HOF VAN BEROEP TE BRUSSEL VAN 8 SEPTEMBER 2015
2014/AR/2354
HOF VAN BEROEP TE BRUSSEL VAN 8 SEPTEMBER 2015
INZAKE VAN:
INTERFEDERAAL CENTRUM VOOR GELIJKE KANSEN EN BESTRIJDING
VAN DISCRIMINATIE EN RACISME hierna het Centrum, met zetel te 0000 XXXXXXX, Xxxxxxxxxxxxx 000,
appellant,
vertegenwoordigd door Xx. X. Xxxx, advocaat te 0000 XXXXXXXXX, (…), TEGEN:
De N.V. S., met maatschappelijke zetel te 0000 XXXXXXX, (…), ingeschreven met KBO-nummer (…),
geïntimeerde,
vertegenwoordigd door Xx. X. Xxxxxxxxx (BRUSSEL) loco Mr. A. Xxxxx, advocaat te 0000 XXXXXXXX, (…).
**********
Gelet op de stukken van de rechtspleging, inzonderheid:
- de eindbeschikking op tegenspraak van de voorzitter van de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg te Brussel, rechtsprekend zoals in kortgeding, d.d. 2 juni 2014, waarvan geen akte van betekening wordt neergelegd;
- het verzoekschrift tot hoger beroep neergelegd ter griffie op 23 oktober 2014, waarbij een tijdig hoger beroep werd ingesteld;
- de syntheseconclusie van appellant neergelegd ter griffie op 3 april 2015;
- de syntheseconclusie van geïntimeerde neergelegd ter griffie op 10 juni 2015.
Relevante feiten en voorgaanden
De NV S. is een naamloze vennootschap die onder de benaming "Stadium" drie grote fitness-complexen uitbaat, Stadium club K., Stadium 1, en Stadium C.
De verkoopsvoorwaarden van NV S. bepalen:
"De ondertekening van deze overeenkomst impliceert dat je akkoord gaat met de verkoopsvoorwaarden alsook met het hulshoudreglement (beschikbaar aan de receptie en hangt ook op diverse plaatsen in de club uit) en waarvan de klant kennis heeft genomen voor ondertekening van deze. "
Het huishoudelijke reglement bevatte oorspronkelijk de volgende verplichting inzake 'Kleding en accessoires':
"Kledingen accessoires: [...]
Om veiligheidsredenen zijn loshangende kledij, sleutellinten, sjaals, kledij met kop of capuchon, hoofddeksels en alle andere kledij of ieder andere vestimentaire accessoire verboden, zelfs indien het dragen ervan voor gezondheidsredenen is gemotiveerd. Ook dan zal het veiligheidsprincipe vooropgesteld blijven, en zullen de verkoopsvoorwaarden m.b.t. ziekte en opschorting van overeenkomst van toepassing blijven. "
Tevens bepaalde het wildcard-reglement (dat van toepassing is op de abonnementhouders):
"S. Gedragscode {...}
Roken, het dragen van hoofddeksels en het vertonen van uiterlijke tekenen van politieke en religieuze overtuigingen zijn NIET toegestaan in de sportclubs. "
Op 19 oktober 2011 ontving het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding een eerste melding met betrekking tot het verbod op het dragen van hoofddeksels en het vertonen van uiterlijke tekenen van politieke religieuze overtuigingen in de fitnesscentra van NV S..
Meer bepaald zou men mevrouw Xxxxxxx H. - draagster van een (Islamitische) hoofddoek omwille van religieuze redenen - de toegang hebben geweigerd tot het fitnesscomplex Stadium C.. Het dragen van de hoofddoek zou hierbij uitdrukkelijk opgegeven zijn als reden voor de weigering.
Op 20 december 2011 hebben de manager van Stadium C. en een vertegenwoordiger van het Centrum een eerste onderhoud gehad. Tevens heeft het Centrum verschillende malen telefonisch contact opgenomen met Stadium X. xxxxxxxx het dossier nader te bespreken.
Ingevolge deze contacten werd overeengekomen dat het dossier zou worden besproken binnen de NV S., met oog op wijziging van de geviseerde bepalingen uit het huishoudelijk reglement en wildcardreglement.
Op 5 juni 2012 vroeg Stadium C. per e-mail aan het Centrum het verzoek en de motivatie voor de gevraagde wijzigingen in het Frans en aangetekend naar het hoofdkantoor te zenden.
Het Centrum heeft het gevraagde voorstel tot aanpassing van het reglement, evenals de motivering ervan, per aangetekende brief overgemaakt aan de NV S., op 13 juni 2012 in het Nederlands, en op 18 juni 2012 in het Frans.
Het Centrum stelde volgende aanpassing van het reglement voor:
• Schrapping van volgende zinsnede uit het reglement: "(...) het vertonen van uiterlijke tekenen van politieke of religieuze overtuigingen zijn niet toegestaan in de sportclubs."
• expliciet te vermelden dat wat het verbod op het dragen van hoofddeksel een uitzondering geldt omwille van religieuze of medische redenen.
De NV S. heeft hier niet op gereageerd, en evenmin op de aangetekende van 30 juli 2012.
Op 12 oktober 2012 ontving bet Centrum een bijkomende melding aangaande het verbod op het dragen van hoofddeksels in de fitnesscentra van NV S..
Deze klacht werd ingediend door mevrouw Xxxxx X., die een hoofdbedekking draagt wegens gezondheidsredenen, meer bepaald een niet-besmettelijke huidaandoening, psoriasis.
Mevrouw X. verklaarde aan het Centrum dat zij al sinds september 2009 met een hoofdbedekking sportte in Stadium club K.. Dit werd aanvankelijk zonder enig bezwaar toegestaan door de medewerkers van het fitnesscentrum. Op 7 oktober 2012 werd zij evenwel aangemaand om het hoofd te ontbloten. Vermits zij dit weigerde, heeft het fitnesscentrum haar contract eenzijdig opgezegd.
