CONCLUSIE VAN ANTWOORD TEVENS HOUDENDE INCIDENTELE CONCLUSIE VAN ONBEVOEGDHEID
RECHTBANK LIMBURG, LOCATIE MAASTRICHT ROLDATUM 8 JULI 2020 TE 10:00 UUR
ZAAKNUMMER 8495940 CV EXPL 20-2002
CONCLUSIE VAN ANTWOORD TEVENS HOUDENDE INCIDENTELE CONCLUSIE VAN ONBEVOEGDHEID
inzake:
AEGON BANK N.V.
gevestigd te Amsterdam gedaagde
gemachtigde: mr. D.H. Huizer
tegen
MEVROUW █████████████,
ERFGENAME VAN ██████████████████,
wonende te Aachen (Duitsland)
Eiseres gemachtigde: X. Xxxxxxxx
Aegon Bank N.V. (Aegon) concludeert voor antwoord als volgt.
Aegon ontkent en betwist al hetgeen mevrouw████████ (Eiseres) bij inleidende dagvaarding heeft gesteld, behoudens voor zover zij hierna enige stelling van █████ uitdrukkelijk erkent.
IN HET INCIDENT
1. RELATIEVE ONBEVOEGDHEID
1.1 Eiseres heeft bij dagvaarding van 17 april 2020 Aegon opgeroepen om te verschijnen bij de Rechtbank Limburg, locatie Maastricht. In de dagvaarding is Xxxxxxx niet ingegaan op de relatieve bevoegdheid van uw Rechtbank. Uw Rechtbank is echter met het oog op de regels omtrent relatieve bevoegdheid niet bevoegd om van het onderhavige geschil kennis te nemen.
1.2 Op grond van artikel 99 Rv is immers bevoegd de rechtbank van de woonplaats van de gedaagde. Aegon is gevestigd in Amsterdam (productie 1). Derhalve is de kantonrechter te Amsterdam en niet uw Rechtbank bevoegd om van het onderhavige geschil kennis te nemen.
1.3 Geheel ten overvloede merkt Aegon op dat uw Rechtbank evenmin relatieve bevoegdheid ontleent aan artikel 101 Rv. De heer ██████████ (█████), met wie Aegon op 3 april 2000 een Sprintplan Overeenkomst (het Sprintplan) is aangegaan, is overleden op 12 september 2015. De onderhavige procedure wordt gevoerd door zijn dochter (erfgename). Eiseres heeft haar woonplaats in Aachen, Duitsland.
1.4 Nu geen van de betrokken partijen woonplaats heeft in Limburg, bestaat ook geen aanleiding om het geding in Limburg te behandelen en beide partijen te laten afreizen naar Limburg in geval van een comparitie van partijen.
1.5 Gelet op het bovenstaande verzoekt Aegon uw Rechtbank zich onbevoegd te verklaren en het geding te verwijzen naar de Rechtbank Amsterdam.
2. KANTONRECHTER ONBEVOEGD
2.1 Eiseres vordert in deze procedure een bedrag van € 13.068,96 te vermeerderen met € 12.346.98 aan rente, zijnde in totaal € 25.415,94. Daarnaast vordert Xxxxxxx veroordeling van Aegon tot vergoeding van juridische kosten, kosten van het geding en nakosten.
2.2 De vordering van Xxxxxxx overstijgt daarmee de competentiegrens van € 25.000,- (artikel 93 Rv). Aldus is in deze procedure de sector civiel van de Rechtbank en niet U E.A. Kantonrechter bevoegd.
2.3 Aegon merkt geheel ten overvloede op dat inmiddels vaste rechtspraak is dat het Sprintplan geen huurkoopovereenkomst betreft, hetgeen dus niet kan leiden tot bevoegdheid van de Kantonrechter op grond van artikel 93 sub c Rv.
2.4 Gelet op het bovenstaande verzoekt Aegon U E.A. Kantonrechter zich onbevoegd te verklaren en het geding te verwijzen naar de sector civiel van de Rechtbank.
IN DE HOOFDZAAK
3. INLEIDING
3.1 █████ is op 3 april 2000 een Sprintplan aangegaan met Aegon, destijds handelend onder de naam Spaarbeleg (productie 3 bij de dagvaarding). █████ is op 12 september 2015 overleden. De onderhavige procedure wordt gevoerd door zijn dochter (erfgename).
3.2 Het Sprintplan betrof een effectenleaseproduct. Over effectenleaseproducten wordt al geruime tijd geprocedeerd. Zo ook over het Sprintplan. Dit heeft onder andere geleid tot een arrest van de Hoge Raad uit 2009 in de zaak Gedupeerden Spaarbeleg (GeSp) tegen Aegon.1 Aegon heeft – nadat de Hoge Raad de arresten van 2009 had gewezen – veel klachten van klanten over hun Sprintplan in overeenstemming daarmee kunnen oplossen.
3.3 Na 2009 heeft de rechtspraak over effectenlease zich verder ontwikkeld. Xxxxxxx beroept zich in deze zaak op arresten van de Hoge Raad uit 20162 en 20183 en op een arrest van het gerechtshof Den Haag uit 20194. Eiseres stelt in dit verband dat Financieel Adviescentrum Limburg (Finalim)
█████ in 2000 heeft geadviseerd het door hem afgesloten Sprintplan aan te gaan (paragraaf 2 van de dagvaarding). Daarnaast stelt Xxxxxxx dat Finalim een order heeft geplaatst in verband met het Sprintplan (paragraaf 3 van de dagvaarding). Xxxxxxx heeft namelijk een inschrijfformulier Sprintplan (productie 3 bij de dagvaarding) naar Aegon gestuurd, aldus Xxxxxxx (eveneens paragraaf 3 van de dagvaarding).
3.4 Aegon begrijpt uit de laatste pagina van de dagvaarding dat Xxxxxxx een verklaring voor recht vordert dat Aegon onrechtmatig heeft gehandeld, omdat Finalim – zonder daartoe bevoegd te zijn
– (a) █████ heeft geadviseerd zijn Sprintplan aan te gaan met Aegon en (b) een order, het zojuist genoemde inschrijfformulier Sprintplan (productie 3 bij de dagvaarding), heeft gestuurd naar Aegon. Eiseres vordert in dat kader een schadevergoeding gelijk aan de maandelijks door █████ betaalde rentebetaling, in totaal € 13.068,96. Verder vordert Eiseres rente en vergoeding van kosten.
1 Hoge Raad 5 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2822 (GeSp/Aegon). Deze uitspraak is bevestigd in 2016 in de zaak van Vereniging Consument en Geldzaken tegen Aegon: Hoge Raad 29 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:157 (VCG/Aegon).
2 Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2015 (Beckers/Dexia).
3 Hoge Raad 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935.
0 Xxx Xxx Xxxx 19 februari 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:216.
3.5 De vorderingen van Eiseres dienen echter te worden afgewezen. De vorderingen zijn verjaard. Eiseres voldoet bovendien niet aan haar stelplicht. Daarbij komt dat Eiseres althans (de nalatenschap van) █████ geen schade heeft geleden als gevolg van enige zorgplichtschending door Aegon. Eiseres ontbeert zodoende belang bij haar vorderingen. Er is bovendien geen grond de vorderingen toe te wijzen, aangezien uit niets blijkt dat Xxxxxxx beleggingsadvies heeft verstrekt, danwel is opgetreden als orderremisier, althans dat dit zou hebben geleid tot enige schade aan de zijde van Eiseres althans (de nalatenschap van) █████. Aegon licht als volgt toe.
4. FEITEN
4.1 Op 13 maart 2000 heeft Aegon een door █████ ingevuld inschrijfformulier voor het Sprintplan ontvangen.5 De achterzijde van het inschrijfformulier was voorzien van een samenvatting van de algemene voorwaarden van Aegon.
4.2 Aegon heeft op 13 maart 2000 het welkomstpakket aan █████ toegezonden. Het welkomstpakket bestond uit:
i) een namens Aegon ondertekend certificaat, met vermelding van het belegde bedrag, de aanvangsdatum en de einddatum van het Sprintplan, het rentepercentage, het door █████ verschuldigde maandbedrag, de eerste en laatste maand waarin het maandbedrag verschuldigd zou zijn en de garantiewaarde6;
ii) de algemene voorwaarden van het Sprintplan (Productie 2);
iii) de specifieke bepalingen van het Garantiefonds (Productie 3);
iv) een kopie van de brochure7;en
v) de productleeswijzer (Productie 4).
4.3 Het Sprintplan is tot stand gekomen onder de opschortende voorwaarde8 dat de deelnemer niet voorafgaand aan het ingangsmoment van het Sprintplan kenbaar maakte alsnog van het sluiten van de overeenkomst af te zien.9 Tot het ingangsmoment kon een deelnemer kosteloos telefonisch of schriftelijk aangeven toch van deelname aan het Sprintplan af te zien.
4.4 █████ is op het inschrijfformulier en in artikel 2.2 van de Algemene Voorwaarden nadrukkelijk gewezen op deze bedenktijd. De bedenktijd duurde van 13 maart 2000 (de dag waarop het Sprintplan werd aangegaan) tot 3 april 2000 (de ingangsdatum van het Sprintplan). In die periode
5 Zie productie 3 bij de dagvaarding.
6 Zie productie 3 bij de dagvaarding.
7 Zie Productie 2 bij de dagvaarding.
8 Rechtbank Utrecht, 22 december 2004, ECLI:NL:RBUTR:2004:AR7916, r.o. 4.23 en 4.24.
9 Artikel 2.2 van de algemene voorwaarden van het Sprintplan (productie 1 bij CvA).
kon █████ het informatiemateriaal uit het welkomstpakket bestuderen en had hij desgewenst alsnog kunnen besluiten het Sprintplan niet aan te gaan.
