dat hij via haar meer informatie zou kunnen bekomen over diens moord.
Het loutere feit dat verzoekers moeder een alleenstaande en ontheemde vrouw is, toont niet aan dat zij niet in staat zou zijn om hier meer informatie over te bekomen. Verzoekers minderjarigheid doet geen afbreuk aan het feit dat van een verzoeker verwacht kan worden dat hij ernstige pogingen onderneemt om zich te informeren met betrekking tot de essentiële elementen van zijn asielrelaas waarvan hij geen kennis heeft. Verzoekers onwetendheid en zijn nalatige handelingen om zich te informeren wijzen op een gebrek aan interesse en doen aldus afbreuk aan de xxxxx van zijn vrees voor vervolging.
Xxxx verzoeker in het verzoekschrift nog vaststelt dat de motivering van de bestreden beslissing geen tegenstrijdigheden vaststelt in zijn verklaringen, merkt de Raad op dat de ongeloofwaardigheid van een asielrelaas niet enkel kan worden afgeleid uit tegenstrijdigheden, doch ook uit vage, incoherente en ongeloofwaardige verklaringen. De Raad is aldus van oordeel dat dergelijk verweer geen afbreuk doet aan de pertinente en correcte motieven in de bestreden beslissing die op zich volstaan om te besluiten dat geen geloof kan worden gehecht aan de door verzoeker aangevoerde problemen met Al-Shabaab. Bijkomend blijkt verzoeker trouwens wel degelijk tegenstrijdige verklaringen te hebben afgelegd over een kernelement van zijn verzoek om internationale bescherming, namelijk stukken die zijn identiteit kunnen aannemelijk maken. In de fiche “MINEUR ÉTRANGER NON ACCOMPAGNÉ” heeft verzoeker laten noteren dat hij met zijn eigen paspoort heeft gereisd, dat werd afgenomen door de smokkelaar. Tijdens de DVZ-verklaring stelde verzoeker dat hij nooit een eigen paspoort heeft gehad, maar dat de smokkelaar een Somalisch paspoort regelde dat niet van verzoeker was. In het kader van het eerste persoonlijk onderhoud zegt verzoeker dat zijn moeder hem een geboorteakte heeft doorgestuurd (p. 14), maar tijdens het tweede persoonlijk onderhoud (p. 5) wordt dit gecorrigeerd dat hij dit niet kan voorleggen. Dergelijke vaststellingen ondermijnen de geloofwaardigheid van verzoekers verklaringen.
Waar verzoeker in zijn verzoekschrift aanvoert dat de door hem neergelegde medische attesten als een begin van bewijs van zijn problemen kunnen gelden, benadrukt de Raad dat, hoewel aangenomen kan worden dat dergelijke attesten rekening houdend met de individuele omstandigheden van de zaak en met de concrete, hierin opgenomen gegevens zouden kunnen gelden als begin van bewijs, dergelijke attesten op zich niet volstaan om de teloorgegane geloofwaardigheid van een relaas te herstellen. De bestreden beslissing wees er immers terecht op dat uit deze attesten niet kan blijken op welke manier verzoeker de verwondingen aan zijn knie heeft opgelopen. Medische attesten vormen daarenboven geen sluitend bewijs voor de omstandigheden waarin de hierin vastgestelde verwondingen werden opgelopen. De arts doet vaststellingen betreffende de fysieke of mentale gezondheidstoestand van een patiënt en rekening houdend met zijn bevindingen kan de arts vermoedens hebben over de oorzaak van de opgelopen verwondingen. Hij kan dit onder meer afleiden uit de ernst en de plaats van de verwondingen. Een arts kan echter nooit met volledige zekerheid de precieze feitelijke omstandigheden schetsen waarin de verwondingen werden opgelopen. In de nota met opmerkingen werd bovendien terecht opgemerkt dat de inhoud van de medische attesten onderling tegenstrijdig is wat de oorzaak van de opgelopen verwondingen betreft, daar het attest van 4 maart 2020 vermeldt dat de verwondingen het gevolg zijn van een foltering in mei-juni 2018, terwijl het attest van 29 januari 2020 dan weer stelt dat de verwondingen werden opgelopen tijdens verzoekers vlucht uit Somalië, die aanving op 2 februari 2019. Dergelijke vaststellingen ondermijnen dan ook de bewijswaarde van de medische attesten ter staving van de door verzoeker ingeroepen vervolgingsfeiten omwille van Al-Shabaab. Het feit dat verzoeker niet verder werd ondervraagd over deze medische attesten, kan op zich geen afbreuk doen aan voormelde vaststellingen waaruit genoegzaam blijkt dat de neergelegde medische attesten de geloofwaardigheid van verzoekers relaas niet vermogen te herstellen. Verzoeker kan met de loutere verwijzing naar de richtlijnen van het IARLJ evenmin afbreuk doen aan de voorgaande vaststellingen met betrekking tot de bewijswaarde van de neergelegde attesten.
