ingediend op
ingediend op
1246 (2021-2022) – Nr. 1
20 april 2022 (2021-2022)
Ontwerp van decreet
tot instemming met de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst
tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Singapore, anderzijds,
ondertekend te Brussel op 19 oktober 2018
verzendcode: BUI
MEMORIE VAN TOELICHTING
Samenvatting
De partnerschapsovereenkomst is een traditioneel algemeen kaderakkoord dat drie aspecten behelst, met name het politieke, het economische en de samenwerking in verschillende andere domeinen.
Deze partnerschapsovereenkomst vormt een belangrijke stap in de versterking van de relaties tussen de Europese Unie (EU) en Singapore. De overeenkomst zal zorgen voor een nauwe en regelmatige dialoog die de bestaande samenwerking op verschillende vlakken moet verbeteren. Daarnaast zal zij ook leiden tot een dialoog en samenwerking inzake algemene thema’s zoals energie, veiligheid, innovatie, duurzame ontwikkeling en de bevordering van de mensenrechten.
I. ALGEMENE TOELICHTING
A. Situering
De relaties tussen de Europese Unie, Vlaanderen en Singapore
De Europese Unie
Singapore onderhoudt met alle lidstaten van de Europese Unie nauwe betrekkin- gen. De wettelijke basis voor de samenwerking tussen de EU en Singapore is de in 1980 gesloten overeenkomst tussen de EU en de Associatie van Zuidoost- Aziatische Staten (ASEAN). De Europese Commissie is er sinds 2002 vertegenwoor- digd. Sindsdien hebben beide partijen hun relaties ontwikkeld met een verhoogde samenwerking in een aantal sleutelsectoren zoals transport, onderzoek en ontwik- keling, en de informatiemaatschappij.
Binnen de ASEAN is Singapore de tweede grootste handelspartner van de EU in 2020. Singapore is goed voor net iets minder dan een derde van de handel in goederen en diensten tussen de EU en de ASEAN. Tegelijkertijd neemt Singapore, met een bilaterale investeringsstand van 348 miljard euro in 2020, ongeveer twee derde van de investeringen tussen de twee regio’s voor zijn rekening. Er zijn meer dan 10.000 EU-ondernemingen gevestigd.
De Europees-Aziatische Stichting (ASEF) heeft haar zetel in Singapore. Deze stich- ting heeft tot doel het wederzijdse begrip en de samenwerking tussen de bevolking van Europa en Azië te bevorderen.
Vlaanderen
Vlaanderen is partij bij de overeenkomst van 17 november 1978 tussen de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie (BLEU) en de Regering van de Republiek Singapore betreffende de aanmoediging en bescherming van investeringen. Dit akkoord is in werking getreden op 27 november 1980. Daarnaast werd er ook een dubbelbelastingverdrag gesloten tussen België en Singapore. Dit werd gewijzigd door het protocol van 16 juli 2009. Vlaanderen heeft zijn instemmingsprocedure afgerond met het decreet van 7 juni 2013. Dit protocol is in werking getreden op 20 september 2013.
Op het vlak van buitenlandse handel bekleedde Singapore in 2020 de 37ste plaats op de lijst van Vlaamse exportbestemmingen met een totale uitvoer van ongeveer 1,2 miljard euro. De Vlaamse import uit Singapore bedroeg in 2020 zo’n 3 miljard euro, wat goed was voor een 18de plaats.
Het Vlaams Agentschap voor Internationaal Ondernemen (Flanders Investment & Trade – FIT) heeft een vertegenwoordiger in Singapore.
Een schets van het partnerland
Algemeen
Singapore is het kleinste land van Zuidoost-Azië. Het land beslaat een groep van in totaal 63 eilanden die van Indonesië wordt gescheiden door de Straat van Singapore en van Maleisië door de Straat van Johore. Singapore bestaat uit één stad en heeft behalve kiesdistricten geen verdere bestuurlijke onderverdeling. Het is dus een (eiland)stadstaat. Op 9 augustus 1965 werd Singapore een onafhanke- lijke republiek en lid van het Britse Gemenebest.
Singapore heeft een parlementair systeem met een eenkamerstelsel. De politiek wordt gedomineerd door de People’s Action Party (PAP). De president wordt door middel van algemeen kiesrecht verkozen voor een termijn van 6 jaar. De huidige president is Xxxxxxx Xxxxx. Zij is de achtste president van de Republiek Singapore.
