•L..
,.
•L..
Rep. Nr. tv11
A. R . Nr .46 . 3 72 le blad.
ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST
OPENBARE TERECHTZITTING
TWEEDUIZEND EN ZEVEN
Not.sao, 2° G.W. Werknemerspensioen Tegensprekelijk Definitief
In de zaak:
VAN ACHT FEBRUARI
RIJKSDIENST VOOR PENSIOENEN, openbare
instelling, waarvan de burelen gevestigd zijn te 0000 Xxxxxxx, Zuidertoren,
Tegen:
appellant, vertegenwoordigd Xxx Xxxxxxxxx loco Mr. advocaat te 0000 Xxxxxxx,
door
H.
Mr. B.
Ketsman,
1. DELTA LLOYD BANK, waarvan de maatschappelijke zetel gevestigd is te 0000 Xxxxxxx, Sterrekundelaan 23,
eerste geintimeerde, vertegenwoordigd door Xx. X. Xxxxx, advocaat te 0000 Xxxxxxx,
27 _
tweede geintimeerde, vertegenwoordigd door Xx. X. Xxxxxxxx loco Xx. X. Xx Xxxxx, advocaat te 0000 Xxxxxx,
X.X.Xx. 46.372 2e blad.
Na beraad, spreekt het Arbeidshof te Brussel het hiernavolgend arrest uit:
Gelet op de stukken van rechtspleging, inzonderheid:
- het voor eensluidend verklaard afschrift van het bestreden vonnis, op tegenspraak gewezen door de Arbeidsrechtbank te Brussel op 20 januari 2005;
- het verzoekschrift griffie van het februari 2005;
tot hoger beroep, ontvangen ter Arbeidshof te Brussel op 25
- de besluiten in hoger beroep door partijen neergelegd;
de antwoord.besluiten in hoger beroep door tweede geintimeerde neergelegd;
Gehoord partijen in hun middelen en beweringen ter openbare terechtzitting van 23 november 2006, waarna de debatten gesloten werden.
Voorgaanden
Met aangetekend schrijven van 30 september 1999 meldt de R.V.P. aan de N.V. Bank Nagelmackers 1747 dat bij de behandeling van het dossier wegens het overlijden van op 14 augustus 1999, vastgesteld werd dat diens echtgenote reeds op
6 oktober 1989 overleden was.
Xxxxxxx het eerste overlijden nooit was meegedeeld aan de R.V.P. heeft de heer van 1 november 1989 tot 31 augustus 1999 ten onrechte rustpensioen op basis van hetgezinsbedrag ontvangen.
De R.V.P. verzocht de Bank het ten onrechte ontvangen bedrag terug te storten (756.691 Bef.).
Op 12 oktober 1999 antwoordt de Bank nota te hebben genomen via het aangetekend schrijven van 30
september 1999 van het overlijden van Mw. IIIIIIII
echtgenote van
A . R . Nr . 46 • 3 72 3e blad.
De rekening van de heer ..mi- J d werd geblokkeerd en het saldo ten bedrage van 25.456 Bef wordt overeenkomstig artikel 3 ~ 4 van de overeenkomst van
5 mei 1992 overgemaakt.
De R.V.P. vordert bij aangetekende brief van 15 oktober 1999 het saldo van 731.235 Bef en wijst erop
dat xxxxxxx van overlijden niet artikel 3 ~ 4, maar artikel 3 ~ 3 van het contract van 5 mei 1992 van toepassing is.
De Bank daarentegen wijst in haar schrijven van 19 oktober 1999 erop dat zij slechts~cht werden
van het ove:rlijden van Mw. door de
aangetekende brief van de R.V.P. zelf op 30 september 1999. Zij verwijst dan ook naar Brigitte
...-, die aIs enige erfgenaam de nalatenschap
~vaard.
Bij brief dd. 20 oktober 1999 informeert de raadsman van tweede geïntimeerde bij appellant.
Bij aangetekend schrijven van 27 oktober 1999 deelt appellant aan eerste geintirneerde mede dat een gerechtelijke procedure zal worden ingeleid.
Bij aangetekend schrijven van 27 oktober 1999 deelt appellant aan tweede geintimeerde mede dat, gezien de bank haar contractuele verplichtingen niet nakomt, een gerechtelijke procedure zal worden ingeleid.
