VLAREA
VLAREA
VLAAMS REGLEMENT INZAKE AFVALVOORKOMING EN -BEHEER
OVAM, uw beleidspartner in afval en bodem
OPENBARE AFVALSTOFFENMAATSCHAPPIJ VOOR HET VLAAMSE GEWEST
VLarEa
VLaamS rEgLEmENT INzakE aFVaLVOOrkOmINg
1
EN -BEHEEr
OVAM, uw beleidspartner in afval en bodem
2
De OVAM kan niet aansprakelijk gesteld worden voor eventuele onjuistheden of onvolledigheden in deze publicatie.
Bij gebruik van de brochure moet rekening gehouden worden met eventuele wijzigingen in de regelgeving aangebracht na publicatie van deze tekst.
DOCUmENTBESCHrIJVINg
OPENBARE AFVALSTOFFENMAATSCHAPPIJ
VOOR HET VLAAMSE GEWEST
1. Titel publicatie
Vlaams reglement inzake afvalvoorkoming en –beheer (VLAREA)
2. Uitgever
Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest
3. Publicatienummer
D/2004/5024/02
4. Publicatiereeks
Beleidsdocument
5. Trefwoorden
VLAREA, wetgeving, afvalbeheer
6. Aantal blz. 212
7. Aantal tabellen en figuren
3
8. Datum publicatie
maart 2004
9. Prijs* 10,00
10. Samenvatting
Het VLAREA bundelt bijna alle uitvoeringsbesluiten bij het Afvalstoffendecreet. Het VLAREA dat sinds 1 juni 1998 van kracht was, is op 5 december 2003 grondig gewijzigd. De veranderingen situeren zich in alle hoofdstukken, maar de belangrijkste wijzigingen hebben betrekking op de invoering van nieuwe aanvaardingsplichten, de regeling inzake inzameling, vervoer en verwerking van afvalstoffen, en de registratie- en rapportageverplichtingen.
11. Begeleidingsgroep
Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest
12. Contactperso(o)n(en)
Xxxx Xxxxxx
13. Andere titels over dit onderwerp
Gegevens uit dit document mogen overgenomen worden mits duidelijke bronvermelding. Deze OVAM-publicatie kunt u ook raadplegen op de OVAM-website : xxx.xxxx.xx
Deze rapporten kan u ook schriftelijk of per fax bestellen bij de OVAM, Xxxxxxxxxxxxxx 000, X-0000 Xxxxxxxx. U dient wel de titel van de publicatie te vermelden. Voor meer informatie kunt u steeds terecht bij de Verkoop- en uitleendienst van de OVAM,
Xxxxxxxxxxxxxx 000, X-0000 Xxxxxxxx Tel. 015/ 284 145 Fax 015/ 20 32 75.
* Prijswijziging voorbehouden.
HOOFDSTUK I : ALGEMENE BEPALINGEN 20
- Afdeling I : Definities 20
- Afdeling II : Afvalstoffenlijst 26
- Afdeling III : Handelingen voor de verwijdering van afvalstoffen 27
- Afdeling IV : Handelingen voor de nuttige toepassing van afvalstoffen 28
HOOFDSTUK II : CATEGORIEËN VAN AFVALSTOFFEN 29
- Afdeling I : Huishoudelijke afvalstoffen 29
- Afdeling II : Bedrijfsafvalstoffen 29
- Afdeling III : Bijzondere afvalstoffen 29
- Afdeling IV : Gevaarlijke afvalstoffen 30
HOOFDSTUK III : AANVAARDINGSPLICHT 34
- Afdeling I : Algemene bepalingen 34
- Afdeling II : Drukwerkafvalstoffen 40
- Afdeling III : Afgedankte voertuigen 42
- Afdeling IV : Afvalbanden 44
4 - Afdeling V : Afgedankte elektrische en elektronische apparatuur 46
- Afdeling VI : Afvalbatterijen en afvalloodstartbatterijen 51
- Afdeling VII : Afgewerkte olie 53
HOOFDSTUK IV : AANWENDING VAN AFVALSTOFFEN ALS SECUNDAIRE GRONDSTOFFEN 56
- Afdeling I : Algemene bepalingen 56
- Afdeling II : Voorwaarden inzake samenstelling of gebruik 57
- Afdeling III : Gebruikscertificaat 63
HOOFDSTUK V : INZAMELING, VERVOER EN VERWERKING VAN AFVALSTOFFEN 66
- Afdeling I : Vervoeren van afvalstoffen 66
- Afdeling II : Afzonderlijke inzameling van afvalstoffen 75
- Afdeling III : Algemene regels inzake verwerking van afvalstoffen 77
- Afdeling IV : Stort- en verbrandingsverboden 77
- Afdeling V : Bijzondere afvalstoffen 79
- Afdeling VI : Invoer en uitvoer van afvalstoffen 107
HOOFDSTUK VI : REGISTREREN EN RAPPORTEREN VAN AFVALSTOFFENGEGEVENS 109
- Afdeling I : Algemene bepalingen 109
- Afdeling II : Registers van afvalstoffengegevens 110
- Afdeling III : Gegevens over afvalstoffenproductie 112
- Afdeling IV : Gegevens over het overbrengen van afvalstoffen 114
- Afdeling V : Gegevens over invoer van afval 114
HOOFDSTUK VII : MONSTERNEMING EN ANALYSE VAN AFVALSTOFFEN 115
- Afdeling I : Erkenning van laboratoria 115
- Afdeling II : Monsternemingen 120
- Afdeling III : Compendium voor Monsterneming en Analyse 120
HOOFDSTUK VIII : MILIEUHEFFINGEN 121
HOOFDSTUK IX : TOEZICHT 123
HOOFDSTUK X : SLOTBEPALINGEN 125
- Afdeling I : Wijzigingsbepalingen 125
- Afdeling II : Opheffingsbepalingen 131
- Afdeling III : Overgangsbepalingen 133
- Afdeling IV : Inwerkingtredingsbepalingen 135
BIJLAGEN BIJ VLAREA
Bijlage 1.2.1 : - subbijlage 1.2.1.A : Categorieën afvalstoffen 136
- subbijlage 1.2.1.B : Afvalstoffenlijst 137 5
Bijlage 4.1 : Lijst van afvalstoffen die in aanmerking komen voor gebruik
als secundaire grondstoffen 162
Bijlage 4.2.1 : Voorwaarden inzake samenstelling en gebruik als meststof
of bodemverbeterend middel 170
- subbijlage 4.2.1.A : Samenstellingsvoorwaarden
(maximum gehalten aan verontreinigende stoffen) 170
- subbijlage 4.2.1.B : Gebruiksvoorwaarden
(maximum toelaatbare bodemdosering) 173
- subbijlage 4.2.1.C : Specifieke voorwaarden voor gebruik van
behandeld zuiveringsslib als meststof of bodemverbeterend middel | 176 | |
- subbijlage 4.2.1.D : Samenstelling standaardbodem | 178 | |
Bijlage 4.2.2 : | Voorwaarden inzake samenstelling voor gebruik in of als bouwstof | 180 |
- subbijlage 4.2.2.A : Voorwaarden voor gebruik in of als bouwstof | 180 | |
- subbijlage 4.2.2.B : Voorwaarden voor gebruik als niet-vormgegeven bouwstof | 182 | |
- subbijlage 4.2.2.C : Immissiegrenswaarden voor bodem | 183 | |
Bijlage 4.3 : | Standaardformulier voor het aanvragen van een gebruikscertificaat voor het gebruik van een afvalstof als secundaire gronstof | 187 |
Bijlage 5.1.2.3 : | Aanvraagformulier erkenning overbrenger van afvalstoffen | 194 |
Bijlage 5.1.3.2 : | Aanvraagformulier registratie vervoeder van afvalstoffen | 198 |
Bijlage 5.5.3.2 : | - subbijlage 5.5.3.2.A : Lijst van het medisch afval | 199 |
- subbijlage 5.5.3.2.B : Risicohoudend medisch afval | 200 | |
Bijlage 5.5.4.1 : | Certificaat van vernietiging | 201 |
Bijlage 5.5.5.1 : | Aanmeldingsformulier voor scheepsafval en ladingsresiduen | 203 |
Bijlage 5.5.5.2 : | Berekeningswijze bijdrage kostendekkingssysteem | 205 |
Bijlage 7.1 : | Analysepakketten waarvoor een specifieke erkenning kan aangevraagd worden | 206 |
1. SITUERING
Op 17 december 1997 werd door de Vlaamse regering het besluit tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake afvalvoorkoming en –beheer (VLAREA) goedgekeurd. Dit besluit, dat in werking getreden is op 1 juni 1998, bundelde de uitvoeringsbesluiten in het kader van het decreet van 2 juli 1981 betreffende de voorkoming en het beheer van afvalstoffen, het Afvalstoffendecreet.
Na enkele kleinere tussentijdse wijzigingen, voornamelijk om te voldoen aan de Europese wetgeving, is het wenselijk om op basis van de ervaringen na enkele jaren werking met het VLAREA en met als doel het afvalstoffenbeleid verder te ontwikkelen in de richting van voorkoming van afvalstoffen en grotere producentenverantwoordelijkheid, dit uitvoeringsbesluit grondig te wijzigen. In dit Verslag aan de Vlaamse regering wordt een overzicht gegeven van de inhoud van het nieuwe VLAREA, waarbij de belangrijkste wijzigingen worden aangeduid. Waar nodig wordt verder verduidelijkt wat de bedoeling van de wijzigingen is om interpretatieproblemen in de toekomst zoveel mogelijk te vermijden.
2. BESPREKING
6 Hoofdstuk 1
In dit hoofdstuk worden, in tegenstelling tot het huidige VLAREA, de definities gegroepeerd zodat deze nu allemaal vooraan in het VLAREA terug te vinden zijn. Dit gebeurt omdat aan deze techniek door de Raad van State de voorkeur gegeven wordt. De definities zijn thematisch gerangschikt in functie van de betrokken tekstonderdelen, maar zijn, tenzij anders vermeld, van toepassing voor het hele VLAREA. Tegelijkertijd worden een aantal noodzakelijke nieuwe definities ingevoerd.
De definitie van "werk", noodzakelijk voor het bepalen van de afvalstoffen die als secundaire grondstof als bouwstof kunnen aangewend worden, heeft reeds aanleiding gegeven tot enige discussie. Als werk worden alleen die constructies bedoeld die duidelijk te onderscheiden zijn van de bodem, zoals bij voorbeeld de kern van dijklichamen, opritten en bermen, wegbeddingen en onderfunderingen. Het opvullen van putten en het ophogen van laaggelegen terreinen valt duidelijk niet onder de definitie van werk. Voor het gebruik als secundaire grondstof in deze toepassingen moet voldaan worden aan de normering voor het gebruik van afvalstoffen als secundaire grondstof als bodem.
In het eerste hoofdstuk wordt tevens de afvalstoffenlijst vastgesteld. Belangrijk is dat de stoffen en voorwerpen die op deze lijst worden vermeld, alleen als afval moeten worden beschouwd indien ze tegelijkertijd aan de definitie van afvalstof voldoen, met name dat de houder zich ervan ontdoet, zich er wil van ontdoen, of zich er moet van ontdoen.
Ten slotte wordt in dit hoofdstuk ook bepaald welke handelingen als verwijdering en als nuttige toepassing verstaan worden, overeenkomstig de Europese wetgeving ter zake.
Hoofdstuk 2
Hoofdstuk 2 heeft betrekking op de categorieën van afvalstoffen.
Wat betreft de gelijkstelling van afvalstoffen aan huishoudelijke afvalstoffen wordt vanaf nu alleen nog straat- en veegvuil aan huishoudelijke afvalstoffen gelijkgesteld. Alle andere afvalstoffen moeten dus als bedrijfsafval ingedeeld worden.
De lijst van bijzondere afvalstoffen wordt verder uitgebreid met die afvalstoffen waarvoor bijzondere bepalingen in het nieuwe VLAREA worden opgenomen.
Dit hoofdstuk bepaalt welke afvalstoffen als gevaarlijk moeten worden beschouwd. Dit gebeurt overeenkomstig de Europese wetgeving. Er wordt ook een procedure vastgelegd die de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, toelaat om een gevaarlijke afvalstof te declasseren als gevaarlijk, mits de nodige bewijslast wordt voorgelegd door de houder van de afvalstof. Omgekeerd kan de minister ook beslissen dat afvalstoffen in bepaalde gevallen toch als gevaarlijk worden ingedeeld, alhoewel zij in de afvalstoffenlijst niet als gevaarlijk zijn aangeduid.
Hoofdstuk 3 7
In hoofdstuk 3 worden de afvalstoffen aangeduid waarvoor een aanvaardingsplicht opgelegd wordt, alsmede de wijze waarop aan de aanvaardingsplicht kan voldaan worden en de verplichtingen die de aanvaardingsplicht voor iedere afvalcategorie inhoudt.
Naast de reeds bestaande aanvaardingsplichten voor drukwerkafvalstoffen, afvalbatterijen en afvalloodstartbatterijen, afgedankte voertuigen, afvalbanden en afgedankte elektrische en elektronische apparatuur, wordt nu ook een aanvaardingsplicht ingevoerd voor oude en vervallen geneesmiddelen, afgewerkte olie, een tweede reeks van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur, dierlijke en plantaardige afvalvetten en –oliën, afvalfotochemicaliën, afvallandbouwfolies, houtafval, vloerbedekkingsafval en lampen, met een gefaseerde inwerkingtreding voor de verschillende categorieën
Voor lampen is het de bedoeling om in de aanvaardingsplicht alleen die lampen onder te brengen die ook onder het toepassingsgebied van de betrokken EU-richtlijn vallen. Het is echter wel de bedoeling om het ook zo duidelijk mogelijk te maken voor de burger zodat er een globale inzameling "lampen" kan zijn en de burger niet verplicht wordt binnen de lampen ook nog eens aparte categorieën te gaan detecteren.
De aanvaardingsplicht wordt ook opgelegd indien er geen nieuw product aangekocht wordt, het zogenaamde 1-tegen-0-principe. Op deze wijze willen we de betrokken sectoren verantwoordelijk stellen voor de totale afvalstroom ook als de consument geen nieuw product aankoopt. Voor de praktische uitvoering hiervan kunnen de sectoren samenwerken met de gemeenten/intercommunales indien een overeenkomst kan worden bereikt met de individuele gemeenten/intercommunales.
De redenen om deze nieuwe aanvaardingsplichten in te voeren zijn verschillend : de invulling van het principe "de vervuiler betaalt", het bieden van een oplossing voor afvalstromen waarmee de gemeenten
problemen hebben, de risico's voor het leefmilieu, het oplossen van de zwerfvuilproblematiek, het overleg met de andere gewesten.
In de aanvaardingsplicht is voorzien dat de overheden volledig vergoed worden voor de inspanningen die zij leveren inzake inzameling en scheiding van deze afvalstoffen als de betrokken sector een beroep wenst te doen op de infrastructuur van de rechtspersonen van publiek recht. Belangrijk hierbij is dat de overheid niet meer kan ontvangen dan de kosten die zij ook werkelijk maakt. Dit betekent dat zij die kosten ook moet kunnen bewijzen. Bij de onderhandelingen tussen het beheersorganisme dat de taken in het kader van de aanvaardingsplicht uitvoert, en de gemeenten moet er over gewaakt worden dat dit principe niet geschonden wordt. Het gewest kan hier eventueel bemiddelend optreden. De kosten voor de controle door de overheid vallen overigens ook niet onder de verantwoordelijkheid van de producenten/invoerders, maar moeten door de overheid zelf gedragen worden. De terugname van afgedankte voertuigen is slechts gratis onder een aantal voorwaarden. Zo dient het afgedankt voertuig alle onderdelen te bevatten die noodzakelijk zijn voor het functioneren van een voertuig. Hiermee wordt bijvoorbeeld de motor bedoeld. De bedoeling van deze bepaling is vermijden dat de sector de kosten moet vergoeden terwijl anderen winst maken met onderdelen/materialen met een positieve economische waarde. De concrete uitvoering van deze bepaling moet in het kader van de uitvoering van de milieubeleidsovereenkomst worden uitgewerkt.
8 Aan de aanvaardingsplicht kan nog steeds voldaan worden door middel van het afsluiten van een milieubeleidsovereenkomst of het indienen van een afvalpreventie- en afvalbeheerplan dat door de OVAM moet goedgekeurd worden. Er mag echter verondersteld worden dat in de meeste gevallen via een milieubeleidsovereenkomst zal gewerkt worden. Een bijkomende verplichting is het voorzien in een financiële zekerheid die de kosten dekt om gedurende zes maanden de aanvaardingsplicht door het gewest te laten overnemen. Dit is noodzakelijk om de continuïteit niet in het gedrang te brengen indien een beheersorganisme zou ophouden te bestaan, en is overigens ook voorzien in het interregionaal samenwerkingsakkoord inzake de preventie en het beheer van verpakkingsafval.
Nieuw voor drukwerkafvalstoffen is dat de producenten/invoerders aan de gemeenten de kosten voor de inzameling en verwerking van de drukwerkafvalstoffen terugbetalen. Specifieke preventieve acties zullen in het kader van een nieuwe milieubeleidsovereenkomst met de sector worden overeengekomen.
De preventieve acties bij het gebruik van drukwerk moeten er bijvoorbeeld toe leiden dat dagbladen, weekbladen, maandbladen, tijdschriften en periodieken, gratis regionale pers en gratis publicaties, telefoongidsen en faxgidsen, reclamedrukwerk en ander drukwerk :
• minder voorwerpen bevatten die bestaan uit andere materialen dan papier of karton;
• minder verpakt worden in kunststof verpakkingen;
• meer gedrukt zijn met milieuvriendelijke inkten en gelijmd met milieuvriendelijke lijmen;
Wat in deze paragraaf wordt geformuleerd, dient zo spoedig mogelijk te worden geconcretiseerd in een nieuwe milieubeleidsovereenkomst waarbij in onderling overleg een minimumpercentage voor gerecycleerd papier in drukwerken zal worden vastgelegd.
Het 1-tegen-0-principe geldt voor alle afgedankte voertuigen vanaf 2006. Indien echter de betrokken sector voor januari 2004 geen stappenplan indient inzake het beheer van afgedankte voertuigen of als het ingediende plan als ontoereikend wordt beschouwd dan treedt deze verplichting in werking vanaf 1 juli 2004. België staat op het vlak van de inzameling en verwerking veel verder dan andere lidstaten.
Voor de afvalbanden is er een nieuwe verplichting dat tegen 2005 ten minste een recyclingpercentage
van 20 % van de ingezamelde afvalbanden wordt behaald en dat de rest energetisch wordt gevaloriseerd. Hiervoor geldt dus een stortverbod.
Voor elektrische en elektronische apparatuur wordt in twee fasen gewerkt. In de eerste fase wordt de bestaande aanvaardingsplicht aangevuld met een tweede reeks huishoudelijke apparaten waarvoor bijkomend een aanvaardingsplicht wordt ingevoerd. De doelstellingen inzake te behalen recyclingpercentages worden verstrengd. De rol van de kringloopcentra om het hergebruik te stimuleren, wordt bevestigd. In de tweede fase wordt de aanvaardingsplicht opgelegd voor automaten en niet- huishoudelijke apparaten, met uitzondering van verlichtingsapparatuur waarvoor de aanvaardingsplicht gezamenlijk voor huishoudelijke en niet-huishoudelijke apparaten ingevoerd wordt.
Voor afvalloodstartbatterijen en afvalbatterijen worden verhoogde recyclingpercentages en verplichte preventieve acties ingevoerd.
Voor de afvalcategorieën waarvoor een nieuwe aanvaardingsplicht wordt ingevoerd, worden op dit ogenblik alleen voor afgewerkte olie nadere bepalingen in het VLAREA ingeschreven. Voor de andere afvalstromen moet uit de onderhandelingen met de betrokken actoren blijken welke doelstellingen behaald kunnen worden, die in een volgende wijziging van het VLAREA zullen opgenomen worden.
Andere verwerkingsmogelijkheden, met inbegrip van energetische valorisatie, moeten nog verder
onderzocht worden. Om dit studiewerk uit te voeren bestaat o.a. de mogelijkheid met de betrokken 9
sector een studiesyndicaat op te richten. Voor houtafval wordt een aanvaardingsplicht ingevoerd om op die wijze de volledige kolom, van producent tot afvalverwerker, te betrekken in de aanpak van enkele resterende uitdagingen in de houtafvalsector. Meer specifiek is het de bedoeling om een betere scheiding te bekomen tussen gevaarlijk (bij voorbeeld verduurzaamd hout) en niet-gevaarlijk houtafval om zo de gevaarlijke houtafvalstromen beter te kunnen verwerken. Ook de idee van het selectief sloopbestek kan hier geïntegreerd worden. "Zuiver" hout moet zoveel mogelijk naar materiaalrecyclage gaan en het verontreinigd hout naar energierecuperatie. Het is zeker niet de bedoeling om systemen op te starten die gelijkaardig zijn aan bij voorbeeld Recupel. Voor houtafval zijn er op dit ogenblik geen afzetproblemen en met de beoogde maatregelen wordt ernaar gestreefd dit nog te verbeteren via het vrijwaren van de bestaande marktwerking. In het systeem staat dan ook geen kostentransfer centraal vanuit de producenten/onvoerders van producten met hout naar de verwerkers van het houtafval.
Dit element komt pas kijken als blijkt dat door de afspraken die in een milieubeleidsovereenkomst/afval- beheersplan worden gemaakt men er toch niet in slaagt om tot goed gescheiden stromen te komen waardoor voor het houtafval afzetproblemen zouden rijzen of het houtafval tegen hoge kost zou moeten worden verwerkt (als fractie gevaarlijk houtafval). Indien zou blijken dat het aangewezen is om deze stroom op te splitsen in productgroepen, zoals voor andere aanvaardingsplichten, zal het VLAREA gewijzigd worden.
Voor vloerbedekkingsafval gelden dezelfde redeneringen als voor houtafval. Samen met de milieubeleidsovereenkomst/afvalbeheersplan zal bekeken worden welke producten hier verder kunnen worden gedefinieerd. Parket en laminaatvloeren vallen onder de aanvaardingsplicht van houtafval.
Hoofdstuk 4
Hoofdstuk 4 heeft betrekking op het aanwenden van afvalstoffen als secundaire grondstoffen. Hierin wordt het gebruik van afvalstoffen als secundaire grondstoffen in niet-diffuse toepassingen geschrapt. Een eerste schrapping heeft betrekking op het gebruik in of als smeermiddel en/of oplosmiddel en/of
technische vloeistof, waarbij als uitgangspunt geldt dat deze afvalstoffen die na behandeling aan de technische normering voor de primaire producten voldoen, niet meer als afvalstof beschouwd moeten worden, en derhalve niet als secundaire grondstof moeten ingedeeld worden. Daarnaast wordt ook het gebruik van secundaire grondstoffen in of als brandstof geschrapt. Uitgangspunt hierbij is dat deze afvalstoffen steeds afval blijven en derhalve verbrand moeten worden overeenkomstig de normering die geldt voor afvalverbranding.
Het gebruik van afvalstoffen als secundaire grondstof in of als diervoeder wordt nieuw ingevoerd.
Als voorwaarde wordt hierbij opgelegd dat de afvalstoffen moeten voldoen aan de voorwaarden die opgelegd worden in de federale wetgeving inzake de handel en het gebruik van stoffen bestemd voor diervoeder. Er worden dus geen bijkomende voorwaarden inzake samenstelling en/of gebruik opgelegd, omdat er verondersteld wordt dat de federale voorwaarden reeds voldoende waarborgen inhouden voor de bescherming van de gezondheid van de mens en van het milieu.
Met de federale overheid werd meerdere malen overleg gepleegd, namelijk op 23/09/02, 30/09/02, 24/02/03, 03/03/03 en 24/03/03.
De lijst van afvalstoffen die als secundaire grondstof kunnen worden aangewend, wordt gewijzigd op basis van de ervaring uit de voorbije jaren en aanvragen die door de bedrijven of federaties werden
10 ingediend. Om soepel te kunnen inspelen op nieuwe aanvragen voor afvalstoffen die niet op de lijst in bijlage van het VLAREA opgenomen zijn, wordt een procedure ingevoerd die de Vlaamse regering, in de praktijk de Vlaamse minister bevoegd voor het leefmilieu gelet op het delegatiebesluit binnen de Vlaamse regering, toelaat om deze afvalstoffen als secundaire grondstof aan te duiden. Natuurlijk moet hierbij voldaan worden aan de betrokken voorwaarden voor het gebruik van afvalstoffen als secundaire grondstof. Dit gebeurt om de meer logge procedure tot wijziging van het VLAREA niet steeds te moeten doorlopen.
Voor het gebruik van afvalstoffen als secundaire grondstof als meststof of als bodemverbeterend middel worden de samenstellingsvoorwaarden uitgebreid met een aantal organische parameters en wordt de maximaal toelaatbare totaalconcentratie in de afvalstof voor de parameters octaan en minerale olie gehalveerd. Dit gebeurt derhalve ook voor de maximaal toelaatbare bodemdosering wanneer de secundaire grondstoffen aangewend worden. De specifieke voorwaarden voor het gebruik van behandeld zuiveringsslib worden aangepast overeenkomstig de opgedane ervaring. Daarnaast moet ook steeds voldaan worden aan de voorwaarden van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen en aan de voorwaarden van de federale wetgeving betreffende de handel in meststoffen, bodemverbeterende middelen en teeltsubstraten. Ook wordt een uitzondering voorzien voor het gebruik van de secundaire grondstof in het kader van een driejarig teeltplan en voor het gebruik van composten en digestaten voor de heraanleg van de bouwvoor voor groenvoorziening, infrastructuurwerken of andere cultuurtechnische werken.
Ook voor het gebruik van afvalstoffen als secundaire grondstof in of als bouwstof worden de voorwaarden aangepast aan de huidige inzichten. Er worden nog steeds voorwaarden opgelegd inzake totaalconcentratie van de verontreinigingen in de afvalstof, inzake uitloogbaarheid voor niet- vormgegeven bouwstoffen, en inzake maximale immissie in de bodem. Voor de berekening van de immissie ten gevolge van de aanwending van een afvalstof als niet-vormgegeven bouwstof wordt standaard rekening gehouden met een effectieve infiltratie van 300 mm/jaar. In deze standaardsituatie
ligt de niet-vormgegeven bouwstof zonder enige afscherming voor indringend hemelwater. Dit is dus een worst-case-benadering. Voor de aanwending van bepaalde afvalstoffen als niet-vormgegeven bouwstof kan onder specifieke voorwaarden afgeweken worden van de effectieve infiltratie van
300 mm/jaar. Deze afwijkingsmogelijkheid wordt beperkt tot de afvalstoffen waarvoor geen haalbare alternatieve verwerkingsmogelijkheid bestaat. Het gebruik als secundaire grondstof moet dan wel afgeschermd worden, bij voorbeeld door een ondoordringbare afwerkingslaag zoals een slijtlaag.
Indien afvalstoffen aangewend worden als secundaire grondstof als bodem wordt de koppeling gemaakt met de definities en voorwaarden die opgelegd worden voor het gebruik van uitgegraven bodem als bodem, zoals opgenomen in het VLAREBO in uitvoering van het bodemsaneringsdecreet. Dit is logisch om nieuwe bodemverontreiniging te voorkomen en om geen verschillende normering te hebben.
Dit betekent ook dat uitgegraven bodem die aan deze voorwaarden voldoet, niet als een afvalstof beschouwd wordt. Door de goedkeuring van deze wijziging van het VLAREA in samenhang met de recente wijziging van het VLAREBO moet een definitief einde gemaakt worden aan de discussies over het onderscheid tussen afval en bodem. Uiteraard is de administratieve opvolging gescheiden : voor het gebruik van bij voorbeeld baggerspecie als bodem is een gebruikscertificaat aan te vragen maar dient niet te worden voorzien in de opvolging via een bodembeheerrapport of een technisch verslag.
Voor bagger- en ruimingsspecie wordt een bijzondere regeling vastgelegd om te bepalen wanneer
bagger- en ruimingsspecie kan worden uitgespreid in de 5 meterstrook op de oever of in een oeverzone
met als doel een eenduidige werkwijze vast te leggen. 11
Hier is een afstemming voorzien met de (deel)bekkenbeheersplannen. Er dient door de minister van Leefmilieu een Algemene Code van Goede Praktijk te worden opgemaakt die via een Omzendbrief wordt verspreid. Elke waterloopbeheerder en de OVAM dienen te bekijken of deze Algemene Code verder moet worden verfijnd in functie van de specifieke omstandigheden in bepaalde gebieden. Na overleg beslist de OVAM over de goedkeuring van de verfijnde code.
Voor sommige afvalstoffen is nog steeds een gebruikscertificaat verplicht indien men ze wil gebruiken als secundaire grondstof. De procedure voor het bekomen van dit certificaat wordt niet gewijzigd.
De analyses dienen te gebeuren op de afvalstof vooraleer deze wordt toegepast. Jaarlijks is er een nieuwe analyse noodzakelijk voor te leggen aan de OVAM maar de OVAM kan bepalen dat geen nieuwe analyses nodig zijn of voor een aantal parameters er geen nieuwe analyses nodig zijn als op basis van andere informatie blijkt dat er zich geen problemen voordoen. De OVAM kan ook bepalen dat voor het verkrijgen/verlengen van een certificaat bepaalde parameters niet dienen te worden onderzocht als op basis van andere informatie zou blijken dat die parameters helemaal geen problemen kunnen opleveren voor het respecteren van de betrokken normen.
Voor grote waterinfrastructuurwerken is de mogelijkheid voorzien dat er, zoals in het VLAREBO, een kadastrale werkzone kan worden afgebakend waarbinnen dan dezelfde bepalingen gelden als deze die zijn voorzien in het VLAREBO voor grondverzet binnen de kadastrale werkzone. Uit een studie moet dan blijken dat er geen extra betekenisvol risico bij blootstelling is en er geen betekenisvolle verontreiniging is naar oppervlakte- en grondwater.
Als groot waterbouwkundig werk worden waterbouwkundige werken bedoeld waarbij bagger- of ruimingsspecie vrijkomt in een hoeveelheid groter dan 4.000 m3 en dat voldoet aan een of meer van de volgende omschrijvingen :
- nieuwe waterinfrastructuur die gerealiseerd wordt buiten het gabariet van de bestaande waterwegen, zoals onder andere de aanleg van nieuwe dokken, sluizen, toegangsgeulen, kanalen en afwateringssystemen;
- het verbreden en/of verdiepen van bestaande waterwegen;
- de realisatie van nieuwe waterinfrastructuur langsheen de waterwegen zoals onder andere kaaimuren, aanlegplaatsen, waterkeringen.
Als uit een studie zou blijken dat de specie door zijn fysische kwaliteiten geschikt is om te worden gebruikt als delfstof, is het aangewezen dat tegelijkertijd een aanvraag zou worden ingediend tot het verkrijgen van een "certificaat van herkomst", cf. de reglementering op de delfstoffen.
De normeringen voor gebruik van bagger- en ruimingsspecie (artikel 4.2.3.1) gaan pas in nadat XXX gedurende 6 maanden een testfase heeft doorlopen. Indien blijkt dat een aantal normen voor al te grote problemen zorgt, moeten deze opnieuw geëvalueerd worden en kan de invoering ervan worden uitgesteld.
Het procédé Hydrostab geeft vorm aan een afvalstof die nuttig kan toegepast worden. Gezien het een resultaat is van een bewuste menging kan het echter niet opgenomen worden in de lijst van secundaire grondstoffen. Indien de verschillende onderdelen van dit mengsel voldoen aan een aantal voorwaarden is het van belang dat het gebruik van het mengsel vrijgesteld wordt van de afvalheffing. Dit betekent dat het verwerkte slib een slechtere kwaliteit moet hebben dan deze die voldoet aan de VLAREA-criteria voor het gebruik als bodemverbeterend middel en dat de verwerkte zanden of gronden en de verwerkte
12 assen op basis van BBT niet meer kunnen worden gereinigd en hergebruikt als secundaire grondstof. Er moet door de Vlaamse overheid over gewaakt worden dat het gebruik van dit procédé geen negatief effect heeft op de in Vlaanderen aanwezige reinigingsinstallaties voor verontreinigde gronden en de behandelingsinstallaties voor verbrandingsassen.
Hoofdstuk 5
In dit hoofdstuk worden de regels vastgelegd die gelden voor de inzameling, het vervoer en de verwerking van afvalstoffen, onder meer de erkenning van de overbrengers, de registratie van de vervoerders, de voorwaarden voor het vervoer van afvalstoffen, de afvalstoffen die selectief moeten ingezameld worden, de stort- en verbrandingsverboden en de specifieke regels die gelden voor een aantal bijzondere afvalstoffen.