Economische gegevens
Singapore beschikt over een succesvolle, corruptiearme en transparante markt- economie. De werkloosheidscijfers zijn opmerkelijk laag. De economische pijlers worden gevormd door de transportsector en door de technologiesector (chips), chemie, olieraffinage en steeds meer dienstverlening.
Door zijn geografische ligging is Singapore een internationaal centrum voor industrie en handel geworden. Singapore beschikt daarbij ook over een van de belangrijkste havens ter wereld. Het is tevens een belangrijke hub voor handel en investeringen, inclusief investeringsgeschillenbeslechting, in de bredere regio.
Buitenlands beleid
Singapore onderhoudt diplomatieke betrekkingen met diverse landen, hoewel het in veel van die landen geen ambassade heeft. De betrekkingen met Maleisië en Indonesië zijn het belangrijkste vanwege de geografische ligging. Singapore onderhoudt ook nauwe banden met China.
Singapore is een van de stichtende leden van de Associatie van Zuidoost-Aziatische Naties. Dit is een organisatie met als doel het bevorderen van economische, cultu- rele en politieke samenwerking in de regio.
Zoals reeds vermeld heeft de Europees-Aziatische Stichting haar zetel in Singapore. Daarnaast is Singapore ook lid van de Verenigde Naties (VN), het Gemenebest en de Wereldhandelsorganisatie (WTO).
Totstandkoming
De politieke en economische ontwikkelingen binnen de ASEAN, enerzijds, en de wens om zich meer te profileren in Azië, anderzijds, zetten de EU ertoe aan na te gaan hoe de banden met de ASEAN konden worden versterkt. In het bijzonder werd gedacht aan de versterking van de institutionele relaties, meer bepaald door onderhandelingen te starten die gericht zijn op het sluiten van nieuwe akkoorden.
In november 2004 gaf de Raad van Ministers aan de Europese Commissie het mandaat om allesomvattende partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten (PSO) te sluiten met de zes meest ontwikkelde landen van de ASEAN (dit zijn Indonesië, Brunei, de Filipijnen, Maleisië, Singapore en Thailand). In 2007 werd
ook Vietnam aan de lijst toegevoegd. Deze PSO’s komen voor de betrokken landen in de plaats van de samenwerkingsovereenkomst van 1980 tussen de Europese Gemeenschap en de ASEAN.
In 2010 werden ook onderhandelingen betreffende een vrijhandelsakkoord gestart. Het sluiten van een PSO is immers een noodzakelijke voorwaarde voor het slui- ten van een vrijhandelsakkoord. Sindsdien startte de EU bilaterale onderhandelin- gen over vrijhandelsovereenkomsten met andere ASEAN-landen: Maleisië (2010), Vietnam (2012), Thailand (2013), de Filipijnen (2015) en Indonesië (2016).
Op 12 september 2011 werd de Commissie gemachtigd de lopende onderhande- lingen met Singapore uit te breiden tot investeringsbescherming, dit op grond van een nieuwe EU-bevoegdheid uit hoofde van het Verdrag van Lissabon.
De onderhandelingen betreffende de PSO werden succesvol afgesloten op 1 juni 2013. De voorliggende overeenkomst werd in oktober 2013 geparafeerd.
In juli 2015 heeft de Commissie bij het Hof van Justitie van de EU uit hoofde van artikel 218, lid 11, VWEU (Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie) een verzoek om advies ingediend betreffende de vraag of de Unie de ver- eiste bevoegdheid had om de vrijhandelsovereenkomst waarover met Singapore was onderhandeld, alleen te ondertekenen en te sluiten, of dat de deelname van de EU-lidstaten noodzakelijk zou zijn, of ten minste mogelijk, met betrekking tot bepaalde aangelegenheden.
De ondertekening van de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst werd uitgesteld in afwachting van het advies van het Hof van Justitie van de EU. Het Hof bracht advies uit op 16 mei 2017.
De partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst werd net als de investerings- beschermingsovereenkomst op 19 oktober 2018 ondertekend in de marge van de Azië-Europa Meeting.
