Woord vooraf
Woord vooraf
In het Inclusive Framework (IF) georganiseerd door de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) is in 2021 een politiek akkoord bereikt over de herziening van het internationale belastingstelsel (IF-akkoord). Deze herziening van het internationale belastingstelsel bestaat uit twee pijlers. De eerste pijler (Pijler 1) van het IF-akkoord betreft het aanpassen van de regels over belastbare aanwezigheid en winsttoerekening. Daardoor kan onder voorwaarden ook belasting worden geheven in landen waar een multinational klanten heeft zonder dat het bedrijf daar fysiek aanwezig is. Dit betekent dat de belastbare winst in die landen zal toenemen. De tweede pijler (Pijler 2) van het IF-akkoord ziet op maatregelen om te waarborgen dat multinationals altijd ten minste een minimumniveau aan winstbelasting betalen. Op 20 december 2021 heeft het IF de modelteksten gepubliceerd waarmee de deelnemende landen Pijler 2 in hun nationale wetgeving kunnen omzetten.1 Om ervoor te zorgen dat de Pijler 2-maatregelen binnen de Europese Unie (EU) op dezelfde wijze in nationale wetgeving worden omgezet (het creëren van een gelijk speelveld) en om de verenigbaarheid met het Europees recht te verzekeren, heeft de Europese Commissie (EC) op 22 december 2021 een richtlijnvoorstel gepubliceerd tot waarborging van een (mondiaal) minimumniveau van belastingheffing van multinationale groepen en omvangrijke binnenlandse groepen in de EU.2 Het richtlijnvoorstel bevat de modelteksten voor de EU-lidstaten. De rechtsbasis van het richtlijnvoorstel is artikel 115 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) dat de EU toestaat om richtlijnen vast te stellen voor de onderlinge aanpassingen van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten die rechtstreeks van invloed zijn op de interne markt, en waarvoor unanimiteit alsmede de raadplegingsprocedure vereist zijn. Het conceptwetsvoorstel dat nu voor internetconsultatie wordt aangeboden strekt tot implementatie van het richtlijnvoorstel op basis van de compromistekst van 16 juni 2022 (het richtlijnvoorstel).3 Op het moment van de start van deze internetconsultatie is er op EU-niveau nog geen overeenstemming bereikt over deze compromistekst van het richtlijnvoorstel. Dat blijft wel de inzet van Nederland. Ook heeft Nederland met de EU-lidstaten Frankrijk, Duitsland, Italië en Spanje op 9 september 2022 een gezamenlijke verklaring uitgebracht.4 Deze verklaring benadrukt de wens om een akkoord te bereiken binnen de Europese Unie en onderstreept daarmee de inzet van Nederland om de richtlijn tijdig te implementeren. Het conceptwetsvoorstel dat nu in consultatie wordt gebracht, kan als basis dienen voor het definitieve wetsvoorstel. De ontwikkelingen in EU-verband zullen daarbij nauwgezet worden gevolgd.
Het voorgaande en deze internetconsultatie hebben tot gevolg dat het voorliggende conceptwetsvoorstel en het uiteindelijk bij de Staten-Generaal in te dienen wetsvoorstel op onderdelen van elkaar zouden kunnen afwijken. Vanwege de snelheid waarmee dit conceptwetsvoorstel tot stand is gekomen en de omvang en complexiteit van het wetsvoorstel, dient er voorts rekening mee te worden gehouden dat de komende periode op een aantal onderdelen technische verbeteringen zullen worden aangebracht. Desondanks is er voor gekozen om dit conceptwetsvoorstel reeds nu te consulteren. Het ligt namelijk voor de hand dat de uiteindelijke tekst van de richtlijn – die grotendeels is gebaseerd op modelteksten van de OESO – vrijwel gelijk zal zijn aan de compromistekst van 16 juni 2022 waarmee alle EU-lidstaten, op één na, akkoord zijn gegaan. Het richtlijnvoorstel behelst immers een uitwerking van de regels waar al een akkoord over is bereikt in het IF en ter zake waarvan een zeer beperkte beleidsruimte bestaat. Deze internetconsultatie heeft derhalve een overwegend technisch karakter. Daarnaast kan consultatie op dit moment de kwaliteit van de uiteindelijke Nederlandse wetgeving ten goede komen, omdat er nog tijd is om reacties op de consultatie mee te wegen bij het maken van het in te dienen wetsvoorstel. Indien pas in een laat stadium overeenstemming wordt bereikt over de richtlijn of gewacht wordt met de consultatie totdat alle technische verbeteringen zijn verwerkt, kan de mogelijkheid om bij de voorbereiding van het wetsvoorstel nog gebruik te maken van een internetconsultatie in het geding komen. Daarom is ervoor gekozen om reeds in dit stadium tot consultatie van het conceptwetsvoorstel over te gaan.
1 xxxxx://xxx.xxxx.xxx/xxx/xxxx/xxx-xxxxxxxxxx-xxxxxxx-xxxx-xxx-xxxxxxxxxxxxxx-xx-xxx-xxxxxxx-xxxxxx-xxxx-xxxx-xxxxxxx-xxxxx-xxxxx-xxxxxx- two.htm.
2 Proposal for a Council Directive on ensuring a global minimum level of taxation for multinational groups in the Union, 22 december 2021, COM(2021) 823. xxxxx://xxx-xxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxx.xxxx?xxxxxxxxxx:xx0xxxxx-000x-00xx-0000-00xx00xx00x0.0000.00/XXX_0&xxxxxxxXXX.
3 xxxxx://xxxx.xxxxxxxxx.xxxxxx.xx/xxx/xxxxxxxx/XX-0000-0000-XXXX/xx/xxx.
4 xxxxx://xxxx.xxxxxxxx.xx/xxxxxxxxxx/xxxx-00xxx00000x0x00x0xxx00xx0xx000x000xxxxxx/0/xxx/xxxxxxx-xxx-xxxxx-xxxxxxxxxxxx-xxxxxxxxxx-xxxxxx- 2.pdf.
VOORSTEL VAN WET
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 Minimumbelasting
Onder de naam minimumbelasting worden van entiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, de volgende belastingen geheven:
a. binnenlandse bijheffing, volgens de regels van hoofdstuk 3;
b. inkomen-inclusiebijheffing, volgens de regels van hoofdstuk 4;
c. onderbelastewinstbijheffing, volgens de regels van hoofdstuk 5.
Artikel 1.2 Definities
1. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan
onder:
aangewezen informatieaangifte-indienende groepsentiteit: de groepsentiteit die geen uiteindelijkemoederentiteit is en die door de multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep is aangewezen om namens die groep te voldoen aan de informatieverplichting, bedoeld in artikel 12.1;
belang: elk belang in het eigen vermogen dat recht geeft op winst, kapitaal of reserves van een entiteit of van een vaste inrichting;
belastingregeling voor buitenlandse gecontroleerde lichamen: een belastingmaatregel, anders dan een kwalificerende inkomen-inclusiemaatregel, op grond waarvan de onmiddellijke of middellijke aandeelhouder van een buitenlandse entiteit of de hoofdentiteit van een vaste inrichting onderworpen is aan belasting over een deel van of het gehele inkomen, ongeacht of dat inkomen is uitgekeerd, dat is genoten door die buitenlandse entiteit, onderscheidenlijk die vaste inrichting;
belastingverdrag: elke regeling ter voorkoming van dubbele belasting tussen Nederland en een andere bestuurlijke eenheid, waaronder een Rijkswet ter voorkoming van dubbele belasting, dan wel elk soortgelijk besluit ter voorkoming van dubbele belasting;
beleggingsentiteit:
a. een beleggingsfonds of een vastgoedbeleggingsvehikel;
b. een entiteit die onmiddellijk of via een of meer entiteiten als bedoeld in onderdeel a, voor ten minste 95% wordt gehouden door een entiteit als bedoeld in onderdeel a, en die
uitsluitend of nagenoeg uitsluitend activa houdt of investeert ten behoeve van die entiteit, onderscheidenlijk die entiteiten; of
c. een entiteit die voor ten minste 85% van haar waarde wordt gehouden door een entiteit als bedoeld in onderdeel a, indien nagenoeg al haar inkomen wordt verkregen uit dividenden of vervreemdingswinsten of -verliezen die uitgesloten zijn van de berekening van het kwalificerende inkomen;
beleggingsfonds: een entiteit of rechtsfiguur die:
a. is opgezet om financiële of niet-financiële activa van verschillende investeerders, waarvan sommigen niet-verbonden zijn in de zin van artikel 5, achtste lid, van het OESO- modelverdrag, onder hetzelfde beheer te brengen;
b. investeert volgens een vooraf vastgesteld investeringsbeleid;
c. het voor investeerders mogelijk maakt om transactie-, onderzoeks- en analytische kosten te verminderen of zorgt voor het collectief spreiden van risico’s;
d. als hoofddoel heeft het genereren van beleggingsinkomen of -winsten, dan wel de bescherming tegen een specifieke of algemene gebeurtenis of uitkomst;
e. investeerders het recht geeft op de opbrengsten uit de activa van het fonds of het inkomen dat wordt gegenereerd met die activa, naar evenredigheid van hun bijdrage;
f. is onderworpen of waarvan de fondsbeheerder is onderworpen aan de toezichtregelgeving, inclusief afdoende anti-witwas- en investeringsbeschermingsregelgeving, voor beleggingsfondsen in de staat waar het fonds is opgericht of wordt beheerd; en
g. namens de investeerders wordt beheerd door beleggingsfondsmanagementprofessionals;
betrokken belastingen: belastingen als bedoeld in artikel 7.1;
bijheffing: de belasting die op grond van artikel 8.2 is berekend voor een staat of een groepsentiteit;
controlerend belang: een zodanig belang in een entiteit dat de houder van het belang, in overeenstemming met een geaccepteerde financiële verslaggevingstandaard verplicht is, of verplicht zou zijn geweest indien hij een geconsolideerde jaarrekening had opgesteld, om de activa, passiva, inkomsten, uitgaven en kasstromen van de entiteit integraal te consolideren, waarbij een hoofdentiteit wordt geacht het controlerend belang te houden in haar vaste inrichting;
derde staat: een staat die geen lidstaat is van de Europese Unie;
doorkijkentiteit: een entiteit voor zover die fiscaal transparant is met betrekking tot haar inkomsten, uitgaven, winsten of verliezen in de staat waar zij is opgericht, tenzij zij volgens de fiscale regelgeving van een andere staat in die andere staat is gevestigd en is onderworpen aan een betrokken belasting, waarbij die entiteit wordt aangemerkt als een:
a. fiscaal transparante entiteit met betrekking tot haar inkomsten, uitgaven, winsten of verliezen voor zover zij fiscaal transparant is in de staat waar haar belanghouders wonen of zijn gevestigd;
b. omgekeerde hybride entiteit met betrekking tot haar inkomsten, uitgaven, winsten of verliezen voor zover zij niet fiscaal transparant is in de staat waar haar belanghouders wonen of zijn gevestigd;
entiteit: een rechtsfiguur die een afzonderlijke financiële verslaggeving opstelt of een rechtspersoon;
financiële verslaggeving: de gegevens gebruikt door een entiteit bij de totstandkoming van de geconsolideerde jaarrekening;
fiscaal transparante structuur: een keten van fiscaal transparante entiteiten via welke een belang wordt gehouden in een groepsentiteit;
geaccepteerde financiële verslaggevingsstandaard: een internationale standaard voor financiële verslaggeving (IFRS en IFRS zoals goedgekeurd door de EU overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen (PbEG 2002, L 243)) en de algemeen aanvaarde verslaggevingsprincipes van het Gemenebest van Australië, de Federale Republiek Brazilië, Canada, de lidstaten van de Europese Unie, de lidstaten van de Europese Economische Ruimte, Hongkong (China), Japan, de Verenigde Mexicaanse Staten, Nieuw-Zeeland, de Xxxxxxxxxxxxxx Xxxxx, de Republiek India, de Republiek Korea, de Russische Federatie, de Republiek Singapore, de Zwitserse Bondsstaat, het Verenigd Koninkrijk van Groot- Brittannië en Noord-Ierland, en de Verenigde Staten van Amerika;
geautoriseerde financiële verslaggevingsstandaard: een set algemeen aanvaarde verslaggevingsbeginselen toegestaan door een organisatie met juridische autoriteit om verslaggevingsregels voor te schrijven, vast te stellen of te aanvaarden voor toepassing van de financiële rapportage in de staat waar een entiteit is gevestigd;
geconsolideerde jaarrekening:
a. voor een groep als bedoeld in onderdeel a van de definitie van groep: de jaarrekening die is opgesteld door een entiteit in overeenstemming met de geaccepteerde
financiële verslaggevingsstandaard, waarin de activa, passiva, inkomsten, uitgaven en kasstromen van die entiteit en alle entiteiten waarin zij een controlerend belang heeft, zijn weergegeven als een enkele economische eenheid;
b. voor een groep als bedoeld in onderdeel b van de definitie van groep: de jaarrekening opgesteld door de desbetreffende entiteit in overeenstemming met een geaccepteerde financiële verslaggevingsstandaard;
c. voor een groep als bedoeld in de onderdelen a en b van de definitie van groep, indien de jaarrekening die is opgesteld door een uiteindelijkemoederentiteit niet in overeenstemming is met een geaccepteerde financiële verslaggevingsstandaard: de jaarrekening die is opgesteld in overeenstemming met een geautoriseerde financiële verslaggevingsstandaard waarin de activa, passiva, inkomsten, uitgaven en kasstromen van die entiteit en alle entiteiten waarin zij een controlerend belang heeft, zijn weergegeven als een enkele economische eenheid en waarbij de gegevens in de financiële verslaggeving zijn gecorrigeerd om elke vorm van materiële concurrentieverstoring te voorkomen; of
d. voor een groep als bedoeld in de onderdelen a en b van de definitie van groep, indien de uiteindelijkemoederentiteit geen jaarrekening opstelt in overeenstemming met een geaccepteerde financiële verslaggevingsstandaard of een geautoriseerde financiële verslaggevingsstandaard als bedoeld in de onderdelen a, b of c: de jaarrekening waarin de activa, passiva, inkomsten, uitgaven en kasstromen van die entiteit en alle entiteiten waarin zij een controlerend belang heeft, zijn weergegeven als een enkele economische eenheid en die, indien de uiteindelijkemoederentiteit daartoe verplicht zou zijn geweest, zou zijn opgesteld in overeenstemming met een geaccepteerde financiële verslaggevingsstandaard of een geautoriseerde financiële verslaggevingsstandaard, mits voor wat betreft een geautoriseerde financiële verslaggevingsstandaard de gegevens in de financiële verslaggeving zijn gecorrigeerd om elke vorm van materiële concurrentieverstoring te voorkomen;
groep:
a. een geheel van entiteiten die met elkaar verbonden zijn door eigendom of zeggenschap
zoals omschreven in de financiële verslaggevingsstandaard voor de opstelling van een geconsolideerde jaarrekening door de uiteindelijkemoederentiteit, inclusief iedere entiteit die enkel op grond van haar beperkte omvang, op grond van materialiteit, of op grond van het feit dat zij ter verkoop wordt gehouden, niet is opgenomen in die geconsolideerde jaarrekening; of
b. een entiteit die een of meer vaste inrichtingen heeft, mits die entiteit geen onderdeel vormt van een groep als bedoeld in onderdeel a;
groepsentiteit:
a. een entiteit die onderdeel is van een multinationale groep of omvangrijke binnenlandse
groep;
b. een vaste inrichting van een hoofdentiteit die onderdeel is van een multinationale groep;
groepsentiteit-belanghouder: een groepsentiteit die onmiddellijk of middellijk een belang houdt in een andere groepsentiteit die tot dezelfde multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep behoort;
hoofdentiteit: een entiteit die de nettowinst of het nettoverlies van een vaste inrichting opneemt in haar jaarrekening;
in aanmerking komend uitdelingsbelastingstelsel: een winstbelastingstelsel:
a. op grond waarvan alleen belasting naar het inkomen wordt geheven op winsten indien deze worden uitgedeeld of worden geacht te zijn uitgedeeld aan aandeelhouders of wanneer een lichaam bepaalde niet-zakelijke uitgaven doet;
b. op grond waarvan belasting wordt geheven tegen een tarief dat ten minste gelijk is aan het minimumbelastingtarief; en
c. dat xxx xxxxxx was op of vóór 1 juli 2021;
informatieaangifte-indienende groepsentiteit: een entiteit die in overeenstemming met artikel 12.1 een bijheffing-informatieaangifte indient;
internationale organisatie: een intergouvernementele organisatie, een supranationale organisatie, of een agentschap of instantie waarvan het gehele belang wordt gehouden door een intergouvernementele of supranationale organisatie, en die organisatie, dat agentschap of die instantie:
a. voornamelijk bestaat uit overheden;
b. met de staat waarin zij of het is gevestigd een van kracht zijnde hoofdkantoorovereenkomst heeft of een in wezen soortgelijke overeenkomst, waaronder in ieder geval wordt verstaan een regeling die de kantoren of vestigingen van een organisatie in de staat waarin zij is gevestigd voorrechten en immuniteiten verleend; en
c. statuten heeft waaruit blijkt, of onderworpen is aan regelgeving waaruit volgt, dat het inkomen van de organisatie, het agentschap of de instantie niet toekomt aan private personen;
kwalificerende inkomen of verlies: de nettowinst of het nettoverlies uit de financiële verslaggeving van een groepsentiteit, gecorrigeerd in overeenstemming met de regels in de hoofdstukken 6, 9 en 10;
kwalificerende binnenlandse bijheffing: een belasting die is geïmplementeerd in het nationale recht van een staat, mits die staat geen voordelen toekent die gerelateerd zijn aan die belasting, die:
a. voorziet in de vaststelling van de overwinst van de groepsentiteiten in die staat en de toepassing van het bijheffingspercentage op die overwinst voor die staat en de groepsentiteiten in overeenstemming met de maatregelen uit Richtlijn (EU) 2022/PM of, met betrekking tot derde staten, de OESO-modelregels; en
b. wordt toegepast op een manier die consistent is met de maatregelen uit Richtlijn (EU) 2022/PM of, met betrekking tot derde staten, de OESO-modelregels;
kwalificerende inkomen-inclusiemaatregel: een set maatregelen die geïmplementeerd is in het nationale recht van een staat, mits die staat geen voordelen toekent die gerelateerd zijn aan die set maatregelen, die:
a. gelijkwaardig is aan de maatregelen die zijn opgenomen in Richtlijn (EU) 2022/PM of, met betrekking tot derde staten, in de OESO-modelregels, en op grond waarvan de moederentiteit van een multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep het aan haar toerekenbare deel
van de bijheffing met betrekking tot de laagbelaste groepsentiteiten berekent en vermenigvuldigd met de bijheffing over het verslagjaar voor die laagbelaste groepsentiteiten en betaalt; en
b. wordt toegepast op een wijze die consistent is met de maatregelen die zijn opgenomen in Richtlijn (EU) 2022/PM of, met betrekking tot derde staten, in de OESO-modelregels;
kwalificerende onderbelastewinstmaatregel: een set maatregelen die in het nationale recht van een staat is geïmplementeerd, mits die staat geen voordelen toekent die gerelateerd zijn aan die set maatregelen, die:
a. gelijkwaardig is aan de maatregelen die zijn opgenomen in Richtlijn (EU) 2022/PM of, met betrekking tot derde staten, in de OESO-modelregels, op grond waarvan die staat het aan hem toerekenbare deel aan bijheffing van een multinationale groep int dat niet is geheven op grond van een kwalificerende inkomen-inclusiemaatregel met betrekking tot de laagbelaste groepsentiteiten van die multinationale groep;
b. wordt toegepast op een wijze die consistent is met de maatregelen die zijn opgenomen in Richtlijn (EU) 2022/PM of, met betrekking tot derde staten, in de OESO-modelregels;
kwalificerend restitueerbaar belastingtegoed: een restitueerbaar belastingtegoed, daaronder niet begrepen bedragen aan belasting die restitueerbaar of verrekenbaar zijn op grond van een kwalificerende imputatiebelasting of een niet-kwalificerende restitueerbare imputatiebelasting, dat binnen vier jaar na de datum waarop het recht van een groepsentiteit op dat tegoed op grond van de regelgeving van de staat die het tegoed verleent is ontstaan, betaald moet worden aan die groepsentiteit in de vorm van geld of een kasequivalent of, indien het tegoed gedeeltelijk restitueerbaar is, het deel van het tegoed dat binnen die vier jaar betaalbaar is in in de vorm van geld of een kasequivalent;
laagbelaste groepsentiteit:
a. een groepsentiteit van een multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep die gevestigd is in een laagbelastende staat; of
b. een staatloze groepsentiteit die, met betrekking tot een verslagjaar, kwalificerend inkomen heeft en ten aanzien waarvan het overeenkomstig artikel 8.1 bepaalde effectieve belastingtarief lager is dan het minimumbelastingtarief;
laagbelastende staat: een staat waarin een multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep in een verslagjaar een kwalificerend inkomen heeft ten aanzien waarvan het overeenkomstig artikel 8.1. bepaalde effectieve belastingtarief lager is dan het minimumbelastingtarief;
materiële concurrentieverstoring: bij toepassing van een set aan algemeen aanvaarde verslaggevingsbeginselen de toepassing die resulteert in een totale afwijking van de inkomsten of de kosten van meer dan € 75.000.000 in een verslagjaar in vergelijking met het bedrag dat vastgesteld zou zijn onder toepassing van een vergelijkbaar beginsel of een vergelijkbare procedure volgens IFRS;
minimumbelastingtarief: 15%;
moederentiteit: een uiteindelijkemoederentiteit die geen uitgesloten entiteit is, een tussenliggende moederentiteit of een partieel gehouden moederentiteit;
multinationale groep: een groep waarvan ten minste één entiteit of vaste inrichting is gevestigd, onderscheidenlijk gelegen, in een andere staat dan de staat waar de uiteindelijkemoederentiteit is gevestigd;
Nederland: onder Nederland wordt, in afwijking van artikel 2, derde lid, onderdeel d, onder 3˚, Algemene wet inzake rijksbelastingen eveneens verstaan de BES eilanden als bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel d, onder 4˚, Algemene wet inzake rijksbelastingen;
nettoboekwaarde van materiële activa: het gemiddelde van de begin- en eindwaarde van materiële activa, rekening houdend met geaccumuleerde afschrijvingen, waardeverminderingen en afwaarderingen, zoals opgenomen in de financiële verslaggeving;
niet-kwalificerend restitueerbaar belastingtegoed: een belastingtegoed, niet zijnde een kwalificerend restitueerbaar belastingtegoed, dat geheel of gedeeltelijk restitueerbaar is;
niet-kwalificerende restitueerbare imputatiebelasting: iedere belasting over winst, niet zijnde een kwalificerende imputatiebelasting als bedoeld in het derde lid, die is toegerekend aan of betaald door een groepsentiteit en die bij uitdeling van die winst in de vorm van dividend door die groepsentiteit:
a. restitueerbaar is aan de uiteindelijk gerechtigde van het dividend;
b. door de uiteindelijk gerechtigde van het dividend verrekenbaar is met verschuldigde belasting die niet verschuldigd is ter zake van dat dividend; of
c. aan een aandeelhouder, restitueerbaar is aan de uitdelende groepsentiteit;
non-profitorganisatie: een entiteit die geen handels- of bedrijfsmatige activiteit verricht die niet direct samenhangt met het doel waarvoor zij is opgericht, en:
a. die is opgericht en in de staat waar zij is gevestigd wordt gedreven voor uitsluitend religieuze, charitatieve, wetenschappelijke, artistieke, culturele, sportieve, educatieve of andere soortgelijke doeleneinden, dan wel is opgericht en in de staat waar zij is gevestigd wordt gedreven als een professionele organisatie, bedrijfsvereniging, kamer van koophandel, arbeidsorganisatie, land- of tuinbouworganisatie, burgerorganisatie of als een organisatie uitsluitend ter bevordering van het sociale welzijn;
b. waarvan nagenoeg al het inkomen uit de activiteiten, bedoeld onder a, is vrijgesteld van inkomstenbelasting in de staat waar zij is gevestigd;
c. die geen aandeelhouders of leden heeft die een eigendomsrecht of een recht van vruchtgebruik hebben op haar inkomsten of activa;
d. waarvan de inkomsten of de activa niet mogen worden uitgedeeld aan of worden aangewend ten voordele van een private persoon of een niet-charitatieve entiteit, behalve voor de uitvoering van charitatieve activiteiten van de entiteit, als betaling van een redelijke vergoeding voor verleende diensten of voor het gebruik van een bezitting of kapitaal, of als betaling die de marktwaarde van een bezitting vertegenwoordigt die de entiteit heeft gekocht; en
e. die bij beëindiging van haar activiteiten of bij liquidatie of ontbinding al haar activa dient uit te delen of toe te laten komen aan een non-profitorganisatie of aan de overheid, waaronder een overheidsentiteit, van de staat waar zij is gevestigd of een staatkundig onderdeel daarvan;
OESO-commentaar: het commentaar bij de OESO-modelregels zoals goedgekeurd op 11 maart 2022 met als citeertitel ‘OECD (2022), Tax Challenges Arising from the Digitalisation of the Economy – Commentary to the Global Anti-Base Erosion Model Rules (Pillar Two), OECD, Paris’;
OESO-modelregels: de modelregels zoals goedgekeurd op 14 december 2021 met als citeertitel: ‘OECD (2021), Tax Challenges Arising from the Digitalisation of the Economy – Global Anti-Base Erosion Model Rules (Pillar Two), OECD, Paris’;
OESO-modelverdrag: de versie van het modelverdrag tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan of ontwijken van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen of vermogen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling van 21 november 2017;
omvangrijke binnenlandse groep: een groep waarvan alle groepsentiteiten in dezelfde lidstaat van de Europese Unie zijn gevestigd;
overheidsentiteit: een entiteit die deel uitmaakt van of volledig wordt gehouden door een overheid, waaronder een staatkundig onderdeel of een lokale autoriteit van die overheid, en :
a. die geen handels- of bedrijfsmatige activiteiten verricht en als voornaamste doel heeft het vervullen van een overheidsfunctie of het beheren of beleggen van activa van die overheid of de staat door het plaatsen en aanhouden van beleggingen, vermogensbeheer en het verrichten van daarmee verband houdende beleggingsactiviteiten met betrekking tot die activa;
b. die verantwoording moet afleggen aan die overheid met betrekking tot haar algehele prestaties en jaarlijks informatieverslagen verstrekt aan de overheid; en
c. waarvan de activa bij ontbinding toekomen aan die overheid en, voor zover die entiteit netto-inkomen uitdeelt, dat netto-inkomen toekomt aan die overheid;
partieel gehouden moederentiteit: een groepsentiteit, die geen uiteindelijkemoederentiteit, vaste inrichting of beleggingsentiteit is, die onmiddellijk of middellijk een belang houdt in een andere groepsentiteit van dezelfde multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep en waarvan het belang in de winsten voor meer dan 20%, onmiddellijk of middellijk, wordt gehouden door een of meer natuurlijk personen of entiteiten die geen groepsentiteiten van de multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep zijn;
pensioendienstverleningsentiteit: een entiteit die is opgericht en wordt gedreven om uitsluitend of nagenoeg uitsluitend te beleggen ten behoeve van entiteiten als bedoeld in onderdeel a van de definitie van pensioenfonds of een entiteit die is opgericht en wordt gedreven om uitsluitend of nagenoeg uitsluitend activiteiten te verrichten die aanvullend zijn aan de gereglementeerde activiteiten, bedoeld in onderdeel a van de definitie van pensioenfonds, en die deel uitmaakt van dezelfde groep als de entiteiten die deze gereglementeerde activiteiten verrichten;
pensioenfonds:
a. een entiteit die in een staat is opgericht en wordt gedreven uitsluitend of nagenoeg uitsluitend ten behoeve van het beheer of het verstrekken van pensioenvoorzieningen en aanvullende of incidentele voorzieningen aan natuurlijk personen en die gereglementeerd is door die staat of door een van zijn staatkundige onderdelen of lokale autoriteiten, dan wel waarvan de voorzieningen zijn verzekerd of op ander wijze zijn beschermd door nationale regelgeving en gefinancierd zijn door activa die worden gehouden via een fiduciaire overeenkomst of een beheerder om te verzekeren dat de pensioenverplichtingen worden nagekomen in het geval van insolventie van de multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep;
b. een pensioendienstverleningsentiteit;
Richtlijn (EU) 2022/PM: Richtlijn (EU) 2022/[PM] van de Raad van [PM] tot waarborging van een mondiaal minimumniveau van belastingheffing van multinationale groepen in de Unie (PbEU 2022, [PM]);
tussenliggende moederentiteit: een groepsentiteit, die geen uiteindelijkemoederentiteit, partieel gehouden moederentiteit, vaste inrichting of beleggingsentiteit is, die onmiddellijk of middellijk een belang houdt in een andere groepsentiteit behorend tot dezelfde multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep;
uiteindelijkemoederentiteit:
a. een entiteit die onmiddellijk of middellijk een controlerend belang houdt in een andere entiteit en waarin geen andere entiteit onmiddellijk of middellijk een controlerend belang houdt;
b. de hoofdentiteit van een groep als bedoeld in onderdeel b van de definitie van groep;
vaste inrichting:
a. een bedrijfsinrichting of een daarmee gelijkgestelde inrichting die is gelegen in een staat waar die bedrijfsinrichting, onderscheidenlijk daarmee gelijkgestelde inrichting, wordt behandeld als een vaste inrichting in overeenstemming met een van toepassing zijnd belastingverdrag, mits die staat het inkomen dat toerekenbaar is aan die inrichting in aanmerking neemt op grond van een bepaling die vergelijkbaar is met artikel 7 van het OESO-modelverdrag;
b. indien geen belastingverdrag van toepassing is: een bedrijfsinrichting of een daarmee gelijkgestelde inrichting die is gelegen in een staat die het inkomen dat toerekenbaar is aan die
inrichting belast op een nettobasis op een manier die vergelijkbaar is met de belastingheffing van entiteiten die hun fiscale vestigingsplaats in die staat hebben;
c. indien een staat geen vennootschapsbelastingsysteem heeft: een in die staat gelegen bedrijfsinrichting of een daarmee gelijkgestelde inrichting die overeenkomstig het OESO- modelverdrag als een vaste inrichting zou zijn aangemerkt, mits die staat het recht zou hebben gehad om het overeenkomstig artikel 7 van dat modelverdrag aan die bedrijfsinrichting toerekenbare inkomen in de belastingheffing te betrekken; of
d. een bedrijfsinrichting of een daarmee gelijkgestelde inrichting, anders dan die bedoeld in de onderdelen a tot en met c, waarmee activiteiten worden verricht buiten de staat waar de entiteit die de nettowinst of het nettoverlies van die inrichting opneemt in haar jaarrekening is gevestigd, mits die staat het inkomen dat toerekenbaar is aan die activiteiten vrijstelt;
vastgoedbeleggingsvehikel: een wijdverbreid gehouden entiteit die overwegend vastgoed houdt en waarvan het inkomen op één niveau, van de entiteit of van haar belanghouders, wordt belast met hooguit één jaar uitgestelde belastingheffing;
verslagjaar: de verslagleggingsperiode waarover de uiteindelijkemoederentiteit van een multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep haar geconsolideerde jaarrekening opstelt of, indien de uiteindelijkemoederentiteit geen geconsolideerde jaarrekening opstelt, het kalenderjaar;
2. Een groepsentiteit die in geen enkele staat fiscaal ingezetene is en niet onderworpen is aan een betrokken belasting of een kwalificerende binnenlandse bijheffing op basis van haar plaats van feitelijke leiding, plaats van oprichting of soortgelijke criteria, wordt aangemerkt als een doorkijkentiteit en een fiscaal transparante entiteit met betrekking tot haar inkomsten, uitgaven, winsten of verliezen, voor zover:
a. haar belanghouders zijn gevestigd in of inwoner zijn van een staat die de entiteit als fiscaal transparant aanmerkt;
b. zij geen bedrijfsinrichting heeft in de staat waar zij is opgericht; en
c. haar inkomsten, uitgaven, winsten of verliezen niet toerekenbaar zijn aan een vaste inrichting.