Op 9 november 1999 wordt aan de Burgemeester van Uerne een nieuwe beslissing van appellant betekend, waarbij het gezinspensioen van de heer met ingang van 1 november 1989 wordt orngezet in een pensioen voor alleenstaande en waarin wordt gewezen op het feit dat de eventueel ten onrechte uitgekeerde bedragen zullen worden teruggevorderd, bij ontstentenis van bezwaar en het definitief worden van deze beslissing.
Tweede geintirneerde tekent beroep aan op 9 februari 2000.
Eerste geintimeerde komt vrijwillig tussen bij verzoekschrift tot vrijwillige tussenkomst houdende conclusie neergelegd ter griffie op 5.februari 2002.
Bij conclusie neergelegd op 13 appellant een tussenvordering geintimeerde.
4e blad.
augustus 2003 stelt
in tegen eerste
Bij conclusie neergelegd op 8 juni 2004 stelt eerste geîntimeerde een tegenvordering in tegen appellant.
Bij vonnis dd. 20 januari 2005 van de twintigste kamer van de Arbeidsrechtbank van Brussel wordt de hoofdvordering van mevrouw~ lastens de
R.V.P. en de tussenvordering van de R.V.P. tegen de tussenkomende partij ontvankelijk en ongegrond verklaard.
De eerste rechter achtte zich bevoegd om kennis te nemenvan de tegenvordering van de Rijksdienst voor Pensioenen, gezien deze tegenvordering is ontstaan uit de overeenkomst die of het feit dat aan de grondslag ligt van de vordering in vrijwillige tussenkomst.
De eerste rechter was van oordeel dat de tussenvordering van de R.V.P. tegen de vrijwillig tussenkomende partij ontvankelijk i6 gezien artikel 807 van het Gerechtelijk Wetboek alleen betrekking heeft op de uitbreiding van de oorspronkelijke eis
en niet op tegenvorderingen of andere tussenvorderingen.
De eerste rechter was van oordeel dat de vordering van tweede geintimeerde tegen appellant wat betreft de terugvordering van de ten onrechte betaalde bedragen zonder voorwerp is omdat geen beslissing tot terugvordering tegen tweede geintimeerde werd genomen en dat de vordering wat betreft de omzetting van het gezinspensioen in een pensioen voor alleenstaande van de heer na het overlijden van zijn echtgenote, ongegrond is.
De eerste rechter was verder van oordeel dat de vordering van appellant tegen eerste geintimeerde die betrekking heeft op het gehee1 van de onverschuldigde betalingen enkel steun kan vinden in paragraaf 3 van artikel 3 van de overeenkomst afgesloten op 13 september 1985 en op 5 mei 1992 en waarbij het aan appellant i6 om te bewijzen dat op het ogenblik van de betalingen, de bank kennis had van het overlijden van de pensioengerechtigde of
diens echtgenote en dat appellant hierin niet slaagt.
X.X.Xx. 46.372 Se blad.
Appellant tekent hoger beroep aan en verzoekt het Hof :
" Ret hoger beroep toelaatbaar en verklaren dienvolgens het bestreden vernietigen en opnieuw rechtsprekende
In hoofdorde
gegrond te
vonnis te
eerste geintimeerde te veroordelen tot betaling van de som van 18.126,68 Euro te vermeerderen met de moratoire intresten sedert 11 oktober 1999, de
gerechtelijke intresten en de kosten van beide aanleggen.
In ondergeschikte orde
voor zover de vordering tegen eerste geintimeerde wordt afgewezen, tweede geintimeerde aIs erfgename van de pensioengerechtigde, te veroordelen tot betaling van 18.126,68 Euro te vermeerderen met de verwijlintresten vanaf 11 oktober 1999, de gerechtelijke intresten en de kostenH•
Appellant kan niet instemmen met het vonnis a quo in zoverre dit de tussenvordering van de R. V .P. tegen eerste geintimeerde ongegrond verklaarde en hij heeft de volgende argumenten :
" Overwegende inderdaad dat de R.V.P. de ten
onrechte uitbetaalde bedragen, op grond van artikel
3 li 3, 2de en 3de lid van de overeenkomst tus sen de
R. V. P. en de betrokken bankinstelling met name de
~.V. Bank Nagelmackers 1747, thans Delta Lloyd Bank, eerste geintimeerde, van deze laatste heeft teruggevraagdi
OVerwegende dat artikel 3 li 3 van de bedoelde overeenkomst betrekking heeft op het overlijden van de gerechtigde of zijn echtgenote, meer bepaald de verplichting van de bank om hiervan kennis te geven
aan de X.X.X. xxxxx zij zelf dit overlijden verneemt enerzijds (lste lid) , de terugvordering van de bedragen die eventueel na het overlijden onterecht uitbetaald werden anderzijds (2de en 3de lid) i dat opgemerkt kan worden dat artikel 3 li 4 daarentegen de terugvordering in aIle andere gevallen betrefti
OVerwegende dat bedoelde bepalingen voorzien enerzijds dat elke creditering na de datum van het overlijden van de rechthebbende of zijn echtgenoot
A.R.Nr.46.372 6e blad.