Waar verzoeker nog verwijst naar het arresten van het EHRM, kan hieruit slechts worden afgeleid dat, indien een bewijsmiddel een sterke aanwijzing vormt dat de gestelde onmenselijke behandeling in het land van herkomst, het letsel van de asielzoeker heeft veroorzaakt, dit gegeven de betrokken staat ertoe verplicht om nader onderzoek naar dat bewijsmiddel te laten verrichten om twijfel weg te nemen dat de verzoeker na uitzetting naar het desbetreffende land wordt onderworpen aan een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Of dat bewijsmiddel tot nader onderzoek noopt, moet de staat beoordelen, volgens de rechtspraak van het EHRM, in het licht van de gestaafde dan wel geloofwaardig te achten persoonlijke situatie van de asielzoeker en tegen de achtergrond van de algemene situatie in het desbetreffende land. In casu werd echter terecht geoordeeld dat geen geloof kan gehecht worden aan de door verzoeker aangehaalde vervolgingsfeiten, zodat verder onderzoek zich niet opdringt.
Waar verzoeker nog verwijst naar artikel 48/7 van de Vreemdelingenwet, dient te worden opgemerkt dat, gelet op hetgeen voorafgaat, deze attesten niet volstaan om aannemelijk te maken dat verzoeker in het
verleden werd vervolgd, of reeds ernstige schade heeft ondergaan, zodat hij zich niet dienstig kan beroepen op voormeld artikel. Xxxxxx, de commissaris-generaal heeft zijn voorgehouden vervolging, zijn beweerde ondergane ernstige schade of de ingeroepen bedreigingen terecht als ongeloofwaardig van de hand gewezen, waardoor er in casu geen sprake is van een omkering van de bewijslast.
Ook de bij aanvullende nota neergelegde medische en psychologisch attesten zijn niet van die aard dat zij de geloofwaardigheid van verzoekers relaas vermogen te herstellen. Wat de neergelegde medische attesten betreft (aanvullende nota, stukken 1, 3 en 4), merkt de Raad op dat deze in dezelfde lijn liggen als de eerder neergelegde medische attesten en dat ook deze attesten aldus enkel kunnen aantonen dat verzoeker verwondingen heeft opgelopen aan zijn knie, doch geen uitsluitsel kunnen bieden over de omstandigheden waarin verzoeker deze verwondingen heeft opgelopen.
Het door verzoeker neergelegde psychologisch attest (aanvullende nota, stuk 2) vermeldt dat verzoeker zich op 14 december 2020 heeft aangemeld bij een centrum voor geestelijke gezondheidszorg met spanningsklachten, piekergedachten, terugkerende nachtmerries, sombere gevoelens en passieve doodsgedachten. De Raad merkt evenwel op dat uit dit attest niet kan blijken dat verzoekers cognitieve geheugen zou zijn aangetast waardoor hij tijdens de persoonlijke onderhouden niet in staat zou zijn geweest om een coherent en consistent relaas naar voor te brengen. De Raad benadrukt in dit verband dat uit het neergelegde attest kan blijken dat de erin vermelde klachten door verzoeker werden vermeld bij zijn aanmelding, doch niet zijn vastgesteld na objectieve onderzoeken door de behandelende artsen. Bovendien stelt het attest louter dat de door verzoeker vermelde klachten “[v]ermoedelijk” kaderen binnen een traumaproblematiek, doch wordt er geen definitieve diagnose gesteld voor de verklaarde mentale problemen, gebaseerd op objectieve medische onderzoeken. Op basis van dit attest kan aldus niet worden afgeleid dat verzoeker aan “PTST” lijdt, zoals hij in zijn aanvullende nota stelt. De Raad stelt nog vast dat verzoeker tijdens de persoonlijke onderhouden geen melding gemaakt heeft van enige psychologische problemen in zijn hoofde. Uit het neergelegde attest kan op geen enkele manier worden afgeleid dat verzoekers mentale of psychische gemoedstoestand ten tijde van de procedure tot het bekomen van internationale bescherming van die aard is geweest dat deze een negatieve invloed heeft gehad op de behandeling van zijn verzoek om internationale bescherming. Het attest vermeldt verder summier dat verzoeker zowel in zijn thuisland als tijdens zijn vlucht verschillende malen slachtoffer werd van geweld, doch de Raad benadrukt dat dergelijk psychologisch attest evenmin een sluitend bewijs kan vormen voor de omstandigheden waarin verzoeker zijn beweerde mentale problemen opliep, nu een arts of psycholoog louter vaststellingen kan doen betreffende de mentale toestand van een patiënt, doch nooit met volledige zekerheid de precieze feitelijke omstandigheden schetsen waarin een bepaalde mentale gesteldheid is ontstaan. Het neergelegde psychologische attest kan de door hem ingeroepen problemen dan ook niet staven.
