DAGVAARDING
Heden de , ten verzoeke van
1. De vereniging met volledige rechtsbevoegdheid Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten (NJCM), gevestigd te (2311 GW) Leiden aan de Xxxxxxxxxxxxxxxx 00, hierna ook te noemen “NJCM”,
2. De stichting Stichting Platform Bescherming Burgerrechten, gevestigd te (1094 PW) Amsterdam aan het Xxxxxxxxxx 00, hierna ook te noemen “Platform Bescherming Burgerrechten”,
3. De stichting Stichting Privacy First, gevestigd te (1091 GR) Amsterdam aan de Wibautstraat 150, hierna ook te noemen “Privacy First”,
4. De stichting Stichting Koepel van DBC-vrije Praktijken van Psychotherapeuten en Psychiaters, gevestigd te Amsterdam en kantoorhoudende te (7371 EL) Loenen aan de Voorsterweg 153, hierna ook te noemen ‘Stichting KDVP’,
5. De Landelijke Cliëntenraad, gevestigd te (0000 XX) Xxx Xxxx aan de Xxxxxxxxxxxxxxxxx 00, hierna ook te noemen ‘Landelijke Cliëntenraad’,
6. De heer Maxim Februari,1 woonachtig te Buren,
7. De xxxx Xxxxx Xxxxx Xxxxxxxx, woonachtig te Waterland,
voor deze zaak woonplaats kiezende te (1019 AZ) Xxxxxxxxx xxx xx Xxxxxxxxxx 0X ten kantore van Deikwijs Advocaten, waarvan mr. A.H. Ekker en mr. D.M. Xxxxxxx in deze zaak als behandelend advoca- ten optreden en als zodanig worden gesteld,
Heb ik,
GEDAGVAARD:
De STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid), zetelende te Den Haag, mijn exploot doende aan het parket van de procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlan-
1 Maxim Februari is het pseudoniem van de xxxx Xxxxxxxxxxx Xxxxxx.
Dagvaarding in de Bodemprocedure tegen de inzet van XxXX door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Mogeliįk gemaakt door NJCM PILP: het Public Interest Litigation Proįect van het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten
1 / 52
den te (2511 EK) Den Haag aan de Xxxxx Xxxxxxxx 0 (xxxxxx ook te noemen de “Staat”) dit exploot gedaan en afschrift van dit exploot:
☐ gelaten aan: ………………………………………………………………………………………………
☐ achtergelaten in een gesloten envelop waarop de door de wet voorgeschreven gegevens zijn vermeld, omdat ik daar niemand aantrof aan wie ik rechtsgeldig een afschrift kon laten,
OM:
Op __________________________________________________________, des voormiddags om
10.00 uur, niet in persoon, maar vertegenwoordigd door een advocaat, te verschijnen ter openbare civiele terechtzitting van de rechtbank Den Haag, welke zitting alsdan en aldaar gehouden zal worden in een van de zalen van het gerechtsgebouw gelegen te (2595 AJ) Den Haag aan de Prins Clauslaan 60,
MET AANZEGGING DAT:
− Indien gedaagde verzuimt advocaat te stellen of het hierna te noemen griffierecht niet tijdig betaalt, en de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, de rechter verstek tegen gedaagde zal verlenen en de hierna omschreven vordering zal toewijzen, tenzij deze haar onrechtmatig of ongegrond voorkomt;
− Bij verschijning in het geding van gedaagde een griffierecht zal worden geheven, te
voldoen binnen vier weken te rekenen vanaf het tijdstip van verschijning;
− Van een persoon die onvermogend is, een bij of krachtens de wet vastgesteld griffier-
echt voor onvermogenden wordt geheven, indien hij op het tijdstip waarop het griffie- recht wordt geheven heeft overgelegd:
o een afschrift van het besluit tot toevoeging, bedoeld in artikel 29 van de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstan- digheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de Wet op de rechtsbij- stand, dan wel
o een verklaring van het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, bedoeld in ar- tikel 7, derde lid, onderdeel e, van de Wet op de rechtsbijstand waaruit blijkt dat zijn inkomen niet meer bedraagt dan de inkomens bedoeld in de algeme- ne maatregel van bestuur krachtens artikel 35, tweede lid, van die wet;
TENEINDE:
Te antwoorden op de volgende vorderingen van eisers.
INHOUDSOPGAVE
1 INLEIDING 4
2 PROCESPARTIJEN 6
3 FEITEN 8
ACHTERGROND SYRI 8
XXX EN BESLUIT SUWI EN TOEPASSING VAN SYRI 12
Voorgeschiedenis 14
4 JURIDISCH KADER 15
Bescherming van de persoonlijke levenssfeer en van persoonsgegevens 16
Voorzienbaarheid 17
Noodzakeliįkheidseis 18
Toezicht in zaken betreffende artikel 8 EVRM, artikel 13 EVRM 19
ARTIKEL 6 EVRM 20
Communautair en nationaal recht 21
Noodzakeliįkheid en proportionaliteit 21
Grondslagvereiste 21
Doelbinding 22
Geautomatiseerde besluitvorming en profilering 23
Informatieplicht 23
Verwerkersovereenkomst 25
Geheimhoudingsverplichtingen 25
5 SCHENDING DOOR DE STAAT 25
Niet voorzienbaar / Wettelijke grondslag ontbreekt 26
Doelomschriįving te ruim 26
Bevoegdheid niet afgebakend 30
Gegevenscategorieën te vaag en te ruim 31
Risicomodellen ziįn geheim 33
Geen verwerkingsgrondslag 34
Niet noodzakelijk 36
Strijd met vereiste van doelbinding en verenigbaar gebruik 39
Onrechtmatige geautomatiseerde individuele besluitvorming 42
Niet voldaan aan informatieplicht 43
Onafhankelijk toezicht niet gewaarborgd 44
Ontbreken van een verwerkersovereenkomst 45
Schending van geheimhoudingsverplichtingen 46
STRIJD MET ARTIKEL 6 EVRM 46
6 VERWEREN 47
7 ONTVANKELIJKHEID EISERS 48
8 BEVOEGDHEID 48
9 BEWIJSAANBOD 48
XXXXXXXXXXX 00
PRODUCTIES 52
1 INLEIDING
1.1 Inzet van deze zaak is een halt toe te roepen aan het gebruik door de Nederlandse overheid van het Systeem Risico Indicatie (“SyRI”), een risicoprofileringssysteem. XxXX wordt onder verantwoordelijkheid van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegen- heid ingezet met de bedoeling om, kort gezegd, sociale zekerheids-, arbeids- en belas- tingfraude tegen te gaan. Voor dit doel worden grote hoeveelheden persoonsgegevens uit verschillende overheidsdatabanken gekoppeld en geanalyseerd. Dit leidt tot risico- profielen van honderdduizenden burgers en, in sommige gevallen, tot een zogenaamde ‘risicomelding’: een melding van een verhoogd risico op onrechtmatig gedrag of het niet voldoen aan arbeidswetten.
1.2 SyRI raakt de belangen van alle Nederlanders, niet alleen van diegenen van wie risico- meldingen worden gedaan. De enkele bevoegdheid tot verwerking van persoonsgege- vens vormt immers al een beperking van het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Iedereen kan bovendien, zonder het te weten, onderwerp worden van de analyses die via SyRI worden uitgevoerd.
1.3 Het gebruik van SyRI maakt inbreuk op het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer en is in strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (“EVRM”). De wettelijke regeling die aan het gebruik van SyRI ten grondslag ligt, biedt geen grond om deze inbreuk te legitimeren. Het gebruik van SyRI dient dan ook te worden gestaakt en (delen van) de daaraan ten grondslag liggende wettelijke re- geling dienen onverbindend te worden verklaard.
1.4 Eisers in deze procedure onderkennen dat het tegengaan van sociale zekerheids-, ar- beids- en belastingfraude op zichzelf een legitiem doel kan zijn. Het systeem dat de Nederlandse Staat hiervoor heeft ontworpen schiet dat doel echter mijlenver voorbij.
1.5 De wettelijke regeling van SyRI creëert bevoegdheden die zo breed kunnen worden ingezet dat het de overheid een nauwelijks beperkte vrijheid geeft om naar eigen in- zicht sleepnetacties uit te voeren waarin gegevens van burgers worden doorzocht op basis van geheime risicomodellen. Op grond van de uitkomsten hiervan kunnen burgers worden opgenomen in een register en worden onderworpen aan strafrechtelijke en be- stuursrechtelijke sancties van nagenoeg ieder bestuursorgaan. XxXX stelt de overheid zodoende in staat zich op willekeurige wijze te mengen in het privéleven van onver- dachte burgers. Het EHRM heeft verscheidene malen geoordeeld dat het essentiële doel van artikel 8 EVRM nu juist is om de burger te beschermen tegen willekeurige in- menging door publieke autoriteiten.2
2 Zoals in EHRM (Grote Kamer) 7 februari 2012, 40660/08 en 00000/00 (Xxx Xxxxxxxx v. Germany (No. 2)), r.o. 98.
1.6 De Staat tracht de zeer vergaande bevoegdheden te legitimeren met een “ruime doel- binding”. Het beginsel van doelbinding is een uitwerking van het voorzienbaarheidsver- eiste zoals neergelegd in artikel 8 EVRM.3 Dit beginsel eist nu juist dat het doel van een gegevensverwerking zo welbepaald mogelijk wordt geformuleerd. Alleen dan kan wor- den vastgesteld of aan de overige beginselen uit het gegevensbeschermingsrecht wordt voldaan, zoals aan de vereisten van proportionaliteit en dataminimalisatie en aan de in- formatieplicht. Een “zo ruim mogelijke doelbinding” kan deze functie niet vervullen. Het gegevensbeschermingsrecht moet steeds in overeenstemming met artikel 8 EVRM wor- den uitgelegd.4
1.7 De gegevens die door SyRI worden geanalyseerd zijn afkomstig uit bronnen die nooit bedoeld zijn te worden gebruikt voor heimelijke risicoanalyses. Ieder handelen van de burger in relatie tot de overheid kan daarmee gevolgen hebben voor zijn rechtspositie. Deze toenemende controle via een dergelijke schaduwadministratie schaadt het ver- trouwen van de burger in de overheid, heeft een chilling effect op zijn bereidheid in- formatie aan de overheid te verstrekken en vormt daarmee een fundamentele bedrei- ging van de rechtsstaat. De Staat heeft nooit op afdoende wijze de noodzaak van de in- zet van XxXX kunnen aantonen. Burgers worden daarnaast niet geïnformeerd over de gegevensverwerking en kunnen hier niet tegen opkomen. Ook ontbreekt iedere vorm van onafhankelijk toezicht.
1.8 In de afgelopen jaren hebben het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (“EHRM”) en het Europese Hof van Justitie (“HvJEU”) herhaaldelijk geoordeeld dat de inzet van heimelijke observatiemethodes in het kader van de opsporing en voorkoming van ern- stige misdrijven en terrorisme een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van burgers met zich meebracht. In dat licht is het opmerkelijk dat de Staat alle juridische bezwaren tegen het gebruik van SyRI, waaronder de wetgevingsadviezen van de Raad van State en het College Bescherming Persoonsgegevens (“CBP”, inmiddels Autoriteit Persoons- gegevens geheten), terzijde schuift. De inzet van XxXX vindt plaats zonder dat sprake is van een concrete verdenking en zonder dat is voorzien in de vereiste waarborgen.
1.9 Eisers in deze procedure - een coalitie van maatschappelijke partijen en twee bezorgde burgers, Xxxxx Xxxxxxxx en Xxxxx Xxxxxxxx – hebben op verschillende manieren ge- probeerd hun bezwaren ten aanzien van SyRI onder de aandacht te brengen van de mi- nister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, die verantwoordelijk is voor de inzet van SyRI. Helaas heeft dat tot op heden geen effect gehad. Daarom acht de coalitie het nu noodzakelijk om deze bodemprocedure aanhangig te maken via het Public Interest Liti- gation Project (PILP) van het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten (NJCM).
3 Conclusie van Advocaat-Generaal X. Xxxxxx van 18 juli 2007, zaak C-275/06 (Promusicae), X-000/00, xxx. 53.
4 Hoge Raad 9 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ8097 (Santander), r.o. 3.3.
2 PROCESPARTIJEN
2.1 De coalitie van eisers bestaat uit drie maatschappelijke organisaties en twee burgers. De maatschappelijke organisaties zijn allen stichtingen die zich de bescherming van grondrechten ten doel hebben gesteld. Zij komen op grond van artikel 3:305a BW op voor het algemeen belang bij handhaving van het recht op privacy van alle Nederlandse burgers.
2.2 Het NJCM stelt zich onder andere ten doel “het ontwikkelen, versterken en beschermen van de fundamentele rechten en vrijheden van de mens op nationaal en internationaal niveau” in het bijzonder door het bevorderen en handhaven van “de verplichting van de overheid de fundamentele rechten en vrijheden te erkennen en in haar handelen en na- laten te eerbiedigen” waaronder door middel van “het in en buiten rechte optreden, wanneer dat in het belang is van de bescherming van de fundamentele rechten en vrij- heden van de mens” (Productie 1).
2.3 Het Platform Bescherming Burgerrechten stelt zich onder andere ten doel “de bescher- ming van het onvervreemdbare bezit van de klassieke burgerrechten, waaronder in het bijzonder begrepen het recht op de persoonlijke levenssfeer” waaronder door middel van “het voeren en/of steunen van proefprocessen, die met het vorenstaande in de ruimste zin verband houden of daartoe bevorderlijk zijn” (Productie 2 hieronder).
2.4 Privacy First stelt zich onder andere ten doel “het behouden en bevorderen van het recht op privacy, alsmede de persoonlijke vrijheid van leefomgeving, op welke wijze dan ook, onder meer door het in rechte optreden voor alle burgers in Nederland ter be- scherming van dit algemene belang en voorts al hetgeen met een en ander rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin van het woord” (Productie 3 hieronder).
2.5 De KDVP stelt zich onder andere ten doel “het zowel in als buiten rechte beschermen van en opkomen voor de privacy van de patiënten/cliënten van psychotherapeuten, psychiaters en psychologen, het opkomen voor de borging van het beroepsgeheim als een fundamentele rechtsplicht die het complement vormt van de privacy rechten van patiënten/cliënten [… en] het namens belanghebbenden of groepen belanghebbenden, vallende onder de doelstelling van de stichting, optreden als procespartij bij de daar voor in aanmerking komende beroeps- en gerechtelijke […]” (Productie 4).
2.6 De Landelijke Cliëntenraad is een overlegorgaan voor landelijke cliëntenorganisaties en cliënten- raden en is wettelijk gesprekspartner van het ministerie in het kader van beleidsontwikkelingen en ter waarborging van cliëntenparticipatie. Hij stelt zich ten doel “een belangrijke rol te vervul- len met betrekking tot de inbreng van cliënten op de beleidsterreinen van werk en inkomen, meer in het bijzonder het arbeidsmarktbeleid en het re-integratiebeleid, en de uitwerking van cliëntenparticipatie. De Landelijke Cliëntenraad biedt een kader voor integrale betrokkenheid
van de representatieve cliëntenorganisaties bij de beleidsontwikkeling van uitkerings- en pensi- oengerechtigden en mensen met een handicap of chronische ziekte” (Productie 5).
2.7 Daarnaast treden in deze procedure twee natuurlijke personen op. De heer Xxxxx Xx- xxxxxx is filosoof, jurist, schrijver en columnist. Zijn meest recente roman, Klont, ver- scheen in 2017. Hij deed onderzoek naar economie en ethiek, wat resulteerde in een dissertatie die werd genomineerd voor De Gouden Uil. Voor zijn literaire oeuvre kreeg hij de Xxxxx Xxxxxxxxxxxxxxx. Van 1999 tot 2010 schreef hij columns voor de Volkskrant, vanaf 2010 voor NRC Handelsblad. Hij sprak zich al uit tegen XxXX in een column van 7 oktober 2014 in het NRC:
“Het kernbezwaar tegen controlestaat of totalitaire staat zit hem in de dreiging dat de overheid įe op grond van die gegevens knecht en knevelt. Berufsverbote, ontzegging van rechten, beschuldiging van overtredingen waarvan įe zelf nauwe- liįks weet dat įe ze hebt begaan.
In zo’n overvloed van data vind įe immers altiįd wel wat, vooral als įe niet speciaal naar iets zoekt. Dat is wat de term phishing in deze samenhang betekent: wie on- gericht in het leven van een burger gaat neuzen, stuit onvermiįdeliįk op iets slechts. In combinatie met onbetrouwbaarheid van de data, onbetrouwbaarheid van de systemen en de al genoemde onbetrouwbaarheid van het menseliįk indi- vidu leidt dit tot een hoogst onveilige samenleving.” (Productie 6 hieronder)
2.8 De xxxx Xxxxx Xxxxxxxx is auteur, columnist en presentator. Hij schreef onder ande- re de romans 'Xxx Xxxxxxxxx', ‘Caesarion' en 'De heilige Xxxx'. Voor zijn voorlaatste roman ‘Dit zijn de namen’ ontving hij de Libris Literatuurprijs 2013. In 2010 schreef hij het Groot Dictee der Nederlandse Taal en in 2014 het Boekenweekgeschenk. In 2013 presenteerde hij de VPRO-serie ‘De Grens’. Journalistiek werk verscheen onder andere in de Volkskrant, NRC Handelsblad en Vrij Nederland. Xxxxx Xxxxxxxx zei in zijn Koes- broeklezing van 1 april 2015 onder andere het volgende over XxXX:
“Gemeenten, het UWV en de Belastingdienst ziįn alvast gretige gebruikers van SyRI, dat ziį ‘de wasmachine’ noemen. In de buik van die machine verdwiįnen alle burgergegevens met betrekking tot arbeid, bestuursrechteliįke maatregelen en sancties, detentie, fiscale gegevens, gegevens over huisvesting, inburgering, re- integratie, schuldenlasten, uitkeringen, vergunningen en zorgverzekeringen. Kortom, alles wat wiį delen met de overheid wordt door SyRI gecombineerd en geanalyseerd, zodat afwiįkingen vlug kunnen worden gefilterd. De oude wet die luidt dat ‘als het technisch realiseerbaar is, het technisch gerealiseerd zal wor- den’, heeft een nog leliįker įong gebaard: ‘Wat gezien kan worden, zal gezien worden.’ […] De wethouder die droomde van kleine controle heeft nu de be- schikking over metadata die het web van ieders leven helder zichtbaar maken voor hem – de droom van kleine controle is de nachtmerrie van volledige open- baarheid geworden.” (Productie 7 hieronder)
2.9 Zowel Maxim Februari als Xxxxx Xxxxxxxx hebben de Nederlandse nationaliteit en hun gewone verblijfplaats in Nederland. Beiden lopen daarmee continu het risico dat zij op enig moment komen te vallen binnen een SyRI risicoprofiel en onderwerp worden van onderzoek, ook als zij in het geheel geen overtreding van enig wettelijk voorschrift hebben begaan.