Op 19 oktober 2012 heeft het Centrum daarover geschreven aan de NV S. dat artikel 5 van haar reglement, dat bepaalt dat het verboden is om hoofddeksels te dragen en om uiterlijke tekenen te vertonen die uitging geven aan een politieke of religieuze overtuiging, potentieel een indirecte discriminatie op basis van religieuze overtuiging en op basis van gezondheidstoestand inhoudt.
Op 19 november 2012 heeft de Heer H. V. O., bestuurder van de NV S., hierop aangetekend geantwoord dat binnen de exploitatie steeds een verbod bestaan heeft op het dragen van sjaals, loshangende kledij, kledij met capuchons, hoofddeksels, kledij met kappen, niet beveiligde sleutellinten en dergelijke, en dat de reden hiervoor louter de veiligheid is waarop NV S. streng toeziet.
In zijn antwoord van 4 december 2012 stelde het Centrum dat het Stadium G. geenszins beticht van 'racisme' of discriminatie in de zin van de wet van 30 juli 1980 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden (Antiracismewet), maar bij de analyse van twee particuliere meldingen vastgesteld heeft dat art. S van het Wildcardreglement (gedragscode) een indirect onderscheid op grond van geloof en gezondheidstoestand uitmaakt, in de zin van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie (Antidiscriminatiewet),
Het Centrum erkende voorts dat veiligheid een legitieme bekommernis is, maar stelde dat ook moet nagegaan worden of de maatregel In zijn toenmalige formulering geen disproportionele beperking inhield voor een persoon die omwille van gezondheids- of
geloofsredenen een hoofddeksel draagt. Aan de rechtvaardigingstoets van de Antidiscriminatiewet is niet voldaan wanneer hetzelfde doel bereikt kan worden door een minder ingrijpende maatregel.
Op 6 februari 2013 had de heer V. O. een persoonlijk onderhoud met verantwoordelijken van het Centrum en verklaarde zich bereid om na te denken over het aanpassen van het huisreglement, In die zin dat er een specifieke uitzondering zou worden voorzien voor hoofddeksels die gedragen worden omwille van medische of religieuze redenen, en een herstel ten aanzien van mevrouw Xxxxx K., dat zou kunnen bestaan uit het wederzijds uitwisselen van excuses, evenals vanuit de kant van Stadium G. het stellen van een gebaar, zoals het toekennen van een gratis abonnement van bepaalde duur.
Per brief van 18 februari 2013 heeft NV S. medegedeeld dat de interne reglementen volgens de afspraken herwerkt zijn en dat mevrouw X. zou uitgenodigd worden tot lidmaatschap in Club Stadium-I, met inachtname van de besproken punten, met name "het wegens gezondheidsredenen toestaan van het dragen van een bandana", en met een tegemoetkoming bij haar inschrijving van 3 maanden gratis lidmaatschap,
De bewuste passage uit het herwerkte huishoudelijk reglement luidt thans: "Kleding en accessoires: (...)
Om veiligheidsredenen zijn loshangende kledij, sleutellinten, sjaals, kledij met kap of capuchon, hoofddeksels en alle andere kledij of leder andere vestimentaire accessoire verboden. Omwille van gezondheidsredenen kan, uitzonderlijk en na overleg met de verantwoordelijke, hiervan afgeweken worden. "
Daarnaast heeft NV S. in de brief van 14 februari 2013 aan mevrouw X. voorgesteld om een abonnement te nemen in Stadium 1, op slechts enkele kilometers van Stadium K..
Mevrouw X. heeft daar afwijzend op geantwoord.
Ook het Centrum heeft per brief van 13 maart 2013 aan de heer V. O. laten weten dat de voorgestelde regeling om meerdere redenen niet kon aanvaard worden. Het Centrum merkte op dat het aangepaste reglement voor - wat het verbod op het dragen van hoofddeksels betreft -slechts een uitzondering voorziet voor medische redenen. Er wordt geen gewag gemaakt van een uitzondering voor hoofddeksels die gedragen worden omwille van religieuze redenen, wat volgers het Centrum een indirecte discriminatie op grond van geloof inhoudt. Wat het voorstel aan mevrouw X. betreft, meende het Centrum dat het voorstel geen adequaat herstel bood voor mevrouw K.. Er was immers sprake van een weigering tot de toegang tot Stadium K. omwille van de medische toestand van mevrouw X., wat een discriminatie op grond van de gezondheidstoestand in de zin van de Antidiscriminatiewet Inhoudt. Het gebruik van haar aangeboden abonnement In de initiële fitnessclub, Stadium K. lijkt gepaster voor het Centrum.
De NV S. heeft niet meer gereageerd op deze laatste brief, noch op de aangetekende herinnering van 15 april 2013.
Op 22 mei 2013 en 3 juni 2013 hebben mevrouw X. en mevrouw X., overeenkomstig artikel 31 van de Antidiscriminatiewet van 10 mei 2007, instemming verleend aan het Centrum om in eigen naam in rechte op te treden inzake het verbod op het dragen van hoofddeksels in de sportaccommodaties van Stadium G..
Op 22 oktober 2013 legde het Centrum een verzoekschrift tot staking neer bij de voorzitter van de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg te Brussel, rechtsprekend zoals in kortgeding.
Beschikking a quo
Bij de bestreden beschikking wordt de vordering van het Centrum ontvankelijk doch ongegrond verklaard en wordt het Centrum afgewezen van zijn vordering.