Het begrip "ophaler" wordt vervangen door "overbrenger" omdat dit nauwer aansluit bij wat met het begrip bedoeld wordt. Nieuw is dat nu ook voor de overbrenging van niet-gevaarlijke afvalstoffen een formele erkenning vereist is, waar dit tot op heden beperkt was tot de gevaarlijke afvalstoffen. Het in te dienen dossier voor het bekomen van een erkenning voor niet-gevaarlijke afvalstoffen is wel eenvoudiger dan deze voor gevaarlijke afvalstoffen. Voor niet-gevaarlijke afvalstoffen was de ophaler vroeger van rechtswege erkend. Er zijn wel enkele uitzonderingen voorzien, onder meer voor de gemeenten en intercommunales, voor de particulier en kleine zelfstandige die zijn afvalstoffen zelf naar een inzamelpunt voor afvalstoffen brengt. Deze zijn nog steeds van rechtswege erkend. Ook voor het overbrengen van afvalstoffen die ontstaan bij gewone onderhoudsdiensten, naar het eigen bedrijf of naar een verwerkingsinrichting geldt deze uitzondering. Hiermee worden de kleine onderhoudswerken of beperkte renovatiewerken bedoeld zoals het herstellen van een gebouw, schilderwerken, loodgieterijwerken, tuinonderhoud en dergelijke, maar niet bij voorbeeld het aanleggen van een weg of de volledige renovatie van gebouwen. Deze uitzondering kan verantwoord worden omdat ernaar gestreefd wordt om de administratieve en technische lasten voor de betrokken categorieën te verlichten
en bovendien door het feit dat het hier gaat om transporten waarbij het risico op milieuhinder heel gering is. Indien nodig zal OVAM dit verder verfijnen in een afspraak te maken met de betrokken beroepsfederaties
Voor het vervoer van afvalstoffen, het laden van een schip met een kraan wordt hier niet bedoeld, moet steeds een opdrachtgever aangeduid worden. Dit kan een erkend overbrenger zijn, maar ook de producent of een kennisgever zoals bedoeld in de wetgeving inzake in- en uitvoer van afvalstoffen.
Voor gevaarlijke afvalstoffen en KGA moet de opdrachtgever in het bezit zijn van een verzekeringscontract dat de schade dekt die zou ontstaan tijdens het vervoer van de afvalstoffen. De hoogte van de dekking per schadegeval bedraagt minimaal 5 miljoen euro indien de afvalstoffen onder de ADR-reglementering vallen en 2,5 miljoen euro in de ander gevallen. In de huidige regelgeving is dit maximaal 2,5 miljoen euro. De hoogte van de dekking wordt in de erkenning bepaald.
Ieder transport van afvalstoffen moet vergezeld worden van een identificatieformulier, behalve voor huishoudelijke en daarmee vergelijkbare afvalstoffen en bedrijfsafvalstoffen die in één ophaalronde worden ingezameld (dus de klassieke "melkrondes" die te onderscheiden zijn van aparte ophalingen bij grotere bedrijven), en in dezelfde gevallen zoals voorzien bij de van rechtswege erkenning voor de ophaling van afvalstoffen (zie hoger). Dit formulier moet door de opdrachtgever ingevuld, ondertekend en gedateerd worden voor het vervoer aanvangt en bij aankomst ook door de bestemmeling. Voor
gevaarlijk afval moet ook de producent voor het transport het formulier ondertekenen. De ingevulde en 13
ondertekende formulieren moeten tien jaar door de opdrachtgever bijgehouden worden.
De categorieën afvalstoffen die selectief moeten aangeboden worden, worden sterk uitgebreid, zowel voor huishoudelijke als voor bedrijfsafvalstoffen. Dit heeft tot doel het recyclagebeleid verder te ondersteunen. Gemeenten moeten voor de aangeduide categorieën een selectieve inzameling aanbieden, hetzij huis aan huis, hetzij via het containerpark. Ook bedrijven moeten hun afvalstoffen aan de bron scheiden en selectief laten ophalen. Dit artikel heeft vooral een belangrijke signaalfunctie. Het is niet de bedoeling om voor iedere overtreding op dit artikel die vastgesteld wordt, een proces-verbaal op te stellen. Alleen waar manifeste onwil wordt vastgesteld, moet opgetreden worden.
De stort- en verbrandingsverboden blijven gehandhaafd, maar worden wel anders geformuleerd. Het afvalbeleid heeft als doel om afvalstoffen te verwerken op een wijze die zo hoog mogelijk op de ladder van Lansink staat. Brandbare afvalstoffen moeten verbrand worden met energierecuperatie, indien ze niet gerecupereerd kunnen worden, i.p.v. gestort. Vermits er in de eerstvolgende jaren nog onvoldoende verbrandingscapaciteit in Vlaanderen beschikbaar zal zijn, wordt het systeem van de
afwijkingen behouden. De toegestane afwijkingen zullen echter jaarlijks beperkt worden. Uitgangspunt is dat er geen afwijkingen meer zullen verleend moeten worden zodra alle op heden geplande initiatieven inzake alternatieve verwerking zullen gerealiseerd zijn.
De bestaande bepalingen voor de bijzondere afvalstoffen worden grotendeels hernomen. Hieronder wordt alleen een overzicht gegeven van de wijzigingen en van de nieuwe verplichtingen die ingevoerd worden.
Voor KGA wordt aan de gemeenten de mogelijkheid geboden om KGA van bedrijven dat in aard en hoeveelheid vergelijkbaar is met KGA van huishoudelijke oorsprong ook in te zamelen via het bestaande circuit, op voorwaarde dat dit tegen kostprijs gebeurt. Verder wordt ook ingevoerd dat de plicht voor de gemeenten om gratis het KGA in te zamelen niet geldt voor het KGA dat onder een aanvaardingsplicht
valt. Indien het beheersorganisme toch op het gemeentelijke inzamelsysteem beroep wenst te doen, moeten de kosten hiervoor vergoed worden. Ook hier geldt dat de gemeenten alleen de specifieke kosten voor de inzameling en eventueel verwerking kunnen inbrengen, en dit niet als een bijkomende inkomstenbron mogen beschouwen. In geval van betwisting tussen de gemeenten en het beheersorganisme zal de OVAM als bemiddelaar optreden en indien nodig de nodige beslissingen nemen. Gelet op de ervaring wordt tevens ingevoerd dat geen enkele KGA-stroom nog mag verwerkt worden op een wijze waardoor hij mogelijk in de voedselketen van mens of dier zou kunnen belanden.
Voor afgedankte voertuigen wordt de regelgeving in overeenstemming gebracht met de Europese richtlijn. Dit omvat geen belangrijke wijzigingen vermits de bestaande Vlaamse regelgeving in belangrijke mate in de richtlijn werd overgenomen. Er wordt wel bijkomend opgelegd dat de doelstellingen inzake hergebruik, recyclage en nuttige toepassing die in het kader van de aanvaardingsplicht voor afgedankte voertuigen opgelegd worden, door ieder erkend centrum afzonderlijk moeten behaald worden.
De bepalingen inzake PCB's worden in het VLAREA opgenomen i.p.v. in de VLAREM-reglementering omdat dit voornamelijk betrekking heeft op afvalbeheer en dus meer op zijn plaats is in het VLAREA.
Nieuw zijn de bepalingen met betrekking tot de financiering van de inzameling en verwerking van xxxxxx door de producenten en invoerders. Deze afvalstroom krijgt immers een steeds belangrijker aandeel in
14 de restfractie. De bedoeling is om op termijn de kosten die aan de inzameling en verwerking verbonden zijn, mee te integreren in de kostprijs van het product, zodat er een positieve impuls gegeven wordt aan de herbruikbare luiers. In opdracht van de OVAM loopt op dit ogenblik ook een proefproject om dit in de toekomst verder te onderbouwen en uit te werken.
Ook de zwerfvuilproblematiek wordt aangepakt. Dit gebeurt door de invoering van de bepalingen voor de producenten en invoerders van verpakte verbruiksgoederen, aan te duiden door de OVAM, die vaak in het zwerfvuil terug te vinden zijn. Xxxxxxxxx is dat de producenten en invoerders hun verantwoordelijkheid ter zake opnemen. Dit wordt gekoppeld aan een protocol dat zal worden afgesloten tussen de minister van Leefmilieu en verschillende instanties, waaronder bedrijfsfederaties, om deze problematiek gezamenlijk aan te pakken. Als er via dit protocol geen merkbare resultaten worden geboekt inzake de aanwezigheid van verpakkingen in het zwerfvuil, zal de invoering van financieel-economische instrumenten onderzocht worden.
De bepalingen voor de afgedankte apparatuur en recipiënten die ozonafbrekende stoffen of gefluoreerde broeikasgassen bevatten, die in het VLAREA en in titel II van het VLAREM worden ingeschreven, zijn een omzetting van de Europese wetgeving ter zake.
Wat betreft de bepalingen inzake in- en uitvoer worden de afvalstoffenlijsten niet langer opgenomen als bijlage bij het VLAREA. Deze lijsten zijn immers ook opgenomen in de Europese verordening en als dusdanig onmiddellijk rechtsgeldig in de Europese lidstaten. Een wijziging van deze bijlagen, hoe klein ook, zou dan telkens een wijziging van het VLAREA tot gevolg hebben, wat op zich niet noodzakelijk is vermits het een verordening betreft.
Hoofdstuk 6
In hoofdstuk 6 worden de verplichtingen inzake registratie en rapportage van afvalstoffengegevens vastgelegd.
Met het oog op de uitvoering van de bepalingen van dit hoofdstuk zal door de OVAM een aggregatie van de afvalstoffenlijst opgesteld worden, goed te keuren door de minister. Deze aggregatielijst zal een minder gedetailleerde opsomming van afvalcategorieën bevatten. Hierdoor zal het voor de betrokken actoren gemakkelijker zijn om aan de bepalingen van dit hoofdstuk te voldoen.
De verplichting tot het bijhouden van een afvalstoffenregister wordt opgelegd aan de producenten, de overbrengers en de verwerkers van afvalstoffen. Ook de gemeenten en intercommunales moeten een register bijhouden van de zelf of in hun opdracht ingezamelde afvalstoffen.
Omdat vastgesteld wordt dat tot op heden toch niet alle producenten van afvalstoffen aan de meldingsplicht voor de door hen geproduceerde afvalstoffen voldoen, zal door de OVAM jaarlijks op basis van statistische criteria een lijst opgesteld worden van de bedrijven die aan de meldingsplicht moeten voldoen. Met de gegevens die op deze wijze ingezameld worden, is het mogelijk om door het toepassen van statistische methoden een voldoende betrouwbaar beeld te krijgen van de hoeveelheid
bedrijfsafvalstoffen die jaarlijks in het Vlaamse gewest geproduceerd worden en op welke wijze ze 15
verwerkt worden.
Ook aan de gemeentelijke overheden wordt de verplichting opgelegd om jaarlijks een rapport aan de OVAM te bezorgen over de door hen of in hun opdracht ingezamelde afvalstoffen. Dit gebeurt nu ook reeds op basis van een enquête die door de OVAM bij de gemeenten en intercommunales opgevraagd wordt. De invoering van een wettelijke verplichting geeft aan de OVAM de mogelijkheid om meer druk te zetten op de gemeenten om hieraan mee te werken.
Nieuw is dat ook de overbrengers en de invoerders van afvalstoffen verplicht worden en jaarrapport in te dienen bij de OVAM. Dit zal het mogelijk maken om een volledig beeld te krijgen van de afvalstromen in het Vlaamse gewest.
Hoofdstuk 7
Om de samenstelling van afvalstoffen te bepalen en te onderzoeken of aan de wettelijke bepalingen van bij voorbeeld het VLAREA en Titel II van het VLAREM voldaan is, moeten de analyses op dit ogenblik reeds door een erkend laboratorium uitgevoerd worden. Wel worden de parameterpakketten waarvoor een erkenning kan bekomen worden, aangepast aan de huidige noodwendigheden.
Bij de beoordeling van de ingediende aanvragen wordt de OVAM ondersteund door de XXXX. De VITO zal de OVAM bijstaan door de monsters voor te bereiden die door de laboratoria die een erkenning wensen te bekomen, moeten geanalyseerd worden in het kader van hun aanvraag, door de laboratoria te bezoeken en over de ingediende analyseresultaten een beoordelingsverslag op te stellen. Op basis van dit verslag wordt dan door de leidend ambtenaar van de OVAM al of niet een erkenning verleend.
De erkende laboratoria moeten verplicht deelnemen aan de door de OVAM georganiseerde controlerondes. Dit is noodzakelijk om de kwaliteit van de uitgevoerde analyses te garanderen.
Hoofdstuk 8
Hoofdstuk 8 bevestigt de bepalingen die nu reeds van toepassing zijn inzake de inning van de milieuheffingen. Om rechter-partij-situaties te vermijden zal de OVAM echter geen deel meer uitmaken van de commissie die de minister adviseert inzake beroepen die ingediend worden tegen de navorderingen of ambtelijke aanslagen die door de OVAM opgesteld worden. De OVAM kan wel nog gehoord worden door de commissie.
Hoofdstuk 9
In het huidige VLAREA zijn alleen de aangeduide ambtenaren van de OVAM en van de afdeling Milieu- inspectie van AMINAL aangeduid als toezichthoudende ambtenaren op de bepalingen van het afvalstoffendecreet en zijn uitvoeringsbesluiten. Dit wordt uitgebreid met de aangeduide ambtenaren van andere Vlaamse administraties binnen het kader van de hen toegewezen bevoegdheden.
16
Hoofdstuk 10
Het laatste hoofdstuk behandelt de overgangs-, de wijzigings- en de opheffingsbepalingen.
De bestaande milieubeleidsovereenkomsten moeten binnen het jaar aangepast worden aan de wettelijke bepalingen die in het nieuwe VLAREA vastgelegd worden. Hierover zal de OVAM met de betrokken organisaties onderhandelen.
De huidige erkende ophalers van afvalstoffen worden automatisch erkend als overbrenger van afvalstoffen voor die afvalstoffen waarvoor ze nu reeds erkend zijn. Zij moeten wel voldoen aan de nieuwe voorwaarden overeenkomstig dit besluit.
De nieuwe stort- en verbrandingsverboden treden in werking vanaf de eerste dag van de zevende maand na publicatie van dit besluit, zodat de betrokkenen voldoende tijd krijgen om zich voor te bereiden.
De bestaande erkenningen als laboratorium blijven behouden gedurende een overgangstermijn van maximaal twee jaar. De nieuwe voorwaarden moeten wel onmiddellijk vervuld worden.
In Titel II van het VLAREM worden eveneens de noodzakelijke wijzigingen ingevoerd om tegenstrijdige bepalingen in verschillende wetgevingen te vermijden.
Het huidige VLAREA wordt logischerwijze opgeheven, evenals enkele andere besluiten of onderdelen ervan die bijkomend in het nieuwe VLAREA geïntegreerd worden.
VLaamSE rEgErINg
BESLUIT VAN DE VLAAMSE REGERING
TOT VASTSTELLING VAN HET VLAAMS REGLEMENT INZAKE AFVALVOORKOMING EN -BEHEER
DE VLAAMSE REGERING,
Gelet op het decreet van 2 juli 1981 betreffende de voorkoming en het beheer van afvalstoffen, gewijzigd bij de decreten van 23 maart 1983, 28 juni 1985, 22 oktober 1986, 20 december 1989, 12
december 1990, 21 december 1990, 25 juni 1992, 18 december 1992, 22 december 1993, 20 april 1994,
21 december 1994, 19 april 1995, 22 december 1995, 20 december 1996, 19 december 1997, 7 juli
1998, 19 december 1998, 6 juli 2001,13 juli 2001,21 december 2001, 5 juli 2002 en 20 december 2002;
Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, gewijzigd bij de decreten van 17
7 februari 1990, 12 december 1990, 21 december 1990, 22 december 1993, 21 december 1994, 8 juli
1996, 21 oktober 1997, 11 mei 1999, 18 mei 1999, 9 maart 2001 en 21 december 2001;
Gelet op artikel 48bis van het decreet van 22 februari 1995 betreffende de bodemsanering, ingevoegd bij het decreet van 26 mei 1998;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 14 februari 1990 houdende nadere regelen betreffende de milieuheffingen op vaste afvalstoffen zoals gewijzigd bij besluiten van de Vlaamse regering van
17 december 1997 en 17 november 2000;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning, gewijzigd bij het decreet van het Vlaams Parlement van
18 mei 1999 en de besluiten van de Vlaamse regering van 27 februari 1992, 28 oktober 1992, 27 april
1994, 1 juni 1995, 26 juni 1996, 22 oktober 1996, 12 januari 1999, 15 juni 1999, 29 september 2000,
20 april 2001, 13 juli 2001, 5 oktober 2001 en 31 mei 2002;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 27 april 1994 betreffende de aanwijzing van de ambtenaren belast met het toezicht op de naleving van het decreet van 2 juli 1981 betreffende de voorkoming en het beheer van afvalstoffen en de uitvoeringsbesluiten ervan, wat inzonderheid de openbare wegen, de waterwegen en de havens en hun respectieve aanhorigheden betreft;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 14 september 1994 houdende aanwijzing van de categorieën van ambtenaren van de administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer, belast met het toezicht op de naleving van het decreet van 2 juli 1981 betreffende de voorkoming en het beheer van afvalstoffen en de uitvoeringsbesluiten ervan, inzonderheid wat de bossen en aanverwante grondoppervlakten, de onbevaarbare waterlopen en de natuurreservaten betreft;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 6 september 1995, 26 juni 1996, 3 juni 1997, 17 december 1997, 24 maart 1998, 6 oktober 1998, 19 januari 1999,
15 juni 1999, 3 maart 2000, 17 maart 2000, 17 juli 2000, 19 januari 2001, 20 april 2001, 13 juli 2001, 18
januari 2002, 25 januari 2002 en 31 mei 2002;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 5 maart 1996 houdende vaststelling van het Vlaamse reglement betreffende de bodemsanering, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van
19 december 1998, 9 februari 1999,12 oktober 2001, 7 december 2001, 12 oktober 2001,14 juni 2002
en 17 januari 2003;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 17 december 1997 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake afvalvoorkoming- en beheer, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van
9 februari 1999, 22 december 1999, 28 april 2000, 9 februari 2001, 1 februari 2002, 22 februari 2002 en
14 maart 2003;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 17 maart 2000 houdende vaststelling van het verwijderingsplan voor PCB-houdende apparaten en de daarin aanwezige PCB’s;
18 Overwegende dat de volgende Europese richtlijnen en beschikkingen geheel of gedeeltelijk worden omgezet in dit besluit :
- de Richtlijn 75/439/EEG inzake de verwijdering van afgewerkte olie, gewijzigd bij de Richtlijn 87/101/EEG van de Raad van 22 december 1986, de Richtlijn 91/692/EEG van de Raad van 23 december 1991 en de Richtlijn 2000/76/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 december 2000;
- de Richtlijn 75/442/EEG betreffende afvalstoffen, gewijzigd bij de Richtlijn 91/156/EEG van de Raad van 18 maart 1991, de Richtlijn 91/692/EEG van de Raad van 23 december 1991 en de Beschikking 96/350/EG van de Commissie van 24 mei 1996;
- de Richtlijn 86/278/EEG betreffende de bescherming van het milieu, in het bijzonder de bodem, bij het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw, gewijzigd bij de Richtlijn 91/692/EEG van de Raad van
23 december 1991 en de Verordening 807/2003/EG van de Raad van 14 april 2003;
- de Richtlijn 91/157/EEG inzake batterijen en accu’s die gevaarlijke stoffen bevatten, gewijzigd bij de Richtlijn 98/101/EG van de Commissie van 22 december 1998;
- de Richtlijn 91/689/EEG betreffende gevaarlijke afvalstoffen, gewijzigd bij de Richtlijn 94/31/EG van de Raad van 27 juni 1994;
- de Richtlijn 96/59/EG betreffende de verwijdering van polychloorbifenylen en polychloorterfenylen;
- de Richtlijn 2000/53/EG betreffende autowrakken, gewijzigd bij de Beschikking 2002/525/EG van de Commissie van 27 juni 2002;
- de Richtlijn 2000/59/EG betreffende havenontvangstvoorzieningen voor scheepsafval en ladingresiduen, gewijzigd bij de Richtlijn 2002/84/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002;
- de Richtlijn 2002/96/EG betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur;
- de Beschikking 2000/532/EG tot vervanging van Beschikking 94/3/EG houdende vaststelling van een lijst van afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, onder a), van Richtlijn 75/442/EEG van de Raad betreffende afvalstoffen en Beschikking 94/904/EG van de Raad tot vaststelling van een lijst van gevaarlijke afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, lid 4, van Richtlijn 91/689/EEG van de Raad betreffende gevaarlijke afvalstoffen, gewijzigd bij de Beschikking 2001/118/EG van de Commissie van
16 januari 2001, de Beschikking 2001/119/EG van de Commissie van 22 januari 2001 en de Beschikking 2001/573/EG van de Raad van 23 juli 2001;
Gelet op het overleg met de bevoegde federale overheid, gevoerd op 23 september 2002, 30 september 2002, 24 februari 2003, 3 maart 2003 en 24 maart 2003;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën van 4 juni 2002;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 29 november 2002;
Gelet op advies 35.781/3 van de Raad van State, gegeven op 17 september 2003, met toepassing van artikel 84, §1 eerste lid, 1° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Leefmilieu, Landbouw en Ontwikkelingssamenwerking; Na beraadslaging,
19
BESLUIT :
HOOFDSTUk I. ALgEmENE BEPaLINgEN
Afdeling I. Definities
Artikel 1.1.1.
§1. De begrippen en definities, vermeld in het decreet van 2 juli 1981, betreffende de voorkoming en het beheer van afvalstoffen, zijn van toepassing op dit besluit.
§2. Voor de toepassing van dit besluit gelden ook de hierna opgenomen begrippen en definities.
1° Afvalstoffendecreet : het decreet van 2 juli 1981 betreffende de voorkoming en het beheer van afvalstoffen;
2° Milieuvergunningsdecreet : het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning; 3° titel I van het Vlarem : het besluit van de Vlaamse regering van 6 februari 1991 houdende
vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning;
4° titel II van het Vlarem : het besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne;
5° Vlaamse minister : het lid van de Vlaamse regering, bevoegd voor het leefmilieu;
20 6° OVAM : de Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest;
7° Vlarebo : het besluit van de Vlaamse regering van 5 maart 1996 houdende vaststelling van het
Vlaamse reglement betreffende de bodemsanering;
8 EURAL : Europese Afvalstoffenlijst;
9° producent : iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die producten produceert of laat produceren en op de markt brengt of laat brengen in het Vlaamse Gewest;
10° invoerder : iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon, andere dan de producent, die in het Vlaamse Gewest producten invoert voor eigen verbruik of om op de markt te brengen;
11° tussenhandelaar : iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die producten verdeelt aan een of meerdere eindverkopers in het Vlaamse Gewest;
12° eindverkoper : iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die in het Vlaamse Gewest producten te koop aanbiedt aan de consument;
13° landbouwfolie : kunststoffolie die wordt gebruikt in het kader van een land-, tuinbouw- of veeteeltactiviteit, met uitzondering van verpakkingen in de zin van het decreet van 16 januari 1997 houdende het samenwerkingsakkoord betreffende de preventie en het beheer van verpakkingsafvalstoffen;
14° fotochemicaliën : ontwikkelvloeistof, plaatontwikkelaar, activatoroplossing, fixeer-, bleek- en bleekfixeervloeistof, en regeneratievloeistof;
15° dierlijke en plantaardige vetten en oliën : alle eetbare dierlijke en/of plantaardige oliën en vetten en hun mengsel geschikt om aangewend te worden bij het frituren van voedingsmiddelen (zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 22 januari 1988 betreffende het gebruik van eetbare oliën en voedingsvetten, bij het frituren van voedingsmiddelen) door huishoudens of professionele gebruikers (met deze laatsten wordt bedoeld horeca, frituren, grootkeukens, ziekenhuizen, kantines, catering en soortgelijke installaties die in het kader van hun professionele activiteiten oliën en vetten gebruiken voor het frituren van voedingsmiddelen);
16° vloerbedekking : tapijt, vinyl vloerbekleding, linoleum, parket en laminaat;
17° drukwerk : dagbladen, weekbladen, maandbladen, tijdschriften, periodieken, gratis regionale pers, gratis publicaties, telefoongidsen, faxgidsen, reclamedrukwerk en ander drukwerk, verdeeld in het Vlaamse Gewest;
18° reclamedrukwerk : al het drukwerk dat minder dan vijfmaal per week verschijnt en waarin minder dan 30 % van de gedrukte oppervlakte besteed wordt aan artikelen van algemene informatie;
19° gratis regionale pers : alle drukwerk met vast verschijningsritme dat men gratis krijgt, met uitsluiting van het drukwerk dat uitgaat van een adverteerder of een daartoe opgerichte groep van adverteerders, waarin op jaarbasis minimaal 30 % van de gedrukte oppervlakte besteed wordt aan artikelen van algemene informatie;
20° gratis publicaties : elk drukwerk dat men gratis krijgt en dat geen reclamedrukwerk of gratis regionale pers is;
21° producent van drukwerk : de uitgever die drukwerk in verbruik brengt in het Vlaamse Gewest; de uitgever is de persoon die het drukwerk laat aanmaken en verantwoordelijk is voor de vorm en de inhoud;
22° invoerder van drukwerk : de persoon die voor rekening van een buitenlandse uitgever drukwerk in verbruik brengt in het Vlaamse Gewest;
23° recyclingvoet : het percentage van het gewicht aan gerecycleerd drukwerk ten opzichte van het totale gewicht aan drukwerk dat tijdens het voorgaande kalenderjaar door welke producent of invoerder van drukwerk ook in verbruik werd gebracht in het Vlaamse Gewest;
24° houtafval : houtafval afkomstig van constructiewerken, bouwmaterialen, meubilair en grote speeltuigen;
25° voertuig : voertuigen die onder de categorie M1 of N1 vallen, omschreven in bijlage II.A van de
richtlijn 70/156/EEG van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van 21
de lidstaten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan, alsmede driewielige motorvoertuigen als omschreven in de richtlijn 92/61/EEG van 30 juni 1992 betreffende de goedkeuring van twee- of driewielige motorvoertuigen, met uitzondering van driewielers, ongeacht hoe het voertuig tijdens het gebruik werd onderhouden of gerepareerd en ongeacht of het werd uitgerust met door de producent geleverde onderdelen dan wel met andere onderdelen die als vervangings- of inbouwonderdeel in overeenstemming met de relevante gemeenschapsbepalingen of interne bepalingen werden aangebracht;
26° motorrijwiel : ieder voertuig op twee wielen, al dan niet met zijspan, voorzien van een motor, bestemd om aan het wegverkeer deel te nemen en met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van meer dan 50 km per uur;
27° band : een band van personenwagens, caravans, aanhangwagens, autobussen, lastwagens voor het vervoer van goederen, motorrijwielen, alsook van landbouwtractoren, landbouwmachines en toestellen voor industrieel gebruik en openbare werken;
28° elektrische en elektronische apparatuur : apparaten die elektrische stromen of elektronische velden nodig hebben om naar behoren te kunnen werken en apparaten voor het opwekken, overbrengen en meten van die stromen en velden, die onder een van de in artikel 3.5.1 genoemde categorieën vallen en bedoeld zijn voor gebruik met een spanning van maximaal 1000 volt bij wisselstroom en 1500 volt bij gelijkstroom; eveneens zijn begrepen alle onderdelen, subeenheden en verbruiksmaterialen die deel uitmaken van het product op het moment dat het wordt afgedankt.