2.10 De Nederlandse Staat is gedaagde in deze procedure. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is verantwoordelijk voor de inzet van XxXX.
3 FEITEN
Achtergrond SyRI
3.1 Bij het ontwerp van XxXX is geen zorgvuldige afweging gemaakt tussen de doeleinden en de negatieve gevolgen voor de persoonlijke levenssfeer van burgers. SyRI is in feite een voortzetting van een reeks bestaande overheidsprojecten waarvoor een wettelijke grondslag ontbrak. Het initiatief om te komen tot een wettelijke regeling was een po- ging om bezwaren van de Raad van State en het CBP weg te nemen.
3.2 In 2003 is de Landelijke Stuurgroep Interventieteams opgericht. Daarin werkten verschil- lende partijen samen ter bestrijding van zwart werk, illegale arbeid, sociale zekerheids- fraude en fiscale fraude. Deze samenwerkingsverbanden werden interventieteams ge- noemd. In de interventieteams werken de Belastingdienst, de Arbeidsinspectie, het UWV, de SVB, gemeenten, het Openbaar ministerie en de politie samen.
3.3 Sinds 2006 heeft de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (“SIOD”) van het ministe- rie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid samen met de interventieteams geëxperi- menteerd met risicoprofielen op basis van koppelingen van persoonsgegevens uit ver- schillende bronnen. Op basis hiervan konden personen of bedrijven met een verhoogd risico op fraude worden geselecteerd.
3.4 In de Notitie Fraudebestrijding door Bestandskoppeling uit 2006 heeft het CBP een aantal uitgangspunten geformuleerd. Zo overweegt het CBP:
“Fraudebestriįding mag niet leiden tot een disproportionele inbreuk op de per- soonliįke levenssfeer van deze burgers. Er moet derhalve worden gezocht naar een evenwicht tussen het belang van fraudebestriįding en het belang van be- scherming van de persoonliįke levenssfeer. Voorkomen moet worden dat burgers die een uitkering aanvragen of ontvangen, worden behandeld als potentiële frau- deurs die onbeperkt mogen worden gecontroleerd. In een rechtsstaat is de bur- ger onschuldig tot het tegendeel daarvan is bewezen. Zonder concrete verden- king van wetsovertreding dient de inbreuk die op de persoonliįke levenssfeer van
de burger wordt gemaakt, biįvoorbeeld als gevolg van koppeling van bestanden, minimaal te ziįn.”5 (Productie 8)
3.5 Over de informatieplicht heeft het CBP opgemerkt:
“De informatieplicht uit artikel 34 WBP is op bestandskoppelingen van toepas- sing. Het CBP is van mening dat biį de standaardkoppelingen in het kader van de intake volstaan kan worden met goede informatievoorziening hierover biį het in- takegesprek. Biį nadere controle door middel van bestandskoppeling dient de ri- sicogroep voor de daadwerkeliįke controle in algemene zin geïnformeerd te wor- den over themacontroles. Dit kan biįvoorbeeld via het informatieblad van de so- ciale dienst. Biį koppelingen op persoonsniveau die voortvloeien uit de prioritei- ten van het handhavingsbeleid, kan niet worden volstaan met informatie vooraf dat de gegevens van een uitkeringsontvanger misschien door middel van be- standskoppeling gecontroleerd zullen worden. Het CBP is van opvatting dat de sociale dienst iedere keer als een uitkeringsontvanger op persoonsniveau gekop- peld is, de betrokkene achteraf moet laten weten met welke bestanden is ge- matcht. Indien wordt overgegaan tot opsporing en vervolging dient de uitke- ringsontvanger, wanneer het onderzoeksbelang dit toelaat, geïnformeerd te wor- den over de activiteiten die daartoe hebben geleid.”6 (Productie 8)
3.6 In 2007 oordeelde het CBP na een ambtshalve onderzoek negatief over een project waarbij persoonsgegevens over bijstandsuitkeringen werden gekoppeld aan waterver- bruik teneinde fraude omtrent de woonsituatie van bijstandsgerechtigden op te sporen:
“Na toetsing van de bestandskoppeling “Waterproof” aan deze wetten komt het CBP tot de conclusie dat de gegevensverwerking biį dit proįect onrechtmatig is. Er ziįn persoonsgegevens van waterbedriįven en waterschappen opgevraagd en gekoppeld aan de administraties van gemeenten, Belastingdienst en SVB terwiįl daar geen aanleiding in de vorm van een vermoeden van fraude danwel een uit- gewerkte risicoanalyse aan ten grondslag lag. Deze verwerking van gegevens was daarmee niet noodzakeliįk in de zin van de WBP en WWB.
Daarnaast was de verwerking van de gegevens van de waterschappen onverenig- baar met het doel waarvoor de gegevens door de waterschappen werden verkre- gen. Het verstrekken van de gegevens van de waterleveringsbedriįven en water- schappen door RCF-Noord aan Belastingdienst en SVB was in striįd met het doel- bindingsprincipe. De gegevens ziįn door gemeenten, Belastingdienst en SVB ge- bruikt als risicosignaal voor een nader onderzoek.
5 CBP, ‘Notitie Fraudebestrijding door bestandskoppeling’, Den Haag: College Bescherming Persoonsgegevens 2006, p. 1 (xxxxx://xxx.xxxxxxx.xx/xxxxxxxx/?xxx0000000).
6 CBP, ‘Notitie Fraudebestrijding door bestandskoppeling’, Den Haag: College Bescherming Persoonsgegevens 2006, p. 5 e.v. (xxxxx://xxx.xxxxxxx.xx/xxxxxxxx/?xxx0000000).
Xxxxxxx die door de bestandskoppeling ziįn gecontroleerd ziįn hier ten onrechte niet over geïnformeerd. Door ”Waterproof” is een gegevensverwerking ontstaan die niet te verwachten of te overzien is voor een grote groep burgers die een uit- kering of huurtoeslag ontvangt. In de paragraaf ‘beoordeling’ van deze brief geeft het CBP aan welke afwegingen tot de conclusie hebben geleid.”7 (Productie 9)
3.7 In het Waterproof-project werden waterverbruiksgegevens en adressen van 35.000 bur- gers opgevraagd van waterleidingbedrijven met als indicator een laag waterverbruik. Deze werden vervolgens gekoppeld aan een adressenbestand van uitkeringsgerechtig- den. Uiteindelijk is van 42 personen vastgesteld dat sprake was van samenlevingsfraude. Dit is 1 op de 833 burgers of 0,12%.8
3.8 Naar aanleiding van het Waterproof-rapport van het CBP heeft toenmalig staatssecreta- ris Aboutaleb overleg gevoerd met het CBP, dat onder andere adviseerde te gaan wer- ken met vooraf opgestelde risicoprofielen.9 Omdat het ministerie daar nog niet klaar voor was, werd besloten te gaan werken met versleuteling van gegevens middels de zogenaamde “Black Box”-methode. Door middel van software zouden gegevens “ge- anonimiseerd” kunnen worden gekoppeld. Alleen de risicopopulatie zou herleidbaar worden gemaakt en teruggeleverd worden aan de opdrachtgever.
3.9 In 2011 legde het CBP na een ambtshalve onderzoek een last onder dwangsom op aan de SIOD vanwege een Black Box-project. De SIOD overschreed bewaartermijnen, be- waarde gegevens voor doelen die niet van tevoren waren vastgelegd en had gegevens onvoldoende beveiligd. Bovendien verzuimde de SIOD om betrokkenen adequaat te in- formeren. Het standpunt van de SIOD dat zij niet hoefde te informeren vanwege het be- lang van de voorkoming, opsporing en vervolging van strafbare feiten werd door het Cbp verworpen. Artikel 43 van de Wet bescherming persoonsgegevens (“Wbp”), dat onder bepaalde voorwaarden de mogelijkheid schept om rechten van betrokkenen bui- ten toepassing te laten, dient restrictief te worden toegepast. Bovendien had per geval moeten worden afgewogen of en hoe lang een beroep op de weigeringsgrond gerecht- vaardigd was. Een algemeen beroep op de uitzondering voldeed niet.10
7 CBP, ‘Bevindingen ambtshalve onderzoek Waterproof’, Den Haag: College Bescherming Persoonsgegevens 2007,
p. 2 (xxxxx://xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx/xxxxx/xxxxxxx/xxxxx/xxxxxxxxx/xxx/x0000-00000.xxx).
8 Inspectie SZW, ‘Nota van bevindingen, Bestandskoppelingen bij fraudebestrijding’, Den Haag: Inspectie Sociale Zekerheid en Werkgelegenheid 2012, p. 21 en 22 (xxxxx://xxx.xxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxx/xxxxxxxxxxxx/xxxxxxxxxx/xxxxxxxxx/0000/00/00/xxxxxxxxxxxxxxxxxxx-xxx- fraudebestrijding/Bestandskoppeling-bij-fraudebestrijding.pdf).
9 Kamerstukken II, 2007–2008, 17 050, nr. 346, p. 2 (Brief van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegen- heid aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal).
10 CBP, ‘Besluit tot oplegging last onder dwangsom’, Den Haag: College Bescherming Persoonsgegevens 2011, p. 9 (xxxxx://xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx/xxxxx/xxxxxxx/xxxxx/xxxxxxxxx/xx/xx_00000000_xxxx_xxx_xxxxxxx.xxx ).
3.10 In een SyRI-project in Groningen in 2013 werden gegevens van 119.000 uitkeringsge- rechtigden gekoppeld aan kadastergegevens. Uiteindelijk werd bij 117 personen on- rechtmatigheid en/of fraude geconstateerd (1 op 1017 of 0,098%) en bij 10 personen werd de uitkering beëindigd (1 op 11.900 of 0,008%).11
3.11 De handhavingsacties door het CBP hebben de Staat kennelijk uiteindelijk – op 1 januari 2013 – doen inzien dat voor het koppelen van bestanden en het opstellen en gebruiken van risicoprofielen een specifieke wettelijke regeling noodzakelijk was. Deze regeling is vervat in artikel 64 en 65 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (“Wet SUWI”) en hoofdstuk 5.a van het Besluit SUWI.
3.12 In het wetgevingstraject hebben zowel de Raad van State als het CBP zeer kritische adviezen uitgebracht. De Raad van State oordeelde dat het doel van SyRI te ruim en te vaag was en niet kon dienen als doel voor de verwerking van persoonsgegevens in de zin van de Wbp. De ruime doelomschrijving liet ruimte voor gegevensverwerking die een niet gerechtvaardigd doel dient en was in strijd met de vereisten van doelbinding en verenigbaar gebruik. Het systeem was volgens de Raad van State te eenvoudig uit te breiden tot niet nauwkeurig omschreven organen en burgers werden ten onrechte niet geïnformeerd over de verwerking en verstrekking van hun persoonsgegevens (Productie 10 en Productie 11).
3.13 Het CBP oordeelde dat de noodzaak van de inzet van SyRI niet was onderbouwd met een concrete, inhoudelijke belangenafweging en dat onvoldoende duidelijk was hoe ri- sico-indicatoren zouden worden ingezet in de selectie van persoonsgegevens. Er werd niet voldaan aan het principe ‘select before you collect’. Het verzamelen van persoons- gegevens zonder vooraf gemotiveerde noodzaak en vastgestelde en geobjectiveerde ri- sico-indicatoren zou leiden tot ‘fishing expeditions’ en willekeur (Productie 12, p. 4). Bovendien werd niet voldaan aan de informatieplicht in de Wbp. Ook was volgens het CBP onduidelijk op welke wettelijke grondslag de verwerking van gegevens binnen SyRI nu gebaseerd werd (Productie 13, p. 5).
3.14 De adviezen van de Raad van State en het CBP zijn door de Staat voor het belangrijkste deel weggewuifd of slechts op cosmetische wijze geadresseerd.
11 Inspectie SZW, ‘Nota van bevindingen, Bestandskoppelingen bij fraudebestrijding’, Den Haag: Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2012, p. 22 (xxxxx://xxx.xxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxx/xxxxxxxxxxxx/xxxxxxxxxx/xxxxxxxxx/0000/00/00/xxxxxxxxxxxxxxxxxxx-xxx- fraudebestrijding/Bestandskoppeling-bij-fraudebestrijding.pdf ).
Wet en Besluit SUWI en toepassing van SyRI
3.15 Artikel 64 en 65 Wet SUWI en het Besluit SUWI maken het mogelijk dat bestuursorga- nen, gemeentes en het ministerie van SZW samenwerkingsverbanden aangaan, binnen die samenwerkingsverbanden persoonsgegevens uitwisselen en die persoonsgegevens laten analyseren door XxXX. De wetteksten worden overgelegd als Productie 14 en Pro- ductie 15.
3.16 Indien twee of meer bestuursorganen besluiten een samenwerkingsverband aan te gaan met als doel (kort gezegd) de bestrijding van uitkerings- of belastingfraude, zouden zij daardoor verplicht worden aan elkaar gegevens te verstrekken (artikel 64 lid 3 Wet SUWI). Indien zij besluiten de minister te verzoeken tot de inzet van XxXX, dan zijn zij op basis van dat verzoek ook verplicht de gegevens aan de minister te vertrekken (artikel 64 lid 4 Wet SUWI). De minister is vanwege dit verzoek vervolgens verplicht deze gege- vens te verwerken in SyRI en treedt voor deze gegevensverwerking op als verantwoor- delijke in de zin van de Wbp (artikel 65 lid 1 Wet SUWI).
3.17 In het verzoek aan de minister moet onder andere zijn opgenomen welke bestuursorga- nen en personen samenwerken, wat de doelstelling van de samenwerking is, hoe deze is georganiseerd, wanneer het project bij voorkeur aanvangt en wie welke gegevens le- vert. Ook moet blijken op welke indicatoren en welk risicomodel het verzoek betrekking heeft (artikel 5a.1 lid 2 Besluit SUWI). Ten slotte moet uit het verzoek blijken dat ieder bestuursorgaan:
a. De voorgenomen bestandslevering heeft getoetst aan de gegevens die nodig zijn voor de risicoanalyses, ten behoeve van het doel van het SyRI-project, waaronder het doel in artikel 64 lid 1;
b. Heeft onderbouwd dat de verwerking van de gegevens ten aanzien van de be- langen van de (rechts)personen niet onevenredig is in verhouding tot de doel- stelling;
c. Alleen die gegevens verstrekt die voor de risicoanalyses nodig zijn; en
d. Hetzelfde doel niet op minder ingrijpende wijze kan bereiken (artikel 5a.1 lid 4 Besluit SUWI).
3.18 Indien het verzoek voldoet aan de voorwaarden, bepaalt de minister de aanvangsdatum van het SyRI-project en doet hiervan mededeling in de Staatscourant (artikel 5a.4 lid 1 Besluit SUWI). De gegevensverwerking wordt feitelijk uitgevoerd door de stichting In- lichtingbureau (het “Inlichtingenbureau”), een private partij die handelt onder verant- woordelijkheid van de minister en in dat kader volgens artikel 5a.2 lid 2 besluit XXXX optreedt als ‘bewerker’ in de zin van de Wbp. Het Inlichtingenbureau brengt de aange- leverde bestanden samen, versleutelt en pseudonimiseert de gegevens en koppelt ze vervolgens overeenkomstig een risicomodel dat door de minister is vastgesteld (artikel 5a.2 lid 3 en 5a.1 lid 7 Besluit SUWI). Het risicomodel bestaat uit een aantal indicatoren
op basis waarvan zou moeten blijken of sprake is van een verhoogd risico op onregel- matigheden.
3.19 Vervolgens ontsleutelt het Inlichtingbureau die gegevens die op basis van de resultaten van de koppeling met het risicomodel duiden op een “verhoogd risico op onregelma- tigheden als bedoeld in artikel 64 lid 1 Wet SUWI”. Die gegevens worden samenge- voegd in een bestand, dat wordt verstrekt aan de minister. Het Inlichtingenbureau ver- nietigt vervolgens binnen vier weken alle bestanden (artikel 5a.2 lid 4 Besluit SUWI).
3.20 De minister analyseert de resultaten en beoordeelt welke gevallen aanleiding geven tot een risicomelding (artikel 5a.3 lid 1 besluit XXXX). De minister verstrekt aan het samen- werkingsverband dat de aanvraag heeft gedaan de risicomeldingen die noodzakelijk zijn voor een goede uitvoering van hun wettelijke taak. Een risicomelding wordt omschreven als “de verstrekking op naam uit SyRI die een constatering van een verhoogd risico op onrechtmatig gebruik van overheidsgelden en overheidsvoorzieningen bevat en waar- van de risicoanalyse onderdeel is” (artikel 65 lid 2 Wet SUWI jo. artikel 1.1 sub z Besluit SUWI). De minister vernietigt de gegevens van (rechts)personen die geen aanleiding geven tot een risicomelding binnen vier weken na de analyse (artikel 5a.3 lid 3 Besluit SUWI).
3.21 Er is een register risicomeldingen waarin “gegevens over risicomeldingen” direct wor- den opgenomen teneinde projectdeelnemers en bestuursorganen te informeren over de risicomeldingen die zijn verstrekt en om subjecten van risicomeldingen op aanvraag te informeren of hun gegevens in het register zijn opgenomen (artikel 5a.5 lid 1 en lid 5 Besluit SUWI). De gegevens die noodzakelijk zijn voor de doeleinden van het register ri- sicomeldingen dienen te worden verstrekt aan projectdeelnemers en subjecten van pro- jecten (artikel 5a.5 lid 3 Besluit SUWI). De betrokkenen hoeven volgens de regeling na afloop van het onderzoek echter niet afzonderlijk te worden geïnformeerd over de risi- comeldingen (artikel 5a.5 lid 4 Besluit SUWI). De gegevens over de risicomeldingen worden bewaard tot twee jaar nadat de risicomelding in het register is opgenomen (ar- tikel 5a.5 lid 5 Besluit SUWI).