4.5 De maandelijkse betaling onder het Sprintplan bedroeg NLG 600,00 voor een periode van 60 maanden. Op basis daarvan is een bedrag van NLG 90.000,00 belegd. De garantiewaarde bedroeg het gehele geleende bedrag. Het Sprintplan is op 31 maart 2005 geëindigd op het einde van de looptijd. Het Sprintplan had een resultaat dat gelijk was aan de garantiewaarde. █████ ontving derhalve geen uitkering en er resteerde geen restschuld onder het Sprintplan.
4.6 In 2006 heeft █████ Aegon schriftelijk bericht dat hij alle rechten met betrekking tot het Sprintplan voorbehoud, op welke brief Aegon bij brief van 16 februari 2006 heeft gereageerd. Deze correspondentie tussen █████ en Aegon is door Xxxxxxx als productie 6 bij haar dagvaarding overgelegd.
4.7 Bij e-mail d.d. 18 mei 2016 heeft de xxxx Xxxxxxxx (gemachtigde) namens Xxxxxxx op grond van artikel 35 Wbp verzocht aan hem het interne dossier te overleggen. Het inzageverzoek van 18 mei 2016 wordt door Aegon als productie 5 overgelegd.
4.8 Kennelijk heeft Xxxxxxx op 4 oktober 2016 getracht bij het Kifid in te dienen, echter nu het Kifid constateerde dat klacht nog niet door Eiseres aan Aegon was voorgelegd, is zij hiervoor kennelijk door het Kifid eveneens bij brief van 4 oktober 2016 terugverwezen naar Aegon. Aegon was niet betrokken in deze correspondentie tussen het Kifid en Eiseres.10 Eerst bij brief van 4 december 2017 heeft de xxxx Xxxxxxxx namens Xxxxxxx vervolgens een klacht ingediend over het Sprintplan.
4.9 Bij brief d.d. 12 december 2017 heeft Aegon uitgebreid gereageerd op de klacht van Xxxxxxx en heeft deze klacht kort gezegd van de hand gewezen. Vervolgens heeft Xxxxxxx op 31 januari 2018 alsnog haar klacht bij het Kifid ingediend en heeft Aegon in reactie op de Kifidklacht haar verweerschrift op 18 februari 2019 bij het Kifid ingediend. Het verweerschrift van Aegon wordt als productie 6 overgelegd. Bij uitspraak d.d. 18 juli 2019 heeft het Kifid geoordeeld dat de klacht van Eiseres niet behandelbaar is conform haar reglement.11
4.10 Eiseres kon zich kennelijk niet verenigen met het besluit van het Kifid, hetgeen heeft geleid tot de betekening van de inleidende dagvaarding op 17 april 2020.
5. HET SPRINTPLAN
5.1 Het Sprintplan was een product waarbij Aegon een lening verstrekte aan de deelnemers van het Sprintplan. De deelnemers betaalden op basis van een overeenkomst met Aegon gedurende vijf jaar maandelijks een bedrag aan rente over deze lening. Met het geleende bedrag kocht Aegon
10 Zie productie 9 van de dagvaarding.
11 Zie productie 15 van de dagvaarding.
participaties in het Garantiefonds.12 Het Garantiefonds volgde de koersontwikkelingen van een samengestelde index (de index) met fondsen uit verschillende sectoren, waardoor een grote risicospreiding werd gerealiseerd. De deelnemer gaf op het inschrijfformulier zelf aan welk bedrag hij gedurende de looptijd aan rente wilde en kon betalen.
5.2 Tijdens de looptijd van de overeenkomst betaalde de deelnemer maandelijks alleen rente over de lening. Aan het einde van de looptijd had de deelnemer een contractuele aanspraak op Aegon gelijk aan het bedrag dat na de einddatum aan Stichting AEGON BeleggingsGiro wordt uitgekeerd over de (fracties van de) participaties in het Garantiefonds verminderd met (i) het geleende bedrag en
(ii) al hetgeen de deelnemer verder nog uit hoofde van het Sprintplan aan Aegon verschuldigd was.
5.3 Het risico dat doorgaans kleeft aan beleggen met geleend geld is dat de belegger na afloop met een restschuld wordt geconfronteerd, omdat de opbrengst van de belegging op de einddatum niet voldoende is om de lening terug te betalen. Dit risico bestond niet bij het Sprintplan. Het Sprintplan voorzag namelijk in de garantie dat de verkoopprijs van iedere participatie op de einddatum minimaal gelijk was aan de koopprijs die daarvoor bij aanvang was betaald (de garantiewaarde).13
5.4 Het totale risico voor de deelnemer bedroeg daardoor op de einddatum niet meer dan de som van de rentebetalingen waartoe hij zich bij aanvang had verplicht.14 Op de einddatum van het Sprintplan was dus geen sprake van een restschuld.
5.5 Na afloop van een Sprintplan was de opbrengst van de participaties in het Garantiefonds gelijk aan de garantiewaarde en de stijging van de relevante index die aan die participatie toe te rekenen was. Dit bedrag werd door Aegon conform het Sprintplan aan deelnemers uitgekeerd nadat het bedrag van de uitstaande lening hiervan was afgetrokken.
5.6 Het Sprintplan was een goed functionerend garantieproduct. Tot dat oordeel kwam ook het gerechtshof Den Haag in zijn arrest van 4 februari 2020 in PAL/Aegon15. Xxxxxxx merkt in haar inleiding van de dagvaarding op dat de collectieve actie van PAL over het Sprintplan anno 2020 nog loopt, echter deze collectieve actie is met de voornoemde uitspraak definitief tot een einde gekomen, nu daartegen ook geen cassatie meer kan worden ingesteld.
6. DE VORDERING IS VERJAARD
6.1 Eiseres vordert een verklaring voor recht dat Aegon in strijd heeft gehandeld met artikel 41 NR 1990 en een schadevergoeding bestaande uit de volledige inleg onder het Sprintplan te vermeerderen met wettelijke rente. Deze vordering is verjaard. Aegon licht toe.
12 Het Garantiefonds droeg eerst de naam Spaarbeleg Garantiefonds, later werd de naam gewijzigd in Aegon Garantiefonds.
13 Voor sommige portefeuilles die zijn afgesloten voor 2000 geldt dat de garantiewaarde bij aanvang 90% of 93% van het geleende bedrag bedroeg. Bij deze portefeuilles was echter een apart beschermingssysteem ingebouwd, waardoor uiteindelijk ook bij deze portefeuilles een minimale waarde van 100% van de lening is bereikt.
14 Dat er belegd werd met geleend geld en dat █████ heeft moeten begrijpen dat hij om die reden het risico liep dat de maandelijkse Inleg verloren kon gaan, volgt ook uit het arrest van de HR 5 juni 2009 (GeSp/Aegon).
00 Xxxxxxxxxxx Xxx Xxxx 4 februari 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:102, r.o. 44 (PAL / Aegon).
6.2 Een vordering tot schadevergoeding uit onrechtmatige daad verjaart 5 jaar nadat de gelaedeerde bekend is geworden met de schade en met de vermeende aansprakelijke persoon (3:310 lid 1 BW).█████ heeft Aegon op 2 februari 2006 een brief gestuurd waarin hij de verjaring heeft gestuit. Kennelijk was █████ toen in ieder geval bekend met zijn vermeende schade en de aansprakelijke persoon. Na de stuitingsbrief in 2006 is een nieuwe verjaringstermijn van weer 5 jaar aangevangen, welke – behoudens herhaalde stuiting – in februari 2011 zou verstrijken. Pas op 4 december 2017 heeft de xxxx Xxxxxxxx (gemachtigde) namens Xxxxxxx een klacht ingediend over het Sprintplan. De vordering van Eiseres althans van de nalatenschap van █████ was toen echter al verjaard, aangezien er meer dan vijf jaar was verstreken sinds de eerste stuitingsbrief.
6.3 De vordering van Xxxxxxx is evenmin gestuit door de collectieve acties over het Sprintplan. Uit het arrest van de Hoge Raad van 9 oktober 2015 volgt dat door het instellen van een collectieve actie de daarmee samenhangende individuele vorderingen kunnen worden gestuit.16 In 2003 zijn twee collectieve acties gestart over het Sprintplan. De collectieve actie van de Stichting Gedupeerden Spaarbeleg (GeSp) heeft geleid tot een eindarrest van de Hoge Raad op 5 juni 2009. In de collectieve actie van Vereniging Consument en Geldzaken (VCG) heeft de Hoge Raad op 29 januari 2016 het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 80a lid 1 RO.17
6.4 Deze collectieve acties hebben de vordering van Eiseres niet gestuit. Een rechtsvordering wordt slechts gestuit door het instellen van een eis of een daad van rechtsvervolging ten aanzien van diezelfde rechtsvordering.18 Er is sprake van dezelfde rechtsvordering als de rechtsvordering is gestoeld op zowel dezelfde feitelijke grondslag als dezelfde juridische grondslag.19 De feitelijke grondslag voor de vorderingen van Eiseres is dat Aegon het Sprintplan is aangegaan terwijl ██
███ is aangebracht door een cliëntenremisier die ████ zou hebben geadviseerd ondanks dat hij daar geen vergunning voor had. Dit verwijt is nieuw en niet aan de orde gekomen in de collectieve acties die door VCG en GeSp over het Sprintplan zijn gevoerd. Eiseres stelt de rol van de cliëntenremisier in deze procedure aan de orde als een zelfstandige onrechtmatige daad. De eventuele onrechtmatige daad uit hoofde van zorgplichtschending en schadeverdelingsvraagstukken waarover de collectieve acties gingen, worden door Eiseres in deze procedure niet gesteld en vormen dus niet de grondslag van deze procedure. De vordering die ██
███ nu instelt, sluit niet aan op de collectieve acties van GeSp en VCG. Deze collectieve acties kunnen die vordering aldus ook niet hebben gestuit.