Worden niet bedoeld : apparaten die deel zijn van een andere apparatuur die niet als elektrische of elektronische apparatuur wordt gedefinieerd, en apparatuur die verband houdt met de bescherming van de wezenlijke belangen van de veiligheid van lidstaten, wapens, munitie en oorlogsmateriaal, tenzij het gaat om producten die niet voor specifiek militaire doeleinden zijn bestemd;
29° elektrische en elektronische medische hulpmiddelen : elektrische en elektronische apparaten, meer bepaald :
a) medische hulpmiddelen zoals bepaald in artikel 1, §2, van het koninklijk besluit van 18 maart 1999 betreffende de medische hulpmiddelen;
b) medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek zoals bepaald in artikel 1, §2, van het koninklijk besluit van 14 november 2001 betreffende medische hulpmiddelen voor in-vitro- diagnostiek;
c) elektromedische systemen met inbegrip van het elektronisch CICT-materiaal dat er integraal deel van uitmaakt;
30° elektromedisch systeem : combinatie van ofwel meerdere elektromedische uitrustingen, ofwel van een elektromedische uitrusting en een niet-(elektro)medische uitrusting, met een gespecificeerde functie en verbonden door een koppeling en/of een verplaatsbare sokkel met meervoudig stopcontact;
31° kringloopcentrum : een door de OVAM erkende rechtspersoon die over een inzamelingsdienst, sortering en verkoopsruimte beschikt en die in een afgebakend verzorgingsgebied afgedankte elektrische en elektronische apparatuur inzamelt, opslaat, sorteert, herstelt en verkoopt met producthergebruik als doel;
32° percentage van hergebruik en recycling : het percentage van het gewicht aan afvalstoffen, onderverdeeld per materiaalsoort zoals bedoeld in artikel 3.5.3, die tot grondstof gerecycleerd worden, vermeerderd met de apparatuur, onderverdeeld per materiaalsoort, die wordt hergebruikt, ten opzichte van het totale gewicht van de overeenkomstige materiaalsoort van de afgedankte elektrische en elektronische apparatuur die werd ingezameld;
33° batterij : bron van door rechtstreekse omzetting van chemische energie verkregen elektrische
22 energie, bestaande uit een of meerdere primaire (niet-oplaadbare) cellen of secundaire (oplaadbare) cellen;
34° loodstartbatterij : bron van door rechtstreekse omzetting van chemische energie verkregen elektrische energie, bestaande uit loodplaten in een elektrolytoplossing, bestemd voor het starten van een verbrandingsmotor;
35° inzamelpercentage : het gewichtspercentage van afvalbatterijen en afvalloodstartbatterijen die werden ingezameld ten opzichte van het totale gewicht van afvalbatterijen en afvalloodstartbatterijen die gedurende eenzelfde periode zijn ontstaan;
36 recyclingpercentage : het gewichtspercentage van de afvalstoffen die werkelijk tot grondstof of product gerecycleerd worden, ten opzichte van het totale gewicht van de afvalbatterijen en afvalloodstartbatterijen die werden ingezameld;
37° olie : alle soorten smeerolie of industriële olie, op minerale of synthetische basis, in het bijzonder olie voor verbrandingsmotoren, transmissiesystemen, alsmede olie voor machines, turbines, warmteoverdracht en hydraulische systemen met uitzondering van PCB-oliën;
38° regeneratie van afgewerkte olie : elk procédé dat door middel van zuivering van afgewerkte olie, met name door afscheiding van verontreiniging, oxidatieproducten en additieven, basisolie oplevert;
39° oude en vervallen geneesmiddelen : restanten van geneesmiddelen zoals
bedoeld in artikel 1 van de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen, met uitzondering van artikel 1bis van deze wet, die farmaceutische specialiteiten zijn, en die aan een particulier werden verstrekt en waarvan hij zich ontdoet, wil ontdoen of moet ontdoen;
40° farmaceutische specialiteit : elk vooraf bereid geneesmiddel dat onder een speciale benaming en in een bijzondere verpakking in de handel wordt gebracht;
41° lijst : de lijst, bedoeld in artikel 11 van het Afvalstoffendecreet, zoals opgenomen in bijlage 4.1 bij dit besluit;
42° gebruikscertificaat : het door de OVAM verleende certificaat dat het gebruik van de afvalstof als secundaire grondstof toelaat;
43° werk : waterwerk, dijklichaam, wegenbouwkundig werk, bouwwerk of bouwkundig grondwerk die duidelijk te onderscheiden zijn van de bodem;
44° baggerspecie : bodemmateriaal afkomstig van het verdiepen en/of verbreden en/of onderhouden van bevaarbare waterlopen behorende tot het openbare hydrografische net en/of aanleg van nieuwe waterinfrastructuur, met inbegrip van kanalen, havens en dokken;
45° ruimingsspecie : bodemmateriaal afkomstig van het verdiepen en/of verbreden en/of onderhouden van de bodem van oppervlaktewateren zoals gedefinieerd in titel II van het Vlarem en voor zover het geen bevaarbare waterlopen of terrestrische bodems betreft;
46° bodem : de bodem zoals gedefinieerd in het decreet van 22 februari 1995 betreffende de bodemsanering;
47° bouwstof : stof, bestemd om in een werk te worden gebruikt;
48° vormgegeven bouwstof (V-bouwstof) : bouwstof die aan de volgende criteria voldoet :
a) een lichaam dat minstens een kubus van 40 mm zijde kan omvatten of bij andere productgeometrie een vergelijkbare oppervlakte bezit;
b) een druksterkte van minstens 9 N/mm2, bepaald volgens de proefmethode uit de NBN-reeksen aangepast aan het eindproduct ;
c) een oppervlaktegerelateerde afgifte zoals bepaald volgens de diffusieproef, methode CMA 2/II/A.9.2 en 9.3, opgenomen in het Compendium voor Monsterneming en Analyse;
49° niet-vormgegeven bouwstof (NV-bouwstof) : bouwstof die niet aan alle criteria van een V-bouwstof voldoet;
50° meststof of bodemverbeterend middel : elke stof waaraan een specifieke werking ter bevordering
van de plantaardige productie wordt toegeschreven zoals bedoeld in de federale wetgeving 23
betreffende de handel in meststoffen en bodemverbeterende middelen en teeltsubstraten; 51° zuiveringsslib :
a) slib afkomstig van zuiveringsinstallaties voor huishoudelijk of stedelijk afvalwater;
b) slib afkomstig van zuiveringsinstallaties voor bedrijfsafvalwater;
52° behandeld zuiveringsslib : zuiveringsslib dat biologisch, chemisch of thermisch behandeld is door langdurige opslag of volgens enig ander geschikt procédé, om de vergistbaarheid en de hygiënische bezwaren tegen het gebruik ervan aanzienlijk te verminderen, zoals nader bepaald in bijlage 4.2.1.C bij dit besluit;
53° puin : steenachtige fractie uit bouw- en sloopafval;
54° brokken puin : recycleerbare brokken afkomstig van afgebroken, al dan niet gewapende betonmassieven, of van herwonnen steen of herwonnen bewerkte breuksteen, of van afgebroken baksteenmassieven;
55° puingranulaat : gebroken betonpuin, afkomstig van het breken van betonpuin van cementbetonverhardingen, schraalbetonfundering, linieaire elementen, gebouwen en kunstwerken, niet-teerhoudend gebroken asfaltpuin, afkomstig van de opbraak en/of het affrezen van asfaltverhardingen die niet-teerhoudend zijn, gebroken mengpuin, afkomstig van het breken van metselwek en betonpuin van gebouwen en kunstwerken, en gebroken metselwerkpuin, afkomstig van het breken van metselwerkpuin van gebouwen en kunstwerken;
56° puinzeefzand : zandig materiaal afkomstig van inrichtingen voor het sorteren van bouw- en sloop- afval, dat verkregen wordt bij het afzeven van puin, voorafgaand aan het breken van dit puin tot gebroken betonpuin, gebroken mengpuin of gebroken metselwerkpuin en dat niet teerhoudend is;
57° puinbreekzand : zandig materiaal afkomstig van inrichtingen voor het breken en zeven van gebroken betonpuin, niet-teerhoudend gebroken asfaltpuin, gebroken mengpuin en gebroken metselwerkpuin;
58° sorteerzeefpuin : niet-teerhoudend puin afkomstig van inrichtingen voor het sorteren van bouw- en sloopafval;
59° niet-teerhoudend freesasfalt : asfaltpuin afkomstig van het affrezen van niet-teerhoudende asfaltverhardingen;
60° teerhoudend asfalt : puingranulaat, freesasfalt, puinzeefzand, puinbreekzand en/of sorteerzeefpuin dat teer bevat. Asfalt is teerhoudend bij overschrijding van de norm voor één PAK, zoals bepaald in bijlage 4.2.2.A;
61° vervoer van afvalstoffen : afvalstoffen van de ene plaats naar de andere brengen over de openbare weg, spoorweg, waterweg of via luchtvaart;
62° overbrenger van afvalstoffen : de natuurlijke persoon of rechtspersoon die beroepsmatig afvalstoffen inzamelt of ophaalt en ze vervoert en de natuurlijke persoon of rechtspersoon die beroepsmatig handelaar of makelaar is en regelingen voor anderen treft voor de verwijdering of nuttige toepassing van afvalstoffen;
63° vervoerder van afvalstoffen : de natuurlijke persoon of rechtspersoon die in opdracht, zoals bepaald in art. 5.1.1.2, §1, beroepsmatig afvalstoffen vervoert;
64° grofvuil : afvalstoffen die ontstaan door de normale werking van een particuliere huishouding en de daarmee gelijkgestelde afvalstoffen die door de omvang, de aard en/of het gewicht niet in het recipiënt voor huisvuilophaling kunnen worden geborgen en die huis aan huis worden ingezameld en de restfractie die overblijft voor verbranden en/of storten na aanbieding op het containerpark;
65° ongesorteerde huishoudelijke afvalstoffen en bedrijfsafvalstoffen :
huishoudelijke afvalstoffen en bedrijfsafvalstoffen waarvan de in artikel 5.2.1.1 en 5.2.2.1 vermelde
24 afvalstoffen niet worden gesorteerd of afzonderlijk worden ingezameld;
66° biologisch afbreekbare afvalstoffen : afvalstoffen die aëroob of anaëroob kunnen worden afgebroken;
67° KGA : klein gevaarlijk afval van huishoudelijke oorsprong en van vergelijkbare bedrijfsmatige oorsprong zoals bepaald in 82°;
68° containerpark : een als dusdanig met toepassing van titel I van het VLAREM vergunde inrichting waar particulieren en eventueel ook bedrijven onder toezichtop vastgestelde dagen en uren bepaalde gesorteerde huishoudelijke afvalstoffen en eventueel met huishoudelijke afvalstoffen vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen kunnen deponeren;
69° medisch afval : een bijzondere afvalstof die bestaat uit alle afvalstoffen - ongeacht de aard, het voorkomen of de samenstelling - die afkomstig zijn van geneeskundige of diergeneeskundige behandelingen;
70° geneeskundige of diergeneeskundige behandeling : elke behandeling, met of zonder instrumenten, die erop gericht is de lichamelijke en de geestelijke gezondheid van de mens of van het dier te bevorderen of te controleren; medisch onderzoek in laboratoria en elke behandeling in mortuaria,
in onderzoeksinrichtingen, in bloedtransfusiecentra en in instellingen voor forensische geneeskunde worden eveneens als een geneeskundige of diergeneeskundige behandeling beschouwd;
71° instelling voor geneeskunde : alle openbare en private ziekenhuizen met uitzondering van de psychiatrische ziekenhuizen; alle poliklinieken; alle vaste of mobiele instellingen en eenheden of inrichtingen die geneeskundige behandelingen verstrekken aan ambulante of bedlegerige patiënten; alle psychiatrische ziekenhuizen die gelegen zijn op de campus van een ziekenhuis en behoren tot dezelfde inrichtende macht; alle rust- en verzorgingstehuizen die gelegen zijn op de campus van een ziekenhuis en behoren tot dezelfde inrichtende macht en niet onder de erkenning van een rusthuis vallen; alle psychiatrische verzorgingstehuizen die gelegen zijn op de campus van een ziekenhuis en behoren tot dezelfde inrichtende macht; alle laboratoria en onderzoeksinrichtingen die, intern of extern aan een instelling verbonden, voor die instellingen en voor geneeskundige praktijken onderzoekingen verrichten; alle laboratoria van de farmaceutische nijverheid; alle mobiele
of vaste bloedtransfusiecentra; alle mortuaria waar lijkverzorging wordt uitgevoerd, en instellingen voor forensische geneeskunde;
72° beoefenaar van een geneeskundig beroep : iedereen (arts, tandarts, dierenarts, verpleegkundige, enz.) die als werknemer of zelfstandige geneeskundige of diergeneeskundige behandelingen verstrekt;
73° geneeskundige praktijk : elke praktijk of groepspraktijk van een arts, tandarts, dierenarts of van een andere zelfstandige beoefenaar van een geneeskundig beroep, waar geneeskundige of diergeneeskundige behandelingen worden verstrekt of die de basis vormt voor de niet- georganiseerde thuisverzorging, alsmede alle organisaties voor thuisverzorging, alle dierenklinieken en alle instellingen voor verzorging als bedoeld in 75en alle andere dan in 71°genoemde psychiatrische ziekenhuizen;
74° thuisverzorging : geneeskundige of diergeneeskundige behandelingen ten huize van de belanghebbende, verstrekt door de beoefenaar van een geneeskundig beroep, al dan niet in georganiseerd verband;
75° instelling voor verzorging : alle andere dan 71° genoemde rust- en verzorgingstehuizen; alle rusthuizen, al dan niet met RVT-woongelegenheid, alle dagverzorgingscentra en alle andere dan 71° genoemde psychiatrische verzorgingstehuizen;
76° PCB's : polychloorbifenylen, polychloorterfenylen, monomethyltetrachloordifenylmethaan,
monomethyldichloordifenylmethaan, monomethyldibroomdifenylmethaan en alle mengsels waarvan
het totale gehalte aan bovengenoemde stoffen hoger is dan 0,005 gewichtsprocent; 25
77° PCB-houdend apparaat : elk toestel dat PCB's bevat of heeft bevat ( bijvoorbeeld transformatoren, condensatoren, recipiënten die resthoeveelheden bevatten) en niet is gereinigd; tenzij redelijkerwijs het tegendeel kan worden aangenomen, worden toestellen die mogelijk PCB's bevatten als apparaten beschouwd;
78° houder van PCB’s of een PCB-houdend apparaat : de natuurlijke persoon of rechtspersoon die PCB’s of een PCB-houdend apparaat in zijn bezit heeft;
79° reiniging : het geheel van werkzaamheden waardoor een apparaat opnieuw gebruikt, gerecycleerd of onder veilige omstandigheden verwijderd kan worden; de vervanging, zijnde de werkzaamheden waarbij PCB's worden vervangen door een passende vloeistof die geen PCB's bevat, wordt eveneens als reiniging beschouwd;
80° milieudatabank : de databank met milieugegevens, zoals bedoeld in de artikelen 54 en 62 van het decreet van 12 december 1990 betreffende het bestuurlijk beleid;
81° jaarrapport bedrijfsafvalstoffen : de jaarlijkse rapportering van afvalstoffengegevens uit het afvalstoffenregister zoals bedoeld in artikel 17, §2 van het Afvalstoffendecreet met betrekking tot de geproduceerde bedrijfsafvalstoffen;
82° met huishoudelijke afvalstoffen vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen : bedrijfsafvalstoffen van vergelijkbare aard, samenstelling en hoeveelheid als huishoudelijke afvalstoffen en die ontstaan ten gevolge van activiteiten die van dezelfde aard zijn als activiteiten van de normale werking van een particuliere huishouding;
83° analyse : monsternemingen, ontledingen, of metingen in situ en/of in het laboratorium die voor wettelijke of reglementaire controles en/of voor de kwaliteitsbewaking door de overheid noodzakelijk zijn;
84° kwaliteitshandboek : een document dat elementen bevat van het kwaliteitsbeheer binnen een laboratorium. Het kwaliteitsbeheer omvat zowel technische als organisatorische aspecten;
85° afval van de scheepvaart : scheepsafval en ladingresiduen;
86° schip : zeegaand vaartuig, ongeacht het type, dat in het mariene milieu opereert, met inbegrip van draagvleugelboten, luchtkussenvaartuigen, onderwatervaartuigen en drijvende vaartuigen;
87° Marpol 73/78 : het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen van 1973, als gewijzigd bij het Protocol van 1978 bij dat Verdrag;
88° scheepsafval : afval, met inbegrip van sanitair afval, en residuen, niet zijnde ladingresiduen, die ontstaan tijdens de bedrijfsvoering van een schip en onder het toepassingsgebied vallen van de bijlagen I, IV en V van Marpol 73/78, en ladinggebonden afval zoals omschreven in de Guidelines voor de uitvoering van bijlage V van Marpol 73/78;
89° ladingresiduen : de restanten van lading in ruimen of tanks aan boord die na het lossen en schoonmaken achterblijven, met inbegrip van restanten na lading of lossing en morsingen;
90° vissersvaartuig : schip, uitgerust of met commercieel oogmerk gebruikt voor het vangen van vis of andere levende rijkdommen van de zee;
91° pleziervaartuig : schip, bestemd of gebruikt voor sport of vrijetijdsbesteding ongeacht het type en de wijze van voortstuwing;
92° haven : plaats of geografisch gebied met verbeteringswerken en voorzieningen die voornamelijk dienen voor de ontvangst van schepen met inbegrip van vissersvaartuigen en pleziervaartuigen;
93° havenontvangstvoorziening : vaste, drijvende of mobiele voorziening die geschikt is voor de ontvangst van scheepsafval of ladingresiduen.
26
Afdeling II.
Afvalstoffenlijst
Art. 1.2.1.
§1. De afvalstoffenlijst wordt vastgesteld zoals weergegeven in bijlage 1.2.1.B bij dit besluit.
§2. Stoffen en voorwerpen die in de in §1 genoemde afvalstoffenlijst zijn opgenomen, worden niet onder alle omstandigheden als afvalstof beschouwd, maar alleen als aan de definitie van afvalstof is voldaan, en als ze behoren tot een van de afvalstofcategorieën, opgenomen in bijlage 1.2.1.A.
Afdeling III.
Handelingen voor de verwijdering van afvalstoffen
Art. 1.3.1.
EU-code | Handelingen |
D1 | Storten op of in de bodem (vb. op een vuilstortplaats, enz.); |
D2 | Uitrijden (vb. biodegradatie van vloeibaar of slibachtig afval in de bodem, enz.) |
D3 | Injectie in de diepe ondergrond (vb. injectie van verpompbare afvalstoffen in putten, zout |
koepels of natuurlijk gevormde holten, enz.); | |
D4 | Opslag in waterbekkens (vb. het lozen van vloeibaar of slibachtig afval in putten, vijvers |
of lagunen, enz.); | |
D5 | Verwijderen op speciaal ingerichte locaties (vb. in afzonderlijke beklede, afgedekte cellen |
die onderling en van de omgeving afgeschermd zijn, enz.); | |
D6 | lozen in wateren, behalve zeeën en oceanen; |
D7 | Verwijderen in zeeën en oceanen, inclusief inbrengen in de bodem; |
D8 | Biologische behandeling op een niet elders in dit artikel aangegeven wijze waardoor |
verbindingen of mengsels ontstaan die worden verwijderd op een van de onder D1 tot | |
en met D12 vermelde methodes; | |
D9 | Fysisch-chemische behandeling op een niet elders in dit artikel aangegeven wijze |
waardoor verbindingen of mengsels ontstaan die worden verwijderd op een van de onder | |
D1 tot en met D12 vermelde methodes (vb. verdampen, drogen, calcineren, enz.); | |
D10 | Verbranding op het land; |
D11 | Verbranding op zee; |
D12 | Permanente opslag (vb. plaatsen van houders in mijnen, enz.); |
D13 | Vermengen vóór een van de onder D1 tot en met D12 vermelde handelingen; |
D14 | Herverpakken vóór een van de onder D1 tot en met D13 vermelde handelingen; |
D15 | Opslag in afwachting van een van de onder D1 tot en met D14 vermelde behandelingen |
(met uitsluiting van voorlopige opslag die voorafgaat aan inzameling op de plaats van | |
productie). |
Onder verwijderingshandelingen van afvalstoffen, in de zin van artikel 2, 6°, van het Afvalstoffendecreet, worden de volgende handelingen verstaan :
27
Afdeling IV.
Handelingen voor de nuttige toepassing van afvalstoffen
Art. 1.4.1.
EU-code | Handelingen |
R1 | Hoofdgebruik als brandstof of een andere wijze van energieopwekking; |
R2 | Terugwinning van oplosmiddelen; |
R3 | Recycling/terugwinning van organische stoffen die niet als oplosmiddelen worden |
gebruikt (met inbegrip van compostbemesting en bemesting met andere biologisch | |
omgezette stoffen); | |
R4 | Recycling/terugwinning van metalen en metaalverbindingen; |
R5 | Recycling/terugwinning van andere anorganische stoffen; |
R6 | Terugwinning van zuren of basen; |
R7 | Terugwinning van bestanddelen die worden gebruikt om vervuiling tegen te gaan; |
R8 | Terugwinning van bestanddelen uit katalysatoren; |
R9 | Herraffinage van olie en ander hergebruik van olie; |
R10 | Uitrijden voor landbouwkundige of ecologische verbetering; |
R11 | Gebruik van afvalstoffen die bij een van de onder R1 tot en met R10 genoemde |
behandelingen vrijkomen; | |
R12 | Uitwisseling van afvalstoffen voor een van de onder R1 tot en met R11 genoemde |
behandelingen; | |
R13 | Opslag van afvalstoffen voor een van de onder R1 tot en met R12 genoemde |
behandelingen (met uitsluiting van voorlopige opslag die voorafgaat aan inzameling op | |
de plaats van productie). |
Onder handelingen voor de nuttige toepassing van afvalstoffen, in de zin van artikel 2, 7°, van het Afvalstoffendecreet, worden de volgende handelingen verstaan :
28
HOOFDSTUk II.
CaTEgOrIEËN VaN aFVaLSTOFFEN
Afdeling I.
Huishoudelijke afvalstoffen
Art. 2.1.1.
Aansluitend op de bepalingen van het Afvalstoffendecreet wordt het straat- en veegvuil aan huishoudelijke afvalstoffen gelijkgesteld.
Afdeling II. Bedrijfsafvalstoffen
Art. 2.2.1.
Aansluitend op de bepalingen van het Afvalstoffendecreet worden de volgende afvalstoffen aan bedrijfsafvalstoffen gelijkgesteld : alle afvalstoffen die geen huishoudelijke afvalstoffen zijn. 29
Afdeling III.
Bijzondere afvalstoffen
Art. 2.3.1.
Overeenkomstig het artikel 3, §5, van het Afvalstoffendecreet worden de volgende afvalstoffen bijkomend als bijzondere afvalstoffen aangewezen :
1° baggerspecie en ruimingsspecie;
2° de volgende afvalstoffen die ontstaan bij het onderhouden, herstellen of slopen van motorvoertuigen, motorvaartuigen, motorvliegtuigen en hun aanhorigheden :
a) stof dat vrije asbestvezels bevat;
b) remschoenen, remschijven, remplaten, remblokken en koppelingsplaten die asbest bevatten;
c) loodstart- en andere batterijen;
d) vervuilde of onbruikbare solventen;
e) destillatieresidu's van solventrecuperatie; resten van verf, lak en vernis; slib van spuitcabines;
f) synthetische remvloeistof;
g) afgewerkte olie;
h) vervuilde of onbruikbare brandstoffen;
i) koelvloeistoffen;
j) koelmiddelen die ozonafbrekende stoffen of gefluoreerde broeikasgassen bevatten;
j) vervuilde filters van spuitcabines, spuitbussen, verpakkingen die gevaarlijke stoffen met uitzondering van olie hebben bevat of door deze stoffen werden verontreinigd en niet meer gebruikt worden;
k) oliehoudende afvalstoffen, zoals oliefilters, brandstoffilters, gebruikt absorptiemateriaal, afvalstoffen uit de olie-waterafscheider, oliehoudende schokdempers, verpakkingen die olie hebben bevat of door olie werden verontreinigd en niet meer gebruikt worden;
l) katalysatoren;
m) patronen van airbags, die chemicaliën bevatten; 3° papier- en kartonafvalstoffen;
4° afgedankte elektrische en elektronische apparatuur; 5° afvalbatterijen en afvalloodstartbatterijen;
6° klein gevaarlijk afval van vergelijkbare bedrijfsmatige oorsprong, zoals omschreven in artikel 1.1.1,
§2, 67° juncto 82°;
7° oude en vervallen geneesmiddelen; 8° afvalbanden;
9° dierlijke en plantaardige afvalvetten en –oliën; 10° afvalfotochemicaliën;
11° afvallandbouwfolies;
12° lampen;
30 13° houtafval;
14° vloerbedekkingsafval;
15° asbesthoudende afvalstoffen;
16° PVC-afvalstoffen;
17° afgedankte apparatuur en recipiënten die ozonafbrekende stoffen of gefluoreerde broeikasgassen bevatten;
18° afval van de scheepvaart; 19° luiers;
20° zwerfvuil.
Afdeling IV.
Gevaarlijke afvalstoffen
Art. 2.4.1.
§1. Onder gevaarlijke afvalstoffen worden de afvalstoffen verstaan die in de lijst van bijlage 1.2.1 B met een * zijn aangeduid.
§2. De afvalstoffen uit §1 worden geacht minstens een van de onderstaande gevaarlijke eigenschappen te bezitten :
EG-code (bijlage III bij EG-richtlijn 91/689/EEG) | GEVAARLIJKE EIGENSCHAPPEN VAN AFVALSTOFFEN | |
Eigenschap | Omschrijving | |
H1 H2 H3-A H3-B H4 H5 H6 H7 H8 H9 H10 H11 H12 H13 H14 | Ontplofbaar Oxiderend Licht ontvlambaar Ontvlambaar Irriterend Schadelijk Vergiftig Kanker- verwekkend Bijtend Infectueus Teratogeen Mutageen Ecotoxisch | Stoffen en preparaten die bij aanraking met een vlam kunnen ontploffen of voor stoten of wrijving gevoeliger zijn dan dinitrobenzeen; Stoffen en preparaten die bij aanraking met andere stoffen, met name ontvlambare stoffen, sterk exotherm kunnen reageren; Stoffen en preparaten die: - in vloeibare toestand een vlampunt beneden 21 °C hebben (zeer licht ontvlambare vloeistoffen inbegrepen); - bij normale temperatuur aan de lucht blootgesteld, zonder toevoer van energie in temperatuur kunnen stijgen en ten slotte kunnen ontbranden; - in vaste toestand, door kortstondige inwerking van een ontstekingsbron, gemakkelijk kunnen worden ontstoken en na verwijdering van de ontstekingsbron blijven branden of gloeien; - in gasvormige toestand bij normale druk met lucht ontvlambaar zijn; - bij aanraking met water of vochtige lucht, licht ontvlambare gassen in een gevaarlijke hoeveelheid ontwikkelen; vloeibare stoffen en preparaten die een vlampunt van ten minste 21 °C en ten hoogste 55 °C hebben; Niet-bijtende stoffen en preparaten die door directe, langdurige, of herhaalde aanraking met de huid of de slijmvliezen een ontsteking kunnen veroorzaken; Stoffen en preparaten die door inademing of door opneming via de mond of de huid gevaren van beperkte aard kunnen opleveren; Stoffen en preparaten die door inademing of door opneming via de mond of de huid ernstige, acute of chronische gevaren en zelfs de dood kunnen veroorzaken (zeer giftige stoffen en preparaten inbegrepen); Stoffen en preparaten die door inademing of door opneming via de mond of de huid kanker veroorzaken of de frequentie van kanker kunnen doen toenemen; Stoffen en preparaten die bij aanraking een vernietigende werking op levende weefsels kunnen uitoefenen; Stoffen die levensvatbare micro-organismen of hun toxinen bevatten waarvan bekend is of waarvan sterk wordt vermoed dat ze ziekten bij de mens of bij andere levende organismen veroorzaken; Stoffen en preparaten die door inademing of door opneming via de mond of de huid niet-erfelijke misvormingen veroorzaken of de frequentie daarvan kunnen doen toenemen; Stoffen en preparaten die door inademing of door opneming via de mond of de huid erfelijke genetische schade veroorzaken of de frequentie daarvan kunnen doen toenemen; Stoffen en preparaten die in contact met water, lucht of zuur vergiftig of zeer vergiftig gas ontwikkelen; Stoffen en preparaten die na verwijdering op een of andere wijze een andere stof doen ontstaan (vb. een uitloogproduct) die een van de hierboven genoemde eigenschappen bezit Stoffen en preparaten waarvan het gebruik onmiddellijk of na verloop van tijd gevaar voor een of meer sectoren van het milieu oplevert of kan opleveren. |
31
De afvalstoffen uit §1 worden geacht, wat de eigenschappen H3 tot en met H8, H10 en H11 betreft, te voldoen aan een of meer van de volgende eigenschappen :
1° een vlampunt ≤ 55 °C;
2° een of meer als zeer vergiftig ingedeelde stoffen met een totale concentratie ≥ 0,1 % (zeer vergiftigd: de indeling en de R-nummers zijn opgenomen in richtlijn 67/548/EEG van 27 juni 1967 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen en de latere wijzigingen daarop.
De concentratiegrenzen zijn ontleend aan richtlijn 88/379/EEG van 7 juni 1988 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten en de latere wijzigingen);
3° een of meer als vergiftig ingedeelde stoffen met een totale concentratie ≥ 3 %;
4° een of meer als schadelijk ingedeelde stoffen met een totale concentratie ≥ 25 %; 5° een of meer als R 35 ingedeelde bijtende stoffen met een totale concentratie ≥ 1 %; 6° een of meer als R 34 ingedeelde bijtende stoffen met een totale concentratie ≥ 5 %;
7° een of meer als R 41 ingedeelde irriterende stoffen met een totale concentratie ≥ 10 %;
8° een of meer als R 36, R 37 of R 38 ingedeelde irriterende stoffen met een totale concentratie
≥ 20 %;
9° een stof waarvan bekend is dat ze kankerverwekkend is (categorie 1 of 2) met een concentratie
≥ 0,1 %;
32 10° een stof waarvan bekend is dat ze kankerverwekkend is (categorie 3) met een concentratie ≥ 1 %; 11° een als R 60 of R 61 ingedeelde voor de voortplanting vergiftige stof (categorie 1 of 2) met een
concentratie ≥ 0,5 %;
12° een als R 62 of R 63 ingedeelde voor de voortplanting vergiftige stof (categorie 3) met een concentratie ≥ 5 %;
13° een als R 46 ingedeelde mutagene stof (categorie 1 of 2) met een concentratie ≥ 0,1 %; 14° een als R 40 ingedeelde mutagene stof (categorie 3) met een concentratie ≥ 1 %.
§3. De testmethoden die gebruikt moeten worden voor de bepaling van de in §2 bedoelde eigenschappen zijn opgenomen in bijlage V van de EG-richtlijn 67/584/EEG van 27 juni 1967 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en de kenmerken van gevaarlijke stoffen, zoals herhaaldelijk gewijzigd.
Art. 2.4.2.
§1. De Vlaamse minister kan op verzoek van de houder beslissen dat een specifieke op de lijst als gevaarlijk aangeduide afvalstof in individuele gevallen geen van de in artikel 2.4.1, §2 vermelde eigenschappen bezit en dus geen gevaarlijke afvalstof is.
§2. Een deklassering kan worden toegestaan voor een bepaalde afvalstof van een specifieke productieplaats en voor een specifieke productiestap binnen het productieproces.
§3. De houder van de afvalstof dient per aangetekend schrijven een verzoek tot deklassering in op het adres van de OVAM. De aanvraag moet minstens de volgende gegevens bevatten :
1° identificatie van de houder;
2° identificatie van de maatschappelijke zetel en exploitatiezetel waarop het verzoek betrekking heeft; 3° de aard van de afvalstof (code uit bijlage 1.2.1 B);
4° een kopie van de milieuvergunning voor het proces waaruit de afvalstof vrijkomt, indien van toepassing;
5° een gedetailleerde beschrijving van de stap uit het productieproces waarin de afvalstof ontstaat.
Deze beschrijving moet zo opgesteld worden dat aangetoond wordt waarom de gevaarlijke eigenschappen van artikel 2.4.1, §2 niet van toepassing zijn;
6° voor wat betreft de gevaarlijke eigenschappen H3 tot en met H8, H10 en H11 wordt aan de hand van analyseresultaten aangetoond dat de grenswaarden van artikel 2.4.1, §2 niet overschreden worden;
7° voor de andere de gevaarlijke eigenschappen, genoemd in artikel 2.4.1., §2 wordt gemotiveerd waarom ze niet aanwezig kunnen zijn in de afvalstof waarvoor het verzoek wordt ingediend.
De houder van de afvalstof ondertekent en dateert het verzoek tot deklassering. Naam en functie van de ondertekenaar worden vermeld.
§4. De Vlaamse minister doet uitspraak binnen een termijn van 3 maanden na ontvangst van de aanvraag. Voorafgaand aan deze uitspraak wint de Vlaamse minister het advies in van de OVAM.
§5. De OVAM stuurt de beslissing op naar de houder van de afvalstof, per aangetekend schrijven, binnen een termijn van 10 kalenderdagen na de datum van de beslissing.
§6. Elke wijziging van de administratieve gegevens van de houder van de afvalstof wordt aan de OVAM 33
meegedeeld.
Art. 2.4.3.
§1. De Vlaamse minister kan in met redenen omklede uitzonderingssituaties, gemotiveerd op wetenschappelijke gronden, beslissen dat individuele afvalstoffen die op de lijst als niet-gevaarlijk zijn aangeduid, toch een of meer van de in artikel 2.4.1, §2 vermelde eigenschappen bezitten. Deze afvalstoffen worden gevaarlijke afvalstoffen.
§2. De code van de afvalstof en de specifieke omstandigheden waarbinnen de afvalstof als gevaarlijk wordt geklasseerd, worden bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
HOOFDSTUk III. AaNVaarDINgSPLICHT
Afdeling I.
Algemene bepalingen
Onderafdeling I.
Afvalstoffen onderworpen aan de aanvaardingsplicht
Art. 3.1.1.1.
Voor de volgende afvalstoffen geldt een aanvaardingsplicht voor de eindverkoper, de tussenhandelaar en de producent of de invoerder als bedoeld in artikel 10 van het Afvalstoffendecreet :
1° drukwerkafvalstoffen;
2° afvalbatterijen en afvalloodstartbatterijen; 3° oude en vervallen geneesmiddelen;
4° afgedankte voertuigen;
5° afvalbanden;
6° afgedankte elektrische en elektronische apparatuur, zoals omschreven in artikel 3.5.1, a);
34 7° met ingang van 1 januari 2004 :
a) afgewerkte olie;
b) afgedankte elektrische en elektronische apparatuur, zoals omschreven in artikel 3.5.1, b), met uitzondering van verlichtingsapparatuur;
8° met ingang van 1 juli 2004 :
a) dierlijke en plantaardige afvalvetten en –oliën;
b) afvalfotochemicaliën;
c) afvallandbouwfolies;
d) huishoudelijke en niet-huishoudelijke verlichtingsapparatuur; 9° met ingang van 1 januari 2005 :
a) houtafval;
b) vloerbedekkingsafval;
c) lampen;
d) afgedankte elektrische en elektronische apparatuur, zoals omschreven in artikel 3.5.1, c), met uitzondering van verlichtingsapparatuur.
Art. 3.1.1.2.
§1. Overeenkomstig het artikel 10, §2 van het Afvalstoffendecreet houdt de aanvaardingsplicht voor de eindverkoper in dat hij, wanneer een consument een product aanschaft, verplicht is het overeenstemmende product waarvan de consument zich ontdoet gratis in ontvangst te nemen.
§2. De eindverkoper, tussenhandelaar en invoerder/producent moeten de volgende afvalstoffen gratis in ontvangst nemen, zelfs wanneer de consument geen vervangende producten aanschaft :
1° oude en vervallen geneesmiddelen;
2° afvalbatterijen en afvalloodstartbatterijen;
3° de voertuigen die vanaf de inwerkingtreding van dit besluit op de markt worden gebracht;
4° vanaf 1 januari 2006 alle afgedankte voertuigen. Als de sector in kwestie bij de Vlaamse regering voor 1 januari 2004 geen stappenplan indient voor het beheer van afgedankte voertuigen of als dit stappenplan door de Vlaamse regering als onvoldoende wordt beschouwd, dan treedt de vermelde plicht vervroegd inwerking vanaf 1 juli 2004. Als er geen uitspraak is van de Vlaamse regering voor 1 juli 2004, dan wordt het plan geacht als voldoende te zijn beschouwd. De datum van 1 januari 2006 wordt verschoven naar 1 januari 2007 bij beslissing van de Vlaamse regering als op basis van het ingediende plan blijkt dat de datum van 1 januari 2006 niet haalbaar is. Het vermelde plan voorziet in een in de tijd gefaseerde inzameling en verwerking van alle afgedankte voertuigen;
5° drukwerkafvalstoffen;
6° afgedankte elektrische en elektronische apparatuur, zoals omschreven in artikel 3.5.1, a); 7° vanaf 1 januari 2004 afgewerkte olie;
8° vanaf 1 januari 2004 afgedankte elektrische en elektronische apparatuur, zoals omschreven in artikel 3.5.1, b);
9° vanaf 1 januari 2004 afvalbanden;
10° vanaf 1 juli 2004 dierlijke en plantaardige afvalvetten en –oliën; 11° vanaf 1 juli 2004 afvalfotochemicaliën;
12° vanaf 1 juli 2004 afvallandbouwfolies;
13° vanaf 1 januari 2005 houtafval;
14° vanaf 1 januari 2005 vloerbedekkingsafval;
15° vanaf 1 januari 2005 lampen; 35
16° vanaf 1 januari 2005 afgedankte elektrische en elektronische apparatuur, zoals omschreven in artikel 3.5.1, c).
Van de plicht tot gratis terugname kan worden afgeweken in de milieubeleidsovereenkomst of in het afvalpreventie- en afvalbeheerplan waarvan sprake in artikel 3.1.1.4 indien de invoerders/producenten de gratis ontvangstname, zelfs wanneer de consument geen vervangende producten aanschaft, organiseert op de containerparken of andere inzamelpunten met vergelijkbare geografische spreiding en dekking.
§3. De terugname van afgedankte voertuigen, zoals bedoeld in artikel. 3.1.1.1, 4° en artikel. 3.1. 1.2, §2
is gratis onder volgende voorwaarden : het afgedankte voertuig :
1° bevat alle onderdelen die noodzakelijk zijn voor het functioneren van een voertuig; 2° bevat geen afvalstoffen die vreemd zijn aan het afgedankte voertuig;
3° was door de laatste eigenaar minstens sinds 6 maanden ingeschreven in België;
4° is vergezeld van het inschrijvingsbewijs D.I.V., het gelijkvormigheidsattest, en het keuringsbewijs; 5° moet aangeleverd worden op de door de eindverkoper aangeduide plaats. Het betreft voldoende
en geografisch evenwichtig gespreide plaatsen.
Als aan de voornoemde voorwaarden niet wordt voldaan, kunnen verwerkingskosten worden bedongen in verhouding tot het gebrek.
§4. Als de eindverkoper, tussenhandelaar, producent of invoerder van afvalstoffen waarvoor de aanvaardingsplicht geldt, gebruik wil maken van een of meerdere containerparken, van kringloopcentra of van andere inzamelplaatsen, dan moeten ze de kosten ten laste nemen voor de inzameling en scheiding in deze inrichtingen van de afvalstoffen die onderworpen zijn aan de aanvaardingsplicht.
Art. 3.1.1.3.
Het gedeelte van de kostprijs van een product dat aan de consument wordt doorgerekend om de kosten te dekken die verbonden zijn aan de uitvoering van de aanvaardingsplicht, moet bij aankoop van het product aan de consument worden meegedeeld.