3.22 Naar aanleiding van een risicomelding kunnen de bestuursorganen gedurende twee jaar nader onderzoek verrichten. De resultaten van dit onderzoek dienen binnen twintig maanden na aanvang van het SyRI-project aan de minister bekend te worden gemaakt (artikel 65 lid 6 Wet SUWI en artikel 5a.3 lid 4 Besluit SUWI). Deze terugkoppeling bevat onder andere, indien beschikbaar, de resultaten van de risicomelding, de bruikbaarheid ervan en, wanneer een risicomelding niet tot een vervolgactie heeft geleid, de reden daarvan (artikel 5a.6 lid 2 besluit SUWI). De terugkoppelingen luiden tevens het einde van het SyRI-project in, tenzij de minister daar op een ander moment toe besluit (artikel 5a.4 lid 2 Besluit SUWI). Na de terugkoppeling, maar uiterlijk twee jaar na aanvang van het SyRI-project, dienen alle in het kader van het project verkregen gegevens door de minister te worden vernietigd (artikel 5a.3 lid 5 Besluit SUWI). Indien op enig moment
gegevens worden vernietigd, dient daar een proces-verbaal van te worden opgemaakt (artikel 5a.7 besluit SUWI).
Voorgeschiedenis
3.23 Voorafgaand aan deze procedure hebben eisers op 12 december 2016 een verzoek om informatie gedaan op basis van artikel 3 lid 1 Wet openbaarheid van bestuur (“Wob”) (Productie 16). Dit informatieverzoek strekte ertoe inzicht te verkrijgen in de wijze waar- op SyRI in de praktijk wordt toegepast. Het verzoek betrof onder andere informatie over:
a. Alle samenwerkingsverbanden in de zin van artikel 64 lid 1 Wet SUWI en inter- ventieteamprojecten waarbij XxXX is ingezet, zowel voorafgaand aan de inwer- kingtreding van de Wet SUWI, als in de periode daarna;
b. Informatie over de uitvoering en de resultaten van alle afzonderlijke projecten, waaronder de onderbouwing van de noodzaak per project, de vastgestelde ri- sicomodellen en -indicatoren per project, de verwerkte gegevens en een over- zicht van de gemaakte kosten, het aantal daadwerkelijk opgespoorde fraude- gevallen en de daartegen vervolgens daadwerkelijk ingezette handhaving;
c. Een opgave van het aantal registraties in het Register risicomeldingen.
3.24 De minister heeft het Wob-verzoek ingewilligd maar bij het verstrekken van documenten de beslistermijn van acht weken zoals vastgelegd in de Wob ver overschreden. Op 8 maart 2017 werd de eerste deelbeschikking afgegeven, op 6 juni 2017 de tweede en op 5 juli 2017 de derde. De deelbeschikkingen worden overgelegd als Productie 17, Pro- ductie 18 en Productie 19. Alle op basis van die deelbeschikkingen verstrekte Wob- stukken zijn door het ministerie online gepubliceerd.12
3.25 De door de minister uiteindelijk verstrekte informatie en documenten betreffen, anders dan verzocht door xxxxxx, uitsluitend de periode ná inwerkingtreding van artikel 64 en 65 Wet SUWI en hebben daarom slechts betrekking op drie projecten: “X.XX.X.X. XX Xxxxxxxxx”, “Xxxxxxx xxx xx XXxxxx” en “pilot Adresfraude Afrikaanderwijk Rotterdam”. Er zijn sinds oktober 2013 dus slechts drie projecten gestart. Deze projecten zijn alle drie nog niet afgerond. In het project “Afrikaanderwijk” is vanwege capaciteitsproble- men uiteindelijk bovendien afgezien van de inzet van XxXX (Productie 17, p. 4).
3.26 De verstrekte informatie en documenten bieden daarnaast niet de gewenste duidelijk- heid over de toepassing van XxXX. Een deel van de door eisers gestelde vragen is niet
12 Zie xxxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxxxx/xxx-xxxxxxxxx/0000/00/00/xxxxxxx-xxx-xxxxxxxxx-xxxx-xxxx en xxxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxxxx/xxx-xxxxxxxxx/0000/00/00/xxxxxxx-xxx-xxxxxxxxx-xxxx-xxxx. Bij verwijzing naar Wob-stukken in deze dagvaarding wordt steeds de nummering aangehouden zoals op de inventarislijst die is opgenomen bij deelbeschikking 1 (Productie 17).
beantwoord. Zo wordt uit de aangeleverde documenten niet duidelijk (i) hoeveel geld de genoemde projecten hebben gekost, (ii) hoeveel gevallen van onrechtmatig gebruik, fraude of niet-naleving er in totaal zijn opgespoord en (iii) welk bedrag er in totaal aan fraude is voorkomen of opgespoord. De minister weigert ten slotte om inzage te geven in de gebruikte risicomodellen en indicatoren (Productie 17, p. 3).
3.27 De door de minister verstrekte documenten hebben onvoldoende opheldering gegeven en hebben de door eisers naar voren gebrachte bezwaren niet weggenomen. Naar aan- leiding van een verzoek daartoe van eisers heeft op 15 januari 2018, mede in het kader van artikel 3:305a lid 2 BW, nog een overleg plaatsgevonden bij het ministerie van SZW. Tijdens dit overleg hebben de betrokken ambtenaren aangegeven dat de minister de bezwaren van eisers niet deelt en dat hij geen maatregelen zal nemen om deze bezwa- ren weg te nemen (Productie 20).
4 JURIDISCH KADER
4.1 Eisers beroepen zich op het recht op bescherming van het privéleven, de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de bescherming van persoonsgegevens zoals neer- gelegd in artikel 8 EVRM, artikel 7 en 8 het Handvest van de Grondrechten van de Eu- ropese Unie (“Handvest”), artikel 17 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrech- ten en Politieke Rechten (“IVBPR”) en de implementatie van die rechten in communau- tair en nationaal recht, met name de Wbp en de Algemene Verordening Gegevensbe- scherming (2016/679, “AVG”). Daarnaast beroepen eisers zich op het recht op een ‘ef- fective remedy’ en het recht op een eerlijk proces, zoals neergelegd in artikelen 6 en 13 EVRM, artikel 47 Handvest en artikel 14 IVBPR.
4.2 Beperkingen van deze grondrechten, zoals in de Wet SUWI, moeten de wezenlijke in- houd van die grondrechten eerbiedigen, aldus artikel 52 Handvest.
4.3 Voor zover het Handvest rechten bevat die overeenkomen met rechten uit het EVRM, zijn de inhoud en reikwijdte ervan dezelfde als die door het EVRM daaraan worden toe- gekend (artikel 52, lid 3 Handvest). Waar in deze dagvaarding zonder verdere toelich- ting wordt verwezen naar artikel 8 EVRM, wordt daarmee tevens bedoeld artikel 7 en 8 Handvest en artikel 17 IVBPR. Al deze artikelen werken rechtstreeks door in de Neder- landse rechtsorde en maken onderdeel uit van het Nederlandse recht, op grond van de artikelen 93 en 94 van de Nederlandse Grondwet.
Bescherming van de persoonlijke levenssfeer en van persoonsgegevens
4.4 De artikelen 8 EVRM, artikel 7 en 8 van het Handvest en artikel 17 van het IVBPR luiden achtereenvolgens:
Artikel 8 EVRM - Recht op eerbiediging van privéleven, familie- en gezinsleven
1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving nood- zakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het eco- nomisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Artikel 7 Handvest - Eerbiediging van het privé-leven en het familie- en gezinsleven
Xxxxxxxx heeft recht op eerbiediging van zijn privé-leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn communicatie.
Artikel 8 Handvest - Bescherming van persoonsgegevens
1. Eenieder heeft recht op bescherming van de hem betreffende persoonsgegevens.
2. Deze gegevens moeten eerlijk worden verwerkt, voor bepaalde doeleinden en met toestemming van de betrokkene of op basis van een andere gerechtvaardigde grondslag waarin de wet voorziet. Eenieder heeft recht op toegang tot de over hem verzamelde gegevens en op rectificatie daarvan.
3. Een onafhankelijke autoriteit ziet toe op de naleving van deze regels.
Artikel 17 IVBPR
1. Niemand mag worden onderworpen aan willekeurige of onwettige inmenging in zijn privé leven, zijn gezinsleven, zijn huis en zijn briefwisseling, noch aan onwettige aantas- ting van zijn eer en goede naam.
2. Eenieder heeft recht op bescherming door de wet tegen zodanige inmenging of aan- tasting.
4.5 Beperkingen op grondrechten van overheidswege, zoals in de Wet SUWI, dienen op grond van het EVRM te voldoen aan drie voorwaarden: (i) de voorgestelde bevoegdhe- den moeten voor burgers afdoende kenbaar en voorzienbaar zijn, en de inzet van de voorgestelde bevoegdheden moet met afdoende waarborgen zijn omkleed ter be- scherming van hun rechten, (ii) de beperking moet noodzakelijk zijn in relatie tot het vastgestelde doel en deze noodzaak moet afdoende worden onderbouwd en (iii) er
moet sprake zijn van effectief en onafhankelijk toezicht op de inzet van de bevoegdhe- den.
Voorzienbaarheid
4.6 Uit artikel 8 lid 2 EVRM volgt dat beperkingen van het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer bij wet voorzien moeten zijn (‘prescribed by law’). Het EHRM heeft in verschillende arresten invulling gegeven aan deze eis:
“Firstly, the law must be adequately accessible: the citizen must be able to have an indication that is adequate in the circumstances of the legal rules applicable to a given case. Secondly, a norm cannot be regarded as a "law" unless it is formu- lated with sufficient precision to enable the citizen to regulate his conduct: he must be able - if need be with appropriate advice - to foresee, to a degree that is reasonable in the circumstances, the consequences which a given action may en- tail.”13
“The law must be sufficiently clear in its terms to give citizens an adequate indi- cation as to the circumstances in which and the conditions on which public au- thorities are empowered to resort tot this secret and potentially dangerous inter- xxxxxxx with the right to respect for private life and correspondence”14
4.7 De wetgeving moet dus toegankelijk (‘accessible’), voorzienbaar (‘foreseeable’) en vol- doende precies (‘sufficiently precise) zijn en voldoende waarborgen tegen misbruik en willekeur bevatten om individuen zodoende een adequate indicatie te geven van de omstandigheden en voorwaarden waaronder de autoriteiten de maatregelen mogen in- zetten.15 Het resultaat van die beoordeling hangt onder meer af van “the nature, scope and duration of the possible measures, the grounds required for ordering them, the au- thorities competent to permit, carry out and supervise them, and the kind of remedy provided by the national law.”16 Het EHRM vereist daarbij gedetailleerde regels: “the law must indicate the scope of any such discretion conferred on the competent authori- ties and the manner of its exercise with sufficient clarity”.17
4.8 Wanneer sprake is van heimelijk toezicht moet de wet bovendien adequaat omschrijven in welke omstandigheden en onder welke voorwaarden publieke organen de bevoegd- heid hebben om dit heimelijk toezicht uit te oefenen. Er dient dan bovendien aan een
13 EHRM 26 april 1979, 6538/74 (Sunday Times), r.o. 49.
14 EHRM 24 april 1990, 11105/84 (Xxxxxxx Xxxxx), r.o.29.
15 EHRM 12 mei 2000, 00000/00 (Xxxx), xxx. 26; EHRM 2 september 2010, 35623/05 (Uzun), par. 61; EHRM 29 juni
2006, 54934/00 (Xxxxx en Saravia), par. 93; EHRM 1 juli 2008, 58243/00 (Liberty e.a.), par. 62.
16 EHRM 2 september 2010, 35623/05 (Uzun), par. 63; EHRM 29 juni 2006, 54934/00 (Xxxxx en Saravia), par. 106,
EHRM 2 augustus 1984, 8691/79 (Xxxxxx), r.o. 68, EHRM 26 September 1995, 17851/91 (Vogt), r.o. 48.
17 EHRM 29 juni 2006, 54934/00 (Xxxxx en Saravia), par. 94; EHRM 1 juli 2008, 58243/00 (Liberty e.a.), par. 62.
aantal specifieke voorwaarden te worden voldaan. In zaken over heimelijke surveillance door inlichtingendiensten heeft het EHRM bepaald dat duidelijk dient te zijn:
a. Welke activiteiten of overtredingen aanleiding kunnen geven voor het toe- zicht;
b. Welke categorieën van personen kunnen worden getroffen door de toezichts- bevoegdheid;
c. Wat de maximale duur is van de toezichtsbevoegdheid;
d. Welke procedure moet worden gevolgd om de verkregen gegevens te mogen onderzoeken, gebruiken en opslaan;
e. Welke voorzorgsmaatregelen moeten worden getroffen bij het gebruik van de gegevens en het verschaffen daarvan aan derde partijen; en
f. De omstandigheden waaronder de gegevens moeten worden gewist of vernie- tigd.18
4.9 Naar mening van eisers dienen deze waarborgen evengoed te gelden in het geval van heimelijke en geautomatiseerde data-analyses zoals door middel van XxXX. Daarmee kan immers een nog veel indringender beeld worden geschetst van het privéleven van een burger dan door surveillance.
Noodzakelijkheidseis
4.10 Op grond van artikel 8 lid 2 EVRM dient een beperking van het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer voorts noodzakelijk te zijn in een democratische samen- leving. Een inbreuk op een grondrecht is alleen toegestaan indien sprake is van een le- gitiem doel en een dwingende maatschappelijke noodzaak (‘pressing social need’) en indien wordt voldaan aan eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
4.11 Het tegengaan van, samengevat, sociale zekerheids- en belastingfraude, kan onder het EVRM als een legitiem doel worden aangemerkt. De inbreuk moet wel daadwerkelijk noodzakelijk zijn met het oog op dit legitieme doel. Er zal dan ook steeds een belan- genafweging moeten worden gemaakt of de inzet van SyRI daadwerkelijk noodzakelijk is, waarbij alle relevante omstandigheden in aanmerking moeten worden genomen. De omstandigheid dat voor een gegevensverwerking een beroep kan worden gedaan op een wettelijke grondslag maakt deze belangenafweging niet overbodig.19
18 Zie EHRM 29 juni 2006, 54934/00 (Xxxxx en Saravia), par. 95 en de daar aangehaalde rechtspraak; EHRM (Grote Kamer) 4 december 2015, 00000/00 (Xxxxxxxx v. Russia), r.o. 227 e.v. en EHRM 12 januari 2016, 37138/14 ( Xxxxx & Xxxxx v. Hungary), r.o. 56 e.v.
19 Hoge Raad 9 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ8097 (Santander), r.o. 3.3.
4.12 De noodzakelijkheidseis ziet niet alleen op de concrete inzet van bevoegdheden. Ook de introductie van nieuwe bevoegdheden op zichzelf moet noodzakelijk zijn in een de- mocratische samenleving. Uit de jurisprudentie van het EHRM en het HvJEU volgt dat reeds het enkele bestaan van wetgeving op grond waarvan persoonsgegevens kunnen worden verwerkt, geldt als een inbreuk op de bescherming van de persoonlijke levens- sfeer.20
Toezicht in zaken betreffende artikel 8 EVRM, artikel 13 EVRM
4.13 Wanneer sprake is van geheime verwerking van persoonsgegevens zijn burgers niet op de hoogte van de beperking van hun rechten. Daardoor hebben zij in de praktijk geen mogelijkheid om eventuele inbreuken voor te leggen aan de rechter. Blijkens de recht- spraak van het EHRM geldt dan als voorwaarde dat sprake moet zijn van adequate en effectieve garanties tegen misbruik van bevoegdheden door de overheid.
4.14 Een belangrijk middel om misbruik te voorkomen is het garanderen van effectief en onafhankelijk toezicht. Een onafhankelijke instantie dient te controleren of de overheid opereert binnen haar bevoegdheden, op grond van de juiste procedures en met inacht- neming van de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dit toezicht dient op basis van artikel 13 EVRM effectief te zijn en dient zich dus uit te strekken tot alle fasen in de uitoefening van bevoegdheden.
4.15 Het toezicht dient bij voorkeur te worden uitgeoefend door de rechter.21 Een alternatief voor rechterlijke toetsing is slechts acceptabel wanneer sprake is van een combinatie van zowel interne als externe waarborgen. Deze garanties kunnen onder andere bestaan uit “internal control, parliamentary oversight, independent oversight, and a complaint procedure before an independent body.”22 Een voorafgaande autorisatie door een on- afhankelijke instantie is op zichzelf niet voldoende. Er moet ook ‘after-the-fact’ rechtma- tigheidstoezicht zijn op de uitvoering van de operatie en de manier waarop de autoritei- ten de noodzakelijkheidstoets invullen. Op grond van artikel 13 EVRM moet dit recht- matigheidstoezicht kunnen resulteren in een bindende beslissing.
20 EHRM (Grote Kamer) 4 december 2015, 47000/00 (Xxxxx Xxxxxxxx), r.o. 168-171; EHRM 6 september 1978, 5029/71 (Xxxxx e.a.), par. 41; HvJEU (Grote Kamer) 8 april 2014, zaak C-293/12 (Digital Rights Ireland) r.o. 32 en HvJEU (Grote Kamer) 21 december 2016, zaak C-698/15 en C-203/15 (Tele2 Sverige/ Post och telestyrelsen). Zie ook: S. Xxxxxx, X. xxx Xxxxxx & X. xxx Xxxx, ‘Ten standards for oversight and transparency of national intelligence services’, Amsterdam: Institute for Information Law ( University of Amsterdam), 2015, p. 14.
21 EHRM 6 september 1978, 5029/71 (Xxxxx e.a.), par. 56 en EHRM 18 mei 2010, 26839/05 (Xxxxxxx x. VK), par. 167.
22 X. Xxxxxx, X. xxx Xxxxxx & X. xxx Xxxx, ‘Ten standards for oversight and transparency of national intelligence services’, Amsterdam: Institute for Information Law (University of Amsterdam), 2015, p. 16.
Artikel 6 EVRM
4.16 In artikel 6 EVRM is het recht op een eerlijk proces neergelegd: Artikel 6. Recht op een eerlijk proces
1. Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging heeft een ieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld. De uitspraak moet in het openbaar worden gewezen maar de toegang tot de rechtszaal kan aan de pers en het publiek worden ontzegd, gedurende de gehele terechtzitting of een deel daarvan, in het belang van de goede zeden, van de openbare orde of nationale veiligheid in een demo- cratische samenleving, wanneer de belangen van minderjarigen of de bescherming van het privé leven van procespartijen dit eisen of, in die mate als door de rechter onder bij- zondere omstandigheden strikt noodzakelijk wordt geoordeeld, wanneer de openbaar- heid de belangen van een behoorlijke rechtspleging zou schaden.
2. Een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, wordt voor onschuldig gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan.