zal beschouwd worden aIs ten onrechte gebeurd (2de lid) en anderzijds dat de financiële instelling er zich toe verbindt het bedrag van de voordelen die onverschuldigd betaalbaar werden gesteld terug te storten op de rekening van de Rijksdienst voor
.pensioenen zelfs aIs het tegoed op die rekening het terug te storten bedrag overtreft (3de lid); dat geen sprake is van enige beperking van de verplichting tot terugstorting tot de gevallen waarin de bank kennis zou gehad hebben van het overlijden dat
niets de stelling ondersteunt dat de bepalingen van het 2de en 3de lid van de derde paragraaf enkel van
toepassing zouden zijn indien de bank haar verplichtingen niet zou hebben nageleefd;
Overwegende dat het overigens onaannemelijk zo al niet onmogelijk is dat de bank niet op de hoogte was van het overlijden daar zij bepaalde formaliteiter dient te vervullen in het kader van de nalatenschap ten einde gelden vrij te geven;
Overwegende inzonderheid dat, overeenkomstig artikel
1 van het koninklijk besluit van 16 juli 1985 houdende de betaling per overschrijving van bepaalde voordelen uitgekeerd door de Rijkskas voor rust- en overlevingspensioenen, dat van toepassing was tot 1 januari 1992, de overschrijving van de bedoelde voordelen, wanneer deze terrnijnen van een gezinspensioen omvat, slechts kan gebeuren op een gemeenschappeIijke rekening van de echtgenoten die alleen door de echtgenoten gezamenlijk kan gedebiteerd worden;
0verwegende dat uit het voorgaande volgt dat de bank op de hoogte moet geweest zijn van het overlijder< van de echtgenote van de heer en deze omgezet had in een persoonlijke rekening uitsluitend op zijn naam verrnits anders elke verrichting op de rekening onmogelijk was; dat alleszins besloten dient te worden dat de bank zich niet gehouden heeft aan de op haar rustende verplichtingen".
Eerste geintimeerde verzoekt het Hof :
" Het hoger beroep zoals gesteld door de Rijksdienst voor Pensioenen tegen het vormis uitgesproken door de 20ste kamer van de Arbeidsrechtbank van Brussel op
20 januari 2005 xXx ongegrond af te wijzen en het eerste vormis te bevestigen in aIle beschikkingen.
1
1 ..
X.X.Xx. 46.372 7e blad .
Ondergeschikt, in de hypothese dat het Arbeidshof concluante zou veroordelen tot het betalen aan de Rijksdienst voor Pensioenen van de door deze instelling lastens concluante gevorderde bedragen, aan concluante akte te verlenen van het incidenteel beroep dat door concluante wordt ingesteld tegen het eerste vonnis, concluante akte te verlenen van de vordering tot vrijwaring die werd in esteld door concluante tegen Mevrouw en Mevrouw .. geval te
veroordelen om concluante te vr~Jwaren voor ieder bedrag dat concluante gehouden zou zijn te betalen aan de Rijksdienst voor Pensioenen.
In nog meer ondergeschikte orde, aan concluante akte te verlenen van het incidenteel beroep dat door concluante wordt ingesteld tegen het eerste vonnis in de hypothese dat de rechtsvordering zoals ingesteld door de Rijksdienst voor Pensioenen tegen concluante gegrond dient te worden verklaard. aan concluante akte te verlenen van de tegenvordering die wordt ingesteld tegen de Rijksdienst voor Pensioenen en voor recht te zeggen dat de Rijksdienst voor Pensioenen gehouden is tot het betalen van een schadevergoeding aan concluante van een bedrag dat gelijk is aan het bedrag waaromtrent het Arbeidshof van oordeel is dat concluante dient te betalen aan de Rijksdienst voor Pensioenen, en in dat geval de gerechtelijke compensatie te bevelen.