Art. 3.1.1.4.
§1. De wijze waarop aan de in artikel 3.1.1.1 en 3.1.1.2 genoemde aanvaardingsplicht wordt voldaan, wordt overeenkomstig artikel 10, §6 van het Afvalstoffendecreet vastgelegd in :
1° ofwel een milieubeleidsovereenkomst als bedoeld in het decreet van 15 juni 1994 betreffende de milieubeleidsovereenkomsten die is afgesloten door de overkoepelende representatieve organisatie van ondernemingen waarvan de producent en/of de invoerder lid is. In het kader van de milieubeleids-overeenkomst wordt een beheersorganisme opgericht dat de taken uitoefent in naam van de representatieve organisatie(s). Het beheersorganisme legt jaarlijks een beheersplan ter goedkeuring voor aan de OVAM waarin het aangeeft hoe het de bepalingen van de overeenkomst zal nakomen. Op iedere raad van bestuur en algemene vergadering wordt een vertegenwoordiger
van de OVAM uitgenodigd als waarnemer. Van de verplichting tot de oprichting van een
36 beheersorganisme kan slechts afgeweken worden als de overkoepelende representatieve organisaties aantonen dat ze via een ander orgaan dezelfde resultaten kunnen behalen;
2° ofwel een afvalpreventie- en afvalbeheerplan dat door de producenten en invoerders ter goedkeuring aan de OVAM wordt voorgelegd.
§2. De in §1 vermelde milieubeleidsovereenkomst of het afvalpreventie- en afvalbeheerplan vermeldt in het bijzonder :
1° maatregelen voor de kwalitatieve en kwantitatieve voorkoming (o.a. design for recycling) en voor het hergebruik van de afvalstoffen, en de voortgangscontrole erop;
2° maatregelen voor de selectieve inzameling en recycling van de afvalstoffen; 3° maatregelen voor de optimale verwerking van de afvalstoffen;
4° maatregelen voor een goede registratie van de afvalstoffenstromen en onderbouwing van het behalen van de in Vlarea en in de milieubeleidsovereenkomst opgenomen doelstellingen;
5° maatregelen voor de vergoeding van inspanningen van de diverse overheden; 6° maatregelen voor de voorlichting en sensibilisering van de diverse doelgroepen; 7° maatregelen voor analyse van de levenscyclus;
8° maatregelen voor eigen controlesystemen op de bovengenoemde maatregelen;
9° bepalingen omtrent de rapportering aan de OVAM met betrekking tot alle bovengenoemde maatregelen;
10° bepalingen rond een geschillencommissie die moet tussenkomen bij geschillen over de uitvoering van de milieubeleidsovereenkomst;
11° een financiële zekerheid die overeenstemt met de geschatte kosten voor het overnemen door het Vlaamse Gewest van de aanvaardingsplicht gedurende 6 maanden. In een milieubeleidsovereenkomst kunnen andere zekerheden overeengekomen worden om de voortgang van de verbintenissen uit de overeenkomst te garanderen.
Art. 3.1.1.5.
§1. De OVAM geeft haar goedkeuring aan alle strategische, operationele en logistieke aspecten van de aanvaardingsplicht en van alle geplande communicatie-initiatieven, die kaderen in een milieubeleidsovereenkomst.
§2. De cijfergegevens die in het kader van de aanvaardingsplicht aan de OVAM of aan een beheersorganisatie die is opgericht in het kader van een milieubeleidsovereenkomst worden verstrekt, worden gecertificeerd door een extern accountant, boekhouder of bedrijfsrevisor. Met toestemming van de OVAM kunnen andere certificatiesystemen volstaan.
Onderafdeling II.
Afvalpreventie- en afvalbeheerplan
Art. 3.1.2.1.
37
Het in het artikel 3.1.1.4, §1, 2° bedoelde afvalpreventie- en afvalbeheerplan moet, behalve de in §2 van hetzelfde artikel vermelde opsomming van maatregelen, ten minste de volgende gegevens en verbintenissen bevatten :
1° identificatiegegevens :
a) naam, rechtsvorm, zetel en nummer van het handelsregister of een overeenstemmende registratie en btw-nummer van de producent of de invoerder van producten waarvoor voor de overeenstemmende afvalstoffen de aanvaardingsplicht geldt;
b) woonplaats en adres van de producent of de invoerder en in voorkomend geval van de maatschappelijke zetels, de administratieve zetels en de exploitatiezetels;
c) telefoonnummer en eventueel faxnummer van de woonplaats, zetel of standplaats, binnen het Vlaamse Gewest, waar de producent of de invoerder bereikt kan worden;
d) voor zover de aanvrager niet beschikt over een woonplaats of in voorkomend geval over een maatschappelijke zetel in het Vlaamse gewest, de schriftelijke aanduiding van een standplaats, bijhuis of kantoor waar het register op elk ogenblik door de bevoegde overheid geraadpleegd kan worden;
e) inhoudstafel van het volledige afvalpreventie- en afvalbeheerplan;
f ) naam en functie van de ondertekenaar van het afvalpreventie- en afvalbeheerplan;
2° voorwerp :
a) vermelding van de onder de aanvaardingsplicht vallende afvalstoffen en de overeenkomstige producten waarop het afvalpreventie- en afvalbeheerplan van toepassing is;
b) omschrijving van de wijze waarop aan de in artikelen 3.1.1.1. en 3.1.1.2 van dit besluit genoemde aanvaardingsplicht wordt voldaan inzonderheid rekening houdend met de voor deze afvalstoffen in dit hoofdstuk opgenomen specifieke voorschriften;
c) de gegevens die overeenkomstig de bepalingen van artikel 3.1.1.4 specifiek voor de afvalstoffen a) in het afvalpreventie- en afvalbeheerplan vermeld moeten worden;
3° verbintenissen : de schriftelijke verbintenis, gedateerd en ondertekend door de producent of invoerder, of in voorkomend geval door een natuurlijke persoon die de vennootschap ertoe kan verbinden, dat de afvalstoffen die onder de toepassing van het afvalpreventie- en afvalbeheerplan vallen en die hem met toepassing van dit besluit en het artikel 10 van het Afvalstoffendecreet worden aangeboden door derden, inzonderheid eindverkopers en tussenhandelaars, door hem :
a) gratis zullen worden aanvaard;
b) zullen worden verwerkt met inachtname van de voorschriften, opgelegd door dit besluit.
Daarbij moet ten minste een woonplaats, gelegen in het Vlaamse gewest, vermeld worden waar derden deze afvalstoffen gratis kunnen afleveren.
Art. 3.1.2.2.
Het in artikel 3.1.1.4, §1, 2° bedoelde afvalpreventie- en afvalbeheerplan wordt goedgekeurd volgens de volgende procedure :
1° de aanvraag tot goedkeuring van het afvalpreventie- en afvalbeheerplan wordt bij de OVAM ingediend, bij voorkeur onder briefhoofd van de aanvrager, gedateerd en ondertekend door de
38 aanvrager of in voorkomend geval door een natuurlijke persoon die de vennootschap kan verbinden, met toevoeging van de volgende bijlagen :
a) in voorkomend geval een afschrift van de oprichtingsakte en van de eventuele wijzigingen hieraan gedurende de laatste vijf jaar;
b) het ontwerp van afvalpreventie- en afvalbeheerplan waarvoor de goedkeuring wordt gevraagd;
2° de OVAM onderzoekt de aanvraag, bedoeld in 1°, op haar volledigheid overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1.2.1;
a) als de aanvraag onvolledig wordt bevonden, wordt de aanvrager binnen veertien kalenderdagen na de indiening van de aanvraag hiervan door de OVAM schriftelijk in kennis gesteld, met vermelding van de inlichtingen en gegevens die ontbreken of nadere toelichting vereisen;
b) als de aanvraag volledig wordt bevonden, wordt de aanvrager binnen veertien kalenderdagen na de indiening van de aanvraag door de OVAM bij ter post aangetekende brief hiervan in kennis gesteld;
c) als de OVAM geen schriftelijke kennisgeving uiterlijk veertien kalenderdagen na de indiening van de aanvraag aan de aanvrager heeft verzonden, wordt de aanvraag geacht volledig te zijn;
3° binnen een termijn van vier maanden te rekenen vanaf de datum van verzending van de in 2°, b), bedoelde brief of, in voorkomend geval, na de datum van het verstrijken van de in 2°, c), bedoelde termijn, doet de OVAM uitspraak over de aanvraag bedoeld in 1°;
4° de OVAM zendt per ter post aangetekende zending of bij afgifte tegen ontvangstbewijs binnen een termijn van tien kalenderdagen na de datum van de beslissing een voor eensluidend verklaard afschrift van de aanvraag aan :
a) de aanvrager;
b) de afdeling Milieu-inspectie van de administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer van het departement Leefmilieu en Infrastructuur.
Art. 3.1.2.3.
§1. De in artikel 3.1.2.2, 3° bedoelde goedkeuring kan slechts voor een termijn van maximaal 5 jaar worden verleend. Elke goedkeuringsbeslissing die voor een kortere termijn geldt, moet gemotiveerd zijn. Een hernieuwing van de goedkeuring is overeenkomstig de procedure, vastgesteld in onderafdeling II. van hoofdstuk III mogelijk, telkens voor een termijn van maximaal 5 jaar.
§2. De goedkeuring kan door de OVAM :
1° worden ingetrokken op verzoek van de houder van de goedkeuring;
2° ambtshalve worden ingetrokken of geschorst, na overlegging van een proces-verbaal waarin een inbreuk wordt vastgesteld op de voorschriften van dit besluit.
Behoudens bij een dreigend en onmiddellijk gevaar voor mens en/of milieu, wordt de houder van de goedkeuring, per aangetekend schrijven en minstens 14 dagen voor de betekening ervan, op de hoogte gebracht van de voorgenomen beslissing en haar motieven; binnen deze termijn kan de houder van de goedkeuring zich verweren of zijn zaken in orde brengen.
Art. 3.1.2.4.
De houder van de in artikel 3.1.2.2, 3° bedoelde goedkeuring is verplicht om, zonder verwijl en per 39
aangetekend schrijven, een wijziging met betrekking tot de volgende gegevens in zijn dossier mee te delen aan de OVAM :
1° naam, rechtsvorm, zetel en nummer van het handelsregister of een overeenstemmende registratie en btw-nummer van de houder;
2° woonplaats, adres of fax- en telefoonnummer van de houder en in voorkomend geval van de maatschappelijke zetels, de administratieve zetels en de exploitatiezetels of van de standplaats binnen het Vlaamse Gewest;
3° het voorwerp van het goedgekeurde afvalpreventie- en afvalbeheerplan; 4° de verbintenissen in het goedgekeurde afvalpreventie- en afvalbeheerplan.
Art. 3.1.2.5.
De natuurlijke persoon of rechtspersoon dient de in het goedgekeurde afvalpreventie- en afvalbeheerplan opgenomen verbintenissen stipt na te leven.
Afdeling II. Drukwerkafvalstoffen
Art. 3.2.1.
§1. De bepalingen van deze afdeling zijn van toepassing op drukwerkafvalstoffen, voortkomende uit het gebruik of het verbruik van drukwerk.:
§2. De volgende drukwerkafvalstoffen vallen niet onder de toepassing van deze afdeling. Deze afvalstoffen komen voort uit het gebruik of het verbruik van :
1° drukwerk waarin geen handelsadvertenties of reclameteksten zijn opgenomen;
2° drukwerk van producenten of invoerders die minder dan 3 ton drukwerk per jaar in verbruik brengen in het Vlaamse Gewest.
§3. De uitgever legt op verzoek van de OVAM de bescheiden voor waaruit blijkt dat het drukwerk dat hij in het verbruik heeft gebracht, niet onder de toepassing valt van deze afdeling 3.2.
40
Art. 3.2.2.
De aanvaardingsplicht zoals beschreven in artikel 3.1.1.1 en 3.1.1.2 heeft tot doel enerzijds preventieve acties te stimuleren en anderzijds de recycling van drukwerkafvalstoffen te maximaliseren.
Het uiteindelijke streefdoel is een sectoriële recyclingsvoet, uitgedrukt in gewichtspercentage, te behalen van minstens 85 gewichtspercentage.
Art. 3.2.3.
Het artikel 3.1.1.4, §1, 2° genoemde afvalpreventie- en afvalbeheerplan vermeldt inzonderheid :
1° welke van de onder artikel 1.1.1, §2, 17° genoemde categorieën van drukwerk de producent en/of de invoerder van drukwerk in verbruik brengt in het Vlaamse Gewest;
2° voor elk van de in 1° genoemde categorieën de wijze waarop de producent en/of de invoerder van drukwerk dat drukwerk aan de consument bezorgt:
a) toezending met de post, al of niet door bemiddeling van derden;
b) bezorging huis-aan-huis;
c) al of niet door bemiddeling van derden aanbieden of laten aanbieden op vaste verkoop- of verdeelpunten;
d) al of niet door bemiddeling van derden aanbieden of laten aanbieden op beurzen, tentoonstellingen of andere niet vaste verkoop- of verdeelpunten;
e) op enige andere wijze;
3° voor elk van de in 1° genoemde categorieën de wijze waarop de producent en/of de invoerder van drukwerk de drukwerkafvalstoffen aanvaardt; in voorkomend geval moet een kopie van de overeenkomsten met tussenhandelaars en/of eindverkopers als bijlage bij het afvalpreventie- en afvalbeheerplan worden gevoegd;
4° voor elk van de in 1° genoemde categorieën de wijze waarop de producent en/of de invoerder van drukwerk zorgt voor de nuttige toepassing of de verwijdering van de drukwerkafvalstoffen;
5° voor welke van de in 1° genoemde categorieën van publicaties de producent en/of de invoerder van drukwerk voor de nakoming van zijn aanvaardingsplicht overeenkomstig artikel 3.2.5 overeenkomsten heeft afgesloten met de gemeenten of verenigingen van gemeenten waar de drukwerkafvalstoffen ontstaan; in voorkomend geval moet een kopie van deze overeenkomsten als bijlage bij het afvalpreventie- en afvalbeheerplan worden gevoegd.
Art. 3.2.4.
De producent en de invoerder van drukwerk stellen vóór 1 juli van elk jaar de volgende gegevens over het voorgaande kalenderjaar ter beschikking van de OVAM, voor zover deze gegevensverstrekking niet in een milieubeleidsovereenkomst is geregeld :
1° de totale hoeveelheid en het totale gewicht van het in het Vlaamse Gewest in verbruik gebrachte drukwerk, onderverdeeld in de categorieën, genoemd in artikel 1.1.1, §2, 17°;
2° een overzicht van de totale hoeveelheid en het totale gewicht van de in het kader van de uitoefening van de aanvaardingsplicht ingezamelde drukwerkafvalstoffen;
3° een overzicht van het totale gewicht van de met toepassing van de aanvaardingsplicht
gerecycleerde, anderszins nuttig toegepaste en verwijderde drukwerkafvalstoffen; 41
4° een overzicht van de preventieve acties onderverdeeld in de categorieën, genoemd in artikel 1.1.1, §2, 17°.
Art. 3.2.5.
§1. De producenten en de invoerders van drukwerk kunnen voor de nakoming van hun aanvaardingsplicht onder de voorwaarden, vastgelegd in de milieubeleidsovereenkomst of in het afvalpreventie- en afvalbeheerplan, genoemd in artikel 3.1.1.4, overeenkomsten afsluiten met de gemeenten of verenigingen van gemeenten waar de drukwerkafvalstoffen ontstaan.
§2. In de milieubeleidsovereenkomst of het afvalpreventie- en afvalbeheerplan wordt bepaald dat de producenten en invoerders van drukwerk de kosten voor de inzameling en de verwerking van drukwerkafvalstoffen, afkomstig van het door hen in het Vlaamse Gewest in verbruik gebrachte drukwerk, terugbetalen aan de gemeenten of verenigingen van gemeenten.
§3. De overeenkomsten die met het oog op de toepassing van de bepalingen van §1 worden opgesteld, moeten in elk geval bepalingen omvatten betreffende de informatie en de sensibilisering van de consument.
Genoemde overeenkomsten worden door de producent en de invoerder van drukwerk vooraf, per aangetekend schrijven met ontvangstbewijs, ter goedkeuring aan de OVAM meegedeeld. Bij gebrek aan enige opmerking binnen zestig dagen na ontvangst wordt de voorgelegde overeenkomst geacht te zijn goedgekeurd.
Als de OVAM opmerkingen formuleert en de goedkeuring onthoudt, wordt de voorgestelde overeenkomst geschorst tot op het ogenblik dat de producent en de invoerder van drukwerk, per
aangetekend schrijven met ontvangstbewijs, aanvullende informatie of aanpassingen voorleggen die door de OVAM uitdrukkelijk of, bij gebrek aan enige reactie binnen zestig dagen na ontvangst, stilzwijgend worden goedgekeurd.
De OVAM kan modelovereenkomsten en eenheidsprijzen, die aansluiten bij de gemiddelde kostprijs van de verstrekte diensten, voorstellen.
§4. Stickers, door de OVAM geaccepteerd, die worden gebruikt om aan te geven dat in een brievenbus al dan niet reclamedrukwerk of gratis regionale pers mag worden gestoken, moeten te allen tijde worden gerespecteerd.
Afdeling III. Afgedankte voertuigen
42 Art. 3.3.1.
§1. De verwerking van de met toepassing van de aanvaardingsplicht ingezamelde voertuigwrakken of afgedankte voertuigen moet ertoe leiden dat de volgende doelstellingen worden bereikt :
1° uiterlijk op 1 januari 2006 moet :
a) minimaal 85 % van het gewicht van alle afgedankte voertuigen worden hergebruikt of nuttig toegepast;
b) minimaal 80 % van het gewicht van afgedankte voertuigen worden hergebruikt of gerecycleerd;
2° uiterlijk op 1 januari 2015 moet :
a) minimaal 95 % van het gewicht van alle afgedankte voertuigen worden hergebruikt of nuttig toegepast;
b) minimaal 85 % van het gewicht van afgedankte voertuigen worden hergebruikt of gerecycleerd.
§2. Voor de onderstaande onderdelen van afgedankte voertuigen geldt dat :
1° afvalbatterijen en afvalloodstartbatterijen worden verwerkt overeenkomstig artikel 3.6.1; 2° afgewerkte olie wordt verwerkt overeenkomstig artikel 3.7.1, §2;
3° afvalbanden worden verwerkt overeenkomstig artikel 3.4.1.
Art. 3.3.2.
Het afvalpreventie- en afvalbeheerplan en de milieubeleidsovereenkomst, genoemd in artikel 3.1.1.4, §1 regelen inzonderheid en in voorkomend geval :
1° de verplichting van de eindverkopers van voertuigen om elk afgedankt voertuig in ontvangst te nemen dat door de consument wordt aangeboden bij de aankoop van een voertuig van een overeenstemmende soort als het afgedankte voertuig; voor de toepassing van deze bepaling
worden de voertuigen onderverdeeld in de volgende soorten :
a) personenwagens bestemd voor het vervoer van personen met ten hoogste acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend, (categorie M1);
b) bestelwagens en lastwagens voor het vervoer van goederen met een maximum massa van ten hoogste 3,5 ton (categorie N1);
2° de verplichting van de tussenhandelaars in voertuigen om alle met toepassing van dit besluit in ontvangst genomen afgedankte voertuigen op regelmatige basis ter plaatse bij de eindverkopers van voertuigen in te zamelen en aan de producent of de invoerder aan te bieden;
3° de verplichting van de voertuigproducenten of de invoerders om alle aanvaarde afgedankte voertuigen bij de tussenhandelaar, of bij gebrek daaraan bij de eindverkoper, op regelmatige basis in te zamelen en op eigen kosten te laten verwerken in een daartoe vergunde inrichting.
Art. 3.3.3.
De eindverkoper van voertuigen moet op een duidelijk zichtbare plaats en wijze in elk van zijn verkooppunten een bericht aanbrengen waarop onder de titel "AANVAARDINGSPLICHT AFGEDANKTE VOERTUIGEN" is aangegeven op welke wijze hij voldoet aan de bepalingen van dit besluit.
43
Art. 3.3.4.
§1. De eindverkoper van voertuigen stelt vóór 1 juli van elk jaar de volgende gegevens over het voorgaande kalenderjaar ter beschikking van de OVAM : de totale hoeveelheid afgedankte voertuigen, uitgedrukt in kilogram, soorten en aantallen, die in het kader van de uitoefening van de aanvaardingsplicht in ontvangst werd genomen.
§2. De tussenhandelaar in voertuigen stelt vóór 1 juli van elk jaar de volgende gegevens over het voorgaande kalenderjaar ter beschikking van de OVAM : de totale hoeveelheid afgedankte voertuigen, uitgedrukt in kilogram, soorten en aantallen, die in het kader van de uitoefening van de aanvaardingsplicht in ontvangst werd genomen.
§3. De producent of de invoerder van voertuigen stelt vóór 1 juli van elk jaar de volgende gegevens over het voorgaande kalenderjaar ter beschikking van de OVAM :
1° de totale hoeveelheid voertuigen in het Vlaamse Gewest, uitgedrukt in kg en aantallen :
a) die op de markt werden gebracht;
b) waarvoor een " certificaat van vernietiging " is afgeleverd;
2° de totale hoeveelheid afgedankte voertuigen, uitgedrukt in kilogram, categorieën M1 of N1, en aantallen, die in het Vlaamse Gewest werden aanvaard door de erkende centra en de eindverkopers;
3° het gewicht van de onderdelen, materialen en afvalstoffen afkomstig van afgedankte voertuigen in kilogram, die gedurende het voorafgaande kalenderjaar :
a) werden hergebruikt en gerecycleerd;
b) werden verwerkt in vergunde installaties met terugwinning van energie;
c) werden verwijderd in vergunde installaties voor de verbranding van afvalstoffen;
d) werden verwijderd in of op stortplaatsen;
4° de locatie van de verschillende erkende centra en/of vergunde verwerkingsinstallaties voor afgedankte voertuigen en de wijze waarop de aanvaarde afgedankte voertuigen in het Vlaamse Gewest werden verwerkt.
§4. De eindverkoper, tussenhandelaar, producent en invoerder van voertuigen houden een register bij van de afgedankte voertuigen, met vermelding van het chassisnummer, datum van aan- en afvoer, en naam en adres van bestemmeling. Ze verschaffen aan de OVAM alle andere informatie die de OVAM nuttig acht voor de beoordeling van de overeenkomstig het artikel 3.3.1 te bereiken doelstellingen.
Art. 3.3.5.
§1. De voertuigproducenten of invoerders verschaffen aan de erkende of vergunde verwerkings- inrichtingen van afgedankte voertuigen binnen zes maanden nadat een nieuw voertuigtype in de handel is gebracht, alle demontage-informatie. In die informatie worden de verschillende voertuigonderdelen en
–materialen en de plaats van alle gevaarlijke stoffen in de voertuigen aangegeven.
§2. De producenten of invoerders van voertuigonderdelen verschaffen op verzoek van de erkende verwerkingsinrichtingen, rekening houdend met de vertrouwelijkheid van commerciële en industriële
44 gegevens, eveneens informatie omtrent demontage, opslag en het testen van onderdelen die opnieuw kunnen worden gebruikt.
Afdeling IV. Afvalbanden
Art. 3.4.1.
Voor de verwerking van de met toepassing van de aanvaardingsplicht ingezamelde afvalbanden geldt dat :
1° alle afvalbanden worden ingezameld;
2° de ingezamelde banden in de eerste plaats worden gesorteerd op herbruikbare banden; 3° van ten minste 25 % van de ingezamelde afvalbanden, uitgedrukt in gewicht, het loopvlak
vernieuwd wordt;
4° de banden waarvan het loopvlak niet kan worden vernieuwd, bij voorkeur worden gerecycleerd. Vanaf 2005 wordt een recyclingpercentage bereikt van 20% van de ingezamelde afvalbanden;
5° de rest van de ingezamelde banden energetisch wordt gevaloriseerd.
Art. 3.4.2.
Het afvalpreventie- en afvalbeheerplan en de milieubeleidsovereenkomst, genoemd in artikel 3.1.1.4, §1, regelen inzonderheid en in voorkomend geval :
1° de verplichting van de eindverkopers van banden om elke afvalband in ontvangst te nemen die door de consument wordt aangeboden bij de aankoop van een band van een overeenkomstige soort als de afvalband; voor de toepassing van deze bepalingen worden de banden onderverdeeld in de volgende soorten :
a) banden van personenwagens voor het vervoer van personen met ten hoogste acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend, (categorie M1), en aanhangwagens;
b) banden van bestelwagens en lastwagens voor het vervoer van goederen met een maximummassa van ten hoogste 3,5 ton (categorie N1);
c) banden van lastwagens voor het vervoer van goederen met een maximummassa van meer dan 3,5 ton;
d) banden van motorrijwielen;
e) banden van landbouwtractoren;
f) banden van landbouwmachines;
g) banden van toestellen voor industrieel gebruik en openbare werken;
h) banden van autobussen en autocars;
i) banden van caravans
2° de verplichting van de tussenhandelaars van banden om alle met toepassing van dit besluit in ontvangst genomen afvalbanden op regelmatige basis ter plaatse bij de eindverkopers in te zamelen en aan de producent of de invoerder van banden aan te bieden;
3° de verplichting van de producenten of de invoerders van banden om alle aanvaarde afvalbanden bij 45
de tussenhandelaar, of bij gebrek daaraan bij de eindverkoper, op regelmatige basis in te zamelen en op eigen kosten te laten verwerken in een daartoe vergunde inrichting.
Art. 3.4.3.
De eindverkoper van rubberbanden moet op een duidelijk zichtbare plaats en wijze in elk van zijn verkooppunten een bericht aan brengen waarop onder de titel "AANVAARDINGSPLICHT AFVALBANDEN" is aangegeven op welke wijze hij voldoet aan de bepalingen van dit besluit.
Art. 3.4.4.
§1. De eindverkoper van banden stelt vóór 1 juli van elk jaar de volgende gegevens over het voorgaande kalenderjaar ter beschikking van de OVAM :
1° de totale hoeveelheid afvalbanden, inclusief die welke in aanmerking komen voor hergebruik, uitgedrukt in kilogram;
2° de soorten en aantallen afvalbanden, die in het kader van de uitoefening van de aanvaardingsplicht in ontvangst werden genomen.
§2. De tussenhandelaar in banden stelt vóór 1 juli van elk jaar de volgende gegevens over het voorgaande kalenderjaar ter beschikking van de OVAM :
1° de totale hoeveelheid afvalbanden, inclusief die welke in aanmerking komen voor hergebruik, uitgedrukt in kilogram;
2° de soorten en aantallen afvalbanden, die in het kader van de uitoefening van de aanvaardingsplicht in ontvangst werd genomen.
§3. De producent of de invoerder van banden stelt vóór 1 juli van elk jaar de volgende gegevens over het voorgaande kalenderjaar ter beschikking van de OVAM :
1° de totale hoeveelheid banden, uitgedrukt in kilogram, soorten en aantallen, die in het Vlaamse Gewest in omloop werd gebracht;
2° de totale hoeveelheid afvalbanden, inclusief die welke in aanmerking komen voor hergebruik, uitgedrukt in kilogram, soorten en aantallen, die in het kader van de uitoefening van de aanvaardingsplicht werd ingezameld;
3° de inrichting(en) waar en de wijze waarop de ingezamelde afvalbanden werden verwerkt;
4° de totale hoeveelheid afvalstoffen die voortkomen uit de verwerking van afvalbanden, uitgedrukt in kilogram, die:
a) werd uitgesorteerd voor hergebruik;
b) een nieuw loopvlak kreeg;
c) nuttig werd toegepast (materiaalrecycling, energetische valorisatie, enzovoort).
§4. De eindverkoper, tussenhandelaar, producent en invoerder van banden verschaffen aan de OVAM alle andere informatie die de OVAM nuttig acht voor de beoordeling van de overeenkomstig artikel 3.4.1 te bereiken doelstellingen.
46
Afdeling V.
Afgedankte elektrische en elektronische apparatuur
Art. 3.5.1.
Elektrische en elektronische apparatuur wordt ingedeeld in de volgende twaalf categorieën :
a) 1° grote huishoudelijke apparaten; 2° kleine huishoudelijke apparaten;
3° IT- en telecommunicatieapparatuur; 4° consumentenapparatuur;
5° elektrische en elektronische tuingereedschappen;
b) 6° huishoudelijke en niet-huishoudelijke verlichtingsapparatuur; 7° andere elektrische en elektronische gereedschappen;
8° speelgoed, ontspannings- en sportapparatuur; 9° meet- en controle-instrumenten;
c) 10° de categorieën van apparaten genoemd onder 3.5.1 a) en b), die niet van huishoudelijke of vergelijkbare aard zijn;
11° automaten;
12° afgedankte elektrische of elektronische medische hulpmiddelen.
De Vlaamse minister kan een lijst vaststellen van de apparatuur die onder deze categorieën valt.
Art. 3.5.2.
§1. De met toepassing van de aanvaardingsplicht, zoals omschreven in artikel 3.1.1.1. en 3.1.1.2., in ontvangst genomen afgedankte elektrische en elektronische apparatuur alsook de door of in opdracht van de gemeenten ingezamelde afgedankte elektrische en elektronische apparatuur, wordt met het oog op het hergebruik in de eerste plaats gescheiden in herbruikbare elektrische en elektronische apparatuur enerzijds, en niet-herbruikbare elektrische en elektronische apparatuur anderzijds, op basis van hun herbruikbaarheid voor hetzelfde doel. De uit de sortering ontstane niet-herbruikbare fractie is een afvalstof.
§2. De eindverkopers, tussenhandelaars, producenten en invoerders van elektrische en elektronische apparatuur alsook de gemeenten kunnen voor de in §1 genoemde scheiding een beroep doen op door de OVAM erkende kringloopcentra.
§3. Om voor de verwerking, bedoeld in §2, te kunnen worden erkend moet het kringloopcentrum voldoen aan de volgende erkenningscriteria :
1° het kringloopcentrum moet ten minste de volgende drie doelstellingen combineren, die opgenomen zijn in de statutaire doelstellingen van de rechtspersoon :
a) de zorg voor het milieu door maximaal producthergebruik na te streven van de ingezamelde
goederen; 47
b) het ontwikkelen en waarborgen van tewerkstelling voor langdurig werklozen;
c) het niet of slechts beperkt toekennen van vermogensvoordeel aan de vennoten of leden;
2° het kringloopcentrum moet een rechtspersoonlijkheid hebben die verenigbaar is met de onder 1° vermelde doelstellingen;
3° natuurlijke personen die de vereniging of vennootschap kunnen verbinden :
a) moeten hun burgerlijke en politieke rechten bezitten;
b) mogen de laatste vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag tot erkenning, geen effectieve strafrechtelijke veroordeling hebben opgelopen voor een overtreding op de wetgeving in België. Als het personen betreft die niet van Belgische nationaliteit zijn, mogen ze de milieuwetgeving niet overtreden hebben in de staat waarvan zij onderdaan zijn;
4° het kringloopcentrum verbindt zich ertoe elke wijziging van zijn statuten mee te delen aan de OVAM;
5° de maatschappelijke zetel van het kringloopcentrum bevindt zich in een gemeente die in het Vlaamse Gewest is gelegen. De zetel kan niet overgebracht worden naar een plaats buiten het Vlaamse Gewest;
6° het verzorgingsgebied omvat minstens 75.000 inwoners;
7° het kringloopcentrum beperkt zijn activiteiten tot de gemeenten die behoren tot zijn verzorgingsgebied zoals vastgelegd in de erkenning.
In gemeenten die niet behoren tot zijn verzorgingsgebied zal het kringloopcentrum geen enkele inzameling van afvalstoffen organiseren of in zijn opdracht doen organiseren;
8° het kringloopcentrum zal geen enkele daad van concurrentie stellen, noch rechtstreeks, noch onrechtstreeks, tegenover andere erkende kringloopcentra;
9° de inzameling heeft een permanent karakter;
10° de winkel van het kringloopcentrum is voor iedereen toegankelijk en heeft ruime openingstijden.
Het kringloopcentrum beperkt zich tot een sluitingsdag in de week en is wekelijks minstens 30 uur open. Op zaterdag of zondag is het kringloopcentrum minstens 4 uur open;
11° de gecumuleerde winkeloppervlakte van het kringloopcentrum bedraagt minstens 400 m2 en komt overeen met een equivalent van minstens 1m2 per 200 inwoners in het vastgelegde verzorgingsgebied;
12° in de verkoopruimte wordt een representatief aanbod van herbruikbare elektrische en elektronische apparaten te koop aangeboden;
13° het kringloopcentrum verbindt zich ertoe :
a) een verzekeringscontract af te sluiten ter dekking van de schade die kan voortvloeien uit de voorgenomen activiteiten als kringloopcentrum en is ertoe verplicht om, binnen 30 dagen na het verlenen van de erkenning, het bewijs over te leggen dat een dergelijk verzekeringscontract werd afgesloten;
b) vervolgens, jaarlijks, het bewijs te leveren van de voortzetting van het onder a) genoemde verzekeringscontract;
c) op eenvoudig verzoek van de OVAM medewerking te verlenen aan sensibiliserings- en informatiecampagnes die door de OVAM worden opgezet;
14° het kringloopcentrum bezorgt jaarlijks aan de OVAM een jaarrapport met de door de OVAM gevraagde informatie.