3. Een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, heeft in het bijzonder de volgende rechten:
a. onverwijld, in een taal die hij verstaat en in bijzonderheden, op de hoogte te worden gesteld van de aard en de reden van de tegen hem ingebrachte beschuldiging;
[…]
4.17 Er dient in dit verband onderscheid gemaakt te worden tussen enerzijds geschillen of procedures waarin enkel burgerlijke rechten en verplichtingen aan de orde zijn en an- derzijds situaties waarin sprake is van een vervolging (‘criminal charge’) in de zin van ar- tikel 6 lid 2 EVRM. Hierbij is van belang dat de reikwijdte van artikel 6 EVRM zeer ruim is. Onder burgerlijke rechten en verplichtingen vallen vrijwel alle civielrechtelijke ge- schillen. Van een vervolging is daarnaast niet alleen sprake bij een strafrechtelijke ver- denking, maar ook in geschillen en procedures over bestuurlijke overtredingen en sanc- ties, zoals overtredingen van sociale zekerheidswetgeving en het opleggen van fiscale toeslagen.23 Van belang is voorts dat artikel 6 EVRM van toepassing is op alle stadia van het proces, ook de voorafgaande, voorbereidende stadia waarin formeel nog geen sprake is van behandeling van de zaak of van vervolging.
23 EHRM 25 augustus 1987, 9912/82 (Xxxx ), r.o. 54; EHRM 23 oktober 1995, 15523/89 (Schmautzer), r.o. 27/28; EHRM 23 september 1998, 68/1997/852/1059 (Malige ), r.o. 35/36; EHRM 4 maart 2008, 11529/02 (Xxxxxxx Xxxxx ), r.o.17-19; EHRM 23 november 2006, 73053/01 (Xxxxxxx), r.o. 30-32.
4.18 Uit artikel 6 EVRM kunnen een aantal rechten worden afgeleid, waaronder het recht op toegang tot een onafhankelijke en onpartijdige rechter, het recht op een eerlijk proces (‘fair trial’) en ‘equality of arms’ en de zogenoemde onschuldpresumptie.
Communautair en nationaal recht
4.19 De grondrechtelijke bescherming van de persoonlijke levenssfeer zoals neergelegd in het EVRM, het Handvest en het IVBPR, is op communautair en nationaal niveau nader uitgewerkt in een aantal beginselen van databeschermingsrecht. Op het moment van dagvaarding is de belangrijkste rechtsbron in het kader van deze procedure de EU Pri- vacyrichtlijn (95/46/EG) welke in Nederland is geïmplementeerd in de Wbp. Op 24 mei 2016 is echter de AVG in werking getreden. De AVG is direct van toepassing vanaf 25 mei 2018. Op dat moment komen de Privacyrichtlijn en de Wbp te vervallen. Deze zaak zal voor alle gegevensverwerkingen in SyRI vanaf die datum dus moeten worden beslist op basis van de relevante bepalingen in de AVG. In het onderstaande zullen de relevan- te beginselen worden besproken aan de hand van de AVG, waarbij telkens ook zal wor- den verwezen naar de relevante bepalingen in de Privacyrichtlijn (“Rl”) en de Wbp.
Noodzakelijkheid en proportionaliteit
4.20 Artikel 6 lid 1 AVG (artikel 7 Rl en 8 Wbp) bevat de communautaire vertaling van de noodzakelijkheidseis. Hierin is bepaald dat de verwerking van persoonsgegevens nood- zakelijk dient te zijn voor één van de daar genoemde verwerkingsgrondslagen.
Grondslagvereiste
4.21 Het grondslagvereiste is in de AVG neergelegd in artikel 6 (artikel 7 Rl en 8 Wbp). Per- soonsgegevens mogen slechts worden verwerkt indien één van de zes wettelijke grond- slagen aanwezig is:
a. De betrokkene heeft toestemming gegeven;
b. De verwerking is noodzakelijk voor de uitvoering van een overeenkomst waar- bij de betrokkene partij is, of om op verzoek van de betrokkene vóór de slui- ting van een overeenkomst maatregelen te nemen;
c. De verwerking is noodzakelijk om te voldoen aan een wettelijke verplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust;
d. De verwerking is noodzakelijk om de vitale belangen van de betrokkene of van een andere natuurlijke persoon te beschermen;
e. De verwerking is noodzakelijk voor de vervulling van een taak van algemeen belang of van een taak in het kader van de uitoefening van het openbaar ge- zag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is opgedragen;
f. De verwerking is noodzakelijk voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de verwerkingsverantwoordelijke of van een derde, behalve wanneer de belangen of de grondrechten en de fundamentele vrijheden van de betrokkene die tot bescherming van persoonsgegevens nopen, zwaarder wegen dan die belangen, met name wanneer de betrokkene een kind is.
4.22 Artikel 6 lid 2 AVG bepaalt dat verwerkingsgrondslag sub f) niet geldt voor de verwer- king door overheidsinstanties in het kader van de uitoefening van hun taken. De verwer- kingsgrondslagen genoemd onder sub a), b) en d) zijn evenmin van toepassing. Voor XxXX zou dus enkel sub c) of sub e) als verwerkingsgrondslag kunnen gelden.
Doelbinding
4.23 Artikel 5 lid 1 sub b AVG bepaalt dat persoonsgegevens voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden dienen te worden verzameld en niet ver- der dienen te worden verwerkt op een met die doeleinden onverenigbare wijze (artikel
6 lid 1 sub b Rl en 7 Wbp). Het doel moet voorafgaand aan de gegevensverwerking worden vastgesteld en moet helder en specifiek zijn zodat duidelijk is welke verwerkin- gen daar wel onder vallen en welke niet. Doelen die te vaag en algemeen zijn geformu- leerd kunnen niet kwalificeren als voldoende welbepaald.
4.24 Doelbinding kan worden gezien als een bijzondere vorm van de voorzienbaarheid en vormt een hoeksteen van het gegevensbeschermingsrecht.24 Doelbinding is als explicie- te voorwaarde opgenomen in artikel 8 van het Handvest.
4.25 Artikel 6 lid 4 AVG (artikel 9 Wbp) bepaalt dat indien de verwerking voor een ander doel dan dat waarvoor de persoonsgegevens zijn verzameld, niet berust op toestem- ming van de betrokkene, de verwerkingsverantwoordelijke bij de beoordeling van de vraag of de verwerking voor een ander doel verenigbaar is met het doel waarvoor de persoonsgegevens aanvankelijk zijn verzameld, onder meer rekening moet houden met:
a. Ieder verband tussen de doeleinden waarvoor de persoonsgegevens zijn ver- zameld, en de doeleinden van de voorgenomen verdere verwerking;
b. Het kader waarin de persoonsgegevens zijn verzameld, met name wat de ver- houding tussen de betrokkenen en de verwerkingsverantwoordelijke betreft;
c. De aard van de persoonsgegevens, met name of bijzondere categorieën van persoonsgegevens worden verwerkt, en of persoonsgegevens over strafrech- telijke veroordelingen en strafbare feiten worden verwerkt;
d. De mogelijke gevolgen van de voorgenomen verdere verwerking voor de be- trokkenen;
24 Conclusie van Advocaat-Generaal X. Xxxxxx van 18 juli 2007, zaak C-275/06 (Promusicae), C-000/00, xxx. 53.
e. Het bestaan van passende waarborgen, waaronder eventueel versleuteling of pseudonimisering.
Geautomatiseerde besluitvorming en profilering
4.26 In de AVG zijn normen opgenomen over profilering. Het begrip profilering is in artikel 4 onderdeel 4 AVG gedefinieerd als:
“elke vorm van geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens waarbiį aan de hand van persoonsgegevens bepaalde persoonliįke aspecten van een natuur- liįke persoon worden geëvalueerd, met name met de bedoeling ziįn beroepspres- taties, economische situatie, gezondheid, persoonliįke voorkeuren, interesses, be- trouwbaarheid, gedrag, locatie of verplaatsingen te analyseren of te voorspel- len.”
4.27 Op grond van artikel 21 lid 1 AVG heeft een betrokkene te allen tijde het recht om van- wege met zijn specifieke situatie verband houdende redenen bezwaar te maken tegen verwerkingen die plaatsvinden op basis van artikel 6 lid 1 sub e of f, waaronder tegen profilering.
4.28 De betrokkene heeft daarnaast het recht om niet te worden onderworpen aan een uit- sluitend op geautomatiseerde verwerking, waaronder profilering, gebaseerd besluit waaraan voor hem rechtsgevolgen zijn verbonden of dat hem anderszins in aanmerkelij- ke mate treft (artikel 22 lid 1 AVG, artikel 15 Rl en artikel 42 Wbp).
Informatieplicht
4.29 De verwerkingsverantwoordelijke is verplicht om betrokkenen adequaat te informeren over de verwerking van hun persoonsgegevens (artikel 13 en 14 AVG, artikel 11 Rl en ar- tikel 33 en 34 Wbp). Indien persoonsgegevens niet van de betrokkene zijn verkregen, dient de verwerkingsverantwoordelijke de volgende informatie te verstrekken:
a. De identiteit en de contactgegevens van de verwerkingsverantwoordelijke;
b. In voorkomend geval, de contactgegevens van de functionaris voor gegevens- bescherming;
c. De verwerkingsdoeleinden waarvoor de persoonsgegevens zijn bestemd, en de rechtsgrond voor de verwerking;
d. De betrokken categorieën van persoonsgegevens;
e. De ontvangers van de persoonsgegevens.
4.30 Daarnaast dient de verwerkingsverantwoordelijke de betrokkene de volgende informatie te verstrekken om een behoorlijke en transparante verwerking te waarborgen (artikel 14 lid 2 AVG):
a. De periode gedurende welke de persoonsgegevens zullen worden opgesla- gen, of indien dat niet mogelijk is, de criteria om die termijn te bepalen;
b. De gerechtvaardigde belangen van de verwerkingsverantwoordelijke indien de verwerking plaatsvindt op basis van artikel 6 lid 1 sub f AVG;
c. Dat de betrokkene het recht heeft de verwerkingsverantwoordelijke te ver- zoeken om inzage van en rectificatie of wissing van persoonsgegevens of om beperking van de hem betreffende verwerking, alsmede het recht tegen ver- werking bezwaar te maken en het recht op gegevensoverdraagbaarheid;
d. Dat de betrokkene het recht heeft een klacht in te dienen bij een toezichthou- dende autoriteit;
x. Xx xxxx waar de persoonsgegevens vandaan komen, en in voorkomend geval, of zij afkomstig zijn van openbare bronnen;
f. Het bestaan van geautomatiseerde besluitvorming, met inbegrip van de in ar- tikel 22, leden 1 en 4 bedoelde profilering, en, ten minste in die gevallen, nut- tige informatie over de onderliggende logica, alsmede het belang en de ver- wachte gevolgen van die verwerking voor de betrokkene.
4.31 De verwerkingsverantwoordelijke dient deze informatie op grond van lid 3 te verstrek- ken:
a. Binnen een redelijke termijn, maar uiterlijk binnen één maand na verkrijging van de persoonsgegevens, afhankelijk van de concrete omstandigheden waar- in de persoonsgegevens worden verwerkt;
b. Indien de persoonsgegevens zullen worden gebruikt voor communicatie met de betrokkene, uiterlijk op het moment van het eerste contact met de betrok- kene; of
c. Indien verstrekking van de gegevens aan een andere ontvanger wordt over- wogen, uiterlijk op het tijdstip waarop de persoonsgegevens voor het eerst worden verstrekt.
4.32 Op grond van lid 4 dient de verwerkingsverantwoordelijke, wanneer deze voornemens is de persoonsgegevens verder te verwerken voor een ander doel dan waarvoor de per- soonsgegevens zijn verkregen, de betrokkene vóór die verdere verwerking informatie te verstrekken over dat andere doel en alle relevante verdere informatie als bedoeld in lid 2.
Verwerkersovereenkomst
4.33 Een verantwoordelijke kan de verwerking van persoonsgegevens laten uitvoeren door een derde partij. Deze derde partij is dan aan te merken als een “verwerker” (artikel 4 onderdeel 8 AVG / artikel 1 sub e Wbp).25 De verantwoordelijke is op grond van artikel 28 lid 3 AVG (artikel 14 lid 2 Wbp) verplicht de verwerking van persoonsgegevens door een verwerker te regelen in een overeenkomst of andere rechtshandeling. Dit artikellid schrijft voor aan welke voorwaarden een verwerkersovereenkomst moet voldoen. Zo dient te worden bepaald dat de verwerker persoonsgegevens uitsluitend verwerkt op basis van schriftelijke instructies van de verantwoordelijke, dat hij adequate technische beveiligingsmaatregelen treft en dat hij de vereiste maatregelen treft in geval van data- lekken.
4.34 Indien geen verwerkersovereenkomst is gesloten, is het laten verwerken van persoons- gegevens door een verwerker onrechtmatig.
Geheimhoudingsverplichtingen
4.35 De gegevens die binnen SyRI worden gebruikt zijn afkomstig van een groot aantal ver- schillende bestuursorganen. Voor deze bestuursorganen gelden verschillende wettelijke geheimhoudingsplichten. Zo bepalen artikel 74 Wet SUWI en artikel 65 Participatiewet dat het “een ieder verboden is hetgeen hem uit of in verband met enige werkzaamheid bij de uitvoering van deze wet over de persoon of zaken van een ander blijkt of wordt meegedeeld, verder bekend te maken dan voor de uitvoering van deze wet noodzakelijk is dan wel op grond van deze wet is voorgeschreven of toegestaan”. Deze geheimhou- dingsplicht is onder andere van toepassing op de Belastingdienst. Voor de Belasting- dienst geldt daarnaast nog de specifieke wettelijke geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene Wet inzake de Rijksbelastingen (“Awr”).Ten slotte bestaat er nog een algemene wettelijke verplichting voor bestuursorganen om persoonsgegevens van bur- gers op vertrouwelijke wijze te behandelen, neergelegd in artikel 2:5 van de Algemene wet bestuursrecht (“Awb”).
5 SCHENDING DOOR DE STAAT
5.1 Artikel 64 en 65 van de Wet SUWI, het daarop gebaseerde Besluit SUWI en de inzet van XxXX op zichzelf zijn in strijd met het EVRM, het Handvest, het IVBPR, de Privacyrichtlijn, de AVG en de Wbp. Ook schendt de Staat door de inzet van XxXX meerdere geheim- houdingsverplichtingen. Deze schendingen brengen niet alleen een inmenging in het
25 De Wet bescherming persoonsgegevens spreekt nog van een ‘bewerker’. De betekenis van dit begrip is identiek.
privéleven van burgers met zich mee, maar schaden daarnaast het vertrouwen van de burger in de Nederlandse overheid en de rechtsstaat. Het bestaan van vergaande be- voegdheden om allerlei overheidsdatabanken heimelijk te koppelen leidt bij burgers tot het gevoel dat zij constant door de overheid in de gaten worden gehouden.
5.2 Eisers wensen in deze procedure de wettelijke regeling van SyRI voor te leggen ter toetsing aan een ieder verbindende verdragsbepalingen. Strijd met een ieder verbin- dende verdragsbepalingen heeft tot gevolg dat de desbetreffende voorschriften buiten toepassing moeten blijven (artikel 94 Grondwet). Bij deze toetsing dient de rechtspraak van internationale gerechten, zoals het EHRM en het HvJEU, in acht te worden geno- men. Buiten toepassing verklaring is van kracht totdat is voldaan aan een eventueel in een toepassingsverbod op te nemen voorwaarde, zoals aanpassing van onderdelen van de wet waardoor de schending van grondrechten zou worden opgeheven.
5.3 Indien uw rechtbank zou oordelen dat toepassing van artikel 64 en 65 van de Wet SUWI, het Besluit SUWI en/of enige onderdelen daarvan in strijd zijn met de in deze dagvaar- ding genoemde grondrechten, staat daarmee het onrechtmatig handelen (artikel 6:162 BW) van de Staat jegens eisers en jegens eenieder wier belangen zij vertegenwoordigen vast.
5.4 Dat sprake is van een omvangrijke en ingrijpende beperking op het recht op privacy is evident. Er worden van grote aantallen onschuldige burgers grote hoeveelheden, deels gevoelige persoonsgegevens verzameld, opgeslagen, uitgewisseld tussen overheidsin- stanties, gekoppeld en gebruikt voor het opstellen van profielen en het maken van risi- coanalyses. Gegevens waarvan de burger op geen enkele manier had kunnen voorzien dat deze voor dit doel gebruikt zouden worden. Het EHRM heeft geoordeeld dat reeds het opslaan van persoonsgegevens een beperking oplevert van het recht op bescher- ming van de persoonlijke levenssfeer, ongeacht het gebruik dat vervolgens van de ge- gevens wordt gemaakt.26 In het geval van SyRI loopt de burger kans opgenomen te worden in een strafrechtelijk register en zodoende te worden gestigmatiseerd.
Niet voorzienbaar / Wettelijke grondslag ontbreekt
5.5 De wettelijke regeling van XxXX voldoet in meerdere opzichten niet aan het voorzien- baarheidsvereiste.
Doelomschrijving te ruim
5.6 Ten eerste is de doelomschrijving in artikel 64 lid 1 Wet SUWI te ruim en te vaag gefor- muleerd en daarmee niet “sufficiently precise”. De Staat heeft in reactie op zeer princi-
26 EHRM (Grote Kamer) 4 december 2008, 30562/04 en 30566/04 (S. and Xxxxxx), r.o. 67.
piële kritiek van de Raad van State (zie Productie 10) hierover slechts enkele cosmeti- sche toevoegingen gedaan in de Memorie van Toelichting.