6.5 Voor zover U.E.A. Kantonrechter meent dat de vordering van Xxxxxxx wel zou zijn gestuit door deze collectieve acties, geldt dat de stuitende werking van de collectieve acties inmiddels is komen te vervallen. De collectieve stuiting werkt niet oneindig door. De stuitende werking van de Gesp- procedure is geëindigd bij de uitspraak van de Hoge Raad in die zaak op 5 juni 2009. De stuitende werking van de VCG-procedure is geëindigd bij de uitspraak van de Hoge Raad in die zaak op 29
16 Hoge Raad 9 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3018.
17 Hoge Raad 29 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:157 (VCG/Aegon).
18 Artikel 3:316 lid 1 BW.
19 Hoge Raad 24 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO5216.
januari 2016. Artikel 3:316 lid 2 BW brengt mee dat als een ingestelde eis niet tot toewijzing leidt, de verjaring door die eis slechts is gestuit indien binnen zes maanden nadat het geding door het in kracht van gewijsde gaan van een uitspraak (of door een andere beëindiging) een nieuwe eis wordt ingesteld en deze alsnog tot toewijzing leidt. Zie in vergelijkbare zin Rechtbank Den Haag, 18 oktober 2007 in de zaak van XXX tegen Aegon.20 Een nieuwe eis diende dus vóór 29 juli 2016 te zijn ingesteld.
6.6 Xxxxxxx heeft verzuimd om tijdig een nieuwe eis in te stellen. De brief van Xxxxxxx van 4 december 2017 was daartoe onvoldoende en te laat. 21 Dat is ruim 11 jaar nadat █████ een eerste stuitingsbrief stuurde, bijna 8 jaar na het eindigen van de procedure van GeSp en ruim 1 jaar na het eindigen van de procedure van VCG. Toen Kifid aan Xxxxxxx op 31 januari 2018 berichtte dat de klacht niet behandelbaar was,22 heeft Xxxxxxx nog tot april 2020 gewacht om de zaak aan U E.A. Kantonrechter voor te leggen. Zodoende is voornoemde termijn van 6 maanden, dan wel elke redelijke termijn23, verstreken en zijn de vorderingen van eiseres verjaard.
6.7 Eiseres beroept zich in de dagvaarding ook nog op de stuitende werking van de procedure die Platform Aandelenlease (PAL) heeft gevoerd tegen Aegon over het Sprintplan. Dat kan Eiseres niet baten. PAL is deze collectieve actie gestart op 7 juli 2016. De vordering van Xxxxxxx was reeds in februari 2011 verjaard. Indien en voor zover de summiere toelichting van Eiseres zo moet worden opgevat dat Xxxxxxx heeft bedoeld te stellen dat de collectieve actie van PAL de stuitende werking van de VCG procedure zou ‘doorrollen’, geldt dat dit getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. De collectieve actie van VCG heeft slechts stuitende werking voor op de collectieve actie aansluitende individuele vorderingen. Een andere collectieve actie organisatie kan dus niet meeliften op de stuitende werking van eerdere collectieve acties van andere partijen.24
6.8 Nu de vordering van Eiseres geen onderdeel vormde van de collectieve acties van GeSp en VCG én de stuitende werking van die collectieve acties reeds is vervallen én Eiseres niet tijdig een op de collectieve acties aansluitende individuele procedure is gestart, zijn de vorderingen van Eiseres verjaard.
6.9 Het beroep op verjaring is in deze zaak geen formalistisch verweer. Xxxxxxx doet een beroep op feiten die zich in 2000 hebben afgespeeld tussen █████ en de tussenpersoon Finalim, waarover
█████ zelf niet meer kan verklaren. Zowel Aegon als Eiseres waren daarbij niet betrokken. Aegon beschikt niet meer over alle mogelijk relevante stukken. Tot 4 december 2017 heeft Eiseres althans wijlen █████ richting Aegon nimmer gewag gemaakt van de rol van Finalim bij de totstandkoming van het Sprintplan.
20 Rechtbank Den Haag, 18 oktober 2007, ECLI:NL:RBDHA:2017:11807, r.o. 4.33 (PAL/Aegon).
21 Productie 9 en 10 bij dagvaarding.
22 Productie 15 bij dagvaarding.
23 Vgl. Rechtbank Alkmaar 22 april 2009, ECLI:NL:RBALK:2009:BI927.
24 Rechtbank Xxx Xxxx, 00 oktober 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:11807, r.o. 4.34 (PAL/Aegon).
6.10 Aegon plaatst vraagtekens bij de in de dagvaarding geschetste weergave van de relatie tussen Finalim en █████. █████ is op 12 september 2015 overleden.. De toelichting over de feitelijke gang van zaken tussen █████ en Finalim zou derhalve al voor het overlijden, ongeveer 5 jaar geleden, moeten zijn gegeven. Het is bovendien onaannemelijk dat de betrokken werknemer van Finalim nog betrouwbare herinneringen heeft over hetgeen tussen hen feitelijk is besproken en voorgevallen.
6.11 Het tijdverloop tussen de bekendheid van █████ in 2000 althans 2005 en het beroep door Xxxxxxx op de rol van de tussenpersoon in 2017 leidt niet alleen in juridische zin tot verjaring, maar ook in de praktijk tot precies die problemen waarvoor het verjaringsleerstuk een oplossing tracht te bieden.
7. █████ VOLDOET NIET AAN STELPLICHT
7.1 De dagvaarding bestaat uit blote stellingen. Aegon betwist deze stellingen.
7.2 Eiseres verzuimt om haar stellingen te onderbouwen met een toelichting op feiten en omstandigheden, laat staan met stukken. Aldus voldoet Eiseres niet aan haar stelplicht zodat de vorderingen niet kunnen worden toegewezen en evenmin wordt toegekomen aan bewijslevering.
8. GEEN SCHENDING ZORGPLICHT AEGON
8.1 Eiseres voert de vermeende schending van artikel 41 NR 1999 aan als enige grondslag voor een onrechtmatige daad. Tegelijkertijd merkt Eiseres op dat zij voor de bepaling van de schade een beroep doet op het arrest Xxxxxxx/Dexia van 2 september 2016.25 In die zaak was de schade echter een gevolg van zorgplichtschendingen van Dexia en werd de schending van artikel 41 NR 1999 betrokken als omstandigheid bij de verdeling van de schade.
8.2 Dat er in het geval van █████ sprake zou zijn van een zorgplichtschending door Aegon is niet gesteld of toegelicht, laat staan dat daaraan een vordering is verbonden.
8.3 Indien en voor zover een beroep op schending van de zorgplicht toch impliciet zou worden ingelezen in de stellingen van Xxxxxxx, merkt Aegon het volgende op. Aegon betwist dat er in dit geval sprake is van een zorgplichtschending of dat dit aannemelijk zou zijn, laat staan dat dit tot enige toewijsbare schade aan de zijde van Eiseres althans (de nalatenschap van) █████ zou hebben geleid. Over de zorgplicht van aanbieders van effectenleaseproducten is langdurig geprocedeerd. De Hoge Raad heeft op 5 juni 2009 drie richtinggevende arresten gewezen over de zorgplicht en schadevergoeding bij effectenleaseproducten.26 In die arresten heeft hij onder andere een oordeel gegeven over de vraag of de aanbieder van een effectenleaseproduct een bijzondere
25 Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2015 (Beckers/Dexia).
26 Hoge Raad 5 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2815 (De Treek/Dexia), Hoge Raad 5 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2822, (GeSp/Aegon) en Hoge Raad 5 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2811 (Levob/B.).
zorgplicht heeft en wat die zorgplicht inhoudt. Een van die arresten betrof de zorgplicht va Aegon als aanbieder van het Sprintplan.
8.4 Naar het oordeel van de Hoge Raad heeft de aanbieder van een effectenleaseproduct een zorgplicht die twee verplichtingen omvat. De aanbieder van een effectenleaseproduct moet in de precontractuele fase (i) de cliënt expliciet waarschuwen voor het risico van een restschuld (de waarschuwingsplicht), en (ii) inlichtingen inwinnen over de inkomens- en vermogenspositie van de afnemer (de onderzoeksplicht).27 Een schending van de waarschuwingsplicht leidt, behoudens een correctie wegens eigen schuld, tot toewijsbaarheid van de schade bestaande uit de restschuld. Aangezien bij het Sprintplan op einddatum geen restschuld kon ontstaan en in het geval van ██
██ ook geen restschuld is ontstaan, bestaat geen schadevergoedingsplicht voor Aegon op grond van een mogelijke schending van de waarschuwingsplicht.