§4. De aanvraag tot erkenning als kringloopcentrum vermeldt :
1° de naam van de rechtspersoon die de aanvraag indient;
48 2° het adres van de maatschappelijke, administratieve en exploitatiezetel van het kringloopcentrum; 3° de naam en voornaam van de bestuurders en zaakvoerders en een afschrift van de oprichtingsakte
en haar eventuele wijzigingen, zoals neergelegd op de griffie van de bevoegde rechtbank;
4° de nauwkeurige beschrijving van de werking van het kringloopcentrum, het verzorgingsgebied, de inzamelorganisatie, de ophaalmiddelen, het aantal personeelsleden en hun kwalificaties, de openingstijden, het financieel en ondernemingsplan met prognoses voor de komende drie jaar.
§5. De in §4 bedoelde erkenningsaanvraag wordt behandeld als volgt :
1° de aanvraag wordt in drievoud bij de OVAM ingediend, bij voorkeur onder briefhoofd van de aanvrager, gedateerd en ondertekend door de aanvrager of in voorkomend geval door een natuurlijke persoon die de vennootschap kan verbinden;
2° de OVAM onderzoekt de aanvraag bedoeld onder 1°, op haar volledigheid overeenkomstig het bepaalde in §4.
a) wordt de aanvraag onvolledig bevonden, dan wordt de aanvrager binnen veertien kalenderdagen na de indiening van de aanvraag hiervan door de OVAM schriftelijk in kennis gesteld, met vermelding van de inlichtingen en gegevens die ontbreken of nadere toelichting vereisen;
b) wordt de aanvraag volledig bevonden, dan wordt de aanvrager binnen veertien kalenderdagen na de indiening van de aanvraag door de OVAM met een aangetekende brief hiervan in kennis gesteld;
c) als de OVAM uiterlijk veertien kalenderdagen na de indiening van de aanvraag geen schriftelijke kennisgeving heeft verzonden, aan de aanvrager, wordt de aanvraag geacht volledig te zijn;
3° binnen een termijn van vier maanden, te rekenen vanaf de datum van verzending van de onder 2°, b), bedoelde brief, of, in voorkomend geval, na de datum van het verstrijken van de onder 2°, c), bedoelde termijn, doet de OVAM uitspraak over de aanvraag zoals bedoeld in 1°;
4° de OVAM stuurt met een aangetekende zending of bij afgifte tegen ontvangstbewijs binnen een termijn van tien kalenderdagen na de datum van de beslissing zoals bedoeld in 4° 3° een eensluidend verklaard afschrift ervan aan :
a) de aanvrager;
b) de afdeling Milieu-inspectie van de administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer van het departement Leefmilieu en Infrastructuur.
§6. De in §5, 3°, bedoelde erkenning kan slechts voor een termijn van maximaal 5 jaar worden verleend. Elke erkenningsbeslissing die voor een kortere termijn geldt, moet terzake gemotiveerd zijn. Een hernieuwing van de erkenning is overeenkomstig de procedure, vastgesteld door afdeling 3.5, mogelijk, telkens voor een termijn van maximaal 5 jaar.
§7. De erkenning kan door de OVAM :
1° worden ingetrokken op verzoek van de houder van de goedkeuring;
2° ambtshalve worden ingetrokken of geschorst, na overlegging van een proces- verbaal waarin een overtreding wordt vastgesteld van de voorschriften van dit besluit.
Behoudens bij een dreigend en onmiddellijk gevaar voor mens of milieu, wordt de houder van de erkenning, met een aangetekende brief en minstens 14 dagen voor de betekening ervan, op de hoogte gebracht van de voorgenomen beslissing en haar motieven; binnen deze termijn kan de houder van de erkenning zich verweren of zijn zaken in orde brengen.
§8. De houder van de in §5, 3° bedoelde erkenning is verplicht om elke formele wijziging van de
administratieve gegevens van het erkende kringloopcentrum onmiddellijk met een aangetekende brief 49
aan de OVAM mee te delen. Een wijziging van een van de volgende gegevens in zijn dossier moet hij ook meedelen aan de OVAM :
1° naam, rechtsvorm, zetel en nummer van het handelsregister of een overeenstemmende registratie en btw-nummer van de houder;
2° woonplaats, adres of fax- en telefoonnummer van de houder en in voorkomend geval van de maatschappelijke, de administratieve en de exploitatiezetels of van de standplaats binnen het Vlaamse Gewest.
Art. 3.5.3.
De verwerking van de met toepassing van de aanvaardingsplicht ingezamelde afgedankte elektrische en elektronische apparatuur moet ertoe leiden dat de volgende percentages van hergebruik en recycling, worden behaald :
1° voor het ferrometaal : 95%;
2° voor het non-ferrometaal : 95%;
3° voor de kunststoffen : 20%;
4° voor batterijen : 65%.
De kunststoffen worden nuttig toegepast.
De voormelde doelstellingen gelden voor elk van de categorieën, vermeld in artikel 3.5.1. Inzake hergebruik en recycling worden globale doelstellingen gehaald van 90% voor grote huishoudelijke apparaten en 70% voor de andere apparatuur.
Art. 3.5.4.
Het afvalpreventie- en afvalbeheerplan en de milieubeleidsovereenkomst, genoemd in artikel 3.1.1.4, §1, regelen inzonderheid en in voorkomend geval :
1° de verplichting van de eindverkopers van elektrische en elektronische apparatuur om elk afgedankt elektrisch of elektronisch apparaat in ontvangst te nemen dat door de consument wordt aangeboden naar aanleiding van de aankoop van een elektrisch of elektronisch apparaat van een overeenstemmende soort als het afgedankte apparaat;
2° de verplichting van de eindverkopers van elektrische en elektronische apparatuur die een elektrisch of elektronisch apparaat bij de consument aan huis leveren, om bij de levering het overeenstemmende afgedankte apparaat ter plaatse bij de consument in ontvangst te nemen;
3° de verplichting van de tussenhandelaars in elektrische en elektronische apparatuur om alle afgedankte elektrische of elektronische apparatuur die met toepassing van dit besluit in ontvangst is genomen, op regelmatige basis ter plaatse bij de eindverkopers van elektrische en elektronische apparatuur in te zamelen en aan de producent of de invoerder van de elektrische of elektronische apparatuur aan te bieden;
4° de verplichting van de producenten of de invoerders van de elektrische of elektronische apparatuur om alle aanvaarde afgedankte apparatuur bij de tussenhandelaar in elektrische en elektronische apparatuur, of bij gebrek daaraan bij de eindverkoper van elektrische en elektronische apparatuur,
50 op regelmatige basis in te zamelen en op eigen kosten te laten verwerken in een daartoe vergunde
inrichting.
Art. 3.5.5.
De eindverkoper van elektrische en elektronische apparatuur moet op een duidelijk zichtbare plaats en wijze in elk van zijn verkooppunten een bericht aanbrengen waarop onder de titel "AANVAARDINGSPLICHT AFGEDANKTE ELEKTRISCHE EN ELEKTRONISCHE APPARATUUR"
is aangegeven op welke wijze hij voldoet aan de bepalingen van dit besluit.
Art. 3.5.6.
§1. De eindverkoper van elektrische en elektronische apparatuur stelt vóór 1 juli van elk jaar de volgende gegevens over het voorgaande kalenderjaar ter beschikking van de OVAM :
1° de totale hoeveelheid afgedankte elektrische en elektronische apparatuur, uitgedrukt in kilogram; 2° de soorten en aantallen afgedankte elektrische en elektronische apparaten, die in het kader van de
aanvaardingsplicht in ontvangst werden genomen, met minstens de aparte vermelding van de hoeveelheden die :
- voor hergebruik geselecteerd werden, inclusief de overbrenger en de bestemming;
- aan de tussenhandelaars, respectievelijk producent/invoerder werden overhandigd;
- een andere bestemming kregen.
§2. De tussenhandelaar in elektrische en elektronische apparatuur stelt vóór 1 juli van elk jaar de volgende gegevens over het voorgaande kalenderjaar ter beschikking van de OVAM :
1° de totale hoeveelheid afgedankte elektrische en elektronische apparatuur, uitgedrukt in kilogram; 2° de soorten en aantallen afgedankte elektrische en elektronische apparaten, die in het kader van de
aanvaardingsplicht in ontvangst werden genomen, met minstens de aparte vermelding van de
hoeveelheden die :
- voor hergebruik geselecteerd werden, inclusief de overbrenger en de bestemming;
- aan de producent/invoerder werden overhandigd;
- een andere bestemming kregen.
§3. De producent of de invoerder van elektrische of elektronische apparatuur stelt vóór 1 juli van elk jaar de volgende gegevens over het voorgaande kalenderjaar ter beschikking van de OVAM :
1° de totale hoeveelheid elektrische en elektronische apparatuur, uitgedrukt in kilogram, soorten en aantallen, die in Vlaanderen op de markt werd gebracht;
2° de totale hoeveelheid afgedankte elektrische en elektronische apparatuur, uitgedrukt in kilogram, soorten en aantallen, die in het kader van de uitoefening van de aanvaardingsplicht werd ingezameld;
3° de inrichting(en) waar en de wijze waarop de ingezamelde afgedankte elektrische en elektronische apparatuur werd verwerkt;
4° de inrichting(en) waar en de hoeveelheid ingezamelde afgedankte elektrische en elektronische apparatuur die in hergebruik werd gebracht;
5° de totale hoeveelheden afvalstoffen die voortkomen uit de verwerking van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur, uitgedrukt in kilogram en opgesplitst per groep van afvalstof als
bedoeld in artikel 3.5.3 en per categorie, vermeld in 3.5.1, die :
a) werden gerecycleerd; 51
b) op een andere wijze nuttig werden toegepast;
c) werden verwijderd in installaties voor de verbranding van afvalstoffen;
d) werden verwijderd door storten.
§4. De eindverkoper, tussenhandelaar, producent en invoerder van elektrische en elektronische apparatuur verschaffen aan de OVAM alle andere informatie die de OVAM nuttig acht voor de beoordeling van de overeenkomstig artikel 3.5.3 te bereiken doelstellingen.
Afdeling VI.
Afvalbatterijen en afvalloodstartbatterijen
Art. 3.6.1.
De aanvaardingsplicht, zoals beschreven in artikel 3.1.1.1 en 3.1.1.2, heeft tot doel, enerzijds preventieve acties te stimuleren en anderzijds de nuttige toepassing van de afvalbatterijen en afvalloodstartbatterijen te maximaliseren, met het oog op het behalen van de volgende doelstellingen : 1° afvalloodstartbatterijen :
a) een inzamelpercentage van meer dan 90 %, en van meer dan 95 % vanaf 1 januari 2005;
b) voor de afvalstoffen, die voortkomen uit de verwerking van de afvalloodstartbatterijen :
1) 95% recyclage van lood;
2) 100% nuttige toepassing van de kunststoffen of 30% recyclage;
3) volledige nuttige toepassing of neutralisatie van het elektrolyt;
2° andere afvalbatterijen :
a) een inzamelpercentage van 75% van de hoeveelheden afvalbatterijen, met uitzondering van de afvalbatterijen die deel uitmaken van een afgedankt apparaat of gebruiksgoed;
b) de producenten en invoerders van batterijen verzamelen en verwerken na gebruik of afdanking ervan alle verpakkingen en andere middelen die ter beschikking worden gesteld van de burger voor de inzameling van afvalbatterijen;
c) de producenten en invoerders van batterijen, of de personen die door hen zijn aangesteld, halen op verzoek van de exploitant gratis alle afvalbatterijen op die in het Vlaamse Gewest ontstaan in inrichtingen, vergund voor de ontmanteling van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur of andere gebruiksgoederen;
d) een recyclingpercentage van 65%; 3° preventieve acties :
a) inspanningen met het oog op het verhogen van de gemiddelde kwaliteit van de loodstart- en andere batterijen die op de markt worden gebracht, te meten aan de capaciteit, de levensduur en de houdbaarheid;
b) de vermindering van de hoeveelheid cadmium in zink-bruinsteenbatterijen en in alkali- mangaanbatterijen tot maximaal 0,002 gewichtsprocent;
c) de vermindering van de hoeveelheid lood in zink-bruinsteenbatterijen en in alkali-mangaan-
batterijen tot maximaal 0,2 gewichtsprocent;
52 d) het opstellen en actief communiceren van duidelijke richtlijnen ten behoeve van de consumenten en de fabrikanten van apparatuur over welke types van loodstart- en andere batterijen binnen het gamma het meest geschikt zijn voor bepaalde toepassingen.
De preventieve acties hebben uiteindelijk als doel om het gebruik van herlaadbare batterijen te bevorderen ter vervanging van het gebruik van niet-herlaadbare batterijen.
Art. 3.6.2.
Het afvalpreventie- en afvalbeheerplan en de milieubeleidsovereenkomst, genoemd in artikel 3.1.1.4, §1, regelen inzonderheid en in voorkomend geval :
1° de verplichting van de eindverkopers van loodstart- of andere batterijen om elke afvalbatterij en afvalloodstartbatterij in ontvangst te nemen die door de consument wordt aangeboden;
2° de verplichting van de tussenhandelaars in loodstart- of andere batterijen om alle afvalbatterijen of afvalloodstartbatterijen die met toepassing van dit besluit in ontvangst genomen zijn, op regelmatige basis ter plaatse bij de eindverkopers in te zamelen en aan de producent of de invoerder van loodstart- of andere batterijen aan te bieden;
3° de verplichting van de producenten of de invoerders van loodstart- of andere batterijen om alle aanvaarde afvalbatterijen of afvalloodstartbatterijen bij de tussenhandelaar van loodstart- of andere batterijen, of bij gebrek daaraan bij de eindverkoper van loodstart- of andere batterijen, op regelmatige basis in te zamelen en op eigen kosten te laten verwerken in een daarvoor vergunde inrichting;
4° de manier waarop het gebruik van herlaadbare batterijen werd aangemoedigd.
Art. 3.6.3.
De eindverkoper van loodstart- of andere batterijen moet op een duidelijk zichtbare plaats en wijze in elk van zijn verkooppunten een bericht aan brengen waarop onder de titel "AANVAARDINGSPLICHT AFVALBATTERIJEN" of "AANVAARDINGSPLICHT AFVALLOODSTARTBATTERIJEN" is aangegeven op
welke wijze hij voldoet aan de bepalingen van dit besluit.
Art. 3.6.4.
§1. De producent of de invoerder van loodstart- en andere batterijen stelt vóór 1 juli van elk jaar de volgende gegevens over het voorgaande kalenderjaar ter beschikking van de OVAM :
1° de totale hoeveelheid loodstart- en andere batterijen, uitgedrukt in kilogram, die in het Vlaamse Gewest werd verbruikt, opgesplitst naar elk van de volgende soorten :
a) zink-bruinsteenbatterijen;
b) alkali-mangaanbatterijen;
c) kwikoxidebatterijen;
d) zilveroxidebatterijen;
e) zink-luchtbatterijen;
f ) nikkel-cadmiumbatterijen; 53
g) loodstartbatterijen;
h) overige batterijen;
2° de totale hoeveelheid afvalbatterijen en afvalloodstartbatterijen, uitgedrukt in kilogram, die in het kader van de uitoefening van de aanvaardingsplicht werd ingezameld, opgesplitst naar de soorten vermeld in 1°;
3° de inrichting(en) waar en de wijze waarop de ingezamelde afvalbatterijen en afvalloodstartbatterijen werden verwerkt;
4° de hoeveelheid gerecycleerde afvalstoffen; 5° een overzicht van de preventieve acties.
§2. De eindverkoper, tussenhandelaar, producent en invoerder van loodstart- of andere batterijen verschaffen aan de OVAM alle andere informatie die de OVAM nuttig acht voor de beoordeling van de overeenkomstig dit besluit te bereiken doelstelling.
Afdeling VII. Afgewerkte olie
Art 3.7.1
§1. De aanvaardingsplicht, zoals beschreven in artikel 3.1.1.1 en 3.1.1.2, voor afgewerkte olie moet ertoe te leiden dat de potentieel beschikbare hoeveelheid afgewerkte olie wordt ingezameld. Bij de bepaling van de potentieel beschikbare hoeveelheid afgewerkte olie wordt rekening gehouden met de hoeveelheid olie die op de markt werd gebracht en de verliezen die ontstaan door de consumptie.
§2. De ingezamelde afgewerkte olie moet worden verwerkt met toepassing van de beste beschikbare technieken. Vanaf 1 januari 2004 wordt minstens 85 % van de ingezamelde afgewerkte olie verwerkt door middel van regeneratie, herraffinage of ander hergebruik, en wordt maximaal 15 % van de ingezamelde afgewerkte olie verbrand met terugwinning van energie.
Art 3.7.2.
Het afvalpreventie- en afvalbeheerplan en de milieubeleidsovereenkomst, genoemd in artikel 3.1.1.4, §1, regelen inzonderheid en in voorkomend geval :
1° de verplichting van de eindverkopers van olie om de afgewerkte olie in ontvangst te nemen die door de consument wordt aangeboden bij de aankoop van olie van een overeenstemmende soort;
2° de verplichting van de eindverkopers van olie om bij levering aan huis bij de consument, de ter plaatse vrijkomende afgewerkte olie in ontvangst te nemen;
3° de verplichting van de tussenhandelaar in om alle afgewerkte olie die met toepassing van dit besluit in ontvangst genomen is, op regelmatige basis ter plaatse bij de eindverkopers van olie in te zamelen en aan de producent of invoerder van olie aan te bieden;
4° de verplichting van producenten of invoerders van olie om alle aanvaarde afgewerkte olie bij de
tussenhandelaar van olie, of bij gebreke daaraan bij de eindverkoper van olie, op regelmatige basis
54 in te zamelen en op eigen kosten te laten verwerken in daartoe vergunde inrichtingen.
Art. 3.7.3.
De eindverkoper van olie moet op een duidelijk zichtbare plaats en wijze in elk van zijn verkooppunten een bericht aan brengen waarop onder de titel "AANVAARDINGSPLICHT AFGEWERKTE OLIE"
is aangegeven op welke wijze hij voldoet aan dit besluit.
Art. 3.7.4
§1. De eindverkoper en de tussenhandelaar van olie stellen vóór 1 juli van elk jaar de volgende gegevens over het voorgaande kalenderjaar ter beschikking van de OVAM : de totale hoeveelheid afgewerkte olie, uitgedrukt in liter, die in het kader van de uitoefening van de aanvaardingsplicht in ontvangst werd genomen.
§2. De producent of invoerder van olie stelt vóór 1 juli van elk jaar de volgende gegevens over het voorgaande kalenderjaar ter beschikking van de OVAM :
1° de totale hoeveelheid olie, uitgedrukt in liter, die in het Vlaamse Gewest werd verbruikt;
2° de totale hoeveelheid afgewerkte olie, uitgedrukt in liter, die in het kader van de uitoefening van de aanvaardingsplicht werd ingezameld. Hij geeft daarbij op een gemotiveerde wijze aan wat de verliezen zijn die ontstaan door de consumptie;
3° de inrichting(en) waar en de wijze waarop de ingezamelde afgewerkte olie werd verwerkt; 4° de totale hoeveelheden aan stoffen, die voortkomen uit de verwerking van afgewerkte olie,
uitgedrukt in liter, die :
a) opnieuw werden gebruikt als olie;
b) opnieuw geraffineerd werden;
c) op een andere wijze nuttig werden toegepast;
d) werden verwijderd.
§3. De eindverkoper, tussenhandelaar, producent en invoerder van olie verschaffen aan de OVAM alle andere informatie die de OVAM nuttig acht voor de beoordeling van de overeenkomstig artikel 3.7.1 te bereiken doelstellingen.
55
HOOFDSTUk IV.
AaNwENDINg VaN aFVaLSTOFFEN aLS SECUNDaIrE grONDSTOFFEN
Afdeling I.
Algemene bepalingen
Art. 4.1.1.
§1. Bijlage 4.1 bevat de lijst met afvalstoffen die als secundaire grondstoffen mogen worden gebruikt op voorwaarde dat ze voldoen aan de voorwaarden, bepaald in afdeling 4.2. Een afvalstof verliest het statuut afvalstof en wordt secundaire grondstof vanaf het ogenblik dat ze voldoet aan de vastgestelde voorwaarden.
§2. De Vlaamse regering kan in afwijking van de lijst in bijlage 4.1 en mits alle andere voorwaarden voor het gebruik als secundaire grondstof worden gerespecteerd, het gebruik van afvalstoffen als secundaire grondstof toelaten binnen de gebruiksgebieden "gebruik in of als meststof of als bodemverbeterend middel, gebruik in of als bouwstof, gebruik als bodem". De houder van de afvalstof dient hiertoe een aanvraag in bij de OVAM. De houder maakt hiervoor gebruik van het standaardformulier, waarvan het model is vastgesteld in bijlage 4.3. De procedure verloopt overeenkomstig afdeling III.
56 Elke afvalstof dient individueel te beantwoorden aan de voorwaarden. De voorwaarden mogen niet worden bekomen door een menging van afvalstoffen.
§3. De afvalstoffen, opgesomd in bijlage 4.1, en de afvalstoffen die overeenkomstig §2 een toelating hebben gekregen, mogen alleen als secundaire grondstoffen gebruikt worden als ze geen grotere hoeveelheid van de volgende stoffen bevatten dan die welke bij oordeelkundig gebruik van deze afvalstoffen een gevaar voor de gezondheid van de mens of betekenisvolle nadelige gevolgen voor het milieu kunnen inhouden :
1° geen gevaarlijke stoffen zoals bepaald in de EG-Richtlijn 67/584/EEG van 27 juni 1967 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en de kenmerken van gevaarlijke stoffen;
2° geen andere schadelijke stoffen dan de genormeerde stoffen in dit hoofdstuk;
3° geen schadelijke organismen zoals bepaald in het koninklijk besluit van 7 januari 1998 betreffende de handel in meststoffen, bodemverbeterende middelen en teeltsubstraten.
§4. Voor het gebruik van bepaalde afvalstoffen uit de lijst, zoals bepaald in de kolom voorwaarden inzake samenstelling of gebruik in bijlage 4.1, als secundaire grondstof en voor alle afvalstoffen met toepassing van §2 is een gebruikscertificaat noodzakelijk. De procedure voor het verkrijgen van een gebruikscertificaat is beschreven in afdeling III.
In afwijking van de lijst in bijlage 4.1 bij dit besluit mogen afvalstoffen gebruikt worden als secundaire grondstof in bodemsaneringswerken als ze voldoen aan de voorwaarden inzake samenstelling of gebruik, vastgesteld in het conformiteitsattest van het bodemsaneringsproject, overhandigd door de OVAM conform de bepalingen van artikel 17 van het decreet van 22 februari 1995 betreffende de bodemsanering en mits alle andere voorwaarden voor het gebruik als secundaire grondstof worden gerespecteerd.
Art. 4.1.2.
§1. Onverminderd de geldende bepalingen inzake productverantwoordelijkheid is de houder van afvalstoffen die ze als secundaire grondstoffen in de handel brengt, verantwoordelijk voor de kwaliteit zoals bepaald in artikel 4.1.1 en stelt hij de OVAM onverwijld in kennis indien hij over informatie beschikt waaruit kan worden besloten dat een partij potentiële secundaire grondstoffen niet meer in aanmerking komt voor het beoogde gebruik als secundaire grondstof.
§2. De afvalstoffen die gebruikt worden als secundaire grondstoffen, worden minstens eenmaal per jaar bemonsterd en geanalyseerd . De OVAM kan de frequentie nader specificeren. Het monster moet representatief zijn voor de productie in een bepaald tijdsinterval. Afhankelijk van de herkomst kan in overleg met de OVAM de parameterlijst, zoals bepaald in bijlage 4.2.1 en 4.2.2 beperkt worden. De conformiteit van de secundaire grondstof met de geldende criteria moet worden verzekerd op basis van een representatieve bemonstering en analyse. De houder van de afvalstof die ze als secundaire grondstof in de handel brengt, is daarvoor verantwoordelijk.
§3. De analysegegevens worden bij de houder van afvalstoffen die als secundaire grondstof mogen worden gebruikt gedurende 5 jaar ter beschikking gehouden van de toezichthoudende ambtenaren.
57
Afdeling II.
Voorwaarden inzake samenstelling of gebruik
Onderafdeling I.
Voorwaarden voor het gebruik als meststof, of als bodemverbeterend middel
Art. 4.2.1.1.
§1. Onverminderd de voorwaarden van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen en de voorwaarden van federale wetgeving betreffende de handel in meststoffen, bodemverbeterende middelen en teeltsubstraten, bepaald in de wet van 11 juli 1969 betreffende de bestrijdingsmiddelen en de grondstoffen voor de landbouw, tuinbouw, bosbouw en veeteelt met haar uitvoeringsbesluiten, zijn de volgende voorwaarden om afvalstoffen als secundaire grondstof te gebruiken als meststof of als bodemverbeterend middel van toepassing :
1° de voorwaarden inzake samenstelling, namelijk de maximale gehalten aan verontreinigende stoffen, bepaald in bijlage 4.2.1.A;
2° de voorwaarden inzake gebruik, namelijk de maximaal toelaatbare dosering, bepaald in bijlage 4.2.1.B; als meer dan een secundaire grondstof gebruikt wordt, mag de som van de toegevoegde individuele verontreinigingen de maximaal toelaatbare dosering niet overschrijden.
§2. In het kader van een driejarig teeltplan mag om de drie jaar het drievoud gebruikt worden van de dosis, berekend op basis van de samenstelling en de gebruiksvoorwaarden, bepaald in bijlage 4.2.1.B.
§3. Bij het gebruik van composten en digestaten voor de heraanleg van de bouw voor groenvoorziening, infrastructuurwerken of andere cultuurtechnische werken mag een veelvoud van de maximaal toelaatbare bodemdosering gebruikt worden, berekend op het aantal jaar dat geldt als normale levensduur van de heraangelegde bouwvoor. De maximaal toelaatbare doseringen, bepaald in bijlage 4.2.1.B, worden in dit geval verminderd met de waarden van de eenmalige compostdosering, gedeeld door de normale levensduur.
Art. 4.2.1.2.
§1. De producenten van behandeld zuiveringsslib verstrekken aan de gebruikers alle informatie over de zuiveringsslibanalyse, bepaald in bijlage 4.2.1.C. De bemonstering en analyse van behandeld zuiveringsslib gebeurt volgens de bepalingen, vastgesteld in bijlage 4.2.1.C.
§2. Het gebruik van behandeld zuiveringsslib is enkel toegelaten als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan :
58 1° de concentraties in de bodem, bepaald volgens de punten 4 en 5 van bijlage 4.2.1.C, overschrijden
voor geen enkel metaal de concentraties, bepaald in bijlage 4.2.1.D; 2° de bodem bezit een pH-waarde die hoger is dan 6;
3° bij toepassing op grasland of akkerland wordt injectie in de bodem toegepast of wordt onmiddellijk ondergeploegd.
§3. Het gebruik van behandeld zuiveringsslib is verboden :
1° op weideland dat wordt beweid of op velden voor de teelt van voedergewassen als die voedergewassen worden geoogst vóór het verstrijken van een wachttermijn van ten minste 6 weken;
2° op groente- en fruitaanplant, met uitzondering van de aanplant van fruitbomen gedurende de groeiperiode;
3° op bodems die bestemd zijn voor de teelt van groenten of vruchten die normaliter in rechtstreeks contact met de bodem staan en die normaliter rauw worden geconsumeerd, gedurende een periode van 10 maanden, voorafgaand aan de oogst en tijdens de oogst zelf;
4° in gebieden die volgens de vigerende plannen van aanleg overeenstemmen met een van de bestemmingen, opgesomd onder bestemmingstype I van het Vlarebo, stadstuinen en alle verstedelijkte plaatsen die toegankelijk zijn voor publiek.
Onderafdeling II.
Voorwaarden voor het gebruik in of als bouwstof
Art. 4.2.2.1.
Rekening houdend met de geldende voorwaarden voor werken of bouwstoffen moeten de volgende voorwaarden om afvalstoffen als secundaire grondstof te gebruiken in of als bouwstof worden nageleefd :
1° de maximale totaalconcentratie aan organische verbindingen, voor gebruik in of als bouwstoffen bepaald in bijlage 4.2.2.A, is een dwingende waarde;
2° de maximale totaalconcentratie aan metalen, voor gebruik in of als bouwstoffen, bepaald in bijlage 4.2.2.A, is een richtwaarde. Voor de metalen waarbij de totaalconcentraties lager zijn dan de respectievelijke achtergrondwaarden voor een standaardbodem, zoals opgenomen in Vlarebo, moet de uitloogbaarheid niet bepaald worden;
3° de maximale uitloogbaarheidswaarden van metalen voor gebruik als NV-bouwstof, bepaald in bijlage 4.2.2.B, zijn dwingende waarden. De maximale uitloogbaarheid geldt voor een standaardgebruik waarbij de toepassingshoogte van de NV-bouwstof, gemeten loodrecht op het aardoppervlak, 0,7 m bedraagt, het soortelijk gewicht 1550 kg/m3 is en de effectieve infiltratie in het bouwwerk 300 mm/j bedraagt. Bij afwijkende uitloogbaarheid, soortelijk gewicht en beoogde toepassingshoogte moet de berekende immissiegrenswaarde voor de bodem voldoen aan bijlage 4.2.2.C;
4° afvalstoffen die voldoen aan de voornoemde eisen voor gebruik als NV-bouwstof, kunnen in V-bouwstof gebruikt worden;
5° de uitloogbaarheid van metalen, voor gebruik in of als V-bouwstoffen moet resulteren in berekende immissiegrenswaarden die voldoen aan bijlage 4.2.2.C;
6° voor afvalstoffen, gebruikt in V-bouwstoffen, moet de dosering van de afvalstof gebaseerd zijn op
de technische eigenschappen van de afvalstof en op de technische vereisten van de V-bouwstof en geenszins op de concentraties, bepaald in bijlage 4.2.2.A. 59
Art. 4.2.2.2.
Afvalstoffen die niet voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 4.2.2.1, kunnen in welbepaalde specifieke toepassingen en mits er aanvullend onderzoek is, toch als secundaire grondstof voor het gebruik in of als bouwstof worden toegelaten.
Aan de eisen inzake maximale immissie in de bodem, vermeld in bijlage 4.2.2.C, moet steeds worden voldaan.
Het sloopmateriaal van de voornoemde specifieke toepassingen moet volledig gerecycleerd worden in vormgegeven bouwstoffen.
Art. 4.2.2.3.
§1. Afvalstoffen uit bijlage 4.1, afdeling 2, kunnen als NV- bouwstoffen of in V-bouwstoffen gebruikt worden op voorwaarde dat :
1° ze voldoen aan de bepalingen van artikel 4.2.2.1 en 4.2.2.2, behalve voor de parameter minerale olie in gebroken of gefreesd niet-teerhoudend asfaltpuin, puinzeefzand en puinbreekzand, afkomstig van het zeven of breken van niet-teerhoudend asfaltpuin, alsook voor bitumineuze dakmaterialen;
2° het massa- en volumepercentage niet-steenachtige materialen, zoals gips, rubber, kunststoffen, isolatie, roofing of andere verontreinigingen maximaal 1% bedraagt;
3° het massa- en volumepercentage organisch materiaal, zoals hout, plantenresten of andere verontreinigingen maximaal 0,5 % bedraagt;
4° ze geen vrije asbestvezels of asbeststof bevatten.
§2. Teerhoudend asfalt kan enkel in geïnventariseerde werken met een minimale omvang van 1500 m3 op een koude wijze gebruikt worden in een fundering die bestaat uit asfaltgranulaatcement, op voorwaarde dat ze voldoet aan de bepalingen van artikel 4.2.2.3, §1, behalve voor de maximale concentraties aan polycyclische aromatische koolwaterstoffen en minerale olie.
Onderafdeling III.
Voorwaarden voor het gebruik als bodem
Art. 4.2.3.1.
Voor het gebruik van afvalstoffen als bodem gelden de overeenkomstige definities en voorwaarden voor het gebruik van uitgegraven bodem als bodem, zoals bepaald in hoofdstuk X van het Vlarebo met
60 uitzondering van de bepalingen die verband houden met de administratieve opvolging via technische verslagen en bodembeheerrapporten. Aanvullend worden voor bagger- en ruimingsspecie de
chloorhoudende bestrijdingsmiddelen en de polychloorbifenylen genormeerd als volgt :
1° gebruik als bodem op een ontvangende grond die binnen bestemmingstype I gelegen is :
a) chloorhoudende bestrijdingsmiddelen, meer bepaald aldrin + dieldrin, chloordaan (cis en trans), DDT + DDE + DDD, lindaan (γ-isomeer), lindaan (α-isomeer), lindaan (β-isomeer) en endosulfan (α, β en sulfaat) : 0,1 mg/kg droge stof per verbinding, overeenkomstig met de detectielimiet;
b) PCB’s (som 7 congeneren) : 0,002 mg/kg droge stof per congeneer, overeenkomstig met de detectielimiet;
2° gebruik als bodem op een ontvangende grond die binnen bestemmingstype II, III, IV of V gelegen is :
a) Chloorhoudende bestrijdingsmiddelen, meer bepaald de som van aldrin + dieldrin, chloordaan (cis en trans), DDT + DDE + DDD, lindaan (γ-isomeer), lindaan (α-isomeer), lindaan (β-isomeer) en endosulfan (α, β en sulfaat) : 0,2 mg/kg droge stof;
b) PCB’s (som 7 congeneren) : 0,004 mg/kg droge stof;
c) zowel voor chloorhoudende bestrijdingsmiddelen als voor PCB’s worden bij het berekenen van de som enkel de resultaten van de de meetbare componenten ingebracht, dit is met een meetwaarde boven de detectielimiet.