In hoofdorde:
- De bestreden beschikking in de bestreden onderdelen te niet te horen doen, en opnieuw recht doende:
Voor recht te zeggen dat het geviseerde verbod op het dragen van hoofddeksels in de sportaccommodaties van de NV S. een directe discriminatie, minstens een indirecte discriminatie, uitmaakt op grond van geloof of levensbeschouwing;
Voor recht te zeggen dat het geviseerde verbod op het dragen van hoofddeksels in de sportaccommodaties van de NV S. een directe discriminatie, minstens een indirecte discriminatie, uitmaakt op grond van gezondheidstoestand en fysieke eigenschap;
- Dientengevolge, overeenkomstig artikel 15 van de Antidiscriminatiewet de nietigheid vastte stellen van het verbod op het dragen van hoofddeksels in het huishoudelijke reglement van de sportaccommodaties van de NV S. In de rechtsverhouding tussen de NV S. en mevr. Xxxxxxx X.;
- Dientengevolge, overeenkomstig artikel 15 van de Antidiscriminatiewet de nietigheid vast te stellen van het verbod op het dragen van hoofddeksels In het huishoudelijke reglement van de sportaccommodaties van de NV S. in de rechtsverhouding tussen de NV S. en mevr. Xxxxx X.;
- Dientengevolge, overeenkomstig artikel 20 van de Antidiscriminatiewet, de staking te bevelen van het verbod op het drager, omwille van religieuze of levensbeschouwelijke redenen, van een daartoe geëigende hoofdbedekking In de sportaccommodaties van de NV S.;
- Dientengevolge, overeenkomstig artikel 20 van de Antidiscriminatiewet, de staking te bevelen van het voorliggende verbod op het dragen van hoofddeksels, voorzover dit ingaat tegen de principiële mogelijkheid voor personen die een hoofdbedekking dragen omwille van gezondheidsredenen of een fysieke eigenschap, om een daartoe geëigende hoofdbedekking te dragen In de sportaccommodaties van de NV S.;
- Dientengevolge, de NV S. te bevelen om binnen twintig dagen na de betekening van het tussen te komen arrest het huishoudelijk reglement van haar sportaccommodaties aldus te wijzigen dat expliciet wordt vermeld dat, wat het verbod op het dragen van een hoofddeksel betreft, een principiële uitzondering geldt voor personen die tijdens het sporten, omwille van hun geloof of levensbeschouwing dan wel omwille van hun gezondheidstoestand of fysieke eigenschap, een daartoe geëigende hoofdbedekking dragen, onder verbeurte van een dwangsom van 1.500 € per dag dat de NV S. geen uitvoering geeft dit bevel tot wijziging van het huishoudelijke reglement;
• Dientengevolge, de NV S. te bevelen om het tussen te komen vonnis (sic), gedurende een termijn van drie maanden vanaf de betekening erven, aan te plakken zowel buiten als binnen haar verschillende sportinrichtingen, zijnde: Stadium K., Stadium 1 en C.;
- Ingevolge artikel 20, §4 van de Antidiscriminatiewet vast te stellen dat het tussen te komen arrest uitvoerbaar is bij voorraad, niettegenstaande enig rechtsmiddel en zonder borgtocht;
- De NV S. per aanleg te veroordelen tot de kosten van het geding, met inbegrip van de rechtsplegingsvergoeding, dewelke langs de zijde van de eisende partij - gelet op het niet in geld waardeerbare karakter van de vordering - per aanleg wordt begroot op het geïndexeerde basisbedrag van 1.320 €;
Alsmede in ondergeschikte orde:
• In zoverre Uw Hof (per Impossible) van mening zou zijn dat in casu enkel het Vlaamse Antidiscriminatiedecreet toepassing kan vinden, met uitsluiting van een toepassing van de bepalingen van de Federale Antidiscriminatiewet (cf. supra, punt 5.2) de navolgende prejudiciële vraag te richten tot het Grondwettelijk Hof:
"Schendt artikel 20 van het Decreet van 10 juli 2008 houdende een kader voor het Vlaamse gelijkekansen- en gelijkebehandelingsbeleid de bevoegdheidsverdelende regels, dan wel de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in samenhang geleien met het rechtszekerheidsbeginsel, indien dit artikel zo wordt geïnterpreteerd dat het de toepassing uitsluit van de bepalingen van de Wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie op discriminatoire praktijken die plaatsvinden In het kader van de commerciële uitbating van fitnesstoestellen door fitnesscentra."
Geïntimeerde vordert het hoger beroep ongegrond te verklaren. BEOORDELING
1. Aangaande de afwezigheid van het advies van het O.M.
Overwegende dat overeenkomstig artikel 764, eerste lid, 12° Ger. W. de vorderingen ingesteld op grond van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie op straffe van nietigheid moeten worden meegedeeld aan het Openbaar Ministerie;
Dat in de aanhef van artikel 764, eerste lid 6er.W. weliswaar een uitzondering gemaakt wordt "voor de rechter zitting houdend in kort geding", maar dat deze uitzondering, die restrictief geïnterpreteerd dient te worden, niet van toepassing is voor de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg die, zoals In casu, recht spreekt zoals in kortgeding en niet in kortgeding;
Overwegende dat het hof vaststelt dat de vordering voor de eerste rechter niet werd meegedeeld aan het Openbaar Ministerie;
Dat het hof deze vaststelling heeft meegedeeld ter zitting van het hof van 23 juni 2015 waarop het Openbaar Ministerie aanwezig was;
Overwegende dat nu de mededeelbaarheid aan het Openbaar Ministerie voorgeschreven is op straffe van nietigheid, het hof dient vast te stellen dat de beschikking a quo behept is met nietigheid;
Dat de bestreden beschikking vernietigd wordt en het hof ab ovo recht doet op de vordering.
2. Aangaande de toepasselijke wetgeving 2.1.
Overwegende dat appellant zijn vordering steunt op de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie (BS 30 mei 2007) (hierna genoemd: "de federale antidiscriminatiewet");
Dat geïntimeerde daarentegen van oordeel is dat gelet op artikel 5 van de federale Antidiscriminatiewet, de bepalingen van de federale Antidiscriminatiewet niet van toepassing zijn op dit geschil nu de aangelegenheid "sport" kennelijk onder de bevoegdheid van de Gemeenschappen valt;
Dat geïntimeerde van de andere kant voorhoudt dat appellante ook niet aantoont dat het Vlaamse Antidiscriminatiedecreet in deze zaak van toepassing zou zijn, nu een van haar twee fitnesscentra waarover het in het huidige geschil gaat, gelegen is In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en het huishoudelijke reglement en alla overige documenten van dit fitnesscentrum zowel in het Nederlands als in het Frans opgesteld zijn.
2.2.