3. Onder een kwalificerende imputatiebelasting als bedoeld in de in het eerste lid opgenomen definitie van niet-kwalificerende restitueerbare imputatiebelasting wordt verstaan een betrokken belasting die is toegerekend aan of betaald door een groepsentiteit, waaronder een vaste inrichting, en restitueerbaar is aan of verrekenbaar is door de ontvanger van het door die groepsentiteit uitgekeerde dividend, of, in het geval van een betrokken belasting die is toegerekend aan of betaald door een vaste inrichting, een door de hoofdentiteit uitgekeerd dividend, voor zover de restitutie betaalbaar is gesteld of de verrekening wordt verleend:
a. door een staat, niet zijnde de staat die de betrokken belasting heeft geheven;
b. aan een uiteindelijk gerechtigde van het dividend, niet zijnde een natuurlijk persoon, die op grond van de nationale regelgeving van de staat die de betrokken belasting heeft geheven van
de groepsentiteit onderworpen is aan belasting over het dividend tegen een nominaal tarief dat ten minste gelijk is aan het minimumbelastingtarief;
c. aan een natuurlijk persoon die de uiteindelijk gerechtigde is van het dividend en inwoner is van de staat die de betrokken belasting heeft geheven van de groepsentiteit en die is onderworpen aan belasting over het dividend tegen een nominaal tarief dat ten minste gelijk is aan het gebruikelijke belastingtarief dat van toepassing is op regulier inkomen; of
d. aan een overheidsentiteit, een internationale organisatie, een ingezeten non- profitorganisatie, een ingezeten pensioenfonds, of een ingezeten beleggingsentiteit die geen onderdeel vormt van een multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep; of
e. aan een ingezeten levensverzekeringsbedrijf voor zover het dividend is ontvangen in verband met pensioenfondsactiviteiten in de staat van vestiging van dat levensverzekeringsbedrijf en het dividend op een vergelijkbare wijze aan belastingheffing is onderworpen als een dividend ontvangen door een pensioenfonds.
4. Voor de toepassing van de onderdelen d en e van de in het derde lid opgenomen definitie van kwalificerende imputatiebelasting geldt dat:
a. een non-profitorganisatie of pensioenfonds ingezeten is in de staat waar die organisatie, onderscheidenlijk dat fonds, is opgericht en wordt gedreven;
b. een beleggingsentiteit ingezeten is in de staat waar zij is opgericht en wordt gereguleerd;
c. een levensverzekeringsbedrijf ingezeten is in de staat waar het is gelegen.
5. Voor de toepassing van de definitie van doorkijkentiteit in het eerste lid, en voor de toepassing van het tweede lid, wordt een entiteit als fiscaal transparant aangemerkt indien haar inkomsten, uitgaven, winsten of verliezen bij of krachtens de wetten van een staat rechtstreeks toekomen aan of opkomen bij een entiteit of natuurlijk persoon die een direct belang heeft in die entiteit, naar evenredigheid van dat belang.
Artikel 1.3 Locatie van een groepsentiteit
1. Een groepsentiteit, niet zijnde een doorkijkentiteit of een vaste inrichting, is gevestigd in de staat waar zij op grond van haar plaats van feitelijke leiding, plaats van oprichting of soortgelijke criteria, wordt beschouwd als te zijn gevestigd voor belastingdoeleinden. Indien de staat van vestiging op basis van de eerste zin niet kan worden bepaald, wordt de groepsentiteit geacht te zijn gevestigd in de staat waar zij is opgericht.
2. Een doorkijkentiteit wordt als staatloos aangemerkt, tenzij wordt voldaan aan een van de volgende voorwaarden, in welk geval zij wordt geacht te zijn gevestigd in de staat waar zij is opgericht:
a. de doorkijkentiteit is de uiteindelijkemoederentiteit van een multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep; of
b. de doorkijkentiteit dient een kwalificerende inkomen-inclusiemaatregel toe te passen.
3. Een vaste inrichting als bedoeld in onderdeel a van de in artikel 1.2, eerste lid, opgenomen definitie van vaste inrichting, is gelegen in de staat waar zij wordt aangemerkt als een
vaste inrichting en waaraan het heffingsrecht mede is toegewezen op grond van het van toepassing zijnde belastingverdrag.
4. Een vaste inrichting als bedoeld in onderdeel b van de in artikel 1.2, eerste lid, opgenomen definitie van vaste inrichting, is gelegen in de staat waar zij is onderworpen aan een belasting op nettobasis op grond van haar aanwezigheid.
5. Een vaste inrichting als bedoeld in onderdeel c van de in artikel 1.2, eerste lid, opgenomen definitie van vaste inrichting, is gelegen in de staat waarin zij zich bevindt.
6. Een vaste inrichting als bedoeld in onderdeel d van de in artikel 1.2, eerste lid, opgenomen definitie van vaste inrichting, wordt als staatloos aangemerkt.
7. Indien een groepsentiteit, niet zijnde een vaste inrichting, in twee staten is gevestigd en er een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting tussen deze staten van toepassing is, wordt die groepsentiteit, behoudens in de gevallen, bedoeld in het achtste lid, onderdelen a en b, geacht te zijn gevestigd in de staat waar zij op grond van dat verdrag is gevestigd.
8. Indien een groepsentiteit, niet zijnde een vaste inrichting, in twee staten is gevestigd, wordt die groepsentiteit geacht te zijn gevestigd in de staat die het hoogste bedrag aan betrokken belastingen over het verslagjaar heeft geheven indien:
a. er geen sprake is van voorkoming van dubbele belasting op grond van het van toepassing zijnde verdrag, omdat de groepsentiteit voor de toepassing van dat verdrag gevestigd is in beide verdragsstaten;
b. het van toepassing zijnde verdrag ter voorkoming van dubbele belasting vereist dat de bevoegde autoriteiten door middel van een onderlinge overlegprocedure bepalen in welke staat de groepsentiteit geacht wordt te zijn gevestigd en daarover geen overeenstemming is bereikt; of
c. er geen verdrag ter voorkoming van dubbele belasting tussen die staten van toepassing
is.
9. Indien het door de groepsentiteit verschuldigde bedrag aan betrokken belastingen,
bedoeld in het achtste lid, aanhef, in beide staten waar zij is gevestigd gelijk of nihil is, wordt de groepsentiteit geacht te zijn gevestigd in de staat waar de som van de bedragen van de uitzondering voor werknemerslasten, bedoeld in artikel 8.3, tweede lid, en de uitzondering voor materiële activa, bedoeld in artikel 8.3, derde lid, van die groepsentiteit het hoogst is. Indien de som van die bedragen in beide staten gelijk of nihil is, wordt de groepsentiteit geacht staatloos te zijn, tenzij zij een uiteindelijkemoederentiteit is, in welk geval zij geacht wordt te zijn gevestigd in de staat waar zij is opgericht.
10. Bij de berekening van het bedrag aan betrokken belastingen, bedoeld in het achtste lid, blijft het bedrag aan belastingen dat overeenkomstig een belastingregeling voor buitenlandse gecontroleerde lichamen is geheven buiten beschouwing.
11. Een moederentiteit die is gevestigd in Nederland en in een andere staat waar zij niet is onderworpen aan een kwalificerende inkomen-inclusiemaatregel en als gevolg van de toepassing van het zevende, achtste of negende lid wordt geacht te zijn gevestigd in die andere staat, wordt, in afwijking in zoverre van die leden, voor de toepassing van hoofdstuk 4 geacht te zijn gevestigd in Nederland, tenzij het van toepassing zijnde verdrag ter voorkoming van dubbele belasting de toepassing van een dergelijke maatregel verbiedt.
12. Een groepsentiteit, niet zijnde een vaste inrichting, waarvan de vestigingsplaats in de loop van het verslagjaar wijzigt, wordt geacht te zijn gevestigd in de staat waar zij op grond van dit artikel bij de aanvang van dat verslagjaar is gevestigd.
13. Voor de toepassing van deze wet wordt onder de vestigingsplaats van een groepsentiteit mede begrepen de plaats waar een vaste inrichting is gelegen.
HOOFDSTUK 2 TOEPASSINGSBEREIK
Artikel 2.1 Reikwijdte
1. Deze wet is met betrekking tot een verslagjaar van toepassing op groepsentiteiten, niet zijnde uitgesloten entiteiten als bedoeld in artikel 2.2, die deel uitmaken van een multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep, welke groep in ten minste twee van de vier onmiddellijk aan het verslagjaar voorafgaande verslagjaren volgens de geconsolideerde jaarrekening van de uiteindelijkemoederentiteit van de groep een omzet heeft van ten minste € 750.000.000 per verslagjaar, inclusief de omzet van uitgesloten entiteiten als bedoeld in artikel 2.2. Indien minder dan vier verslagjaren vooraf zijn gegaan aan het verslagjaar, is deze wet van toepassing indien de omzet, bedoeld in de eerste zin, is behaald in ten minste twee van de onmiddellijk aan het verslagjaar voorafgaande verslagjaren.
2. Indien een of meer van de aan het verslagjaar onmiddellijk voorafgaande verslagjaren langer of korter is dan een periode van twaalf maanden, wordt het bedrag van € 750.000.000 voor dat verslagjaar, onderscheidenlijk die verslagjaren, verhoogd, onderscheidenlijk verlaagd, naar evenredigheid van het aantal maanden in dat verslagjaar, onderscheidenlijk die verslagjaren.
Artikel 2.2 Uitgesloten entiteiten
1. Onder een uitgesloten entiteit wordt verstaan:
a. een overheidsentiteit, een internationale organisatie, een non-profitorganisatie, een pensioenfonds, een beleggingsfonds dat een uiteindelijkemoederentiteit is en een vastgoedbeleggingsvehikel dat een uiteindelijkemoederentiteit is;
b. een entiteit waarvan ten minste 95% van de waarde, onmiddellijk of via een of meer uitgesloten entiteiten, wordt gehouden door een of meer entiteiten als bedoeld in onderdeel a, niet zijnde pensioendienstverleningsentiteiten en die:
1°. uitsluitend of nagenoeg uitsluitend activa aanhoudt of middelen belegt ten behoeve van de entiteit of entiteiten, bedoeld in onderdeel a; of
2°. uitsluitend activiteiten verricht die ondergeschikt zijn aan de activiteiten van de entiteit of entiteiten, bedoeld in onderdeel a;
c. een entiteit waarvan ten minste 85% van de waarde, onmiddellijk of via een of meer uitgesloten entiteiten, wordt gehouden door een of meer entiteiten als bedoeld in onderdeel a, niet zijnde pensioendienstverleningsentiteiten, indien die entiteit voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in het tweede lid.
2. Het eerste lid, onderdeel c, is slechts van toepassing indien nagenoeg al het inkomen van de entiteit, bedoeld in dat onderdeel, bestaat uit dividenden of vermogenswinsten of – verliezen die op basis van artikel 6.2, eerste lid, onderdelen b en c, of een soortgelijke regeling ter implementatie van artikel 15, tweede lid, onderdelen b en c, van de Richtlijn (EU) 2022/PM of daarmee vergelijkbare bepalingen van de OESO-modelregels, zijn uitgesloten van het kwalificerende inkomen of verlies.
3. De informatieaangifte-indienende groepsentiteit kan ervoor kiezen om, in afwijking van het eerste lid, de entiteiten, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b en c, niet te behandelen als uitgesloten entiteiten.
HOOFDSTUK 3 BINNENLANDSE BIJHEFFING
Artikel 3.1 Belastingplicht binnenlandse bijheffing
1. Belastingplichtig voor de binnenlandse bijheffing is een in Nederland gevestigde groepsentiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, die een laagbelaste groepsentiteit is.
2. Indien meerdere groepsentiteiten als bedoeld in het eerste lid behoren tot dezelfde multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep, wordt de binnenlandse bijheffing van hen geheven alsof er één belastingplichtige is, in die zin dat het kwalificerende inkomen van die entiteiten voor de toepassing van artikel 8.2, vijfde lid, kwalificerend inkomen is van de entiteit, bedoeld in onderdeel a of b. De binnenlandse bijheffing, bedoeld in de eerste zin, wordt geheven bij:
a. de in Nederland gevestigde moederentiteit waarvan het belang niet wordt gehouden door een andere in Nederland gevestigde groepsentiteit;
b. een daartoe door de groep of de inspecteur aangewezen in Nederland gevestigde groepsentiteit indien er meerdere in Nederland gevestigde moederentiteiten zijn of er geen in Nederland gevestigde moederentiteit is.
3. Indien het tweede lid, onderdeel b, van toepassing is, wordt, al dan niet op verzoek van een groepsentiteit, bij voor bezwaar vatbare beschikking door de inspecteur vastgesteld bij welke in Nederland gevestigde groepsentiteit de binnenlandse bijheffing wordt geheven.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld waaraan het verzoek, bedoeld in het derde lid, moet voldoen.
Artikel 3.2 Bedrag aan binnenlandse bijheffing
1. De binnenlandse bijheffing is gelijk aan de op grond van artikel 8.2, tweede lid, berekende bijheffing van de groep voor Nederland, met dien verstande dat bij die berekening het bedrag van de kwalificerende binnenlandse bijheffing voor Nederland over het verslagjaar niet in aanmerking wordt genomen.
2. Voor de toepassing van het eerste lid mag de overwinst, bedoeld in artikel 8.2, tweede en vierde lid, in plaats van op basis van de financiële verslaggevingsstandaard die wordt gebruikt
bij de totstandkoming van de geconsolideerde jaarrekening van de uiteindelijkemoederentiteit, worden bepaald in overeenstemming met een geaccepteerde financiële verslaggevingsstandaard of een geautoriseerde financiële verslaggevingsstandaard mits de gegevens in de financiële verslaggeving zijn gecorrigeerd om elke vorm van materiële concurrentieverstoring te voorkomen.
3. Indien een bedrag aan binnenlandse bijheffing wordt aangemerkt als een additionele bijheffing op basis van artikel 8.4, derde lid, wordt dat bedrag aan additionele bijheffing voor de toepassing van het eerste lid niet in aanmerking genomen.
HOOFDSTUK 4 INKOMEN-INCLUSIEBIJHEFFING
Artikel 4.1 Belastingplicht inkomen-inclusiebijheffing
1. Belastingplichtig voor de inkomen-inclusiebijheffing is een in Nederland gevestigde groepsentiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, zijnde een uiteindelijkemoederentiteit, tussenliggende moederentiteit die wordt gehouden door een in een derde staat gevestigde uiteindelijkemoederentiteit of door een in een lidstaat gevestigde uiteindelijkemoederentiteit die een uitgesloten entiteit is, of een partieel gehouden moederentiteit, die:
a. een onmiddellijk of middellijk belang heeft in een of meer in een andere staat gevestigde of staatloze laagbelaste groepsentiteiten;
b. een onmiddellijk of middellijk belang heeft in een of meer in Nederland gevestigde laagbelaste groepsentiteiten; of
c. zelf een laagbelaste groepsentiteit is.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op een in Nederland gevestigde tussenliggende moederentiteit indien:
a. de uiteindelijkemoederentiteit verplicht is over het verslagjaar een kwalificerende inkomen-inclusiemaatregel toe te passen; of
b. een andere tussenliggende moederentiteit, onmiddellijk of middellijk, een controlerend belang in de tussenliggende moederentiteit heeft en die andere tussenliggende moederentiteit verplicht is over het verslagjaar een kwalificerende inkomen-inclusiemaatregel toe te passen.
3. Het eerste lid is niet van toepassing op een in Nederland gevestigde partieel gehouden moederentiteit indien het volledige belang in die entiteit, onmiddellijk of middellijk, wordt gehouden door een andere partieel gehouden moederentiteit die verplicht is over het verslagjaar een kwalificerende inkomen-inclusiemaatregel toe te passen.
Artikel 4.2 Bedrag aan inkomen-inclusiebijheffing
1. De inkomen-inclusiebijheffing die wordt geheven van een moederentiteit als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, onderdelen a en b, is gelijk aan de som van de op basis van artikel 8.2, vijfde, zesde en achtste lid, berekende bedragen aan bijheffing over het verslagjaar voor iedere laagbelaste groepsentiteit waarin zij een onmiddellijk of middellijk belang heeft, nadat die
bijheffing per groepsentiteit is vermenigvuldigd met het aan de moederentiteit toerekenbare deel van die bijheffing over dat verslagjaar.
2. Het aan een moederentiteit toerekenbare deel van de bijheffing voor een laagbelaste groepsentiteit over het verslagjaar is gelijk aan het kwalificerende inkomen van die laagbelaste groepsentiteit over het verslagjaar, verminderd met het bedrag aan kwalificerend inkomen van die laagbelaste groepsentiteit dat toerekenbaar is aan andere belanghouders in die entiteit, gedeeld door het kwalificerende inkomen van die groepsentiteit over het verslagjaar.
3. Het bedrag aan kwalificerende inkomen van een laagbelaste groepsentiteit dat toerekenbaar is aan andere belanghouders in die entiteit is het bedrag dat op basis van de principes van de geaccepteerde financiële verslaggevingsstandaard, die gebruikt zijn bij het opstellen van de geconsolideerde jaarrekening van de uiteindelijkemoederentiteit, behandeld zou zijn als toerekenbaar aan die andere belanghouders als de nettowinst van de laagbelaste groepsentiteit gelijk zou zijn aan haar kwalificerende inkomen en:
a. de moederentiteit een geconsolideerde jaarrekening zou hebben opgesteld in lijn met die verslaggevingsstandaard (de hypothetische geconsolideerde jaarrekening);
b. de moederentiteit een controlerend belang in de laagbelaste groepsentiteit zou hebben waardoor alle inkomsten en uitgaven van de laagbelaste groepsentiteit integraal geconsolideerd zouden zijn met de inkomsten en de uitgaven van de moederentiteit in de hypothetische geconsolideerde jaarrekening;
c. het kwalificerende inkomen van de laagbelaste groepsentiteit geheel toerekenbaar zou zijn aan transacties met natuurlijk personen of entiteiten die geen onderdeel vormen van de groep; en
d. alle belangen die niet middellijk of onmiddellijk door de moederentiteit worden gehouden, gehouden zouden worden door natuurlijk personen of entiteiten die geen onderdeel vormen van de groep.
4. De inkomen-inclusiebijheffing die, al dan niet in aanvulling op het eerste lid, wordt geheven van een moederentiteit als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, onderdeel c, is gelijk aan de op basis van artikel 8.2, vijfde en zesde lid, berekende bijheffing voor die moederentiteit over het verslagjaar.
5. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder andere belanghouders: belanghouders die niet tot dezelfde groep als de moederentiteit en de laagbelaste groepsentiteiten behoren.
Artikel 4.3 Verrekeningsmechanisme
1. Indien een moederentiteit als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, een belang heeft in een laagbelaste groepsentiteit door middel van een tussenliggende moederentiteit of een partieel gehouden moederentiteit die over het verslagjaar is onderworpen aan een kwalificerende inkomen- inclusiemaatregel, wordt het over het verslagjaar verschuldigde bedrag aan inkomen- inclusiebijheffing verminderd met het aan de eerstgenoemde moederentiteit ter zake van die laagbelaste groepsentiteit toerekenbare deel van de bijheffing vermenigvuldigd met de bijheffing
over het verslagjaar voor die laagbelaste groepsentiteit dat door de tussenliggende moederentiteit of partieel gehouden moederentiteit is verschuldigd.
2. Indien artikel 8.2, negende lid, niet van toepassing is en een moederentiteit als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, onmiddellijk of middellijk een belang heeft in een of meer groepsentiteiten die in hun staat van vestiging over het verslagjaar een kwalificerende binnenlandse bijheffing zijn verschuldigd of ter zake waarvan de moederentiteit aan die staat over het verslagjaar een kwalificerende binnenlandse bijheffing is verschuldigd, wordt het over het verslagjaar verschuldigde bedrag aan inkomen-inclusiebijheffing verminderd met het bedrag aan kwalificerende binnenlandse bijheffing dat door die groepsentiteiten, onderscheidenlijk die moederentiteit, is verschuldigd, maar niet verder dan tot nihil.
HOOFDSTUK 5 ONDERBELASTEWINSTBIJHEFFING
Artikel 5.1 Onderbelastewinstbijheffing
1. Belastingplichtig voor de onderbelastewinstbijheffing is een in Nederland gevestigde groepsentiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, niet zijnde een beleggingsentiteit, die behoort tot een multinationale groep waarvan laagbelaste groepsentiteiten deel uitmaken en waarvan de uiteindelijkemoederentiteit:
a. een uitgesloten entiteit is; of
b. is gevestigd in een derde staat die:
1˚. geen kwalificerende inkomen-inclusiemaatregel toepast ter zake van laagbelaste groepsentiteiten die zijn gevestigd in een andere staat;
2˚. geen kwalificerende inkomen-inclusiemaatregel toepast ter zake van die uiteindelijkemoederentiteit of haar in dezelfde staat gevestigde groepsentiteiten indien die staat een laagbelastende staat is.
2. Indien meerdere in Nederland gevestigde groepsentiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, niet zijnde beleggingsentiteiten, behoren tot een multinationale groep als bedoeld in het eerste lid, is belastingplichtig voor de onderbelastewinstbijheffing:
a. de in Nederland gevestigde moederentiteit waarvan het belang niet wordt gehouden door een andere in Nederland gevestigde groepsentiteit; of
b. een daartoe door de groep of de inspecteur aangewezen in Nederland gevestigde groepsentiteit indien sprake is van meerdere in Nederland gevestigde moederentiteiten of er geen in Nederland gevestigde moederentiteit is.
3. Indien het tweede lid, onderdeel b, van toepassing is, wordt, al dan niet op verzoek van een groepsentiteit, bij voor bezwaar vatbare beschikking door de inspecteur vastgesteld welke groepsentiteit belastingplichtig is voor de onderbelastewinstbijheffing.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld waaraan het verzoek, bedoeld in het derde lid, moet voldoen.
Artikel 5.2 Onderbelastewinstbijheffing bij latere toepassing van de inkomen- inclusiebijheffing en onderbelastewinstbijheffing door een lidstaat
Belastingplichtig voor de onderbelastewinstbijheffing is voorts een in Nederland gevestigde groepsentiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, die behoort tot een multinationale groep waarvan de uiteindelijkemoederentiteit is gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie die op grond van artikel 47a, eerste lid, van de Richtlijn (EU) 2022/PM ervoor heeft gekozen om de inkomen-inclusiemaatregel en de onderbelastewinstmaatregel niet toe te passen tot verslagjaren die aanvangen vanaf 31 december 2029. Artikel 5.1, tweede tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 5.3 Berekening en toerekening onderbelastewinstbijheffing
1. De onderbelastewinstbijheffing is gelijk aan het bedrag van de totale onderbelastewinstbijheffing in het verslagjaar, bedoeld in het tweede lid, vermenigvuldigd met het onderbelastewinstbijheffingpercentage voor het verslagjaar, bedoeld in het vijfde lid.
2. Het bedrag van de totale onderbelastewinstbijheffing over een verslagjaar is gelijk aan de som van de op basis van artikel 8.2, vijfde, zesde en achtste lid, berekende bedragen aan bijheffing voor iedere laagbelaste groepsentiteit van de multinationale groep voor dat verslagjaar, behoudens de volgens het derde en vierde lid vastgestelde correcties.
3. Voor de berekening van de totale onderbelastewinstbijheffing wordt de bijheffing voor een laagbelaste groepsentiteit gesteld op nihil, indien het volledige belang van de uiteindelijkemoederentiteit in die laagbelaste groepsentiteit, onmiddellijk of middellijk, wordt gehouden via één of meer moederentiteiten die verplicht zijn om in het verslagjaar een kwalificerende inkomen-inclusiemaatregel toe te passen ter zake van die laagbelaste groepsentiteit.
4. Indien een deel van het belang van de uiteindelijkemoederentiteit in een laagbelaste groepsentiteit, onmiddellijk of middellijk, wordt gehouden via één of meer moederentiteiten die verplicht zijn om in het verslagjaar een kwalificerende inkomen-inclusiemaatregel toe te passen ter zake van die laagbelaste groepsentiteit, wordt voor de berekening van de totale onderbelastewinstbijheffing, de bijheffing voor een laagbelaste groepsentiteit verminderd met het aan die moederentiteit, onderscheidenlijk die moederentiteiten, toerekenbare deel van de bijheffing die op grond van een kwalificerende inkomen-inclusiemaatregel is geheven ter zake van die laagbelaste groepsentiteit.
5. Het onderbelastewinstbijheffingpercentage wordt voor ieder verslagjaar en ter zake van iedere multinationale groep berekend als de som van 50% van de ratio M/N en 50% van de ratio A/B, waarbij wordt verstaan onder:
M: het totale aantal werknemers, uitgedrukt in voltijdsequivalenten, van alle in Nederland gevestigde groepsentiteiten behorend tot de multinationale groep, niet zijnde beleggingsentiteiten;
N: het totale aantal werknemers, uitgedrukt in voltijdsequivalenten, van alle groepsentiteiten behorend tot de multinationale groep, niet zijnde beleggingsentiteiten, die
gevestigd zijn in een staat waar een kwalificerende onderbelastewinstmaatregel van kracht is in het verslagjaar;
A: de som van de nettoboekwaarde van de materiële activa van alle in Nederland gevestigde groepsentiteiten behorend tot de multinationale groep, niet zijnde beleggingsentiteiten;
B: de som van de nettoboekwaarde van de materiële activa van alle groepsentiteiten behorend tot de multinationale groep, niet zijnde beleggingsentiteiten, die gevestigd zijn in een staat waar een kwalificerende onderbelastewinstmaatregel van kracht is in het verslagjaar.
6. Onder werknemers als bedoeld in het vijfde lid worden mede verstaan zelfstandige contractanten, mits zij participeren in de reguliere bedrijfsactiviteiten van de groepsentiteit.
7. De materiële activa, bedoeld in het vijfde lid, omvatten de materiële activa van alle in de betreffende staat gevestigde groepsentiteiten, en omvatten niet liquide middelen of daarmee gelijkgestelde middelen, immateriële of financiële activa.
8. Voor de toepassing van het vijfde lid worden werknemers en materiële activa toegerekend aan een vaste inrichting voor zover de loonkosten van die werknemers en de materiële activa zijn opgenomen in de afzonderlijke financiële gegevens van die vaste inrichting overeenkomstig artikel 6.13, eerste en tweede lid. De werknemers en materiële activa die zijn toegerekend aan de vaste inrichting, worden niet in aanmerking genomen bij het bepalen van het aantal werknemers en de materiële activa van de hoofdentiteit van de vaste inrichting.
