TUCHTCOLLEGE
TUCHTCOLLEGE
NEDERLANDSE ORDE VAN ADMINISTRATIE- EN BELASTINGDESKUNDIGEN
Bij afkorting aangeduid als NOAB Nr. TC 79/2023
Beslissing inzake de klacht, ingediend door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid A B.V. gevestigd in B (hierna: klager), tegen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid C B.V., gevestigd en kantoorhoudende te D, (hierna: betrokkene).
1. DE PROCEDURE
1.1. Het Tuchtcollege heeft kennisgenomen van het op 5 december 2022 bij NOAB binnengekomen klaagschrift (met bijlagen) en het naar aanleiding daarvan ingediende verweerschrift. Vervolgens heeft klager nog gerepliceerd (met bijlagen) en heeft betrokkene gedupliceerd, zonder bijlagen.
Alle gedingstukken zijn over en weer naar partijen gestuurd.
De zaak is mondeling behandeld ter zitting van 5 juni 2023 in het gebouw van NOAB in ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, klager, in de persoon van de heer E, alsmede betrokkene, in de persoon van de heer F, bijgestaan door de heer G.
Klager heeft ter zitting door zijn advocaat mr. H, die als gevolg van verkeersdrukte niet in staat bleek om de zitting bij te wonen - opgestelde ‘Spreekaantekeningen’ voorgedragen en exemplaren daarvan overhandigd aan de wederpartij en aan het Tuchtcollege. Met toestemming van betrokkene zijn de hierbij gevoegde bijlagen tot de gedingstukken gerekend.
1.2. Aan het slot van het onderzoek ter zitting heeft het Tuchtcollege het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak op de klacht aangekondigd, zo mogelijk binnen zes weken.
2. DE KLACHT
2.1. Naar het Tuchtcollege klager begrijpt, stelt die zich ter zitting (kort samengevat) op het standpunt dat betrokkene in zijn hoedanigheid van boekhouder van klager:
- de bedenker is van de constructie die door klager en de heer I door middel van hun respectievelijke vennootschappen zijn aangegaan;
- de omzet in 2019 ten onrechte en buiten het ter zake opgemaakte contract heeft geboekt in 2018 in plaats van in 2019, als gevolg waarvan klager tevens de jaarcijfers over 2019, 2020 en 2021 niet heeft ondertekend, dit, terwijl betrokkene toch de jaarcijfers over 2019 heeft gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel. Klager zou de verkeerd geboekte omzet graag corrigeren in de jaarcijfers van 2021, doch betrokkene weigert medewerking te verlenen of een standpunt in te nemen over de vragen die klager gesteld heeft over de jaarcijfers;
- ten onrechte geen uitvoering heeft gegeven aan de samenwerkingsovereenkomst waarin is afgesproken dat alle inkomsten van de heer I horen te vallen in A B.V..
Het aldus handelen van betrokkene kwalificeert volgens klager als strijdig met de Gedrags- en Beroepsregels 1, 3, 4 en 19.
2.2. Betrokkene stelt zich op het standpunt - kort samengevat – dat de klacht betrekking heeft op een periode die buiten de reikwijdte valt van het Tuchtcollege. Immers, de klacht is pas eind 2022 ingediend over een casus die betrekking heeft op een periode in 2018/2019/2020 en betrokkene is als kantoor pas sinds eind 2022 gekwalificeerd lid van NOAB; daarvóór was betrokkene slechts aspirant. Aldus is het Tuchtcollege – primair - niet bevoegd de klacht in behandeling te nemen;
Subsidiair gaat de klacht kennelijk over de totstandkoming van een overeenkomst tussen twee zakenpartners (de heer E en de eerder genoemde heer I), die inmiddels gebrouilleerd zijn. Betrokkene is nimmer partij geweest, noch heeft betrokkene belang gehad bij het tot stand komen van die overeenkomst. Betrokkene heeft uitsluitend op verzoek van partijen enkele aanpassingen doorgevoerd in een bestaande overeenkomst die door een derde is opgesteld. Verder staat de inhoud en uitleg van deze samenwerkingsovereenkomst los van de administratie van (de hierna nader aan te duiden) J Holding BV en de verstrekte documenten. Als er discussie is over de uitleg van die overeenkomst, dan hoort die discussie thuis tussen de partijen bij die overeenkomst;
De heer E (middels K B.V.) is indirect aandeelhouder en indirect bestuurder van A B.V. De klacht inzake de administratieve verwerking van facturen en commissie uit China gaat echter over de administratie van J Holding BV en van die BV is de heer E geen (indirect) aandeelhouder of bestuurder. Om die reden voelt betrokkene zich niet vrij om inhoudelijk te reageren op de klacht die betrekking heeft op de inhoud van de administratie van J Holding BV. Indien de heer E van oordeel is dat hem, of zijn vennootschap een vordering toekomt op basis van de samenwerkingsovereenkomst, dan zal hij de betrokken wederpartij (J Holding BV) daarop moeten aanspreken.