Overwegende dat artikel 5 van de federale Antidiscriminatiewet m.b.t. het toepassingsgebied bepaalt:
"§.1. Met uitzondering van de aangelegenheden die onder de bevoegdheid van de Gemeenschappen of van de Gewesten vallen, is deze wet zowel In de overheidssector als in de particuliere sector, met Inbegrip van overheidsinstanties, op alle personen van toepassing met betrekking tot : 1' de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten die publiekelijk beschikbaar zijn; 2' de sociale bescherming, met Inbegrip van de sociale zekerheid en de gezondheidszorg; 3' de sociale voordelen; 4° de aanvullende regelingen voor sociale zekerheid; 5" de arbeidsbetrekkingen; 6' de vermelding in een officieel stuk of In een proces-verbaal; 7' het lidmaatschap van of de betrokkenheid bij een werkgevers- of werknemersorganisatie of enige organisatie
waarvan de leden een bepaald beroep uitoefenen, waaronder de voordelen die deze organisaties bieden; 8' de toegang tot en de deelname aan, alsook elke andere uitoefening van een economische, sociale, culturele of politieke activiteit toegankelijk voor het publiek.
§ 2. Wat de arbeidsbetrekking betreft, is deze wet onder meer, doch niet uitsluitend, van toepassing op: 1 ' de voorwaarden voor toegang tot arbeid, waaronder onder meer, doch niet uitsluitend, wordt begrepen : - de werkaanbiedingen of de advertenties voor betrekkingen en promotiekansen, en dit ongeacht de wijze waarop deze worden bekendgemaakt of verspreid; - de bepaling en de toepassing van de selectiecriteria en de selectiekanalen die worden gehanteerd in het wervingsproces; • de bepaling en de toepassing van de aanstellingscriteria die worden gehanteerd bij de aanwerving of de benoeming; - de bepaling en de toepassing van de criteria die worden gehanteerd bij promotie; - de toetreding als vennoot in vennootschappen of maatschappen van zelfstandige beroepen.
2° de bepalingen en de praktijken met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden en beloning, waaronder onder meer, doch niet uitsluitend, wordt begrepen : - de regelingen vervat In arbeidsovereenkomsten, de overeenkomsten van zelfstandigen, de bestuursrechtelijke statutaire regelingen, de stage- en leerovereenkomsten, de collectieve arbeidsovereenkomsten, de collectieve regelingen voor zelfstandigen, de arbeidsreglementen alsook de eenzijdige werkgeversbeslissingen en de eenzijdige beslissingen opgelegd aan een zelfstandige; - de toekenning en de bepaling van het loon, het ereloon of de bezoldiging; - de toekenning en de bepaling van alle huidige of toekomstige voordelen in geld of In natura mits deze, zij het ook Indirect, door de werkgever aan de werknemer of door de opdrachtgever aan de zelfstandige uit hoofde van zijn betrekking worden betaald, ongeacht of dit Ingevolge een overeenkomst, ingevolge wettelijke bepalingen, dan wel vrijwillig gebeurt; - de arbeidsduur en de arbeidsduurregeling; - de regelingen inzake feestdagen en zondagsrust; - de regelingen inzake nachtarbeid; - de regelingen inzake arbeid van jeugdige werknemers; - de regelingen met betrekking tot de ondernemingsraden, de comités voor preventie en bescherming op het werk, de vakbondsafvaardigingen en de raden en comités van dezelfde aard die in de openbare sector bestaan; - de bevordering van de arbeids- en de loonsverbetering van de werknemers; • de beroepen- en functieclassificatie; -het betaald educatief verlof en het vormingsverlof; - de regelingen inzake tijdskrediet; - de regelingen inzake jaarlijkse vakantie en het vakantiegeld; - de regelingen met betrekking tot het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun arbeid.
3° de bepalingen en de praktijken inzake de beëindiging van de arbeidsbetrekking, waaronder onder meer, doch niet uitsluitend, wordt begrepen : - de ontslagbeslissing;
- de bepaling en de toepassing van de voorwaarden en de modaliteiten van het ontslag; - de bepaling en de toepassing van de criteria bij de ontslagselectie; - de toekenning en de bepaling van vergoedingen naar aanleiding van de beëindiging van de professionele relatie; -de maatregelen die worden getroffen naar aanleiding van de beëindiging van de professionele relatie.
§ 3. Wat de aanvullende regelingen voor sociale zekerheid betreft, is deze wet ondermeer, doch niet uitsluitend van toepassing bij : - de bepaling van het toepassingsgebied van deze regelingen, alsmede de voorwaarden inzake toelating tot die regeling; - de verplichting tot premiebetaling en de premieberekening; - de berekening van de prestaties, alsmede de voorwaarden inzake duur en behoud van het recht op prestaties; - de bepaling van de personen die aan een aanvullende regeling voor sociale zekerheid mogen deelnemen; - de bepaling of verplicht dan wel vrijwillig
aan dergelijke regeling wordt deelgenomen; - de bepaling van de regels voor de toetreding tot de regelingen of ten aanzien van de minimumduur van arbeid of aansluiting bij de regeling om in aanmerking te komen voor prestaties; - de bepaling van de regels ten aanzien van de terugbetaling van premies wanneer de aangeslotene uit de regeling treedt zonder te voldoen aan de voorwaarden die hem een uitgesteld recht op prestaties op lange termijn waarborgen; - de bepaling van de voorwaarden voor de toekenning van de prestaties; - de bepaling van het behoud of de verwerving van rechten tijdens de periodes van schorsing van de arbeidsovereenkomst; - de bepaling van de rechten op uitgestelde prestaties wanneer de aangeslotene de regeling verlaat.";
Overwegende dat de federale Antidiscriminatiewet derhalve in beginsel niet van toepassing Is op alle aangelegenheden die onder de bevoegdheid van de Gemeenschappen of van de Gewesten vallen;
Dat de strijd tegen de discriminatie aldus duidelijk een bevoegdheid is die verdeeld wordt tussen de federale Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten, elk binnen zijn eigen materieel bevoegdheidsdomein.
2.3.