Gelet op hetgeen voorafgaat, kan verzoeker niet worden gevolgd dat hij, gelet op zijn jeugdige leeftijd en de kennis die hij bezit, zijn relaas naar best vermogen heeft uiteengezet en elementen heeft aangehaald die een status in zijn hoofde rechtvaardigen. Uit de pertinente en correcte vaststellingen in de bestreden beslissing blijkt immers genoegzaam dat verzoekers verklaringen over zijn problemen met Al-Shabaab ongeloofwaardig zijn en de door hem aangehaalde pesterijen geen vervolging uitmaken in de zin van het Vluchtelingenverdrag.
Volgende motivering in de bestreden beslissing is pertinent, correct en vindt steun in het administratief dossier en wordt, bij gebrek aan een dienstig verweer, integraal overgenomen door de Raad:
“Er dient te worden vastgesteld dat je er niet in geslaagd bent om jouw ‘vrees voor vervolging’ in de zin van de Geneefse Vluchtelingenconventie of een ‘reëel risico op het lijden van ernstige schade’ zoals bepaald in de definitie van subsidiaire bescherming aannemelijk te maken.
Je verklaart te vrezen gedood te worden door Al Shabaab omdat je je niet bij hen wou aansluiten. Er kan echter geen geloof worden gehecht aan je bewering door Al Shabaab benaderd te zijn geweest.
In de eerste plaats is de handelswijze van Al Shabaab om jou te rekruteren ongeloofwaardig te noemen. De manier waarop Al Shabaab jou probeert te overtuigen wordt namelijk als disproportioneel beschouwd. Waar zij enerzijds verregaande fysieke druk proberen uit te oefenen zodat je je zou aansluiten, door je te ontvoeren en je zowel op straat als in het ziekenhuis aan te vallen en zelfs een vriend van jou te vermoorden, laten zij na ook maar op enige andere manier te trachten jou of jouw familie onder druk te zetten. Buiten je op de straat te benaderen en te ontvoeren zouden zij namelijk op geen enkele andere manier geprobeerd hebben te zorgden dat jij je bij hen aansloot (notities persoonlijk onderhoud dd
30.09.2020 (verder CGVS II) p.12). Op geen enkel moment zouden zij je thuis hebben proberen te benaderen.