8.5 Een schending van de onderzoeksplicht kan, behoudens een correctie wegens eigen schuld, leiden tot toewijsbaarheid van schade bestaande uit de inleg onder het Sprintplan. Uit de rechtspraak volgt dat de schade volledig voor rekening van de deelnemer blijft indien komt vast te staan dat het onderzoek naar de inkomens- en vermogenspositie van de deelnemer niet zou leiden tot het afraden van het Sprintplan. Slechts als komt vast te staan dat de inleg onder het Sprintplan voor de deelnemer een onaanvaardbaar zware financiële last zou vormen, komt een deel van de inleg voor vergoeding in aanmerking.
8.6 Eiseres heeft niet gesteld, laat staan onderbouwd, dat bij aanvang van het Sprintplan sprake was van een voor █████ onaanvaardbaar zware financiële last. Ondanks herhaalde verzoeken heeft Xxxxxxx geen informatie verstrekt op basis waarvan Aegon kan nagaan of al dan niet sprake was van een onaanvaardbaar zware financiële last. █████ heeft de maandelijkse inleg ad NLG 600,00 bovendien steeds voldaan en nimmer richting Aegon te kennen gegeven dat hij de maandelijkse betaling niet of met moeite kon opbrengen. Het onderzoek naar de inkomens- en vermogenspositie van █████ zou aldus niet hebben geleid tot het afraden van het Sprintplan. Er is aldus geen sprake van een schending van de onderzoeksplicht, althans deze heeft niet geleid tot enige toewijsbare schade.
9. GEEN BELANG BIJ BEROEP OP SCHENDING ARTIKEL 41 NR 1999
9.1 Eiseres heeft geen belang bij haar vordering (artikel 3:303 BW). Aegon verwijst naar het arrest van 17 september 2019 van het Hof Den Haag28:
Uit de hiervoor weergegeven uitspraak [HR 5 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2815] is op te maken dat de schadecomponenten bij schending van de zorgplicht door Dexia bij het afsluiten van een effectenleaseproduct bestaan uit de reeds betaalde rente, aflossing en eventuele kosten
27 Zie onder meer Hoge Raad 5 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2822 (GeSp/Aegon), r.o. 4.6.4 tot en met 4.6.10.
00 Xxx Xxx Xxxx 17 september 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:2434, r.o. 4.4-4.6.
alsmede de restschuld. Er zijn geen aanwijzingen dat [appellant] op andere schadeposten aanspraak maakt, met uitzondering van de hierna onder 4.5 te bespreken buitengerechtelijke kosten.
Alleen indien sprake is van een onaanvaardbaar zware financiële last komen zowel een deel van de betaalde rente en aflossing als een deel van de restschuld voor vergoeding in aanmerking. [appellant] heeft onvoldoende gesteld dat de effectenlease-overeenkomst voor hem een onaanvaardbare last vormde. Uit hetgeen hij in randnummer 38 van de conclusie van antwoord vermeldt, valt af te leiden, zoals Dexia onder randnummer 24 van de conclusie van repliek ook aanneemt, dat [appellant] zelf van oordeel is dat daarvan volgens de criteria van het hof Amsterdam geen sprake is.
Is van een onaanvaardbaar zware financiële last geen sprake dan blijft de schade, bestaande in de betaalde rente en aflossing in beginsel voor rekening van de afnemer en heeft deze alleen recht op een (derde) deel van de schade bestaande in de restschuld.
Vast staat dat de overeenkomst is geëindigd met een positief saldo van € 1.588,96. Dit betekent dat geen sprake is van een restschuld. (…) Het voorgaande betekent dat [appellant] geen schade heeft geleden, zodat het eventuele bewijs dat een tussenpersoon hem heeft geadviseerd en dat Dexia dit wist, niet tot het toekennen van schadevergoeding kan leiden. Daardoor mist hij belang bij de beoordeling van grief 2. De grieven 1 en 4 zien op dezelfde schade en behoeven om dezelfde reden geen behandeling. [toevoeging advocaat]
9.2 Zoal hiervoor uiteengezet is er geen sprake van een zorgplichtschending, althans heeft Eiseres althans (de nalatenschap van) █████ geen schade geleden wegens enige vermeende zorgplichtschending. Zodoende wordt ook niet toegekomen aan de vraag of sprake is van eigen schuld in de zin van artikel 6:101 BW, laat staan aan de vraag of op die eigen schuld een billijkheidscorrectie moet worden toegepast.
10. AEGON HANDELDE NIET IN STRIJD MET ARTIKEL 41 NR 1999
10.1 Eiseres verwijt Aegon dat zij de aanvraag voor het Sprintplan niet heeft geweigerd op grond van artikel 41 NR 1999 nu Finalim buiten zijn bevoegdheden als cliëntenremisier zou zijn getreden.
Wat mocht een cliëntenremisier?
10.2 In dat kader is van belang eerst vast te stellen wat een cliëntenremisier mocht. Een cliëntenremisier is een effectenbemiddelaar die is vrijgesteld van de vergunningplicht voor effectenbemiddelaars.29 Ratio van die vrijstelling was dat de effecteninstelling, zoals Aegon, verantwoordelijk blijft voor de aangeboden diensten en producten, zoals het Sprintplan. Van het begrip cliëntenremisier bestond
29 Artikel 12 Vrijstellingsregeling Wte 1995 jo artikel 7 Wte 1995.
en bestaat geen definitie. Die is niet gegeven in de Richtlijn Beleggingsdienstverlening30, niet in de Wte 1995 en Vrijstellingsregeling en zelfs niet in de Nadere Regeling 1999. De Parlementaire Geschiedenis geeft evenmin handvaten, nu daarin de cliëntenremisier in exact dezelfde bewoording wordt omschreven als in de Vrijstellingsregeling. Het gaat om het ‘aanbrengen van cliënten bij een effecteninstelling’.
10.3 Het werk van de cliëntenremisier omvatte in ieder geval het acquireren van mogelijke cliënten voor een effecteninstelling zoals Aegon Bank. De cliëntenremisier ontving daarvoor een vergoeding van Aegon Bank. Het was de cliëntenremisier toegestaan promotionele activiteiten te verrichten.31 De cliëntenremisier mocht aldus specifieke effectenleaseproducten aanprijzen. 32 Dat is immers noodzakelijk om cliënten te kunnen acquireren voor een effecteninstelling. De cliëntenremisier viel daarom ook onder de voorschriften omtrent reclame-uitingen.33
10.4 De cliëntenremisier diende zich bovendien te houden aan artikel 24 Bte 1995. Dat betekent dat de cliëntenremisier moest handelen in het belang van zijn klanten. Artikel 24 Bte 1995 verplichtte om de klant alle informatie te verstrekken die de klant nodig had voor een juiste beoordeling van de aangeboden diensten. Dat betekent dat de cliëntenremisier specifieke informatie diende te verstrekken over effectenleaseproducten van een specifieke aanbieder. Dat is immers informatie die de klant nodig heeft voor de beoordeling van de aangeboden dienst.
10.5 Een cliëntenremisier prijsde aldus het Sprintplan aan, informeerde potentiële cliënten over het Sprintplan en bracht de cliënten feitelijk aan bij Aegon. Niet meer en niet minder.
10.6 Een inschrijving als cliëntenremisier mocht worden gecombineerd met andere financiële diensten. In de praktijk waren cliëntenremisiers vaak ook assurantieadviseur, hypotheekadviseur, pensioenadviseur en/of financial planner. Hypotheekadvies, assurantieadvies, pensioenadvies of vermogensadvies is géén beleggingsadvies.
Is Finalim buiten de grenzen van zijn vrijstelling getreden?
10.7 De volgende vraag is of Finalim buiten de grenzen van zijn vrijstelling is getreden. Hierbij is van belang dat het aanbrengen van cliënten onder de Wte 1995 een vrijgestelde activiteit was, terwijl het verstrekken van beleggingsadvies in het geheel geen vergunningplichtige activiteit was. Enkel de combinatie van aanbrengen en beleggingsadvisering was niet toegestaan zonder vergunning als effectenbemiddelaar.
10.8 Aangezien beleggingsadvies destijds niet was gereguleerd, gold er destijds ook geen eenduidige omschrijving of definitie van ‘beleggingsadvies’. Het hof Arnhem-Leeuwarden constateerde
30 Richtlijn 93/22/EEG.
31 Parket bij de Hoge Raad 5 februari 2016, ECLI:NL:PHR:2016:36, r.o. 3.7.
32 vgl. ’t Hart, ‘De positie van de cliëntenremisier onder de Wte 1995’, TvE 2002-5.
33 Art. 12 Vrijstellingsregeling Wte 1995 jo 24 Bte 1995 jo 33 NR 1999 jo Xxxxxxx 0 XX 0000.
onlangs dan ook terecht dat destijds niet helder was wat het begrip beleggingsadvies inhield.34 Volgens het hof moet het om meer gaan dan het enkel aanprijzen van een specifiek product. Het hof omschrijft het als volgt35 :
“Adviseren omvat naar het oordeel van het hof in dat geval meer dan een enkel aanprijzen van een product: het moet ten minste gaan om een ten behoeve van de afnemer gegeven advies waarin zijn persoonlijke financiële situatie is meegewogen. Van advisering is geen sprake wanneer een cliëntenremisier algemene informatie verstrekt over bepaalde, derhalve specifieke, effecten om vervolgens op basis van de door de belegger verstrekte gegevens een voorselectie te maken waaruit de belegger dan uiteindelijk zelf kan kiezen.”