9. Voor de toepassing van het vijfde lid worden de werknemers en de nettoboekwaarde van de materiële activa van een doorkijkentiteit slechts in aanmerking genomen voor zover deze zijn toegerekend aan een vaste inrichting of, bij afwezigheid van een vaste inrichting, aan de groepsentiteiten die zijn gevestigd in de staat waar de doorkijkentiteit is opgericht.
10. Voor de toepassing van het vijfde lid worden in een verslagjaar de werknemers en de nettoboekwaarde van de materiële activa van de groepsentiteiten van een multinationale groep die zijn gevestigd in een staat niet in aanmerking genomen, zolang het aan die staat toegerekende bedrag aan onderbelastewinstbijheffing van een voorafgaand verslagjaar niet ertoe heeft geleid dat die groepsentiteiten een additionele contante belastinglast hebben die gelijk is aan het bedrag aan onderbelastewinstbijheffing dat in dat voorafgaande verslagjaar is toegerekend aan die staat.
11. Het tiende lid is met betrekking tot een verslagjaar niet van toepassing indien de werknemers en de nettoboekwaarde van de materiële activa van de groepsentiteiten van een multinationale groep voor alle staten met een in dat verslagjaar van toepassing zijnde kwalificerende onderbelastewinstmaatregel op basis van dat lid in dat verslagjaar buiten aanmerking zouden blijven.
12. Voor de toepassing van het vijfde lid worden de werknemers en de nettoboekwaarde van de materiële activa van de groepsentiteiten van een multinationale groep die zijn gevestigd in een lidstaat als bedoeld in artikel 5.2 niet in aanmerking genomen.
HOOFDSTUK 6 BEPALING VAN HET KWALIFICERENDE INKOMEN OF VERLIES
Artikel 6.1 Het kwalificerende inkomen of verlies van een groepsentiteit
1. Het kwalificerende inkomen of verlies van een groepsentiteit over een verslagjaar wordt bepaald door de correcties, bedoeld in de artikelen 6.2 tot en met 6.14, toe te passen op de nettowinst of het nettoverlies van de groepsentiteit vóór de consolidatiecorrecties ter eliminatie van intra-groepstransacties, zoals vastgesteld volgens de financiële verslaggevingsstandaard die is gebruikt bij de totstandkoming van de geconsolideerde jaarrekening van de uiteindelijkemoederentiteit over het verslagjaar.
2. Indien het redelijkerwijs niet mogelijk is om de nettowinst of het nettoverlies van een groepsentiteit over een verslagjaar te bepalen volgens de financiële verslaggevingsstandaard die wordt gebruikt bij de totstandkoming van de geconsolideerde jaarrekening van de uiteindelijkemoederentiteit, mag de nettowinst of het nettoverlies van de groepsentiteit over dat verslagjaar ook worden bepaald aan de hand van een andere geaccepteerde of geautoriseerde financiële verslaggevingsstandaard, mits:
a. de financiële verslaggeving van de groepsentiteit is opgesteld aan de hand van die andere financiële verslaggevingsstandaard;
b. de gegevens in de financiële verslaggeving betrouwbaar zijn; en
c. permanente verschillen van meer dan € 1.000.000 die voortvloeien uit de toepassing van die andere standaard ten aanzien van inkomen, uitgaven of transacties, gecorrigeerd worden overeenkomstig de voor dat inkomen, die uitgaven of die transacties vereiste behandeling volgens de verslaggevingsstandaard die wordt gebruikt bij de totstandkoming van de geconsolideerde jaarrekening van de uiteindelijkemoederentiteit.
3. Indien een groepsentiteit is gevestigd in een staat die een kwalificerende binnenlandse bijheffing toepast, mag de nettowinst of het nettoverlies van die groepsentiteit, in afwijking van het tweede lid, worden bepaald in overeenstemming met een geaccepteerde of geautoriseerde financiële verslaggevingsstandaard die afwijkt van de financiële verslaggevingsstandaard die wordt gebruikt bij de totstandkoming van de geconsolideerde jaarrekening van de uiteindelijkemoederentiteit, mits de gegevens in de financiële verslaggeving ter bepaling van deze nettowinst of dit nettoverlies zijn gecorrigeerd om elke vorm van materiële concurrentieverstoring te voorkomen.
Artikel 6.2 Correcties voor de bepaling van het kwalificerende inkomen of verlies
1. Voor het bepalen van het kwalificerende inkomen of verlies van een groepsentiteit wordt de nettowinst of het nettoverlies van die entiteit gecorrigeerd met het bedrag van de volgende bestanddelen:
a. nettobelastinglast;
b. uitgesloten dividend;
c. uitgesloten vermogenswinst of –verlies;
d. inbegrepen herwaarderingswinst of –verlies;
e. een op grond van artikel 9.3 uitgesloten winst of verlies als gevolg van de vervreemding van activa en passiva;
f. asymmetrisch valutaresultaat;
g. beleidsmatig niet-aftrekbare kosten;
x. xxxxxxxxxxx of stelselwijziging ten opzichte van voorgaande periode;
i. aangegroeide pensioenlasten.
2. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:
a. nettobelastinglast: het nettobedrag van de volgende bestanddelen:
1°. de belastinglast ter zake van betrokken belastingen als bedoeld in artikel 7.1, met inbegrip van belastinglasten ter zake van betrokken belastingen op inkomen dat is uitgesloten van de berekening van het kwalificerende inkomen of verlies;
2°. actieve belastinglatenties toerekenbaar aan een verlies in een verslagjaar; 3°. belastinglasten als gevolg van kwalificerende binnenlandse bijheffingen;
4°. belastinglasten als gevolg van deze wet of, waar het derde staten betreft, als gevolg van de toepassing van de OESO-modelregels;
5°. belastinglasten ter zake van niet-kwalificerende restitueerbare imputatiebelastingen;
b. uitgesloten dividend: een dividenduitkering of een andere uitkering uit hoofde van een belang in een entiteit, ontvangen in respectievelijk toegerekend aan het verslagjaar, tenzij dat belang op het moment van ontvangst of toerekening kwalificeert als:
1°. een portfoliobelang, indien dat belang op het moment van de uitkering gedurende minder dan één aaneengesloten jaar economisch eigendom is van de groepsentiteit die de dividenduitkering of de andere uitkering ontvangt of krijgt toegerekend;
2°. een belang in een beleggingsentiteit ter zake waarvan een keuze op grond van artikel
10.6 is gemaakt;
c. uitgesloten vermogenswinst of –verlies: een nettovermogenswinst of nettovermogensverlies begrepen in de nettowinst of het nettoverlies van een groepsentiteit als gevolg van:
1°. winsten of verliezen die voortvloeien uit wijzigingen in de reële waarde van een belang, niet zijnde een portfoliobelang;
2°. winsten of verliezen die voortvloeien uit een belang dat is opgenomen in de financiële verslaggeving onder toepassing van de nettovermogenswaardemethode;
3°. winsten of verliezen die voortvloeien uit het niet langer aanwezig zijn van een belang, niet zijnde een portfoliobelang;
d. inbegrepen herwaarderingswinst of –verlies: een winst of een verlies verminderd respectievelijk vermeerderd met de met deze winst of dit verlies samenhangende betrokken belastingen over het verslagjaar, als gevolg van de toepassing van een verslaggevingsmethode of verslaggevingspraktijk ter zake van alle materiële vaste activa, op grond waarvan:
1°. de boekwaarde periodiek wordt aangepast aan de reële waarde;
2°. de winst of het verlies rechtstreeks in het eigen vermogen wordt verwerkt; en
3°. die winst of dat verlies in een volgend verslagjaar niet in de winst- en verliesrekening wordt verwerkt;
e. asymmetrisch valutaresultaat: een valutawinst of valutaverlies van een entiteit waarvan de financiële verslaggevingsvaluta en fiscale valuta verschillen en die, onderscheidenlijk dat:
1°. in aanmerking is genomen bij de berekening van de belastbare winst van een groepsentiteit en toerekenbaar is aan wisselkoersfluctuaties tussen de financiële verslaggevingsvaluta en de fiscale valuta van die groepsentiteit;
2°. in aanmerking is genomen bij de berekening van de nettowinst of het nettoverlies van een groepsentiteit en toerekenbaar is aan wisselkoersfluctuaties tussen de financiële verslaggevingsvaluta en de fiscale valuta van die groepsentiteit;
3°. in aanmerking is genomen bij de berekening van de nettowinst of het nettoverlies van een groepsentiteit en toerekenbaar is aan wisselkoersfluctuaties tussen een buitenlandse valuta en de financiële verslaggevingsvaluta van die groepsentiteit; of
4°. toerekenbaar is aan wisselkoersfluctuaties tussen een buitenlandse valuta en de fiscale valuta van die groepsentiteit, ongeacht of dergelijke valutawinsten of -verliezen deel uitmaken van de belastbare winst;
f. beleidsmatig niet-aftrekbare kosten: kosten opgekomen bij een groepsentiteit voor: 1°. illegale betalingen, waaronder steekpenningen en smeergeld;
2°. boetes en sancties van € 50.000 of meer, of een daaraan gelijk bedrag in de functionele valuta waarin de nettowinst of het nettoverlies is berekend;
x. xxxxxxxxxxx of stelselwijziging ten opzichte van voorgaande periode: een wijziging in het beginvermogen van een groepsentiteit bij de aanvang van een verslagjaar als gevolg van:
1°. herstel van een fout bij het bepalen van de nettowinst of het nettoverlies in een voorgaand verslagjaar, die de inkomsten of uitgaven die in aanmerking kunnen worden genomen bij de berekening van het kwalificerende inkomen of verlies in dat voorgaande verslagjaar heeft beïnvloed, behoudens voor zover een dergelijke wijziging heeft leidt tot een materiële vermindering van een verplichting voor betrokken belastingen op grond van artikel 7.6;
2°. een wijziging in de verslaggevingsstandaarden of het verslaggevingsbeleid die de inkomsten of uitgaven begrepen in de berekening van het kwalificerende inkomen of verlies in een voorgaand verslagjaar heeft beïnvloed;
x. xxxxxxxxxxxx pensioenlasten: het verschil tussen het bedrag aan pensioenlasten dat in een verslagjaar is betrokken in de bepaling van de nettowinst of het nettoverlies en het bedrag dat in dat verslagjaar aan een pensioenfonds is afgedragen.
i. portfoliobelang: een door de multinationale groep gehouden belang in een entiteit dat recht geeft op minder dan 10% van de winsten, het kapitaal, de reserves of de stemrechten van, onderscheidenlijk in, die entiteit.
Artikel 6.3 Op aandelen gebaseerde betalingen
1. Voor het bepalen van het kwalificerende inkomen of verlies kan de informatieaangifte- indienende groepsentiteit er overeenkomstig artikel 12.2, eerste lid, voor alle groepsentiteiten gevestigd in dezelfde staat voor kiezen om het bedrag dat in de financiële verslaggeving van die groepsentiteiten als kosten voor een op aandelen gebaseerde betaling in mindering is gebracht op de nettowinst of het nettoverlies voor die groepsentiteiten te vervangen door het bedrag dat voor
die betaling als kosten in mindering mag worden gebracht bij de berekening van de belastbare winst.
2. Indien een optie om aandelen te verkrijgen niet is uitgeoefend, wordt het bedrag aan kosten voor een op aandelen gebaseerde betaling dat op grond van het eerste lid in mindering is gebracht op de nettowinst of het nettoverlies van de groepsentiteit voor het bepalen van haar kwalificerende inkomen of verlies in het verslagjaar waarin deze optie vervalt opgeteld bij het kwalificerende inkomen of verlies in alle voorgaande verslagjaren, waarin bedragen aan kosten in mindering zijn gebracht.
3. Indien een deel van het bedrag aan aftrekbare kosten voor op aandelen gebaseerde betalingen is opgenomen in de financiële verslaggeving van de groepsentiteit in verslagjaren voorafgaand aan het verslagjaar waarin voor toepassing van het eerste lid is gekozen, wordt een bedrag gelijk aan het verschil tussen het volledige bedrag aan aftrekbare kosten voor op aandelen gebaseerde betalingen dat in mindering is gebracht bij het bepalen van het kwalificerende inkomen of verlies in die voorafgaande verslagjaren en het volledige bedrag dat in mindering zou zijn gebracht bij het bepalen van het kwalificerende inkomen of verlies in die voorafgaande verslagjaren indien in die jaren voor toepassing van het eerste lid zou zijn gekozen, in aanmerking genomen bij het bepalen van het kwalificerende inkomen of verlies van de groepsentiteit in het verslagjaar waarin de keuze is gemaakt.
4. In het verslagjaar waarin de keuze overeenkomstig artikel 12.2, eerste lid, wordt herroepen, wordt het bedrag aan onbetaalde kosten voor op aandelen gebaseerde betalingen dat op grond van het eerste lid in mindering is gebracht op de nettowinst of het nettoverlies van een groepsentiteit, voor zover dat bedrag de kosten die voor die betalingen zijn opgenomen in de financiële verslaggeving te boven gaat, in aanmerking genomen bij het bepalen van het kwalificerende inkomen of verlies van die groepsentiteit.
Artikel 6.4 Transacties tussen groepsentiteiten
1. Voor het bepalen van het kwalificerende inkomen of verlies van een groepsentiteit wordt elke transactie tussen groepsentiteiten die zijn gevestigd in verschillende staten die niet voor hetzelfde bedrag is opgenomen in de financiële verslaggeving van die groepsentiteiten, of die niet in overeenstemming is met het arm’s-lengthbeginsel, gecorrigeerd, zodat het bedrag bij beide groepsentiteiten hetzelfde is, respectievelijk in overeenstemming is met het arm’s-lengthbeginsel.
2. Een verlies op een overdracht van een actief tussen twee groepsentiteiten die zijn gevestigd in dezelfde staat, welk verlies in aanmerking is genomen bij de berekening van het kwalificerende inkomen of verlies en in de financiële verslaggeving niet is opgenomen in overeenstemming met het arm’s-lengthbeginsel, wordt gecorrigeerd op basis van het arm’s- lengthbeginsel.
3. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder het arm’s-lengthbeginsel verstaan het beginsel op basis waarvan transacties tussen groepsentiteiten voor belastingdoeleinden in aanmerking worden genomen op basis van voorwaarden die door onafhankelijke ondernemingen bij vergelijkbare transacties onder vergelijkbare omstandigheden zouden zijn overeengekomen.
Artikel 6.5 Kwalificerend restitueerbaar belastingtegoed
Voor het bepalen van het kwalificerende inkomen of verlies van een groepsentiteit worden kwalificerende restitueerbare belastingtegoeden aangemerkt als inkomen en worden niet- kwalificerende restitueerbare belastingtegoeden niet aangemerkt als inkomen.
Artikel 6.6 Waardering op reële waarde
1. De informatieaangifte-indienende groepsentiteit kan er overeenkomstig artikel 12.2, eerste lid voor kiezen om winsten en verliezen op activa en passiva die in de geconsolideerde jaarrekening in een verslagjaar worden gewaardeerd op reële waarde, voor het bepalen van het kwalificerende inkomen of verlies van de groepsentiteiten, bedoeld in het tweede lid, in aanmerking te nemen op basis van het realisatiebeginsel. Indien die keuze is gemaakt, worden winsten of verliezen met betrekking tot activa en passiva als gevolg van de waardering op reële waarde niet in aanmerking genomen bij het bepalen van het kwalificerende inkomen of verlies van de desbetreffende groepsentiteiten. Bij de toepassing van de eerste zin wordt de boekwaarde van een actief of passief voor het bepalen van de winst of het verlies bij realisatie gesteld op de boekwaarde op het laatste van de volgende twee momenten:
a. het moment waarop het actief is verkregen of het passief is ontstaan, of
b. de eerste dag van het verslagjaar waarin de keuze is gemaakt.
2. De keuze, bedoeld in het eerste lid, wordt gemaakt voor de activa en passiva van alle groepsentiteiten die zijn gevestigd in een staat, dan wel de materiële activa van alle groepsentiteiten die zijn gevestigd in een staat, dan wel voor alle beleggingsentiteiten die zijn gevestigd in een staat.
3. Indien in enig verslagjaar de keuze, bedoeld in het eerste lid, overeenkomstig artikel 12.2, eerste lid, wordt herroepen, wordt voor het bepalen van het kwalificerende inkomen of verlies van de groepsentiteiten waarvoor de keuze in het voorgaande verslagjaar gold een bedrag gelijk aan het verschil tussen de reële waarde en de boekwaarde van de activa of passiva, bedoeld in het tweede lid, van die groepsentiteiten, bepaald op de eerste dag van het verslagjaar waarin de keuze wordt herroepen, in aanmerking genomen bij de bepaling van het kwalificerende inkomen of verlies van die groepsentiteiten.
Artikel 6.7 Vervreemding van lokale vaste activa
1. Voor het bepalen van het kwalificerende inkomen of verlies van alle groepsentiteiten die zijn gevestigd in dezelfde staat kan de informatieaangifte-indienende groepsentiteit er overeenkomstig artikel 12.2, tweede lid, voor kiezen om de winst of het verlies van die groepsentiteiten die, onderscheidenlijk dat, in een verslagjaar is behaald met de vervreemding van lokale vaste activa door die groepsentiteiten aan personen of entiteiten die geen groepsentiteiten zijn aan te passen volgens de regels van het tweede tot en met vijfde lid.
2. De nettovervreemdingswinst uit de vervreemding van lokale vaste activa door alle groepsentiteiten die zijn gevestigd in dezelfde staat in het verslagjaar waarvoor de keuze geldt,
wordt verrekend met elk nettovervreemdingsverlies van die groepsentiteiten uit de vervreemding van lokale vaste activa in de vijfjaarsperiode, bestaande uit dat verslagjaar en de vier daaraan voorafgaande verslagjaren. De nettovervreemdingswinst wordt eerst verrekend met het nettovervreemdingsverlies, indien aanwezig, geleden in het oudste verslagjaar van de vijfjaarsperiode. Een resterend bedrag aan nettovervreemdingswinst wordt verrekend met het nettovervreemdingsverlies dat is geleden in de daaropvolgende verslagjaren in de vijfjaarsperiode.
3. Een na de toepassing van het tweede lid resterend bedrag aan nettovervreemdingswinst wordt voor de berekening van het kwalificerende inkomen of verlies van iedere in de staat gevestigde groepsentiteit die een nettovervreemdingswinst heeft behaald met de vervreemding van lokale vaste activa in het verslagjaar waarvoor de keuze geldt, gelijkelijk verdeeld over de vijfjaarsperiode en toegerekend aan die entiteiten aan de hand van de verhouding van de nettovervreemdingswinst van een groepsentiteit ten opzichte van de nettovervreemdingswinst van alle groepsentiteiten in dat verslagjaar.
4. Indien voor de toepassing van het derde lid geen van de groepsentiteiten in een staat in het verslagjaar waarvoor de keuze geldt een nettovervreemdingswinst heeft behaald met de vervreemding van lokale vaste activa wordt het resterende bedrag aan nettovervreemdingswinst, gelijkelijk toegerekend aan iedere groepsentiteit in die staat en gelijkelijk verdeeld over de vijfjaarsperiode voor de bepaling van het kwalificerende inkomen of verlies van ieder van die groepsentiteiten.
5. Op elke aanpassing van het kwalificerende inkomen of verlies op grond van dit artikel voor de verslagjaren voorafgaand aan het verslagjaar waarvoor de keuze geldt, is artikel 8.4, eerste lid, van toepassing.
6. Voor de toepassing van dit artikel worden onder lokale vaste activa verstaan: onroerende zaken die zijn gelegen in de staat waar de groepsentiteit die de onroerende zaken vervreemdt is gevestigd.
Artikel 6.8 Intra-groepsfinancieringsregeling tussen groepsentiteiten
Kosten die betrekking hebben op een intra-groepsfinancieringsregeling waarbij een of meer groepsentiteiten financiering verstrekken aan een of meer andere groepsentiteiten van dezelfde multinationale groep worden niet in aanmerking genomen bij het bepalen van het kwalificerende inkomen of verlies van een groepsentiteit die de financiering ontvangt, indien:
a. die groepsentiteit is gevestigd in een laagbelastende staat of in een staat die als laagbelastend zou worden aangemerkt indien de kosten niet in aanmerking zouden worden genomen bij het bepalen van het kwalificerende inkomen of verlies van die groepsentiteit;
b. redelijkerwijs kan worden aangenomen dat, gedurende de verwachte looptijd van de intra-groepsfinancieringsregeling, de kosten leiden tot een afname van het kwalificerende inkomen of een toename van het kwalificerende verlies van die groepsentiteit terwijl daar niet een even hoge toename van de belastbare winst van de groepsentiteit die de financiering verstrekt tegenover staat; en
c. de groepsentiteit die de financiering verstrekt is gevestigd in een staat die niet als laagbelastende staat wordt aangemerkt of niet als zodanig zou worden aangemerkt indien het
inkomen dat verband houdt met de kosten niet bij die groepsentiteit in aanmerking zou zijn genomen bij het bepalen van het kwalificerende inkomen of verlies van die groepsentiteit.
Artikel 6.9 Geconsolideerde grondslag bij fiscale groepsregelingen
1. Voor het bepalen van het kwalificerende inkomen of verlies van groepsentiteiten die gevestigd zijn in dezelfde staat en betrokken zijn in een fiscale groepsregeling kan de informatieaangifte-indienende groepsentiteit er overeenkomstig artikel 12.2, eerste lid, voor kiezen om een geconsolideerde grondslag toe te passen ten aanzien van inkomsten, uitgaven, winsten en verliezen die voortvloeien uit transacties tussen deze groepsentiteiten.
2. In het verslagjaar waarin de keuze, bedoeld in het eerste lid, wordt gemaakt of overeenkomstig artikel 12.2, eerste lid, wordt herroepen, worden passende correcties aangebracht om te voorkomen dat bestanddelen van het kwalificerende inkomen of verlies niet, of meer dan een keer, in aanmerking worden genomen als gevolg van die keuze of herroeping.
Artikel 6.10 Verzekeringsmaatschappijen
1. Voor het bepalen van het kwalificerende inkomen of verlies van een verzekeringsmaatschappij blijft buiten aanmerking de bij polishouders in rekening gebrachte en door de verzekeringsmaatschappij betaalde belasting ten aanzien van uitkeringen aan polishouders.
2. Voor het bepalen van het kwalificerende inkomen of verlies van een verzekeringsmaatschappij worden alle opbrengsten voor de polishouders die niet zijn opgenomen in de nettowinst of het nettoverlies in aanmerking genomen, voor zover de corresponderende toename of afname in de verplichtingen aan de polishouders is opgenomen in de nettowinst of het nettoverlies.
Artikel 6.11 Additioneel tier 1-kapitaal
Voor het bepalen van het kwalificerende inkomen of verlies van een groepsentiteit wordt:
a. elk bedrag dat is geboekt als een afname van het eigen vermogen van die groepsentiteit als gevolg van uitkeringen die zijn gedaan of verschuldigd met betrekking tot een instrument dat is uitgegeven door die groepsentiteit in overeenstemming met prudentiële regelgeving (additioneel tier 1-kapitaal) aangemerkt als aftrekbare kosten;
b. elk bedrag dat is geboekt als een toename van het eigen vermogen van die groepsentiteit als gevolg van uitkeringen die zijn of worden ontvangen met betrekking tot additioneel tier 1-kapitaal dat wordt gehouden door een groepsentiteit aangemerkt als inkomen.
Artikel 6.12 Uitsluiting van inkomen uit internationale scheepvaart
1. Voor het bepalen van het kwalificerende inkomen of verlies van een groepsentiteit blijft het inkomen of verlies uit internationale scheepvaart en inkomen uit gekwalificeerde
nevenactiviteiten in de internationale scheepvaart van die groepsentiteit buiten aanmerking indien die groepsentiteit aannemelijk maakt dat het strategische of commerciële beheer van alle betrokken schepen feitelijk wordt verricht vanuit de staat waar zij is gevestigd.
2. Voor de toepassing van het eerste lid bedraagt het totale inkomen uit gekwalificeerde nevenactiviteiten in de internationale scheepvaart van alle in een staat gevestigde groepsentiteiten ten hoogste 50% van het totale inkomen uit internationale scheepvaart van deze groepsentiteiten.
3. Voor het bepalen van het inkomen uit internationale scheepvaart en het inkomen uit gekwalificeerde nevenactiviteiten in de internationale scheepvaart komen in aftrek de door een groepsentiteit gemaakte kosten die rechtstreeks toerekenbaar zijn aan haar activiteiten in de internationale scheepvaart en gekwalificeerde nevenactiviteiten in de internationale scheepvaart als bedoeld in het zesde lid.
4. Voor het bepalen van het inkomen uit internationale scheepvaart en het inkomen uit gekwalificeerde nevenactiviteiten in de internationale scheepvaart komen de door een groepsentiteit gemaakte kosten die indirect voortvloeien uit haar activiteiten in de internationale scheepvaart als bedoeld in het zesde lid, onderdeel a, onderscheidenlijk haar gekwalificeerde nevenactiviteiten in de internationale scheepvaart als bedoeld in het zesde lid, onderdeel b, in aftrek naar rato van haar inkomen uit die activiteiten ten opzichte van haar totale inkomen.
5. Alle directe en indirecte kosten die overeenkomstig het derde en vierde lid worden toegerekend aan het inkomen uit internationale scheepvaart en het inkomen uit gekwalificeerde nevenactiviteiten in de internationale scheepvaart van een groepsentiteit worden uitgesloten van de berekening van het kwalificerende inkomen of verlies van die groepsentiteit.
6. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:
a. inkomen uit internationale scheepvaart: het door een groepsentiteit behaalde netto- inkomen uit de volgende activiteiten, waarbij het vervoer niet plaatsvindt via binnenwateren in dezelfde staat:
1°. vervoer van passagiers of vracht per schip in het internationale verkeer, ongeacht of het schip eigendom is van, geleased wordt door of anderszins ter beschikking staat van de groepsentiteit;
2°. vervoer van passagiers of vracht per schip in het internationale verkeer, op basis van een slotcharterovereenkomst.
3°. leasing van een schip dat wordt gebruikt voor vervoer van passagiers of vracht in het internationale verkeer, op basis van charter met volledige uitrusting, bemanning en bevoorrading;
4°. leasing van een schip aan een andere groepsentiteit, indien dat schip wordt gebruikt voor het vervoer van passagiers of vracht in het internationale verkeer, op basis van rompbevrachting;
5°. participatie in een poolovereenkomst, een gemeenschappelijke onderneming of een internationaal opererend agentschap voor het vervoer van passagiers of vracht per schip in het internationale verkeer; en
6°. verkoop van een schip dat wordt gebruikt voor het vervoer van passagiers of vracht in het internationale verkeer, mits het schip gedurende ten minste één jaar voor gebruik is aangehouden door de groepsentiteit.
b. inkomen uit gekwalificeerde nevenactiviteiten in de internationale scheepvaart: het door een groepsentiteit behaalde netto-inkomen uit de volgende activiteiten, mits die activiteiten hoofdzakelijk worden verricht in verband met het vervoer van passagiers of vracht per schip in het internationale verkeer:
1°. leasing van een schip, op basis van rompbevrachting, aan een andere scheepvaartonderneming die geen groepsentiteit is, mits de charterovereenkomst niet langer dan drie jaar duurt;
2°. verkoop van door andere scheepvaartondernemingen uitgegeven vervoersbewijzen voor het binnenlandse deel van een internationale reis;
3°. leasing en kortdurende opslag van containers of overligkosten voor vertraagde retour van containers;
4°. dienstverlening aan andere scheepvaartondernemingen door ingenieurs, onderhoudspersoneel, vrachtbehandelaars, cateringpersoneel en personeel voor klantenservice; en
5°. investeringen die integraal zijn verricht voor het drijven van een onderneming bestaande uit de exploitatie van schepen in het internationale verkeer.
Artikel 6.13 Toerekening van nettowinst of nettoverlies aan hoofdentiteit en vaste inrichting
1. Indien een groepsentiteit een vaste inrichting is als bedoeld in de onderdelen a, b of c van de in artikel 1.2, eerste lid, opgenomen definitie van vaste inrichting, is de nettowinst of het nettoverlies van die vaste inrichting de nettowinst of het nettoverlies volgens de afzonderlijke financiële verslaggeving van die vaste inrichting. Indien een vaste inrichting geen afzonderlijke financiële verslaggeving bijhoudt, is de nettowinst of het nettoverlies van die vaste inrichting de nettowinst of het nettoverlies zoals die, onderscheidenlijk dat, uit de afzonderlijke financiële verslaggeving van die vaste inrichting zou blijken ingeval de vaste inrichting een dergelijke verslaggeving zou bijhouden in overeenstemming met de financiële verslaggevingsstandaarden die tot uitgangspunt dienen bij de opstelling van de geconsolideerde jaarrekening van de uiteindelijkemoederentiteit.
2. Indien een groepsentiteit een vaste inrichting is als bedoeld in de onderdeel a of b van de in artikel 1.2, eerste lid, opgenomen definitie van vaste inrichting, komen in de nettowinst of het nettoverlies van die vaste inrichting enkel de bedragen en het inkomen en de kosten tot uitdrukking die in overeenstemming met het van toepassing zijnde belastingverdrag, onderscheidenlijk de nationale fiscale wetgeving van de staat waarin de vaste inrichting is gelegen, aan de vaste inrichting kunnen worden toegerekend, ongeacht het bedrag aan inkomen dat is onderworpen aan belastingheffing en het bedrag aan aftrekbare kosten in die staat.