Ook je moeder zou nooit zijn benaderd door Al Shabaab om naar jou te vragen of om druk uit te oefenen zodat je je zou aansluiten. Ook na je vertrek zou je moeder nooit persoonlijk benaderd zijn geweest door Xx Xxxxxxx (notities persoonlijk onderhoud dd 26.08.2020 (verder CGVS I) p.22). Je verklaart enkel dat eens je in Griekenland was je moeder vernam dat Al Shabaab op de hoogte bleek dat jij daar verbleef, zonder daarmee aan te geven dat zij ooit persoonlijk door hen werd benaderd om meer informatie over jou te verkrijgen (CGVS II p.9). Ook gedurende de periode dat jij al geviseerd werd door Al Shabaab maar thuis ondergedoken leefde zou op geen enkele manier enige inspanningen zijn geleverd om jou te bereiken en je te overtuigen je alsnog bij hen aan te sluiten. In de twee maanden na je eerste confrontatie met Al Shabaab zouden zij jou op geen enkele manier hebben trachten te bereiken. Zij deden niets om je te zoeken of onder druk te zetten zich aan te sluiten. Xxxxxxx viel dit voor nadat ze je een tweede keer hadden aangevallen zodat xxx je bij hen zou aansluiten en je daarop nog vier maanden thuis bleef (CGVS I p.22 en CGVS II p.8). Dat zij jou en je vrienden verregaand fysiek zouden bedreigen (ontvoeren, aanvallen, vriend vermoorden) zonder ook maar enige andere stappen te ondernemen om jou of je moeder er toe te brengen dat jij je zou aansluiten is weinig geloofwaardig. Xxxxxx je verklaart dat zij wel degelijk persoonlijke informatie over je hadden om je op andere manieren onder druk te zetten. Je verklaart namelijk dat zij op de hoogte waren waar xxx woont sinds het begin dat jij problemen met hen kende (CGVS II p.12).
Bovendien is ook je eigen handelswijze, eens al geconfronteerd met bedreigingen door Al Shabaab weinig logsich te noemen. Je slaagt er niet in te verduidelijken wat er, nadat je twee maanden ondergedoken bleef, voor zorgde dat het veilig leek om je huis te verlaten en boodschappen te doen. Dit terwijl je voordien op geen enkel moment verklaart buiten te zijn gegaan. Je verklaart enkel dat je moeder dacht dat het geen problemen zou geven, zonder ook maar enigszins na te gaan of de kust daadwerkelijk veilig was. Je verklaart dat jij of je moeder op geen enkel moment trachtten te achterhalen of jij nog problemen zou krijgen mocht je in het openbaar verschijnen (CGVS II p.8-9). Indien je al die tijd met een vrees voor Al Shabaab zou hebben geleefd is het uiterst opmerkelijk te noemen dat je zonder enig voorafgaand onderzoek dit risico zou nemen en dat zij bovendien onmiddellijk van deze gelegenheid gebruik zouden maken om je verregaand te bedreigen. Xxxxxxx deed je iets om er voor te zorgen dat je niet langer door Al Shabaab zou worden lastig gevallen (CGVS I p.17). Je sprak met niemand anders over deze problemen behalve met je moeder (CGVS II p.7-8). Dit terwijl je verklaart van bij het begin zich er van bewust te zijn geweest dat zij jou niet meer met rust zouden laten. Een dergelijke handelswijze van zowel jij als van Al Shabaab is weinig logisch of proportioneel te noemen en ondermijnt dan ook de geloofwaardigheid van de door jou aangehaalde feiten.
Deze door u aangehaalde handelswijze stemt evenmin overeen met wat uit objectieve landeninformatie beschikbaar bij het Commissariaat-generaal naar voren komt, wat opnieuw jouw geloofwaardigheid met een gedwongen rekrutering geconfronteerd te zijn geweest geweld aan doet. Uit deze landeninformatie (The Norwegian country of origin information centre – Somalia: recruitment to Al Shabaab – 29.09.2015) blijkt namelijk dat voornamelijk druk wordt uitgeoefend op de omgeving en clanouderen van mogelijke rekruten om hen zo onder dwang te zetten jongeren voor Al Shabaab aan te leveren en dat daarbij vaak eveneens financiële beloftes bij worden gedaan. Zoals hierboven aangehaald komt nergens in jouw verklaringen naar voren dat dit zou zijn voorgevallen om je verder onder druk te zetten om zich bij hen aan te sluiten. Evenmin blijk je op de hoogte van deze praktijken. Wanneer je wordt gevraagd op welke manier doorgaans jongeren er worden toe gebracht zich bij Al Shabaab aan te sluiten komt dit nergens in je verklaringen terug (CGVS I p.16). Aangezien een dergelijke rekrutering de basis van jouw verzoek om internationale bescherming uitmaakt komt het gegeven dat jij hierbij zodanig op de vlakte blijft je geloofwaardigheid niet ten goede. Hieruit blijkt namelijk een volkomen gebrek aan affiniteit met het fenomeen waar jij je asielrelaas op baseert.