10.9 In die zaak concludeerde het hof dat uit de stellingen van desbetreffende xxxxx niet volgde dat sprake was van een beleggingsadvies. De eiser had in die procedure toegelicht dat hij was benaderd door een tussenpersoon, die hem had uitgenodigd voor een persoonlijk adviesgesprek. De desbetreffende eiser wilde vermogen opbouwen als aanvulling op zijn pensioen. De tussenpersoon had enthousiast vertelt over effectenleaseproducten en gezegd dat met de overeenkomst van Dexia een mooi bedrag bij elkaar kon worden gespaard. Het hof oordeelde daarover dat onvoldoende bleek wat er precies was gezegd en dat uit niets bleek dat er een op de persoon toegesneden advies was gegeven.
10.10 In dit kader is van belang dat de juridische grens tussen advies/aanbeveling en aanprijzing/lof- uitingen niet scherp was. Dat gold zeker in de periode waarin het Sprintplan werd gesloten. Veelzeggend is in dit kader dat het hof Amsterdam in een procedure tegen Dexia overwoog dat in haar ervaring doorgaans geen adviesrelatie aan de orde is en dat de grens tussen advies en aanprijzing niet scherp was te trekken.36 Het is daarom zeer onaannemelijk dat daadwerkelijk is geadviseerd door een cliëntenremisier, zoals Finalim.
Geen beleggingsadvies
10.11 Hetzelfde geldt in de onderhavige procedure. Het is aan Eiseres om te stellen en bewijzen dat in het concrete geval van █████ sprake is geweest van een beleggingsadvies door Finalim.37 Adviseren moet dan meer omvatten dan het enkel aanprijzen van een product. Het moet ten minste gaan om een concrete aanbeveling van een bepaald financieel product, dat is afgestemd op de persoonlijke financiële situatie van de deelnemer.38 Eiseres heeft onvoldoende gesteld, zodat niet wordt toegekomen aan bewijslevering op dit punt.39
34 Xxx Xxxxxx-Xxxxxxxxxx, 0 januari 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:111, r.o.5.11-5.15.
35 Xxx Xxxxxx-Xxxxxxxxxx, 0 januari 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:111, r.o.5.14.
36 Xxx Xxxxxxxxx 0 augustus 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:3101, r.o. 3.70.
37 HR 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012; HR 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935 en meer recent Xxx Xxx Xxxxx, 00 maart 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:1022, r.o. 3,13 (idem 2019:1023, r.o. 3,8).
00 Xxx. Xxx Xxxxxx-Xxxxxxxxxx, 8 januari 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:111, r.o. 5.14.
00 Xxx Xxx Xxxx, 12 september 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:2756, r.o. 7.10.
10.12 Eiseres licht zelfs in het geheel niet toe dat █████ zou zijn geadviseerd door Xxxxxxx, waaruit dat advies heeft bestaan, wat er tussen █████ en Finalim is besproken en afgesproken. Eiseres laat zelfs in het midden hoe █████ met Finalim in contact is gekomen en via welke communicatiemiddelen het contact is verlopen. Heeft █████ gereageerd op een advertentie van Xxxxxxx? Hebben zij gebeld, gemaild, een gesprek op straat of op een beurs gehad?
10.13 Dat █████ daadwerkelijk zou zijn geadviseerd is ook niet aannemelijk. Pas na de uitspraak van de Hoge Raad in de zaak Xxxxxxx/Dexia40 heeft Xxxxxxx zich op het standpunt gesteld dat ook ██
██ zou zijn geadviseerd. █████ was al in 2015 overleden waardoor het niet geloofwaardig is dat hij voor zijn overlijden – toen de rol van de tussenpersoon nog niet aan de orde was – zich op het standpunt heeft gesteld dat hij zou zijn geadviseerd en dat hij zou hebben toegelicht hoe dat destijds gegaan zou zijn.
10.14 Enkel uit het inschrijfformulier41 volgt de betrokkenheid van Xxxxxxx bij de totstandkoming van het Sprintplan. Betrokkenheid impliceert echter enkel dat Xxxxxxx als cliëntenremisier heeft gehandeld en impliceert geen beleggingsadvies of overschrijding van de bevoegdheden als cliëntenremisier door Xxxxxxx.
10.15 Door Eiseres wordt – zonder enige onderbouwing – gesteld dat Finalim niet alleen optrad als cliëntenremisier, maar ook als zelfstandig beleggingsadviseur. Of Eiseres daarmee bedoelt dat Finalim in zijn algemeenheid als beleggingsadviseur optrad of in dit specifieke geval, is Aegon niet duidelijk. Beide wordt in ieder geval uitdrukkelijk door Aegon betwist.
10.16 Xxxxxxx stelt dat Aegon Finalim in alle correspondentie steevast als adviseur zou bestempelen.42 Dit is onjuist en wordt door Aegon betwist. Zie bijvoorbeeld producties 3 en 4 zoals door Eiseres zijn overgelegd.
10.17 In de correspondentie van 12 april 2005 van Xxxxxxxxxx aan █████ (productie 5 van de dagvaarding) wordt █████ erop gewezen dat 80% van Nederland een pensioengat heeft en wordt
█████ verwezen naar Finalim voor pensioenadvies.43
40 HR 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012.
41 Productie 3 bij dagvaarding.
42 Paragraaf 6 van de dagvaarding.
43 Paragraaf 8 van de dagvaarding.
10.18 Cliëntenremise was vaak een nevenactiviteit. Het was dan ook gebruikelijk dat dit werd gecombineerd met andere diensten en dit was ook toegestaan. Aegon herhaalt nog maar eens dat een inschrijving als cliëntenremisier mocht worden gecombineerd met andere financiële diensten, zoals pensioenadvies. Dat is géén beleggingsadvies.
10.19 Dat Finalim op het inschrijfformulier werd aangeduid als ‘adviseur’, betreft geen juridische kwalificatie van de dienstverlening. Menig klant zou met zijn oren staan te klapperen indien Aegon zou hebben verwezen naar diens ‘cliëntenremisier’. Uit de vele procedures over wanneer sprake is van "adviseren" blijkt wel dat er veelal geen overeenstemming bestaat over de betekenis van dat woord. Opgemerkt zij dat destijds zelfs geen sluitende definitie bestond van ‘beleggingsadvies’.44 Het is enkel relevant wat het contact met Finalim concreet inhield.
10.20 Eiseres legt voorts algemene stukken over, zoals de brochure over het Sprintplan45. Dit betreffen geen stukken waaruit zou volgen dat aan █████ een – op zijn persoonlijke situatie toegesneden
– beleggingsadvies is gegeven. Stukken met een algemene strekking en die geen betrekking hebben op de wijze waarop er in het concrete geval zou zijn geadviseerd, kunnen niet dienen als onderbouwing van het vermeende beleggingsadvies.46
10.21 Ook het gerechtshof Den Haag bevestigt in zijn arrest van 4 februari 2020 in PAL/Aegon dat het gaat om de specifieke omstandigheden van het concrete geval.47
“De meer specifiek op de omstandigheden van het geval toegespitste vraag of de tussenpersoon en/of cliëntenremisier in strijd met artikel 7 Wte (oud) adviseerde aan de deelnemers en/of orders doorgaf en/of bemiddelde zonder vergunning ex artikel 7 Wte (oud) is afhankelijk van ter zake dienende omstandigheden en leent zich niet voor een collectieve actie.”
10.22 Xxxxxxx schrijft onder paragraaf 22 van haar dagvaarding “Allemaal stuk voor stuk door Aegon geïnitieerde overtredingen van NR 1995 en 1999, zo blijkt uit een vrijwel identieke zaak.” Eiseres verwijst in dat kader naar de door haar als productie 7 overgelegde e-mail correspondentie tussen haar gemachtigde en de xxxx Xxxxxxxxx xxx Xxxxx (Xxx Xxxxx) van Assurantie Adviesburo ‘AAB’ van Eeden, kennelijk destijds werkzaam voor Finalim. Het is onduidelijk wat Eiseres bedoelt met haar opmerking ‘vrijwel identieke’ zaak. Op welke wijze sprake zou zijn van een identiek geval wordt niet door Eiseres toegelicht. Reeds om die reden wordt dit door Aegon betwist en dient hieraan voorbij te worden gegaan.
10.23 De relevantie van deze e-mailcorrespondentie, welke nota bene niet over het geschil van █████ gaat, ontgaat Aegon Bank. Xxx Xxxxx was in geen enkel opzicht betrokken bij het Sprintplan van
█████. Uit het inschrijfformulier en het overzicht van de relatiegegevens zoals door Xxxxxxx zijn
44 Xxx Xxxxxx-Xxxxxxxxxx, 00 juli 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:6551, r.o. 5.13.
45 Productie 2 bij dagvaarding.
Xxx Xxxxxx-Xxxxxxxxxx, 00 juli 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:6551, r.o. 5.13.; Xxx Xxx Xxxx, 0 augustus 2018,
ECLI:NL:GHDHA:2018:1864, r.o. 7.7.
00 Xxx Xxx Xxxx 4 februari 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:102, r.o. 54 (PAL/Aegon).
overgelegd als productie 3 bij de dagvaarding, was xxxxxxx X. Xxxxxxxxx-Bal de betrokken werknemer van Finalim. Eiseres stelt evenmin dat █████ op enig moment zou hebben gesproken met Xxx Xxxxx. De e-mail van Xxx Xxxxx heeft aldus geen betrekking op het Sprintplan van
█████ of de feitelijke gang van zaken bij de totstandkoming van het Sprintplan. Gezien de uitdrukkelijke dreiging met de eigen aansprakelijkheid van Finalim althans Xxx Xxxxx, is de verklaring van Xxx Xxxxx bovendien onbetrouwbaar.