3. Indien een groepsentiteit een vaste inrichting is als bedoeld in onderdeel c van de in artikel 1.2, eerste lid, opgenomen definitie van vaste inrichting, komen in de nettowinst of het nettoverlies van deze vaste inrichting enkel de bedragen en het inkomen en de kosten tot uitdrukking die in overeenstemming met artikel 7 van het OESO-modelverdrag aan deze vaste inrichting toerekenbaar zouden zijn.
4. Indien een groepsentiteit een vaste inrichting is als bedoeld in onderdeel d van de in artikel 1.2, eerste lid, opgenomen definitie van vaste inrichting, wordt de nettowinst of het nettoverlies van die vaste inrichting bepaald aan de hand van de bedragen en het inkomen dat van belastingheffing is vrijgesteld in de staat waar de hoofdentiteit is gevestigd en toerekenbaar zijn aan buiten die staat verrichte activiteiten, en de bedragen en de kosten die voor belastingdoeleinden niet in aftrek komen in de staat waar de hoofdentiteit is gevestigd en toerekenbaar zijn aan buiten die staat verrichte activiteiten.
5. De nettowinst of het nettoverlies van een vaste inrichting wordt niet in aanmerking genomen bij het bepalen van het kwalificerende inkomen of verlies van de hoofdentiteit, behalve voor de toepassing van het zesde lid.
6. Een nettoverlies van een vaste inrichting wordt voor de berekening van het kwalificerende inkomen of verlies van de hoofdentiteit aangemerkt als een last, voor zover het betreffende verlies van de vaste inrichting wordt aangemerkt als een last bij de berekening van de belastbare winst van de hoofdentiteit en dat verlies niet wordt verrekend met de belastbare winst van de hoofdentiteit en van de vaste inrichting. De nettowinst van de vaste inrichting die opkomt nadat de vorige zin toepassing heeft gevonden, wordt aangemerkt als kwalificerend inkomen van de hoofdentiteit tot het bedrag van het kwalificerende verlies dat in enig voorgaand jaar op grond van de vorige zin is aangemerkt als een last van de hoofdentiteit.
Artikel 6.14 Toerekening van nettowinst of nettoverlies van een doorkijkentiteit
1. De nettowinst of het nettoverlies van een groepsentiteit die een doorkijkentiteit is, wordt verminderd met het bedrag dat toerekenbaar is aan de belanghouders van die entiteit die geen deel uitmaken van de groep en die hun belang in de doorkijkentiteit direct houden of door tussenkomst van een of meer fiscaal transparante entiteiten, tenzij die doorkijkentiteit:
a. een uiteindelijkemoederentiteit is; of
b. direct of door tussenkomst van een of meer fiscaal transparante entiteiten wordt gehouden door een uiteindelijkemoederentiteit.
2. Het na de toepassing van het eerste lid resterende bedrag aan nettowinst of nettoverlies van een doorkijkentiteit die haar onderneming geheel of gedeeltelijk uitoefent door middel van een vaste inrichting, wordt in overeenstemming met artikel 6.13 toegerekend aan deze vaste inrichting.
3. Het na de toepassing van het eerste en tweede lid resterende bedrag aan nettowinst of nettoverlies van een doorkijkentiteit die een fiscaal transparante entiteit is en die niet de uiteindelijkemoederentiteit is, wordt toegerekend aan de groepsentiteit-belanghouders in overeenstemming met hun belang in de doorkijkentiteit.
4. Het na de toepassing van het eerste en tweede lid resterende bedrag aan nettowinst of nettoverlies van een doorkijkentiteit die een fiscaal transparante entiteit is en die de uiteindelijkemoederentiteit is, of van een omgekeerde hybride entiteit, wordt toegerekend aan die uiteindelijkemoederentiteit, onderscheidenlijk die omgekeerde hybride entiteit.
5. Het tweede, derde, en vierde lid worden afzonderlijk toegepast ten aanzien van ieder belang in de doorkijkentiteit.
HOOFDSTUK 7 BEREKENING VAN GECORRIGEERDE BETROKKEN BELASTINGEN
Artikel 7.1 Betrokken belastingen
1. Deze wet verstaat onder de betrokken belastingen van een groepsentiteit:
a. de in de financiële verslaggeving opgenomen belastinglast over het inkomen of de winst van de groepsentiteit zelf, of over het deel van het inkomen of de winst van een andere groepsentiteit voor zover de groepsentiteit daarin een belang houdt;
b. belastingen op uitgedeelde winsten, met winst gelijkgestelde uitdelingen, en niet- zakelijke kosten opgelegd onder een kwalificerend uitdelingsbelastingstelsel;
c. belastingen opgelegd ter vervanging van een algemeen toepasbare winstbelasting; en
d. belastingen geheven op basis van ingehouden winst en eigen vermogen, inclusief belastingen op meerdere onderdelen op basis van inkomen en vermogen.
2. Onder de betrokken belastingen van een groepsentiteit worden niet verstaan:
a. de aan een moederentiteit toegerekende bijheffing onder toepassing van een kwalificerende inkomen-inclusiemaatregel;
b. de aan een groepsentiteit toegerekende bijheffing onder toepassing van een kwalificerende binnenlandse bijheffing;
c. de aan een groepsentiteit toegerekende bijheffing onder toepassing van een kwalificerende onderbelastewinstmaatregel;
d. een niet-kwalificerende restitueerbare imputatiebelasting; en
e. door een verzekeringsmaatschappij betaalde belastingen met betrekking tot teruggaven aan polishouders.
3. Betrokken belastingen met betrekking tot een nettovervreemdingswinst of -verlies als gevolg van de vervreemding van lokale vaste activa, bedoeld in artikel 6.7, worden in het verslagjaar waarin de in dat lid bedoelde keuze toepassing vindt, niet in aanmerking genomen bij de berekening van de betrokken belastingen.
Artikel 7.2 Gecorrigeerde betrokken belastingen
1. De gecorrigeerde betrokken belastingen van een groepsentiteit voor een verslagjaar worden bepaald door het bedrag van de acute belastinglast dat bij de bepaling van de nettowinst of het nettoverlies in het verslagjaar in aanmerking is genomen ter zake van betrokken belastingen voor het verslagjaar te corrigeren met:
a. het saldobedrag van de vermeerderingen en verminderingen van betrokken belastingen voor het verslagjaar, bedoeld in het tweede en derde lid;
b. het totale bedrag van de gecorrigeerde mutaties in belastinglatenties, bedoeld in artikel
7.3; en
x. xxxx toe- of afname van betrokken belastingen die in het eigen vermogen is verwerkt en
betrekking heeft op bedragen die in aanmerking zijn genomen bij de bepaling van het
kwalificerende inkomen of verlies dat is onderworpen aan belastingheffing onder toepassing van de lokale belastingwetgeving.
2. De vermeerderingen van de betrokken belastingen van een groepsentiteit voor een verslagjaar zijn:
a. het bedrag aan betrokken belastingen dat als kosten is toegerekend aan het verslagjaar bij de bepaling van de winst vóór belastingen in de financiële verslaggeving;
b. het bedrag aan kwalificerend verlies dat als actieve belastinglatentie in het verslagjaar is verrekend op de voet van artikel 7.4;
c. het bedrag aan betrokken belastingen dat betrekking heeft op een onzekere belastingpositie en in een eerder verslagjaar is uitgesloten op de voet van het derde lid, onderdeel d, en in het verslagjaar is betaald; en
d. het bedrag aan verrekening of teruggave van een kwalificerende restitueerbare belastingteruggave dat in het verslagjaar in aanmerking is genomen als een vermindering van de belastinglast.
3. De verminderingen van de betrokken belastingen van een groepsentiteit voor een verslagjaar zijn:
a. het bedrag aan belastinglast dat betrekking heeft op inkomen dat niet in aanmerking wordt genomen bij de berekening van het kwalificerende inkomen of verlies op de voet van hoofdstuk 6;
b. het bedrag aan verrekening of teruggave van een restitueerbare belastingteruggave, dat geen kwalificerende restitueerbare belastingteruggave betreft en dat niet in aanmerking is genomen als een vermindering van de belastinglast;
c. het bedrag aan verrekening of teruggave van betrokken belastingen, dat niet reeds als aanpassing van de belastinglast in de financiële verslaggeving is opgenomen, tenzij het een kwalificerende restitueerbare belastingverrekening betreft;
d. het bedrag aan belastinglast dat betrekking heeft op een onzekere belastingpositie; en
e. het bedrag aan belastinglast ten aanzien waarvan niet de verwachting bestaat dat het binnen drie jaar na afloop van het verslagjaar wordt betaald.
4. Bij de berekening van de gecorrigeerde betrokken belastingen van een groepsentiteit voor een verslagjaar wordt een bedrag dat is omschreven in meer dan een onderdeel van de voorgaande leden, slechts eenmaal in aanmerking genomen.
5. Indien in een verslagjaar geen sprake is van netto kwalificerend inkomen in een staat en het bedrag aan gecorrigeerde betrokken belastingen voor die staat negatief is en minder dan het bedrag dat gelijk is aan het netto kwalificerende verlies vermenigvuldigd met het minimumbelastingtarief (verwachte gecorrigeerde betrokken belastingen), wordt het bedrag gelijk aan het verschil tussen het bedrag aan gecorrigeerde betrokken belastingen en het bedrag aan verwachte gecorrigeerde betrokken belastingen aangemerkt als additionele bijheffing voor dat verslagjaar. Het bedrag aan additionele bijheffing wordt toegerekend aan iedere groepsentiteit in de staat ingevolge artikel 8.4, vijfde lid.
Artikel 7.3 Het totale bedrag van de gecorrigeerde mutaties in belastinglatenties
1. Indien het belastingtarief dat wordt toegepast voor de berekening van een belastinglatentie gelijk is aan of lager is dan het minimumbelastingtarief, is het totale bedrag van de gecorrigeerde mutaties in belastinglatenties dat wordt toegevoegd aan de gecorrigeerde betrokken belastingen van een groepsentiteit voor een verslagjaar ingevolge artikel 7.2, eerste lid, onderdeel b, gelijk aan de mutaties in belastinglatenties die in de financiële verslaggeving worden toegerekend aan het betreffende verslagjaar met betrekking tot de betrokken belastingen, gecorrigeerd overeenkomstig de bepalingen in het derde tot en met zesde lid.
2. Indien het belastingtarief dat wordt toegepast voor de berekening van een belastinglatentie hoger is dan het minimumbelastingtarief, is het totale bedrag van de gecorrigeerde mutaties in belastinglatenties dat wordt toegevoegd aan de gecorrigeerde betrokken belastingen van een groepsentiteit voor een verslagjaar op de voet van artikel 7.2, eerste lid, onderdeel b, gelijk aan de mutaties in belastinglatenties die in de financiële verslaggeving worden toegerekend aan het betreffende verslagjaar met betrekking tot de betrokken belastingen, herrekend tegen het minimumbelastingtarief, en gecorrigeerd overeenkomstig de bepalingen in het derde tot en met zesde lid.
3. Het totale bedrag van de gecorrigeerde mutaties in belastinglatenties wordt verhoogd
met:
a. een in het verslagjaar betaald bedrag aan niet-toegestane toerekening en niet-gebruikte
toerekening; en
b. een in het verslagjaar betaald bedrag aan teruggenomen passieve belastinglatentie zoals bepaald in een voorgaand jaar.
4. Indien in een verslagjaar in de financiële verslaggeving geen actieve belastinglatentie wordt opgenomen voor een verlies omdat niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor verantwoording in de jaarrekening, wordt het totale bedrag van de gecorrigeerde mutaties in belastinglatenties verminderd met het bedrag waarmee dat totale bedrag zou zijn verminderd indien de actieve belastinglatentie voor het betreffende verslagjaar wel zou zijn opgenomen in de jaarrekening.
5. Onder het totale bedrag van de gecorrigeerde mutaties in belastinglatenties wordt niet begrepen:
a. het bedrag aan mutaties in belastinglatenties met betrekking tot bestanddelen die zijn uitgesloten van de berekening van het kwalificerende inkomen of verlies ingevolge hoofdstuk 6;
b. het bedrag aan belastinglatenties met betrekking tot niet-toegestane toerekening en niet-gebruikte toerekening;
c. een wijziging in de waarde van een actieve belastinglatentie als gevolg van een aanpassing van de waarderingsmethode of verantwoordingsmethode;
d. een herziening van het bedrag aan belastinglatenties als gevolg van een wijziging van het van toepassing zijnde nationale belastingtarief; en
e. het bedrag aan belastinglatenties met betrekking tot het verkrijgen van een recht op verrekening van belasting en de verrekening van belasting.
6. Indien een actieve belastinglatentie die voortkomt uit een kwalificerend verlies van een groepsentiteit aan een verslagjaar wordt toegerekend tegen een tarief dat lager is dan het minimumbelastingtarief, mag die belastinglatentie in dat verslagjaar worden herrekend tegen het minimumbelastingtarief in het verslagjaar indien de belastingplichtige aannemelijk maakt dat die actieve belastinglatentie voortkomt uit een kwalificerend verlies. Indien een actieve belastinglatentie ingevolge de eerste zin wordt verhoogd, wordt het totale bedrag van de gecorrigeerde mutaties in belastinglatenties dienovereenkomstig verminderd.
7. Een bedrag aan passieve belastinglatentie dat niet is herzien en niet is betaald binnen vijf verslagjaren volgend op het verslagjaar waarin dat bedrag is opgekomen, wordt teruggenomen in het vijfde verslagjaar volgend op het verslagjaar waarin dat bedrag is opgekomen, voor zover dat bedrag eerder in aanmerking is genomen in het totale bedrag van de gecorrigeerde mutaties in belastinglatenties van de groepsentiteit. Het bedrag van de teruggenomen passieve belastinglatentie vermindert de betrokken belastingen van het vijfde verslagjaar voorafgaand aan het verslagjaar waarin dat bedrag is teruggenomen. Het effectieve belastingtarief en de bijheffing van het vijfde verslagjaar voorafgaand aan het huidige verslagjaar worden herrekend ingevolge artikel 8.4, eerste lid. De teruggenomen passieve belastinglatentie in het huidige verslagjaar is het bedrag van de toename aan passieve belastinglatentie dat is opgenomen in het totale bedrag van de gecorrigeerde mutaties in belastinglatenties in het vijfde verslagjaar voorafgaand aan het huidige verslagjaar en dat niet is herzien aan het einde van de laatste dag van het huidige verslagjaar.
8. In afwijking van het zevende lid wordt een bedrag aan passieve belastinglatentie niet teruggenomen indien dat bedrag verband houdt met een van de volgende bestanddelen:
a. versnelde afschrijvingen op materiële activa;
b. kosten van een vergunning of soortgelijke regeling van een overheid voor het gebruik van onroerende zaken of de exploitatie van natuurlijke hulpbronnen, welk gebruik, onderscheidenlijk welke exploitatie, aanzienlijke investeringen in materiële activa met zich brengt;
c. onderzoeks- en ontwikkelingskosten;
d. kosten voor buitengebruikstelling en sanering;
e. ongerealiseerde herwaarderingswinsten bij de toepassing van waardering tegen reële waarde;
f. netto valutakoerswinsten;
g. verzekeringsreserves en uitgestelde acquisitiekosten voor verzekeringspolissen;
x. xxxxxxx uit de verkoop van materiële vaste activa die zich bevinden in de staat waar de groepsentiteit is gevestigd, mits die winsten worden geherinvesteerd in materiële vaste activa in dezelfde staat; en
i. aanvullende bedragen aan toegerekende kosten die het gevolg zijn van een wijziging in de toepassing van de verslaggevingsstandaarden met betrekking tot inkomensbestanddelen als bedoeld in de onderdelen a tot en met h.
9. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:
a. niet-toegestane toerekening: een mutatie in een belastinglatentie in de financiële verslaggeving van een groepsentiteit inzake een verslagjaar betrekking heeft op een onzekere belastingpositie of op een uitdeling door een groepsentiteit;
b. niet-gebruikte toerekening: een toename in een passieve belastinglatentie in de financiële verslaggeving van een groepsentiteit inzake een verslagjaar die naar verwachting niet binnen de periode, bedoeld in het zevende lid, wordt betaald, en ten aanzien waarvan de informatieaangifte-indienende groepsentiteit er, overeenkomstig artikel 12.2, tweede lid, voor kiest om deze toename niet op te nemen in het totale bedrag van de gecorrigeerde mutaties in belastinglatenties voor dat verslagjaar.
Artikel 7.4 Keuzeregime voor kwalificerende verliezen
1. In afwijking van artikel 7.3 kan een informatieaangifte-indienende groepsentiteit ervoor kiezen om ten aanzien van een kwalificerend verlies in een staat een fictieve actieve belastinglatentie te bepalen die betrekking heeft op een kwalificerend verlies voor ieder verslagjaar waarin sprake is van een netto kwalificerend verlies in de betreffende staat. De fictieve actieve belastinglatentie die betrekking heeft op het kwalificerende verlies is gelijk aan het netto kwalificerende verlies voor het verslagjaar voor de staat vermenigvuldigd met het minimumbelastingtarief. Van dit keuzerecht kan geen gebruik worden gemaakt ten aanzien van een staat met een in aanmerking komend uitdelingsbelastingregime als bedoeld in artikel 10.3.
2. De ingevolge het eerste lid bepaalde fictieve actieve belastinglatentie wordt in enig volgend verslagjaar waarin sprake is van netto kwalificerend inkomen voor de betreffende staat verrekend met het bedrag van het netto kwalificerende inkomen vermenigvuldigd met het minimumbelastingtarief, tot ten hoogste het bedrag aan actieve belastinglatentie dat nog niet is verrekend.
3. De fictieve actieve belastinglatentie die betrekking heeft op het kwalificerende verlies wordt verminderd met het bedrag dat op grond van het tweede lid in een verslagjaar wordt verrekend. Het resterende bedrag aan fictieve actieve belastinglatentie wordt voortgewenteld naar volgende verslagjaren.
4. Ingeval de keuze, bedoeld in het eerste lid, wordt herroepen, wordt de resterende fictieve actieve belastinglatentie die betrekking heeft op kwalificerende verlies verminderd tot nihil met ingang van de eerste dag van het eerste verslagjaar waarin de keuze niet langer toepassing vindt.
5. De keuze, bedoeld in het eerste lid, wordt gemaakt bij de indiening van de eerste bijheffing-informatieaangifte van de multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep, waarin de staat waarvoor de keuze geldt is opgenomen.
6. Indien een doorkijkentiteit die de uiteindelijkemoederentiteit van een multinationale groep of een omvangrijke binnenlandse groep is een keuze maakt als bedoeld in het eerste lid, wordt de fictieve actieve belastinglatentie die betrekking heeft op het kwalificerende verlies berekend op basis van het kwalificerende verlies van de doorkijkentiteit na vermindering op de voet van artikel 10.1, tweede lid.
Artikel 7.5 Toerekening van betrokken belastingen aan bepaalde soorten groepsentiteiten
1. Aan een vaste inrichting wordt het bedrag aan betrokken belastingen toegerekend dat is opgenomen in de financiële verslaggeving van een groepsentiteit en verband houdt met het kwalificerende inkomen of verlies van de vaste inrichting.
2. Aan een groepsentiteit-belanghouder wordt het bedrag aan betrokken belastingen toegerekend dat is opgenomen in de financiële verslaggeving van een fiscaal transparante entiteit en verband houdt met het kwalificerende inkomen of verlies dat is toegerekend aan de groepsentiteit-belanghouder ingevolge artikel 6.14, derde lid.
3. Aan een groepsentiteit wordt het bedrag aan betrokken belastingen toegerekend dat is opgenomen in de financiële verslaggeving van haar directe of indirecte groepsentiteit- belanghouders door toepassing van een belastingregeling voor buitenlandse gecontroleerde lichamen, voor zover die belastingen verband houden met het kwalificerende inkomen of verlies van die groepsentiteit.
4. Aan een hybride groepsentiteit wordt het bedrag aan betrokken belastingen toegerekend dat is opgenomen in de financiële verslaggeving van haar groepsentiteit- belanghouder en dat verband houdt met het kwalificerende inkomen van die hybride entiteit.
5. Aan een groepsentiteit die een uitdeling heeft gedaan in een verslagjaar wordt het bedrag aan betrokken belastingen toegerekend dat is opgenomen in de financiële verslaggeving van haar directe groepsentiteit-belanghouder voor dergelijke uitdelingen.
6. Aan een groepsentiteit als bedoeld in het derde en vierde lid wordt, in afwijking van hetgeen in die leden is bepaald, ter zake van passief inkomen een bedrag aan betrokken belastingen toegerekend dat gelijk is aan het bijheffingspercentage voor de staat waar die groepsentiteit is gevestigd vermenigvuldigd met het bedrag aan passief inkomen van die groepsentiteit dat in aanmerking is genomen bij haar groepsentiteit-belanghouders in het kader van een belastingregeling voor buitenlandse gecontroleerde lichamen of uit hoofde van fiscale transparantie, indien dat bedrag lager is dan het bedrag van de aan haar toegerekende betrokken belastingen ten aanzien van dat passieve inkomen op basis van het derde en vierde lid. Voor de toepassing van de vorige zin wordt voor de bepaling van het bijheffingspercentage geen rekening gehouden met de betrokken belastingen ter zake van het passieve inkomen van de groepsentiteit bij de groepsentiteit-belanghouder. Een bedrag aan betrokken belastingen verschuldigd door de groepsentiteit-belanghouder ten aanzien van dat passieve inkomen dat resteert na de toepassing van dit lid wordt niet toegerekend op basis van het derde en vierde lid.
7. Voor de toepassing van het zesde lid worden de volgende inkomensbestanddelen aangemerkt als passief inkomen:
a. dividend of daarmee vergelijkbare uitkeringen;
b. rente of daarmee vergelijkbare betalingen;
x. xxxx;
d. royalty’s;
e. lijfrenten; of
f. netto-opbrengsten ten aanzien van een goed waaruit inkomen als bedoeld in de onderdelen a tot en met e voortkomt.
8. Indien het kwalificerende inkomen van een vaste inrichting op grond van artikel 6.13, zesde lid, wordt aangemerkt als het kwalificerende inkomen van de hoofdentiteit, wordt de betrokken belasting met betrekking tot dat inkomen die wordt geheven in de staat waar die vaste inrichting is gelegen aangemerkt als betrokken belasting van de hoofdentiteit voor een bedrag dat niet hoger is dan dat inkomen vermenigvuldigd met het hoogste belastingtarief voor inkomen in de staat waar die hoofdentiteit is gevestigd.
Artikel 7.6 Aanpassingen na indiening van de aangifte
1. Indien een groepsentiteit haar betrokken belastingen voor een voorgaand verslagjaar aanpast in de financiële verslaggeving, wordt die aanpassing aangemerkt als een aanpassing van de betrokken belastingen in het verslagjaar waarin de aanpassing is gemaakt, tenzij de aanpassing verband houdt een afname van de betrokken belastingen in die staat in een voorgaand verslagjaar.
2. Indien de toepassing van het eerste lid leidt tot een afname van de betrokken belastingen die waren opgenomen in de gecorrigeerde betrokken belastingen van een groepsentiteit in een voorgaand verslagjaar, worden het effectieve belastingtarief en de bijheffing voor dat verslagjaar herrekend in overeenstemming met artikel 8.4, eerste lid, door de gecorrigeerde betrokken belastingen te verminderen met het bedrag van de afname van de betrokken belastingen. Het kwalificerende inkomen voor dat verslagjaar en andere voorgaande verslagjaren wordt dienovereenkomstig gecorrigeerd.
3. De informatieaangifte-indienende groepsentiteit kan er jaarlijks, in overeenstemming met artikel 12.2, tweede lid, voor kiezen een afname van de betrokken belastingen die niet van materieel belang is aan te merken als een correctie op de betrokken belastingen in het verslagjaar waarin de correctie is gemaakt. Een afname van de betrokken belastingen is niet van materieel belang indien deze in totaal minder bedraagt dan € 1 miljoen in de gecorrigeerde betrokken belastingen vastgesteld voor een staat voor het verslagjaar.
Artikel 7.7 Belastingtariefwijzigingen
1. Indien het van toepassing zijnde binnenlandse belastingtarief wordt verlaagd tot een tarief dat lager is dan het minimumbelastingtarief en die verlaging resulteert in een afname van een passieve belastinglatentie, wordt de afname van die belastinglatentie aangemerkt als een correctie op de verschuldigde betrokken belastingen van een groepsentiteit die overeenkomstig artikel 7.2 in aanmerking zijn genomen in het voorgaand verslagjaar waarin de passieve latentie is gevormd.
2. Indien het van toepassing zijnde binnenlandse belastingtarief wordt verhoogd tot een tarief dat hoger is dan het minimumbelastingtarief en die verhoging resulteert in een toename van een passieve belastinglatentie, wordt de toename van die belastinglatentie bij betaling aangemerkt als een correctie van de betrokken belastingen van een groepsentiteit die overeenkomstig artikel
7.2 in aanmerking worden genomen in het voorgaand verslagjaar waarin de passieve latentie is gevormd. De aanpassing bedraagt ten hoogste de passieve belastinglatentie herrekend tegen het minimumbelastingtarief.
Artikel 7.8 Herrekening
Indien meer dan € 1 miljoen van het bedrag dat door een groepsentiteit in aanmerking is genomen als gecorrigeerde betrokken belasting voor een verslagjaar niet is betaald binnen drie jaar na afloop van dat verslagjaar, worden het effectieve belastingtarief en de bijheffing voor het verslagjaar waarin het onbetaalde bedrag als een betrokken belasting in aanmerking is genomen, herrekend in overeenstemming met artikel 8.4, eerste lid, waarbij het onbetaalde bedrag niet in aanmerking wordt genomen als een betrokken belasting.
HOOFDSTUK 8 BEREKENING VAN HET EFFECTIEVE BELASTINGTARIEF EN DE BIJHEFFING
Artikel 8.1 Berekening van het effectieve belastingtarief
1. Het effectieve belastingtarief van een multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep voor een verslagjaar wordt voor iedere staat waarin groepsentiteiten van die groep zijn gevestigd, indien er in die staat netto kwalificerend inkomen als bedoeld in het tweede lid is, berekend volgens de formule:
E = (B / I) x 100%
waarbij wordt verstaan onder:
E: het effectieve belastingtarief voor een verslagjaar voor een staat, uitgedrukt in een percentage dat rekenkundig wordt afgerond op vier decimalen;
B: de som van de gecorrigeerde betrokken belastingen over het verslagjaar van alle in die staat gevestigde groepsentiteiten, berekend op de voet van hoofdstuk 7;
I: het netto kwalificerende inkomen over het verslagjaar van alle in die staat gevestigde groepsentiteiten, berekend op de voet van het tweede lid.
2. Het netto kwalificerende inkomen of verlies over een verslagjaar van alle in een staat gevestigde groepsentiteiten wordt berekend volgens de formule:
I = W – V
waarbij wordt verstaan onder:
I: het netto kwalificerende inkomen of verlies over een verslagjaar van alle in een staat gevestigde groepsentiteiten;
W: de som van het kwalificerende inkomen over het verslagjaar van alle in die staat gevestigde groepsentiteiten, berekend op de voet van hoofdstuk 6;
V: de som van de kwalificerende verliezen over het verslagjaar van alle in die staat gevestigde groepsentiteiten, berekend op de voet van hoofdstuk 6.
3. Bij de toepassing van het eerste en tweede lid worden niet in aanmerking genomen de gecorrigeerde betrokken belastingen en het kwalificerende inkomen of verlies van groepsentiteiten die een beleggingsentiteit zijn.
4. Het effectieve belastingtarief van een staatloze groepsentiteit voor een verslagjaar wordt afzonderlijk van het effectieve belastingtarief van alle andere groepsentiteiten berekend.
Artikel 8.2 Berekening van de bijheffing
1. Indien in een verslagjaar het effectieve belastingtarief van een multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep in een staat waar groepsentiteiten zijn gevestigd lager is dan het minimumbelastingtarief, berekent de multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep de bijheffing:
a. voor die staat, overeenkomstig het tweede tot en met vierde lid; en
b. voor iedere groepsentiteit die kwalificerend inkomen heeft dat is meegenomen in de berekening van het netto kwalificerende inkomen in die staat, overeenkomstig het vijfde en zesde lid.
2. De bijheffing voor een staat over een verslagjaar is het positieve bedrag berekend volgens de formule:
S = (P x O) + A – N
waarbij wordt verstaan onder:
S: de bijheffing over een verslagjaar voor een staat;
P: het bijheffingspercentage voor het verslagjaar voor die staat, berekend op de voet van het derde lid;
O: het bedrag van de overwinst over het verslagjaar in die staat, berekend op de voet van het vierde lid;
A: het bedrag van de additionele bijheffing over het verslagjaar voor die staat, berekend op de voet van artikel 8.4;
N: het bedrag van de kwalificerende binnenlandse bijheffing over het verslagjaar voor die staat.
3. Het bijheffingspercentage van een multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep voor een staat voor een verslagjaar is het verschil in procentpunten, indien positief, berekend volgens de formule:
P = M – E
waarbij wordt verstaan onder:
P: het bijheffingspercentage voor een verslagjaar voor een staat; M: het minimumbelastingtarief;
E: het effectieve belastingtarief voor het verslagjaar voor die staat, berekend op de voet van artikel 8.1, eerste lid.
4. De overwinst over een verslagjaar in een staat is het positieve bedrag berekend volgens de formule:
O = I – R
waarbij wordt verstaan onder:
O: het bedrag van de overwinst over een verslagjaar in een staat;
I: het netto kwalificerende inkomen over het verslagjaar in die staat, berekend op de voet van artikel 8.1, tweede lid;
R: het uitgesloten inkomen op basis van reële aanwezigheid over het verslagjaar in die staat, berekend op de voet van artikel 8.3.