5.7 De doelomschrijving heeft betrekking op regelingen die complete beleidsterreinen bestrijken: sociale zekerheid, arbeidswetten, illegale arbeid, premies en belastingen in- clusief toeslagen.27 In reactie op deze kritiek van de Raad van State heeft de Staat de opsomming geconcretiseerd in die zin dat in de Memorie van Toelichting nu een aantal specifieke wetten wordt genoemd.28 Dat kan echter nauwelijks als een verdergaande af- bakening worden aangemerkt. Bovendien merkt de regering in het Nader Rapport op:
“Gekozen is voor een (brede) doelbinding die zich uitstrekt tot het domein van de ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Financiën.”29
“Daarnaast zal de uitbreiding van bestuursorganen en personen die biį ministeri- ele regeling mogeliįk wordt gemaakt, altiįd betrekking hebben op toezicht op de naleving of de uitvoering van andere wetten dan die reeds genoemd worden.“30 [onderstreping advocaat]
5.8 Daarmee heeft de Staat dus de deur geopend om bij ministeriële regeling andere wet- ten aan te wijzen die zouden kunnen vallen binnen het bereik van de regeling. In weer- wil van het advies van de Raad van State heeft de wetgever er bovendien voor gekozen om dit bij ministeriële regeling te laten plaatsvinden en niet bij AMvB.31
5.9 Verder is van belang dat de wetgever de toetsing in concrete gevallen uiteindelijk over- laat aan de samenwerkende bestuursorganen. De Raad van State heeft daarover opge- merkt:
“Zo’n toetsing in concrete gevallen heeft op zichzelf waarde, maar ziį ontslaat de wetgever niet van de plicht om de toekenning van bestuursbevoegdheden en de daarmee gepaard gaande beperking van grondrechten zo concreet mogeliįk te omschriįven. Wel bepaalt het voorstel dat binnen een samenwerkingsverband persoonsgegevens worden verwerkt die, ten behoeve van het hiervoor besproken doel, noodzakeliįk ziįn voor dat samenwerkingsverband. Deze omschriįving geeft, zo meent de Afdeling, echter evenmin een afbakening van het doel van de gege- vensverwerking. Daarbiį is voorts onduideliįk of de deelnemers in het samenwer- kingsverband biį de gegevensverwerking in dat kader gebonden ziįn aan de be- voegdheden waarover ziį op grond van andere wetten beschikken en aan de doe-
27 Kamerstukken II 2012-2013, 33 579, nr. 4, p. 2 en 3 (Advies RvS en Nader Rapport).
28 Kamerstukken II, 2012-2013, 33579, nr. 3, p. 36 en 37 (Memorie van Toelichting).
29 Kamerstukken II, 2012-2013, 33579, nr. 4, p. 5 (Advies RvS en Nader Rapport).
30 Kamerstukken II, 2012-2013, 33579, nr. 4, p. 7 (Advies RvS en Nader Rapport).
31 Kamerstukken II, 2012-2013, 33579, nr. 4, p. 7 (Advies RvS en Nader Rapport).
len waarmee die bevoegdheden aan hen ziįn toegekend, of dat het voorstel een zelfstandige grondslag voor gegevensverwerking creëert.”32
5.10 De regering heeft deze kritiek geheel terzijde geschoven. De doelomschrijving is “be- wust ruim gekozen”:
“Er is bewust gekozen voor een ruime doelbinding om te bewerkstelligen dat de bestuursorganen en personen die in de praktiįk samenwerken ook daadwerkeliįk als integrale overheid kunnen optreden tegen onrechtmatig gebruik, fraude en het niet naleven van wetgeving. De burger verlangt dit ook van de overheid. Dit brengt met zich dat het doel van de samenwerking breed moet ziįn.” 33
5.11 Een ‘ruime’ of ‘brede’ doelbinding is een contradictio in terminis. Het beginsel van doelbinding vereist dat een doel welbepaald, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaar- digd moet zijn. De eis van welbepaaldheid betekent dat het doel gedetailleerd genoeg moet zijn omschreven om naleving van de wet en gegevensbeschermingswaarborgen aan te kunnen tonen, zo zet ook de Artikel 29-Werkgroep34 uiteen (Productie 21, p. 15). Door een ‘ruime doelbinding’ komt de voorzienbaarheid in het geding. Daarnaast kan de vereiste proportionaliteit niet naar behoren worden getoetst.
5.12 De justitiabele heeft dus op voorhand nauwelijks enig indicatie van de situaties waarin hij onderhevig kan worden aan een vergaande inmenging in zijn persoonlijke levens- sfeer. De terreinen waarop SyRI kan worden ingezet zijn zeer breed en voor een groot deel slechts op vage wijze afgebakend. Concretisering daarvan vindt plaats op het ni- veau van de uitvoerende macht. Op dat moment is het voor de nietsvermoedende en welwillende burger te laat. Een bepaalde combinatie van handelingen (en daarmee ge- paard gaande registraties), die elk op zichzelf geen overtreding van enig voorschrift hoeven in te houden, kan ineens vallen binnen een bepaald risicoprofiel.
5.13 De doelomschrijving bevat verder een aantal niet nauwkeurig afgebakende termen. Zo is niet duidelijk wat moet worden verstaan onder “onrechtmatig gebruik van overheids- gelden en overheidsvoorzieningen”. Wordt daarmee slechts bedoeld dat overheidsgel- den worden geïnd terwijl men daar geen recht op heeft of ook dat overheidsgelden daadwerkelijk onrechtmatig worden “gebruikt”? Indien dat laatste geldt, is de reikwijdte daarvan onbegrensd. Voorts wordt met “onrechtmatig gebruik” volgens de memorie van toelichting gedoeld op zowel:
32 Kamerstukken II, 2012-2013, 33579, nr. 4, p. 3 (Advies RvS en Nader Rapport).
33 Kamerstukken II, 2012-2013, 33579, nr. 3, p. 36 (Memorie van Toelichting).
34 De Artikel 29-werkgroep is het onafhankelijke advies -en overlegorgaan van Europese privacytoezichthouders.
“het onįuiste gebruik als op het opzetteliįk onįuiste gebruik (misbruik) van over- heidsgelden en overheidsvoorzieningen op het terrein van de sociale zekerheid en de inkomensafhankeliįke regelingen.”35
5.14 Onjuist gebruik hoeft echter niet per definitie onrechtmatig te zijn, zoals in het geval geen sprake is van toerekenbaarheid. De term “onrechtmatig gebruik” is ruimer dan de term “misbruik” omdat hieronder ook lichtere overtredingen vallen, waarbij opzet ont- breekt. De toepassing van XxXX lijkt zelfs mogelijk buiten het domein van strafbare en onrechtmatige handelingen, gezien het bepaalde in artikel 5a.2. lid 3 sub f Besluit SUWI. Deze bepaling maakt de bewerking van gegevens reeds mogelijk indien sprake is van “een verhoogd risico op onregelmatigheden”.
5.15 De gehanteerde doelomschrijving is bedoeld om een zo ruim mogelijke toepassing van SyRI mogelijk te maken en biedt Nederlandse burgers daardoor niet de bescherming die op basis van de toepasselijke grondrechtelijke en privacyrechtelijke normen gebo- den is.
5.16 Gezien het voorgaande wordt de burger, die in tal van afzonderlijke relaties zijn gege- vens aan de overheid heeft verstrekt, geconfronteerd met een verwerking van zijn ge- gevens die heimelijk en ondoorzichtig is en waarvan hij de onderliggende logica en de mogelijke consequenties niet kan kennen.
5.17 In concreto formuleren de voor een SyRI-project verantwoordelijke bestuursorganen uiteindelijk ook geen doelomschrijving die de wettelijke ruimheid en vaagheid weg- neemt. De doelomschrijvingen in de drie projecten die sinds inwerkingtreding van de wettelijke regeling van SyRI zijn gestart, zijn even vaag en ruim en passen daarnaast voor een groot deel zelfs niet binnen de doelomschrijving van artikel 64 lid 1 Wet SUWI.36 Hieruit blijkt dat – voor zover artikel 64 Wet SUWI al enige afbakening van de doelomschrijving bevat - de bestuursorganen in SyRI-projecten daar in vergaande mate hun eigen invulling aan geven. In het projectvoorstel Afrikaanderwijk wordt als centrale doelstelling zelfs geformuleerd “het verbeteren van de kwaliteit en betrouwbaarheid van de Basisregistratie Personen”. Dat doel kan op geen enkele wijze worden gebracht onder de doelomschrijving van artikel 64 lid 1 Wet SUWI.
35 Kamerstukken II 2012-2013, 33 579, nr. 3, p. 36 (Memorie van Toelichting).
36 Zie voor het project GALOP II: het verzoek om toepassing SyRI in Wob-stuk 2, te vinden via xxxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxxxx/xxx-xxxxxxxxx/0000/00/00/xxxxxxx-xxx-xxxxxxxxx-xxxx-xxxx, bestand 4/16; voor het project Adresfraude Afrikaanderwijk Rotterdam: het projectvoorstel in Wob-stuk 24, te vinden via xxxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxxxx/xxx-xxxxxxxxx/0000/00/00/xxxxxxx-xxx-xxxxxxxxx-xxxx-xxxx, bestand 5/16 en voor het project Wijkgerichte aanpak kwetsbare buurten Capelle aan den IJssel: het projectvoorstel in Wob-stuk 40, te vinden via xxxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxxxx/xxx-xxxxxxxxx/0000/00/00/xxxxxxx-xxx-xxxxxxxxx-xxxx- syri, bestand 6/16.
Bevoegdheid niet afgebakend
5.18 Ten tweede voldoet de formulering van de bevoegdheid om SyRI in te zetten in artikel 64 en 65 Wet SUWI niet aan het vereiste van voorzienbaarheid. De verplichting om ge- gevens te delen binnen een samenwerkingsverband ontstaat zodra een bestuursorgaan ‘besluit tot deelname aan een samenwerkingsverband’ (artikel 64 lid 3 Wet SUWI). De verplichting om gegevens te verstrekken aan de minister ontstaat zodra het samenwer- kingsverband een verzoek doet tot het uitvoeren van risicoanalyses (artikel 64 lid 4 Wet SUWI).
5.19 Het ontstaan van de genoemde “verplichtingen” is daarmee uitsluitend gebaseerd op het subjectieve besluit van de betreffende bestuursorganen en personen om deel te nemen aan een samenwerkingsverband, dan wel om een verzoek tot risicoanalyse te doen. De afweging die moet waarborgen dat de inzet van SyRI voorzienbaar, noodzake- lijk, proportioneel en subsidiair is, heeft geen uitwerking gekregen in de wettelijke re- geling, maar is volgens de wetgever een taak van de bij een SyRI-onderzoek betrokken bestuursorganen; deze dienen vast te stellen of de verwerking van door hen aangele- verde gegevens subsidiair en proportioneel is.
5.20 Er is zodoende op geen enkele wijze afgebakend in welke omstandigheden of op basis van welke overwegingen deze bestuursorganen en personen een dergelijk besluit kun- nen nemen. De Wet SUWI en het Besluit SUWI bieden geen objectieve criteria aan de hand waarvan burgers kunnen inschatten in welke omstandigheden tot gegevensverwer- king kan worden overgegaan.37 Artikel 64 lid 3 en lid 4 Wet SUWI bieden, anders ge- zegd, een vrijwel onbegrensde mogelijkheid om gegevens te verwerken, terwijl de voorzienbaarheidseis juist beoogt de bevoegdheden van de overheid af te bakenen.
5.21 In de Wet SUWI zijn de bevoegdheden zo breed geformuleerd dat de mate van beper- king grotendeels afhankelijk is van de keuzes die de uitvoerende partijen maken. Op deze wijze worden nagenoeg alle persoonsgegevens die burgers (meestal verplicht) aan de overheid verstrekken, middels een onvoorzienbare en oncontroleerbare methode te- gen hen gebruikt. Dit gebeurt op een wijze die niet in de wettekst vastligt, maar per project wordt bepaald door de partijen die vanwege hun wettelijke taken belang heb- ben bij diezelfde risicoprofilering. Dit werkt ondermijnend voor de vertrouwensrelatie tussen burgers en overheid, waarmee de belangrijkste waarborg voor open communica- tie vanuit burgers naar de overheid ernstig worden geschaad.
5.22 Uit de Wob-stukken blijkt dat in de daadwerkelijke projecten niet duidelijk wordt hoe de belangenafweging door de betreffende bestuursorganen heeft plaatsgevonden. Uit het projectvoorstel GALOP II, de adviesaanvraag aan de LSI, het advies van de LSI en de uiteindelijke goedkeuring door de minister, is geen enkele onderbouwing te vinden van de noodzaak van het project, een belangenafweging ten opzichte van de inbreuk op de
37 Vgl. HvJEU (Grote Kamer) 8 april 2014, zaak C-293/12 (Digital Rights Ireland), r.o. 59-60 en 65.
persoonlijke levenssfeer, van de te verwerken gegevens, van de risicomodellen of van de eventuele gevolgen van een risicomelding. Het blijft bij algemeenheden dat “het voorstel voldoet aan de wettelijke eisen”.38 Hetzelfde geldt voor het project Capelle.39
5.23 Voorts blijkt uit de Wob-stukken dat bijvoorbeeld de duur van de inzet van bevoegdhe- den onvoldoende wordt gehandhaafd. Het project GALOP II had moeten lopen tot 15 oktober 2016, na verlenging tot 1 juni 2017.40 Het project Capelle had moeten lopen tot 15 april 2017.41 In elk geval ten tijde van de derde deelbeschikking van 5 juli 2017 wa- ren beide projecten nog niet afgerond (Productie 19).
Gegevenscategorieën te vaag en te ruim
5.24 Ten derde is de opsomming van gegevenscategorieën die in aanmerking komen voor verwerking in SyRI te ruim. Het besluit somt 17 categorieën van persoonsgegevens op die kunnen worden verwerkt (art 5a.1. lid 3 Besluit SUWI). Het betreft, kort gezegd:
a. Arbeidsgegevens;
b. Gegevens inzake bestuursrechtelijke maatregelen en sancties;
c. Fiscale gegevens;
d. Gegevens over roerende en onroerende goederen;
e. Gegevens over uitsluitingsgronden van bijstand of uitkeringen;
f. Handelsgegevens;
g. Huisvestingsgegevens;
h. Identificerende gegevens, zijnde bij een natuurlijk persoon: naam, adres, woonplaats, postadres, geboortedatum, geslacht en administratieve kenmer- ken;
i. Inburgeringsgegevens, zijnde gegevens waarmee kan worden vastgesteld of aan een persoon inburgeringsverplichtingen zijn opgelegd;
j. Nalevingsgegevens;
k. Onderwijsgegevens;
l. Pensioengegevens;
m. Re-integratiegegevens;
38 Zie Wob-stukken 1 t/m 4, te vinden via xxxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxxxx/xxx- verzoeken/2017/06/14/besluit-wob-verzoeken-over-syri, bestand 4/16.
39 Zie Wob-stukken 40 t/m 54, te vinden via xxxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxxxx/xxx- verzoeken/2017/06/14/besluit-wob-verzoeken-over-syri, bestand 6/16.
40 Zie Wob-stuk 10, te vinden via xxxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxxxx/xxx-xxxxxxxxx/0000/00/00/xxxxxxx-xxx- verzoeken-over-syri, bestand 4/16.
41 Zie Wob-stukken 45 en 46, te vinden via xxxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxxxx/xxx- verzoeken/2017/06/14/besluit-wob-verzoeken-over-syri, bestand 6/16.
n. Schuldenlastgegevens;
o. Uitkerings-, toeslagen en subsidiegegevens;
p. Vergunningen en ontheffingen; en
q. Zorgverzekeringsgegevens.
5.25 De omschrijving van de genoemde categorieën is telkens zeer ruim en veelomvattend. Doordat de doeleinden voor de verwerkingen zo ruim zijn geformuleerd, kan de nood- zaak van het gebruik van deze gegevens bovendien onmogelijk worden vastgesteld. In haar advies over het Besluit SUWI merkt de Raad van State in dit verband het volgende op:
“De opsomming van gegevens is weliswaar bedoeld om de gegevensverwerking in te perken (beginsel van dataminimalisatie), maar is in feite zo ruim dat er nau- weliįks een persoonsgegeven te bedenken is dat niet voor verwerking in aanmer- king komt. De opsomming liįkt niet bedoeld om in te perken, maar om zoveel mogeliįk armslag te hebben. Weliswaar zal biį elk afzonderliįk proįect nader wor- den bepaald welke gegevens voor dat proįect noodzakeliįk ziįn, maar - zoals de Afdeling ook opmerkte in haar advies over het wetsvoorstel dat aan het ontwerp- besluit ten grondslag ligt - zo’n toetsing in concrete gevallen ontslaat de wetge- ver (en nu de besluitgever) niet van de plicht om de toekenning van bestuursbe- voegheden en de daarmee gepaard gaande beperking van grondrechten zo con- creet mogeliįk te omschriįven.”42 (Productie 11, p. 5)
5.26 De Afdeling heeft, gezien het voorgaande, geadviseerd de categorieën persoonsgege- vens in het ontwerpbesluit kritisch te bezien op noodzaak, subsidiariteit en evenredig- heid, en de omschrijving in het ontwerpbesluit toe te spitsen op hetgeen met die eisen in overeenstemming is. De regering heeft het standpunt dat de reikwijdte van de te verwerken gegevens alleen per project wordt bepaald echter gehandhaafd. Het bezwaar van de Raad van State is derhalve niet weggenomen.
5.27 Uit de Wob-stukken blijkt verder dat geheim wordt gehouden welke gegevens uiteinde- lijk daadwerkelijk worden verwerkt binnen een project. Alle tot nu toe onder de huidige wettelijke regeling gestarte projecten maken gebruik van gegevens conform het risico- model Wijkgerichte Aanpak (WGA).43 Dat risicomodel wordt geheim gehouden (Productie 17, p. 3), zodat dus onbekend is en blijft welke persoonsgegevens nu precies
42 Raad van State, Advies W12.14.0102/III, xxxxx://xxx.xxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxx/xxxxxx.xxxx?xxx00000, p. 2.
43 GALOP II: Wob-stuk 2 (onder 2b en 2d) te vinden via xxxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxxxx/xxx- verzoeken/2017/06/14/besluit-wob-verzoeken-over-syri, bestand 4/16; Afrikaanderwijk: Wob-stuk 27 (onder 2b en 2d), te vinden via xxxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxxxx/xxx-xxxxxxxxx/0000/00/00/xxxxxxx-xxx-xxxxxxxxx-xxxx- syri, bestand 5/16; Capelle: Wob-stuk 44 (onder 2b en 2d), te vinden via xxxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxxxx/xxx-xxxxxxxxx/0000/00/00/xxxxxxx-xxx-xxxxxxxxx-xxxx-xxxx, bestand 6/16.
zijn verwerkt in dit project. Het model lijkt zo geheim te zijn dat zelfs de deelnemende bestuursorganen niet weten om welke gegevens het exact gaat.44
Risicomodellen zijn geheim
5.28 Ten vierde blijft voor de burger te allen tijde onvoorzienbaar hoe XxXX in een specifiek project zal worden ingezet omdat de risicomodellen geheim blijven. Eisers hebben in hun Wob-verzoek gevraagd om verstrekking van dit risicomodel. Dit onderdeel van het Wob-verzoek is afgewezen:
“Ik merk op dat een risicomodel een verzameling is van een of meer sets van met elkaar samenhangende risicoindicatoren die tezamen een inschatting geven van het risico dat bepaalde natuurliįke of rechtspersonen niet in overeenstemming met de wet handelen. Door vriį te geven naar elke gegevens en verbanden de In- spectie SZW kiįkt, kunnen (potentiele) overtreders precies weten op welke regi- straties ziį zich moeten richten.