De Rijksdienst voor Pensioenen en bij gebrek hieraan Mevrouw te veroordelen tot aIle kosten van het geding met inbegrip van de rechtsplegingsvergoeding bepaald bij artikel 1022 G.W.".
Eerste geintimeerde stelt dat de financiêle instelling geen rechthebbende, noch beguns'tigde is van het pensioen, dat de overeenkomst geenszins een mede-schuldenaar verklaring is, noch een borgstelling gedaan door de financièle instelling bij wie de pensioengerechtigde zijn rekeningen voert, dat zij het overlijden heeft vernomen via de brieven van appellant en dat aan de voorwaarden am toepassing te maken van artikel 3 ~ 3 van de bestaande overeenkomsten niet is voldaan.
In ondergeschikte orde wordt gesteld dat de Rijksdienst voor Pensioenen zelf dient in te staan voor de schade die voortvloeit uit zijn nalatigheid, dat in casu werd vastgesteld dat vanwege de
X.X.Xx. 46.372 Se blad.
nalatenschap of vanwege de erfgenamen geen enkele betaling wordt gevorderd en dat appellant dan ook geen geldige daad van stuiting van de verjaring tegen de nalatenschap heeft gesteld.
Tenslotte wordt nog geargumenteerd dat appellant in de conclusie stelt dat hij geen vordering tot terugbetaling tegen de erfgenamen wenst in te
stellen zodat de vermeende schuldvordering is uitgedoofd.
Tweede geintirneerdeverzoekt het Hof :
" Het bestreden vormis a xxx te bevestigen in al zijn beschikkingen.
Voorts :
1. Aangaande de vordering van appellant ten aanzien van tweede geintirneerde (concluante).
In hoofdorde het beroep ontoelaatbaar te verklaren.
In ondergeschikte orde het beroep minstens ongegrond te verklaren.
Appellant alleszins te veroordelen tot de kosten van beide aanleggen.
2. Aangaande de vordering in vrijwaring van eerste geintirneerde.
De vordering in vrijwaring rninstens ongegrond te verklaren".
Tweede geintimeerde stelt dat appellant ten aanzien van haar in eersteaanleg geen enkele vordering had ingesteld, gezien de terugbetaling werd gevorderd van evenveel betaalde pensioengelden t.a.v. eerst geintirneerde en dat appellant in eerste aanleg uitdrukkelijk te kehnen heeft gegeven geen enkel bedrag van tweede geintirneerde terug te vorderen, wat een gerechtelijke bekentenis inhoudt.
Verder stelt tweede geintirneerde dat de terugvordering reeds is verjaard en subsidiair dat de vordering van appellant ongegrond is.
Xxxxxxxxx stelt z~] dat de vordering in vrJ..]waren van eerste geintimeerde eveneens ontoelaatbaar is en door de bank evenrnineen rechtsgrond wordt gegeven.
l . X.X.Xx. 46.372
Beoordeling door het Hof
ge blad.
De vordering ten aanzien van de bankinstelling, eerste geintimeerde.
Krachtens art. 1 ~ 1 van het KB van 17-10-1991 betreffende de betaling per overschrijving van de uitkeringen betaald door de Rijksdienst der Pensioenen kunnen deze uitkeringen betaald worden per overschrijving op een persoonlijke zichtrekening van de betrokkene bij één van de in het vierde lid bedoelde financiële instellingen op voorwaarde dat de instellingen met de RVP een overeenkomst hebben gesloten waarvan het model is goedgekeurd door het Beheerscomité van de RVP.
Die overeenkomsten bepalen de verantwoordelijkheden van de RVP en van de financiële instellingen om de regelmatigheid van de overschrijving van de maandelijkse termijnen van de uitkering en van de creditering van de rekening te verzekeren. Zij stellen eVeneens de waarborgen vast die de financiële instellingen aan de RVP moeten geven betreffende de terugbetaling van de ten onrechte gestorte bedragen.
-
Art. 1 ~ 2 van hetzelfde koninklijk besluit bepaalt dat aIle betrokken personen de gekozen financiële instelling toegelaten aIle onverschuldigd uitbetaalde bedragen aan de Rijksdienst terug te betalen door debitering van de rekening, binnen de grenzen vastgesteld door de overeenkomst beoogd in ~ l, machtiging die van kracht blijft bij hun overlijden.