5. De bijheffing voor een groepsentiteit over een verslagjaar is het bedrag berekend volgens de formule:
H = S x (G / W)
waarbij wordt verstaan onder:
H: de bijheffing over een verslagjaar voor een groepsentiteit;
S: de bijheffing over een verslagjaar voor de staat waarin die groepsentiteit is gevestigd, berekend op de voet van het tweede lid;
G: het kwalificerende inkomen van die groepsentiteit over het verslagjaar, berekend op de voet van hoofdstuk 6;
W: de som van het kwalificerende inkomen over het verslagjaar van alle in die staat gevestigde groepsentiteiten, bedoeld in artikel 8.1, tweede lid.
6. Indien de bijheffing voor een staat voortvloeit uit een herrekening op de voet van artikel 8.4, eerste lid, en er geen netto kwalificerend inkomen in die staat over het verslagjaar is, wordt de bijheffing toegerekend aan iedere groepsentiteit in die staat op de voet van de formule in het vijfde lid op basis van het kwalificerende inkomen van de groepsentiteiten over de verslagjaren waarvoor de herrekeningen op de voet van artikel 8.4, eerste lid, zijn verricht.
7. De berekening van de bijheffing voor een in een staat gevestigde groepsentiteit ingevolge het eerste lid, onderdeel b, blijft achterwege, indien de uiteindelijkemoederentiteit de inkomens-inclusiemaatregel toepast en het volledige belang houdt in iedere in die staat gevestigde groepsentiteit.
8. De bijheffing voor iedere staatloze groepsentiteit over een verslagjaar wordt afzonderlijk van de bijheffing van alle andere groepsentiteiten berekend.
9. In afwijking van het eerste lid, wordt voor een staat en de in die staat gevestigde groepsentiteiten geen bijheffing over een verslagjaar berekend, indien die groepsentiteiten een kwalificerende binnenlandse bijheffing over dat verslagjaar zijn verschuldigd die is berekend op basis van:
a. de geaccepteerde financiële verslaggevingsstandaard die is gebruikt bij het opstellen van de geconsolideerde jaarrekening van de uiteindelijkemoederentiteit; of
b. de internationale standaarden voor financiële verslaggeving (IFRS of IFRS zoals goedgekeurd door de EU overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen (PbEG 2002, L 243)).
Artikel 8.3 Uitgesloten inkomen op basis van reële aanwezigheid
1. Het netto kwalificerende inkomen over een verslagjaar van alle in een staat gevestigde groepsentiteiten wordt overeenkomstig artikel 8.2, vierde lid, verminderd met een bedrag ter
grootte van de som van de uitzondering voor werknemerslasten, bedoeld in het tweede lid, van alle in de staat gevestigde groepsentiteiten, en de uitzondering voor materiële activa, bedoeld in het derde lid, van alle in de staat gevestigde groepsentiteiten. De informatieaangifte-indienende groepsentiteit van een multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep kan er overeenkomstig artikel 12.2, tweede lid, voor kiezen deze vermindering niet toe te passen.
2. De uitzondering voor werknemerslasten van een in een staat gevestigde groepsentiteit bedraagt 10% van de in aanmerking komende loonkosten ter zake van de in aanmerking komende werknemers die in die staat activiteiten verrichten voor de multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep, met uitzondering van de in aanmerking komende loonkosten die:
a. gekapitaliseerd en opgenomen zijn in de boekwaarde van de in aanmerking komende materiële activa;
b. toerekenbaar zijn aan inkomen dat overeenkomstig artikel 6.12 is uitgesloten.
3. De uitzondering voor materiële activa van een in een staat gevestigde groepsentiteit bedraagt 8% van de boekwaarde van de in aanmerking komende materiële activa die in de staat zijn gelegen, met uitzondering van:
a. de boekwaarde van onroerende zaken, inclusief grond en gebouwen, die worden gehouden voor de verkoop, om te leasen of als belegging;
b. de boekwaarde van materiële activa die worden gebruikt om inkomen te genereren dat op de voet van artikel 6.12 is uitgesloten.
4. De boekwaarde van de in aanmerking komende materiële activa, bedoeld in het derde lid, is het gemiddelde van de boekwaarde van de in aanmerking komende materiële activa aan het begin en het einde van het verslagjaar, zoals opgenomen in de geconsolideerde jaarrekening van de uiteindelijkemoederentiteit, verminderd met de geaccumuleerde afwaardering, afschrijvingen en waardeverminderingen en vermeerderd met het bedrag dat toerekenbaar is aan de gekapitaliseerde werknemerslasten.
5. Voor de toepassing van het tweede en derde lid zijn de in aanmerking komende loonkosten en de in aanmerking komende materiële activa van een groepsentiteit die een vaste inrichting is, de in aanmerking komende loonkosten en de in aanmerking komende materiële activa die op de voet van artikel 6.13, eerste, tweede en derde lid, zijn opgenomen in de afzonderlijke financiële verslaggeving van die vaste inrichting, voor zover deze kosten en activa worden gealloceerd aan de staat waarin de vaste inrichting is gelegen. De in aanmerking komende loonkosten en de in aanmerking komende materiële activa van een vaste inrichting worden niet in aanmerking genomen door de hoofdentiteit.
6. Indien het inkomen van een vaste inrichting geheel of gedeeltelijk op de voet van artikel 6.14, eerste lid, en artikel 10.1, vierde lid, is uitgesloten, worden de in aanmerking komende loonkosten en de in aanmerking komende materiële activa van die vaste inrichting in dezelfde mate uitgesloten in de berekening van het uitgesloten inkomen op basis van reële aanwezigheid voor de multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep op de voet van dit artikel.
7. In aanmerking komende loonkosten ter zake van in aanmerking komende werknemers die zijn betaald door, en in aanmerking komende materiële activa die eigendom zijn van, een doorkijkentiteit die niet zijn toegerekend op grond van het vijfde en zesde lid, worden toegerekend aan:
a. de groepsentiteit-belanghouder van de doorkijkentiteit naar evenredigheid van het bedrag dat op de voet van artikel 6.14, vierde lid, aan hem wordt toegerekend, indien de in aanmerking komende werknemers en de in aanmerking komende materiële activa zich bevinden in dezelfde staat als de groepsentiteit-belanghouder; en
b. de doorkijkentiteit, indien zij de uiteindelijkemoederentiteit is, verminderd naar evenredigheid van het inkomen dat niet is meegenomen in de berekening van het kwalificerende inkomen van de doorkijkentiteit op de voet van artikel 10.1, eerste lid, voor zover de in aanmerking komende werknemers en de in aanmerking komende materiële activa zich bevinden in dezelfde staat als de doorkijkentiteit.
8. De na de toepassing van het zevende lid, onderdelen a en b, resterende in aanmerking komende loonkosten en de resterende in aanmerking komende materiële activa van de doorkijkentiteit worden niet meegenomen in de berekening van het uitgesloten inkomen op basis van reële aanwezigheid van een multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep.
9. Het uitgesloten inkomen op basis van reële aanwezigheid van een staatloze groepsentiteit wordt over een verslagjaar afzonderlijk van het uitgesloten inkomen op basis van reële aanwezigheid van alle andere groepsentiteiten berekend.
10. Het uitgesloten inkomen op basis van reële aanwezigheid berekend op de voet van dit artikel bevat niet de uitzondering voor werknemerslasten en de uitzondering voor materiële activa van in een staat gevestigde beleggingsentiteiten.
11. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:
a. in aanmerking komende werknemers: voltijd- en deeltijdwerknemers van een groepsentiteit en zelfstandige contractanten die onder toezicht en controle van de multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep deelnemen aan de normale bedrijfsactiviteiten van de multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep;
b. in aanmerking komende loonkosten: uitgaven voor werknemersbeloningen, waaronder salarissen, lonen, loon- en arbeidsbelastingen en andere uitgaven die een werknemer een rechtstreeks en persoonlijk voordeel opleveren, zoals ziektekosten- en pensioenbijdragen en werkgeverbijdragen voor de sociale zekerheid;
c. in aanmerking komende materiële activa:
1°. in een staat gelegen materiële vaste activa; 2°. in een staat gelegen natuurlijke rijkdommen;
3°. het gebruiksrecht van een lessee op in een staat gelegen materiële vaste activa; 4°. een licentie of een daarmee vergelijkbare regeling van de overheid voor het gebruik
van een onroerende zaak of voor de exploitatie van natuurlijke rijkdommen die een aanzienlijke investering in materiële activa met zich brengt;
d. uitgesloten inkomen op basis van reële aanwezigheid: de vermindering, bedoeld in het eerste lid.
Artikel 8.4 Additionele bijheffing door herrekening
1. Indien de betrokken belastingen of het kwalificerende inkomen of verlies in een staat op de voet van de artikelen 6.7, 7.3, zevende lid, 7.6, 7.8 of 10.3, zesde lid, worden aangepast en dit
leidt tot een wijziging van het effectieve belastingtarief en de bijheffing van een multinationale groep voor die staat over een voorgaand verslagjaar, worden het effectieve belastingtarief en de bijheffing voor die staat herrekend op de voet van de artikelen 8.1 tot en met 8.3.
2. Indien de herrekening, bedoeld in het eerste lid, leidt tot een hoger bedrag aan bijheffing, wordt het meerdere aangemerkt als een additionele bijheffing voor de toepassing van artikel 8.2, tweede lid, over het verslagjaar waarin de herrekening is gemaakt.
3. Indien een bedrag aan kwalificerende binnenlandse bijheffing dat over een verslagjaar is verschuldigd niet is betaald binnen vier verslagjaren na het verslagjaar waarin die bijheffing verschuldigd is geworden, wordt het niet-betaalde bedrag aan kwalificerende binnenlandse bijheffing aangemerkt als een additionele bijheffing voor de toepassing van artikel 8.2, tweede lid, over het vijfde verslagjaar na het verslagjaar waarin die kwalificerende binnenlandse bijheffing verschuldigd is geworden.
4. Indien voor een staat sprake is van een additionele bijheffing als bedoeld in het tweede of derde lid en er in die staat geen netto kwalificerend inkomen over het verslagjaar is, is het kwalificerende inkomen van een in die staat gevestigde groepsentiteit voor de toepassing van artikel 4.2, tweede lid, gelijk aan de aan die groepsentiteit overeenkomstig artikel 8.2, zesde lid, toegerekende bijheffing gedeeld door het minimumbelastingtarief.
5. De toerekening van de additionele bijheffing aan iedere groepsentiteit, bedoeld in artikel 7.2, vijfde lid, geschiedt naar evenredigheid van het kwalificerende inkomen of verlies vermenigvuldigd met het minimumbelastingtarief, waarvan de uitkomst vervolgens wordt verminderd met de gecorrigeerde betrokken belastingen. Indien voor een staat sprake is van een additionele bijheffing op grond van artikel 7.2, vijfde lid, is het kwalificerende inkomen van iedere in die staat gevestigde groepsentiteit voor de toepassing van artikel 4.2, tweede lid, gelijk aan de volgens de eerste zin aan die groepsentiteit toegerekende additionele bijheffing gedeeld door het minimumbelastingtarief.
6. Voor de toepassing van het vijfde lid wordt de additionele bijheffing uitsluitend toegerekend aan groepsentiteiten die een bedrag aan gecorrigeerde betrokken belastingen registreren dat lager is dan nul en dat lager is dan het kwalificerende inkomen of verlies van die groepsentiteiten, vermenigvuldigd met het minimumbelastingtarief.
7. Indien aan een groepsentiteit een additionele bijheffing wordt toegerekend overeenkomstig dit artikel en artikel 8.2, zesde lid, wordt die entiteit voor de toepassing van de hoofdstukken 3 tot en met 5 aangemerkt als een laagbelaste groepsentiteit.
8. Indien artikel 8.2, negende lid, van toepassing is op in een staat gevestigde groepsentiteiten, wordt ten aanzien van die groepsentiteiten onverkort additionele bijheffing berekend op basis van dit artikel indien de kwalificerende binnenlandse bijheffing in die staat niet voorziet in een met dit artikel overeenkomstige regeling.
Artikel 8.5 In minderheidsbelang gehouden groepsentiteit
1. De berekening van het effectieve belastingtarief en de bijheffing voor een staat op de voet van de hoofdstukken 6 tot en met 10 voor een in minderheidsbelang gehouden subgroep wordt verricht alsof elke in minderheidsbelang gehouden subgroep een afzonderlijke multinationale
groep of omvangrijke binnenlandse groep is. De gecorrigeerde betrokken belastingen en het kwalificerende inkomen of verlies van de entiteiten die behoren tot de in minderheidsbelang gehouden subgroep worden niet in aanmerking genomen bij het bepalen van het effectieve belastingtarief en het netto kwalificerende inkomen van de multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep, berekend op de voet van artikel 8.1, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 8.1, tweede lid.
2. Het effectieve belastingtarief en de bijheffing van een in minderheidsbelang gehouden groepsentiteit die geen onderdeel is van een in minderheidsbelang gehouden subgroep, wordt berekend op entiteitsbasis op de voet van de hoofdstukken 6 tot en met 10. De gecorrigeerde betrokken belastingen en het kwalificerende inkomen of verlies van de in minderheidsbelang gehouden groepsentiteit worden niet in aanmerking genomen bij het bepalen van het effectieve belastingtarief en het netto kwalificerende inkomen van de multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep, berekend op de voet van artikel 8.1, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 8.1, tweede lid.
3. Dit artikel is niet van toepassing op een in minderheidsbelang gehouden groepsentiteit die een beleggingsentiteit is.
4. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:
a. in minderheidsbelang gehouden groepsentiteit: een groepsentiteit waarin de uiteindelijkemoederentiteit een onmiddellijk of middellijk belang van 30% of minder houdt;
b. in minderheidsbelang gehouden moederentiteit: een in minderheidsbelang gehouden groepsentiteit die onmiddellijk of middellijk het controlerende belang houdt in een andere in minderheidsbelang gehouden groepsentiteit, behalve ingeval het controlerende belang in de eerstgenoemde entiteit onmiddellijk of middellijk wordt gehouden door een andere in minderheidsbelang gehouden groepsentiteit;
c. in minderheidsbelang gehouden subgroep: een in minderheidsbelang gehouden moederentiteit en haar in minderheidsbelang gehouden dochterentiteiten;
d. in minderheidsbelang gehouden dochterentiteit: een in minderheidsbelang gehouden groepsentiteit waarin het controlerende belang onmiddellijk of middellijk wordt gehouden door een in minderheidsbelang gehouden moederentiteit.
Artikel 8.6 De minimis-uitzondering
1. De informatieaangifte-indienende groepsentiteit kan er jaarlijks, in overeenstemming met artikel 12.1, vijfde lid, onderdeel d, voor kiezen dat, in afwijking van de artikelen 8.1 tot en met 8.5, de bijheffing nihil bedraagt voor de in een staat gevestigde groepsentiteiten over een verslagjaar (de minimis-uitzondering), mits in dat verslagjaar:
a. de gemiddelde kwalificerende omzet van alle in die staat gevestigde groepsentiteiten minder bedraagt dan € 10.000.000; en
b. het gemiddelde kwalificerende inkomen van alle in die staat gevestigde groepsentiteiten minder dan € 1.000.000 bedraagt of ten aanzien van alle in die staat gevestigde groepsentiteiten sprake is van een gemiddeld kwalificerend verlies.
2. De gemiddelde kwalificerende omzet of het gemiddelde kwalificerende inkomen of verlies van alle in een staat gevestigde groepsentiteiten is het gemiddelde van de kwalificerende omzet, onderscheidenlijk het gemiddelde van het kwalificerende inkomen of verlies, van de in die staat gevestigde groepsentiteiten over het verslagjaar en de twee daaraan voorafgaande verslagjaren. Bij het bepalen van de gemiddelde kwalificerende omzet, onderscheidenlijk het gemiddelde kwalificerende inkomen of verlies, van de in een staat gevestigde groepsentiteiten, wordt het eerste of tweede aan het verslagjaar voorafgaande verslagjaar niet in aanmerking genomen indien in dat verslagjaar of die verslagjaren geen groepsentiteiten waren gevestigd in die staat of de in die staat gevestigde groepsentiteiten geen kwalificerende omzet of kwalificerende inkomen of verlies hadden.
3. De kwalificerende omzet van de in een staat gevestigde groepsentiteiten in een verslagjaar is de som van de omzet van de in die staat gevestigde groepsentiteiten, verminderd of vermeerderd met de op de voet van hoofdstuk 6 aangebrachte correcties voor zover die correcties van invloed zijn op de omzet van die groepsentiteiten.
4. Het kwalificerende inkomen of verlies van de in een staat gevestigde groepsentiteiten in een verslagjaar is het netto kwalificerende inkomen of verlies in die staat berekend op de voet van artikel 8.1, tweede lid.
5. Voor de toepassing van het tweede tot en met het vierde lid wordt, indien een verslagjaar langer of korter is dan een periode van twaalf maanden, het bedrag aan kwalificerende omzet en het bedrag aan kwalificerend inkomen of verlies voor dat verslagjaar verhoogd, onderscheidenlijk verlaagd, naar evenredigheid van het aantal maanden in dat verslagjaar.
6. De de minimis-uitzondering is niet van toepassing op een staatloze entiteit of een beleggingsentiteit. De omzet en het kwalificerende inkomen of verlies van staatloze entiteiten en beleggingsentiteiten worden uitgesloten van de berekening van de de minimis-uitzondering.
Artikel 8.7 Veilige havens
Indien aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden wordt voldaan en de informatieaangifte-indienende groepsentiteit dan wel de aangewezen informatie-indienende groepsentiteit daarvoor kiest, wordt, in afwijking van de artikelen 8.1 tot en met 8.6, de bijheffing in een staat voor een verslagjaar gesteld op nihil.
HOOFDSTUK 9 BIJZONDERE BEPALINGEN OMTRENT BEDRIJFSREORGANISATIES EN HOUDSTERSTRUCTUREN
Artikel 9.1 Toepassing van de omzetdrempel bij fusies en splitsingen van een groep
1. Indien twee of meer groepen zijn gefuseerd tot een multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep in een van de vier onmiddellijk aan het verslagjaar voorafgaande verslagjaren wordt de omzetdrempel voor die multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep geacht in een aan de fusie voorafgaand verslagjaar te zijn bereikt, indien de som van de omzet van de
groepen in dat verslagjaar, zoals verantwoord in de geconsolideerde jaarrekeningen van de uiteindelijkemoederentiteiten van die groepen, € 750.000.000 of meer bedraagt.
2. Indien in een verslagjaar sprake is van een fusie van een niet tot een groep behorende entiteit met een andere niet tot een groep behorende entiteit of met een groep tot een multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep, en een van deze of beide fuserende partijen geen geconsolideerde jaarrekening opstelt, onderscheidenlijk opstellen, in een van de vier onmiddellijk aan het verslagjaar voorafgaande verslagjaren, wordt de omzetdrempel voor die multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep geacht te zijn bereikt in een aan de fusie voorafgaand verslagjaar, indien de som van de omzet van de fuserende partijen in dat verslagjaar, zoals verantwoord in de enkelvoudige jaarrekening of de geconsolideerde jaarrekening,
€ 750.000.000 of meer bedraagt.
3. Indien in een verslagjaar sprake is van een splitsing van een multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep in twee of meer van dergelijke groepen (elk een gesplitste groep), wordt de omzetdrempel door een gesplitste groep geacht te zijn bereikt:
a. met betrekking tot het verslagjaar waarin de splitsing plaatsvindt, indien de gesplitste groep in dat verslagjaar een omzet van € 750.000.000 of meer behaalt, in welk geval de gesplitste groep geacht wordt die omzet ook in ten minste twee van de vier onmiddellijk aan het verslagjaar voorafgaande verslagjaren te hebben behaald;
b. met betrekking tot de drie verslagjaren na het verslagjaar waarin de splitsing plaatsvindt, indien de gesplitste groep een omzet van € 750.000.000 of meer behaalt in ten minste twee verslagjaren van het verslagjaar waarin de splitsing plaatsvindt en de drie verslagjaren daarna.
4. Artikel 2.1, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op het eerste tot en met het derde lid.
5. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:
a. fusie: een rechtshandeling waarbij:
1°. alle groepsentiteiten of nagenoeg alle groepsentiteiten van twee of meer afzonderlijke groepen onder gemeenschappelijke zeggenschap worden gebracht, waardoor deze entiteiten tot een groep worden samengevoegd; of
2°. een entiteit die geen deel van een groep uitmaakt, onder gemeenschappelijke zeggenschap van een andere entiteit of groep wordt gebracht, waardoor zij tot een groep worden samengevoegd.
b. splitsing: een rechtshandeling waarbij een groep wordt gesplitst in twee of meer verschillende groepen waarvan de groepsentiteiten na de splitsing niet meer worden opgenomen in de geconsolideerde jaarrekening door dezelfde uiteindelijkemoederentiteit.
c. omzetdrempel: het bedrag aan omzet volgens de geconsolideerde jaarrekening van de uiteindelijkemoederentiteit van de groep, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid.
Artikel 9.2 Groepsentiteiten die toetreden tot een multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep dan wel deze verlaten
1. De toetredende of uittredende entiteit wordt in het verslagjaar van toe- of uittreden geacht onderdeel uit te maken van een multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep, indien een deel van de activa en passiva, het inkomen, de uitgaven en de kasstromen van de toetredende of uittredende entiteit worden verantwoord in de geconsolideerde jaarrekening van de uiteindelijkemoederentiteit in het verslagjaar van het toetreden of uittreden. Het effectieve belastingtarief en de bijheffing van de toetredende of uittredende entiteit worden berekend overeenkomstig het tweede tot en met achtste lid.
2. In het verslagjaar van toetreding of uittreding wordt door een multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep voor de toepassing van deze wet uitsluitend rekening gehouden met de nettowinst of het nettoverlies overeenkomstig artikel 6.1, eerste lid, en vóór eliminatie van intra-groepstransacties, en de gecorrigeerde betrokken belastingen van de toetredende of uittredende entiteit die zijn opgenomen in de geconsolideerde jaarrekening van de uiteindelijkemoederentiteit.
3. In het verslagjaar van toetreding of uittreding en elk daaropvolgend verslagjaar worden het kwalificerende inkomen of verlies en de gecorrigeerde betrokken belastingen van de toetredende of uittredende entiteit bepaald op basis van de historische boekwaarde van de activa en passiva van die entiteit.
4. In het verslagjaar van toetreding of uittreding wordt bij de berekening van de in aanmerking komende loonkosten, bedoeld in artikel 8.3, tweede lid, van de toetredende of uittredende entiteit alleen rekening gehouden met de loonkosten die worden verantwoord in de geconsolideerde jaarrekening van de uiteindelijkemoederentiteit.
5. De berekening van de boekwaarden van de in aanmerking komende materiële activa, bedoeld in artikel 8.3, derde en vierde lid, van de toetredende of uittredende entiteit wordt in het verslagjaar van toetreding of uittreding aangepast naar rato van de periode waarin de toetredende of uittredende entiteit deel uitmaakte van de multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep.
6. Met uitzondering van de actieve belastinglatentie die betrekking heeft op een kwalificerend verlies, worden actieve en passieve belastinglatenties van de toetredende of uittredende entiteit die tussen multinationale groepen of omvangrijke binnenlandse groepen worden overgedragen, in aanmerking genomen door de verkrijgende multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep op dezelfde wijze en in dezelfde mate alsof de verkrijgende multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep de zeggenschap had over de groepsentiteit op het moment van het ontstaan van die actieve en passieve belastinglatenties.
7. Passieve belastinglatenties van de toetredende of uittredende entiteit die eerder bij de overdragende groep in aanmerking zijn genomen in het totaalbedrag aan gecorrigeerde mutaties in belastinglatenties, worden voor de toepassing van artikel 7.3, zevende lid, bij de overdragende multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep geacht te zijn teruggenomen zonder dat dit leidt tot een vermindering van de betrokken belastingen en worden geacht te zijn ontstaan bij
de verkrijgende multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep, met dien verstande dat in dergelijke gevallen elke latere verlaging van de betrokken belastingen overeenkomstig artikel 7.3, zevende lid, van kracht wordt in het verslagjaar waarin de belastinglatentie wordt teruggenomen.
8. Een toetredende of uittredende entiteit die een moederentiteit is en deel uitmaakt van twee of meer multinationale groepen of omvangrijke binnenlandse groepen in het verslagjaar van toetreding of uittreding, past de inkomen-inclusiemaatregel met betrekking tot het toerekenbare deel van de bijheffing van de laagbelaste groepsentiteiten voor elke multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep afzonderlijk toe.
9. In afwijking van het eerste tot en met achtste lid wordt de overdracht of verkrijging van een controlerend belang in een uittredende, onderscheidenlijk toetredende, entiteit aangemerkt als een overdracht, onderscheidenlijk verkrijging, van activa en passiva, indien de staat waarin de overgedragen, onderscheidenlijk verkregen, groepsentiteit is gevestigd, of de staat waarin de activa zich in het geval van een fiscaal transparante groepsentiteit bevinden, de overdracht, onderscheidenlijk de verkrijging, van dat belang op dezelfde of vergelijkbare wijze behandelt als een overdracht, onderscheidenlijk verkrijging, van activa en passiva en een betrokken belasting heft bij de overdrager op basis van het verschil tussen de fiscale boekwaarden en de overeengekomen overnameprijs voor het controlerende belang, dan wel de reële waarde van de activa en passiva.
10. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:
a. toetredende entiteit: een entiteit die als gevolg van directe of indirecte belangenwijziging in die entiteit, dan wel doordat zij de uiteindelijkemoederentiteit wordt van een nieuwe groep, in een verslagjaar als groepsentiteit deel gaat uitmaken van een multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep.
b. uittredende entiteit: een entiteit die als gevolg van een directe of indirecte belangenwijziging in die entiteit niet lang deel uitmaakt van een multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep
Artikel 9.3 Overdracht van activa en passiva
1. Een groepsentiteit die activa en passiva overdraagt (de overdragende entiteit) neemt het resultaat van de overdracht mee bij de berekening van het kwalificerende inkomen of verlies. Een groepsentiteit die activa en passiva verkrijgt (de verkrijgende entiteit) gaat bij de berekening van het kwalificerende inkomen of verlies uit van de boekwaarden van de overgenomen activa en passiva, zoals bepaald op basis van de door de uiteindelijkemoederentiteit in de geconsolideerde jaarrekening toegepaste financiële verslaggevingsstandaarden.
2. In afwijking van het tweede lid wordt bij een overdracht of verkrijging van activa en passiva in het kader van reorganisatie:
a. door de overdragende entiteit een resultaat als gevolg van de overdracht uitgesloten bij de berekening van het kwalificerende inkomen of verlies; en
b. door de verkrijgende entiteit bij de berekening van het kwalificerende inkomen of verlies uitgegaan van de boekwaarden van de activa en passiva van de overdragende entiteit ten tijde van de overdracht.
3. In afwijking van het tweede en derde lid wordt, indien een overdracht van activa en passiva plaatsvindt in het kader van een reorganisatie die bij de overdragende entiteit leidt tot niet-kwalificerende winsten of verliezen:
a. door de overdragende entiteit bij de berekening van het kwalificerende inkomen of verlies de winst of het verlies uit hoofde van die overdracht voor zover sprake is van een niet- kwalificerende winst of verlies in aanmerking genomen; en
b. door de verkrijgende entiteit bij de berekening van het kwalificerende inkomen of verlies na de verkrijging uitgegaan van de boekwaarden van de verkregen activa en passiva ten tijde van de overdracht bij de overdragende entiteit, waarbij de boekwaarden aangepast worden in overeenstemming met lokale belastingregelgeving voor de verkrijgende entiteit om rekening te houden met niet-kwalificerende winsten of verliezen.
4. Indien een groepsentiteit in de staat waarin deze is gevestigd voor belastingdoeleinden verplicht is of de mogelijkheid heeft om de activa en passiva te boek te stellen op de reële waarde, kan de informatieaangifte-indiende groepsentiteit ervoor kiezen dat de eerstgenoemde groepsentiteit:
a. bij de berekening van het kwalificerende inkomen of verlies in een verslagjaar rekening houdt met een bedrag aan winst of verlies met betrekking tot de activa en passiva van die groepsentiteit dat:
1°. bestaat uit het verschil tussen de boekwaarden van de activa of passiva voor financiële verslaggevingsdoeleinden onmiddellijk voorafgaand aan de omstandigheid die de fiscale herwaardering bewerkstelligde en de reële waarde van de activa of passiva onmiddellijk na die omstandigheid; en
2°. wordt vermeerderd of verminderd met niet-kwalificerende winsten of verliezen die, voor zover aanwezig, in verband met voornoemde omstandigheid tot uitdrukking komen;
b. bij de berekening van het kwalificerende inkomen of verlies in de verslagjaren die eindigen na voornoemde omstandigheid rekening houdt met de reële waarde voor financiële verslaggevingsdoeleinden van de activa en passiva onmiddellijk na die omstandigheid;
c. het nettototaal van de bedragen, bedoeld in onderdeel a, in aanmerking neemt bij de berekening van het kwalificerende inkomen of verlies op een van de volgende manieren:
1°. in het verslagjaar waarin voornoemde omstandigheid zich voordoet;
2°. voor een vijfde gedeelte in het verslagjaar waarin voornoemde omstandigheid zich voordoet en in ieder van de vier daaropvolgende verslagjaren, tenzij de groepsentiteit de multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep in een van deze verslagjaren verlaat, in welk geval het resterende bedrag in zijn geheel in dat verslagjaar in aanmerking wordt genomen.
5. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:
a. reorganisatie: een omzetting of een overdracht van activa en passiva, zoals een fusie, een splitsing, een liquidatie of een vergelijkbare transactie, waarbij:
1°. de tegenprestatie voor de overdracht geheel of voor een significant deel bestaat uit de uitgifte van aandelen door de verkrijgende groepsentiteit of een daarmee verbonden persoon,
bedoeld in artikel 5, achtste lid, van het OESO-modelverdrag, of, in geval van een liquidatie, uit aandelenbelangen van de geliquideerde entiteit, of, indien een tegenprestatie ontbreekt, de uitgifte van een aandelenbelang geen economische betekenis zou hebben;
2°. de winst of het verlies met betrekking tot die activa bij de overdragende groepsentiteit geheel of gedeeltelijk niet is belast; en
3°. de belastingwetgeving van de staat waarin de verkrijgende groepsentiteit is gevestigd, vereist dat de verkrijgende groepsentiteit het belastbare inkomen na de overdracht of verkrijging berekent op basis van de fiscale boekwaarden van de activa bij de overdragende groepsentiteit, aangepast met de niet-kwalificerende winsten of verliezen ter zake van de overdracht of verkrijging.
b. niet-kwalificerende winsten of verliezen: het laagste van:
1°. de winst of het verlies van de overdragende entiteit uit hoofde van een reorganisatie die is onderworpen waar de overdragende entiteit is gevestigd;
2°. de winst of het verlies uit hoofde van een reorganisatie zoals die winst of dat verlies voor verslaggevingsdoeleinden tot uitdrukking komt.
Artikel 9.4 Joint ventures
1. Een moederentiteit die een direct of indirect belang heeft in een joint venture of in een joint venture-groep past de inkomen-inclusiemaatregel toe met betrekking tot het toerekenbare deel van de bijheffing van elk lid van die joint venture-groep in overeenstemming met artikel 4.1, 4.2, en 4.3, eerste lid.
2. De berekening van de bijheffing van de joint venture en van de met de joint venture verbonden partijen geschiedt op de voet van de hoofdstukken 6 tot en met 10 alsof de joint venture en de met de joint venture verbonden partijen groepsentiteiten vormen van een afzonderlijke multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep waarvan de joint venture de uiteindelijkemoederentiteit is.
3. De door een joint venture-groep verschuldigde bijheffing wordt verminderd met het overeenkomstig het eerste lid toerekenbare deel van de bijheffing van elke moederentiteit van de leden van de joint venture-groep dat op de voet van het tweede lid wordt belast. Een resterend bedrag aan bijheffing wordt toegevoegd aan het totale bedrag aan onderbelastewinstbijheffing op de voet van artikel 5.3, tweede lid. Voor de toepassing van dit lid wordt verstaan onder door een joint venture-groep verschuldigde bijheffing het aan de moederentiteiten toerekenbare deel van de bijheffing ter zake van een joint venture-groep.
4. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:
a. joint venture: een entiteit waarvan de financiële resultaten worden verantwoord op basis van de nettovermogenswaardemethode in de geconsolideerde jaarrekening van een uiteindelijkemoederentiteit, mits die uiteindelijkemoederentiteit direct of indirect een belang van ten minste 50% in die entiteit houdt, tenzij die entiteit:
1°. een uiteindelijkemoederentiteit is van een multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep die een kwalificerende inkomen- inclusiemaatregel moet toepassen;
2°. een uitgesloten entiteit is;
3°. een entiteit is waarin het belang direct wordt gehouden door de multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep via een uitgesloten entiteit en die entiteit:
(i) uitsluitend of nagenoeg uitsluitend opereert om activa te houden of om in fondsen te beleggen ten behoeve van haar investeerders;
(ii) activiteiten uitoefent die ondergeschikt zijn aan de activiteiten die de uitgesloten entiteit uitoefent; of
(iii) waarvan nagenoeg al het inkomen niet in aanmerking wordt genomen bij de berekening van het kwalificerende inkomen of verlies op de voet van artikel 6.2, eerste lid, onderdelen b en c.
4°. een entiteit is die wordt gehouden door een multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep die uitsluitend bestaat uit uitgesloten entiteiten; of
5°. een met een joint venture verbonden partij is.
b. met een joint venture verbonden partij:
1°. een entiteit waarvan de activa, passiva, inkomsten, uitgaven en kasstromen worden geconsolideerd door een joint venture op basis van een geaccepteerde financiële verslaggevingsstandaard of zouden worden geconsolideerd indien een geaccepteerde financiële verslaggevingsstandaard zou worden toegepast; of
2°. een vaste inrichting waarvan de hoofdentiteit een joint venture of een met een joint venture verbonden partij is, in welk geval de vaste inrichting als een afzonderlijke met een joint venture verbonden partij wordt beschouwd.
c. joint venture-groep: een joint venture en een of meer met een joint venture verbonden partijen gezamenlijk.
Artikel 9.5 Multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep met meerdere moederentiteiten
1. De entiteiten en groepsentiteiten van twee of meer groepen die deel uitmaken van een multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep met meerdere moederentiteiten worden voor de toepassing van deze wet geacht deel uit te maken van één multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep met meerdere moederentiteiten. Een entiteit, niet zijnde een uitgesloten entiteit, wordt voor de toepassing van deze wet geacht een groepsentiteit te zijn indien deze integraal wordt geconsolideerd in de geconsolideerde jaarrekening van de uiteindelijkemoederentiteiten van de multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep met meerdere moederentiteiten of indien een controlerend belang in die entiteit wordt gehouden door entiteiten van een multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep met meerdere moederentiteiten.
2. Voor de toepassing van deze wet is de geconsolideerde jaarrekening van de multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep met meerdere moederentiteiten de gecombineerde geconsolideerde jaarrekening, bedoeld in het zevende lid, onderdelen b, onder 2°, en c, onder 5°, die is opgesteld op basis van een geaccepteerde financiële verslaggevingsstandaard, die geacht wordt de verslaggevingsstandaard van de uiteindelijkemoederentiteit te zijn.
3. De uiteindelijkemoederentiteiten van de afzonderlijke groepen die gezamenlijk de multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep met meerdere moederentiteiten vormen, zijn de uiteindelijkemoederentiteiten van die multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep met meerdere moederentiteiten. Met betrekking tot een multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep met meerdere moederentiteiten wordt, in voorkomend geval, elke verwijzing in deze wet naar het begrip uiteindelijkemoederentiteit geacht mede te omvatten een verwijzing naar meerdere uiteindelijkemoederentiteiten.
4. De moederentiteiten van een multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep met meerdere moederentiteiten inclusief de uiteindelijkemoederentiteiten, passen ieder afzonderlijk de inkomen-inclusiebijheffing toe op de voet van artikel 4.1, 4.2, en 4.3, eerste lid, met betrekking tot het aan hen toerekenbare deel in de bijheffing van de laagbelaste groepsentiteiten.
5. De groepsentiteiten van een multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep met meerdere moederentiteiten passen de onderbelastewinstbijheffing toe in overeenstemming met de artikelen 5.1 en 5.2, rekening houdend met de bijheffing van elke laagbelaste groepsentiteit die deel uitmaakt van de multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep met meerdere moederentiteiten.
6. De uiteindelijkemoederentiteiten van de multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep met meerdere moederentiteiten dienen de informatieaangifte in overeenkomstig artikel 12.1, tweede lid, of zij wijzen een informatieaangifte-indienende groepsentiteit als bedoeld in artikel 12.1, derde lid, aan. De informatieaangifte bevat informatie met betrekking tot elke groep die deel uitmaakt van de multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep met meerdere moederentiteiten.
7. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:
a. multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep met meerdere moederentiteiten: twee of meer groepen waarvan de uiteindelijkemoederentiteiten een stapelstructuurovereenkomst of een dubbele beursnoteringsovereenkomst aangaan en waarvan ten minste een entiteit of vaste inrichting is gevestigd, onderscheidenlijk gelegen, in een andere staat dan de andere entiteiten van de groepen;
b. stapelstructuurovereenkomst: een overeenkomst aangegaan tussen twee of meer uiteindelijkemoederentiteiten van afzonderlijke groepen waarbij:
1°. 50% of meer van de belangen in die uiteindelijkemoederentiteiten, indien beursgenoteerd, tegen een enkele koers genoteerd zijn en die, op grond van de rechtsvorm van die entiteiten, overdrachtsbeperkingen of andere voorwaarden of bepalingen, met elkaar zijn gecombineerd en niet zelfstandig kunnen worden overgedragen of verhandeld; en
2°. één van de uiteindelijkemoederentiteiten een geconsolideerde jaarrekening opstelt waarin de activa, passiva, inkomsten, uitgaven en kasstromen van alle entiteiten van de betrokken groepen gezamenlijk worden verantwoord alsof sprake is van een enkele economische eenheid en die op grond van wet- en regelgeving door een externe accountant wordt gecontroleerd;
c. dubbele beursnoteringsovereenkomst: een overeenkomst aangegaan door twee of meer uiteindelijkemoederentiteiten van afzonderlijke groepen waarbij:
1°. de uiteindelijkemoederentiteiten hun activiteiten uitsluitend op grond van een contract combineren;
2°. de uiteindelijkemoederentiteiten op grond van contractuele verplichtingen dividend- en liquidatie-uitkeringen verrichten aan hun aandeelhouders op basis van vaste verhoudingen;
3°. de activiteiten van de uiteindelijkemoederentiteiten als een enkele economische eenheid worden beheerd op grond van contractuele afspraken terwijl de rechtspersoonlijkheid van de afzonderlijke uiteindelijkemoederentiteiten behouden blijft;
4°. de belangen van de uiteindelijkemoederentiteiten die onderdeel uitmaken van de overeenkomst afzonderlijk worden genoteerd, verhandeld of overgedragen op verschillende kapitaalmarkten; en
5°. de uiteindelijkemoederentiteiten een geconsolideerde jaarrekening opstellen waarin de activa, passiva, inkomsten, uitgaven en kasstromen van de entiteiten van alle betrokken groepen gezamenlijk worden verantwoord alsof sprake is van een enkele economische eenheid en die op grond van wet- en regelgeving door een externe accountant worden gecontroleerd.
HOOFDSTUK 10 REGELINGEN INZAKE FISCALE NEUTRALITEIT EN UITDELINGEN
Artikel 10.1 Doorkijkentiteit die een uiteindelijkemoederentiteit is
1. Het kwalificerende inkomen van een doorkijkentiteit die een uiteindelijkemoederentiteit is, wordt in het verslagjaar verminderd met het bedrag aan kwalificerend inkomen dat toerekenbaar is aan de belanghouder in de doorkijkentiteit indien:
a. de belanghouder is onderworpen aan belastingheffing over dat inkomen in een belastingtijdvak dat eindigt binnen twaalf maanden na het einde van het verslagjaar tegen een nominaal tarief dat ten minste gelijk is aan het minimumbelastingtarief;
b. redelijkerwijs kan worden verwacht dat het totale bedrag van de gecorrigeerde betrokken belastingen van de uiteindelijkemoederentiteit en de belastingen betaald door de belanghouder over dat inkomen binnen twaalf maanden na het einde van het verslagjaar, ten minste gelijk is aan het bedrag dat resulteert door dat inkomen te vermenigvuldigen met het minimumbelastingtarief;
c. de belanghouder een natuurlijk persoon is die fiscaal inwoner is van de staat waarin de uiteindelijkemoederentiteit is gevestigd en belangen houdt die recht geven op ten hoogste 5% van de winst en van de activa van de uiteindelijkemoederentiteit; of
d. de belanghouder een overheidsentiteit, een internationale organisatie, een non- profitorganisatie of een pensioenfonds betreft, die, onderscheidenlijk dat, is gevestigd in de staat waarin de uiteindelijkemoederentiteit is gevestigd en belangen houdt die recht geven op ten hoogste 5% van de winst en van de activa van de uiteindelijkemoederentiteit.
2. Het kwalificerende verlies van een doorkijkentiteit die een uiteindelijkemoederentiteit is, wordt in het verslagjaar verminderd met het bedrag aan kwalificerende verlies dat toerekenbaar is aan de belanghouder in de doorkijkentiteit voor zover de belanghouder dit verlies mag verrekenen met zijn belastbare inkomen.
3. De betrokken belastingen van een doorkijkentiteit die een uiteindelijkemoederentiteit is, worden evenredig aan de vermindering van het kwalificerende inkomen op de voet van het eerste lid verminderd.
4. De voorgaande leden zijn van overeenkomstige toepassing op een vaste inrichting met behulp waarvan een doorkijkentiteit die een uiteindelijkemoederentiteit is haar onderneming geheel of gedeeltelijk drijft, of met behulp waarvan een fiscaal transparante entiteit, waarin die uiteindelijkemoederentiteit onmiddellijk of via een fiscaal transparante structuur haar belang houdt, haar onderneming geheel of gedeeltelijk drijft.
Artikel 10.2 Uiteindelijkemoederentiteit onderworpen aan een aftrekbaardividendstelsel
1. Een uiteindelijkemoederentiteit van een multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep die is onderworpen aan een aftrekbaardividendstelsel vermindert in het verslagjaar haar kwalificerende inkomen, maar niet verder dan tot nihil, met het bedrag dat binnen twaalf maanden na het einde van het verslagjaar is uitgedeeld als aftrekbaar dividend, indien:
a. het dividend bij de gerechtigde is onderworpen aan belastingheffing in een belastingtijdvak dat eindigt binnen twaalf maanden na het einde van dat verslagjaar tegen een nominaal tarief dat ten minste gelijk is aan het minimumbelastingtarief;
b. redelijkerwijs kan worden verwacht dat het totale bedrag van de gecorrigeerde betrokken belastingen van de uiteindelijkemoederentiteit, en de belastingen die door de gerechtigde zijn betaald over dat dividend, ten minste gelijk is aan dat inkomen vermenigvuldigd met het minimumbelastingtarief; of
c. de gerechtigde een natuurlijk persoon is en het verkregen dividend een ledendividend van een inkoopcoöperatie betreft;
d. de gerechtigde een natuurlijk persoon is die fiscaal inwoner is van dezelfde staat als de staat waarin de uiteindelijkemoederentiteit is gevestigd en belangen houdt die recht geven op ten hoogste 5% van de winst en van de activa van de uiteindelijkemoederentiteit; of
e. de gerechtigde een overheidsentiteit, internationale organisatie, non-profitorganisatie of pensioenfonds, niet zijnde een pensioendienstverleningsentiteit, is, die, onderscheidenlijk dat, is gevestigd in de staat waarin de uiteindelijkemoederentiteit is gevestigd.
2. De betrokken belastingen van een uiteindelijkemoederentiteit, niet zijnde de belastingen waarvoor de dividendaftrek wordt toegestaan, worden evenredig aan de vermindering van het kwalificerende inkomen op de voet van het eerste lid verminderd.
3. Indien de uiteindelijkemoederentiteit, onmiddellijk of middellijk via een of meer groepsmaatschappijen die zijn onderworpen aan een aftrekbaardividendstelsel, een belang houdt in een groepsentiteit die is onderworpen aan een aftrekbaardividendstelsel, zijn het eerste en tweede lid van toepassing op iedere groepsentiteit die is gevestigd in de staat waarin de uiteindelijkemoederentiteit is gevestigd en die is onderworpen aan het aftrekbaardividendstelsel, voor zover het kwalificerende inkomen van de betreffende entiteiten is dooruitgedeeld door de uiteindelijkemoederentiteit aan gerechtigden die voldoen aan de vereisten van het eerste lid.
4. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdelen a en b wordt een door een inkoopcoöperatie uitgedeeld ledendividend voor zover dat dividend een aftrekbare uitgave of kostenpost vermindert bij de berekening van het belastbare inkomen of verlies van de gerechtigde aangemerkt als onderworpen aan belastingheffing bij de gerechtigde.
5. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:
a. aftrekbaardividendstelsel: een belastingstelsel waarbij het inkomen van de belanghouders van een entiteit op één niveau wordt belast door de winst die wordt uitgedeeld aan de belanghouders in mindering te brengen op of uit te sluiten van het inkomen van de entiteit, of door een coöperatie vrij te stellen van belastingheffing;
b. aftrekbaar dividend:
1°. een uitdeling van winst aan een belanghouder van een groepsentiteit, waarbij die groepsentiteit is onderworpen aan een aftrekbaardividendstelsel op grond waarvan een uitdeling van winst aftrekbaar is van het belastbare inkomen van die entiteit krachtens de regelgeving van de staat waarin zij is gevestigd; of
2°. een ledendividend uitgedeeld aan een lid van een coöperatie, waarbij die coöperatie is onderworpen aan een aftrekbaardividendstelsel;
c. coöperatie: een entiteit die collectief goederen en diensten namens haar leden verhandelt of verwerft en die in de staat waarin zij is gevestigd is onderworpen aan een belastingregime dat voorziet in belastingneutraliteit met betrekking tot goederen of diensten die door de leden via de coöperatie worden verkocht of verworven.
Artikel 10.3 In aanmerking komend uitdelingsbelastingstelsel
1. De informatieaangifte-indienende groepsentiteit kan ten aanzien van een groepsentiteit die is onderworpen aan een in aanmerking komend uitdelingsbelastingstelsel ervoor kiezen het bedrag aan veronderstelde uitdelingsbelasting, bepaald op de voet van het tweede lid, toe te voegen aan de gecorrigeerde betrokken belastingen van de betreffende groepsentiteit voor het verslagjaar. De keuze wordt gemaakt in overeenstemming met artikel 12.2, tweede lid, en geldt voor alle groepsentiteiten die in een staat zijn gevestigd.
2. Het bedrag aan veronderstelde uitdelingsbelasting is het laagste van:
a. het bedrag aan gecorrigeerde betrokken belastingen dat nodig is om het effectieve belastingtarief zoals berekend op de voet van artikel 8.1, eerste lid, voor de staat voor het verslagjaar te verhogen tot aan het minimumbelastingtarief; of
b. het bedrag aan belasting dat verschuldigd zou zijn indien de in de staat gevestigde groepsentiteiten de volledige winst die wordt belast volgens een in aanmerking komend uitdelingsbelastingstelsel gedurende het verslagjaar zouden hebben uitgedeeld.
3. Voor ieder verslagjaar waarin de keuze, bedoeld in het eerste lid, toepassing vindt, wordt een rekening voor veronderstelde uitdelingsbelasting bijgehouden. Het bedrag aan veronderstelde uitdelingsbelasting in een staat in een verslagjaar, bepaald op de voet van het tweede lid, wordt toegevoegd aan die rekening voor dat verslagjaar.
4. Het saldo aan veronderstelde uitdelingsbelasting op de rekeningen voor veronderstelde uitdelingsbelasting uit voorgaande jaren wordt aan het einde van ieder verslagjaar in chronologische volgorde verminderd, maar niet verder dan tot nihil, met achtereenvolgens:
a. de door de groepsentiteiten gedurende het verslagjaar betaalde belasting over daadwerkelijke en veronderstelde uitdelingen;
b. een bedrag dat gelijk is aan het netto kwalificerende verlies in een staat vermenigvuldigd met het minimumbelastingtarief.
5. Indien na toepassing van het vierde lid, onderdeel b, een bedrag aan netto kwalificerend verlies in een staat vermenigvuldigd met het minimumbelastingtarief resteert, dan vermindert dit bedrag het saldo aan veronderstelde uitdelingsbelasting op de rekeningen voor veronderstelde uitdelingsbelasting dat in navolgende verslagjaren overblijft na de toepassing van het vierde lid.
6. Het saldo aan veronderstelde uitdelingsbelasting op de rekeningen voor veronderstelde uitdelingsbelasting op de laatste dag van het vierde verslagjaar na het verslagjaar waarvoor die rekening is bijgehouden, wordt aangemerkt als een vermindering van de gecorrigeerde betrokken belastingen voor het verslagjaar waarvoor die rekening is bijgehouden. Het effectieve belastingtarief en de bijheffing voor dat verslagjaar worden dienovereenkomstig herrekend op de voet van artikel 8.4, eerste lid.
7. De in een verslagjaar betaalde belasting ter zake van daadwerkelijke en veronderstelde uitdelingen maakt in dat verslagjaar geen deel uit van de gecorrigeerde betrokken belastingen voor zover deze betaalde belasting op de voet van het derde en vierde lid in mindering komt op een rekening voor veronderstelde uitdelingsbelasting.
8. Indien een groepsentiteit ten aanzien waarvan voor de toepassing van het eerste lid is gekozen niet langer deel uitmaakt van een multinationale groep of een omvangrijke binnenlandse groep, dan wel nagenoeg al haar activa zijn overgedragen aan een partij die niet een in dezelfde staat gevestigde groepsentiteit van dezelfde multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep is, wordt het saldo op de rekeningen voor veronderstelde uitdelingsbelasting in de voorgaande verslagjaren waarvoor die rekeningen zijn bijgehouden in mindering gebracht op de gecorrigeerde betrokken belastingen van die verslagjaren, voorafgaande aan de toepassing van artikel 8.4, eerste lid.
9. Het bedrag aan verschuldigde additionele bijheffing dat is berekend op de voet van artikel 8.4, eerste lid, wordt met inachtneming van het achtste lid vermenigvuldigd met de ratio X/Y om de verschuldigde additionele bijheffing voor de staat te bepalen, waarbij wordt verstaan onder:
X: het kwalificerende inkomen van de groepsentiteit, bedoeld in het achtste lid, bepaald op de voet van hoofdstuk 6, voor ieder verslagjaar waarvoor nog een saldo op de rekening voor veronderstelde uitdelingsbelasting voor de staat resteert; en
Y: het netto kwalificerende inkomen voor de staat, bepaald op de voet van artikel 8.1, tweede lid voor ieder verslagjaar waarin nog een saldo op de rekening voor veronderstelde uitdelingsbelasting voor de staat resteert.
Artikel 10.4 Bepaling effectieve belastingtarief en bijheffing voor een beleggingsentiteit
1. Indien een groepsentiteit van een multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep een beleggingsentiteit is, die geen fiscaal transparante entiteit is en die niet heeft gekozen voor de toepassing van de artikelen 10.5 of 10.6, wordt het effectieve belastingtarief van die beleggingsentiteit afzonderlijk berekend van het effectieve belastingtarief van de staat waarin de entiteit is gevestigd.
2. Het effectieve belastingtarief van de beleggingsentiteit is gelijk aan de gecorrigeerde betrokken belastingen van de beleggingsentiteit, bedoeld in het derde lid, gedeeld door het aan de multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep toerekenbare deel in het kwalificerende inkomen of verlies van de beleggingsentiteit, bedoeld in het zevende lid. Indien in een staat meer dan een beleggingsentiteit is gevestigd, wordt het effectieve belastingtarief van die beleggingsentiteiten gezamenlijk berekend door de gecorrigeerde betrokken belastingen van die entiteiten en het aan de multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep toerekenbare deel in het kwalificerende inkomen of verlies van die entiteiten bij elkaar op te tellen.
3. De gecorrigeerde betrokken belastingen van de beleggingsentiteit zijn de gecorrigeerde betrokken belastingen die op de voet van artikel 7.5 worden toegerekend aan het aan de multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep toerekenbare deel in het kwalificerende inkomen van de beleggingsentiteit en de aan de beleggingsentiteit toegerekende betrokken belastingen.
4. De bijheffing van de beleggingsentiteit is gelijk aan het bijheffingspercentage van de beleggingsentiteit, bedoeld in het vijfde lid, vermenigvuldigd met het bedrag dat gelijk is aan het verschil tussen het aan de multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep toerekenbare deel in het kwalificerende inkomen van de beleggingsentiteit en het voor de beleggingsentiteit op de voet van het zesde lid berekende uitgesloten inkomen op basis van reële aanwezigheid.
5. Het bijheffingspercentage van de beleggingsentiteit is het percentage dat resteert, indien positief, na aftrek van het effectieve belastingtarief van de beleggingsentiteit van het minimumbelastingtarief.
6. Het uitgesloten inkomen op basis van reële aanwezigheid van de beleggingsentiteit wordt bepaald op de voet van artikel 8.3, eerste tot en met negende lid . De in aanmerking komende materiële activa en de in aanmerking komende loonkosten van de in aanmerking komende werknemers van de beleggingsentiteit worden verminderd naar de verhouding van het aan de multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep toerekenbare deel in het kwalificerende inkomen van de beleggingsentiteit gedeeld door het totale kwalificerende inkomen van die beleggingsentiteit.
7. Voor de toepassing van dit artikel wordt het aan de multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep toerekenbare deel in het kwalificerende inkomen van de beleggingsentiteit bepaald op de voet van artikel 4.2, met dien verstande dat alleen belangen waarvoor niet is gekozen voor de toepassing van de artikelen 10.5 en 10.6 in aanmerking worden genomen.
Artikel 10.5 Keuze beleggingsentiteit als fiscaal transparante entiteit
1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder een verzekeringsbeleggingsentiteit verstaan een entiteit die zou voldoen aan de definitie van een beleggingsfonds of een vastgoedbeleggingsvehikel in artikel 1.2, eerste lid, als deze entiteit niet zou zijn opgericht in verband met verplichtingen uit hoofde van verzekerings- of lijfrenteovereenkomsten en volledig wordt gehouden door een entiteit die in de staat waar zij is gevestigd, is onderworpen aan regelgeving voor verzekeringsmaatschappijen.
2. Indien de informatieaangifte-indienende groepsentiteit daarvoor kiest, wordt een groepsentiteit die een beleggingsentiteit of een verzekeringsbeleggingsentiteit is, behandeld als een fiscaal transparante entiteit indien de groepsentiteit-belanghouder in de staat waarin hij is gevestigd, is onderworpen aan belastingheffing op grond van een waarderingsstelsel op basis van reële waarde of een vergelijkbaar stelsel waarbij de jaarlijkse wijzigingen in de reële waarde van zijn belang in een dergelijke entiteit als inkomen in de heffing wordt betrokken tegen een belastingtarief dat ten minste gelijk is aan het minimumbelastingtarief.
3. Een groepsentiteit-belanghouder die middellijk een belang houdt in een beleggingsentiteit of een verzekeringsbeleggingsentiteit via een onmiddellijk gehouden belang in een andere beleggingsentiteit of verzekeringsbeleggingsentiteit wordt geacht onderworpen te zijn aan belastingheffing op grond van een waarderingsstelsel op basis van reële waarde of een daarmee vergelijkbaar stelsel ten aanzien van dat middellijke belang, indien hij is onderworpen aan een belastingheffing op grond van een waarderingsstelsel op basis van reële waarde of een daarmee vergelijkbaar stelsel ten aanzien van dat onmiddellijke belang.
4. De keuze, bedoeld in het tweede lid, wordt gemaakt in overeenstemming met artikel 12.2, eerste lid. Indien de keuze wordt herroepen, wordt elke winst of verlies als gevolg van de vervreemding van een activum of passivum gehouden door een beleggingsentiteit of een verzekeringsbeleggingsentiteit bepaald op basis van de reële waarde van dat activum of dat passivum op de eerste dag van het jaar waarin de herroeping heeft plaatsgevonden.
Artikel 10.6 Keuze toepassen belastbare-uitdelingsmethode
1. Indien de informatieaangifte-indienende groepsentiteit daarvoor kiest, mag een groepsentiteit-belanghouder van een beleggingsentiteit, een belastbare-uitdelingsmethode toepassen met betrekking tot zijn belang in de beleggingsentiteit, mits de groepsentiteit- belanghouder geen beleggingsentiteit is, en redelijkerwijs kan worden verwacht dat hij is onderworpen aan belastingheffing over de uitdelingen van de beleggingsentiteit tegen een belastingtarief dat ten minste gelijk is aan het minimumbelastingtarief.
2. Onder toepassing van de belastbare-uitdelingsmethode worden uitdelingen en veronderstelde uitdelingen van het kwalificerende inkomen van een beleggingsentiteit begrepen in het kwalificerende inkomen van de groepsentiteit-belanghouder die de uitdeling heeft ontvangen of de veronderstelde uitdeling geacht wordt te hebben ontvangen.
3. Het bedrag aan betrokken belastingen van de beleggingsentiteit dat verrekenbaar is met de belastingschuld van de groepsentiteit-belanghouder over de uitdeling van de beleggingsentiteit, wordt begrepen in het kwalificerende inkomen en de gecorrigeerde betrokken belastingen van de groepsentiteit-belanghouder die de uitdeling heeft ontvangen.
4. Het aandeel van de groepsentiteit-belanghouder in het niet-uitgedeelde netto kwalificerende inkomen van een beleggingsentiteit in het referentiejaar, wordt aangemerkt als kwalificerend inkomen van de beleggingsentiteit voor het verslagjaar. Het bedrag van dit kwalificerende inkomen vermenigvuldigt met het minimumbelastingtarief wordt voor de toepassing van de hoofdstukken 3, 4 en 5 aangemerkt als bijheffing van een laagbelaste groepsentiteit voor het verslagjaar.