Werkgroep Gemengde Verdragen
Tijdens zijn vergadering van 8 juli 2013 legde de Werkgroep Gemengde Verdra- gen (WGV), adviesorgaan van de Interministeriële Conferentie Buitenlands Beleid (ICBB), het gemengde karakter van de overeenkomst vast. Zowel de federale staat als de gemeenschappen, de gewesten, de Gemeenschappelijke Gemeenschaps- commissie en de Franse Gemeenschapscommissie in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest zijn bevoegd. In zijn brief van 26 november 2013 deelde de voorzitter van de ICBB aan de minister-president van de Vlaamse Regering mee dat geen enkel bezwaar geformuleerd werd, zodat het verslag definitief is goedgekeurd.
De WGV besliste ook de overeenkomst te laten ondertekenen volgens formule 3 van de ICBB, dit wil zeggen één enkele handtekening in naam van het Koninkrijk België, doch met vermelding van al de betrokken overheden onder de handteke- ning. Dit is de gebruikelijke formule voor de ondertekening door België van verdra- gen tussen de Europese Unie (EU) en derde landen.
Advies van de Raad van State, afdeling Wetgeving
De Raad van State, afdeling Wetgeving, bracht advies uit op 5 april 2019 met ken- merk 65.520/VR.
a. Vermelding van de Franse Gemeenschapscommissie
De Raad van State stelt, in lijn met eerdere adviezen, dat het beter was geweest om de Franse Gemeenschapscommissie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest (FGC) op te nemen in de vermelding van al de bevoegde overheden.
De stelling dat de FGC bij de ondertekening van gemengde verdragen zou moe- ten worden vermeld, berust niet op een juridische grond maar op een opportu- niteitsoverweging. De grondslag van de vermelding van de gemeenschappen en de gewesten in de aanhef van gemengde verdragen is immers het samenwer- kingsakkoord Gemengde Verdragen van 8 maart 1994 en de op grond daarvan in de ICBB uitgewerkte ondertekeningsformules. De FGC is evenwel geen partij bij dit samenwerkingsakkoord, en er is geen juridische verplichting om de FGC op dezelfde manier bij de totstandkoming van gemengde verdragen te betrekken als de gemeenschappen en de gewesten.
Artikel 167 van de Grondwet (Gw.), dat bij de totstandkoming van verdragen het beginsel ‘in foro interno, in foro externo’ huldigt en dat gelijktijdig met artikel 138, Gw. over de decreetgevende bevoegdheid van de FGC werd aangenomen, voorziet niet in een internationale bevoegdheid van de FGC, en de FGC is evenmin partij bij de samenwerkingsakkoorden rond buitenlands beleid. In een deel van de Frans- talige rechtsleer stelt men dat dit een vergetelheid zou zijn van de grondwetgever (X. XXXXXXX, La Commission communautaire française: une copie à revoir pour un Etat fédéral achevé?, Brussel, Bruylant, 1995, 62). De Vlaamse Regering is evenwel van oordeel dat er geen principieel bezwaar bestaat tegen een verschil- lende benadering door de grondwetgever van de gemeenschappen en de gewes- ten, die op grond van artikel 1, Gw. de constituerende delen zijn van de federale staat, en een afgeleide instantie zoals de FGC.
Een soortgelijk verschil wordt overigens ook gemaakt voor de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (GGC). Voor de GGC werd immers een aparte regeling getroffen op grond waarvan zij wel per ordonnantie haar instemming betuigt met verdragen die betrekking hebben op persoonsgebonden aangelegenheden, maar geen machtiging tot ondertekening verleent.
Een deel van de rechtsleer analyseert het feit dat in artikel 167, Gw. geen sprake is van verdragsluitende bevoegdheden voor de FGC dan ook terecht als een verschil in behandeling gestoeld op de Grondwet zelf, die dus geen ontoelaatbare discrimi- natie uitmaakt in vergelijking met de gemeenschappen en gewesten (X. XXXXX &
X. XXXXXX; “Les relations internationales”, in X, Les réformes institutionnelles de 1993. Vers un fédéralisme achevé?, Brussel, Bruylant, 1994, 40 en verder). In een eerder advies van 1998 maakte de Raad van State zelf overigens al duidelijk dat de betrokkenheid van de FGC bij de totstandkoming van gemengde verdragen niet noodzakelijk op dezelfde manier moet worden geregeld als voor de gemeenschap- pen en de gewesten.