Deze debitering wordt verricht wanneer de bedragen na het overlijden van de gerechtigde of van zijn echtgenote, in geval van gezinsuitkering zijn betaald. Deze debitering wordt ook verricht voor de uitkeringen die onvèrschuldigd zijn betaald wegens
het niet-naleven van de verbintenissen van de gerechtigde.
De betrokken personen verbinden zich ertoe de Rijksdienst voor Pensioenen spontaan op de hoogte te brengen van iedere gebeurtenis die hun recht op de uitbetaling van het pensioen kan wijzigen.
Krachtens art. 2 is dit koninklijk besluit eveneens van toepassing op de overeenkomsten die onder
X.X.Xx. 46.372 IDe blad.
toepassing van het KB van 16-7-1985 werden gesioten, dat werd opgeheven.
De overeenkomsten door de N.V. Bank Nageimackers 1747 op 13 septernber 1985 ondertekend en door' de administrateur-generaal van de Rijkskas voor rust- en overlevingspensioen ondertekend op 25 septernber 1985 en deze op 5 mei 1992 afgesloten door de N.V. Bank Nagelmackers 1747 en door de administrateur- generaal van de R.V.P. hebben eenzelfde inhoud.
Art. 3 ~ 3 van de overeenkomst van 5 mei 1992 Iuidt aIs volgt :
\\ Zodra de financiêle instelling kennis krijgt van het overlijden van de begunstigde van een prestatie die op zijn rekening wordt gestort, of van het overlijden van de echtgenote van zulke begunstigde, verwittigt hij de Rijksdienst voor Pensioenen.
EIke betaling die na de datum van het overlijden van de begunstigde of diens echtgenote, xXx het gaat over een gezinspensioen wordt uitgevoerd, zai beschouwd worden aIs ten onrechte uitgevoerd.
De financiêIe instelling verbindt er zich toe het bedrag van onverschuldigd betaalde prestaties terug te storten op de rekening van de Rijksdienst voor Pensioenen, zelfs indien het tegoed beschikbaar op de rekening gevoerd door de gepensioneerden, niet het bedrag bereikt dat onverschuldigd werd gestort.
Het onverschuldigd gecrediteerde bedrag wordt teruggestort aan de Rijksdienst voor Pensioenen door de financiêIe instelling binnen een termijn van 10 d~gen, te rekenen vanaf de dag waarop de financiêle insteIIing kennis krijgt vanwege de Rijksdienst voor Pensioenen van het onverschuldigd karakteru•
Artikel 3 ~ 4 van voormelde overeenkomst bepaait verder :
\\ Wanneer de Rijksdienst voor Pensioenen een onverschu1digde beta1ing gedaan heeft van een gehele of een gedeelte van om het even welke prestatie, kan hij, zich steunend op het' niet naleven van de verbintenissen onderschreven door de rechthebbenden, de financiêle instelling verzoeken om het onverschu1digd betaalde bedrag terug te geven zonder tussenkomst van de rechthebbende.
De financiêIe insteIIing zai het bedrag terugbetalen tot beloop van het beschikbaar tegoed op de rekening
X.X.Xx. 4'6.372 lle blad.
gevoerd door de rechthebbende op het ogenblik van de ontvangst van het verzoek tot terugbetaling, eventueel na de verwerking van de debetverrichtingen ongeacht de wijze waarop zij werd opgedragen".
Het is duidelijk dat paragraaf 4 betrekking heeft op betalingen gedaan door de Rijksdienst voor Pensioenen wegens het niet naleven van verbintenissen door de rechthebbende zelf.
In casu is het bepaalde van artikel 3 ,~ 3 van de overeenkomst van toepassing en hieruit blijkt dat de uitzonderlijke verbintenis die zelfs op het eigen vermogen van de bank weegt, enkel geldt indien de bank tekort komt aan haar informatieplicht wat betreft het overlijden van de begunstigde of diens echtgenoot.
Terecht oordeelde de eerste rechter dat de bewering van appellant dat het ongeloofwaardig is dat eerste geintimeerde niet op de hoogte was van het overlijden van mevrouw geen bewijs uitmaakt dat de bank effectief kennis had van het overlijden van de echtgenote van de heer
-
Eerste geïntimeerde wijst er op dat pas op 4 november 1999 een aangifte werd gedaan aan de directeur der Registratie en Domeinen van de tegoeden van mèvrouw met vermelding 6 oktober 1999 aIs datum van overlijden, wat de onwetendheid nopens het overlijden aantoont.