10.24 Zoals hiervoor toegelicht, rust de bewijslast terzake de vermeende advisering door Finalim op Eiseres. Eiseres dient bovendien te bewijzen dat er in het individuele geval van █████ sprake is geweest van een beleggingsadvies. Eiseres kan daarbij niet volstaan met verwijzing naar een – niet onderbouwde en door Aegon uitdrukkelijk betwiste – algemene gang van zaken die geen betrekking heeft op de individuele situatie van █████. Uit de overgelegde e-mailcorrespondentie volgt niet dat er in zijn algemeenheid werd geadviseerd en al helemaal niet dat in het onderhavige geval zou zijn geadviseerd.
10.25 De gemachtigde van Xxxxxxx schrijft Xxx Xxxxx “De hamvraag is in hoeverre Aegon op de hoogte was van jullie marketingactiviteiten, de wijze van verkoop en de begeleiding na het sluiten.” In reactie daarop schrijft Xxx Xxxxx “Aegon was precies op de hoogte, want die zetten de mailings uit en wij maakten afspraken op de coupons die binnenkwamen.” Hieruit volgt niet dat er werd geadviseerd in de zin van de Wte 1995 en dat Aegon hiervan wetenschap zou hebben. Hieruit volgt hoogstens dat er mogelijk sprake zou zijn geweest van promotie van het Sprintplan. Dat was toegestaan en maakt nog niet dat sprake zou zijn geweest van een advies. Ook dit is overigens niet door Eiseres onderbouwd en wordt uitdrukkelijk betwist door Aegon.
10.26 De correspondentie tussen de gemachtigde van Eiseres en Van Eeden dient gezien het voorgaande buiten beschouwing te blijven, althans mist relevantie voor de onderhavige procedure.
10.27 De opmerking van Xxxxxxx onder paragraaf 22 van de dagvaarding wordt door Aegon eveneens betwist. Finalim was een onafhankelijk van Aegon opererende tussenpersoon. Het initiatief voor de totstandkoming van het Sprintplan van █████ lag niet bij Aegon.
Geen wetenschap van Aegon
10.28 Aegon treft bovendien slechts een verwijt indien Aegon wist of behoorde te weten dat █████ was geadviseerd door Xxxxxxx. Ook ten aanzien van dit verwijt rust de bewijslast bij Eiseres.48 Dat Aegon wetenschap hieromtrent zou hebben is door Eiseres zelfs niet gesteld. Van wetenschap aan de zijde van Aegon is geen sprake. Aegon had met alle betrokken tussenpersonen afgesproken dat zij zich aan de wet zouden houden. Zowel Aegon als Eiseres waren niet betrokken bij de communicatie tussen Finalim en █████. Aegon ontving geen gespreksverslag of iets dergelijks. Het enige dat Aegon ontving was het inschrijfformulier.
48 HR 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012; HR 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935.
Aanbod getuigenbewijs
10.29 Aegon biedt hierbij uitdrukkelijk aan als bewijs van haar stellingen dan wel betwistingen om xxxxxxx Xxxxxxxxx-Bal, danwel de werknemer van Xxxxxxx die betrokken was bij het Sprintplan van █████, te horen als getuigen aangezien alleen zij wetenschap heeft over de inhoud van hetgeen destijds tussen haar en █████ is besproken en hierover kan verklaren. Eiseres kan dit niet, zij was immers niet bij het gesprek tussen Finalim en █████ aanwezig.
11. GEEN ADVIES OVER EFFECTEN
11.1 Zelfs als in deze procedure zou komen vast te staan dat █████ door Xxxxxxx zou zijn geadviseerd over het Sprintplan, dan is geen sprake van strijd met artikel 41 NR 1999. Het moet immers niet gaan om advies in ruime zin, maar om beleggingsadvies.
11.2 Beleggingsadvisering was onder de Wte 1995 geen vergunningplichtige dienst (artikel 3 van de Richtlijn Beleggingsdienstverlening49). Uit de Richtlijn Beleggingsdienstverlening volgt echter dat beleggingsadvies betrekking moet hebben op financiële instrumenten.50
11.3 Het Sprintplan is geen effect of ander financieel instrument.
11.4 Xx XX 0000 verstaat in navolging van de Richtlijn onder "financiële instrumenten":
effecten als bedoeld in artikel 1, sub a, van de wet en rente-, valuta- of aandelenswaps of soortgelijke overeenkomsten die begrepen worden in artikel 1, sub b, ten vijfde, onderscheidenlijk sub c, ten tweede, van de wet. (onderstreping gemachtigde)
11.5 De Wte 1995 definieert effecten vervolgens als:
1. aandeelbewijzen, schuldbrieven, winst- en oprichtersbewijzen, optiebewijzen, warrants, en soortgelijke waardepapieren;
2. rechten van deelgenootschap, opties, rechten op overdracht op termijn van goederen, inschrijvingen in aandelen- en schuldregisters, en soortgelijke, al dan niet voorwaardelijke, rechten;
3. certificaten van waarden als hiervoor bedoeld;
4. recepissen van waarden als hiervoor bedoeld.
11.6 Het SprintPlan betreft geen van de in de Wte 1995 genoemde instrumenten. In de literatuur is onderkend dat de definitie van ‘effect’ in de destijds geldende regelgeving niet vastomlijnd was.
49 Richtlijn 93/22/EEG.
50 Bijlage bij de Richtlijn 93/22/EEG, onderdelen B (1) en C (6).
Zo bevatte de definitie in de Wte 1995 net als de Richtlijn Beleggingsdiensten een open einde doordat naast aandelen ook ‘soortgelijke waardepapieren’ vielen binnen de omschrijving van ‘effect’. Het begrip effect laat dus ruimte voor interpretatie. Elementen waarnaar wordt gekeken, betreffen de mate van standaardisatie, uitwisselbaarheid, verhandelbaarheid/overdraagbaarheid en de functie van het product in het economisch verkeer.
11.7 Het SprintPlan voldoet niet aan deze elementen. Zo was géén sprake van standaardisatie en uitwisselbaarheid, maar betrof het een contract op naam met zelf gekozen variabelen, SprintPlannen werden niet verhandeld op een beurs, ander platform of onderhandse markt. Bij het SprintPlan was evenmin sprake van koersvorming. Aegon werd niet beschouwd als uitgevende instelling in de zin van de Wte 1995.
11.8 Ook de STE beschouwde een effectenlease-overeenkomst destijds niet als effect. Dit blijkt uit de door de STE opgestelde NR 1999:
“Een effecteninstelling die door het sluiten van een effectenlease-overeenkomst cliënten de mogelijkheid biedt effecten te verkrijgen, kan aan het vereiste als bedoeld in artikel 12 voldoen door te voorzien in een regeling krachtens welke de rechten van cliënten op grond van de effectenlease-overeenkomst door middel van een eerste pandrecht van deze cliënten op de desbetreffende effecten zijn gewaarborgd.” (onderstreping advocaat)
11.9 Het Sprintplan kwalificeert dus niet als financieel instrument, zodat een eventueel advies over het Sprintplan niet kwalificeert als een beleggingsadvies. Er is dan ook geen sprake geweest van een verboden combinatie van aanbrengen en beleggingsadvisering door Finalim, zodat van strijd met artikel 41 NR 1999 ook geen sprake is.
11.10 In de procedure Xxxxxxx/Dexia51 en de zaak die heeft geleid tot het arrest van de Hoge Raad van 12 oktober 201852 is deze vraag niet aan de orde geweest. In die procedure was de vraag of advies over het effectenleaseproduct kwalificeerde als een advies met betrekking tot financiële instrumenten geen onderdeel van het partijdebat. De Hoge Raad heeft zich daarover dus niet uitgesproken.
12. FINALIM TRAD NIET OP ALS ORDERREMISIER
12.1 In de dagvaarding merkt Eiseres zijdelings op dat Finalim zou hebben opgetreden als orderremisier. Eiseres verbindt daaraan echter geen concrete gevolgen en vorderingen.
12.2 Aegon is bekend met het arrest van het hof Den Haag53 en de daarop gebaseerde uitspraken van de rechtbank Den Haag54 waarnaar Xxxxxxx verwijst en ziet daarin toch reden om hierop in te gaan.
51 HR 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 (Beckers/Dexia).
52 HR 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935.
00 Xxx Xxx Xxxx 19 februari 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:216.
54 Rechtbank Den Haag 4 maart 2020, ECLI:NL:RBHDA:2020:1817.
Het hof Den Haag geeft een onjuiste uitleg aan het begrip ‘order’. De ruime uitleg die het hof Den Haag voorstaat, verhoudt zich niet met de beperkte uitleg die volgens Hof van Justitie van de Europese Unie moet worden gegeven aan het begrip ‘het ontvangen en doorgeven van orders’.55 Hoewel door de Engelse, Duitse en Portugese regeringen een ruime uitleg van het begrip werd bepleit, verkoos het Europees Hof juist een beperkte uitleg.