[…]
Gelet op het voorgaande is biį het document met volgnummer 76 het belang van de opsporing en vervolging van strafbare feiten en het belang van inspectie, con- trole en toezicht door de Inspectie SZW in het geding. Ik ben van oordeel dat dit belang, dat bestaat uit het ongehinderd en zonder mogeliįke invloeden van bui- tenaf verrichten van onderzoek door de Inspectie SZW zwaarder moet wegen dan het (algemene) belang van openbaarheid. Ik heb daarom besloten de desbetref- fende informatie niet openbaar te maken.” (Productie 17, p. 3)
5.29 Het risicomodel dat wordt gebruikt om de verzameling gegevens te analyseren wordt dus in het geheel niet bekendgemaakt. Dit is ten eerste bezwaarlijk omdat het risico- model zo niet getoetst kan worden, bijvoorbeeld aan het verbod op discriminatie (zie ook randnrs. 5.45). Discriminatie op basis van risicomodellen is een evident risico. Een eventueel onderscheid tussen verschillende groepen burgers dient objectief gerecht- vaardigd te zijn en getoetst te kunnen worden aan verifieerbare gegevens.45 Ten tweede kunnen burgers op geen enkele manier inschatten wanneer er een risicomelding zal kunnen worden gedaan.
5.30 Die risicomodellen dienen evengoed openbaar te worden gemaakt op basis van artikel 14 lid 2 sub g en artikel 22 lid 1 AVG, gelezen in samenhang met overweging 71. Er is in het geval van XxXX sprake van zowel geautomatiseerde besluitvorming als van profile-
44 E-mailwisseling van 7 en 17 augustus 2015 in Wob-stuk 22, p. 16 en 17, te vinden via xxxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxxxx/xxx-xxxxxxxxx/0000/00/00/xxxxxxx-xxx-xxxxxxxxx-xxxx-xxxx, bestand 5/5.
45 CRvB 13 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2481, r.o. 4.5.4 e.v.; CRvB 27 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4068,
r.o. 4.5 e.v.
ring. Voor de definitie van profilering is het overigens niet noodzakelijk dat ook sprake is van een geautomatiseerd besluit. Voor zover de geautomatiseerde besluitvorming en profilering via SyRI al zou zijn toegestaan onder artikel 22 AVG, dient de onderliggende logica daarvan in ieder geval bekend te worden gemaakt (Productie 22, p. 7, 8, 13 en 14).
5.31 Ten slotte leidt geautomatiseerde besluitvorming op basis van gegevens in een “black box” tot een ongelijkwaardige procespositie, hetgeen in strijd is met art. 6 EVRM. Dit blijkt uit een recente uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin de Afdeling overwoog:
“Het PAS, de biįbehorende passende beoordeling en XXXXXX brengen echter ook het risico met zich dat de deels geautomatiseerde besluitvorming op grond hier- van niet inzichteliįk en controleerbaar is vanwege een gebrek aan inzicht in de gemaakte keuzes en de gebruikte gegevens en aannames. Indien belanghebben- den rechtsmiddelen willen aanwenden tegen op het PAS gebaseerde besluiten kan daardoor een ongeliįkwaardige procespositie van partiįen ontstaan. Ziį kun- nen in geval van besluitvorming op basis van een programma dat vanuit hun per- spectief is te beschouwen als een zogenoemde "black box" immers niet controle- ren op basis waarvan tot een bepaald besluit wordt gekomen en of de zekerheid bestaat dat het proįect of andere handeling de natuurliįke kenmerken van Natura 2000-gebieden niet zal aantasten.
14.4. Ter voorkoming van deze ongeliįkwaardige procespositie rust in dit geval op genoemde ministers en de staatssecretaris de verplichting om de gemaakte keuzes en de gebruikte gegevens en aannames volledig, tiįdig en uit eigen be- weging openbaar te maken op een passende wiįze zodat deze keuzes, gegevens en aannames voor derden toegankeliįk ziįn. Deze volledige, tiįdige en adequate beschikbaarstelling moet het mogeliįk maken de gemaakte keuzes en de gebruik- te gegevens en aannames te beoordelen of te laten beoordelen en zo nodig ge- motiveerd te betwisten, zodat reële rechtsbescherming tegen besluiten die op deze keuzes, gegevens en aannames ziįn gebaseerd mogeliįk is, waarbiį de rech- ter aan de hand hiervan in staat is de rechtmatigheid van deze besluiten te toet- sen.”46
Geen verwerkingsgrondslag
5.32 Voor de verwerking van persoonsgegevens via SyRi ontbreekt een verwerkingsgrond- slag. Dat geldt zowel voor (i) de gegevensverstrekking door bestuursorganen aan ande- re partijen binnen een samenwerkingsverband, waaronder door de Belastingdienst, (ii)
46 Raad van State 17 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1259, r.o. 14.4.
de gegevensverstrekking door de minister aan het Inlichtingenbureau en (iii) de verdere verwerking binnen SyRI door de minister.
5.33 Voor SyRI komen enkel de grondslagen sub c) of sub e) van artikel 6 lid 1 AVG (artikel 7 Rl en 8 Wbp) in aanmerking. De wettelijke verplichting die de Staat in artikel 64 lid 3 en lid 4 Wet SUWI heeft willen creëren voldoet echter, om de hierboven genoemde rede- nen (zie randnr 5.3 e.v.), niet aan de voorzienbaarheidseis en kan daarom niet gelden als een wettelijke verplichting in de zin van sub c). Bovendien is deze verplichting ge- heel afhankelijk van het subjectieve besluit van de bestuursorganen zelf om een samen- werkingsverband te vormen. Ook het CBP was hier kritisch over:
“Ingevolge artikel 64, eerste lid, van de Wet SUWI (nieuw) verwerkt de minister (als verantwoordeliįke) op gezamenliįk verzoek van de in het derde lid genoemde bestuursorganen en personen, gegevens in SARI [oorspronkelijk gekozen naam van XxXX – advocaat]. Dit betreft een wetteliįke verplichting voor de minister als verantwoordeliįke en aldus een gegevensverwerking in de zin van artikel 8, aan- hef en onder c, van de Wbp. Echter, daarnaast vinden in het kader van dit voor- stel gegevensverwerkingen door andere verantwoordeliįken plaats. Voornoemde bestuursorganen en/of personen leveren immers op grond van artikel 64 van de Wet SUWI (nieuw) persoonsgegevens aan de minister. Het CBP ziet niet in dat een gezamenliįk verzoek van deze bestuursorganen en/of personen aan de minis- ter als een ‘wetteliįke verplichting’ in de zin van artikel 8, aanhef en onder c, van de Wbp kan worden aangemerkt.”47 (Productie 12, p. 5, zie in dit verband ook Productie 13, p. 5)
5.34 De gegevensverwerking kan evenmin worden gebaseerd op een gerechtvaardigd be- lang in de zin van artikel 6 lid 1 sub f AVG. Artikel 6 lid 1 AVG bepaalt immers dat on- derdeel f niet geldt voor de verwerking van persoonsgegevens door overheidsinstanties in het kader van de uitoefening van hun taken. Ook onder de Wbp geldt dat de gege- vensverwerking via SyRi, gezien de omvang en het gevoelige karakter daarvan, niet op deze grondslag kan worden gebaseerd. Ook de verwerkingsgrondslag sub e) kan niet als basis voor SyRI dienen, ten eerste omdat het door de inzet van XxXX beoogde doel niet onder de daar genoemde belangen kan worden geschaard en ten tweede omdat niet voldaan is aan de in sub e) neergelegde eis van noodzakelijkheid.
5.35 Ook de Raad van State en het CBP vroegen zich af of de regering een nieuwe wettelijke grondslag trachtte te creëren of dat een beroep werd gedaan op een bestaande grond- slag of op verenigbaar gebruik. Daarop heeft de regering geen antwoord gegeven (Productie 10, p. 3 en 4 en Productie 13, p. 5).
47 Cbp, ‘Advies inzake effectiever gebruik van gegevens’, Den Haag: College Bescherming persoonsgegevens 2012,
p. 5.
Niet noodzakelijk
5.36 Om aan artikel 8 EVRM te voldoen moet de Staat de noodzakelijkheid van de inzet van SyRI onderbouwen door middel van een concrete, inhoudelijke belangenafweging, in overeenstemming met het proportionaliteits- en subsidiariteitsbeginsel. Een inmenging moet kunnen worden gerechtvaardigd met een feitelijk aangetoonde ‘dringende maat- schappelijke behoefte’ (‘pressing social need’). Het CBP constateerde reeds voor de totstandkoming van de wettelijke regeling dat dit bij geen van de afzonderlijke maatre- gelen is gebeurd:
“De beoogde bestandskoppelingen via SARI kunnen immers niet onderbouwd worden door de algemene wetenschap dat er sprake is van misstanden op het terrein van de sociale zekerheid en de stelling dat SARI ‘een toegevoegde waar- de heeft’. Deze wetenschap maakt de beperking nog niet gerechtvaardigd door een ‘pressing social need’. Een ‘pressing social need’ dient te worden onder- bouwd door feiten. Voorts dient aannemeliįk te worden gemaakt dat de voorge- stelde maatregel voorziet in deze dringende maatschappeliįke behoefte. Als laat- ste dient de voorgestelde maatregel te worden afgewogen tegen het recht op het respect op privéleven van betrokkenen. Geen van de voorgestelde maatrege- len worden onderbouwd door een belangenafweging, waarbiį de gevolgen van het wetsvoorstel voor de persoonliįke levenssfeer van de burger in vergeliįking met de huidige situatie worden afgewogen. Biį de onderbouwing van de nood- zaak om persoonsgegevens via SARI te koppelen wordt in het biįzonder verzocht aandacht te geven aan de omstandigheid dat in het voorgestelde systeem de risi- comeldingen niet nader onderzocht behoeven te worden door de ontvangende instanties, nu dit de noodzaak van de koppeling afzwakt.” (Productie 12, p. 3)
5.37 Over de vereiste toetsing aan het beginsel van proportionaliteit merkt het CBP, in haar advies over het conceptbesluit XxXX, het volgende op:
“Het voornemen om op basis van negatieve persoonliįke kenmerken (schulden, detentie, overtredingen, sancties, fraudesignalen, etc.) profielen op te stellen aan de hand waarvan risicomeldingen ten behoeve van fraudebestriįding zullen wor- den verstrekt aan bestuursorganen en personen, stelt de proportionaliteit van mogeliįke gegevensverwerkingen in SyRI in een biįzonder licht. Dit wordt niet ge- adresseerd in het voorstel, waardoor geen goede proportionaliteitsafweging kan worden gemaakt. Hierdoor bestaat het risico dat de privacybelangen van betrok- kenen meer dan noodzakeliįk en dus buitenproportioneel worden aangetast.” (Productie 13, p. 4)
5.38 Voorts is de toetsing van de proportionaliteit problematisch juist omdat de doelen die worden gediend door XxXX zo breed zijn geformuleerd (‘ruime doelbinding’). Het toet- sen of de middelen in verhouding staan tot het doel vereist dat het doel met enige nauwkeurigheid is omlijnd.
5.39 Ter onderbouwing van de noodzakelijkheid voert de regering aan dat in 2011 voor € 153 miljoen aan sociale zekerheidsfraude is geconstateerd. SyRI zou een substantieel aandeel hebben in de bestrijding van deze fraude, aangezien de afgeronde interventie- projecten tot 2010 gezamenlijk ruim € 23 miljoen hebben opgebracht.48 Deze onder- bouwing is op zichzelf onvoldoende om te concluderen dat de inzet van SyRI noodzake- lijk is. In de eerste plaats is niet duidelijk wat de kosten zijn geweest van de inzet van XxXX, zodat de werkelijke netto-opbrengsten niet kunnen worden vastgesteld. In ant- woord op het door eisers ingediende Wob-verzoek geeft de minister aan dat er geen inzicht is in de gemaakte kosten per partner. Kosten die met de inzet van de projecturen zijn gemaakt zijn namelijk niet specifiek gelabeld maar onderdeel van het reguliere werkproces, aldus de minister (Productie 19, p. 3).
5.40 Een beoordeling van de proportionaliteit kan in de tweede plaats bovendien alleen worden gemaakt aan de hand van specifieke informatie over de aard en de omvang van de gegevensverwerking en over de privacy-beperking die deze verwerking met zich meebrengt, hetgeen de minister in het geheel niet lijkt te hebben meegewogen.
5.41 Relevant is ten eerste het aantal burgers dat onderwerp is van de gegevensverwerking. Over de tot 2010 afgeronde interventieprojecten zijn echter geen cijfers beschikbaar die hier inzicht in geven.49 Ook ten aanzien van de projecten G.A.L.O.P. II en Capelle heeft de minister expliciet aangegeven “dat het aantal burgers niet bekend is, omdat gege- vens slechts worden bewaard indien sprake is van een risicomelding” (Productie 19, p. 3). De enige relevante informatie tot op heden is dat in het project Capelle uiteindelijk 137 risicomeldingen zijn gedaan (Productie 17, p. 4). De Staat heeft kortom voor geen van de reeds uitgevoerde en huidige projecten kunnen vaststellen hoeveel burgers hier- van het onderwerp waren. De conclusie dat de inzet van XxXX proportioneel is, is alleen daarom al ongefundeerd. Een maatschappelijke discussie over de wenselijkheid en de proportionaliteit van de inzet van XxXX is door het ontbreken van adequate informatie over de omvang van de gegevensverwerking eveneens onmogelijk.
5.42 In aanmerking moet worden genomen dat XxXX niet alleen een inmenging is in de per- soonlijke levenssfeer van burgers ten aanzien van wie een risicomelding wordt gedaan. Alle Nederlandse burgers kunnen immers, zonder het te weten, het onderwerp worden van profilering binnen een SyRI-project.
5.43 Ten tweede dient bij het beoordelen van de proportionaliteit te worden gekeken naar de aard en de ernst van de inmenging. De aard van de gegevens die in SyRI worden
48 Kamerstukken II 2012-2013, 33 579, nr. 3, p. 17 (Memorie van Toelichting).
49 Vragen van de leden Gesthuizen en Ulenbelt (beiden SP) aan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, over het bericht dat Sociale Zaken mogelijk de privacywetgeving schond (ingezonden 6 oktober 2014), Aanhangsel Handelingen 2014-2015, nr. 428 en Vragen van de leden Xxx Xxxxxxxxx en Schouw (beiden D66) aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het bericht
«Sociale Zaken overtrad mogelijk de privacywetgeving» (ingezonden 7 oktober 2014).
gecombineerd varieert van openbare gegevens, zoals een KvK-registratie, tot gegevens over detentie, schuldenlasten, ziektegeschiedenissen en gedetailleerd verbruik van elektriciteit middels de slimme meter. Gevoelige en deels intieme gegevens die zeker in combinatie een doordringend en gedetailleerd beeld geven van iemands privéleven. Deze gegevens raken aan de essentie van het recht op respect voor het privéleven. Dat geldt temeer nu de toegang tot deze gegevens slechts afhangt van het subjectieve be- sluit om een samenwerkingsverband aan te gaan door de bestuursorganen en personen genoemd in artikel 64 Wet SUWI. Die toegang is daardoor ongeclausuleerd en alge- meen. Voorgaande maakt dat deze beperking van het recht op bescherming van de per- soonlijke levenssfeer niet kan worden geremedieerd door procedurele waarborgen al- leen. De Staat heeft de gevoeligheid van de gegevens die binnen SyRI worden verwerkt ten onrechte niet meegenomen bij de beoordeling van de proportionaliteit.
5.44 Bovendien beperkt de inmenging zich niet slechts tot de doorlevering van gegevens door de partijen in een samenwerkingsverband, maar bestaat deze óók uit de bewerkin- gen door het Inlichtingenbureau en de Inspectie SZW, en de eventuele opname in het register risicomeldingen.
5.45 Ook dient zwaar te wegen dat sprake is van profilering in de zin van artikel 4 sub 4 AVG. Profilering brengt voor de personen die hieraan onderworpen zijn uiteenlopende risico’s met zich mee, zoals het risico op verkeerde besluiten als gevolg van foutieve of verou- derde gegevens en stigmatisering en discriminatie wegens het deel uitmaken van een bepaalde groep. Dat risico kan zich bij gebruik van SyRI reeds voordoen vóórdat een bestuursorgaan zou besluiten tot verder onderzoek of daadwerkelijke handhaving. Zo is goed voorstelbaar dat in een kleine gemeente het enkele bestaan van een risicomelding ten aanzien van een bepaald persoon of een bepaald gezin, leidt tot stigmatisering on- der de gemeenteambtenaren die de risicomelding onder ogen krijgen.
5.46 Ten slotte is van belang dat de gegevensuitwisseling binnen SyRI een grootschalige doorbreking vormt van het beginsel van doelbinding. Er wordt gebruik gemaakt van gegevens die de burger heeft verstrekt binnen de vertrouwelijke relatie met de over- heid. Er gaat van het gebruik van systemen als SyRI een groot en schadelijk “chilling ef- fect” uit. Burgers vertrouwen hun eigen overheid niet meer en zullen steeds minder ge- neigd zijn gegevens te verstrekken.
5.47 Het werkelijke effect op de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen kan alleen worden beoordeeld door de evenredigheid van de totale gegevensverwerking te toetsen. De Staat heeft nagelaten om een dergelijke integrale toetsing uit te voeren.