Overwegende dat overeenkomstig artikel 4,9° van de Bijzondere Wet tot hervorming der Instellingen van 8 augustus 1980, tot de culturele aangelegenheden bedoeld In artikel 127, § 1, 1° van de Grondwet behoren: "de lichamelijke opvoeding, de sport en het openluchtleven";
Dat artikel 127, § 1,1* van de Grondwet bepaalt dat de parlementen van de Vlaamse Gemeenschap en van de Franse Gemeenschap elk voor zich bij decreet de culturele aangelegenheden regelen;
Dat overeenkomstig artikel 127, $ 2 van de Grondwet de op grond van § 1 uitgevaardigde decreten kracht van wet hebben respectievelijk in het Nederlandse taalgebied en in het Franse taalgebied alsook ten aanzien van de Instellingen gevestigd in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad die, wegens hun activiteiten, beschouwd moeten worden uitsluitend te behoren tot de ene dan wel tot de andere Gemeenschap.
2.4.
Overwegende dat de uitbating door geïntimeerde, onder de commerciële benaming "Stadium Group" van drie grote fitnesscentra, waarbij de klanten toegang hebben tot de fitnessruimtes, tot groepslessen en tot bepaalde andere sportactiviteiten, kennelijk behoort tot het domein van "de lichamelijke opvoeding en de sport" zoals bepaald in artikel 4, 9° van de Bijzondere Wet tot hervorming der instellingen van 8 augustus 1980;
Dat, in tegenstelling tot wat appellante voorhoudt, het loutere feit dat geïntimeerde In haar centra ook, aansluitend op haar hoofdactiviteit, "toegang verschaft tot televisie, radio, internet, Ipod-aansluiting, cafetaria en healthbar" daar geenszins afbreuk aan doet; dat de kernactiviteit van geïntimeerde en dus het zwaartepunt van de zaak manifest behoort tot het domein van de lichamelijke opvoeding en de sport;
Dat evenmin het feit dat de activiteiten van geïntimeerde uitgeoefend worden door een private handelsvennootschap met winstdoel daar afbreuk aan doet;
Dat derhalve in principe activiteiten zoals deze uitgeoefend door geïntimeerde onder het toepassingsgebied vallen van het Vlaamse antidiscriminatiedecreet van 10 juli 2008 respectievelijk van het Decreet van de Franse Gemeenschap van 12 december 2008 "relatif à la lutte contre certaines formes de discrimination" (vgl. Hof Luik, 12° k., 4 november 2014, JT 2015, p. 42).
2.5.
Overwegende evenwel dat één van beide door geïntimeerde uitgebate fitnesscentra waar het huidige geschil betrekking op heeft, namelijk dat van Stadium club K. te Schaarbeek, gelegen is in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad;
Dat dit fitnesscentrum van geïntimeerde te Schaarbeek kennelijk niet behoort tot "de instellingen die wegens hun activiteiten beschouwd moeten worden uitsluitend te behoren tot de ene dan wel tot de andere Gemeenschap" nu het duidelijk gaat om een tweetalig centrum dat openstaat voor en cliënteel heeft onder personen van beide Gemeenschappen;
Dat om die reden in huidige zaak dan ook enkel de federale antidiscriminatiewet toepassing vindt.
3.
Overwegende dat de vordering van het Centrum er toe strekt te doen vaststellen dat het thans geldende verbod op het dragen van hoofddeksels in de sportaccommodaties van geïntimeerde een discriminatie uitmaakt ten eerste op grond van geloof of levensbeschouwing, en ten tweede op grond van gezondheidstoestand alsmede fysieke eigenschap, en de staking daarvan te doen bevelen.
4. Aangaande de voorgehouden discriminatie op grond van geloof of levensbeschouwing
4.1.
Overwegende dat het eerste door appellant opgeworpen middel gesteund wordt op een discriminatie op grond van geloof of levensbeschouwing.
4.2.
Overwegende dat in het thans geldende huishoudelijke reglement van geïntimeerde, zoals dit door geïntimeerde werd aangepast op verzoek van appellant en op 18 februari 2013 aan appellant werd overgemaakt als volgt xxxxx (stuk 13b appellant en stuk 6 geïntimeerde):
* Kleding en accessoires
* Aangepaste en fatsoenlijke sportkledij is verplicht. (…)
* Om veiligheidsredenen zijn loshangende kledij, sleutellinten, sjaals, kledij met kap of capuchon, hoofddeksels en alle andere kledij of ieder andere vestimentaire accessoire verboden. Omwille van gezondheidsredenen kan, uitzonderlijk en na overleg met de verantwoordelijke, hiervan afgeweken worden,".
4.3. Aangaande het eerste onderdeel: voorgehouden indirecte discriminatie
4.3.1.
Overwegende dat appellant niet betwist dat deze bepaling naar geloof en levensbeschouwelijk neutraal Is In zoverre deze aan alle gebruikers van de sportaccommodaties van geïntimeerde, ongeacht hun geloof en hun levensbeschouwing, verbiedt om hoofddeksels te dragen binnen de sportaccommodaties;
Dat appellant dit evenwel als een "ogenschijnlijk" neutrale bepaling bestempelt en voorhoudt dat deze een Indirect onderscheid creëert op grond van geloof of levensbeschouwing, namelijk tussen:
- enerzijds de groep gebruikers van de sportaccommodaties die zich omwille van religieuze of levensbeschouwelijke redenen gebonden achten om, ook tijdens het sporten in deze accommodaties, een hoofddeksel te dragen,
- en anderzijds de overige gebruikers van de sportaccommodaties die zich niet door dergelijke religieuze of levensbeschouwelijke regel gebonden achten;
Dat appellant voorhoudt dat de geïncrimineerde bepaling met name van aard is om de eerstgenoemde personen bijzonder te benadelen ten aanzien van de overige gebruikers van de sportaccommodaties van geïntimeerde, doordat zij aan deze personen de toegang tot de sportaccommodaties belet, nu er niet in een uitzondering om religieuze of levensbeschouwelijke redenen voorzien wordt, en doordat, als deze personen toch toegang wensen te hebben, zij gedwongen worden om daartoe hun religieuze of levensbeschouwelijke kledingsvoorschriften terzijde te schuiven om te mogen sporten;
Dat volgens appellant deze bepaling in concreto van aard is om (onder meer) volgende groepen gebruikers bijzonder te benadelen:
- moslima's die hun haren wensen te bedekken;
- Joodse mannen die een keppeltje wensen te dragen;
- sikh-mannen die een tulband wensen te dragen.