De Raad spreekt in dat advies over een of andere betrokkenheid (“d’une manière ou d’une autre”, advies 22.270/4 van 18 maart 1998). Het feit dat voor de GGC geopteerd is voor een andere vorm van betrokkenheid waarbij zij geen machtiging dient te verlenen tot ondertekening en niet vermeld wordt onder de Belgische handtekening toont aan dat er verschillende gradaties van betrokkenheid mogelijk zijn.
De stelling van de Raad dat het tot de rechtszekerheid zou bijdragen wanneer de FGC bij een gemengd verdrag onder de handtekening van België wordt ver- meld, kan evenmin worden onderschreven. België is immers als staat partij bij een gemengd verdrag en ook internationaal aansprakelijk voor de naleving ervan. De gemeenschappen, gewesten en gemeenschapscommissies zijn geen zelfstandige partijen bij het gemengde verdrag in kwestie, maar komen, gelet op hun autono- mie, tussen in de totstandkomings- en instemmingsprocedure. Het is evenwel de Koning die de gemengde verdragen namens België als geheel op internationaal vlak bekrachtigt (artikel 12 en 13 van het samenwerkingsakkoord Gemengde Ver- dragen van 8 maart 1994). De vermelding van de gemeenschappen en gewesten in de aanhef van een gemengd verdrag maakt van de gemeenschappen en de gewesten geen afzonderlijke partijen, en dient veeleer het doel van de internati- onale uitstraling van het federale karakter van de Belgische Staat. Het is daarom verantwoord dat deze vermelding enkel betrekking heeft op de gemeenschappen en gewesten, krachtens artikel 1, Gw. de dragers van de federatie, en niet op afgeleide instanties als de gemeenschapscommissies. Er anders over oordelen zou indruisen tegen artikel 1, Gw.
b. Multilaterale verdragen
De Raad merkt op dat de partijen zich overeenkomstig artikel 9, lid 2, a), van de partnerschapsovereenkomst engageren om “alle noodzakelijke maatregelen te nemen, gericht op ondertekening of bekrachtiging van, of toetreding tot alle rele- vante internationale instrumenten” inzake de strijd tegen de verspreiding van mas- savernietigingswapens en de overbrengingsmiddelen. De Raad merkt op dat België het Treaty on the Prohibition of Nuclear Weapons, aangenomen te New York op 7 juli 2017, niet heeft ondertekend.
De Vlaamse Regering antwoordt dat dit tot de bevoegdheden van de federale over- heid behoort. Vlaanderen wordt hierover niet geconsulteerd. Wat nucleaire ontwa- pening betreft en het opslagen van wapens op het grondgebied van het Vlaamse Gewest, onderschrijft de Vlaamse Regering uiteraard het objectief vooropgesteld in het Non-proliferatieverdrag, namelijk de uiteindelijke eliminatie van alle kern- wapens in de wereld.
België behoort tot een groep van achttien landen die de zogenaamde progressieve aanpak, een combinatie van wettelijke en niet-wettelijke maatregelen, voorstaat. Minister Xxxxxxxx heeft zijn standpunt bepaald tijdens een bespreking in de Kamer op 14 december 2016. Hij antwoordde toen onder meer dat België tegen de VN-re- solutie inzake onderhandelingen over een kernwapenverbod gestemd heeft, omdat hij gelooft dat een dergelijke maatregel niet zal bijdragen tot de effectieve elimina- tie van kernwapens. Zonder de deelname van de kernwapenstaten en zonder een betrouwbaar verificatiemechanisme zal een dergelijk verdrag niet tot de ontman- teling van zelfs één kernwapen leiden, aldus minister Xxxxxxxx.
Zowel via het bereiken van gemeenschappelijke posities in de EU als via ad-hoc- initiatieven met bereidwillige NAVO-partners (NAVO: Noord-Atlantische Verdrags- organisatie) moet België blijven pleiten voor verdere vooruitgang in de verminde- ring van de bestaande strategische nucleaire arsenalen, conform de resolutie van het Vlaams Parlement (Xxxx.Xx. Vl.Parl. 2014-15, nr. 326/2).