5.48 De wettelijke regeling van SyRI voorziet evenmin in een dergelijke integrale toetsing van SyRI-projecten door samenwerkingsverbanden. Uit het verzoek tot het in gang zet- ten van een SyRI-project dient te blijken dat ieder van de bestuursorganen en personen binnen een samenwerkingsverband “heeft onderbouwd dat een mogelijke aantasting van de belangen van de natuurlijke personen of rechtspersonen op wie de verwerking
van gegevens betrekking heeft niet onevenredig is in verhouding tot het doel dat met de inzet van XxXX wordt beoogd” (artikel 5a.1 lid 4 Besluit SUWI). Dit voorschrift neemt de bovengenoemde bezwaren niet weg. Het gaat hier, blijkens de formulering van deze bepaling, immers om een afweging die de betrokken partijen ieder voor zich dienen te maken ten aanzien van de door hen aangeleverde gegevens. De impact van de gege- vensverwerking binnen een SyRI-project is echter groter dan de som van de afzonderlij- ke aanleveringen. Bovendien omvat ieder SyRI-project een aantal andere stappen die eveneens zeer bepalend zijn voor de impact op de persoonlijke levenssfeer, waaronder het opstellen van risicomodellen en de daarop volgende gegevensverwerking door het Inlichtingenbureau. Ten slotte moeten de mogelijke consequenties voor individuele burgers in de afweging worden betrokken, hetgeen eveneens geen onderdeel uitmaakt van de vereisten. Uit de Wob-stukken blijkt bovendien dat bestuursorganen in de prak- tijk de belangenafweging helemaal niet maken, althans niet kenbaar.50
Strijd met vereiste van doelbinding en verenigbaar gebruik
Doelbinding in de Wet SyRI en het Besluit SyRI
5.49 Doelbinding beschermt de belangen van burgers door grenzen te stellen aan de wijze waarop gegevens worden verwerkt. De Artikel 29-Werkgroep, het belangrijkste Europe- se adviesorgaan op het gebied van privacy, verwoordt het belang van doelbinding als volgt:
“When we share personal data with others, we usually have an expectation about the purposes for which the data will be used. There is a value in honouring these expectations and preserving trust and legal certainty, which is why purpose limi- tation is such an important safeguard, a cornerstone of data protection. Indeed, the principle of purpose limitation inhibits 'mission creep', which could otherwise give rise to the usage of the available personal data beyond the purposes for which they were initially collected.” (Productie 21, p. 4)
5.50 Zoals hierboven opgemerkt, heeft de wetgever uitdrukkelijk gekozen voor een ruime doelomschrijving in artikel 64 lid 1 Wet SUWI. Deze doelomschrijving is niet voldoende welbepaald, zoals wordt vereist door artikel 5 lid 1 sub b AVG en is daarom in strijd met het daarin neergelegde uitgangspunt. Ter onderbouwing hiervan wordt hier kortheids- halve verwezen naar randnrs. 5.6 t/m 5.17.
50 GALOP II: Wob-stuk 2 (onder 2b en 2d) te vinden via xxxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxxxx/xxx- verzoeken/2017/06/14/besluit-wob-verzoeken-over-syri, bestand 4/16; Afrikaanderwijk: Wob-stuk 27 (onder 2b en 2d), te vinden via xxxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxxxx/xxx-xxxxxxxxx/0000/00/00/xxxxxxx-xxx-xxxxxxxxx-xxxx- syri, bestand 5/16; Capelle: Wob-stuk 44 (onder 2b en 2d), te vinden via xxxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxxxx/xxx-xxxxxxxxx/0000/00/00/xxxxxxx-xxx-xxxxxxxxx-xxxx-xxxx, bestand 6/16.
5.51 De gegevens die de samenwerkingsverbanden op basis van het loslaten van het doel- bindingscriterium mogen samenbrengen, zijn grotendeels verkregen op basis van een specifieke wettelijke grondslag. Deze specifieke wettelijke grondslag vormt de basis voor controle op de macht van de overheid. Daarom mag doelbinding niet in algemene zin worden opgeheven of “verruimd” tot iets dat het niet is, zonder dat op zijn minst sprake is van een aantoonbaar vermoeden dat de betrokkene zich aan een zwaarwe- gende misstand of misdrijf schuldig maakt én sprake is van tussenkomst van de rechter- lijke macht.
5.52 De rechtvaardiging voor verplichte verstrekking van gegevens aan de overheid ligt enerzijds in de noodzaak voor de betrokken overheidspartij om deze gegevens te ge- bruiken in haar uitvoeringspraktijk, maar anderzijds in het feit dat het gebruik van deze gegevens door deze ene partij geen grote inbreuk op de vrijheid van de burger ople- vert. Wanneer de gegevens die door alle afzonderlijke partijen worden verkregen, wor- den samengebracht en gebruikt tegen de burger, dan is de vrijheid van de burger in groot gevaar. Het beschermen van publieke belangen door de overheid zou nooit ten koste mogen gaan van het publieke belang om de burger te beschermen tegen machtsmisbruik door diezelfde overheid.51
Verder gebruik onverenigbaar
5.53 De verwerking van persoonsgegevens binnen SyRi dient te worden getoetst aan de criteria voor verenigbaar gebruik, zoals verwoord in artikel 6 lid 4 sub a tot en met e AVG. Dit geldt voor (i) de gegevensverstrekking door bestuursorganen aan andere par- tijen binnen een samenwerkingsverband, waaronder door de Belastingdienst, (ii) de ge- gevensverstrekking aan het Inlichtingenbureau en (iii) de verdere verwerking binnen Sy- RI.
5.54 Doordat het doel van XxXX en de te verwerken gegevenscategorieën ruim en vaag zijn omschreven, is het moeilijk om de verenigbaarheid met de oorspronkelijke doeleinden adequaat te toetsen. Dit is op zichzelf reeds bezwaarlijk.
5.55 De Memorie van Toelichting bij de Wbp vermeldt over het vereiste van doelbinding in het geval van bestandskoppelingen door de overheid het volgende:
“Een voorbeeld is de vergeliįking van het gedetineerdenbestand en het bestand van de ontvangers van een sociale uitkering. Wanneer geen aanspraak bestaat op een uitkering in geval van detentie, kunnen beide bestanden worden vergeleken met als resultaat dat eventuele treffers worden bekend gemaakt aan het desbe- treffende uitvoeringsorgaan van de sociale zekerheid. Het is daartoe niet nodig dat penitentiaire inrichtingen kennis nemen van het bestand van uitkeringsge-
51 Nardell QC G., ‘Levelling up: Data Privacy and the European Court of Human Rights’, In: Xxxxxxxx S., Xxxxxxx Y., De Hert P. (eds), Data Protection in a Profiled World. Springer: Dordrecht 2010, p. 45.
rechtigden of de uitvoeringsorganen van de sociale zekerheid kennis nemen van de gehele gedetineerdenadministratie. Dit dient dan door technische en organi- satorische maatregelen te worden voorkomen. De verstrekking van treffers aan het desbetreffende uitvoeringsorgaan vindt in dat geval ziįn rechtvaardiging in de opdracht de criteria voor de toekenning van een uitkering toe te passen. In dit geval vertoont het doel van de koppeling een zodanig nauwe verwantschap met het oorspronkeliįke doel waarvoor het uitvoeringsorgaan de gegevens heeft ver- kregen dat – mede gelet op de voorzieningen die ziįn getroffen om de versprei- ding van de gegevens te beperken tot het noodzakeliįke minimum – sprake is van verenigbaar gebruik. Anders ligt de situatie wanneer gekoppeld wordt voor een doel dat relatief ver verwiįderd ligt van het doel waarvoor de gegevens ziįn verg- aard. In dat geval zal – los van de koppelingen die hun grondslag kunnen vinden in artikel 43 – veel eerder sprake ziįn van onverenigbaar gebruik.”52 [onderstre- ping advocaat]
5.56 Op basis van de criteria voor verenigbaarheid in artikel 6 lid 4 AVG moet worden vast- gesteld dat het gebruik van persoonsgegevens in SyRI niet verenigbaar kan zijn met de oorspronkelijke doelen waarvoor deze gegevens verzameld zijn.
5.57 Er is geen verwantschap tussen het oorspronkelijke doel van de verwerking en het doel- einde van de gegevensverwerking in het kader van XxXX. Alle gegevenscategorieën die worden genoemd in het Besluit SUWI betreffen gegevens die zijn verzameld door over- heidsorganen ten behoeve van specifieke publieke taken zoals belastingheffing of de uitvoering van sociale zekerheidswetgeving. De betreffende gegevens zijn in die relatie relevant en noodzakelijk voor de taakuitoefening door die overheidsinstantie. Het ge- bruik van de genoemde gegevens in het kader van heimelijke profilering betreft echter een volstrekt andere situatie. De burger is hierbij niet direct partij, terwijl deze gege- vensverwerking hem wel op een negatieve manier in zijn belangen kan raken.
5.58 Wat de aard van de gegevens betreft (artikel 6 lid 4 sub b AVG), moet worden gecon- stateerd dat het gaat om een veelheid van ruim omschreven categorieën gegevens die (ten dele) betrekking hebben op gevoelige persoonsgegevens. In sommige gevallen gaat het zelfs om bijzondere persoonsgegevens die vallen onder het specifieke wettelij- ke regime van artikel 16 Wbp. De categorieën zoals vermeld in artikel 5a.1 Besluit SUWI zijn deels open geformuleerd (zie bijv. sub d, e, j) waardoor in potentie nagenoeg alle gegevens die instanties binnen deze domeinen bijhouden, kunnen worden ingezet voor SyRI, waaronder gegevens met betrekking tot strafrechtelijke veroordelingen en gege- vens betreffende de gezondheid. Al deze categorieën van gegevens tezamen kunnen binnen SyRI worden gebundeld tot een gedetailleerd beeld dat het privéleven van de burger ingrijpend blootlegt.
52 Kamerstukken II, 1997-1998, 25 892, nr. 3, p. 94 (Memorie van Toelichting).
5.59 De gevolgen van de gegevensverwerking voor de betrokkene (artikel 6 lid 4 sub c AVG) kunnen aanzienlijk zijn. De schaal waarop en de intensiteit waarmee SyRI gegevensver- werkingen mogelijk maakt resulteert in een diep ingrijpen in de persoonlijke levens- sfeer. Krachtens artikel 5a.5 lid 1 Besluit SUWI kunnen projectdeelnemers en bestuurs- organen worden geïnformeerd over risicomeldingen. Deze risicomeldingen kunnen wor- den opgevraagd door het openbaar ministerie en de politie (artikel 65 lid 3 sub b Wet SUWI). Langs deze weg kan de toepassing van SyRI leiden tot het opleggen van be- stuursrechtelijke en strafrechtelijke sancties.
5.60 Van belang is voorts dat de gegevens die in het kader van XxXX worden verwerkt, in het algemeen niet zijn verkregen met toestemming van de betrokkene, maar in het kader van de uitvoering van publieke taken. Burgers kunnen derhalve geen invloed uitoefenen op de verwerking van hun gegevens in het kader van XxXX door hun toestemming hier- voor te onthouden of in te trekken. In het algemeen vormt ‘function creep’ voor burgers een groot risico.
5.61 Van passende waarborgen in de zin van artikel 6 lid 4 sub e AVG is ten slotte geen sprake. Zo is bijvoorbeeld niet voorzien in adequaat toezicht (zie randnrs. 5.72 t/m 5.74).
5.62 Gezien het voorgaande vindt gegevensverwerking binnen SyRI plaats in strijd met het beginsel van doelbinding en verenigbaar gebruik.
5.63 Voor zover de Staat een beroep zou willen doen op de uitzondering die is neergelegd in artikel 6 lid 4 AVG, op basis waarvan afwijkingen van het beginsel van verenigbaar gebruik mogelijk zijn, geldt dat aan de criteria hiervoor niet is voldaan. Hierop kan uit- sluitend een beroep worden gedaan indien sprake is van een wettelijke bepaling die in een democratische samenleving een noodzakelijke en evenredige maatregel vormt ter waarborging van bepaalde in artikel 23 lid 1 AVG opgesomde doelstellingen. Nu in het geval van SyRI geen sprake is van een noodzakelijke en evenredige maatregel kan deze uitzondering de Staat niet baten. Daarboven geldt dat – zelfs indien aan de voorwaar- den voor het inroepen van de uitzondering in artikel 6 lid 4 AVG wel zou zijn voldaan – deze uitzondering in strijd is met artikel 8 EVRM en dus buiten toepassing gelaten dient te worden.
Onrechtmatige geautomatiseerde individuele besluitvorming
5.64 Artikel 22 lid 1 AVG bevat een verbod voor het nemen van uitsluitend op geautomati- seerde verwerking, waaronder profilering, gebaseerde besluiten waaraan voor de be- trokkene rechtsgevolgen zijn verbonden of die hem anderszins in aanmerkelijke mate treffen (artikel 15 Rl en 42 Wbp). Er dient daarbij gewaakt te worden voor vormen van semi-automatische besluitvorming, waarbij weliswaar een menselijk besluit wordt geno- men maar de menselijke component zodanig ondergeschikt is aan, of afhankelijk van,
het geautomatiseerde systeem dat in wezen sprake is van geautomatiseerde besluit- vorming (Productie 22, p. 8). Dit is bij risicoprofileringssystemen zoals SyRI een reëel ri- sico.53 En hoe ernstiger de inmenging in het privéleven, hoe zwaarder de menselijke tussenkomst zou moeten wegen. Er kan al sprake zijn van “rechtsgevolgen” in het geval de betrokkene wordt onderworpen aan verscherpte toezichtsmaatregelen (Productie 22, p. 10).
5.65 Binnen SyRI vindt geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens plaats om per- soonlijke aspecten van burger te evalueren, te analyseren en te voorspellen. Gezien de ruim geformuleerde categorieën van gegevens die binnen SyRI verwerkt kunnen wor- den, gaat het om zeer uiteenlopende aspecten, zoals “beroepsprestaties”, “economi- sche situatie”, “betrouwbaarheid” en “gedrag” als genoemd in artikel 4 sub 4 AVG. Daarmee is sprake van profilering in de zin van de AVG. Op basis hiervan wordt ten aanzien van individuele burgers het besluit genomen om al dan niet een risicomelding te doen.
Niet voldaan aan informatieplicht
5.66 De AVG verplicht iedere verantwoordelijke om betrokkenen voorafgaand te informeren over de verwerking van hun persoonsgegevens. Wanneer persoonsgegevens worden verwerkt voor een ander doeleinde dan waarvoor zij zijn verkregen, dient deze informa- tie eveneens voorafgaand aan de gegevensverwerking verstrekt te worden. Indien de betrokkenen niet worden geïnformeerd hebben zij feitelijk niet de mogelijkheid inzage, rectificatie of verwijdering van gegevens te eisen of gebruik te maken van hun rechten
m.b.t. profilering. Dit is in strijd met het wezen van het recht op een effectieve voorzie- ning in rechte.54
5.67 Bij de toepassing van XxXX wordt niet aan de informatieverplichting voldaan. Dit blijkt uit de door eisers opgevraagde documentatie. In het project Capelle zijn 137 meldin- gen opgenomen in het register. Van die 137 personen zijn er 0 geïnformeerd (Productie 17, p. 4).
5.68 Volgens de regering zou het een “onevenredige inspanning” vergen en “de modus operandi” vrijgeven waaraan calculerende burgers hun gedragingen zouden kunnen aanpassen.55 Deze motivering volstaat echter niet om een geldig beroep te kunnen doen op de genoemde uitzondering. Uit het oordeel van de AP over de gegevensver- werking door de SIOD blijkt immers dat uitzonderingen op de informatieplicht restrictief dienen te worden toegepast. De Staat dient van geval tot geval af te wegen of en hoe
53 WRR Rapport, Big Data in een vriįe en veilige samenleving, Amsterdam: Amsterdam University Press 2016, p. 66.
54 HvJEU 6 oktober 2015, zaak C-362/14 ( Xxxxxxx), r.o. 95.
55 Kamerstukken II, 2012-2013, 33 579, nr. 3, p. 23 (Memorie van Toelichting).
xxxx een beroep op een weigeringsgrond gerechtvaardigd is. Een algemeen beroep op een wettelijke uitzondering volstaat niet (zie randnr. 3.9).
5.69 De Staat dient te onderbouwen waarom het informeren van burgers een onevenredige inspanning met zich mee zou brengen. Dit is niet gebeurd. De regering komt bovendien te snel tot de conclusie dat informeren in het geheel niet mogelijk is. De informatie- plicht kan alleen terzijde worden geschoven “wanneer en voor zover” sprake is van een uitzonderingsgrond. Voor zover de doeleinden van XxXX inderdaad zouden kunnen wor- den geschaad, dient de Staat dus te bezien in hoeverre het informeren van betrokkenen toch mogelijk is zonder dat dit probleem zich voordoet. Zo zou bijvoorbeeld kunnen worden besloten om betrokkenen pas op een later moment, nadat de gegevensverwer- king in SyRI is afgerond, te informeren. Dit is ook het advies geweest van de Raad van State (Productie 11, p. 8).
5.70 Het standpunt van de Staat dat zij, door te voldoen aan de informatieplicht, haar modus operandi zou prijsgeven, is evenmin nader toegelicht. Hoe het informeren van betrok- kenen in de weg zou staan aan de toepassing van XxXX wordt niet duidelijk. Dat calcule- rende burgers hun gedrag zouden kunnen aanpassen is onwaarschijnlijk. De gegevens- verwerking in SyRI betreft immers gedragingen die reeds hebben plaatsgevonden. Maar zelfs als dit het geval zou zijn, dient de Staat ook hier nader af te wegen welke vorm van informatieverstrekking dan wél mogelijk is.
5.71 Waar het gaat over de toepassing van profilering dient de aan de betrokkenen te ver- strekken informatie onder andere “nuttige informatie over de onderliggende logica, alsmede het belang en de verwachte gevolgen” te bevatten (artikel 14 lid 2 sub g AVG). De Staat dient dus in ieder geval duidelijk aan te geven welke risico-indicatoren er zijn toegepast. Betrokkenen kunnen hun wettelijke rechten m.b.t. profilering, zoals het ma- ken van bezwaar, immers alleen effectief uitoefenen indien zij weten dat deze profile- ring plaatsvindt.
Onafhankelijk toezicht niet gewaarborgd
5.72 De toepassing van SyRI is niet aan enige vorm van onafhankelijk toezicht onderworpen. Er is geen sprake van rechterlijke toetsing, maar ook niet van toetsing door een ander onafhankelijk orgaan. Het toezicht berust volledig bij de verantwoordelijke minister zelf. Door deze lacune bestaat er geen enkele controleerbare, adequate en effectieve garan- tie tegen misbruik van XxXX, niet vooraf en niet achteraf. Dit terwijl de samenwerkende bestuursorganen een zeer vergaande vrijheid krijgen bij het bepalen van de reikwijdte en opzet van SyRI-projecten.
5.73 Uit de Wob-stukken komt bovendien naar voren dat de beoordeling van het verzoek door de minister niets meer behelst dan een formaliteit op basis van een niet onder- bouwd advies van de LSI.56 Bezwaarlijk in dit verband is eveneens dat de toegepaste ri- sicomodellen en –indicatoren geheim worden gehouden en dat niet bekend is welke ca- tegorieën van persoonsgegevens in een concreet SyRI-project worden verwerkt. Ook is van belang dat de partij die de bestandskoppeling en gegevensanalyse uitvoert – het Inlichtingenbureau – niet is gebonden aan een verwerkersovereenkomst. In een verwer- kersovereenkomst dienen immers afspraken te worden opgenomen over het uitoefenen van toezicht door de minister in zijn hoedanigheid van verantwoordelijke.