Op basis van de bovenstaande verweren stelt betrokkene – primair - dat het Tuchtcollege niet bevoegd is de klacht inhoudelijk in behandeling te nemen. Subsidiair is de klacht volledig
ongegrond.
3. DE VOORGESCHIEDENIS
3.1. Het Tuchtcollege stelt in deze procedure als door de ene partij gesteld en door de andere partij niet dan wel onvoldoende betwist, de volgende feiten vast.
3.2. Betrokkene was sinds 20 november 2019 aspirant en is vanaf 6 december 2022 gekwalificeerd lid van NOAB.
3.3. Tot de stukken van het geding behoort een door klager ingebrachte, op 8 februari 2019 door beide eerder genoemde heren E en I ondertekende ‘Samenwerkingsovereenkomst’, met klager handelend als enig bestuurder van K B.V, en de heer I, handelend als enig bestuurder van J Holding B.V,. Partijen verklaren daarin onder meer ‘dat zij een samenwerking wensen aan te gaan met als doelstelling gelden voor een langere termijn te beleggen voor eigen gebruik’.
3.3. Verder heeft klager als gedingstuk ingebracht een aantal contracten c.q. een notariële akte, met als partijen L LTD, gevestigd te Beijing, China en I Holding BV.
4. STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
4.1. Voor de onderbouwing van het standpunt van klager (zie hiervoor onder 2.1) wordt verwezen naar hetgeen door klager is aangevoerd in de van hem afkomstige stukken, waaronder zijn ‘Spreekaantekeningen’. Klager concludeert dat er sprake is van ernstig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door betrokkene en meent dat ontzetting uit het lidmaatschap een juist oordeel van het Tuchtcollege zou zijn.
4.2. Betrokkene weerspreekt in de van hem afkomstige stukken de feitelijke grondslagen van de klacht, zoals hiervoor beknopt weergegeven onder 2.2. Ter zitting heeft hij daar - voor zover van belang - niets nieuws aan toegevoegd:
Concluderend stelt betrokkene dat het Tuchtcollege primair niet-bevoegd is om van de klacht kennis te nemen en, subsidiair, dat de klacht in al haar onderdelen dient te worden afgewezen
5. DE BEOORDELING
5.1. De eerst te beantwoorden vraag is of het Tuchtcollege bevoegd is om van de ingediende klacht kennis te nemen. Klager beantwoordt deze vraag bevestigend, betrokkene ontkennend.
5.2. Betrokkene voert ter ondersteuning van zijn standpunt aan dat de op 5 december 2022 door klager ingediende klacht betrekking heeft op een daaraan voorafgaande periode dat betrokkene nog “aspirant” was bij NOAB (van 20 november 2019 tot 6 december 2022). Betrokkene stelt zich op het standpunt dat de vigerende Statuten en overige reglementen van NOAB een uitdrukkelijk voorbehoud inhouden ten aanzien van de rol van een aspirant ten opzichte van een gekwalificeerd (senior) lid van NOAB. En dat verhindert - aldus betrokkene - dat klager met succes zou kunnen klagen over de periode dat betrokkene nog aspirant was bij NOAB. Verder is de klacht ingediend voordat betrokkene volwaardig NOAB-lid is geworden.
Klager daarentegen stelt zich op het standpunt dat ook op een aspirant van NOAB de Gedrags- en Beroepsregels, alsmede het tuchtrecht van toepassing zijn, ter onderbouwing waarvan hij verwijst naar artikel 4, lid 1, van de Statuten NOAB, zoals deze luiden per 1 juli 2013.
5.3. Gelijk het Tuchtcollege aan het slot van de mondelinge behandeling van de klacht reeds aan partijen heeft voorgehouden, is het Tuchtcollege van oordeel dat het gelijk in deze aan de zijde van betrokkene is.
5.4. Het Tuchtcollege grondt haar oordeel op de volgende bepalingen. Artikel 4, lid 2, van de hiervoor bedoelde Statuten NOAB bepaalt dat “Aspiranten zijn degenen die zich bekwamen voor het gewoon lidmaatschap, maar geen lid zijn van de vereniging. Aspiranten zijn onderworpen aan de statuten, reglementen en besluiten van de vereniging die op hen van toepassing zijn verklaard.”