Vervolgens blijven jouw verklaringen omtrent de manier waarop Al Shabaab jou zou hebben benaderd en gerekruteerd heel erg op de vlakte. Gedurende beide gehoren voor het Commissariaat-generaal werd zowel door de protection officer als door jouw voogd uitvoerig en nadrukkelijk gehamerd op het belang van het verschaffen van persoonlijke en doorleefde details over de manier waarop je door Xx Xxxxxxx werd benaderd (CGVS I p.16 en p.18-21 en CGVS II p.6-7). Je geraakte echter niet verder dan oppervlakkige en weinig doorleefde verklaringen. Je verschaft enkel enige objectieve feiten zonder hierbij in detail te treden of hier enige beleving aan te koppelen. Er werd je uitvoerig de kans geboden hier verder op in te gaan maar daar was je niet toe in staat. Indien je twee aanslagen op je leven zou hebben overleefd en een vriend van jou werd vermoord valt te verwachten dat je enig inzicht in je beleving hieromtrent kan verschaffen, bovenop een beknopte weergave van de louter feitelijke gebeurtenissen.
Dat je hier niet in slaagt ondermijnt opnieuw de geloofwaardigheid van de feiten die je aanhaalt en waar je je vrees voor vervolging op baseert.
Tot slot zorgt het feit dat je allerminst geïnformeerd bent over degenen die zich in een gelijkaardige situatie bevinden er opnieuw voor dat er geen geloof kan worden gehecht aan je verklaringen Somalië te hebben verlaten uit een vrees voor rekrutering door Al Shabaab. Je vriend die in dezelfde situatie verzeild geraakte zou na je vertrek uit het land gedood zijn maar je hebt hier niet nog maar de minste informatie over. Je verklaart dat je dit te weten kwam toen je in Griekenland verbleef via je moeder maar komt niet verder dan te verklaren dat hij gedood werd zonder ook maar iets meer te weten over de omstandigheden van zijn dood (CGVS I p.21 en CGVS II p.10). Xxxxxxx weet je te vertellen of deze vriend, die zich in exact dezelfde situatie bevond als jij, toen jij nog in het land was reeds enige problemen kreeg nadat xxxxxx ontsnapten van bij Al Shabaab, dit terwijl je wel nog in contact met hem stond (CGVS II p.10). Dat je niet de minste informatie kan verschaffen over de situatie van iemand die dicht bij je staat en exact hetzelfde doormaakte zorgt er opnieuw voor dat er weinig geloof wordt gehecht aan jouw vrees voor vervolging door Xx Xxxxxxx.
Waar je eveneens aanhaalt gepest te zijn geweest kan dit evenmin als een voldoende grond worden beschouwd om jou internationale bescherming toe te kennen. Wat betreft het gegeven dat je gepest zou zijn geweest link je dit enkel aan het feit dat jullie over onvoldoende financiële middelen beschikten om zich een nieuw schooluniform te veroorloven (CGVS I p.7), op geen enkel moment insinueer je nog maar dat dit enige andere grond zou hebben gelieerd aan de Conventie van Genève, namelijk meer bepaald discriminatie op grond van ras, nationaliteit, politieke of religieuze overtuiging of het behoren tot een sociale groep. Wanneer je wordt gevraagd of er nog andere redenen kunnen zijn waarom zij je zo bejegenden verwijs je opnieuw enkel naar het feit dat je onvoldoende financiële middelen had (CGVS I p.8). Ook wanneer het over je clan gaat breng je dit niet in verband met het pestgedrag dat je zou gekend hebben. Wanneer je wordt gevraagd naar de houding en kennis van anderen van jouw clan verwijs je enkel naar het religieuze aspect waar de Sheikhal voor gekend staan (CGVS I p.11). Voorts zijn de feiten die je in dit verband aanhaalt niet van die orde dat zij kunnen beschouwd worden als vervolging. Het enige wat je daarbij aanhaalt is dat je verbaal werd gepest (CGVS I p.8). Dergelijke verklaringen kunnen derhalve niet beschouwd worden als vervolging in de zin van de Conventie van Genève.