5.74 De toepassing van SyRI is, gezien het voorgaande, niet onderworpen aan een vorm van (onafhankelijk) toezicht die voldoet aan de eisen die daaraan blijkens de rechtspraak van het EHRM worden gesteld.
Ontbreken van een verwerkersovereenkomst
5.75 Bij de gegevensverwerking in het kader van XxXX xxxxxx de minister op als verantwoor- delijke en het Inlichtingenbureau als verwerker (artikel 5a.a. lid 2 Besluit SUWI). Op grond van artikel 28 lid 3 AVG zou tussen de minister en het Inlichtingenbureau dus een verwerkersovereenkomst moeten zijn gesloten. In zijn antwoord op het Wob-verzoek van xxxxxx heeft de minister echter aangegeven dat deze verwerkersovereenkomst niet be- staat “omdat het Inlichtingenbureau reeds in het Besluit SUWI als bewerker is aangewe- zen” (Productie 17, p. 4). Deze opmerking berust op de onjuiste aanname dat het slui- ten van een verwerkersovereenkomst niet nodig zou zijn indien een organisatie bij wet als verwerker is aangewezen. In een verwerkersovereenkomst dienen immers gedetail- leerde afspraken te worden opgenomen over de uitvoering van de gegevensverwerking. De waarborgen die normaal in een verwerkersovereenkomst worden vastgelegd, zijn in de Wet SUWI noch in het Besluit SUWI neergelegd te aanzien van het Inlichtingenbu- reau.
5.76 Door het ontbreken van een verwerkersovereenkomst handelt de Staat in strijd met artikel 28 AVG (artikel 14 Wbp) en aldus onrechtmatig. Dat maakt dat de gegevensver- werkingen door het Inlichtingenbureau tot heden onrechtmatig hebben plaatsgevon- den.
56 GALOP II: Wob-stuk 4, te vinden via xxxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxxxx/xxx-xxxxxxxxx/0000/00/00/xxxxxxx- wob-verzoeken-over-syri, bestand 4/16; Afrikaanderwijk: Wob-stuk 28, te vinden via xxxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxxxx/xxx-xxxxxxxxx/0000/00/00/xxxxxxx-xxx-xxxxxxxxx-xxxx-xxxx, bestand 5/16; Capelle: Wob-stuk 46, te vinden via xxxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxxxx/xxx- verzoeken/2017/06/14/besluit-wob-verzoeken-over-syri, bestand 6/16.
Schending van geheimhoudingsverplichtingen
5.77 Zoals uiteengezet voorzien de Wet SUWI en het Besluit SUWI in het licht van de eisen van artikel 8 EVRM niet in een voldoende wettelijke grondslag voor de verwerking van persoonsgegevens middels SyRI. Deze wettelijke regelingen voorzien daarmee evenmin in een grondslag voor de doorbreking van de geheimhoudingsverplichtingen in de Wet SUWI, de Participatiewet, de Awr en de Awb (zie randnrs. 4.35).
Strijd met artikel 6 EVRM
5.78 De minister kan risicomeldingen die voortkomen uit een SyRI-project verstrekken aan bestuursorganen en personen binnen het samenwerkingsverband (artikel 5a.3 lid 2 Be- sluit SyRI). Voor deze bestuursorganen en personen kan een risicomelding aanleiding zijn om bestuursrechtelijke maatregelen te nemen, zoals het opleggen van boetes of het terugvorderen, intrekken of onthouden van uitkeringen, subsidies of vergunningen. De risicomelding kan eveneens leiden tot een civiele, fiscale of strafrechtelijke procedure. In al die gevallen kan de informatie die binnen SyRI is verwerkt dienen als bewijs voor overtreding door de burger van bepaalde wettelijke normen. Aangezien de inzet van XxXX aldus invloed kan hebben op de eerlijkheid van de procedure in een later stadium, gelden hiervoor de waarborgen van artikel 6 EVRM.
5.79 De wettelijke regeling, het gebruik van SyRI en de wijze waarop risicomeldingen worden gedaan, leveren op verschillende wijzen een schending van artikel 6 EVRM op. Ten eer- ste is geen sprake van ‘equality of arms’. Dit beginsel impliceert dat iedere partij een redelijke mogelijkheid heeft zijn standpunt naar voren te brengen en toegang heeft tot dezelfde informatie, onder omstandigheden die hem niet in een substantieel nadeliger positie brengen dan de andere partij. Voor burgers die in een procedure tegen de overheid geconfronteerd worden met informatie uit SyRI of met een risicomelding, is het zeer moeilijk, zo niet onmogelijk, om de juistheid van een risicomelding te betwis- ten of te weerleggen. Zij worden immers niet geïnformeerd over de toepassing van XxXX en en krijgen in beginsel geen inzage in de informatie waarop de risicomelding is geba- seerd. Het is evenmin duidelijk welke risicomodellen en -indicatoren er zijn toegepast.
5.80 Ten tweede wordt de onschuldpresumptie geschonden. De vervolgingshandeling die voortkomt uit een risicomelding kan in individuele gevallen een zodanig gekleurd beeld geven van de betrokkene dat voor de handhavende bestuursorganen die op de risico- melding moeten acteren zijn/haar schuld al vaststaat. Daarbij moet worden meegewo- gen dat deze partijen ervan uitgaan dat de risicomelding voortkomt uit een neutraal computeralgoritme dat gebruik maakt van objectieve, feitelijke gegevens en op basis daarvan tot een risicomelding is gekomen. De Raad van Europa gaat in een recent rap- port in op de risico’s van het gebruik van algoritmes ten behoeve van geautomatiseerde systemen die voorspellen of een individu een overtreding zou kunnen begaan:
“Such approaches may be highly preįudicial in terms of ethnic and racial back- grounds and therefore require scrupulous oversight and appropriate safeguards. Often the systems are based on existing police databases that intentionally or un- intentionally reflect systemic biases. Depending on how crimes are recorded, which crimes are selected to be included within the analysis and which analytical tools are used, predictive algorithms may thus contribute to preįudicial decision- making and discriminatory outcomes.
In addition, considerable concerns exist that the operation of such assessments in the context of crime prevention is likely to create echo chambers within which pre-existing preįudice may be further cemented. Bias or preįudice related, for ex- ample, to racial or ethnic background, may not be recognised as such by the po- lice when integrated into an automated computer program that is deemed inde- pendent and neutral (see also 6.). As a result, bias may become standardised and may then be less likely to be identified and questioned as such. While it is unclear how prevalent such decisions created by algorithms are in the criminal įustice sys- tem generally, the mere potential of their use raises serious concerns with regard to Article 6 of the ECHR and the principle of equality of arms and adversarial pro- ceedings as established by the European Court of Human Rights.”57
6 VERWEREN
6.1 De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in het overleg met eisers aan- gegeven dat hij de bezwaren van eisers niet deelt (Productie 20). Naar het oordeel van de minister is voldaan aan het vereiste van voorzienbaarheid aangezien per project moet worden aangegeven welke gegevens nodig zijn. Dit betoog is onjuist omdat, zoals de Raad van State ook heeft geconstateerd, een dergelijke toetsing de wetgever niet ontslaat van de plicht om de toekenning van bestuursbevoegdheden en de daarmee gepaard gaande beperking van grondrechten zo concreet mogelijk te omschrijven.
6.2 Voorts heeft de minister, waar het gaat om het informeren van burgers, aangegeven dat SyRI-projecten op verschillende manieren kenbaar worden gemaakt. Allereerst worden deze projecten bekend gemaakt in de Staatscourant. Daarnaast heeft de burgemeester van Capelle aan den IJssel een brief gestuurd over het SyRI-project. In Eindhoven is hiervoor een flyer gebruikt. Ten slotte zou een burger een inzageverzoek kunnen doen in het meldingenregister. Deze omstandigheden nemen de juridische bezwaren van ei- sers niet weg. De minister handhaaft immers zijn standpunt dat hij niet verplicht is indi- viduele burgers te informeren (Productie 20).
57 Council or Europe, ‘Study on the human rights dimensions of automated data processing techniques (in particular algorithms) and possible regulatory implications’, Committee of experts on internet intermediaries 2017, p. 11.
6.3 Ten slotte stelt de minister zich op het standpunt dat er is voorzien in voldoende toe- zicht aangezien de Autoriteit Persoonsgegevens toezicht kan houden. Dit verweer kan de minister ook niet baten. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft beleidsvrijheid bij het inzetten van haar toezichtsbevoegdheid en is dus niet verplicht voorafgaand toezicht te houden op concrete projecten waarbij XxXX wordt ingezet.
7 ONTVANKELIJKHEID EISERS
7.1 Eisers sub 1 t/m 3 komen op grond van artikel 3:305a BW op voor een algemeen be- lang, welk belang zij ieder afzonderlijk volgens hun statuten behartigen. Aan de eisen van artikel 3:305a BW is voldaan. Eisers zijn allen een vereniging of stichting, zij behar- tigen de belangen die hier in het geding zijn, op basis van toereikende statutaire doel- omschrijvingen en zij ontplooien allen activiteiten op het gebied van bescherming van grondrechten, in het bijzonder het recht op privacy. Eisers hebben verder getracht door overleg het in deze procedure gevorderde te bereiken. Xxxxxx hebben de minister op 9 november 2017 verzocht te overleggen. De poging om via overleg het in deze procedu- re gevorderde te bereiken heeft geen resultaat gehad.
7.2 De belangen waarvoor eisers opkomen zijn voorts gelijksoortig en lenen zich bij uitstek voor bundeling. Xxxxxx komen op voor verschillende algemene belangen, met name het belang van het respecteren van grondrechten en het belang van de bescherming van privacy. De belangen die eisers behartigen overstijgen daarmee de belangen van indi- viduele belanghebbenden.
7.3 Eisers sub 4 en 5 hebben ieder afzonderlijk een belang bij de ingestelde vorderingen. Nu zij de Nederlandse nationaliteit hebben en in Nederland woonachtig zijn, maken zij gebruik maken van Nederlandse publieke voorzieningen en lopen dus continu het risico dat hun persoonsgegevens worden verwerkt binnen een SyRI-project.
8 BEVOEGDHEID
8.1 De Rechtbank Den Haag is krachtens artikel 99 Rv. bevoegd om van het geschil kennis te nemen aangezien de Staat der Nederlanden zetel heeft te Den Haag.
9 BEWIJSAANBOD
9.1 Eisers bieden aan – zonder daarmee enige bewijslast op zich te nemen die niet rechtens op hen rust - om de in deze dagvaarding gestelde feiten te bewijzen door alle middelen rechtens, waaronder door middel van deskundigenverklaringen en het horen van getui- gen Xxxxxx behouden zich het recht voor dit bewijsaanbod in deze procedure te precise- ren.
9.2 De in deze dagvaarding genoemde producties zullen door eisers tijdig in het geding worden gebracht.
MITSDIEN:
Het de rechtbank behage bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. Te verklaren voor recht dat toepassing van de artikelen 64 en 65 Wet SUWI en hoofdstuk 5a van het Besluit SUWI onverenigbaar is met hoger recht, in het bijzon- der met artikel 8 EVRM, artikel 7 en 8 Handvest en/of artikel 17 IVBPR; en/of artikel 6 en/of artikel 13 EVRM; en/of artikel 5, 6, 13, 14, 22 en/of 28 AVG, althans met de daarmee corresponderende artikelen uit de Wbp, althans,
II. Te verklaren voor recht dat toepassing van de volgende onderdelen van de Wet SUWI en het Besluit SUWI onverenigbaar is met hoger recht, in het bijzonder met ar- tikel 8 EVRM, artikel 7 en 8 Handvest en/of artikel 17 IVBPR; en/of artikel 6 en/of ar- tikel 13 EVRM; en/of artikel 5, 6, 13, 14, 22 en/of 28 AVG, althans met de daarmee corresponderende artikelen uit de Wbp:
a) De doelomschrijving zoals opgenomen in artikel 64 lid 1 Wet SUWI; en/of
b) De formulering van bevoegdheden tot gegevensverwerking en tot het inzet- ten van SyRI zoals opgenomen in artikel 64 lid 3 en 64 lid 4 Wet SUWI; en/of
c) De opsomming van categorieën van persoonsgegevens zoals opgenomen in artikel 5a.1. lid 3 Besluit SUWI; en/of
d) De praktijk van geheimhouding van risicomodellen die worden gebruikt bij de inzet van SyRI; en/of
e) De regeling ten aanzien van het register risicomeldingen zoals opgenomen in artikel 5a.5 Besluit SUWI; en/of
f) De onderbouwing door de Staat van de noodzakelijkheid van SyRI; en/of
g) De regeling waarbij aan de individuele bestuursorganen wordt opgedragen te onderbouwen dat de gegevensverstrekking in het kader van een SyRI pro- ject proportioneel en evenredig is, zoals opgenomen in artikel 5a.1 lid 4 Be- sluit SUWI, en waarbij aldus is nagelaten te waarborgen dat een afdoende, overkoepelende toetsing van die vereisten plaatsvindt; en/of
h) De regeling waarbij betrokkenen uitsluitend worden geïnformeerd over de verwerking van hun persoonsgegevens in SyRI indien zij onderwerp zijn van een risicomelding en dan slechts op verzoek, zoals opgenomen in artikel 5a.5 Besluit SUWI; en/of
i) De regeling van het toezicht op de inzet van SRI, in het bijzonder het feit dat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de enige partij is die toezicht houdt op de inzet van XxXX;
III. Te verklaren voor recht dat de verwerking van persoonsgegevens die plaatsvindt in het kader van, door middel van en/of ten behoeve van de inzet van, XxXX, in het bij- zonder de onderlinge uitwisseling van persoonsgegevens door bestuursorganen (waaronder de Belastingdienst), de verstrekking van persoonsgegevens aan de minis- ter (waaronder door de Belastingdienst), de verstrekking van persoonsgegevens aan het Inlichtingenbureau, de verwerking van persoonsgegevens door het Inlichtingen- bureau, waaronder profilering, de verstrekking van persoonsgegevens door het in- lichtingenbureau aan de minister, het doen van risicomeldingen en/of het opnemen van (informatie over) meldingen in het meldingenregister, onrechtmatig is wegens strijd met artikel 8 EVRM, artikel 7 en 8 Handvest en/of artikel 17 IVBPR; en/of artikel 6 en/of artikel 13 EVRM; en/of artikel 5, 6, 13, 14, 22 en/of 28 AVG en/of de daar- mee corresponderende artikelen uit de Wbp;
IV. De artikelen 64 en 65 Wet SUWI en hoofdstuk 5a Besluit SUWI, althans de onderde- len daarvan zoals door uw rechtbank onverenigbaar geacht met hoger recht op grond van vordering I en/of II, althans de onderdelen zoals door uw rechtbank in goede justitie onverenigbaar geacht met hoger recht, buiten werking te stellen al- thans onverbindend te verklaren, althans te bepalen dat deze buiten toepassing die- nen te worden gelaten, eventueel onder oplegging van een door Uw Rechtbank in goede justitie vast te stellen voorwaarde;
V. Te verklaren voor recht dat de Staat in strijd handelt met de op de Belastingdienst rustende geheimhoudingsverplichtingen doordat de Belastingdienst aan andere par- tijen in samenwerkingsverbanden op grond van artikel 64 Wet SUWI en aan de minis- ter in het kader van XxXX persoonsgegevens verstrekt;
VI. De Staat te gebieden de risicomodellen en –indicatoren die zijn gebruikt in de pro- jecten G.A.L.O.P. II en Capelle openbaar te maken;
VII. Te verklaren voor recht dat de verwerking van persoonsgegevens door het Inlichtin- genbureau onrechtmatig is wegens het ontbreken van een verwerkersovereenkomst als bedoeld in artikel 28 lid 3 AVG en/of artikel 14 lid 2 Wbp;
VIII. De Staat te verbieden persoonsgegevens, althans persoonsgegevens van eisers sub 6 en 7, te verwerken in het kader van, door middel van en/of ten behoeve van de in- zet van, XxXX;
IX. De Staat te gebieden alle persoonsgegevens die zijn verzameld in het kader van, door middel van en/of ten behoeve van de inzet van, XxXX, onomkeerbaar te vernie- tigen en bewijs van die vernietiging te verstrekken aan eisers;
Met veroordeling van gedaagde in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na de datum van het te dezen te wijzen vonnis.
Deurwaarder
De kosten van dit exploot zijn voor mij, de deurwaarder, ad € …...
Deze zaak wordt behandeld door: Xxxxx X. Xxxxx, & Xxxxx X. Xxxxxxx
Deikwijs Advocaten Xxxxxxxxxx 0X 0000 XX Xxxxxxxxx
T: x00 (0)00 0 000 000
F: x00 (0)00 0 000 000
xxx.xxxxxxxx.xx - xxxx@xxxxxxxx.xx
PRODUCTIES
Productie 1 Statuten NJCM
Productie 2 Statuten Platform Bescherming Burgerrechten
Productie 3 Statuten Privacy First
Productie 4 Statuten KDVP
Productie 5 Huishoudelijk Reglement Landelijke Cliëntenraad
Productie 6 Column Maxim Februari in het NRC Handelsblad, 7 oktober 2014 Productie 7 Fragment Kousbroeklezing Xxxxx Xxxxxxxx, 1 april 2015 Productie 8 CBP, ‘Notitie Fraudebestrijding door Bestandskoppeling’, 2006 Productie 9 CBP, ‘Bevindingen ambtshalve onderzoek Waterproof’, 2007 Productie 10 Advies van de Raad van State over het wetsvoorstel SyRI, 2012 Productie 11 Advies van de Raad van State over het conceptbesluit SyRI, 2014 Productie 12 Advies van het CBP over het wetsvoorstel SyRI, 2012
Productie 13 Advies van het CBP over het conceptbesluit SyRI, 2014
Productie 14 Artikel 64 en 65 Wet SUWI
Productie 15 Besluit SUWI
Productie 16 Wob-verzoek van eisers d.d. 12 december 2016
Productie 17 Deelbeschikking 1 n.a.v. het Wob-verzoek d.d. 8 maart 2017
Productie 18 Deelbeschikking 2 n.a.v. het Wob-verzoek d.d. 6 juni 2017
Productie 19 Deelbeschikking 3 n.a.v. het Wob-verzoek d.d. 5 juli 2017 Productie 20 Verslag van het overleg met het ministerie op 15 januari 2018 Productie 21 Artikel 29-Werkgroep Opinie doelbinding, 2013
Productie 22 Artikel 29-Werkgroep Opinie profilering en geautomatiseerde besluitvorming, 2018