4.3.2,
Overwegende dat in tegenstelling tot wat appellant voorhoudt, de geïncrimineerde bepaling aan de betrokken groepen geenszins de toegang tot de sportaccommodaties van geïntimeerde belet;
Dat het wel juist is dat zij tot gevolg heeft dat indien de betrokken groepen personen wensen te sporten In de accommodaties van geïntimeerde, zij hun religieuze of levensbeschouwelijke kledingsvoorschriften In zoverre deze hen zouden verplichten om ook tijdens het sporten in accommodaties zoals deze van geïntimeerde het betrokken hoofddeksel te dragen, terzijde moeten schuiven tijdens het sporten.
4.3.3.
Overwegende dat appellant voorhoudt dat dit Indirecte onderscheid een indirecte discriminatie vormt; ;
Overwegende dat overeenkomstig artikel 9, eerste gedachtestreepje van de federale Antidiscriminatiewet van 10 mei 2007 elk indirect onderscheid op grond van een van de beschermde criteria een indirecte discriminatie vormt tenzij de ogenschijnlijk neutrale bepaling die aan de grondslag ligt van dit indirecte onderscheid, objectief wordt gerechtvaardigd door een legitiem doel, en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn;
Overwegende dat deze bepaling inhoudt dat de hoven en rechtbanken in een eerste fase de doelstelling moeten onderzoeken die met het gebruik van de ogenschijnlijk neutrale bepaling wordt nagestreefd en daarbij moeten controleren of het nagestreefde doel bescherming verdient (Parl. St. kamer 5l-2722/l.p, 50-51).
4.3.4. Aangaande het legitieme doel
Overwegende dat geïntimeerde aangeeft dat het louter om veiligheidsredenen is dat zij het dragen van een hoofddeksel in haar sportaccommodaties verbiedt;
Dat appellante niet betwist en ook moeilijk zou kunnen betwisten dat de veiligheidsreden an sich een legitieme bekommernis uitmaakt (syntheseconclusie p. 36).
4.3.5.
Overwegende dat appellant evenwel zowel de geschiktheid als de noodzakelijkheid van genoemd verbod in relatie tot de vooropgestelde en legitieme veiligheidsdoelstelling betwist.
4.3.5,1. Aangaande de geschiktheidstoets
Overwegende dat de geschiktheidstoets die de hoven en rechtbanken in een tweede fase moeten doorvoeren inhoudt dat zij moeten nagaan of de neutrale bepaling bijdraagt om het gestelde -legitieme - doel te bereiken,
Overwegende dat niet betwist kan worden dat het verbod tot het dragen van loshangende kleren, sleutelhangers en ook hoofddeksels kan bijdragen tot verwezenlijking van de veiligheid van de klanten bij het gebruik, in de accommodaties van geïntimeerde, van - in het bijzonder – apparaten die aangedreven worden door kettingen met tegengewichten welke meer dan 100 kilogram kunnen bedragen en maar een beperkte beveiliging hebben op de bewegende delen;
Overwegende dat appellant opwerpt dat deze veiligheidsbekommernis enkel geldt ten aanzien van een van de onderdelen van de sportaccommodaties van geïntimeerde, namelijk de fitnesszalen, en binnen deze fitnesszalen slechts ten aanzien van een aantal apparaten, zodat het algemene verbod niet pertinent zou zijn voor de overige onderdelen en/of activiteiten van de sportaccommodaties van geïntimeerde;
Overwegende evenwel dat geïntimeerde aantoont dat haar klanten onbeperkt toegang hebben tot het volledige aanbod van het fitnesscentrum, dus zowel tot de fitnessruimtes als tot de andere activiteiten zoals groepslessen, badminton, squash (stuk 8);
Dat het volstrekt onredelijk zou zijn en praktisch ook totaal onhaalbaar zou zijn om van geïntimeerde, die voorhoudt 60.000 klanten te hebben, verspreid over 3 sportcentra, te eisen dat zij personeelsleden inzet die zouden moeten nagaan welke persoon wanneer welk gedeelte van haar centrum bezoekt om daarbij te controleren hoe deze persoon gekleed Is;
Dat, in tegenstelling tot wat appellant beweert, van geïntimeerde geenszins verwacht kan worden dat zij er zich mee vergenoegt te rekenen op de individuele verantwoordelijkheid van alle [meerderjarige] gebruikers om zich aan alle veiligheidsvoorschriften te houden.
Conclusie
Overwegende dat aldus vaststaat dat de geïncrimineerde bepaling bijdraagt om de - legitieme -veiligheidsdoelstelling te bereiken.