De documenten die je neerlegt zijn niet in staat bovenstaande appreciatie te wijzigen. Je legt verschillende foto’s van jou en je familie neer. Deze zijn echter niet in staat de feiten die je aanhaalt en je vrees voor vervolging aan te tonen, zij bevatten namelijk geen enkel objectief element die kan aantonen dat jij je land van herkomst hebt verlaten uit een vrees voor vervolging. Ook het medisch attest met betrekking tot de problemen aan je knie is hier niet toe in staat. Het feit dat je aantoont een knieblessure te hebben opgelopen kan op geen enkele manier de omstandigheden waarop je deze blessure hebt opgelopen aantonen. Een arts is in staat vast te stellen dat je een dergelijke blessure opliep, maar is wat betreft de oorzaak van deze blessure volledig aangewezen op jouw verklaringen hieromtrent en kan hier geen objectieve vaststellingen over doen.”
In zoverre verzoeker in zijn verzoekschrift aanvoert dat hij een gegronde vrees voor vervolging heeft dan wel een reëel risico loopt op ernstige schade omdat hij minderjarig is en zijn moeder alleenstaand is en in een ontheemdenkamp verblijft, merkt de Raad op dat de verwijzing naar algemene informatie, die geen betrekking heeft op verzoekers persoon, niet volstaat om aan te tonen dat verzoeker werkelijk zal dreigen te worden geviseerd of vervolgd of een reëel risico loopt op ernstige schade bij een terugkeer naar de stad Mogadishu. Verzoeker dient zijn vrees voor vervolging dan wel reëel risico op ernstige schade immers in concreto aannemelijk te maken. Zijn verklaring dat zijn moeder sinds haar vertrek in een ontheemdenkamp verblijft betreft een loutere bewering in zijn hoofde, die hij niet ondersteund aan de hand van concrete elementen of gegevens. De Raad merkt in dit verband immers op dat verzoekers bewering dat hij en zijn moeder niet over een netwerk beschikken in de stad Mogadishu, klemt met zijn verklaringen tijdens de persoonlijke onderhouden. De Raad stelt vast dat verzoeker verklaarde dat hij een oom had (Notities van het persoonlijk onderhoud, stuk 4, p. 7), dat hij contact kon opnemen met zijn moeder via de hulp van haar vriendin (Xxxx., p. 12), dat zijn moeder contact had met een oudere man die haar mogelijks zou hebben geholpen om verzoekers vlucht te regelen (Ibid., p. 23) en dat verzoeker bij zijn tante, de zus van zijn moeder, heeft gewoond (Notities van het persoonlijk onderhoud 2, stuk 4, p. 5). Aldus is de Raad van oordeel dat verzoeker niet aannemelijk maakt dat verzoeker noch zijn moeder een netwerk hebben in de stad Mogadishu. Gezien verzoeker niet in concreto aantoont dat hij of zijn moeder niet kunnen rekenen op de steun van een netwerk, toont hij evenmin in concreto aan dat hij een gegronde vrees voor vervolging heeft dan wel een reëel risico loopt op ernstige schade bij een terugkeer naar de stad Mogadishu omwille van het feit dat hij de minderjarige zoon van een alleenstaande en ontheemde vrouw zonder netwerk zou zijn.
Verzoeker meent dat, gezien zijn minderjarigheid, de bewijslast soepel dient te worden toegepast en hierbij in voorkomend geval een brede toepassing van het voordeel van de twijfel op zijn plaats is. De Raad benadrukt dat verzoekers minderjarigheid hem niet ontslaat van de plicht tot medewerking die op elke verzoeker om internationale bescherming rust. De Raad kan begrip opbrengen voor het feit dat de onzekerheid waarin een jonge verzoeker zich bevindt, leidt tot problematisch gedrag. Xxxxxxxxx heeft er evenwel alle belang bij om de instanties belast met het onderzoek naar zijn verzoek om internationale bescherming de waarheid te vertellen betreffende zijn profiel alsook de redenen die hem ertoe gebracht hebben zijn land van herkomst te verlaten, en de plaatsen en landen van verblijf en niet halsstarrig vast te houden aan het verhaal dat hem door anderen werd opgedragen te vertellen. Wanneer echter zoals in casu de gegevens en elementen die door de minderjarige worden aangebracht met betrekking tot zijn problemen vaag, algemeen en ongeloofwaardig zijn en de verklaringen die hij aflegt met betrekking tot de ondergane vervolgingsfeiten in zijn geheel genomen ongeloofwaardig overkomen, kunnen de instanties enkel vaststellen dat verzoeker geen nood aan internationale bescherming aannemelijk maakt. Gelet op het geheel van bovenstaande overwegingen heeft verzoeker niet voldaan aan de op hem rustende bewijslast, zelfs indien rekening wordt gehouden met zijn minderjarigheid.