5. Het kwalificerende inkomen of verlies van een beleggingsentiteit en de gecorrigeerde betrokken belastingen die toerekenbaar zijn aan dergelijk inkomen voor het verslagjaar worden uitgesloten van de berekening van het effectieve belastingtarief op de voet van hoofdstuk 8 en artikel 10.4, eerste tot en met vijfde lid, met uitzondering van het bedrag aan betrokken belastingen, bedoeld in het derde lid.
6. Het niet-uitgedeelde netto kwalificerende inkomen van een beleggingsentiteit voor het referentiejaar is het bedrag aan kwalificerend inkomen van die beleggingsentiteit voor het referentiejaar verminderd, maar niet verder dan tot nihil, met:
a. de betrokken belastingen van de beleggingsentiteit;
b. uitdelingen en veronderstelde uitdelingen aan aandeelhouders die geen beleggingsentiteit zijn gedurende de referentieperiode;
c. kwalificerende verliezen ontstaan gedurende de referentieperiode; en
d. een resterend bedrag aan kwalificerende verliezen dat in een voorgaand referentieperiode is ontstaan en niet reeds het bedrag aan niet-uitgedeelde netto kwalificerend inkomen van de beleggingsentiteit van een eerder referentiejaar heeft verminderd.
7. Bij de toepassing van het zesde lid wordt het niet-uitgedeelde netto kwalificerende inkomen van een beleggingsentiteit niet verminderd met een bedrag aan uitdelingen en veronderstelde uitdelingen of een bedrag aan kwalificerende verliezen dat reeds in een voorgaand referentiejaar op de voet van het zesde lid, onderdeel b, onderscheidenlijk, onderdeel c, in mindering is gebracht op het niet-uitgedeelde netto kwalificerende inkomen van die beleggingsentiteit.
8. Voor de toepassing van dit artikel is onder meer sprake van een veronderstelde uitdeling indien een middellijk of onmiddellijk belang in de beleggingsentiteit wordt overgedragen aan een entiteit die geen deel uitmaakt van de multinationale groep of de omvangrijke binnenlandse groep. De veronderstelde winstuitdeling bedraagt het deel van het niet-uitgedeelde netto kwalificerende inkomen dat toerekenbaar is aan het belang in de beleggingsentiteit op de datum van overdracht, zonder rekening te houden met de veronderstelde winstuitdeling.
9. De keuze, bedoeld in het eerste lid, wordt gemaakt in overeenstemming met artikel 12.2, eerste lid. Indien de keuze wordt herroepen, wordt het aandeel van de groepsentiteit- belanghouder in het niet-uitgedeelde netto kwalificerende inkomen van de beleggingsentiteit voor het referentiejaar, aan het einde van het verslagjaar dat voorafgaat aan het verslagjaar waarin de herroeping heeft plaatsgevonden, aangemerkt als kwalificerend inkomen van de beleggingsentiteit
voor het laatstgenoemde verslagjaar. Het bedrag van dit kwalificerend inkomen vermenigvuldigd met het minimumbelastingtarief wordt voor de toepassing van hoofdstuk 3, 4 en 5 voor het verslagjaar in aanmerking genomen als bijheffing van een laagbelaste groepsentiteit.
10. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:
a. het referentiejaar: het derde jaar voorafgaande aan het verslagjaar waarover wordt gerapporteerd; en
b. de referentieperiode: de periode vanaf de eerste dag van het referentiejaar tot en met de laatste dag van het verslagjaar waarover wordt gerapporteerd en waarin het belang wordt gehouden.
HOOFDSTUK 11 WIJZE VAN HEFFING
Artikel 11.1 Voldoening op aangifte
1. De in een tijdvak verschuldigd geworden belasting wordt op aangifte voldaan.
2. In afwijking van artikel 10, tweede lid, eerste zin, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en artikel 8.2, tweede lid, eerste zin, van de Belastingwet BES stelt de inspecteur de termijn voor het doen van aangifte zodanig vast dat deze niet eerder verstrijkt dan zeventien maanden na het einde van het tijdvak.
3. In afwijking van artikel 19, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en artikel 8.11, eerste lid, van de Belastingwet BES is de belastingplichtige gehouden de belasting overeenkomstig de aangifte aan de ontvanger te betalen binnen zeventien maanden na het einde van het tijdvak.
Artikel 11.2 Naheffing
1. In afwijking van artikel 20, derde lid, Algemene wet inzake rijksbelastingen en artikel 8.12, vierde lid, van de Belastingwet BES vervalt de bevoegdheid tot naheffing door verloop van zes jaren en vier maanden na het einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan.
2. Ingeval artikel 13.3 van deze wet toepassing vindt, vervalt in afwijking van artikel 20, derde lid, Algemene wet inzake rijksbelastingen en artikel 8.12, vierde lid, van de Belastingwet BES, de bevoegdheid tot naheffing door verloop van zes jaren en zeven maanden na het einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan.
3. Indien artikel 8.4, derde lid, van toepassing is, vervalt, in afwijking van het eerste en het tweede lid en artikel 20, derde lid, Algemene wet inzake rijksbelastingen en artikel 8.12, vierde lid, van de Belastingwet BES de bevoegdheid tot naheffing ten aanzien van de binnenlandse bijheffing, die op grond van artikel 8.4, derde lid, moet worden aangemerkt als additionele bijheffing.
Artikel 11.3 Belastingrente
1. Met betrekking tot een naheffingsaanslag wordt belastingrente als bedoeld in Hoofdstuk VA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in rekening gebracht.
2. De belastingrente wordt enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt op de dag volgend op de laatste dag van de betaaltermijn, bedoeld in artikel 11.1, derde lid, en eindigt op de dag voorafgaand aan de dag waarop de naheffingsaanslag invorderbaar is ingevolge artikel 9 van de Invorderingswet 1990 en heeft als grondslag de nageheven bijheffing.
3. Indien een naheffingsaanslag ter zake waarvan belastingrente in rekening is gebracht naar aanleiding van een bezwaarschrift, een daaropvolgende gerechtelijke procedure of een ambtshalve vermindering wordt verminderd of wordt vernietigd, wordt de eerder in rekening gebrachte rente naar evenredigheid verminderd, onderscheidenlijk vernietigd.
4. Artikel 30ha en 30hb van de Algemene wet inzake rijksbelasting zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 11.4 Bestuurlijke boeten
1. Voor toepassing van artikel 67b, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en 8.23, eerste lid, van de Belastingwet BES vormt het verzuim het niet doen van aangifte dan wel het niet doen van aangifte binnen de in artikel 11.1, tweede lid, bedoelde termijn.
2. In afwijking van de artikelen 67b, derde lid, 67c, derde lid, en 67f, vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, alsmede in afwijking van artikel 8.23, derde lid en 8.26, vierde lid, van de Belastingwet BES vervalt de bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete op grond van die artikelen door verloop van zes jaren en vier maanden na afloop van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan.
3. Ingeval artikel 13.3 van deze wet toepassing vindt, vervalt in afwijking van het tweede lid de bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete door verloop van zes jaren en zeven maanden.
HOOFDSTUK 12 ADMINISTRATIEVE BEPALINGEN
Artikel 12.1 Informatie-aangifteverplichtingen
1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a. aangewezen lokale entiteit: de in Nederland gevestigde groepsentiteit van een multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep die door de andere in Nederland gevestigde groepsentiteiten van die groep is aangewezen om de bijheffing-informatieaangifte, bedoeld in het tweede lid, in te dienen of namens hen de inspecteur de berichten, bedoeld in het vierde lid, te verstrekken.
b. kwalificerende overeenkomst tussen bevoegde autoriteiten: een bilaterale of multilaterale overeenkomst of regeling tussen twee of meer bevoegde autoriteiten die voorziet in de automatische uitwisseling van de jaarlijkse bijheffing-informatieaangiften.
2. Een in Nederland gevestigde groepsentiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, dient een bijheffing-informatieaangifte in bij de inspecteur op de voet van het vijfde lid. Deze bijheffing- informatieaangifte kan namens de groepsentiteit door een aangewezen lokale entiteit worden ingediend.
3. In afwijking van het tweede lid hoeft een in Nederland gevestigde groepsentiteit geen bijheffing-informatieaangifte in te dienen bij de inspecteur indien de bijheffing-informatieaangifte, in overeenstemming met de voorwaarden omschreven in het vijfde lid, wordt ingediend door:
a. de uiteindelijkemoederentiteit die is gevestigd in een staat die voor het verslagjaar een van kracht zijnde kwalificerende overeenkomst tussen bevoegde autoriteiten heeft met Nederland; of
b. de aangewezen informatieaangifte-indienende groepsentiteit die is gevestigd in een staat die voor het verslagjaar een van kracht zijnde kwalificerende overeenkomst tussen bevoegde autoriteiten heeft met Nederland.
4. Bij de toepassing van het derde lid bericht de in Nederland gevestigde groepsentiteit, of de aangewezen lokale entiteit namens die groepsentiteit, de inspecteur over de identiteit en de vestigingsplaats van de groepsentiteit die de bijheffing-informatieaangifte indient.
5. De bijheffing-informatieaangifte wordt door middel van een standaardformulier ingediend en bevat de volgende informatie ten aanzien van de multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep:
a. identificatie van de groepsentiteiten, waaronder, indien deze beschikbaar zijn, hun fiscale identificatienummers, de staat waarin deze groepsentiteiten zijn gevestigd en de status van de groepsentiteiten voor de toepassing van deze wet;
b. informatie over de gehele groepsstructuur van de multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep, daaronder begrepen de controlerende belangen in de groepsentiteiten die door andere groepsentiteiten worden gehouden;
c. de informatie die nodig is voor het bepalen van:
1°. het effectieve belastingtarief in elke staat en de bijheffing voor iedere groepsentiteit; 2°. de bijheffing van een lid van een joint venture-groep;
3°. het bedrag en de toerekening per staat van de bijheffing onder de inkomen- inclusiemaatregel en van de onderbelastewinstbijheffing; en
d. een overzicht van de keuzes die op de voet van de relevante bepalingen in deze wet zijn gemaakt.
6. Indien een in Nederland gevestigde groepsentiteit een uiteindelijkemoederentiteit heeft die in een derde staat is gevestigd die een kwalificerende inkomen-inclusiemaatregel toepast, dient de groepsentiteit of de aangewezen lokale entiteit, in afwijking van het vijfde lid, een bijheffing- informatieaangifte in waarin de volgende informatie is opgenomen:
a. alle informatie die nodig is voor de toepassing van artikel 4.1, waaronder:
1°. identificatie van alle groepsentiteiten waarin een in Nederland gevestigde partieel gehouden moederentiteit op enig moment gedurende het verslagjaar direct of indirect een belang houdt en de structuur van dergelijke belangen;
2°. alle informatie die nodig is om de effectieve belastingdruk te bepalen in de staten waarin groepsentiteiten als bedoeld onder 1° zijn gevestigd en om de verschuldigde bijheffing te bepalen; en
3°. alle relevante informatie ten behoeve van het bepalen van de effectieve belastingdruk en de verschuldigde bijheffing onder 2°, in overeenstemming met de artikelen 3.1, 3.2, 4.2 en 4.3;
b. alle informatie die nodig is voor de toepassing van artikel 5.1, tweede lid, waaronder: 1°. identificatie van de groepsentiteiten die zijn gevestigd in de staat waarin de
uiteindelijkemoederentiteit is gevestigd en de structuur van de belangen in die groepsentiteiten; 2°. alle informatie die nodig is om het effectieve belastingtarief te bepalen in de staat
waarin de uiteindelijkemoederentiteit is gevestigd en om de door de uiteindelijkemoederentiteit verschuldigde bijheffing te bepalen; en
3°. alle informatie die nodig is voor de toerekening van een dergelijke bijheffing gebaseerd op de in artikel 5.3 bedoelde toerekeningsformule van de onderbelastewinstmaatregel;
c. alle informatie die nodig is voor de toepassing van een kwalificerende binnenlandse bijheffing.
7. De bijheffing-informatieaangifte, bedoeld in het vijfde en zesde lid, en alle relevante te verstrekken informatie, bedoeld in het vierde lid, worden uiterlijk vijftien maanden na de laatste dag van het verslagjaar ingediend bij de inspecteur.
Artikel 12.2 Keuzes
1. De keuze, bedoeld in de artikelen 2.2, 6.3, eerste lid, 6,6, eerste lid, 6.9, eerste lid, 10.5, tweede lid en 10.6, eerste lid, geldt voor een periode van vijf verslagjaren, die aanvangt in het verslagjaar waarin de keuze is gemaakt. De keuze wordt automatisch verlengd, tenzij de informatieaangifte-indienende groepsentiteit de keuze herroept aan het einde van de vijfjaarsperiode. Een herroeping van de keuze geldt voor een periode van vijf verslagjaren, die aanvangt aan het eind van het verslagjaar waarin deze herroeping is gedaan.
2. De keuze, bedoeld in de artikelen 6.7, eerste lid, 7.3, negende lid, onderdeel b, 7.6, derde lid, 8.3, eerste lid, 8.6, eerste lid, 8.7 en 10.3, eerste lid, geldt voor een periode van een verslagjaar. De keuze wordt automatisch verlengd, tenzij de informatieaangifte-indienende groepsentiteit de keuze aan het einde van het verslagjaar herroept.
Artikel 12.3 Boetes
1. Indien het aan opzet of grove schuld is te wijten dat de verplichting, bedoeld in artikel 12.1, tweede lid, niet, niet tijdig, niet volledig of niet juist is of wordt nagekomen door de groepsentiteit of de aangewezen lokale entiteit, vormt dit een vergrijp ter zake waarvan de inspecteur de groepsentiteit, onderscheidenlijk de aangewezen lokale entiteit, een bestuurlijke
boete van ten hoogste het bedrag van de zesde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht en bedoeld in artikel 27, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht BES, kan opleggen.
2. Indien het aan opzet of grove schuld is te wijten dat de verplichting, bedoeld in artikel 12.1, vierde lid, niet, niet tijdig, niet volledig of niet juist is of wordt nagekomen door de groepsentiteit of de aangewezen lokale entiteit, vormt dit een vergrijp ter zake waarvan de inspecteur de groepsentiteit, onderscheidenlijk de aangewezen lokale entiteit, een bestuurlijke boete van ten hoogste het bedrag van de vierde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht en bedoeld in artikel 27, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht BES, kan opleggen.
HOOFDSTUK 13 OVERGANGSBEPALINGEN
Artikel 13.1 Overgangsregels voor actieve en passieve belastinglatenties en overgedragen activa
1. Bij het bepalen van het effectieve belastingtarief in het overgangsjaar en voor elk daaropvolgend verslagjaar neemt de multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep alle actieve en passieve belastinglatenties in aanmerking die zijn opgenomen of vermeld in de financiële verslaggeving van alle in Nederland gevestigde groepsentiteiten in het overgangsjaar. Deze actieve en passieve belastinglatenties worden in aanmerking genomen tegen het minimumbelastingtarief of, indien dit lager is, het van toepassing zijnde belastingtarief waartegen de actieve of passieve belastinglatenties in de financiële verslaggeving zijn opgenomen. Een actieve belastinglatentie die is opgenomen tegen een lager belastingtarief dan het minimumbelastingtarief mag worden opgenomen tegen het minimumbelastingtarief voor zover de in Nederland gevestigde groepsentiteit aannemelijk maakt dat de actieve belastinglatentie toerekenbaar is aan een kwalificerend verlies. Een wijziging in de waarde van een actieve belastinglatentie als gevolg van een aanpassing van de waarderingsmethode of verantwoordingsmethode blijft buiten beschouwing.
2. Actieve belastinglatenties ten aanzien van bestanddelen die op de voet van hoofdstuk 6 niet in aanmerking worden genomen bij de berekening van het kwalificerende inkomen of verlies zijn uitgesloten van de berekening van het tweede lid, voor zover die actieve belastinglatenties zijn ontstaan als gevolg van een transactie die na 30 november 2021 heeft plaatsgevonden.
3. Indien een overdracht van activa tussen groepsentiteiten heeft plaatsgevonden na 30 november 2021 en voor het begin van het overgangsjaar, wordt de boekwaarde van de verworven activa, met uitzondering van voorraad, gesteld op de door de overdragende entiteit gehanteerde boekwaarde op het moment van vervreemding. De actieve belastinglatenties en passieve belastinglatenties worden bepaald op basis van die grondslag.
4. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder overgangsjaar verstaan het eerste verslagjaar waarin deze wet van toepassing is ten aanzien van in Nederland gevestigde
groepsentiteiten die deel uitmaken van een multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep.
Artikel 13.2 Uitsluiting van de inkomen-inclusiemaatregel en de onderbelastewinstmaatregel in de aanvangsfase
1. De bijheffing die op de voet van artikel 4.2, eerste en vierde lid, verschuldigd is door een uiteindelijkemoederentiteit of door een tussenliggende moederentiteit die wordt gehouden door een in een lidstaat gevestigde uiteindelijkemoederentiteit die een uitgesloten entiteit is, wordt, in afwijking van hoofdstuk 8, gesteld op nihil:
a. gedurende de eerste vijf verslagjaren van de aanvangsfase van de internationale activiteiten van de multinationale groep waarvan die uiteindelijkemoederentiteit, onderscheidenlijk tussenliggende moederentiteit, deel uitmaakt; of,
b. gedurende een periode van vijf verslagjaren vanaf de eerste dag van het verslagjaar waarin deze wet ingevolge artikel 2.1 voor het eerst van toepassing is op een omvangrijke binnenlandse groep waarvan die uiteindelijkemoederentiteit, onderscheidenlijk tussenliggende moederentiteit, deel uitmaakt.
2. De bijheffing die op de voet van artikel 5.3, tweede lid, verschuldigd is door een groepsentiteit van een multinationale groep waarvan de uiteindelijkemoederentiteit van die groep is gevestigd in een derde staat, wordt, in afwijking van hoofdstuk 8, gesteld op nihil gedurende de eerste vijf verslagjaren van de aanvangsfase van de internationale activiteiten van die groep.
3. Een multinationale groep bevindt zich in de aanvangsfase van haar internationale activiteiten indien:
a. haar groepsentiteiten in niet meer dan zes verschillende staten zijn gevestigd; en
b. de som van de nettoboekwaarde van de materiële activa van al haar groepsentiteiten die in andere staten dan de referentiestaat zijn gevestigd niet meer bedraagt dan € 50.000.000.
4. De periode van vijf verslagjaren, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en het tweede lid, vangt aan bij het begin van het verslagjaar dat een multinationale groep voor het eerst in ten minste twee van de vier onmiddellijk aan het verslagjaar voorafgaande verslagjaren volgens de geconsolideerde jaarrekening van de uiteindelijkemoederentiteit van de groep een omzet heeft van ten minste € 750.000.000 per verslagjaar, inclusief de omzet van uitgesloten entiteiten als bedoeld in artikel 2.2, met dien verstande dat:
a. voor een multinationale groep die op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet binnen de reikwijdte van deze wet valt, de periode van vijf verslagjaren, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, aanvangt op 31 december 2023;
b. voor een multinationale groep die op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet binnen de reikwijdte van deze wet valt, de periode van vijf verslagjaren, bedoeld in het tweede lid, aanvangt op 31 december 2024.
5. Voor een omvangrijke binnenlandse groep die op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet binnen de reikwijdte van deze wet valt, vangt de periode van vijf verslagjaren, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, aan op 31 december 2023.
6. De aangewezen informatieaangifte-indienende groepsentiteit stelt de inspecteur in kennis van de aanvangsfase van de internationale activiteiten, bedoeld in het derde lid.
7. Voor de toepassing van het derde lid, onderdeel b, wordt onder referentiestaat verstaan: de staat waarin de groepsentiteiten van de multinationale groep de hoogste som van de nettoboekwaarde van materiële activa hebben in het verslagjaar waarin de internationale activiteiten aanvangen. De som van de nettoboekwaarde van materiële activa in een staat is de som van de nettoboekwaarde van materiële activa van alle groepsentiteiten van de multinationale groep die in die staat zijn gevestigd.
Artikel 13.3 Overgangsbepalingen
1. In afwijking van artikel 12.1, zevende lid, wordt de bijheffing-informatieaangifte en alle relevante te verstrekken informatie, bedoeld in artikel 12.1, binnen achttien maanden na de laatste dag van het eerste verslagjaar waarvoor deze verplichting geldt, ingediend bij de inspecteur.
2. In afwijking van artikel 11.1, tweede lid, stelt de inspecteur de termijn voor het doen van aangifte over het eerste verslagjaar waarvoor deze verplichting geldt zodanig vast dat deze niet eerder verstrijkt dan twintig maanden na het einde van dat verslagjaar.
3. In afwijking van artikel 11.1, derde lid, is de belastingplichtige gehouden de belasting aan de ontvanger te betalen overeenkomstig de aangifte over het eerste verslagjaar waarvoor deze verplichting geldt binnen twintig maanden na het einde van dat verslagjaar.
4. Dit artikel vindt geen toepassing als door de multinationale groep reeds eerder een bijheffing-informatieaangifte en alle relevante te verstrekken informatie zijn ingediend in een andere staat waar Nederland voor dat verslagjaar een kwalificerende overeenkomst tussen bevoegde autoriteiten mee heeft.
HOOFDSTUK 14 WIJZIGINGEN WET MINIMUMBELASTING 2024
Artikel 14.1 Wijzigingen artikel 8.3
De Wet minimumbelasting 2024 wordt als volgt gewijzigd: A
Artikel 8.3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt “10%” vervangen door “9,8%”.
2. In het derde lid wordt “8%” vervangen door “7,8%”.
B
Artikel 8.3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt “9,8%” vervangen door “9,6%”.
2. In het derde lid wordt “7,8%” vervangen door “7,6%”.
C
Artikel 8.3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt “9,6%” vervangen door “9,4%”.
2. In het derde lid wordt “7,6%” vervangen door “7,4%”.
D
Artikel 8.3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt “9,4%” vervangen door “9,2%”.
2. In het derde lid wordt “7,4%” vervangen door “7,2%”.
E
Artikel 8.3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt “9,2%” vervangen door “9,0%”.
2. In het derde lid wordt “7,2%” vervangen door “7,0%”.
F
Artikel 8.3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt “9,0%” vervangen door “8,2%”.
2. In het derde lid wordt “7,0%” vervangen door “6,6%”.
G
Artikel 8.3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt “8,2%” vervangen door “7,4%”.
2. In het derde lid wordt “6,6%” vervangen door “6,2%”.
H
Artikel 8.3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt “7,4%” vervangen door “6,6%”.
2. In het derde lid wordt “6,2%” vervangen door “5,8%”.
I
Artikel 8.3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt “6,6%” vervangen door “5,8%”.
2. In het derde lid wordt “5,8%” vervangen door “5,4%”.
J
Artikel 8.3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt “5,8%” vervangen door “5%”.
2. In het derde lid wordt “5,4%” vervangen door “5%”.
HOOFDSTUK 15 SLOTBEPALINGEN
Artikel 15.1 Inwerkingtreding
1. Deze wet treedt in werking met ingang van 31 december 2023 en vindt voor het eerst toepassing met betrekking tot verslagjaren die aanvangen op of na 31 december 2023.
2. In afwijking van het eerste lid, treden de artikelen 5.1 en 14.1, onderdeel A, in werking met ingang van 31 december 2024 en vinden zij voor het eerst toepassing met betrekking tot verslagjaren die aanvangen op of na 31 december 2024.
3. In afwijking van het eerste lid, treedt artikel 14.1, onderdeel B, in werking met ingang van 31 december 2025 en vindt dat onderdeel voor het eerst toepassing met betrekking tot verslagjaren die aanvangen op of na 31 december 2025.
4. In afwijking van het eerste lid, treedt artikel 14.1, onderdeel C, in werking met ingang van 31 december 2026 en vindt dat onderdeel voor het eerst toepassing met betrekking tot verslagjaren die aanvangen op of na 31 december 2026.
5. In afwijking van het eerste lid, treedt artikel 14.1, onderdeel D, in werking met ingang van 31 december 2027 en vindt dat onderdeel voor het eerst toepassing met betrekking tot verslagjaren die aanvangen op of na 31 december 2027.
6. In afwijking van het eerste lid, treedt artikel 14.1, onderdeel E, in werking met ingang van 31 december 2028 en vindt dat onderdeel voor het eerst toepassing met betrekking tot verslagjaren die aanvangen op of na 31 december 2028.
7. In afwijking van het eerste lid, treedt artikel 14.1, onderdeel F, in werking met ingang van 31 december 2029 en vindt dat onderdeel voor het eerst toepassing met betrekking tot verslagjaren die aanvangen op of na 31 december 2029.
8. In afwijking van het eerste lid, treedt artikel 14.1, onderdeel G, in werking met ingang van 31 december 2030 en vindt dat onderdeel voor het eerst toepassing met betrekking tot verslagjaren die aanvangen op of na 31 december 2030.
9. In afwijking van het eerste lid, treedt artikel 14.1, onderdeel H, in werking met ingang van 31 december 2031 en vindt dat onderdeel voor het eerst toepassing met betrekking tot verslagjaren die aanvangen op of na 31 december 2031.
10. In afwijking van het eerste lid, treedt artikel 14.1, onderdeel I, in werking met ingang van 31 december 2032 en vindt dat onderdeel voor het eerst toepassing met betrekking tot verslagjaren die aanvangen op of na 31 december 2032.
11. In afwijking van het eerste lid, treedt artikel 14.1, onderdeel J, in werking met ingang van 31 december 2033 en vindt dat onderdeel voor het eerst toepassing met betrekking tot verslagjaren die aanvangen op of na 31 december 2033.
Artikel 15.2 Citeertitel
Deze wet wordt aangehaald als: Wet minimumbelasting 2024.
ARTIKEL I
De Invorderingswet 1990 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 39 wordt als volgt gewijzigd.
1. Voor de tekst wordt de aanduiding “1’’ geplaatst.
2. Er wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. Hoofdelijk aansprakelijk is voor de verschuldigde belasting geheven op basis van artikel 11.1, derde lid, van de Wet minimumbelasting 2024, die over een tijdvak is geheven van een groepsentiteit behorend tot een multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep als bedoeld in artikel 1.2 van de Wet minimumbelasting 2024: elk van de groepsentiteiten die in dat tijdvak deel uitmaakt of uitmaakte van die multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep.
ARTIKEL II
De Belastingwet BES wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1.3, onderdeel d, vervalt na “de Wet loonbelasting BES” het woord “en”, en wordt deze vervangen door een komma, en vervalt na “de Wet inkomstenbelasting BES” de komma en wordt daaraan toegevoegd “en de bijheffing geheven op basis van de Wet minimumbelasting 2024”.
B
Na artikel 7a.10 wordt een nieuw hoofdstuk ingevoegd luidende:
Hoofdstuk VIIb Wet minimumbelasting 2024 Artikel 7b.1
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt, in afwijking in zoverre van de in artikel 1.2, eerste lid, van de Wet minimumbelasting 2024 opgenomen definitie van groepsentiteit, verstaan onder:
groepsentiteit:
a. een entiteit gevestigd op de BES eilanden op basis van artikel 1.5, en artikel 5.2, tweede lid, die onderdeel is van een multinationale groep of een omvangrijke binnenlandse groep;
b. iedere vaste inrichting van een hoofdentiteit op de BES eilanden die onderdeel is van een multinationale groep;
c. iedere vaste inrichting op de BES eilanden van een hoofdentiteit gevestigd op Curaçao, Aruba of Sint Maarten die onderdeel is van een multinationale groep.
Artikel 7b.2
1. Met betrekking tot een groepsentiteit is de Wet minimumbelasting 2024, met uitzondering van artikel 1.3, eerste lid, en artikel 11.4, tweede en derde lid, van overeenkomstige toepassing.
2. Een groepsentiteit, niet zijnde een doorkijkentiteit of een vaste inrichting, met uitzondering van een vaste inrichting van een hoofdentiteit gevestigd op Curaçao, Aruba of Sint Maarten, is gevestigd in de staat waar zij volgens de fiscale regelgeving van die staat op basis van haar plaats van feitelijke leiding, plaats van oprichting of soortgelijke criteria, dan wel bij voor bezwaar vatbare beschikking wordt geacht te zijn gevestigd. Indien de staat van vestiging op basis van de eerste volzin niet kan worden bepaald, wordt de groepsentiteit geacht te zijn gevestigd in de staat waarin zij is opgericht. Een vaste inrichting van een hoofdentiteit gevestigd op Curaçao, Aruba of Sint Maarten wordt geacht te zijn gevestigd in de staat waarin zij is gelegen.
Artikel 7b.3
1. In afwijking van artikel 8.5, tweede lid, eerste volzin, stelt de inspecteur de termijn voor het doen van aangifte zodanig vast dat deze niet eerder verstrijkt dan zeventien maanden na het einde van het tijdvak.
2. In afwijking van artikel 8.11, eerste lid, is de belastingplichtige gehouden de belasting aan de ontvanger overeenkomstig de aangifte te betalen binnen zeventien maanden na het einde van het tijdvak.
Artikel 7b.4
Op het bezwaar en beroep inzake de op grond van dit hoofdstuk genomen beschikkingen is hoofdstuk VIII, titel 8, van overeenkomstige toepassing.
C
Na artikel 8.73 wordt een nieuw artikel 8.73a ingevoegd luidende:
Artikel 8.73a
Hoofdelijk aansprakelijk is voor de verschuldigde belasting geheven op basis van artikel 11.1, derde lid, van de Wet minimumbelasting 2024, die over een tijdvak is geheven van een groepsentiteit behorend tot een multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep als bedoeld in artikel 1.2 van de Wet minimumbelasting 2024 : elk van de groepsentiteiten die in dat tijdvak deel uitmaakt of uitmaakte van die multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep.