4.3.5 2 Aangaande de noodzakelijkheidstoets
Overwegende dat de noodzakelijkheidstoets die de hoven en rechtbanken in een derde fase moeten doorvoeren inhoudt dat zij moeten nagaan of de neutrale bepaling ook noodzakelijk Is om de voorgedragen legitieme doelstelling te bereiken, waarbij nagegaan moet worden of de betrokken doelstelling niet met andere middelen verwezenlijkt zou kunnen worden die geen indirect onderscheid tot gevolg hebben;
Dat de hoven en rechtbanken hierbij een afweging dienen te maken tussen het belang van de beweerdelijk benadeelde groep die zich slachtoffer noemt van het indirecte onderscheid, en het belang van diegene die het neutrale criterium hanteert (Parl. St. Kamer 51-2722/1, p. 50-51);
Overwegende dat appellant voorhoudt dat het absolute verbod op alle mogelijke types van hoofddeksels, met inbegrip van deze welke gedragen worden omwille van religieuze of levensbeschouwelijke motieven, geenszins noodzakelijk is om de door geïntimeerde gestelde veiligheidsdoelstelling te bereiken;
Overwegende dat geïntimeerde terecht opwerpt dat het volstrekt onredelijk zou zijn om haar te verplichten in het huishoudelijk reglement een opsomming te geven van alle mogelijke gangbare hoofddeksels, met telkens de vermelding of deze - omwille van veiligheidsredenen - al dan niet toegelaten zou zijn, nu dit praktisch niet te verwezenlijken is;
Dat geïntimeerde eveneens terecht aangeeft dat met het vooropstellen van een algemeen verbod tot het dragen van enig hoofddeksel in haar sportaccommodatie zij heeft willen vermijden dat er conflicten zouden ontstaan tussen haar personeelsleden en de gebruikers over de vraag of een welbepaald hoofddeksel al dan niet veilig is, hetgeen een legitieme bezorgdheid is;
Dat het door appellant gesuggereerde alternatief voor een algemeen verbod tot het dragen van enig hoofddeksel, namelijk dat geïntimeerde in zijn reglement zou opnemen dat "enkel loshangende hoofdbedekking en/of hoofddeksels die een risico op verstrengeling Inhouden, niet toegelaten zijn", geen aanvaardbaar alternatief Inhoudt,
nu dergelijke bepaling weerom het risico zou inhouden dat er oeverloze discussies kunnen ontstaan tussen personeelsleden en gebruikers over welke hoofdbedekking of hoofddeksel wél en welke niet een risico op verstrengeling inhoudt, waarbij niet verwacht kan worden dat alle 60.000 gebruikers van de sportaccommodaties van geïntimeerde terzake over voldoende kennis en inzicht beschikken;
Dat het andere door appellant gesuggereerde alternatief voor een algemeen verbod tot het dragen van enig hoofddeksel, namelijk dat geïntimeerde in zijn reglement zou opnemen "dat personen die om religieuze redenen een hoofddeksel wensen te dragen, daartoe principieel het recht hebben, doch wel verzocht worden om in dit kader de nodige veiligheidsaanwijzingen in te winnen bij de veiligheidsverantwoordelijke", evenmin een aanvaardbaar alternatief inhoudt nu van geïntimeerde onmogelijk verwacht kan worden dat zij er zich mee vergenoegt te rekenen op de individuele verantwoordelijkheid van alle gebruikers die om religieuze redenen een hoofddeksel zouden wensen te dragen, om zich aan alle veiligheidsvoorschriften te houden;
Overwegende dat de door appellant aangehaalde rechtspraak van de Nederlandse Commissie Gelijke Behandeling (thans: College voor de Rechten van de Mens) niet van aard is dat zij in huidige zaak tot een andere conclusie zou kunnen leiden.
Conclusie
Overwegende dat aldus vaststaat dat de geïncrimineerde bepaling ook noodzakelijk is om de voorgedragen legitieme doelstelling te bereiken.
4.4. Aangaande het tweede onderdeel: voorgehouden directe discriminatie 4.4.1.
Overwegende dat appellant voorts inroept dat de geïncrimineerde bepaling uit het huishoudelijke reglement van geïntimeerde een directe discriminatie inhoudt op grond van religie of levensbeschouwing.
4.4.2.
Overwegende dat appellant voorhoudt dat de geïncrimineerde bepaling een direct of intentioneel onderscheid creëert op grond van religie of levensbeschouwing.
4.4.2.1.
Overwegende dat appellant vooreerst verwijst naar het oorspronkelijke huishoudelijke reglement van geïntimeerde waarin bepaald was dat "het dragen van hoofddeksels en het vertonen van uiterlijke tekenen van politieke en religieuze overtuigingen niet toegestaan" waren in de sportaccommodaties;
Dat appellant zich evenwel in het kader van huidige stakingsvordering bezwaarlijk kan beroepen op deze vroegere versie van het huishoudelijke reglement van geïntimeerde om aan te tonen dat geïntimeerde een direct onderscheid zou maken op grond van religie of levensbeschouwing, nu geïntimeerde juist op verzoek en aandringen van het Centrum en om tegemoet te komen aan diens bezwaren, deze passus uit zijn huishoudelijk reglement zelf geschrapt heeft.
4.4.2.2.
Overwegende dat het loutere feit dat geïntimeerde geweigerd heeft om in te gaan op het verzoek van het Centrum om m.b.t. het dragen van een hoofdbedekking om religieuze redenen eveneens in een uitzondering te voorzien, zoals het gedaan heeft
m.b.t. het dragen van een hoofdbedekking om gezondheidsredenen, geen vermoeden oplevert dat geïntimeerde een direct onderscheid zou maken op grond van religie of levensbeschouwing;
Conclusie
Overwegende dat nu er geen enkele aanduiding of vermoeden voorhanden is dat geïntimeerde een direct of intentioneel onderscheid creëert op grond van religie of levensbeschouwing, het hof niet verder dient in te gaan op de argumentatie van appellant dat het – voorgehouden – direct onderscheid een directe discriminatie inhoudt.
5. Aangaande de voorgehouden discriminatie op grond van gezondheidstoestand en fysieke eigenschap
5.1.
Overwegende dat het tweede door appellant opgeworpen middel gesteund wordt op een discriminatie op grond van gezondheidstoestand en fysieke eigenschap.
5.2.
Overwegende dat appellant niet betwist en ook niet zou kunnen betwisten dat geïntimeerde ingevolge haar tussenkomst en aandringen haar huishoudelijk reglement heeft aangepast, zodat dit thans als volgt luidt;
“Om veiligheidsredenen zijn loshangende kledij, sleutellinten, sjaals, kledij met kap of capuchon, hoofddeksels en alle andere kledij of ieder andere vestimentaire accessoire verboden. Omwille van gezondheidsredenen kan, uitzonderlijk en na overleg met de verantwoordelijke hiervan afgeweken worden” (onderlijning door het Hof)
Dat derhalve in de geïncrimineerde bepaling uit het huishoudelijke reglement van geïntimeerde thans in een uitdrukkelijke uitzondering op het verbod op hoofddeksel om gezondheidsredenen voorzien wordt.
5.3.
Overwegende dat het Centrum evenwel van oordeel is dat, ondanks deze herwerking door geïntimeerde van haar huishoudelijk reglement op zijn verzoek en zijn aandringen, dit gewijzigde reglement alsmede de concretisering ervan ten opzichte van mevrouw X., niet van aard is om het discriminerende karakter van het geviseerde hoofddekselverbod op te heffen.