Terecht wijst het opellbaar ministerie naar artikel 7~ li 3 van het koninklijk besluit van 21 december 1967, opgeheven bij koninklijk besluit van 31 december 1992 met ingang van l juli 1993 en het op de hoogte brengen door de gemeentebesturen aan appellant van het overlijden van een pensioengerechtigde.
Het Hof acht het rtiet naar genoegen van recht bewezen dat eerste geïntimeerde van dit overlijden in kennis was gesteld v66r het aangetekend schrijven van 30 september 1999 van appe11ant, zodat zij niet tekort is gekomen aan de door haar onderschreven verbintenis.
De vorderingen ten aanzien van de erfgename, tweede geintimeerde.
A.R.Nr.46.372 12e blad.
Deze vordering wordt voor het eerst in ondergeschikte orde ingesteld in het verzoekschrift tot hoger beroep, nadat in besluiten neergeIegd ter griffie van de Arbeidsrechtbank te Brussel op 13 augustus 2003 uitdrukkelijk wordt gesteld dat appellant geen enkel bedrag van tweede geintimeerde aIs dusdanig heeft teruggevorderd en evenmin een beslissing tot rterugvordering heeft genomen en zich enkel richt tegen de bankinstelling op basis van artikel 3 ~ 3 van de overeenkomst.
Gezien geen vordering voor de eerste rechter t.O.V. tweede geintimeerde aanhangig was kan deze vordering niet worden uitgebreid of gewijzigd in de zin van artikel 807 van het Gerechtelijk Wetboek.
De vordering t.O.V. de geintimeerde isontoelaatbaar.
erfgename, tweede
Nu de vordering van appellant ongegrond is, zijn de vordering tot vrijwaring tegen tweede geintimeerde en de tegenvordering tegen appellant ingesteld door eerste geintimeerde zonder voorwerp.
OM DEZE REDENEN
De zevende kamer van het Arbeidshof te Brussel;
Gelet op de wet van 15 juni 1935 op het gebruik van de talen in gerechtszaken, zoals tot op heden gewijzigd, inzonderheid op artikel 24;
Recht doende op tegenspraak,
Gehoord de heer Xxxxx, Substituut-generaal, in zijn schriftelijk eensluidend advies, voorgelezen en
neergelegd op de openbare terechtzitting van 30 november 2006;
Gelet op de termijn verleend eventueel repliekbesluiten neer januari 2007;
aan partijen om te leggen tot 2
Geen repliekenwerden neergelegd en de zaak werd op
11 januari 2007 in beraad genomen;
Ontvangt het geintimeerde, ongegrond;
hoger beroep wijst dit
ten aanzien evenwel af
van aIs
eerste zijnde
X.X.Xx. 46.372 l3e blad.
Verklaart het hoger beroep ten aanzien van tweede geintimeerde ontoelaatbaar;
Bevestigt het beschikkingen;
bestreden vonnis in al zijn
Verwijst overeenkomstig artikel 1017, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek, appellant tot de
kosten van hoger beroep, kosten tot op heden begroot op:
- voor appelIant niet begroot
- voor eerste geintimeerde
279,62 Euro
rechtsplegingsvergoeding hoger beroep
- voor tweede geintimeerde 279,62 Euro
rechtsplegingsvergoeding hoger beroep
Xxxxx vast dat tweede geintimeerde haar kosten van eerste aanleg nu begroot op 209,62 Euro rechtsplegingsvergoeding.
"..
"
\.._-_._--_ ..-
Aldus gewezen en terechtzitting van Arbeidshof te Brussel en zeven.
Waar aanwezig waren
14e blad.
uitgesproken ter openbare de zevende kamer van het op acht februari tweeduizend
Mevrouw X. XXX XX XXXXX, Voorzitter
de xxxx X. XXXXXXXXX, Raadsheer in Sociale Zaken aIs werkgever
de xxxx X. XXXXXX, Raadsheer in Sociale Zaken aIs werknerner arbeider
rnevrouw X. DE SAEDELEER, Griffier
G. DE SAEDELEER
K. GACOMS
B. XXX XX XXXXX
X. XXXXXXXXX
f