Verder houdt artikel 9, lid 1, van de meergenoemde Statuten, in dat “Leden zijn onderworpen aan de tuchtrechtspraak van de vereniging.” Tenslotte bepaalt artikel 1 van het Reglement Tuchtrechtspraak NOAB dat leden, zoals verwoord in artikel 4, lid 1 van de statuten van NOAB aan tuchtrechtspraak zijn onderworpen.
5.5. Deze bepalingen, in onderlinge samenhang bezien, laten geen andere conclusie toe dan dat er wel degelijk sprake is van een verschil in aanpak van een aspirant ten opzichte van een gekwalificeerd (senior) lid van NOAB: een aspirant heeft geen stemrecht noch overigens rechten en plichten; hij moet zich nog bekwamen voor een gewoon lidmaatschap en is uitdrukkelijk geen lid van NOAB noch zijn -voor zover thans van belang - anderszins statuten, reglementen en besluiten op hem als aspirant van
toepassing verklaard. Onder die omstandigheden kan de aspirant in een casus als deze niet tuchtrechtelijk worden aangesproken. Het door klager in dit verband opgevoerde artikel 4, lid 1, van de statuten NOAB leidt naar het oordeel van het Tuchtcollege niet tot een andere conclusie.
5.6. De slotsom is dat het Tuchtcollege niet bevoegd is om kennis te nemen van de ingediende klacht en zal zich om die reden onbevoegd verklaren. Aan een inhoudelijke beoordeling van de over en weer ingediende stukken/stellingen komt het Tuchtcollege niet toe. Indien klager persisteert bij zijn grieven, zal hij deze ter beoordeling aan de civiele rechter dienen voor te leggen.
5.7. Het Tuchtcollege acht termen aanwezig om te besluiten tot openbaarmaking van een geanonimiseerde samenvatting van deze uitspraak.
5.8. Hoewel de klacht niet in al haar onderdelen gegrond wordt verklaard, acht het Tuchtcollege desondanks termen aanwezig om te gelasten dat het door klager betaalde bedrag aan griffierecht ad € 500 aan klager zal worden gerestitueerd. Het Tuchtcollege heeft hierbij met name van belang geoordeeld dat klager diverse
verzoeken aan NOAB heeft gedaan om uitsluitsel te verkrijgen over de exacte status van betrokkene met betrekking tot het aspirantschap casu quo het volwaardig lidmaatschap van betrokkene, maar telkens daarop onvoldoende duidelijke antwoorden gekregen; eerst kort voor de zitting heeft de griffier van het Tuchtcollege klager daaromtrent per e-mail ingelicht. Wellicht had klager, indien hij die wetenschap wel eerder had verkregen, ook zelf kunnen ontdekken dat betrokkene vanwege het ontbreken van een voor het indienen van een tuchtklacht benodigd gekwalificeerd lidmaatschap, niet onderworpen was aan het tuchtrecht, hetgeen hem wellicht het indienen van de tuchtklacht en het voldoen van het daarvoor verschuldigde griffierecht had kunnen doen vermijden.
5.9. Op grond van al het vorenstaande dient te worden beslist als hierna is vermeld.
6. DE BESLISSING
Het Tuchtcollege:
1. Verklaart zich onbevoegd om van de klacht kennis te nemen.
2. Bepaalt dat het door klager betaalde griffierecht ten bedrage van € 500 aan hem zal worden gerestitueerd nadat deze uitspraak onherroepelijk is komen vast te staan.
3. Bepaalt dat een samenvatting van deze uitspraak in geanonimiseerde vorm openbaar wordt gemaakt via de digitale nieuwsbrief en/of website van NOAB,
Aldus beslist op 14 AUG 2023
door mr. J.J.J. Xxxxx, voorzitter, prof. mr. dr. A.H.H. Bollen-Vandenboorn en G.P. Vermeulen RA, leden, in aanwezigheid van R.O.J.M. de Windt, griffier. De uitspraak is alleen door de voorzitter ondertekend, zijnde de griffier buiten staat om deze uitspraak mede te ondertekenen.
Afschriften van deze uitspraak zijn aangetekend aan partijen verzonden op: 14 AUG 2023
Tegen deze beslissing kan ingevolge het bepaalde in artikel 21 van het Reglement van Tuchtrechtspraak NOAB in beroep worden gekomen bij het College van Beroep binnen twee maanden na verzending van het afschrift van deze uitspraak conform het bepaalde in artikel 24 van laatstgenoemd Reglement.