12.3 In die zaak ging het om de vraag of een indirect beleggingsproduct, in dat geval een vermogensbeheerovereenkomst, kwalificeerde als het doorgeven van een order met betrekking tot financiële instrumenten. Het Europees Hof beantwoorde die vraag ontkennend. Bij het begrip order moet sprake zijn van een transactie die gericht is op de verkrijging van specifieke financiële instrumenten. Het begrip doorgeven van orders is volgens het Europees Hof ook nauw verbonden met het begrip uitvoeren van orders. Een order moet ook om die reden gericht zijn op een uitvoerbare transactie, waarop bijvoorbeeld de best execution regels van toepassing zijn. Let wel, het orderbegrip is voor het eerst opgenomen in de Richtlijn 93/22/EEG, maar is ongewijzigd overgegaan in MiFID en het thans geldende XxXXX XX. Het Europees Hof overwoog:
“35. Dientengevolge volgt uit de bewoordingen van bijlage I, deel A, punt 1, van richtlijn 2004/39, uitgelegd in het licht van de context waarin deze bepaling is opgenomen, dat bemiddeling bij het sluiten van een vermogensbeheerovereenkomst niet door de in deze bepaling bedoelde dienst wordt gedekt. Zelfs als het sluiten van die overeenkomst in een later stadium ertoe leidt dat de beheerder van de portefeuille in het kader van zijn beheeractiviteiten orders voor de aan- of verkoop van financiële instrumenten ontvangt en doorgeeft, heeft die overeenkomst op zich niet het ontvangen of doorgeven van orders tot voorwerp.
36.Aan deze conclusie wordt niet afgedaan door de omstandigheid, ingeroepen door het Verenigd Koninkrijk, dat overweging 20 van richtlijn 2004/39 verklaart dat het ontvangen en doorgeven van orders voor de toepassing van deze richtlijn ook behelst, het met elkaar in contact brengen van twee of meer beleggers waardoor tussen deze beleggers een transactie tot stand kan komen.
37.Zoals de advocaat-generaal in punt 44 van zijn conclusie heeft uiteengezet, ziet deze overweging louter op het met elkaar in contact brengen van twee of meer beleggers in het kader van het ontvangen en doorgeven van orders. Deze overweging dekt dus de gevallen van met elkaar in contract brengen met het oog op de verwezenlijking van transacties met betrekking tot één of meer financiële instrumenten, hetgeen bemiddeling bij het sluiten van een vermogensbeheerovereenkomst uitsluit.”
12.4 Of zoals De Serière in zijn Noot bij dit arrest:
55 HvJ EU 14 juni 2017, ECLI:EU:C:2017:451, NJ 2018/68, m.nt. De Serière, r.o. 35-37.
“Een enge uitleg van punt 1 brengt mee dat sprake moet zijn van een order om een transactie in specifieke financiële instrumenten tot stand te brengen, terwijl een wijdere uitleg betekent dat ook sprake kan zijn van bemiddeling als hier bedoeld indien de order (in dit geval: het aangaan van de vermogensbeheerovereenkomst) slechts indirect verband houdt met transacties in specifieke instrumenten. De gedachte bij die ruimere uitleg is dat indien door bemiddeling een vermogensbeheerovereenkomst wordt afgesloten, deze welhaast per definitie moet leiden tot het aangaan van specifieke transacties in financiële instrumenten, en dat het verband tussen die transacties en de bemiddeling in kwestie daarmee voldoende is vast komen te staan. De ruime uitleg wordt in de procedure zonder succes bepleit door de Engelse, Duitse en Portugese regeringen, die in het proces hebben geïntervenieerd. X-X Xxxxxx Xxxxxxx Xxxxxxx hangt de enge uitleg aan, en het Hof van Justitie van de EU volgt hem daarin.”
12.5 Bij het Sprintplan is zelfs nog meer dan bij vermogensbeheer sprake van een indirect beleggingsproduct. Bij een vermogensbeheerovereenkomst is immers nog aannemelijk dat op termijn financiële instrumenten zullen worden aangekocht voor de belegger. Bij het Sprintplan ligt dat anders. In het kader van het Sprintplan verstrekte Aegon een lening aan █████. Aegon belegde in het Garantiefonds en █████ verkreeg een contractuele aanspraak op Aegon. █████ verkreeg dus zelf geen effecten of andere financiële instrumenten. Het is dan ook onjuist om het inschrijfformulier voor een Sprintplan te kwalificeren als een order of het optreden van Xxxxxxx als dat van een orderremisier.
12.6 Het inschrijfformulier is geen instructie van de deelnemer aan Aegon om bepaalde financiële instrumenten voor de deelnemer aan te kopen. Dat kan ook niet. De deelnemer verkreeg geen instrumenten en beschikte ook niet over een effectenrekening waarop deze instrumenten geadministreerd konden worden, of hoefde zo’n rekeningnummer in ieder geval niet door te geven.
12.7 Naar dit arrest van het Hof van Justitie wordt o.a. zowel door het hof Arnhem-Leeuwarden in haar arrest van 15 oktober 201956 als de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad in zijn conclusie van 15 november 201957 verwezen. Ook de rechtbank Gelderland58 en de rechtbank Amsterdam59 volgen de beperkte uitleg die volgens het Hof van Justitie moet worden gegeven aan het begrip ‘het ontvangen en doorgeven van orders’. Als productie 7 wordt één van de gelijkluidende vonnissen van de rechtbank Gelderland hieromtrent, gewezen tegen Aegon inzake een geheel ander soort (aandelenlease) product, overgelegd.
56 Xxx Xxxxxx-Xxxxxxxxxx 00 oktober 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:8462.
Alsook haar arresten van 10 december 2019 ECLI:NL:GHARL:2019:10565. onder 5.11 tot en met 5.14 en ECLI:NL:GHARL:2019:10568 onder 5.10 tot en met 5.13,
57 Procureur-Generaal bij de Hoge Raad in zijn conclusie ,15 november 2019, ECLI:NL:PHR:2019:1203.
58 Rechtbank Gelderland, 22 mei 2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:2253 (Dexia-zaak)
59 Rechtbank Amsterdam 5 september 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:7890
12.8 Uitsluitend de rechtbank Den Haag volgde consequent (in ieder geval tot het arrest van de Hoge Raad van 24 april 202060) de uitspraak van haar Gerechtshof Den Haag. Na 24 april 2020 zijn er nog geen uitspraken gewezen door de rechtbank Den Haag over de door haar te volgen lijn omtrent orders gewezen.
12.9 In zijn arrest van 24 april 202061 heeft de Hoge Raad overwogen dat het aanvraagformulier een duidelijke specificatie moet bevatten van het soort transactie dat moet worden verricht. Zie in dat kader rechtsoverweging 3.5.2:
“Of een aanvraagformulier voor het sluiten van een effectenleaseovereenkomst bij toepassing van het hiervoor in 3.4.2 genoemde criterium kan worden beschouwd als een ‘order’, zal de feitenrechter moeten beoordelen aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarvoor is in ieder geval vereist dat dit formulier, waar relevant in samenhang met de gegevens die overigens tussen partijen zijn uitgewisseld, zodanige gegevens bevat dat het als ‘order’ uitvoerbaar is in de zin van de bijlage, deel A, punt 2, van de Richtlijn Beleggingsdiensten, hetgeen betekent dat daarop een specifieke transactie in bepaalde effecten kan worden gebaseerd. Daartoe moet het formulier, zo nodig in samenhang met de gegevens die overigens tussen partijen zijn uitgewisseld, een voldoende duidelijke specificatie bevatten van het soort transactie dat moet worden verricht en van de effecten waarop de voorgenomen transactie betrekking heeft, zowel naar soort als naar aantal of naar het met de transactie in één bepaald effect gemoeide bedrag.” [onderstreping DH].
12.10 Uit het inschrijfformulier voor het Sprintplan dat door █████ is ondertekend blijkt dat hij heeft gekozen voor een Sprintplan met een maandtermijn groot NLG 600,-. Voorts blijkt uit dit formulier dat hij ermee akkoord ging dat de maandtermijnen zouden worden geïncasseerd van zijn bankrekening met nummer 5487831. Meer kan uit dit inschrijfformulier niet worden afgeleid.
12.11 Het Sprintplan leidt niet tot een transactie in effecten voor █████. █████ verkreeg slechts een contractuele aanspraak op Aegon. Uit (onder meer) artikel 5.1 van de algemene voorwaarden blijkt dat de effecten op naam van Stichting Aegon BeleggingsGiro worden gesteld, en dus niet op naam van █████. Ook vermelden de algemene voorwaarden in artikel 9.1 expliciet dat de participaties niet worden uitgeleverd aan de deelnemer, in casu █████. De aangekochte participaties werden dus niet voor █████ gekocht en zouden ook nooit aan █████ worden geleverd. Van een effectenorder kan dan ook geen sprake zijn.
12.12 Het inschrijfformulier leverde bovendien geen concrete en uitvoerbare order op. Het was onvoldoende specifiek zodat daarop geen transactie in effecten kon worden gebaseerd. Het schrijfformulier vermeldt immers geen specifieke effecten, laat staan een opgave van het soort en aantal effecten dat diende te worden aangekocht.62
60 HR 24 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:809
61 HR 24 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:809
62 HR 24 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:809, r.o. 3.4.2.
12.13 Dit is ook niet anders in combinatie met andere tussen partijen gewisselde informatie. Uit de combinatie van het informatiemateriaal en inschrijfformulier kan evenmin een concrete transactie volgen. Het inschrijfformulier voldeed bovendien niet aan de formaliteiten om als transactie te worden uitgevoerd door een broker en kan om die reden ook geen order betreffen.
12.14 Het inschrijfformulier is bovendien slechts een verzoek aan Aegon om een Sprintplan aan te gaan. Aegon kon dit weigeren. Het Sprintplan werd voorts aangegaan onder een opschortende voorwaarde, waardoor de deelnemer alsnog van het Sprintplan kon afzien. Ook om die reden leidde het insturen van een inschrijfformulier niet zonder meer tot de uitvoering van een effectentransactie.63 Finalim heeft niet opgetreden als orderremisier.