Daarnaast merkt de Raad op dat op grond van artikel 35, lid 3, tweede alinea, van de overeenkomst de bekrachtiging moet worden overwogen van alle door de Internationale Arbeidsorganisatie als actueel aangemerkte verdragen waarbij België nog geen partij is.
c. Het Gemengd Comité
De Raad van State merkt op dat de overeenkomst voorziet in de oprichting van een Gemengd Comité. In het Gemengd Comité kunnen de aangelegenheden die ter sprake worden gebracht ook betrekking hebben op aangelegenheden die tot de bevoegdheid van de gemeenschappen en de gewesten behoren, zodat bijzon- dere afspraken zullen moeten worden gemaakt over de vertegenwoordiging en de standpuntbepaling in het Gemengd Comité. De Raad verwijst hierbij naar het eerder gegeven advies met kenmerk 53.978/VR waarin hij aangeeft dat het nood- zakelijk is om binnen België ook de nodige procedures op te zetten om de Belgische standpuntbepaling en vertegenwoordiging in deze raad en dit comité te regelen. Het huidige samenwerkingsakkoord inzake de vertegenwoordiging in de Raad van de Europese Unie van 8 maart 1994 biedt onvoldoende juridische basis.
Zoals de Raad opmerkt, moeten de vertegenwoordiging en de standpuntbepaling namens België in het Gemengd Comité in afwachting van een samenwerkingsak- koord overeenkomstig artikel 92bis, §4bis, tweede lid, BWHI het voorwerp uitma- ken van een overleg tussen de betrokken regeringen (BWHI: bijzondere wet tot hervorming der instellingen).
In de praktijk gebeurt dit in de zogenaamde DGE-coördinatie, voorzien door het voormelde samenwerkingsakkoord inzake de vertegenwoordiging in de Raad van de Europese Unie van 8 maart 1994 (DGE: directie-generaal Europese Zaken en Coördinatie). De Vlaamse Regering is vragende partij om bij herziening van dit en andere samenwerkingsakkoorden, die binnen het Overlegcomité aan bod komen, het toepassingsgebied uit te breiden naar bovenvermelde organen.
B. Samenvatting van de inhoud
De partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst vormt een belangrijke stap in de versterking van de relaties tussen de EU en Singapore.
De partnerschapsovereenkomst is een algemene kaderovereenkomst die drie tra- ditionele aspecten behelst, met name het politieke, het economische en de samen- werking in verschillende andere domeinen. Daarnaast omvat de overeenkomst de politieke standaardclausules van de EU inzake mensenrechten en het Internationaal Strafhof, alsook verbintenissen in verband met de rechten van vrouwen en kinde- ren. Deze clausules worden gedefinieerd als essentiële elementen van de overeen- komst.
II. TOELICHTING BIJ DE ARTIKELEN
De voorliggende overeenkomst bestaat uit 52 artikelen, twee gezamenlijke verkla- ringen en een begeleidend schrijven (side letter).
Preambule
In de preambule wijzen de partijen op het belang van hun relatie. De partijen bevestigen het respect voor de democratische beginselen, de mensenrechten en de rechtsstaat. Zij bevestigen opnieuw het belang dat zij hechten aan het begin- sel van goed bestuur, met inbegrip van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en de strijd tegen corruptie en aan hun wil om de economische en sociale vooruitgang te promoten waarbij rekening wordt gehouden met de duurzame ont- wikkeling en de milieubescherming. De partijen zijn van mening dat terrorisme niet onbestraft mag blijven en dat effectieve vervolging verzekerd moet worden. Verder uiten de partijen de wens om het begrip tussen Azië en Europa te bevorderen door het erkennen en het respecteren van elkaars culturele en politieke normen.
Titel I. Aard en toepassingsgebied (artikel 1 en 2)
Respect voor de democratische beginselen en de fundamentele mensenrechten vormen een essentieel element van deze overeenkomst. De partijen bevestigen hun verbintenis om samen te werken om het hoofd te bieden aan de gevolgen van de klimaatverandering, duurzame ontwikkeling te bevorderen en bij te dragen om de millenniumdoelstellingen te halen. De partijen bevestigen ook hun gehechtheid aan de principes van goed bestuur (artikel 1).