Art. 4.2.3.2.
§1. Bagger- en ruimingsspecie kan worden uitgespreid in een vijfmeterstrook op de oevers langs de waterloop waaruit de specie afkomstig is, of in een oeverzone voor zover deze uitzondering bepaald is in het definitief goedgekeurd bekkenbeheerplan of het definitief goedgekeurd deelbekkenbeheerplan mits een code van goede praktijk nageleefd wordt, die tegemoetkomt aan de volgende doelstellingen : 1° een representatieve monstername en analyse van de bagger- en ruimingsspecie;
2° een werkwijze voor het ontwateren en gecontroleerd afvoeren van specie die niet aan de normen voldoet zodat betekenisvolle schade aan het milieu en verontreiniging van de bodem zo veel mogelijk wordt voorkomen.
De Vlaamse minister stelt de algemene code van goede praktijk vast inzake bagger- en ruimingsspecie en stelt hierbij de marges vast van verbijzonderingen in functie van specifieke gebieden en projecten. Deze algemene code bevat een regeling over het al dan niet beschouwen van de vijfmeterstrook en de oeverzone samen met de waterloop als één kadastrale werkzone.
Indien men moet rekening houden met de specifieke omstandigheden in bepaalde gebieden, verfijnt de waterloopbeheerder de algemene code van goede praktijk. De verfijnde code van goede praktijk moet ter goedkeuring aan de OVAM worden voorgelegd en geldt tot ze door de OVAM na overleg met de waterloopbeheerder wordt herroepen.
§2. Voorafgaand aan de bagger- of ruimingswerken wordt de te ruimen bagger- of ruimingsspecie bemonsterd en geanalyseerd volgens de goedgekeurde code van goede praktijk. De gegevens inzake herkomst, inclusief de analyseresultaten, de geschatte hoeveelheid en de bestemming van de bagger- of ruimingsspecie worden uiterlijk 30 kalenderdagen voor de aanvang van ieder bagger- of ruimingswerk bezorgd aan de OVAM en aan het gemeentebestuur op het grondgebied waarvan de bagger- of ruimingsspecie zal worden uitgespreid, en zijn ter inzage van het publiek. De geplande aanvangsdatum wordt daarbij uitdrukkelijk vermeld.
§3. De in §1 en §2 vermelde werkwijze en procedure gelden uitsluitend voor bagger- en ruimingsspecie
die voldoet aan de normen, bepaald in bijlage 8 van Vlarebo, voor het gebruik als bodem op een 61
ontvangende grond die binnen het bestemmingstype II, III, IV of V gelegen is, respectievelijk aan de normen, bepaald in bijlage 7 van Vlarebo, voor het gebruik als bodem op een ontvangende grond die binnen het bestemmingstype I gelegen is, en op voorwaarde dat het gebruik als bodem gebeurt binnen een strook van 5 meter langs de waterloop waaruit de specie afkomstig is, of in de oeverzone. Voor het gebruik van bagger- en ruimingsspecie als bodem die niet voldoet aan de voormelde normen voor gebruik als bodem, evenals voor het gebruik van bagger- en ruimingsspecie op een andere plaats dan de voormelde vijfmeterstrook of oeverzone is steeds een gebruikscertificaat verplicht.
§4. De code van goede praktijk met inbegrip van de monsterneming en analyseprocedure is niet nodig voor bagger- en ruimingsspecie, afkomstig uit oppervlaktewateren die uitsluitend als hemelwaterafvoer fungeren en waarin geen enkele lozing van afvalwater of verontreinigende stoffen gebeurt, is gebeurd of wordt verwacht sedert de laatste ruiming.
§5. Bagger- en ruimingsspecie die niet voldoet aan de in de code van goede praktijk opgenomen normen voor het gebruik als bodem, maar waarvan de verontreiniging lager is dan 80% van de geldende saneringsnormen, bepaald in bijlage 4 van het Vlarebo, mag met het oog op de ontwatering ervan en in afwachting van de afvoer ervan op de oevers van de waterloop worden gedeponeerd op voorwaarde dat de nodige maatregelen worden getroffen opdat de bagger- en ruimingsspecie niet vermengd wordt met de onderliggende bodem en op voorwaarde dat de specie binnen twee maanden vanaf de bagger- of ruimingswerken wordt afgevoerd naar een daartoe vergunde inrichting. De werkwijze daartoe moet deel uitmaken van de code van goede praktijk, bedoeld in §1. Een concreet voorstel van werkwijze maakt deel uit van de informatie die voor de aanvang van de bagger- of ruimingswerken aan de OVAM moet worden bezorgd, zoals bepaald in §2 hierboven.
§6. De voormelde code van goede praktijk, alsmede de gegevens, bedoeld in §2, inclusief de analyseresultaten, zijn ter inzage van het publiek, zowel bij de beheerder van de waterloop als bij de OVAM en het gemeentebestuur op het grondgebied waarvan de ruimingsspecie zal worden uitgespreid.
Op eenvoudig verzoek wordt een afschrift ervan bezorgd aan de persoon die erom vraagt. Uiterlijk 30 kalenderdagen voor de aanvang van de ruimingswerken en tot de beëindiging ervan worden de geplande bagger- en ruimingswerken en het ter inzage zijn van de in §2 vermelde gegevens en de de regeling ervoor bekendgemaakt door aanplakking. De aanplakking gebeurt op het gemeentehuis van de gemeente op het grondgebied waarvan de specie zal worden uitgespreid. De aanplakking gebeurt op een wijze die zo goed mogelijk de aandacht trekt en in duidelijk leesbare letters op een gele achtergrond. De beheerder van de waterloop is verantwoordelijk voor het maken van de aanplakbiljetten en voor het bezorgen ervan aan de gemeentebesturen in kwestie.
§7. Voor een groot waterbouwkundig infrastructuurwerk waarbij grote hoeveelheden bagger- of ruimingsspecie vrijkomen of voor waterbouwkundige werken waarbij de Vlaamse minister dat beslist, wordt de perimeter van de kadastrale werkzone of kadastrale werkzones vastgelegd in de milieuvergunning en/of in de stedenbouwkundige vergunning en dit op basis van de in het tweede lid van deze paragraaf bedoelde studie. De kadastrale werkzone kan alle kadastrale percelen of gronden zonder kadastraal perceelsnummer bevatten waarbinnen het infrastructuurproject plaatsvindt en waar de stedenbouwkundige vergunning betrekking op heeft voor zover het om gronden gaat gelegen in bestemmingstype V en voor zover de gehalten aan verontreinigende stoffen in de bagger- of ruimingsspecie lager zijn dan 40% van de bodemsaneringsnormen die voor bestemmingstype V zijn vastgesteld.
62
De bouwheer moet door middel van een studie, uitgevoerd door een erkende bodemsanerings- deskundige, volgens een code van goede praktijk, het bewijs leveren dat het gebruik van bagger- of ruimingsspecie als bodem geen betekenisvolle verontreiniging van het grond- en oppervlaktewater kan veroorzaken en dat mogelijke blootstelling aan de verontreinigende stoffen geen extra betekenisvol risico oplevert. In de studie worden de milieukenmerken van de bagger- of ruimingsspecie geëvalueerd op basis van de milieukenmerken van de ontvangende grond. Indien het vermelde bewijs wordt geleverd, wordt op basis hiervan een gebruikscertificaat afgeleverd. In ieder geval moet voor de toplaag, meer bepaald de bovenste 70 cm van de ingebrachte bagger- of ruimingsspecie, in toepassing van het standstillbeginsel de actuele milieukwaliteit worden gerespecteerd.
§8. De procedure voor noodruimingen wordt beschreven in de algemene code van goede praktijk, evenals de eventuele verfijning ervan. De procedure moet aan volgende bepalingen voldoen. Specie die ontstaat ten gevolge van noodruimingen of noodzakelijke waterbeheersingswerken die ter voorkoming of terugdringing van de risico’s op overstromingen die de veiligheid aantasten van de vergunde of vergund geachte woningen en bedrijfsgebouwen, gelegen buiten de overstromingsgebieden, onmiddellijk dienen uitgevoerd te worden mag op de vijfmeterstrook langsheen de waterloop gedeponeerd worden onder de volgende voorwaarden :
- de nodige maatregelen worden getroffen opdat de specie niet vermengd wordt met de onderliggende bodem;
- onmiddellijk worden representatieve monsters genomen zoals beschreven in de code van goede praktijk;
- er wordt onmiddellijk een proces-verbaal van monsterneming overgemaakt aan de OVAM en aan de betrokken gemeentebesturen;
- specie die niet voldoet aan de gestelde voorwaarden inzake samenstelling, wordt binnen de twee maanden afgevoerd naar een daartoe vergunde inrichting.
Onderafdeling IV.
Voorwaarden voor het gebruik in of als diervoeder
Art. 4.2.4.1.
Alle afvalstoffen die voldoen aan de voorwaarden van de federale wetgeving betreffende de handel en het gebruik van stoffen, bestemd voor dierlijke voeding en die rechtstreeks gebruikt worden in of als diervoeder, worden van rechtswege aangeduid als secundaire grondstoffen, onder voorbehoud van de toepassing van de bepalingen van het besluit van de Vlaamse regering van 24 mei 1995 betreffende de ophaling en de verwerking van dierlijk afval.
Afdeling III. Gebruikscertificaat
63
Art. 4.3.1.
De houder die een afvalstof als een secundaire grondstof, waarvoor volgens de lijst als bijlage 4.1 een gebruikscertificaat verplicht is, wil gebruiken of laten gebruiken, stuurt met een aangetekende brief een aanvraag tot het verkrijgen van een gebruikscertificaat naar de OVAM.
De houder maakt gebruik van het standaardformulier, waarvan het model is vastgesteld in bijlage 4.3.
Art. 4.3.2.
De in artikel 4.3.1 genoemde aanvraag bevat ten minste de volgende stukken en gegevens : 1° het volledig ingevulde standaardformulier;
2° een kopie van de milieuvergunning en/of stedenbouwkundige vergunning voor het proces of het werk waaruit de afvalstof vrijkomt, indien van toepassing;
3° een overzicht van het productieproces met aanduiding van de stappen waarbij de afvalstof vrijkomt, indien van toepassing;
4° een bemonsterings- en analyseverslag van een representatief monster van de afvalstof, als de afvalstof niet voldoet aan de eisen voor gebruik als NV-bouwstof maar met andere stoffen verwerkt wordt tot een V-bouwstof, is een aanvullend bemonsterings- en analyseverslag van de V-bouwstof noodzakelijk;
5° een opsomming van de gebruiksmogelijkheden van de afvalstof als secundaire grondstof.
Art. 4.3.3.
§1. Uiterlijk 30 kalenderdagen na ontvangst van de aanvraag, verklaart de OVAM de aanvraag al dan niet ontvankelijk en volledig en betekent dat aan de aanvrager. Wanneer de aanvrager geen beslissing
heeft ontvangen binnen 45 kalenderdagen na het versturen van de aanvraag, wordt de aanvraag geacht ontvankelijk en volledig te zijn.
§2. Als de OVAM bij een onvolledige aanvraag om aanvullingen verzoekt, wordt de termijn van §1 geschorst vanaf de verzending van de aanvraag tot aanvullingen door de OVAM. De aanvullingen worden opnieuw met een aangetekende brief naar de OVAM gestuurd. De termijn overeenkomstig §1 begint opnieuw te lopen vanaf de ontvangst van de aanvullingen.
§3. Als de aanvraag ontvankelijk en volledig is, doet de OVAM uitspraak en betekent die uiterlijk 90 kalenderdagen na de datum van de betekening van de ontvankelijk- en volledigverklaring.
§4. De OVAM verleent het gebruikscertificaat voor een periode van maximaal 5 jaar of weigert het gebruikscertificaat. De OVAM betekent de beslissing aan de aanvrager. De aanvrager kan een nieuwe aanvraag indienen indien hij kan bewijzen dat de afvalstof zodanig is gewijzigd dat aan de voorwaarden is voldaan. De procedure voor het verkrijgen van het gebruikscertificaat wordt hernomen.
Art. 4.3.4.
64 Het gebruikscertificaat bevat de volgende vermeldingen : 1° dossiernummer;
2° identificatie van de houder;
3° naam van de secundaire grondstof en beschrijving van het productieproces of het werk waaruit de oorspronkelijke afvalstof ontstaat;
4° gebruiksgebied voor de secundaire grondstof; 5° voorwaarden voor het gebruik;
6° geldigheidstermijn.
Art. 4.3.5.
§1. Een kopie van het gebruikscertificaat begeleidt altijd de secundaire grondstof.
§2. Voor niet-verpakte secundaire grondstoffen legt de gebruiker, op verzoek, een kopie van het gebruikscertificaat voor aan de toezichthoudende ambtenaren.
§3. Voor verpakte secundaire grondstoffen staan de gegevens van het gebruikscertificaat op de verpakking.
Art. 4.3.6.
§1. Als rekening houdend met alle systematische en toevallige fouten van de monsterneming en de analyse samen, de toezichthoudende ambtenaar vaststelt dat de secundaire grondstof niet voldoet aan de voorwaarden van dit besluit, schorst de OVAM het gebruikscertificaat, op verzoek van de toezichthoudende ambtenaar. De OVAM betekent de schorsingsbeslissing met een aangetekende brief aan de houder van het gebruikscertificaat.
§2. Vanaf de ontvangst van de schorsingsbeslissing beschikt de houder van het gebruikscertificaat over 30 kalenderdagen om zijn verweermiddelen aangetekend aan de OVAM te sturen. Bij overschrijding van deze termijn heft de OVAM het gebruikscertificaat op. De OVAM betekent de opheffingsbeslissing met een aangetekende brief aan de houder van het gebruikscertificaat.
§3. De OVAM maakt de schorsing ongedaan of heft het gebruikscertificaat op en betekent de beslissing met een aangetekende brief binnen 60 kalenderdagen na de ontvangst van de verweermiddelen.
Art. 4.3.7.
De verleende, geschorste en opgeheven gebruikscertificaten worden vermeld in het register van de gebruikscertificaten dat ter inzage ligt bij de OVAM.
Art. 4.3.8.
Voor de gevallen bedoeld in artikel 4.1.1, §2 bezorgt de OVAM een voorstel aan de Vlaamse minister.
65
HOOFDSTUk V. INzamELINg, VErVOEr EN
VErwErkINg VaN aFVaLSTOFFEN
Afdeling I.
Vervoeren van afvalstoffen
Art. 5.1.0.
Afdeling I is niet van toepassing op dierlijke afvalstoffen zoals bedoeld in het besluit van de Vlaamse regering van 24 mei 1995 betreffende de ophaling en de verwerking van dierlijk afval.
Onderafdeling I.
Voorwaarden voor het vervoer van afvalstoffen
Art. 5.1.1.1.
De voorwaarden van artikel 5.1.1.2, §2, 4° tot en met 8°, artikel 5.1.1.3 en artikel 5.1.1.4 zijn niet van
66 toepassing op :
1° de particulier die zijn afvalstoffen naar inzamelpunten van huishoudelijke afvalstoffen brengt;
2° de zelfstandige of kleine ondernemer die zijn afvalstoffen naar inzamelpunten van afvalstoffen brengt;
3° de producent van afvalstoffen die de afvalstoffen die zijn ontstaan uit verleende onderhoudsdiensten bij derden, naar zijn bedrijfsterrein of naar een verwerkingsinrichting brengt;
4° de leverancier van goederen die in het kader van de terugnameplicht, van de aanvaardingsplicht of van vrijwillige terugname, ter gelegenheid van een levering van goederen, lege verpakkingen of afgedankte goederen naar zijn bedrijfsterrein of naar een inzamelpunt voor afgedankte goederen brengt;
5° de houder van afvalstoffen, die in het kader van de terugnameplicht, van de aanvaardingsplicht of van vrijwillige terugname, de afvalstoffen terugbrengt naar zijn leverancier van soortgelijke goederen;
6° een erkend kringloopcentrum of de exploitant van een inrichting die de door hem ingezamelde afvalstoffen overbrengt naar die inrichting, waar afgedankte goederen die in aanmerking komen voor producthergebruik worden opgeslagen, gesorteerd, gereinigd of hersteld, en waar de scheiding in herbruikbare goederen en niet-herbruikbare afvalstoffen plaatsvindt, evenals het transport van de niet-herbruikbare afvalstoffen na deze scheiding naar inzamelpunten van afvalstoffen.
Art. 5.1.1.2.
§1. De opdrachtgever voor het vervoer moet bekend zijn.
Als opdrachtgever voor het vervoer van afvalstoffen komt in aanmerking de producent van afvalstoffen, de erkende overbrenger van afvalstoffen of de kennisgever zoals bedoeld in Verordening (EEG) 259/93 van 1 februari 1993 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap, de actoren zoals vermeld in artikel 5.1.1.1 en de gemeentelijke overheid
of de vereniging van gemeenten belast met het afvalstoffenbeheer als het over huishoudelijke afvalstoffen of afvalstoffen zoals gedefinieerd in artikel 1.1.1, §2, 82° gaat.
§2.
1° De afvalstoffen moeten bij het vervoer deugdelijk zijn verpakt. 2° Het is verboden afvalstoffen te mengen.
3° Het is verboden afvalstoffen te verdunnen.
4° De vervoersmiddelen en de recipiënten moeten technisch geschikt zijn voor de afvalstoffen die worden vervoerd en moeten eventueel over de nodige keuringsattesten beschikken. Ze moeten in goede staat van werking worden gehouden.
5° De vervoersmiddelen en de recipiënten moeten op het juiste moment in- en uitwendig worden gereinigd om vermenging van afvalstoffen te vermijden.
6° Bij calamiteiten moeten onmiddellijk efficiënte maatregelen worden genomen om hinder en schade voor mens en milieu zo veel mogelijk te beperken. Daartoe zijn de nodige kennis, richtlijnen en middelen beschikbaar. De afvalstoffen mogen geenszins rechtstreeks naar het grondwater, de openbare riolering of het oppervlaktewater worden afgevoerd. Ze moeten worden verzameld en verwerkt overeenkomstig de aard van de afvalstoffen.
7° De reglementering voor het vervoer van gevaarlijke stoffen blijft onverminderd van kracht.
8° De reglementering voor het vervoer van zaken met motorvoertuigen tegen vergoeding blijft
onverminderd van kracht. 67
Art. 5.1.1.3.
§1. Voor het vervoer van gevaarlijke afvalstoffen en KGA moet de opdrachtgever in het bezit zijn van een geldig verzekeringscontract.
§2. Het verzekeringscontract moet de schade dekken die veroorzaakt wordt aan derden door een incident dat zich heeft voorgedaan tijdens het vervoer van afvalstoffen.
§3. Onder schade wordt het volgende begrepen :
1° schade ten gevolge van overlijden of lichamelijk letsel;
2° verlies van of schade aan eigendom, die niet aan de aansprakelijke persoon toebehoort;
3 inkomstenverlies dat rechtstreeks voortvloeit uit een economisch belang in het gebruik van het milieu, ten gevolge van een aantasting van het milieu, rekening houdend met besparingen en kosten;
4° kosten van maatregelen tot herstel van het aangetaste milieu, beperkt tot de kosten die effectief gemaakt worden of zullen gemaakt worden;
5° kosten van preventieve maatregelen, met inbegrip van elk verlies of elke schade veroorzaakt door deze maatregelen, voorzover de schade voortvloeit uit of het resultaat is van de eigenschappen van de afvalstoffen die betrokken zijn bij het vervoer.
§4. De hoogte van de dekking bedraagt per schadegeval minstens 5.000.000 euro voor het vervoer van gevaarlijke afvalstoffen en KGA die onder de ADR-reglementering, respectievelijk RID-of IMDG- reglementering vallen.
§5. De hoogte van de dekking bedraagt per schadegeval minstens 2.500.000 euro voor het vervoer van gevaarlijke afvalstoffen en KGA, die niet vermeld worden in §4.
De hoogte van de dekking bedraagt per schadegeval minstens 250.000 euro voor het vervoer van: 1° afgedankte voertuigen die vloeistoffen of gevaarlijke onderdelen bevatten;
2° afgedankte elektrische of elektronische apparatuur die CFK’s, HCFK’s en/of HFK’s bevat;
3° afgedankte elektrische of elektronische apparatuur die gevaarlijke onderdelen bevat, andere dan vrije asbestvezels of PCB’s;
4° afval van asbestcement.
§6. De hoogte van de dekking, bepaald in §4 en 5, kan worden gehalveerd wanneer de ingezette vervoersmiddelen een laadvermogen van minder dan 3,5 ton hebben.
§7. De verzekeraar brengt de OVAM binnen 7 dagen op de hoogte van iedere beslissing van de verzekeraar tot opzegging, schorsing, beëindiging of enigerlei andere handeling, toestand of situatie, waarvan de verzekeraar kennis neemt en die de dekking uit de overeenkomst in het gedrang brengt. Iedere schorsing of beëindiging heeft slechts uitwerking drie maanden na deze mededeling aan de OVAM.
68 §8. De OVAM kan jaarlijks aan de verzekeraars informatie opvragen betreffende de schadegevallen die zich hebben voorgedaan.
Art. 5.1.1.4.
§1. Een identificatieformulier vergezelt het vervoer van alle afvalstoffen, met uitzondering van huishoudelijke afvalstoffen, van afvalstoffen zoals gedefinieerd in artikel 1.1.1, §2, 82° en van niet- gevaarlijke bedrijfsafvalstoffen die in één ophaalronde ingezameld worden.
§2. Het identificatieformulier voor niet-gevaarlijke afvalstoffen bevat ten minste de volgende gegevens : 1° oplopend volgnummer dat door de opdrachtgever is toegekend;
2° datum van vervoer;
3° naam en adres van de opdrachtgever voor het vervoer van afvalstoffen met aanduiding of hij producent of erkend overbrenger is, en indien hij erkend overbrenger is, ook het registernummer;
4° naam en adres van de producent (enkel als de opdrachtgever een erkend overbrenger is) en de plaats van verzending van de afvalstoffen;
5° naam en adres van de geregistreerde vervoerder(s) (enkel in te vullen als het transport niet door de opdrachtgever zelf gebeurt);
6° naam en adres van de bestemeling met aanduiding van de aard van de verwerking (R- of D-code, zoals bepaald in artikel 1.3.1 en 1.4.1);
7° omschrijving, hoeveelheid en code van de afvalstof(fen), overeenkomstig bijlage 1.2.1.B.
§3. Het identificatieformulier voor gevaarlijke afvalstoffen bevat ten minste de volgende gegevens : 1° oplopend volgnummer dat door de opdrachtgever is toegekend;
2° datum van vervoer;
3° naam en adres van de opdrachtgever voor het vervoer van afvalstoffen met aanduiding of hij producent of erkend overbrenger is, en indien hij erkend overbrenger is, ook het registernummer;
4° naam en adres van de producent (enkel als de opdrachtgever een erkend overbrenger is) en de plaats van verzending van de afvalstoffen;
5° naam en adres van de geregistreerde vervoerder(s) (enkel in te vullen als het transport niet door de opdrachtgever zelf gebeurt);
6° naam en adres van de bestemeling en geldigheidsduur van xx xxxxxxxxxx;
7° aard van de verwerking (R- of D-code, zoals bepaald in artikel 1.3.1 en 1.4.1) en de gebruikte techniek van de verwerking;
8° omschrijving, hoeveelheid, chemische samenstelling en code van de afvalstof(fen), overeenkomstig bijlage 1.2.1.B;
9° fysische eigenschappen van de afvalstoffen; 10° aantal van de colli;
11° indien van toepassing : speciale instructies voor het transport.
§4. Al die gegevens moeten ingevuld worden vóór het vervoer aanvangt en ze moeten worden ondertekend en gedateerd door de opdrachtgever en voor gevaarlijke afvalstoffen ook door de producent. Als de hoeveelheid niet kan bepaald worden vóór het vertrek, mag de hoeveelheid ingevuld worden op de plaats van de bestemming.
§5. Een model van identificatieformulier is opgenomen in bijlage 5.1.1.4.
69
§6. Als de Verordening (EEG) 259/93 van 1 februari 1993 van toepassing is, geldt voor de overbrenging van afvalstoffen het overbrengingsformulier als identificatieformulier.
Bij invoer van groenelijstafvalstoffen voor nuttige toepassing in het Vlaamse Gewest volstaan de bepalingen van artikel 11 van Verordening (EEG) 259/93.
§7. De producent ontvangt een kopie van het tot zover ingevulde identificatieformulier.
§8. Op de plaats van bestemming wordt het identificatieformulier door de bestemmeling gedateerd, eventueel aangevuld met de hoeveelheid, en voor ontvangst ondertekend. Hij ontvangt ter plaatse een kopie van het volledig ingevulde identificatieformulier.
§9. De opdrachtgever houdt de originele volledig ingevulde identificatieformulieren gedurende een periode van minimaal tien jaar bij. De producent en de bestemmeling houden de kopieën bij van de identificatieformulieren die zij hebben ontvangen.
Onderafdeling II.
Erkenning en registratie van overbrengers
Art. 5.1.2.1.
§1. De overbrenger van afvalstoffen moet beschikken over een erkenning en opgenomen zijn in het register van overbrengers.
Gemeenten en verenigingen van gemeenten die huishoudelijke afvalstoffen en afvalstoffen zoals gedefinieerd in artikel 1.1.1, §2, 82° inzamelen, zijn van rechtswege erkend, net als de personen, opgesomd in artikel 5.1.1.1.
§2. De erkenning wordt opgenomen in het register van de overbrengers van afvalstoffen dat ter inzage ligt bij de OVAM.
Art. 5.1.2.2.
De erkende overbrenger van afvalstoffen moet voldoen aan de volgende voorwaarden : 1° voldoende solvabel zijn om de overbrengingsactiviteiten te kunnen uitvoeren;
2° de laatste vijf jaar geen effectieve strafrechtelijke veroordeling hebben opgelopen voor een overtreding van de wetgeving op het vlak van milieuhygiëne;
3° over voldoende deskundigheid beschikken om de overbrengingsactiviteiten te kunnen uitvoeren.
Art. 5.1.2.3.
§1. De aanvraag voor een erkenning als overbrenger van afvalstoffen moet de volgende gegevens bevatten.
1° vak I : administratieve gegevens :
70 a) naam, adres, postnummer en gemeente, land, telefoonnummer, telefaxnummer, contactpersoon en e-mailadres van de maatschappelijke zetel en van elke exploitatiezetel waarop de aanvraag betrekking heeft;
b) de aanduiding van de zetel of zetels waar het afvalstoffenregister conform artikel. 6.2.2 ter inzage ligt;
2° vak II : vervoermiddelen :
de aanduiding of de overbrenger eigen vervoermiddelen wil inschakelen bij de overbrenging; 3° vak III : afvalstoffen :
a) voor niet-gevaarlijke afvalstoffen, andere dan KGA, de aanduiding of het gaat om papier en karton, voertuigbanden, glas, metalen of metaalschroot, kunststoffen, elektrische of elektronische toestellen en onderdelen, bouw- en sloopafval, huisvuil, grofvuil, gemeentevuil, textiel, groenafval of tuinafval of GFT, hout, bak-, braad- en frituuroliën en -vetten, of andere afvalstoffen. Als andere afvalstoffen worden aangeduid moet gespecificeerd worden op welke afvalstoffen de aanvraag betrekking heeft, overeenkomstig bijlage 1.2.1.B;
b) voor gevaarlijke afvalstoffen, andere dan KGA de aanduiding van de code en de omschrijving van de afvalstoffen, overeenkomstig bijlage 1.2.1.B;
c) voor KGA, de aanduiding en de omschrijving van de afvalstoffen, overeenkomstig artikel 5.5.2.1; 4° vak IV : bijlagen :
Als de aanvraag betrekking heeft op gevaarlijke afvalstoffen of KGA moeten de volgende bijlagen worden toegevoegd :
a) bijlage in verband met de deskundigheid :
naam, voornaam, adres, functie en deskundigheid van de natuurlijke persoon die zorgt voor het dagelijkse toezicht over, en de dagelijkse leiding van de overbrengingsactiviteiten, door die laatste gedateerd en voor akkoord ondertekend;
b) bijlage in verband met de moraliteit :
1) bij een aanvraag door een vennootschap : een bewijs van goed zedelijk gedrag van de personen die de vennootschap kunnen verbinden en van de personen die instaan voor het dagelijks toezicht, dat aantoont dat deze personen de laatste vijf jaar die voorafgaan aan de
aanvraag geen effectieve strafrechtelijke veroordeling hebben opgelopen voor een overtreding van de milieuwetgeving, als het personen betreft die niet van Belgische nationaliteit zijn, mogen ze de milieuwetgeving niet overtreden hebben in de staat waarvan zij onderdaan zijn. Een afschrift van de oprichtingsakte en van de eventuele wijzigingen hiervan in verband met de personen die deel uitmaken van organen die de vennootschap kunnen verbinden;
2) bij een aanvraag door een natuurlijke persoon : een bewijs van goed zedelijk gedrag van deze persoon, en in voorkomend geval van de personen die verantwoordelijk zijn voor het dagelijkse toezicht, dat aantoont dat deze personen de laatste vijf jaar die voorafgaanaan de aanvraag geen effectieve strafrechtelijke veroordeling hebben opgelopen voor een overtreding van de milieuwetgeving. Als het personen betreft die niet van Belgische nationaliteit zijn,mogen ze de milieuwetgeving niet overtreden hebben in de staat waarvan zij onderdaan zijn;
c) bijlage in verband met de solvabiliteit :
een bewijs van de verzekeraar, waarin aangetoond wordt dat de aanvrager op het ogenblik van de aanvraag een contract heeft gesloten dat minstens voldoet aan de voorwaarden uit artikel 5.1.1.3;
d) bijlage in verband met de activiteiten van de aanvrager :
een overzicht en omschrijving van de bedrijfsactiviteiten van de aanvrager, met inbegrip van zijn
huidige vergunnings- en erkenningstoestand ten aanzien van de milieuwetgeving; 71
5° verklaring :
De aanvraag voor een erkenning als overbrenger van afvalstoffen moet ondertekend en gedateerd zijn, waarbij de ondertekenaar verklaart dat de door hem verstrekte inlichtingen volledig en correct zijn. Naam en functie van de ondertekenaar worden vermeld.
§2. Een model van aanvraagformulier voor de erkenning als overbrenger van afvalstoffen is opgenomen in bijlage 5.1.2.3.
Art. 5.1.2.4.
De overbrenger van afvalstoffen vraagt zijn erkenning aan door het aanvraagformulier opgenomen in bijlage 5.1.2.3, aangevuld met de vereiste bijlagen, aangetekend te versturen naar de OVAM.
Art. 5.1.2.5.
§1. Als de erkenningsaanvraag betrekking heeft op de overbrenging van niet-gevaarlijke afvalstoffen en ze volledig en correct is ingevuld, wordt de erkenning door de OVAM verleend.
§2. Als de erkenningsaanvraag betrekking heeft op de overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen of KGA, en als ze volledig en correct is ingevuld en conform wordt bevonden met artikel 5.1.2.2, wordt de erkenning door de OVAM verleend.
§3. De erkenning wordt verleend voor een periode van 5 jaar en wordt opgenomen in het register van overbrengers.
§4. De OVAM stuurt de erkenning op naar de aanvrager, met een aangetekende brief, binnen een termijn van 40 kalenderdagen na ontvangst van de aanvraag en stuurt gelijktijdig een uittreksel uit het register van de overbrengers op.
§5. Als de erkenning wordt verleend voor een aanvraag overeenkomstig §2, wordt eveneens een kopie van de erkenning gestuurd naar de verzekeraar.
Art. 5.1.2.6.
§1. Als de aanvraag onvolledig is of niet correct is ingevuld, meldt de OVAM dat met een aangetekende brief aan de aanvrager binnen een termijn van 40 kalenderdagen na ontvangst van de aanvraag.
De melding bevat de motieven waarop de aanvraag onvolledig of niet correct werd bevonden.
§2. Als de aanvraag, ingediend volgens artikel 5.1.2.5, §2, niet conform wordt bevonden met artikel 5.1.2.2, wordt de erkenning door de OVAM geweigerd. De OVAM stuurt met een aangetekende brief, de gemotiveerde weigering op naar de aanvrager binnen een termijn van 40 kalenderdagen na ontvangst van de aanvraag.
72
Art. 5.1.2.7.
§1. De erkende overbrenger die zijn erkenning wil verlengen, moet uiterlijk 40 dagen voor het verstrijken van zijn erkenning een nieuwe aanvraag indienen. Als de erkenningsperiode verstreken is en zolang de erkenning niet is vernieuwd, wordt de erkende overbrenger automatisch uit het register van de overbrengers van afvalstoffen geschrapt.
§2. Elke formele wijziging van de administratieve gegevens van de erkende overbrenger wordt aan de OVAM meegedeeld en wordt in het register aangepast.
De OVAM stuurt een aangepast uittreksel uit het register van de overbrengers op.
§3. Elke andere wijziging of elke toevoeging wordt behandeld als een nieuwe erkenningsaanvraag.
§4. De erkenning kan niet aan derden worden doorgegeven.
§5. Bij stopzetting van de activiteiten kan de houder van een erkenning als overbrenger van afvalstoffen op zijn verzoek worden geschrapt uit het register.
Art. 5.1.2.8.