5.3.1.
Overwegende dat appellant vooreerst opwerpt dat de formulering waarin sprake is van "uitzonderlijk" en van "overleg met de verantwoordelijke" op nodeloze wijze de drempel zou verhogen voor personen met een gezondheidsprobleem of een fysieke problematiek om aanspraak te maken op het dragen van een [gepaste] hoofdbedekking in de sportaccommodaties van geïntimeerde;
Overwegende dat het opnemen van de term "uitzonderlijk" in de gewijzigde bepaling niet meer dan logisch is nu het gaat om een uitzondering die geïntimeerde op aandringen van appellant heeft ingevoerd op het door haar gehandhaafde algemene verbod op het dragen van een hoofdbedekking in de sportaccommodaties;
Dat het opnemen van de bewoordingen "na overleg met de verantwoordelijke" voortvloeit uit een praktische noodzaak, aangezien geïntimeerde toch in de mogelijkheid moet zijn om een zekere controle uit te oefenen op de toepasselijkheid van de uitzonderingsclausule in het concrete geval van een persoon die omwille van gezondheidsredenen toch een hoofddeksel wil aanhouden in haar sportaccommodaties, en van de personeelsleden van geïntimeerde zowel vanuit praktisch oogpunt als vanuit het oogpunt van de bescherming van de privacy bezwaarlijk verwacht kan worden dat zij uit eigen beweging bij de - In totaal 60.000 - klanten zouden moeten nagaan of er al dan niet een gezondheidsreden is voor het toepassen van deze uitzondering.
5,3,2.
Overwegende dat appellant al even tevergeefs verwijst naar het concrete geval van mevrouw X. aan wie geïntimeerde heeft meegedeeld dat zij geen toegang meer heeft tot het Stadium K., maar dat zij zich naar de andere sportaccommodatie van geïntimeerde kan begeven te Sint-Xxxx-Molenbeek, eveneens in de Brusselse agglomeratie, waar zij haar hoofdbedekking ("bandana") kan blijven dragen tijdens het sporten;
Dat geïntimeerde opwerpt dat deze dame de toegang tot haar sportcentrum niet werd geweigerd omwille van haar fysieke beperking of haar gezondheidstoestand, maar enkel en alleen omwille van haar agressief gedrag ten opzichte van het personeel, hetgeen een overtreding inhoudt van het huishoudelijke reglement;
Dat de bewering van geïntimeerde genoegzaam naar recht bewezen wordt door de schriftelijke getuigenverklaring van mevrouw Xxxxxxx X. d.d. 3 februari 2014, vergezeld van een fotokopie van haar identiteitskaart, afgelegd overeenkomstig de bepalingen van artikel 961/1 en 961/2 Ger. W, zoals ingevoerd door de wet van 16 juli 2012, die zeer gedetailleerd en op geloofwaardige wijze verhaalt op welke wijze dame
K. een schandaal gecreëerd heeft in de sportaccommodatie van geïntimeerde te Schaarbeek, zich verbaal agressief gedragen heeft t.a.v. het personeel aan de receptie en t.a.v. de verantwoordelijke van de sportclub, en hen zelfs uitgescholden heeft voor racisten (stuk 9 geïntimeerde).
Conclusie
Overwegende dat uit hetgeen voorafgaat volgt dat er ten laste van geïntimeerde geen discriminatie op grond van gezondheidstoestand en fysieke eigenschap vastgesteld kan worden.
6. Algemeen besluit
Overwegende dat uit wat voorafgaat volgt dat de vordering van het Centrum ongegrond is.
Aangaande de gerechtskosten
a Stelling van de partijen
Appellant vordert geïntimeerde te veroordelen in de gerechtskosten van beide aanleggen, met inbegrip van een rechtsplegingsvergoeding die per aanleg begroot wordt op € 1.320.
Geïntimeerde vordert appellant te veroordelen in de gerechtskosten van beide aanleggen, met inbegrip van een rechtsplegingsvergoeding die per aanleg begroot wordt op €. 1.320.
b Beoordeling door het hof
Overwegende dat nu de vordering van het Centrum ongegrond is, het Centrum veroordeeld dient te worden in de gerechtskosten van beide aanleggen;
Dat de rechtsplegingsvergoeding begroot dient te worden op de basisrechtsplegingsvergoeding voor een niet in geld waardeerbare vordering, dit is €
1.320 per aanleg, zoals door geïntimeerde gevorderd.
OM DEZE REDENEN,
HET HOF, 3' KAMER (BURGERLIJKE KAMER)
Rechtsprekend na tegenspraak en zoals In kortgeding.
Gelet op artikel 24 van de wet van 15 juni 1935 betreffende het taalgebruik in gerechtszaken;
Xxxxxxx A. B., substituut-procureur-generaal, In haar advies gegeven ter zitting van 23 juni 2015;
Verklaart het hoger beroep ontvankelijk;
Vernietigt de bestreden beschikking van 2 juni 2014; Rechtsprekend ab ovo:
Verklaart de oorspronkelijke vordering van het INTERFEDERAAL CENTRUM VOOR GELIJKE KANSEN EN BESTRIJDING VAN DISCRIMINATIE EN
RACISME ontvankelijk, maar ongegrond en wijst hem er van af;
Veroordeelt het INTERFEDERAAL CENTRUM VOOR GELIJKE KANSEN EN
BESTRIJDING VAN EN RACISME in de gerechtskosten van beide aanleggen, in zijn hoofde begroot op de rolrechten, in graad van hoger beroep € 210, en in hoofde van de N,V. S. begroot op € 1.320 rechtsplegingsvergoeding eerste aanleg + € 1.320 rechtsplegingsvergoeding hoger beroep.
Xxxxx gevonnist en uitgesproken in buitengewone openbare burgerlijke terechtzitting van de 3° N kamer, van het Hof van Beroep te Brussel op 8 SEPTEMBER 2015.
Waar aanwezig waren :
P. S., voorzitter, D, D., raadsheer, V, A., raadsheer
H. C., griffier