De inspanningen van de partijen zijn overeenkomstig artikel 2 onder meer gericht op:
– samenwerking in regionale en internationale fora en organisaties;
– samenwerking in de strijd tegen terrorisme en de grensoverschrijdende misdaad;
– samenwerking in de strijd tegen de verspreiding van massavernietigingswapens en de illegale handel in kleine en lichte wapens;
– het veiligstellen en bevorderen van de handel en investeringen;
– samenwerking inzake justitie, vrijheid en veiligheid;
– samenwerking in alle sectoren van wederzijds belang;
– het aanmoedigen van Singapore om deel te nemen aan de bestaande samen- werkingsprogramma’s tussen de EU en Azië;
– een betere wederzijdse beeldvorming;
– het opzetten van een regelmatige dialoog met het oog op wederzijds begrip tussen de inwoners.
Titel II. Bilaterale, regionale en internationale samenwerking ( artikel 3 en 4)
In deze titel wordt aandacht besteed aan de samenwerking in regionale en inter- nationale organisaties (artikel 3) en aan de regionale en bilaterale samenwerking (artikel 4).
Titel III. Samenwerking op het gebied van internationale stabiliteit, justitie, veilig- heid en ontwikkeling (artikel 5 tot en met 8)
De partijen werken samen op het vlak van terrorismebestrijding (artikel 5), de bestraffing van ernstige misdrijven waarmee de internationale gemeenschap geconfronteerd wordt (artikel 6), de strijd tegen de verspreiding van massavernie- tigingswapens (artikel 7) en de strijd tegen de illegale handel in handvuurwapens en lichte wapens (artikel 8).
Titel IV. Samenwerking inzake handel en investeringen (artikel 9 tot en met 16)
In deze titel engageren de partijen zich om deel te nemen aan een bilaterale dialoog over de handel en investeringen met het oog op een versterking van hun bilaterale handelsrelaties en de versterking van de rol van het multilaterale han- delssysteem (artikel 9).
De artikelen van deze titel hebben betrekking op sanitaire en fytosanitaire aan- gelegenheden (artikel 10), technische handelsbelemmeringen (TBT) (artikel 11), douane (artikel 12), investeringen (artikel 13), mededingingsbeleid (artikel 14), diensten (artikel 15) en intellectuele eigendomsrechten (artikel 16).
Titel V. Samenwerking op het gebied van justitie, vrijheid en veiligheid (artikel 17 tot en met 22)
De partijen besteden speciale aandacht aan het behoud van de rechtsstaat en de versterking van de instellingen en wisselen informatie over hun wetgeving uit (artikel 17).
De samenwerking heeft betrekking op de bescherming van persoonsgegevens (artikel 18), migratie (artikel 19), de strijd tegen de georganiseerde misdaad (arti- kel 20), de strijd tegen het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (artikel 21) en drugsbestrijding (artikel 22).
Titel VI. Samenwerking in andere sectoren (artikel 23 tot en met 38)
De titel bevat bepalingen op het vlak van mensenrechten (artikel 23), financi- ele diensten (artikel 24), het voeren van een dialoog over het economisch beleid (artikel 25), fiscaal bestuur (artikel 26), het industriële beleid en de samenwer- king inzake kleine en middelgrote ondernemingen (artikel 27), de informatiemaat- schappij (artikel 28), de audiovisuele sector en de media (artikel 29), wetenschap en technologie (artikel 30), energie (artikel 31), vervoer (artikel 32), onderwijs en cultuur (artikel 33), milieu en natuurlijke hulpbronnen (artikel 34), werkgelegen- heid en sociale zaken (artikel 35), gezondheid (artikel 36) en statistiek (artikel 37).
Daarnaast erkennen de partijen de rol en de potentiële bijdrage van het maat- schappelijke middenveld in de dialoog en de samenwerking zoals voorzien in de overeenkomst. Zij zullen de dialoog en de interactie met het maatschappelijke middenveld bevorderen (artikel 38).
Titel VII. Vormen van samenwerking (artikel 39 en 40)
De partijen stellen de nodige middelen beschikbaar om de samenwerkingsdoelstel- lingen te realiseren. Zij moedigen de Europese Investeringsbank (EIB) aan haar activiteiten in Singapore voort te zetten overeenkomstig haar procedures en finan- cieringscriteria (artikel 39).