§1. Elk misbruik van de erkenning, elke overtreding van de erkenningsvoorwaarden en elke overtreding van de voorwaarden voor het vervoer van afvalstoffen, kan leiden tot het schrappen uit het register van de overbrengers van afvalstoffen.
§2. Behalve bij een dreigend en onmiddellijk gevaar voor mens of milieu wordt de houder van de erkenning, met een aangetekende brief door de OVAM op de hoogte gebracht van de voorgenomen
beslissing tot schrapping en de motieven daartoe. De houder van de erkenning beschikt over een termijn van 14 dagen om zijn verweermiddelen kenbaar te maken of om aan te tonen dat zijn zaken ondertussen in orde werden gebracht. Hij kan vragen om gehoord te worden.
§3. Het schrappen wordt door de OVAM met een aangetekende brief aan de overtreder meegedeeld met vermelding van de motieven die tot het schrappen hebben geleid.
§4. Een schrapping uit het register van de overbrengers van afvalstoffen blijft van kracht voor een termijn die afloopt samen met de einddatum van de erkenning. Als door de erkende overbrenger intussen kan worden aangetoond dat de aanleiding tot schrapping niet meer bestaat, kan de schrapping ongedaan worden gemaakt zodat de erkende overbrenger opnieuw kan worden opgenomen in het register van de overbrengers van afvalstoffen tot de einddatum van de oorspronkelijke erkenning.
Onderafdeling III. Registratie van vervoerders
Art. 5.1.3.1. 73
§1. De vervoerder van afvalstoffen moet beschikken over een registratie en opgenomen zijn in het register van vervoerders.
§2. De erkende overbrenger van afvalstoffen die eigen vervoermiddelen inschakelt, wordt automatisch geregistreerd als vervoerder van afvalstoffen.
§3. De registratie als vervoerder van afvalstoffen wordt opgenomen in het register van vervoerders van afvalstoffen dat ter inzage ligt bij de OVAM.
Art. 5.1.3.2.
§1. De aanvraag voor een registratie als vervoerder van afvalstoffen moet de volgende gegevens bevatten :
1° vak I : administratieve gegevens :
a) naam, adres, postnummer en gemeente, land, telefoonnummer, faxnummer, contactpersoon en e-mailadres van de maatschappelijke zetel en van elke exploitatiezetel waarop de aanvraag betrekking heeft,
2° vak II : verklaring :
a) de aanvraag van een registratie als vervoerder van afvalstoffen moet ondertekend en gedateerd zijn, waarbij de ondertekenaar verklaart dat het vervoer van afvalstoffen verricht wordt in opdracht van een opdrachtgever en dat de door hem verstrekte inlichtingen volledig en correct zijn. Naam en functie van de ondertekenaar worden vermeld.
§2. Een model van aanvraagformulier voor de registratie als vervoerder van afvalstoffen is opgenomen in bijlage 5.1.3.2.
Art. 5.1.3.3.
De vervoerder van afvalstoffen vraagt zijn registratie aan door het aanvraagformulier, opgenomen in bijlage 5.1.3.2., aangetekend te versturen naar de OVAM.
Art. 5.1.3.4.
§1. Als de aanvraag volledig en correct is ingevuld, wordt de vervoerder geregistreerd en wordt hij opgenomen in het register van vervoerders. De geregistreerde vervoerder krijgt van de OVAM een uittreksel uit het register van de vervoerders van afvalstoffen met een aangetekende brief binnen een termijn van 20 kalenderdagen na ontvangst van de aanvraag.
§2. De registratie als vervoerder geldt voor een periode van 5 jaar.
§3. Als de aanvraag onvolledig is of niet correct is ingevuld, meldt de OVAM dat met een aangetekende brief aan de aanvrager binnen een termijn van 20 kalenderdagen na ontvangst van de aanvraag. De melding bevat de motieven waarop de aanvraag onvolledig of niet correct werd bevonden.
74
Art. 5.1.3.5.
§1. De geregistreerde vervoerder die zijn registratie wil verlengen, moet uiterlijk 20 dagen voor het verstrijken van de registratie, een nieuwe aanvraag indienen. Bij verstrijken van de registratieperiode en zolang de registratie niet is vernieuwd, wordt de vervoerder automatisch uit het register van de vervoerders van afvalstoffen geschrapt.
§2. Elke wijziging in de geregistreerde gegevens wordt aan de OVAM meegedeeld en wordt in het register aangepast. Het gewijzigde uittreksel uit het register wordt per aangetekend schrijven aan de aanvrager opgestuurd.
§3. De registratie kan niet aan derden worden doorgegeven.
§4. Bij stopzetting van de activiteiten kan de geregistreerde vervoerder van afvalstoffen op zijn verzoek worden geschrapt uit het register.
Art. 5.1.3.6.
§1. Elk misbruik van de registratie en elke overtreding van de voorwaarden voor het vervoer van afvalstoffen, kan leiden tot het schrappen uit het register van de vervoerders van afvalstoffen.
§2. Behalve in het geval van een dreigend en onmiddellijk gevaar voor mens en/of milieu wordt de registreerde vervoerder, per aangetekend schrijven, door de OVAM op de hoogte gebracht van de voorgenomen beslissing tot schrapping en de motieven daartoe. De registreerde vervoerder beschikt over een termijn van 14 dagen om zijn verweermiddelen kenbaar te maken of om aan te tonen dat zijn zaken ondertussen in orde werden gebracht. Hij kan vragen om gehoord te worden.
§3. Het schrappen wordt door de OVAM met een aangetekende brief aan de overtreder meegedeeld met vermelding van de motieven die tot het schrappen hebben geleid.
§4. Een schrapping uit het register van de vervoerders van afvalstoffen blijft van kracht voor een termijn die afloopt samen met de einddatum van de registratie. Indien door de geregistreerde vervoerder intussen kan worden aangetoond dat de aanleiding tot schrapping niet meer bestaat, kan de schrapping ongedaan worden gemaakt zodat de geregistreerde vervoerder opnieuw kan worden opgenomen in het register van de vervoerders van afvalstoffen tot de einddatum van de oorspronkelijke registratie.
Afdeling II.
Afzonderlijke inzameling van afvalstoffen
Onderafdeling I.
Afzonderlijke inzameling van huishoudelijke afvalstoffen
75
Art. 5.2.1.1.
§1. Onder voorbehoud van de toepassing van de bepalingen van onderafdeling 5.5.2 moeten ten minste de volgende huishoudelijke afvalstoffen gescheiden worden aangeboden en verder afzonderlijk worden gehouden bij de ophaling of inzameling :
1° klein gevaarlijk afval van huishoudelijke oorsprong; 2° glasafval;
3° papier- en kartonafvalstoffen;
4° grofvuil met het oog op sortering, hergebruik of recyclage; 5° groenafval;
6° textielafvalstoffen;
7° afgedankte elektrische en elektronische apparatuur; 8° afvalbanden;
9° steenachtige fracties van bouw- en sloopafval.
§2. Onder voorbehoud van de toepassing van de bepalingen van onderafdeling 5.5.2 moeten ten minste de volgende huishoudelijke afvalstoffen gescheiden worden aangeboden en verder afzonderlijk worden gehouden bij de ophaling of inzameling, of naderhand uitgesorteerd worden :
1° houtafvalstoffen;
2° metaalafvalstoffen.
Onderafdeling II.
Afzonderlijke inzameling van bedrijfsafvalstoffen
Art. 5.2.2.1.
§1. Ten minste de volgende bedrijfsafvalstoffen moeten gescheiden worden aangeboden en afzonderlijk worden gehouden bij de ophaling of inzameling :
1° klein gevaarlijk afval van vergelijkbare bedrijfsmatige oorsprong; 2° glasafval;
3° papier- en kartonafvalstoffen;
4° afval van plantaardige en dierlijke oliën en vetten; 5° groenafval;
6°- textielafval;
7° afgedankte elektrische en elektronische apparatuur; 8° afvalbanden;
9° steenachtige fracties van bouw- en sloopafval; 10° afgewerkte olie;
11° gevaarlijke afvalstoffen;
76 12° asbestcementhoudende afvalstoffen;
13° afgedankte apparatuur en recipiënten die ozonafbrekende stoffen of gefluoreerde broeikasgassen bevatten.
§2. Onder voorbehoud van de toepassing van de bepalingen van onderafdeling II. moeten ten minste de volgende afvalstoffen gescheiden worden aangeboden en verder afzonderlijk worden gehouden bij de ophaling of inzameling, of naderhand uitgesorteerd worden:
1° houtafvalstoffen;
2° metaalafvalstoffen.
Artikel 5.2.2.2.
Het is verboden om een afvalstof te mengen met een of meer andere stoffen met het oogmerk om door de lagere concentratie van een of meer in de afvalstof aanwezige stoffen,
1° voor de aldus verdunde afvalstof een verwijderingsmethode in aanmerking te laten komen die voor de niet-verdunde afvalstof niet is toegelaten;
2° een afvalstof die moet worden verwijderd, alsnog nuttig te kunnen toepassen;
3° een afvalstof die niet in aanmerking komt om te worden aangewend als of omgevormd tot een secundaire grondstof, alsnog te kunnen aanwenden als en/of om te vormen tot een secundaire grondstof.
Afdeling III.
Algemene regels inzake verwerking van afvalstoffen
Art. 5.3.1.
Onder voorbehoud van de toepassing van de bepalingen van dit besluit over het toegelaten gebruik als secundaire grondstof, is de toepassing van de volgende verwijderingshandelingen verboden.
EU-code | Handelingen |
D2 | Uitrijden (bijvoorbeeld biodegradatie van vloeibaar of slibachtig afval in de bodem, enz.) |
D3 | Injectie in de diepe ondergrond (bijvoorbeeld injectie van verpompbare afvalstoffen in |
putten, zoutkoepels of natuurlijk gevormde holten, enz.) | |
D11 | Verbranding op zee |
77
Art. 5.3.2.
§1. In appartementsgebouwen met ten minste 3 verdiepingen boven de grond mogen stortkokers voor de verwijdering van huishoudelijke afvalstoffen niet meer gebruikt worden.
§2. In de in §1 omschreven gebouwen, die een lokaal hebben waar de stortkokers in uitkomen, moet dit lokaal gebruikt worden om er huishoudelijk afval op te slaan. Dit lokaal kan eventueel vervangen worden door een ander lokaal in hetzelfde gebouw of door containers. In dit geval moeten dit lokaal of deze containers minstens dezelfde opslagcapaciteit bieden.
§3. Binnen zes maanden nadat de stortkokers buiten gebruik zijn gesteld, moeten ze zo worden behandeld dat er geen hinder meer wordt ondervonden ten gevolge van het vroegere gebruik ervan.
Afdeling IV.
Stort- en verbrandingsverboden
Art. 5.4.1.
Het is verboden om de volgende afvalstoffen te storten :
1° ongesorteerde huishoudelijke en bedrijfsafvalstoffen;
2° afvalstoffen die met het oog op nuttige toepassing afzonderlijk werden ingezameld;
3° afvalstoffen die in aanmerking komen voor nuttige toepassing onder meer door hun aard, hoeveelheid en homogeniteit;
4° de brandbare restfractie van het sorteren van huishoudelijke afvalstoffen of ermee vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen;
5° oude en vervallen geneesmiddelen.
Art. 5.4.2.
Het is verboden om de volgende afvalstoffen te verwerken door verbranding in een in het Vlaamse Gewest gelegen inrichting :
1° selectief ingezamelde stromen die in aanmerking komen voor materiaalrecyclage.
In afwijking van deze bepaling geldt het verbod niet voor de verbranding van volgende afvalstoffen, mits een calorische inhoud > 11.500 kJ/kg, voor de opwekking van hernieuwbare energie :
a) plantaardig afval van land- en bosbouw;
b) plantaardig afval van de voedingsmiddelenindustrie;
c) vezelachtig plantaardig afval afkomstig van het sorteren, ziften en wassen bij de rauwe pulp en de papierproductie;
d) houtafval;
e) kurkafval;
2° a) ongesorteerde bedrijfsafvalstoffen;
78 b) ongesorteerde huishoudelijke afvalstoffen.
Art. 5.4.3.
§1. De Vlaamse minister kan bij gemotiveerd besluit individuele afwijkingen toestaan op de verbodsbepalingen van artikel 5.4.1 en 5.4.2.
§2. Deze afwijkingen kunnen maar worden toegestaan voor maximaal twee jaar.
§3. De in §1 bedoelde individuele afwijkingsaanvraag moet schriftelijk worden aangevraagd door de exploitant van de stortplaats of afvalverbrandingsinstallatie. De aanvraag moet de volgende elementen bevatten :
1° de vermelding van de verbodsbepalingen van dit besluit waarvoor de afwijking wordt aangevraagd; 2° de technische redenen die de afwijking motiveren, inzonderheid in het licht van de aard en de
hoeveelheden van de aangevoerde afvalstromen enerzijds en de beschikbare verwerkingscapaciteit anderzijds.
§4. De Vlaamse minister doet binnen een termijn van drie maanden na de indiening ervan, uitspraak over de afwijkingsaanvraag. Voorafgaand aan deze uitspraak wint de Vlaamse minister het advies in van de OVAM.
Afdeling V.
Bijzondere afvalstoffen
Onderafdeling I.
Afvalstoffen die ontstaan bij onderhouden, herstellen en slopen van motorvoertuigen, motorvaartuigen, motorvliegtuigen en hun aanhorigheden
Art. 5.5.1.1.
§1. De in artikel 2.3.1, 2° vermelde groepen van bijzondere afvalstoffen mogen niet met elkaar worden vermengd.
§2. De afvalstoffen die ontstaan tijdens het slopen en tijdens de herstellings- of onderhoudswerkzaamheden, moeten volgens de in artikel 2.3.1, 2° vermelde groepen van bijzondere afvalstoffen gescheiden worden opgeslagen en ingezameld, met als doel een efficiënte en
milieuvriendelijke verwerkingswijze te bevorderen. 79
Art. 5.5.1.2.
§1. Bij het aanwenden van de in artikel 2.3.1, 2° vermelde groepen van bijzondere afvalstoffen voor nuttige toepassing, moet volgende hiërarchie gevolgd worden :
1° hergebruik van onderdelen en componenten; 2° hergebruik van materialen of recycling;
3° terugwinning van grondstoffen of chemische feedstock door pyrolyse of hydrolyse; 4° verbranding met energieterugwinning.
Een lagere vorm van nuttige toepassing is enkel toegelaten wanneer de hogere vormen door de afwezigheid van beste beschikbare technieken niet kunnen worden gerealiseerd.
§2. Betreffende de verwerking van de in artikel 2.3.1, 2° vermelde groepen van bijzondere afvalstoffen geldt dat de volgende afvalstoffen, onder voorbehoud van de toepassing van andere wettelijke bepalingen, moeten worden hergebruikt of gerecycleerd :
1° loodstart- en andere batterijen; 2° synthetische remvloeistof;
3° katalysatoren;
4° koelvloeistoffen;
5° koelmiddelen die ozonafbrekende stoffen of gefluoreerde broeikasgassen bevatten.
Onderafdeling II.
Klein gevaarlijk afval
A. Definities
Art. 5.5.2.1.
De volgende afvalstoffen worden als KGA beschouwd : 1° resten van verven, inkten, lijmen, harsen :
a) verf, lak, vernis;
b) houtbeschermingsmiddelen, carbolineum, black varnish, creoline;
c) lijm, hars, siliconen;
d) filmafval;
e) kleurstoffen, toner, inkten, drukinkten, stempelkussens;
80 2° olie en vet :
a) plantaardige en dierlijke oliën en vetten;
b) meubelolie, boenwas;
c) minerale olie;
d) brandstoffen;
3° solventen :
a) ontvetters, droogkuisproducten, vlekkenwater, decapeermiddelen en beitsmiddelen;
b) gechloreerde koolwaterstoffen : trichloorethyleen, tetrachloorethyleen, chloroform;
c) ontvlambare oplosmiddelen: petroleumether, ether, wasbenzine, brandspiritus, benzine, aceton, methanol, ethanol, hexaan, tolueen, xyleen;
d) verdunners: white spirit, lijnolie, terpentijn, terpentine, cellulose-verdunners;
e) gefluoreerde schoonmaakmiddelen;
f) glycol, antivries;
g) formol;
4° zuren :
a) zoutzuur, middelen die kalk en cement verwijderen;
b) zwavelzuur, accuzuur;
c) salpeterzuur, chroomzuur, fosforzuur;
d) fixeervloeistoffen en stopbadvloeistoffen;
5° basen :
a) ontvetters, ontstoppers, bijtende soda, natronloog, xxxxxxxx, ammoniak;
b) bijtende schoonmaakmiddelen, beits- en decapeermiddelen, bleekwater, hypochlorieten, hypochloraten;
c) fotografische ontwikkelaars, activators en additieven;
6° schoonmaakmiddelen :
a) zepen, waspoeders, wc-reinigers, glansmiddelen voor de vaatwas;
b) metaalpoets, roestverwijderingsmiddelen;
c) autowax;
7° loodstart- en andere batterijen :
a) loodstartbatterijen;
b) nikkelcadmiumbatterijen;
c) kwikoxidebatterijen;
d) andere;
8° stoffen of producten met kwik :
a) tl-lampen;
b) kwikthermometers;
9° KGA van gemengde samenstelling :
a) restanten met onbekende samenstelling;
b) cosmetica;
c) ongebruikte, afgedankte chemicaliën;
d) pesticiden; 81
e) brandblusmiddelen;
f) fotografisch zilver;
g) ontplofbare stoffen van huishoudelijke en vergelijkbare bedrijfsmatige oorsprong, vuurwerk;
h) rookdetectoren;
10° verpakkingen met of zonder restanten van KGA, genoemd in 1°, 2°, b), c) en d), 3°, 4°, 5°, 6°, b), 9°,
c) en d);
11° insulinespuiten, pennaalden, gebruikt door particulieren om zichzelf geneesmiddelen en bloedlancetten toe te dienen.
B. Algemene bepaling
Art. 5.5.2.2.
§1. Het is verboden om zich van klein gevaarlijk afval van huishoudelijke oorsprong te ontdoen op een andere wijze dan die, welke omschreven wordt in dit besluit.
§2. Het door of in opdracht van de gemeente ingezamelde KGA mag in geen geval verwerkt worden met als bestemming of eindbestemming de voedselketen van mens of dier.
C. Selectieve inzameling
Art. 5.5.2.3.
§1. De gemeenten zijn verplicht om op hun kosten, het klein gevaarlijk afval van huishoudelijke oorsprong op regelmatige wijze gescheiden in te zamelen. Die financieringsplicht geldt niet voor klein gevaarlijk afval van huishoudelijke oorsprong dat onderworpen is aan een aanvaardingsplicht, milieubeleidsovereenkomst of terugnameplicht in het kader van het samenwerkingsakkoord van 30 mei 1996 betreffende de preventie en het beheer van verpakkingsafval.
§2. De gemeenten kunnen klein gevaarlijk afval van vergelijkbare bedrijfsmatige oorsprong inzamelen op kosten van de producent, waarbij de inzameling van het klein gevaarlijk afval van huishoudelijke oorsprong niet mag worden gehinderd.
§3. De gescheiden inzameling moet, naar keuze, ten minste gebeuren door :
1° bij bestaande of op te richten containerparken een inrichting te bestemmen voor de aanvoer en aanvaarding van KGA;
2° het KGA regelmatig te laten ophalen door daartoe erkende overbrengers, per wijk of straat of, huis
82 aan huis;
3° een combinatie van voormelde inzamelwijzen.
§4. De producenten en invoerders van de producten zoals vermeld onder artikel 5.5.2.1,11° moeten tegen 1 januari 2004 een systeem opzetten dat over geheel Vlaanderen in een inzameling voorziet van gebruikte injectienaalden, rekening houdend met de verplichtingen die gelden in hoofde van de professionele gebruiker krachtens onderafdeling 5.5.3. Zij dragen hiervan de volledige kosten, ongeacht de kosten in hoofde van de particuliere patiënt ingevolge artikel 5.5.2.4, §3. Zij zetten communicatie- campagnes op die ervoor zorgen dat de particulieren aan patiënten de naalden meegeven in de daarvoor opgezette inzamelkanalen.
D. Inzameling via containerparken
Art. 5.5.2.4.
§1. De aanvoer en aanvaarding van KGA in de inrichting bij het containerpark is enkel toegelaten tijdens vooraf vastgestelde periodes.
§2. Het KGA moet, afzonderlijk van andere afvalstoffen, aangeboden worden in een daartoe geschikte recipiënt.
§3. KGA, zoals omschreven in artikel 5.5.2.1, 11°, moet worden aangeboden in een naaldcontainer die voldoet aan de constructieregels, vermeld in artikel 5.5.3.3, §1, 3°, tweede gedachtestreepje.
§4. De afvalstoffen die als KGA overeenkomstig dit artikel worden ingezameld, zijn geen gevaarlijke afvalstoffen overeenkomstig de bepalingen van afdeling 2.4 van dit besluit, zolang de afvalstoffen op de
inrichting bij het containerpark zijn opgeslagen en door die inrichting niet zijn afgegeven aan een erkende overbrenger.
E. Inzameling via ophaling
Art. 5.5.2.5.
§1. De gescheiden ophaling gebeurt per wijk of straat, huis aan huis, en uitsluitend met daartoe geschikte voertuigen.
§2. Het KGA moet aan het ophaalvoertuig worden aangeboden in een daartoe geschikte recipiënt. De afvalstoffen die als KGA overeenkomstig dit artikel worden ingezameld, zijn geen gevaarlijke afvalstoffen overeenkomstig de bepalingen van afdeling 2.4 van dit besluit, zolang die afvalstoffen niet zijn afgegeven aan een erkende overbrenger.
§3. KGA, zoals omschreven in artikel 5.5.2.1, 11°, moet worden aangeboden in een naaldcontainer die
voldoet aan de constructieregels, vermeld in artikel 5.5.3.3, §1, 3°, tweede gedachtestreepje. 83
§4. Het KGA wordt door de begeleider van het ophaalvoertuig gecontroleerd en gesorteerd op een manier die elk risico vermijdt.
§5. Het gesorteerde KGA wordt opgeslagen in de daartoe gereserveerde compartimenten van het ophaalvoertuig, dat verlucht moet zijn.
Onderafdeling III.
Medisch afval
A. Algemene bepalingen
Art. 5.5.3.1.
§1. Medische afvalstoffen worden onderverdeeld in :
1° risicohoudende medische afvalstoffen :
afvalstoffen die een bijzonder risico inhouden doordat ze een microbiologische of virale besmetting, een vergiftiging of een verwonding met zich mee kunnen brengen, of afvalstoffen die om ethische redenen een bijzondere behandeling vereisen;
2° niet-risicohoudende medische afvalstoffen :
afvalstoffen die geen bijzonder risico inhouden en die door hun aard vergelijkbaar zijn met huishoudelijke afvalstoffen, maar door hun samenstelling of waardebeleving niet vergelijkbaar zijn met huishoudelijke afvalstoffen.
§2. Elke vermenging en elke gezamenlijke verpakking van de afvalstoffen, vermeld in §1, en elke vermenging en elke gezamenlijke verpakking van de afvalstoffen, vermeld in §1, 1°, met huishoudelijke afvalstoffen of met bedrijfsafvalstoffen die door hun aard en samenstelling vergelijkbaar zijn met huishoudelijke afvalstoffen, heeft tot gevolg dat die afvalstoffen tot risicohoudende medische afvalstoffen worden gerekend en overeenkomstig beheerd moeten worden.
Elke vermenging en elke gezamenlijke verpakking van de afvalstoffen, vermeld in §1, 2°, met huishoudelijke afvalstoffen of met bedrijfsafvalstoffen die door hun aard en samenstelling vergelijkbaar zijn met huishoudelijke afvalstoffen, heeft tot gevolg dat die afvalstoffen tot de niet-risicohoudende medische afvalstoffen worden gerekend en overeenkomstig beheerd moeten worden.
Ten minste de volgende niet-risicohoudende medische afvalstoffen die door hun aard of samenstelling vergelijkbaar zijn met huishoudelijke afvalstoffen, moeten afzonderlijk worden opgehaald of ingezameld : 1° glasafval;
2° papier en karton.
§3. Een lijst van de verschillende, onder §1 vermelde medische afvalstoffen, wordt opgenomen in bijlage
5.5.3.2. A bij dit besluit.
84 §4. Medische afvalstoffen die niet voorkomen op de in §3 genoemde lijst, moeten door de instelling voor geneeskunde of de geneeskundige praktijk ingedeeld worden bij de risicohoudende of niet- risicohoudende medische afvalstoffen.
§5. Medische afvalstoffen die niet voorkomen op de in §3 genoemde lijst en waarover twijfel kan bestaan met betrekking tot het risicohoudend karakter ervan, moeten beheerd worden als risicohoudende medische afvalstoffen.
§6. Een lijst van medische afvalstoffen als bedoeld in §3, aangevuld met alle aanvullende risicohoudende en niet-risicohoudend medische afvalstoffen als bedoeld in §4 en §5, moet binnen elke instelling voor geneeskunde en elke geneeskundige praktijk ter beschikking worden gesteld van de toezichthoudend ambtenaar en van elke persoon die betrokken is bij de productie en de behandeling van medische afvalstoffen.
Art. 5.5.3.2.
Alle andere stoffen, vloeistoffen en producten, met uitzondering van steriliseerbare en herbruikbare medische instrumenten of producten die rechtstreeks in aanraking komen met risicohoudend medisch afval, moeten als zodanig worden beheerd.
B. Verpakking
Art. 5.5.3.3.
§1. Risicohoudend medisch afval moet worden verpakt in recipiënten die voorzien zijn van een UN- kenmerk, als bedoeld in het Europees verdrag betreffende het internationaal vervoer van gevaarlijke
goederen over de weg, ondertekend op 30 september 1957 in Genève en goedgekeurd bij de wet van 10 augustus 1960 (hierna ADR-reglementering te noemen), en die voldoen aan de volgende voorwaarden :
1° vloeibare en pasteuze afvalstoffen, met inbegrip van het afval, omschreven in punt 1.7 van de bijlage 5.5.3.2.A bij dit besluit, worden opgeborgen in een eenmalig te gebruiken, vormvaste recipiënt van maximaal 60 liter, vervaardigd uit een halogeenvrije kunststofsoort met een maximaal gehalte aan gerecycleerde kunststoffen. De recipiënt is ondoorzichtig en, ongeacht elke mogelijke manipulatie, lekvrij en scheur- en schokbestendig, heeft een vloeistofdichte sluiting en kan na sluiting niet meer heropend worden zonder beschadigd te worden;
2° vaste afvalstoffen worden opgeborgen in de voormelde eenmalig te gebruiken, vormvaste recipiënt, vervaardigd uit kunststof, of in een eenmalig te gebruiken, vormvaste recipiënt, vervaardigd uit karton dat een maximaal gehalte aan gerecycleerde vezels bevat, aangepast aan de aard en het gewicht van de inhoud, schokbestendig, met een inhoud van maximaal 50 liter, goed afsluitbaar, veilig manipuleerbaar en uitgerust met een eenmalig te gebruiken, gele binnenzak die is vervaardigd uit een halogeenvrije kunststofsoort met een maximaal gehalte aan gerecycleerde kunststoffen, met dubbele lasnaden, aangepast aan de aard en het gewicht van de inhoud, scheurbestendig, goed afsluitbaar, lekvrij en met vermelding van het logo van risicohoudend medisch afval, zoals weergegeven in bijlage 5.5.3.2.B bij dit besluit;
3° alle scherpe voorwerpen en glasafval worden op een van de volgende manieren op :
a) in een eenmalig te gebruiken, vormvaste recipiënt van maximaal 60 liter, vervaardigd uit een 85
halogeenvrije kunststofsoort. De recipiënt is ondoorzichtig en, ongeacht elke mogelijke manipulatie, snij- en prikbestendig, lekvrij en scheur- en schokbestendig, heeft een vloeistofdichte sluiting en kan na sluiting niet meer heropend worden zonder beschadigd te worden;
b) in een eenmalig te gebruiken, vormvaste recipiënt van maximaal 10 liter, vervaardigd uit een halogeenvrije kunststofsoort. De recipiënt is ondoorzichtig en, ongeacht elke mogelijke manipulatie, snij- en prikbestendig, lekvrij in verticale stand, scheur- en schokbestendig, en kan na sluiting niet meer heropend worden zonder beschadigd te worden. Die recipiënt wordt dan opgeborgen in de eenmalig te gebruiken, vormvaste kunststof recipiënt, vermeld 1° van dit artikel, of in de eenmalig te gebruiken, vormvaste kartonnen recipiënt, vermeld 2° van dit artikel, met de kunststof binnenzak.
§2. In afwijking van §1, 2° van dit artikel, kunnen voor het vast risicohoudend medisch afval recipiënten met een grotere maximale inhoudsmaat, maar met dezelfde eigenschappen en etikettering, uitsluitend gebruikt worden in welbepaalde gevallen waarbij de voorgeschreven maximale inhoudsmaat van 50 liter niet volstaat voor de desbetreffende afvalstoffen. Op die recipiënten met een grotere maximale inhoudsmaat moet de fabrikant duidelijk het maximaal toegelaten gewicht vermelden.
Art. 5.5.3.4.
§1. Op elke recipiënt van risicohoudend medisch afval, met uitzondering, van de recipiënten bedoeld in
§5 van dit artikel, wordt door de fabrikant van de recipiënt de vermelding "RISICOHOUDEND MEDISCH AFVAL" aangebracht, samen met het logo van risicohoudend medisch afval, bedoeld in bijlage 5.5.3.2.B bij dit besluit. De vermelding "RISICOHOUDEND MEDISCH AFVAL" is waterbestendig en wordt, in zwarte drukletters van minimaal 2 centimeter hoog, gekleefd, gedrukt of in reliëf gezet op een gele achtergrond van minimaal een A4-formaat. Het logo wordt overeenkomstig de ADR-reglementering aangebracht op een witte achtergrond in een ruit met een zijde van 10 cm.
§2. Op elke recipiënt van risicohoudend medisch afval wordt door de instelling voor geneeskunde of de geneeskundige praktijk de naam, het adres en het telefoonnummer van de instelling voor geneeskunde of de geneeskundige praktijk in kwestie aangebracht.
§3. De naam, het adres en het telefoonnummer van de ophaler wordt door de ophaler aangebracht op elke transportverpakking van risicohoudend medisch afval die bij dezelfde producent van medisch afval wordt opgehaald.
§4. De datum van de ophaling wordt door de instelling voor geneeskunde, door de geneeskundige praktijk of door de ophaler onder toezicht van de instelling voor geneeskunde of van de geneeskundige praktijk aangebracht op elke transportverpakking van risicohoudend medisch afval.
§5. Op eenmalig te gebruiken, vormvaste recipiënten van maximaal 10 liter, zoals bedoeld in artikel 5.5.3.3., §1, 3°, wordt door de fabrikant van de recipiënten de vermelding "RISICOHOUDEND MEDISCH AFVAL" aangebracht, samen met het logo van risicohoudend medisch afval, zoals bedoeld in bijlage
5.5.3.2.B bij dit besluit. De vermelding "RISICOHOUDEND MEDISCH AFVAL" is waterbestendig en wordt, in zwarte duidelijk leesbare drukletters, gekleefd, gedrukt of in reliëf gezet op een gele achtergrond. Het logo wordt overeenkomstig de ADR-reglementering aangebracht op een witte
achtergrond in een ruit. De recipiënt waarin die recipiënten van maximaal 10 liter worden opgeborgen,
86 wordt geëtiketteerd zoals beschreven in §1, §2, §3 en §4.
Art. 5.5.3.5.
Niet-risicohoudend medisch afval kan, afhankelijk van de fysische toestand ervan, verpakt worden overeenkomstig artikel 5.5.3.3 en 5.5.3.4 en moet minstens als volgt verpakt worden :
1° vloeibare en pasteuze afvalstoffen worden opgeborgen in een eenmalig te gebruiken, vormvaste recipiënt van maximaal 60 liter, vervaardigd uit een halogeenvrije kunststofsoort met een maximaal gehalte aan gerecycleerde kunststoffen. De recipiënt is ondoorzichtig en, ongeacht elke mogelijke manipulatie, lekvrij en scheur- en schokbestendig. De recipiënt heeft een vloeistofdichte sluiting en kan na sluiting niet meer heropend worden zonder beschadigd te worden;
2° vaste afvalstoffen worden opgeborgen in een eenmalig te gebruiken, blauwe zak, vervaardigd uit een halogeenvrije kunststofsoort met een maximaal gehalte aan gerecycleerde kunststoffen. De zak heeft dubbele lasnaden, is weinig doorzichtig, scheurbestendig, goed afsluitbaar, lekvrij en aangepast aan de aard en het gewicht van de inhoud.
Art. 5.5.3.6.
Op elke recipiënt of elke zak van niet-risicohoudend medisch afval wordt door de fabrikant van de recipiënt of van de zak de vermelding "NIET-RISICOHOUDEND MEDISCH AFVAL" aangebracht. Die vermelding is waterbestendig en wordt in zwarte drukletters van minimaal 2 centimeter hoog, gekleefd, gedrukt of in reliëf gezet.
Art. 5.5.3.7.
Artikel 5.5.3.5 en 5.5.3.6 zijn niet van toepassing op vast niet-risicohoudend medisch afval dat voortkomt uit de geneeskundige praktijk.
Art. 5.5.3.8. De Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, kan nadere regels vaststellen voor de recipiënten en zakken van medisch afval en het gebruik ervan.