Waar verzoeker verder aanvoert dat bij de beoordeling van zijn verzoek om internationale bescherming rekening diende te worden gehouden met het hoger belang van het kind, merkt de Raad op dat dit in principe een hereniging met zijn ouders inhoudt. De algemene bepaling dat het belang van het kind de eerste overweging is bij elke beslissing die het kind aangaat, kan verder geen afbreuk doen aan de eigenheid van het asielrecht, waar de artikelen 48/3 en 48/4 van de Vreemdelingenwet in uitvoering van Europese regelgeving en van het Vluchtelingenverdrag, duidelijk omschreven voorwaarden voorzien voor de erkenning als vluchteling dan wel de toekenning van de subsidiaire beschermingsstatus. Aldus toont verzoeker niet aan dat de bestreden beslissing een schending inhoudt van het principe van het hoger belang van het kind.
Een verwijzing naar rechtspraak van de Raad is verder niet dienstig bij gebrek aan precedentenwerking, nu ieder verzoek om internationale bescherming op de eigen merites dient te worden beoordeeld.
Gelet op het voorgaande, kan niet worden aangenomen dat in deze is voldaan aan de cumulatieve voorwaarden zoals bepaald in artikel 48/6, § 4, van de Vreemdelingenwet.
Bijgevolg kan niet worden aangenomen dat verzoeker een gegronde vrees voor vervolging koestert in de zin van artikel 1 van het Vluchtelingenverdrag, zoals bepaald in artikel 48/3 van de Vreemdelingenwet.
2.4. In zoverre verzoeker zich teneinde de subsidiaire beschermingsstatus te bekomen beroept op zijn asielmotieven, kan dienstig worden verwezen naar de hoger gedane vaststellingen. Hij toont niet aan dat hij in aanmerking komt voor de toekenning van de subsidiaire beschermingsstatus op basis van artikel 48/4, § 2, a) en b), van de Vreemdelingenwet.
Wat de subsidiaire beschermingsstatus betreft, staat inzake de toepassing van artikel 48/4, § 2, c), van de Vreemdelingenwet niet ter betwisting dat er in Somalië een gewapend conflict is. De Raad stelt vast dat dit gewapend conflict zich niet over het hele land uitspreidt, maar zich afspeelt in bepaalde gebieden.
Bij de beoordeling van de nood aan bescherming van een burger dient de focus aldus te worden gericht op de regio waar de verzoeker leeft (of de regio van bestemming) en op de beoordeling of deze persoon in deze regio of op de route daarheen een risico loopt in de zin van artikel 48/4, § 2, c). In casu stelt de Raad vast dat, gelet op verzoekers verklaringen met betrekking tot zijn herkomst in Somalië, de nood aan subsidiaire bescherming dient te worden beoordeeld aan de hand van de veiligheidssituatie in de stad Mogadishu.
De Raad merkt op dat de analyse van de veiligheidssituatie in Mogadishu als een geheel moet worden gelezen en dat deze feiten samen gelezen moeten worden met diverse andere, objectieve elementen op basis waarvan geoordeeld wordt dat er actueel geen sprake is van een uitzonderlijke situatie waarbij de mate van willekeurig geweld dermate hoog is dat er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat verzoeker louter door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt blootgesteld te worden aan een ernstige bedreiging van het leven of de persoon zoals bedoeld door artikel 48/4, § 2, c), van de Vreemdelingenwet.
Uit de landeninformatie in het onderhavig dossier, ter kennis gebracht door de commissaris-generaal en geciteerd door verzoeker in zijn verzoekschrift, blijkt dat de situatie in Mogadishu niet van zulke aard is dat die hieraan beantwoordt.
Uit de toegevoegde informatie blijkt in dit kader dat het geweld dat in Mogadishu plaatsvindt sinds mei 2012 ten gevolge van de terugtrekking van Al-Shabaab uit de hoofdstad veranderd is en in hoofdzaak de vorm aanneemt van aanslagen enerzijds en tribale en zakelijke conflicten die gepaard gaan met geweld anderzijds.