De partijen zullen informatie uitwisselen inzake hun ontwikkelingshulpbeleid. De partijen zullen ook gezamenlijke acties promoten om technische ondersteuning te verlenen in de minder ontwikkelde landen van Zuidoost-Azië (artikel 40).
Titel VIII. Institutioneel kader (artikel 41)
De partijen richten een Gemengd Comité op dat zorgt voor de goede werking en uitvoering van de overeenkomst, de prioriteiten vaststelt met betrekking tot de doelstellingen van de overeenkomst en aanbevelingen doet voor de bevordering van die doelstellingen (artikel 41).
Titel IX. Slotbepalingen (artikel 42 tot en met 50)
Artikel 42 is een aanpassingsclausule die de partijen de mogelijkheid biedt de overeenkomst uit te breiden met het oog op de intensivering van het samen- werkingsniveau.
De overige slotbepalingen hebben betrekking op de verhouding tot andere over- eenkomsten (artikel 43), het verlenen van faciliteiten aan bevoegde ambtenaren en deskundigen (artikel 45), de territoriale toepassing (artikel 46), de definitie van de partijen (artikel 47), het bekendmaken van informatie (artikel 48), de inwer- kingtreding en de duur van de overeenkomst (artikel 49), de notificaties (artikel 51) en de authentieke taalversies (artikel 52).
Artikel 44 betreft het niet-uitvoeren van de overeenkomst, onder meer wegens het niet-naleven van de essentiële bepalingen van de overeenkomst zoals de mensen- rechtenbepalingen.
De gemeenschappelijke verklaringen en het begeleidend schrijven bij deze over- eenkomst maken integraal deel uit van deze overeenkomst (artikel 50).
Gezamenlijke verklaringen
De gezamenlijke verklaringen behandelen artikel 44 (het niet-uitvoeren van de overeenkomst) en 52 (de authentieke taalversies) van de voorliggende overeen- komst.
Begeleidend schrijven (side letter)
Tot slot bevat de overeenkomst ook een begeleidend schrijven (side letter). In deze brief bevestigen de partijen dat ze op het moment van ondertekening van deze overeenkomst geen kennis hebben van een van elkaars nationale wetten, of hun toepassing, die aanleiding zou kunnen geven tot het inroepen van artikel 44 betreffende het niet uitvoeren van de overeenkomst.
De minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Buitenlandse Zaken, Cultuur, Digitalisering en Facilitair Management,
Xxx XXXXXX
1246 (2021-2022) – Nr. 1 15
Voorontwerp van decreet houdende instemming met de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Singapore, anderzijds, ondertekend te Brussel op 19 oktober 2018.
DE VLAAMSE REGERING,
Op voorstel van de Vlaamse minister van Buitenlands Beleid en Onroerend Erfgoed; Na beraadslaging,
BESLUIT:
De Vlaamse minister van Buitenlands Beleid en Onroerend Erfgoed is ermee belast, in naam van de Vlaamse Regering, bij het Vlaams Parlement het ontwerp van decreet in te dienen, waarvan de tekst volgt:
Artikel 1. Dit decreet regelt een gemeenschaps- en gewestaangelegenheid.
Art. 2. De partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Singapore, anderzijds, ondertekend te Brussel op 19 oktober 2018, zal volkomen gevolg hebben.
Brussel,
De minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Buitenlands Beleid en Onroerend Erfgoed,
Xxxxx XXXXXXXXX
Vlaams Parlement
ONTWERP VAN DECREET
Op voorstel van de Vlaamse minister van Buitenlandse Zaken, Cultuur, Digitalisering en Facilitair Management;
Na beraadslaging,
DE VLAAMSE REGERING BESLUIT:
De Vlaamse minister van Buitenlandse Zaken, Cultuur, Digitalisering en Facilitair Management is ermee belast, in naam van de Vlaamse Regering, bij het Vlaams Parlement het ontwerp van decreet in te dienen, waarvan de tekst volgt:
Artikel 1. Dit decreet regelt een gemeenschaps- en gewestaangelegenheid.
Art. 2. De partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Singapore, anderzijds, onder- tekend te Brussel op 19 oktober 2018, zal volkomen gevolg hebben.
Xxxxxxx, 00 maart 2022.
De minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Buitenlandse Zaken, Cultuur, Digitalisering en Facilitair Management,
Xxx XXXXXX