Art. 5.5.3.9. Elke recipiënt of elke zak wordt na volledige vulling onmiddellijk en definitief gesloten, conform de instructies van de fabrikant van de recipiënt of van de zak.
C. Interne inzameling bij de instelling voor geneeskunde
Art. 5.5.3.10.
Gevulde en definitief gesloten recipiënten van medisch afval moeten elke werkdag, met aangepaste middelen, om elke beschadiging van de verpakking te voorkomen, van de afdeling of plaats van
productie naar een centrale, interne inzamelplaats worden overgebracht. De daartoe aangewende 87
transportmiddelen, die desinfecteerbaar zijn, moeten geregeld gereinigd en, indien nodig, gedesinfecteerd worden om het ontstaan van microbiologische broeihaarden te voorkomen.
Art. 5.5.3.11.
Onder voorbehoud van de toepassing van de bepalingen van titel II van het Vlarem alsook van de vergunningsvoorwaarden die in de met toepassing van titel I van het Vlarem verleende milieuvergunning terzake kunnen worden opgelegd, moet de centrale, interne inzamelplaats van medisch afval voldoen aan de volgende voorwaarden :
1° voor risicohoudend medisch afval :
a) de inzamelplaats kan uitsluitend worden ingericht in een gesloten en overdekte, koele opslagruimte of in een gesloten container buiten het eventuele beddengebouw;
b) de inzamelplaats is niet toegankelijk voor onbevoegden en voor dieren;
c) de inzamelruimte en de container moeten gemakkelijk bereikbaar zijn, zowel met de interne transportmiddelen als met de externe transportmiddelen die worden ingezet voor de ophaling;
d) de grootte van de inzamelruimte en van de container moet aangepast zijn aan de periodieke aanvoer van de afvalstoffen; de inzamelruimte moet op regelmatige tijdstippen geledigd worden, conform de bepalingen van dit besluit om elke overlading en elke vorming van microbiologische broeihaarden of geurhinder te voorkomen. Hetzelfde geldt voor de container die evenwel in zijn geheel kan worden opgehaald;
e) elke recipiënt in de inzamelruimte en in de container moet intact blijven.Beschadigde recipiënten moeten op veilige wijze worden overgebracht in aangepaste oververpakkingen. Die oververpakkingen moeten altijd in voldoende mate aanwezig zijn;
f) de inzamelruimte en de container zijn slechts beperkt toegankelijk voor de bevoegde personen. Ze zijn vrij van ongedierte en worden verlucht, na lediging worden ze gereinigd en indien nodig gedesinfecteerd om het ontstaan van microbiologische broeihaarden te voorkomen;
g) de recipiënten moeten zo gestapeld worden dat ze niet omvallen en dat ze gemakkelijk, snel, veilig en met een minimum aan manipulatie door de ophaler kunnen worden geladen;
h) de inzamelruimte en de container moeten voldoen aan de volgende technische vereisten :
1) ze zijn eenvoudig en efficiënt te reinigen, te desinfecteren en te verluchten;
2) de vloeren en de wanden ervan zijn vloeistofdicht, bestand tegen ontsmettingsmiddelen, voldoende effen en gemakkelijk afwasbaar;
3) ze zijn aan de buitenzijde voorzien van de vermelding "INZAMELRUIMTE VOOR RISICOHOUDEND MEDISCH AFVAL - TOEGANG VERBODEN VOOR ONBEVOEGDEN", samen met het logo van risicohoudend medisch afval; die vermelding is in zwarte, duidelijk leesbare drukletters op een gele achtergrond aangebracht;
2° voor niet-risicohoudend medisch afval :
a) de opslag van vloeibare en pasteuze afvalstoffen moet gebeuren conform het onder 1° bepaalde, al dan niet samen met het daar vermelde risicohoudend medisch afval;
b) de opslag van vaste afvalstoffen moet gebeuren in een inzamelruimte of in lekvrije containers of perscontainers, binnen het terrein van de instelling, op een of meer vaste, aan het zicht onttrokken locaties die gemakkelijk bereikbaar zijn voor de interne en externe transportmiddelen en waarvan de toegang voor onbevoegden verboden is;
c) het volume van de inzamelruimte, van de containers en de perscontainers moet aangepast zijn
aan de periodieke aanvoer van de afvalstoffen. Ze moeten op regelmatige tijdstippen geledigd
88 worden, conform de bepalingen van dit besluit, om elke overlading, vorming van microbiologische broeihaarden of geurhinder te voorkomen;
d) elke locatie waar de containers of perscontainers zich bevinden, wordt na ophaling van de containers of perscontainers gereinigd en, indien nodig, gedesinfecteerd om het ontstaan van microbiologische broeihaarden te voorkomen.
Art. 5.5.3.12.
Elke instelling voor geneeskunde is verantwoordelijk voor het opmaken en het aan de betrokken personeelsleden en de toezichthoudend ambtenaar ter beschikking stellen van de richtlijnen over het opslaan van medisch afval. Elke opslag van die afvalstoffen, de reiniging en eventuele desinfectie van de interne transportmiddelen, de opslagruimten, de containers of de perscontainers, alsmede de regelmatige, tijdige afvoer ervan en het toezicht daarop gebeurt onder de verantwoordelijkheid van de instelling voor geneeskunde.
D. Interne inzameling bij de geneeskundige praktijk
Art. 5.5.3.13.
De opslag van risicohoudend en van vloeibaar en pasteus niet-risicohoudend medisch afval in de geneeskundige praktijk gebeurt in de beschikbare recipiënten, conform de bepalingen van artikel 5.5.3.3 tot en met 5.5.3.9. De definitief gesloten recipiënten worden, in afwachting van hun verwijdering, opgeslagen, in de geneeskundige praktijk, of in een lokaal dat gescheiden is van elke woon- of leefruimte en dat niet toegankelijk is voor onbevoegden. Elke recipiënt moet intact blijven, beschadigde recipiënten moeten op veilige wijze worden overgebracht in aangepaste oververpakkingen die in voldoende mate aanwezig moeten zijn. De recipiënten worden op regelmatige tijdstippen verwijderd
voor verwerking. Het lokaal waar de recipiënten zich bevinden, wordt op regelmatige tijdstippen gereinigd en indien nodig gedesinfecteerd om het ontstaan van microbiologische broeihaarden te voorkomen.
Art. 5.5.3.14.
Het vast niet-risicohoudend medisch afval kan in de geneeskundige praktijk samen met de bedrijfsafvalstoffen die door hun van aard en samenstelling vergelijkbaar zijn met huishoudelijke afvalstoffen, worden verzameld en afgegeven.
E. Sectorale voorwaarden ophaling
Art. 5.5.3.15.
Het vervoermiddel van de beoefenaar van een geneeskundig beroep moet bij het vervoer van risicohoudend medisch afval niet voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 5.5.3.16.
89
Art. 5.5.3.16.
Onder voorbehoud van de toepassing van elke andere wettelijke en reglementaire bepaling, gelden voor de afzonderlijke ophaling en het vervoer van medisch afval de volgende voorwaarden :
1° voor risicohoudend medisch afval en vloeibaar of pasteus niet-risicohoudend medisch afval :
a) de ophaling en het vervoer van de afvalstoffen moet gebeuren met gesloten en goed verluchte transportmiddelen, ADR-uitgerust;
b) lekkende recipiënten moeten onmiddellijk in een aangepaste oververpakking worden overgebracht;
c) als er bij een volgende ophaling gevaar bestaat voor vervuiling of besmetting van de lading, moet de laadruimte van de transportmiddelen worden gereinigd in een daartoe vergunde inrichting die na de reiniging een reinigingsattest verstrekt. Indien nodig moet de laadruimte gedesinfecteerd worden om het ontstaan van microbiële broeihaarden te voorkomen;
d) elke manuele behandeling van de recipiënten moet bij de ophaling tot een minimum beperkt worden;
e) de ophaler stelt duidelijke, schriftelijke richtlijn en op zowel voor de ophaling en het vervoer van de afvalstoffen als voor noodgevallen. Hij stelt die richtlijnen ter beschikking van de bestuurder, de houder van de afvalstoffen en de toezichthoudend ambtenaar. Die richtlijnen zijn ook steeds te vinden in het transportmiddel, op een duidelijk zichtbare en aangeduide plaats;
f) de transportmiddelen voldoen minstens aan de volgende technische vereisten :
1) de laadruimte is voorzien van lekvrije, metalen wanden of wanden met vergelijkbare eigenschappen;
2) de laadruimte is uitgerust met een verluchtings- en een verlichtingssysteem; indien de laadruimte gecompartimenteerd is, moet elk afzonderlijk compartiment voorzien zijn van een verluchtings- en een verlichtingsysteem;
3) de binnenbekleding en de wanden van de laadruimte hebben afgeronde hoeken en zijn effen en goed afwasbaar, alsmede gemakkelijk desinfecteerbaar;
4) de laadruimte heeft een minimale hoogte van 1 m en is gescheiden van de bestuurderscabine door een voldoende stevige scheidingswand;
5) de achterste laaddeuren hebben dezelfde hoogte als de laadruimte, ze zijn goed afsluitbaar en weerstaan een lichte aanrijding;
6) de laadruimte moet zodanig zijn ontworpen of ingericht dat eventuele lekvloeistoffen, zelfs na een aanrijding, niet naar buiten kunnen sijpelen;
7) een gemakkelijk toegankelijke, afgescheiden ruimte binnen of buiten de laadruimte bevat voldoende beschermende kleding, reinigingsmateriaal, desinfecterende middelen, absorptiemateriaal en aangepaste oververpakkingen voor noodgevallen;
8) maatregelen moeten getroffen worden opdat de niet-gebruikte recipiënten in de laadruimte niet in contact kunnen komen met eventuele lekvloeistoffen, afkomstig van de afval;
9) de bestuurderscabine bevat voldoende materiaal voor het wassen en ontsmetten van de handen van de bestuurder;
g) tijdens het laden en lossen van de recipiënten met risicohoudend medisch afval en met vloeibaar en pasteus niet-risicohoudend medisch afval, evenals tijdens het vervoer, moeten de recipiënten zo gestapeld worden dat ze niet omvallen en dat ze gemakkelijk, veilig en met een minimum aan manipulatie verplaatst kunnen worden;
2° voor de container met risicohoudend en vloeibaar of pasteus niet-risicohoudend medisch afval,
bedoeld in artikel 5.5.3.11 :
90 a) de ophaling en het vervoer van de container moet gebeuren met aangepaste transportmiddelen, ADR-uitgerust;
b) als er bij een volgende ophaling gevaar bestaat voor vervuiling of besmetting van de lading, moet de container worden gereinigd in een daartoe vergunde inrichting die na de reiniging een reinigingsattest verstrekt.Indien nodig moet de container gedesinfecteerd worden om het ontstaan van microbiologische broeihaarden te voorkomen;
c) de ophaler stelt duidelijke, schriftelijke richtlijnen op zowel voor de ophaling en het vervoer van de afvalstoffen als voor noodgevallen.Hij stelt die richtlijnen ter beschikking van de bestuurder, de houder van de afvalstoffen en de toezichthoudend ambtenaar. Bovendien zijn die richtlijnen steeds te vinden in het transportmiddel, op een duidelijk zichtbare en aangeduide plaats;
d) de bestuurderscabine bevat voldoende beschermende kleding, reinigingsmateriaal, desinfecterende middelen, absorptiemateriaal en aangepaste oververpakkingen voor noodgevallen alsmede voldoende materiaal voor het wassen en ontsmetten van de handen van de bestuurder;
e) tijdens het laden en lossen van de recipiënten met risicohoudend medisch afval en met vloeibaar en pasteus niet-risicohoudend medisch afval, evenals tijdens het vervoer, moeten de recipiënten zo gestapeld worden dat ze niet omvallen en dat ze gemakkelijk, veilig en met een minimum aan manipulatie verplaatst kunnen worden;
3° voor vast niet-risicohoudend medisch afval :
a) bij het persen van de afvalstoffen moet het vrijkomen van lekvloeistoffen tot een minimum beperkt worden;
b) elke manuele behandeling van de recipiënten moet bij de ophaling tot een minimum beperkt worden.
F. Inzamelplaats buiten de instelling voor geneeskunde en buiten de geneeskundige praktijk
Art. 5.5.3.17.
Onder voorbehoud van de toepassing van de bepalingen van titel II van het Vlarem alsook van de vergunningsvoorwaarden die in de met toepassing van titel I van het Vlarem verleende milieuvergunning terzake kunnen worden opgelegd moet elke inzamelplaats van medisch afval buiten de instelling voor geneeskunde en buiten de geneeskundige praktijk voldoen aan de bepalingen van artikel 5.5.3.11 van dit besluit met dien verstande dat de afvalstoffen binnen 72 uur afgevoerd moeten worden naar de verwerkingsinrichting om daar verwerkt te worden. Medisch afval, afkomstig uit de geneeskundige praktijk, dat enkel bestaat uit naalden en scherpe voorwerpen moet binnen 14 dagen afgevoerd worden naar de verwerkingsinrichting.
G. Verwerking van medisch afval
Art. 5.5.3.18.
91
Het storten van medisch afval, afkomstig van de instelling voor geneeskunde, en van risicohoudend medisch afval, afkomstig van de geneeskundige praktijk, is verboden.
Art. 5.5.3.19.
Risicohoudend medisch afval en vloeibaar en pasteus niet-risicohoudend medisch afval moet verbrand worden.
Art. 5.5.3.20.
De verwerking van niet-risicohoudend medisch afval is eveneens onderworpen aan de bepalingen van artikel 5.4.1. en 5.4.2.
Onderafdeling IV. Afgedankte voertuigen
Art. 5.5.4.1.
Vanaf 1 januari 2005 moet elke persoon die afgedankte voertuigen depollueert of moet depollueren, een erkenning bezitten als centrum voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen. Het centrum dient de aangenomen afgedankte voertuigen te depollueren, te ontdoen van de verplicht te ontmantelen onderdelen en te vernietigen.
Art. 5.5.4.2.
§1. Alle afgedankte voertuigen moeten binnen de termijnen, bepaald in §3, worden ingeleverd bij een erkend centrum voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen, met uitzondering van :
1° oldtimers die ingeschreven zijn in het repertorium van de motorvoertuigen en de aanhangwagens; 2° voertuigen die als verzamelobject bewaard worden;
3° voertuigen waarvoor een bewijs van uitvoer bestaat;
4° voertuigen die het voorwerp uitmaken van een gerechtelijk onderzoek of een inbeslagname en die nog niet vrijgegeven werden;
5° voertuigen die gebruikt worden om didactische doeleinden.
§2. De houder moet zich ontdoen van een voertuig :
1° dat niet is voorzien van de volgende boorddocumenten of waarvan de eigenaar die niet binnen een maand kan voorleggen :
a) het inschrijvingsbewijs D.I.V.;
b) het gelijkvormigheidsattest;
c) het keuringsbewijs;
2° waarvan de geldigheidsduur van het laatste reglementair keuringsbewijs, uitgereikt door een
92 instelling van de technische keuring van een lidstaat van de Europese Unie, meer dan een jaar verstreken is;
3° vanaf 1 jaar na datum waarop het voertuig voor de eerste keer had gekeurd moeten zijn als het in gebruik was gebleven;
4° waarvan het chassisnummer geblokkeerd is in het repertorium van de motorvoertuigen en de aanhangwagens op basis van een melding van totaal verlies.
§3. De termijnen waarbinnen de afgedankte voertuigen moeten worden ingeleverd bij een erkend centrum, bedragen :
1° 1 maand vanaf het verstrijken van de termijn waarbinnen de ontbrekende documenten, bedoeld in
§2, 1°, moeten worden voorgelegd;
2° 2 jaar vanaf het verlopen van de geldigheidsdatum van het keuringsbewijs, uitgereikt door een instelling van de technische keuring van een EU-lidstaat;
3° 2 jaar vanaf de datum waarop de wagen voor de eerste keer gekeurd had moeten zijn als hij in gebruik was gebleven;
4° 2 jaar vanaf de datum van blokkering in het repertorium van de motorvoertuigen en de aanhangwagens op basis van een melding van totaal verlies.
Art. 5.5.4.3.
§1. Het is verboden afgedankte voertuigen te vernietigen, met inbegrip van indrukken, behalve door de erkende centra.
§2. Elk erkend centrum vereist de volgende technische capaciteiten van de uitbater en van zijn materieel en infrastructuur :
1° een geijkt weegtoestel, een infrastructuur die depollutie en demontage van onderdelen of materialen (ook de gassen) toelaat, en een mogelijkheid tot het vernietigen van de afgedankte
voertuigen. Bij wijze van uitzondering kan een contract gelden met een bedrijf dat over de voornoemde vernietigingsmogelijkheid beschikt en dat zich op een aanpalend terrein bevindt;
2° het nodige rollend materieel voor enerzijds het intern verplaatsen van afgedankte voertuigen, opslagbakken, enzovoort en anderzijds, als wordt geopteerd voor vervoer in eigen beheer, de aan- en afvoer van de afgedankte voertuigen;
3° het nodige personeel om de operationele taken van het erkende centrum te kunnen vervullen; 4° zodra een afgedankt voertuig of onderdelen van voertuigen bij een erkend centrum ingeleverd
worden, is het centrum volledig verantwoordelijk voor een zo degelijk mogelijke verwerking ervan, vanuit technisch en markteconomisch oogpunt en op een milieuvriendelijke wijze. Het erkende centrum moet zijn efficiëntie terzake gestadig verhogen en verbeteren, onder meer door de ontwikkeling van meer efficiënte verwerkingsmethoden.
§3. De erkende centra moeten het bewijs leveren van de bestemming van de materialen. Als er geen vergunning vereist is, dan worden de materialen afgeleverd aan bedrijven die uitgerust zijn met de beste beschikbare technieken.
§4. Het erkende centrum verleent alle informatie, die in het kader van de aanvaardingsplicht moet worden bijgehouden of verstrekt, aan de producenten, invoerders of aan degene die door hen is aangesteld. Als de eindverkopers, tussenhandelaars, producenten en invoerders voor de nakoming van
hun aanvaardingsplicht, overeenkomstig artikel 3.1.1.4, een beroep doen op een beheersorganisme in 93
het kader van de milieubeleidsovereenkomst, zullen de gegevens ter beschikking gesteld worden van een geüniformiseerd, geïnformatiseerd datacommunicatiesysteem met de centrale databank van het beheersorganisme, volgens een door dit organisme vast te leggen procedure en periodiciteit.
Het chassisnummer van een afgedankt voertuig dat het erkend centrum verlaat, wordt voorafgaandelijk meegedeeld aan het beheersorganisme. Op elk moment moet op verzoek van de toezichthoudend ambtenaar een geactualiseerde lijst kunnen worden voorgelegd van de afgedankte voertuigen evenals van de afvalstoffen en materialen die aanvaard werden of van de hand gedaan werden, en die aanwezig zijn op de inrichting.
§5. Het erkende centrum bezorgt aan de eigenaar een certificaat van vernietiging naar het voorbeeld, opgenomen in bijlage 5.5.4.1 van dit besluit.Het erkende centrum stuurt een afgestempelde verklaring van vernietiging op naar de dienst Wegverkeer bij het ministerie van Verkeer en Infrastructuur, met vermelding van de datum van vernietiging. Het erkende centrum deponeert een stempel, die aangebracht wordt op het certificaat van vernietiging, bij de OVAM.
§6. Het erkende centrum bezorgt jaarlijks aan de OVAM een rapport van de doorlichting van de bedrijfsactiviteiten door een onafhankelijke keuringsinstelling, geaccrediteerd op basis van EN 45004. Dit rapport geeft aan of het erkende centrum al dan niet voldoet aan de wettelijke bepalingen.
§7. Het erkende centrum verleent op uitdrukkelijk verzoek van de OVAM de volgende overzichten in verband met de materialenstroom, waarbij het gewicht wordt uitgedrukt in kg :
1° een overzicht van de aangevoerde afgedankte voertuigen (aantal, totaalgewicht per categorie M1 of N1, lijsten van de chassisnummers);
2° een overzicht van de afgevoerde afgedankte voertuigen (aantal, totaalgewicht per categorie M1 of N1, lijsten van de chassisnummers);
3° een overzicht van de afgevoerde materialen (volgens hun gewicht, totaal per bestemming).
§8. Bij de depollutie, ontmanteling en verwerking van de materialen en onderdelen van de voertuigwrakken of afgedankte voertuigen moeten de doelstellingen inzake hergebruik en nuttige toepassing in uitvoering van de aanvaardingsplicht voertuigwrakken of afgedankte voertuigen worden behaald. De producenten/invoerders of diegene die door hen is aangesteld in uitvoering van de aanvaardingspicht voertuigwrakken of afgedankte voertuigen, verstrekt aan het erkend centrum de informatie over de bereikte percentages inzake nuttige toepassing van deze materialen en onderdelen.
Art. 5.5.4.4.
Om als centrum erkend te zijn, moet voldaan worden aan de volgende vereisten : 1° natuurlijke personen moeten aan de volgende voorwaarden beantwoorden :
a) de burgerlijke en politieke rechten bezitten;
b) de laatste vijf jaar geen effectieve strafrechtelijke veroordeling hebben opgelopen voor een overtreding van de milieuwetgeving;
c) een inrichting uitbaten of beroep doen op een inrichting, vergund voor de opslag en mechanische behandeling van voertuigwrakken;
d) nuttige kennis of ervaring kunnen aantonen met betrekking tot de verwerking van afgedankte
voertuigen;
94 e) zich ertoe verbinden bij een financiële instelling een bankgarantie te stellen op basis van de geraamde kosten van een ambtshalve verwijdering van de afgedankte voertuigen;
2° rechtspersonen moeten aan de volgende voorwaarden beantwoorden :
a) opgericht zijn overeenkomstig de Belgische vennootschapswetgeving of de overeenstemmende wetgeving van een andere EU-lidstaat, met maatschappelijke zetel binnen de EU;
b) de natuurlijke personen , die de vennootschap kunnen verbinden, bezitten hun burgerlijke en politieke rechten ;
c) een inrichting uitbaten of een beroep doen op een inrichting, vergund voor de opslag en mechanische behandeling van voertuigwrakken;
d) de natuurlijke personen, die de vennootschap kunnen verbinden, hebben , de laatste vijf jaar voor de aanvraag, geen effectieve strafrechtelijke veroordeling opgelopen voor een overtreding van de milieuwetgeving;
e) ten minste een lid van het orgaan of een natuurlijke persoon die de vennootschap kan verbinden, moet nuttige kennis of ervaring kunnen aantonen met betrekking tot de verwerking van afgedankte voertuigen;
f) zich ertoe verbinden bij een financiële instelling een bankgarantie te stellen op basis van de geraamde kosten van een ambtshalve verwijdering van de afgedankte voertuigen.
Art. 5.5.4.5.
De aanvraag tot erkenning als centrum moet met een aangetekende brief ingediend worden bij de OVAM en moet ten minste de volgende gegevens bevatten :
1° administratieve gegevens :
naam, adres, postnummer en gemeente, land, telefoonnummer, faxnummer, contactpersoon en e-mailadres van de maatschappelijke zetel en van de exploitatiezetel waarop de aanvraag betrekking heeft;
2° bijlage in verband met de deskundige persoon :
naam, voornaam, adres, functie en deskundigheid van de natuurlijke persoon. Die laatste dateert de bijlage en ondertekent ze voor akkoord. Hij is verantwoordelijk voor het dagelijkse toezicht over, en de dagelijkse leiding van het centrum, en hij kan, op verzoek van elke ambtenaar van de bevoegde overheid, op elk moment een actuele lijst meedelen van de afgedankte voertuigen, evenals van de materialen die aanvaard werden, van de hand gedaan werden en aanwezig zijn op de inrichting;
3° bijlage in verband met de moraliteit :
a) bij een aanvraag door een vennootschap :
1) een bewijs van goed zedelijk gedrag van de personen die de vennootschap kunnen verbinden en van de personen die verantwoordelijk zijn voor het dagelijkse toezicht, dat aantoont dat deze personen de laatste vijf jaar voor de aanvraag geen effectieve strafrechtelijke veroordeling hebben opgelopen voor een overtreding van de milieuwetgeving; als het personen betreft die niet van Belgische nationaliteit zijn, mogen ze de milieuwetgeving niet overtreden hebben in de staat waarvan zij onderdaan zijn;
2) een afschrift van de oprichtingsakte en van de eventuele wijzigingen hiervoor in verband met de personen die deel uitmaken van organen die de vennootschap kunnen verbinden;
b) bij een aanvraag door een natuurlijke persoon ; een bewijs van goed gedrag en zeden van deze
persoon, en in voorkomend geval van de personen die instaan voor het dagelijks toezicht, dat
aantoont dat deze personen de laatste vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag geen effectieve 95
strafrechtelijke veroordeling hebben opgelopen voor een overtreding van de milieuwetgeving noch, wanneer het personen betreft die niet van Belgische nationaliteit zijn, in de staat waarvan zij onderdaan zijn;
4° bijlagen in verband met de solvabiliteit :
a) een bewijs van de verzekeraar, waarin aangetoond wordt dat de aanvrager een voldoende verzekering burgerlijke aansprakelijkheid heeft aangegaan of zal aangaan die de schade dekt, met inbegrip van milieuschade, die kan ontstaan door de activiteiten van het erkende centrum;
b) een schriftelijke verbintenis, gedateerd en ondertekend door de aanvrager, of in voorkomend geval door de natuurlijke persoon die de vennootschap kan verbinden, tot het stellen van een bankgarantie zoals bedoeld in artikel 5.5.4.4;
5° bijlage in verband met de activiteiten van de aanvrager :
een overzicht en omschrijving van de bedrijfsactiviteiten van de aanvrager, met inbegrip van zijn huidige vergunnings- en erkenningstoestand ten aanzien van de milieuwetgeving;
6° bijlage in verband met de conformiteit van het erkende centrum :
een technisch rapport, gebaseerd op een doorlichting door een onafhankelijke keuringsinstelling, geaccrediteerd op basis van EN 45004, dat de conformiteit van het erkende centrum met de wettelijke bepalingen attesteert.
De aanvraag moet ondertekend en gedateerd zijn, waarbij de ondertekenaar verklaart dat de door hem verstrekte inlichtingen volledig en correct zijn. De naam en de functie van de ondertekenaar worden vermeld.
Art. 5.5.4.6.
§1. Als de erkenningsaanvraag volledig en correct is opgesteld en conform wordt bevonden met artikel 5.5.4.4, wordt de erkenning door de OVAM verleend. In de erkenningsbeslissing kunnen bijzondere voorwaarden worden opgelegd, onder meer met betrekking tot het bedrag van de bankgarantie.
§2. De erkenning wordt verleend voor een periode van 5 jaar.
§3. De OVAM stuurt de erkenning op naar de aanvrager, met een aangetekende brief, binnen een termijn van 40 kalenderdagen na ontvangst van de aanvraag.
§4. De houder van de erkenning is ertoe verplicht om, binnen 30 dagen na het verlenen van de erkenning :
1. het bewijs over te maken dat een bankgarantie zoals bedoeld in artikel 5.5.4.4, werd gesteld;
2. de stempel waarvan sprake in artikel 5.5.4.3, te bezorgen aan de OVAM.
Art. 5.5.4.7.
§1. Als de aanvraag onvolledig is of niet correct is opgesteld, meldt de OVAM dat met een aangetekende brief aan de aanvrager binnen een termijn van 40 kalenderdagen na ontvangst van de aanvraag. De melding bevat de motieven waarop de aanvraag onvolledig of niet correct werd bevonden.
§2. Als de aanvraag niet conform wordt bevonden met artikel 5.5.4.4, wordt de erkenning door de OVAM geweigerd. De OVAM stuurt met een aangetekende brief, de gemotiveerde weigering op naar de
96 aanvrager binnen een termijn van 40 kalenderdagen na ontvangst van de aanvraag.
Art. 5.5.4.8.
§1. Het erkende centrum dat zijn erkenning wil verlengen, moet uiterlijk 40 dagen voor het verstrijken van zijn erkenning een nieuwe aanvraag indienen.
§2. Elke wijziging van de administratieve gegevens van het erkende centrum wordt aan de OVAM meegedeeld. Elke andere wijziging wordt behandeld als een nieuwe erkenningsaanvraag.
§3. De erkenning kan niet aan derden worden doorgegeven.
§4. Bij stopzetting van de activiteiten wordt de erkenning als centrum opgeheven.
Art. 5.5.4.9.
§1. Elk misbruik van de erkenning, elke overtreding van de erkenningsvoorwaarden, elke overtreding van de voorwaarden van de milieuvergunning van het centrum en een negatieve evaluatie van het jaarlijkse doorlichtingsrapport zoals bedoeld in artikel 5.5.4.3, §6, kan leiden tot het opheffen van de erkenning.
Het erkende centrum is gehouden onverwijld de OVAM op de hoogte te brengen van elke inbreuk die zich voordoet op de erkenningsvoorwaarden tijdens de looptijd van de erkenning.
§2. Behalve bij een dreigend en onmiddellijk gevaar voor mens of milieu wordt de houder van de erkenning, met een aangetekende brief door de OVAM op de hoogte gebracht van de voorgenomen beslissing tot opheffing en de motieven daartoe. De houder van de erkenning beschikt over een termijn van 14 dagen om zijn verweermiddelen kenbaar te maken of om aan te tonen dat zijn zaken ondertussen in orde werden gebracht. Hij kan vragen om gehoord te worden.
§3. Het opheffen wordt door de OVAM met een aangetekende brief aan de overtreder meegedeeld met vermelding van de motieven die tot het opheffen hebben geleid.
§4. Een opheffing blijft van kracht voor een termijn die afloopt samen met de einddatum van de erkenning. Als intussen kan worden aangetoond dat de aanleiding tot opheffing niet meer bestaat, kan de opheffing ongedaan worden gemaakt.
Onderafdeling V.
Afgedankte elektrische en elektronische apparatuur
Art. 5.5.5.1.
De ingezamelde afgedankte elektrische en elektronische toestellen worden op een milieuverantwoorde wijze opgeslagen en met volgende technische voorschriften :
- op een ondoorlatende ondergrond van geschikte terreinen met opvangvoorzieningen voor lekolie en indien nodig olie- en vuilafscheiders;
- voorzien van weerbestendige afdekking van geschikte terreinen; 97
- koel- en vriestoestellen worden droog, rechtopstaand en zodanig geplaatst dat het koelcircuit niet kan
beschadigd worden;
- beeldschermen worden in intacte toestand opgeslagen;
- gescheiden van gedemonteerde reserveonderdelen en/of herbruikbare toestellen.
Art. 5.5.5.2.
Het is verboden niet-herbruikbare afgedankte elektrische of elektronische apparatuur of resten hiervan te verwerken zonder dat voorafgaandelijk enige bewerking plaatsvond zoals beschreven in artikel 5.2.2.5.2, §8 van titel II van het Vlarem die gericht is op de gehele of gedeeltelijke recycling van de apparatuur.
Onderafdeling VI.
Afvalbanden
Artikel 5.5.6.1.
§1. Het is verboden afvalbanden en versnipperde rubberbanden te storten. Het is tevens verboden afvalbanden te verwerken zonder dat voorafgaandelijk enige bewerking plaatsvond, die gericht is op de gehele of gedeeltelijke nuttige toepassing van deze afvalbanden.
§2. De verwerking van afvalbanden in daarvoor vergunde inrichtingen moet zo gebeuren dat de afvalbanden die noch in aanmerking komen voor rechtstreeks hergebruik als tweedehands afvalbanden, noch voor loopvlakvernieuwing, afgehaald of behandeld zullen worden op een selectieve wijze met het oog op een nuttige toepassing ervan.
Onderafdeling VII.
Afvalbatterijen en afvalloodstartbatterijen
Art. 5.5.7.1.
Het is verboden afvalbatterijen en afvalloodstartbatterijen te verwerken zonder dat voorafgaandelijk enige bewerking plaatsvond, die gericht is op de gehele of gedeeltelijke recycling van de afvalbatterijen en de afvalloodstartbatterijen.
Art. 5.5.7.2.
Het is verboden het zuur uit afvalloodstartbatterijen te verwijderen buiten een inrichting, vergund voor de verwerking van afvalloodstartbatterijen.
Onderafdeling VIII.
98 PCB’s
Art. 5.5.8.0.
Voor de bepalingen van deze onderafdeling wordt onder verwijdering verstaan : de handelingen X0, X0, X00, X00 (alleen veilige, diepe, ondergrondse opslag in een droge rotsformatie en uitsluitend voor apparaten die PCB’s bevatten en niet kunnen worden gereinigd) en D15 als bedoeld in artikel 1.3.1.
Art. 5.5.8.1.
§1. De OVAM houdt een inventaris bij van apparaten die meer dan 1 liter PCB’s bevatten. Voor sterk- stroomcondensatoren geldt de drempel van 1 liter voor het totaal van de afzonderlijke onderdelen van een gecombineerd toestel.
§2. Voor de opstelling van de in §1 bedoelde inventaris maakt de OVAM inzonderheid gebruik van : 1° de kennisgevingen die zijn gebeurd met toepassing van het koninklijk besluit van 9 juli 1986 tot
reglementering van de stoffen en preparaten die polychloorbifenylen en polychloorterfenylen bevatten;
2° de kennisgevingen die zijn gebeurd met toepassing van de bepalingen in artikel 5.5.8.6.
Art. 5.5.8.2.
§1. De in artikel 5.5.8.1, §1 bedoelde inventaris bevat ten minste de volgende gegevens : 1° naam en adres van de houder;
2° plaats en omschrijving van de apparaten;