12.15 Zelfs als U E.A. Kantonrechter oordeelt dat wel sprake is geweest van het doorgeven van orders door Xxxxxxx, valt niet in te zien dat en waarom dat tot enige schadeplichtigheid van Aegon zou moeten leiden. In dat geval is immers geen sprake van een situatie waarbij █████ mocht vertrouwen op de deskundigheid van een door hem ingeschakelde beleggingsadviseur, zoals door de Hoge Raad overwogen in de zaak Xxxxxxx/Dexia. Bovendien strekt het verbod van artikel 7 Wte 1995 er niet toe om de afnemer te beschermen tegen het aangaan van een effectenleaseovereenkomst via een orderremisier die niet beschikt over de benodigde vergunning. Dit betreft dus een wezenlijk andere situatie dan waarop de Hoge Raad doelt in zijn arrest van 12 oktober 2018. Nu de vermeende handelingen als orderremisier geenszins hebben bijgedragen aan enige schade, bestaat geen aanleiding om wegens de billijkheid de eigen schuld van █████ volledig buiten beschouwing te laten. Dat wel sprake zou moeten zijn van een andere schadeverdeling wordt door █████ niet gesteld of toegelicht.
13. GEEN CAUSAAL VERBAND
13.1 Hiervoor is reeds toegelicht dat █████ geen schade heeft geleden als gevolg van een eventuele zorgplichtschending. █████ verzuimt bovendien om aan te geven dat en welke schade het gevolg is van de vermeende schending van artikel 41 NR 1999 en dat en waarom er causaal verband bestaat tussen de gestelde schade en de vermeende schending van artikel 41 NR 1999. Aegon betwist dat sprake is van enige zelfstandige schade.
13.2 Als Aegon op grond van artikel 41 NR 1999 had geweigerd om het aanvraagformulier in behandeling te nemen wegens de betrokkenheid van Finalim, dan had █████ het Sprintplan eenvoudig rechtstreeks bij Aegon kunnen afsluiten. Het merendeel van de Sprintplannen zijn door Aegon immers rechtstreeks – zonder betrokkenheid van een tussenpersoon – gesloten met deelnemers. Het is aannemelijk dat █████ het Sprintplan dus hoe dan ook zou hebben afgesloten en dus in dezelfde financiële en feitelijke positie zou verkeren ongeacht of Aegon de aanvraag via Finalim al dan niet zou hebben geweigerd.
63 HR 24 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:809, r.o. 3.5.3.
13.3 Er valt bovendien niet goed in te zien dat het ontbreken van een vergunning bij Finalim heeft geleid tot enige schade. Finalim had een vergunning als assurantie-adviseur. Aan een vergunning voor een effectenbemiddelaar werden geen zwaardere, inhoudelijke eisen gesteld. Finalim zou dezelfde dienstverlening hebben kunnen verrichten mét vergunning. Niet valt in te zien dat Finalim de dienstverlening dan anders zou hebben gedaan of dat █████ in dat geval het Sprintplan niet zou zijn aangegaan.
13.4 Bovendien is er geen aanleiding te veronderstellen dat een advies om een Sprintplan aan te schaffen in het geval van █████ een slecht advies zou zijn. Een redelijk handelend, redelijk bekwaam beleggingsadviseur zou immers evenzo het Sprintplan kunnen hebben geadviseerd aan █████. Aegon herhaalt nog maar eens dat ook het gerechtshof Den Haag in zijn arrest van 4 februari 2020 in PAL/Aegon tot de conclusie kwam dat het Sprintplan een goed functionerend garantieproduct was64.
13.5 Het ontbreken van een vergunning is derhalve geen omstandigheid die heeft bijgedragen aan enige schade.
14. WETTELIJKE RENTE
14.1 Gelet op het voorgaande bestaat er geen vordering waarover wettelijke rente voldaan zou moeten worden. Voor zover U, E.A. Kantonrechter, oordeelt dat er wel sprake is van een schadevergoedingsplicht, geldt het volgende.
14.2 Artikel 6:205 BW legt een subjectieve toets aan voor de vraag of er sprake is van ontvangst te kwader trouw. Daar is in dit geval geen sprake van. Op basis van de voorwaarden van het Sprintplan, was Aegon gerechtigd om de rentebetalingen in ontvangst te nemen. Van enig verzuim aan de zijde van Aegon is dus pas sprake vanaf het moment dat █████ Aegon in gebreke heeft gesteld.
14.3 Van een ingebrekestelling waardoor verzuim is ingetreden is slechts sprake als de ingebrekestelling ook de feitelijke grondslag en juridische grondslag bevat op basis waarvan uiteindelijk een schadevergoedingsplicht wordt aangenomen. Daarvan is ten aanzien van de vorderingen tot schadevergoeding pas sprake bij dagvaarding, althans de datum van de klacht bij het Kifid.
15. JURIDISCHE KOSTEN
15.1 Eiseres vordert betaling van de juridische kosten die zij becijfert op het lidmaatschapsgeld van VCG en de 35% no cure no pay vergoeding die zij verschuldigd zou zijn aan haar gemachtigde.
15.2 Zonder toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom deze kosten voor vergoeding door Aegon in aanmerking komen.
64 Gerechtshof Den Haag 4 februari 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:102, r.o. 43 en 44 (PAL / Aegon).
15.3 Eiseres heeft bovendien geen enkel bewijs overgelegd waaruit volgt dat daadwerkelijk buitengerechtelijke kosten zijn gemaakt. Dat Xxxxxxx kosten verschuldigd zou zijn aan haar gemachtigde voor de werkzaamheden die zien op de nodeloos gevoerde Kifidprocedure, ligt bovendien niet voor de hand. Kifid heeft de gemachtigde van Xxxxxxx immers het recht ontzegt bij Kifid op te treden als bijstandsverlener of vertegenwoordiger.65
15.4 De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 12 april 201966 bepaald dat de kosten voor het enkel opstellen en sturen van gestandaardiseerde stukken op grond van art. 6:96 lid 3 BW in verbinding met art. 241 Rv niet voor vergoeding in een procedure in aanmerking komen. Precies die situatie doet zich hier voor. Door en namens Xxxxxxx zijn slechts gestandaardiseerde brieven gestuurd, zelfs de Kifidklacht betreft een standaard document van de gemachtigde van Eiseres.
15.5 De vordering tot betaling van juridische kosten dient dan ook te worden afgewezen. Mocht U, Edelachtbare Kantonrechter, desondanks wel van oordeel zijn dat aanleiding bestaat tot toekenning van buitengerechtelijke kosten, dan verzoekt Aegon deze te berekenen met inachtneming van het Rapport Voorwerk II.
15.6 Tot slot betwist Aegon dat zij gehouden is tot enige betaling van proceskosten of nakosten, nu zij hiervoor heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van █████.
16. BEWIJSAANBOD
16.1 Voor zover U, Edelachtbare Kantonrechter, van mening bent dat op Aegon bewijslast rust ter zake van één of meer van haar stellingen, biedt Aegon aan, onder protest daartoe gehouden te zijn, al haar stellingen te bewijzen door alle middelen rechtens, waaronder maar niet uitsluitend de aan deze conclusie van antwoord gehechte producties, alsmede het horen van getuigen en deskundigen zoals xxxxxxx X. Xxxxxxxxx-Bal, althans de betrokken medewerker destijds werkzaam bij Finalim. Alleen de medewerker van Finalim kan uit eigen wetenschap verklaren over hetgeen is besproken tussen █████ en Finalim.
65 xxxxx://xxx.xxxxx.xx/xxxxxxxxxxxx-xxx-xxxx-xxxxxxxx-xxx-xxxxx/
66 HR 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590
MET CONCLUSIE:
In het incident:
Dat het U, Edelachtbare Kantonrechter, moge behagen zich onbevoegd te verklaren om kennis te nemen van de vorderingen van ██████, met veroordeling van ██████, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van dit incident.
In de hoofdzaak:
Dat het U, Edelachtbare Kantonrechter, moge behagen bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, ██████ in haar vorderingen niet ontvankelijk te verklaren, althans deze vorderingen af te wijzen, en ██████ te veroordelen om binnen zeven dagen na het wijzen van dit vonnis aan Aegon te betalen de kosten van het geding, onder bepaling dat indien de gedingkosten niet binnen genoemde termijn zijn voldaan, hierover vanaf de achtste dag wettelijke rente verschuldigd is.
Advocaat
PRODUCTIES BEHORENDE BIJ DE CONCLUSIE VAN ANTWOORD TEVENS HOUDENDE INCIDENTELE CONCLUSIE VAN ONBEVOEGDHEID
inzake
██████ tegen Aegon
Productie 1: | Uittreksel Kamer van Koophandel betreffende Aegon Bank; |
Productie 2: | Algemene Voorwaarden Sprintplan; |
Productie 3: | Specifieke bepalingen van het Garantiefonds; |
Productie 4: | Productleeswijzer; |
Productie 5: | Inzageverzoek van de xxxx Xxxxxxxx d.d. 18 mei 2016; |
Productie 6: | Verweerschrift Aegon d.d. 18 februari 2019; |
Productie 7: | Rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, vonnis d.d. 22 april 2020. |
Deze zaak wordt behandeld door mr. X.X. xxx Xxxxx, Aegon Nederland N.V., Xxxxxxxxxx 00 (0000 XX) Xxx Xxxx, telefoon: 000 000 0000, fax: 000 000 0000.