Verzoekers betoog in het verzoekschrift is niet van die aard om afbreuk te doen aan het voorgaande. De informatie waarnaar verzoeker verwijst in zijn verzoekschrift is immers minder recent dan de informatie waarop voormelde analyse met betrekking tot de veiligheidssituatie in de stad Mogadishu is gesteund.
De vaststellingen in de bestreden beslissing op dit punt worden dan ook overgenomen.
Hoewel dit de uitzonderlijke situatie betreft waarbij collectieve elementen een belangrijke rol spelen, moet niettemin verzoekers verzoek om internationale bescherming ook systematisch individueel worden onderzocht en dit in verhouding tot de twee andere in artikel 48/4, § 2, van de Vreemdelingenwet bedoelde situaties.
Voor zover verzoeker zich teneinde de subsidiaire beschermingsstatus te bekomen beroept op de aangevoerde asielmotieven en de situatie waarbij rekening wordt gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden, kan dienstig worden verwezen naar de hoger gedane vaststellingen dienaangaande.
In zoverre verzoeker nog meent dat hij omwille van zijn minderjarigheid en zijn profiel als zoon van een alleenstaande en ontheemde vrouw een hoger risico loopt om het slachtoffer te worden van het willekeurig geweld dat in de stad Mogadishu plaatsvindt, is de Raad van oordeel dat ervan kan worden uitgegaan dat verzoeker, die thans zeventien jaar oud is, inmiddels over voldoende maturiteit beschikt om bij een terugkeer naar de stad Mogadishu gevaarlijke situaties naar behoren in te schatten. Verzoeker toont verder niet in concreto aan dat zijn moeder in een ontheemdenkamp verblijft en hij aldus in dergelijke omstandigheden zal terechtkomen bij zijn terugkeer, noch toont hij in concreto aan dat hij hierdoor een groter risico loopt om slachtoffer te worden van het willekeurig geweld dat in Mogadishu plaatsvindt. Hierboven werd reeds geoordeeld dat geen geloof kan worden gehecht aan verzoekers bewering dat hij niet over een netwerk beschikt in de stad Mogadishu, zodat kan worden aangenomen dat hij zich bij een terugkeer naar de stad zal kunnen beroepen op de steun en bescherming van zijn netwerk. Xxxx verzoeker een psychologisch attest neerlegt, wijst de Raad er, gelet op hetgeen reeds werd geoordeeld in verband met dit attest (zie supra), verzoeker evenmin in concreto aantoont dat hij omwille van enige psychologische problemen in zijn hoofde een groter risico loopt om slachtoffer te worden van het willekeurig geweld dat in Mogadishu plaatsvindt. Aldus is de Raad van oordeel dat verzoeker geen groter risico loopt om slachtoffer te worden van een ernstige bedreiging van zijn leven of persoon wegens het willekeurige geweld dan andere burgers uit zijn regio van herkomst.
Hij voert geen andere redenen aan waarom hij niet kan terugkeren naar Mogadishu.
Verzoeker toont gelet op het voormelde niet aan dat in zijn hoofde zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat hij bij een terugkeer naar Mogadishu een reëel risico zou lopen op ernstige schade in de zin van artikel 48/4, § 2, a), b) of c), van de Vreemdelingenwet.
2.5. Uit wat voorafgaat blijkt dat er geen essentiële elementen ontbreken en dat de Raad over de grond van het beroep heeft kunnen oordelen. Xxxxxxxxx heeft evenmin aangetoond dat er een substantiële onregelmatigheid aan de bestreden beslissing zou kleven in de zin van artikel 39/2, § 1, 2°, van de Vreemdelingenwet. De Raad ziet geen redenen om de bestreden beslissing te vernietigen en de zaak terug te zenden naar de commissaris-generaal.
OM DIE REDENEN BESLUIT DE RAAD VOOR VREEMDELINGENBETWISTINGEN:
Artikel 1
De verzoekende partij wordt niet erkend als vluchteling.
Artikel 2
De subsidiaire beschermingsstatus wordt de verzoekende partij geweigerd.
Aldus te Brussel uitgesproken in openbare terechtzitting op twintig mei tweeduizend eenentwintig door: xxx. X. XXX XXXX, wnd. voorzitter, rechter in vreemdelingenzaken,
mevr. A.-M. XX XXXXXX, griffier.
De griffier, De voorzitter,
A.-M. DE WEERDT S. VAN CAMP