MEMORIE VAN TOELICHTING
Inhoudsopgave
1.1 Wereldwijde minimumbelasting 2
1.2 Implementatiegevolgen voor Nederland 4
2. Kern van het wetsvoorstel 5
2.1 Maatregelen voor bijheffing 5
2.2 Berekening van de bijheffing 6
3. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel 9
3.2 De plaats van bijheffing 11
3.3 De berekening van het effectieve belastingtarief 22
3.4 Het inkomen of verlies voor de berekening van het effectieve belastingtarief 23
3.5 De belastingen voor de berekening van het effectieve belastingtarief 29
3.6 De berekening van de bijheffing 31
3.7 Regels voor fusies, splitsingen, reorganisaties en houdsterstructuren 35
3.8 Regels voor fiscale neutraliteitsstelsels en uitdelingsbelastingstelsels 38
3.9 Formeelrechtelijke aspecten 40
3.10 Overgangsbepalingen 46
4. Gegevensverwerking 46
5. Gevolgen (met uitzondering van financiële gevolgen) 47
5.1 Effecten voor bedrijven en burgers 47
5.2 Adviescollege toetsing regeldruk 48
5.3 Doeltreffendheid 48
5.4 Doelmatigheid 48
6. Budgettaire aspecten 48
7. Uitvoeringskosten Belastingdienst 49
8. Toezicht en handhaving 49
9. Advies en consultatie 49
10. Transponeringstabel 49
II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING 62
I. ALGEMEEN
1. Inleiding
1.1 Wereldwijde minimumbelasting
Dit wetsvoorstel introduceert door middel van een afzonderlijke heffingswet een belasting tot waarborging van een mondiaal minimumniveau van belastingheffing van multinationale groepen en omvangrijke binnenlandse groepen, in lijn met de daarover mede door Nederland in internationaal verband gemaakte afspraken. Deze afspraken beogen belastingconcurrentie en belastingontwijking te beperken. In het Inclusive Framework (IF)5, georganiseerd door de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), staat de herziening van het internationale belastingsysteem hoog op de agenda. De aanleiding hiervoor is gelegen in de uitdagingen die de globaliserende en digitaliserende economie met zich brengt voor de belastingheffing van multinationals. In oktober 2021 is een akkoord bereikt over de herziening van het internationale belastingstelsel. De Kamer is per brief van 15 oktober 2021 hierover geïnformeerd.6 Daarmee is een belangrijke stap gezet richting een moderner internationaal belastingsysteem en een wereldwijde minimumbelasting. Het akkoord wordt door 137 staten gesteund in het IF en steunt op twee pijlers.7 Pijler 1 van het IF-akkoord regelt een andere verdeling van winsten en heffingsrechten tussen staten voor de circa 100 grootste en meest winstgevende multinationale groepen, waaronder de grootste digitale bedrijven. De Pijler 1- maatregelen maken geen onderdeel uit van dit wetsvoorstel.
Pijler 2 van het IF-akkoord regelt een wereldwijd minimumniveau van belastingheffing van multinationale groepen. Pijler 2 bewerkstelligt dat multinationale groepen met een omzet van
€ 750 miljoen euro of meer altijd ten minste effectief 15% aan belasting over hun winst betalen. Pijler 2 voorziet in een bijheffing als in een staat effectief te weinig winstbelasting is betaald. Dit wetsvoorstel omvat de maatregelen die voortvloeien uit de afspraken die in het kader van Pijler 2 in internationaal verband zijn gemaakt. Het stemt het kabinet tevreden dat er internationale consensus is bereikt en dat is afgesproken het effectieve minimumbelastingtarief vast te stellen op 15%. Aangezien het om een effectief tarief gaat dat wordt berekend per staat, is de verwachting dat een minimumbelastingtarief van 15% voldoende effectief is om belastingconcurrentie en belastingontwijking in te dammen. Het doel van Pijler 2 is tweeledig. Ten eerste beoogt Pijler 2 de prikkel voor bedrijven om winst te verschuiven naar laagbelastende staten te verminderen. Ten tweede beoogt Pijler 2 een ondergrens te stellen aan belastingconcurrentie tussen staten. Hiermee moet de race naar de bodem in de winstbelasting worden voorkomen en een gelijker speelveld worden gecreëerd voor internationaal opererende bedrijven.
Het IF kan geen bindende wetgeving vaststellen. Op 20 december 2021 heeft het IF de modelteksten gepubliceerd waarmee de deelnemende staten het Pijler 2-akkoord in hun nationale
5 Het OESO/G20 Inclusive Framework on BEPS is in 2016 gevormd met het oog op implementatie van de maatregelen uit het OESO/G20-project om grondslaguitholling en winstverschuiving tegen te gaan (het BEPS-project) en verdere internationale samenwerking op het gebied van belastingheffing. Binnen het Inclusive Framework werken lidstaten en niet-lidstaten van de OESO op gelijke voet samen.
6 Kamerstukken II, 2021/22, 25 087, nr. 284.
7 xxxxx://xxx.xxxx.xxx/xxx/xxxx/xxxxxxxxx-xx-x-xxx-xxxxxx-xxxxxxxx-xx-xxxxxxx-xxx-xxx-xxxxxxxxxx-xxxxxxx-xxxx-xxx-xxxxxxxxxxxxxx-xx-xxx-xxxxxxx- october-2021.pdf.
wetgeving kunnen omzetten.8 De Pijler 2-maatregelen die voortvloeien uit de OESO-modelregels zijn bedoeld om geïmplementeerd te worden als onderdeel van een zogenoemde «common approach». Dit houdt in dat staten die onderdeel uitmaken van het IF niet verplicht zijn om de OESO-modelregels te implementeren, maar wel verplicht zijn te accepteren dat andere staten kunnen bijheffen over in hun staat gevestigde laagbelaste groepsentiteiten. Indien wel voor implementatie wordt gekozen, gaat de betreffende staat ermee akkoord de regels op een manier te implementeren en uit te voeren die consistent is met de OESO-modelregels. De OESO- modelregels vormen een samenhangend geheel aan maatregelen dat voorkomt dat deze maatregelen (door verschillende staten) meerdere keren worden toegepast ter zake van hetzelfde inkomensbestanddeel. Dit wordt bewerkstelligd door een overeengekomen rangorde en allocatie van de bijheffing(en) aan de staten waarin een multinationale groep of een omvangrijke binnenlandse groep is gevestigd of een onderneming heeft. Om ervoor te zorgen dat de Pijler 2- maatregelen binnen de Europese Unie (EU) op dezelfde wijze in nationale wetgeving worden omgezet en om strijd met Europees recht te voorkomen, heeft de Europese Commissie op 22 december 2021 een richtlijnvoorstel gepubliceerd.9 Het richtlijnvoorstel bevat de modelteksten voor de EU-lidstaten. Doordat met dit richtlijnvoorstel een minimumniveau aan belastingheffing wordt vereist in de EU, wordt een gelijker speelveld binnen de EU gecreëerd. Dit zal bijdragen aan eerlijkere concurrentieverhoudingen binnen de EU.
De OESO signaleert dat er na implementatie van de maatregelen die zijn voortgekomen uit het Base Erosion and Profit Shifting (BEPS)-project, waarvan de finale rapporten in 2015 zijn gepubliceerd, nog steeds risico’s zijn op grondslaguitholling en winstverschuiving naar laagbelastende staten. Het kabinet onderkent dat en Nederland heeft daarom verschillende maatregelen genomen die belastingontwijking beperken of zorgen voor een ondergrens in de vennootschapsbelasting bij winstgevendheid in Nederland, waaronder ook unilaterale maatregelen. Voorbeelden van deze maatregelen zijn de implementatie van de eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking (bekend als ATAD1)10, de tweede EU-richtlijn antibelastingontwijking (bekend als ATAD2)11, de ratificatie van het Multilateraal Instrument, de invoering van de bronbelasting op renten, royalty’s en dividenden, de beperking van de liquidatie- en stakingsverliesregeling in de vennootschapsbelasting, de aanscherping van de earningsstrippingmaatregel, de beperking van de verliesverrekening en het tegengaan van mismatches bij toepassing van het zakelijkheidsbeginsel. Unilaterale maatregelen dwingen andere staten er echter niet toe soortgelijke maatregelen te nemen, met als gevolg dat belastingontwijking door internationaal opererende bedrijven nog steeds mogelijk blijft en slechts verschuift naar andere jurisdicties. Het doel van dit wetsvoorstel is het implementeren van de Pijler 2-maatregelen om de resterende risico’s van kunstmatige winstverschuiving aan te pakken.
Naar de mening van het kabinet is een minimumbelasting in een zo groot mogelijk internationaal verband doeltreffend, omdat hierdoor een ondergrens wordt gesteld aan belastingconcurrentie,
8 xxxxx://xxx.xxxx.xxx/xxx/xxxx/xxx-xxxxxxxxxx-xxxxxxx-xxxx-xxx-xxxxxxxxxxxxxx-xx-xxx-xxxxxxx-xxxxxx-xxxx-xxxx-xxxxxxx-xxxxx-xxxxx-xxxxxx- two.htm.
9 xxxxx://xx.xxxxxx.xx/xxxxxxxx_xxxxxxx/xxxxxx/xxxxx/0000-00/XXX_0000_000_0_XX_XXX_xxxx0_x00.xxx.
10 Richtlijn (EU) 2016/1164 van de Raad van 12 juli 2016 tot vaststelling van regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken welke rechtstreeks van invloed zijn op de werking van de interne markt (PbEU 2016, L 234/26).
11 Richtlijn (EU) 2017/952 van de Raad van 29 mei 2017 tot wijziging van Xxxxxxxxx (EU) 2016/1164 wat betreft hybridemismatches met derde landen (PbEU 2016, L 144/1).
waardoor het voordeel van kunstmatige winstverschuiving sterk verkleind wordt. Door het internationale karakter wordt de doeltreffendheid van een dergelijke minimumbelasting sterk vergroot. Het kabinet steunt derhalve het akkoord dat in OESO-verband is bereikt met betrekking tot de Pijler 2-maatregelen en geeft daar met dit wetsvoorstel opvolging aan.
1.2 Implementatiegevolgen voor Nederland
De bijheffing tot een effectief tarief van 15% is slechts aan de orde indien door de in een staat gevestigde groepsentiteiten effectief te weinig winstbelasting is betaald (laagbelastende staat). De te weinig geheven winstbelasting wordt bepaald door het bijheffingspercentage (dat is de som van het minimumbelastingtarief minus het effectieve belastingtarief) te vermenigvuldigen met de grondslag.
Het richtlijnvoorstel biedt EU-lidstaten ruimte om zelf te bepalen in welke nationale (belasting)wet de richtlijnbepalingen worden geïmplementeerd. Daarmee bestaat de mogelijkheid om de Pijler 2- maatregelen vorm te geven als onderdeel van de vennootschapsbelasting, maar ook als een separate heffingswet. Het kabinet heeft bij de keuze om de implementatie in nationale wetgeving vorm te geven in een afzonderlijke heffingswet verschillende voor- en nadelen afgewogen. De inbedding van de Pijler 2-maatregelen in de vennootschapsbelasting is vanuit wetgevingstechnisch oogpunt aanzienlijk ingewikkelder. Pijler 2 past namelijk conceptueel niet goed in de vennootschapsbelasting. Zo nemen de Pijler 2-maatregelen als uitgangspunt de winst volgens de financiële verslaggeving en niet de fiscale winst. De bijheffing heeft dus een andere grondslag dan de Nederlandse vennootschapsbelasting. Verder zou inbedding in de vennootschapsbelasting resulteren in een toename van de complexiteit van de vennootschapsbelasting en daarmee waarschijnlijk ook in toenemende complexiteit in de uitvoering voor de Belastingdienst. Bovendien geldt dat door middel van een zelfstandige heffingswet recht wordt gedaan aan de basisgedachte van de Pijler 2-maatregelen om als een aanvullende heffing te gelden, bovenop een bestaande winstbelasting. Deze basisgedachte van Pijler 2 is dat de berekening van het effectieve belastingtarief in een staat geschiedt, nadat de lokale winstbelasting – in Nederland de vennootschapsbelasting – is berekend voor financiële verslaggevingsdoeleinden. De berekening van de verschuldigde vennootschapsbelasting staat derhalve los van de maatregelen uit het wetsvoorstel. De bijheffing op grond van Pijler 2-maatregelen ten aanzien van een laagbelaste groepsentiteit in een staat wordt overigens niet aangemerkt als een naar Nederlandse maatstaven redelijke heffing dan wel reële heffing voor de toepassing van de vennootschapsbelasting.
In Nederland wordt belasting geheven bij wijze van aanslag (aanslagbelasting) of bij voldoening of afdracht op aangifte (aangiftebelasting). Voor de bijheffing wordt een aangiftebelasting voorgesteld, namelijk voldoening op aangifte. De groepsentiteiten hebben het beste toegang tot de (internationale) financiële gegevens van de groep waarvan zij deel uitmaken. Daarnaast wordt de uitvoering door de Belastingdienst vergemakkelijkt als deze minimumbelasting als een aangiftebelasting wordt vormgegeven.
Dit wetsvoorstel strekt tot implementatie van het compromisvoorstel voor de richtlijn van 16 juni 202212 (het richtlijnvoorstel). Dit wetsvoorstel kent een eigen begrippenkader. De definities in dit
12 xxxxx://xxxx.xxxxxxxxx.xxxxxx.xx/xxx/xxxxxxxx/XX-0000-0000-XXXX/xx/xxx.
wetsvoorstel zijn enkel van toepassing in het kader van deze maatregelen en hebben dus onder meer geen invloed op de interpretatie van deze termen in belastingverdragen of nationale wet- en regelgeving. Het richtlijnvoorstel dient – behoudens enkele uitzonderingen – op 31 december 2023 in wetgeving te zijn geïmplementeerd. In paragraaf 10 is de transponeringstabel opgenomen. De maatregelen uit het onderhavige wetsvoorstel komen bovenop de verschillende antimisbruikmaatregelen die Nederland al heeft. Met de toevoeging van het pakket aan maatregelen uit dit wetsvoorstel wordt een belangrijke stap gezet in de verbetering van de mogelijkheden om belastingontwijking tegen te gaan en het voorkomen van de race naar de bodem in de winstbelasting.
Hoewel de BES-eilanden (de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba) geen integraal onderdeel uitmaken van de Europese Unie, heeft de inzet die Nederland als deelnemer van het IF heeft gegeven ook gevolgen voor het Caribische deel van Nederland, niet in de laatste plaats omdat op de BES-eilanden een winstbelasting ontbreekt. Omdat de BES-eilanden volledig deel uitmaken van het Nederlandse staatsbestel is het wenselijk om het wetsvoorstel ook daar van toepassing te laten zijn, ongeacht het feit dat de impact van de Pijler 2-maatregelen beperkt zal zijn. Dit wetsvoorstel wordt in die zin uitgebreid dat de wetgeving derhalve ook op de BES- eilanden zal gelden.
2. Kern van het wetsvoorstel
2.1 Maatregelen voor bijheffing
In het richtlijnvoorstel is voorgeschreven dat de OESO-modelregels13 en de toelichtingen en voorbeelden in het OESO-commentaar bij de OESO-modelregels14 als bron van illustratie en uitleg bij de implementatie van de richtlijnteksten gebruikt dienen te worden. De wetteksten en de artikelsgewijze toelichting zoals opgenomen in dit wetsvoorstel zijn daarom mede gebaseerd op de OESO-modelregels en het commentaar daarop. Het OESO-commentaar kan daarom dienen als interpretatiebron indien de wettekst aansluit bij de OESO-modelregels.
De OESO is onder de vlag van het zogeheten Implementation Framework aan de slag gegaan met een aantal werkstromen ter bevordering van een samenhangende en gecoördineerde implementatie van de Pijler 2-regels. Deze werkstromen zijn:
- geschilbeslechting en de beoordeling van binnenlandse bijheffingen;
- administratieve richtsnoeren ter verduidelijking van de regels en het commentaar;
- de informatie-aangifte en de uitwisseling van gegevens;
- de veiligehavenregel; en
- technische bijstand voor de implementatie van de OESO-modelregels.
De OESO streeft ernaar om een aantal van deze werkstromen voor het einde van 2022 te hebben afgerond. Het Inclusive Framework zal uiteindelijk de regels en afspraken die volgen uit het Implementation Framework vaststellen. Eén van de belangrijkste werkstromen is de veiligehavenregel. Deze regel houdt in dat de bijheffing voor een groep in een staat voor een
13 De modelregels zoals goedgekeurd op 14 december 2021 met als citeertitel: ‘OECD (2021), Tax Challenges Arising from the Digitalisation of the Economy – Global Anti-Base Erosion Model Rules (Pillar Two), OECD, Paris’
14 Het commentaar bij de OESO-modelregels zoals goedgekeurd op 11 maart 2022 met als citeertitel ‘OECD (2022), Tax Challenges Arising from the Digitalisation of the Economy – Commentary to the Global Anti-Base Erosion Model Rules (Pillar Two), OECD, Paris’.
verslagjaar wordt gesteld op nihil als de groep daarvoor kiest en als kan worden volstaan met een vereenvoudigde berekening op grond waarvan kan worden vastgesteld dat de effectieve belastingdruk boven de 15% ligt. Doel van de veiligehavenmaatregel is het beperken van de administratieve lasten. In het wetsvoorstel is voor deze veiligehavenregel een delegatiebepaling opgenomen. De voorwaarden – die nog moeten volgen uit het OESO Implementation Framework – zullen, naar verwachting, worden opgenomen in een ministeriële regeling.
Het richtlijnvoorstel verplicht EU-lidstaten om twee verschillende maatregelen te implementeren, te weten de inkomen-inclusiemaatregel en de onderbelastewinstmaatregel. Op grond van de inkomen-inclusiemaatregel wordt het deel van de overwinst van een laagbelaste groepsentiteit die zich ergens in de groepsstructuur bevindt over het algemeen belast op het niveau van de uiteindelijkemoederentiteit. De inkomen-inclusiemaatregel wordt niet alleen toegepast op laagbelaste groepsentiteiten die in een andere staat zijn gevestigd dan de moederentiteit, maar ook ter zake van de laagbelaste moederentiteit zelf alsmede haar – in diezelfde staat gevestigde – laagbelaste groepsentiteiten. Voor zover geen inkomen-inclusiemaatregel wordt toegepast door de staat waarin de uiteindelijkemoederentiteit is gevestigd, wordt de (resterende) bijheffing verzekerd door toepassing van de onderbelastewinstmaatregel. De onderbelastewinstmaatregel werkt dus als zogenoemde «backstop» van de inkomen-inclusiemaatregel.
Daarnaast biedt het richtlijnvoorstel EU-lidstaten de keuzemogelijkheid om een zogenoemde kwalificerende binnenlandse bijheffing te implementeren. Het kabinet heeft ervoor gekozen om een dergelijke binnenlandse bijheffing in te voeren. Met een kwalificerende binnenlandse bijheffing heeft Nederland de mogelijkheid om – kort gezegd – over de overwinst van in Nederland gevestigde laagbelaste groepsentiteiten van een multinationale groep zonder uiteindelijkemoederentiteit in Nederland bij te heffen tot een effectief tarief van 15%. Zonder de binnenlandse bijheffing zou de bijheffing over de overwinst toekomen aan andere staten, bijvoorbeeld de staat waar de uiteindelijkemoederentiteit is gevestigd. Wanneer Nederland niet een dergelijke binnenlandse bijheffing implementeert, is de bijheffing verschuldigd in een andere staat. Als gevolg van de Pijler 2-maatregelen zullen staten naar verwachting een kwalificerende binnenlandse bijheffing invoeren of hun winstbelasting zodanig aanpassen dat het effectieve tarief in de praktijk uitkomt op ten minste 15%. Immers, als de desbetreffende laagbelastende staten dit niet doen, heffen andere staten op grond van de Pijler 2-maatregelen bij over de overwinst van laagbelaste groepsentiteiten die gevestigd zijn in die staten.
2.2 Berekening van de bijheffing
Op grond van dit wetsvoorstel wordt de minimumbelasting geheven van entiteiten van de multinationale groep of de omvangrijke binnenlandse groep. Als het effectieve belastingtarief lager is dan het minimumbelastingtarief, wordt het verschil bijgeheven door toepassing van de kwalificerende binnenlandse bijheffing, de inkomen-inclusiemaatregel, of de onderbelastewinstmaatregel. De wijze waarop deze minimumbelasting wordt geheven, is afhankelijk van de maatregel op grond waarvan wordt geheven. Dit wordt in het vervolg van het algemeen deel van deze memorie van toelichting beschreven. De berekening van de bijheffing
geschiedt per staat in de volgende vijf stappen. Deze vijf stappen worden in het vervolg van deze memorie van toelichting in meer detail toegelicht.
Stap 1: De berekening van het effectieve belastingtarief vindt plaats door de zogenoemde gecorrigeerde betrokken belastingen (bijvoorbeeld de vennootschapsbelasting) te delen door het netto kwalificerende inkomen. Deze berekening kan als volgt worden geïllustreerd.
Voorbeeld 1: Berekening van het effectieve belastingtarief
NL Co1 is de uiteindelijkemoederentiteit van de omvangrijke binnenlandse NL-groep (hierna: NL- groep), gevestigd in Nederland. NL Co1 houdt een belang in de entiteiten NL Co2 en NL Co3, groepsentiteiten van NL-groep. Bij voorbeelden 2 tot en met 5 wordt dit steeds als uitgangspunt genomen. De som van de gecorrigeerde betrokken belastingen bedraagt € 100 (NL Co1: € 20, NL Co2: € 30, NL Co 3: € 50). Het netto kwalificerende inkomen van deze entiteiten bedraagt € 1.000. Het effectieve belastingtarief van NL-groep is: (€ 100 / € 1.000) x 100% = 10%.
Stap 2: De berekening van het bijheffingspercentage geschiedt door het minimumbelastingtarief te verminderen met het effectieve belastingtarief. Deze berekening kan als volgt worden geïllustreerd.
Voorbeeld 2: Berekening van het bijheffingspercentage
Het effectieve belastingtarief van NL-groep is 10%. Het minimumbelastingtarief is 15%. Het bijheffingspercentage is: 15% -/- 10% = 5%.
Stap 3: De berekening van de overwinst vindt plaats door het netto kwalificerende inkomen te verminderen met het uitgesloten inkomen op basis van reële aanwezigheid. Deze berekening kan als volgt worden geïllustreerd.
Voorbeeld 3: Berekening van de overwinst
Het netto kwalificerende inkomen van de groepsentiteiten bedraagt € 1.000. Het uitgesloten inkomen op basis van reële aanwezigheid bedraagt € 200. De overwinst is: € 1.000 -/- € 200 = € 800.
Stap 4: De berekening van de bijheffing geschiedt door de overwinst te vermenigvuldigen met het bijheffingspercentage. Deze berekening kan als volgt worden geïllustreerd.
Voorbeeld 4: Berekening van de bijheffing
Het bijheffingspercentage is 5%. De overwinst bedraagt € 800. De bijheffing is: 5% x € 800 = € 40.
De eerste vier stappen vinden plaats per staat voor alle groepsentiteiten gezamenlijk.
Stap 5: Tot slot wordt de bijheffing toegerekend aan iedere groepsentiteit die is gevestigd in een laagbelastende staat. De toerekening van de bijheffing vindt plaats door het kwalificerende inkomen van een groepsentiteit te delen door het totale kwalificerende inkomen van alle groepsentiteiten in die staat. Er wordt geen bijheffing toegerekend aan groepsentiteiten met een kwalificerend verlies.
Voorbeeld 5: Toerekening van de bijheffing
De bijheffing is: 5% x € 800 = € 40 (zie voorbeeld 4). Deze bijheffing wordt toegerekend aan NL Co1, NL Co2 en NL Co3. Het totale kwalificerende inkomen van de entiteiten van NL-groep is € 1.000. Het kwalificerende inkomen van de afzonderlijke entiteiten is: NL Co1: € 000, XX Xx0: € 300, NL Co 3:
€ 500. Aan NL Co1 wordt € 8 bijheffing (€ 40 x (€ 200 / € 1.000)) toegerekend. Aan NL Co2 wordt
€ 12 bijheffing (€ 40 x (€ 300 / € 1.000)) toegerekend. Aan NL Co3 wordt € 20 bijheffing (€ 40 x (€ 500 / € 1.000)) toegerekend. De toerekening bedraagt opgeteld € 40 (€ 8 + € 12 + € 2).
Het volgende stroomschema bevat een schematisch overzicht van de maatregelen uit dit wetsvoorstel:
In het vervolg van het algemeen deel van deze memorie van toelichting worden de hoofdlijnen van dit wetsvoorstel nader uitgewerkt.
3. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
Dit wetsvoorstel is van toepassing op groepsentiteiten (veelal vennootschappen) van zowel multinationale groepen als van omvangrijke binnenlandse groepen, met een jaaromzet van ten minste € 750 miljoen. Omvangrijke binnenlandse groepen zijn groepen waarvan alle entiteiten in Nederland zijn gevestigd.
In het richtlijnvoorstel is aangesloten bij de omzetdrempel die geldt voor de country-by-country reporting (CbCR)-regels. De beoordeling of aan de drempel van € 750 miljoen wordt voldaan, geschiedt aan de hand van de omzet die wordt verantwoord in de geconsolideerde jaarrekening van de multinationale groep dan wel de omvangrijke binnenlandse groep in de vier verslagjaren die onmiddellijk voorafgaan aan het te toetsen verslagjaar. Indien in twee van die vier verslagjaren de omzet ten minste € 750 miljoen is, zijn de maatregelen uit het onderhavige wetsvoorstel van toepassing op de groepsentiteiten van die groep. Ook kan het wetsvoorstel van toepassing zijn indien de groep minder dan vier verslagjaren bestaat maar wel in ten minste twee van die jaren voldoet aan de omzetdrempel. Verder is voor verslagjaren die langer of korter dan twaalf maanden duren geregeld dat de omzetdrempel naar rato van het aantal maanden van het relevante verslagjaar wordt berekend.
De omvangrijke binnenlandse groep is in het richtlijnvoorstel toegevoegd ten opzichte van de OESO-modelregels om te borgen dat (de implementatie van) het richtlijnvoorstel in overeenstemming is met het primaire EU-recht. Door deze toevoeging is dit wetsvoorstel ook van toepassing indien alle groepsentiteiten in Nederland zijn gevestigd, mits de omzetdrempel van
€ 750 miljoen wordt overschreden. De werking van het wetsvoorstel ten aanzien van de omvangrijke binnenlandse groep wordt in het volgende voorbeeld geïllustreerd.
Voorbeeld 6: Omvangrijke binnenlandse groep
NL Co1 is de uiteindelijkemoederentiteit van de NL-groep, waartoe ook NL Co2 en NL Co3 behoren. Alle entiteiten zijn in Nederland gevestigd.
NL Co3
NL Co2
NL Co1
Nederland
Omzet jaar 1: € 0
Omzet jaar 2: € 100 miljoen
Omzet jaar 3: € 200 miljoen
Omzet jaar 4: € 200 miljoen
100% 100%
Omzet jaar 1: € 200 miljoen
Omzet jaar 2: € 300 miljoen
Omzet jaar 3: € 500 miljoen
Omzet jaar 4: € 500 miljoen
Omzet jaar 1: € 100 miljoen
Omzet jaar 2: € 200 miljoen
Omzet jaar 3: € 200 miljoen
Omzet jaar 4: € 300 miljoen
De NL-groep valt onder toepassing van dit wetsvoorstel, indien de omzet in twee van de vier verslagjaren voorafgaand aan het te toetsen verslagjaar (in het voorbeeld jaar 5) ten minste € 750 miljoen is. Op basis van bovenstaande gegevens is de omzet in verslagjaar 3 en verslagjaar 4 hoger dan de drempel. De omzet in verslagjaar 3 is in totaal € 900 miljoen (€ 200 miljoen + € 500 miljoen
+ € 200 miljoen). De omzet in verslagjaar 4 is in totaal € 1 miljard (€ 200 miljoen + € 500 miljoen +
€ 300 miljoen). Als gevolg hiervan valt de NL-groep in het te toetsen verslagjaar binnen de reikwijdte van dit wetsvoorstel.
Voor omvangrijke binnenlandse groepen geldt dat zij gedurende de eerste vijf jaar dat zij binnen de reikwijdte van deze maatregelen vallen geen bijheffing zijn verschuldigd. Voor multinationale groepen geldt dat zij, in voorkomende gevallen, gedurende de eerste vijf jaar vanaf de aanvangsfase van hun internationale activiteiten geen bijheffing zijn verschuldigd, voor zover die initiële internationale activiteiten – kort gezegd – gering zijn. Dit wordt in paragraaf 3.10 nader toegelicht.
Het wetsvoorstel is niet van toepassing op overheidsentiteiten, internationale organisaties, non- profit organisaties, pensioenfondsen, een beleggingsfonds dat een uiteindelijkemoederentiteit is en een vastgoedbeleggingsvehikel dat een uiteindelijkemoederentiteit is. Deze entiteiten worden aangeduid als uitgesloten entiteiten. Het betreft entiteiten die met een specifiek doel zijn opgericht en om die reden in voorkomende gevallen vrijgesteld zijn van belastingheffing. De beoordeling of een entiteit kwalificeert als een uitgesloten entiteit, vindt per entiteit plaats. Een multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep kan volledig uit uitgesloten entiteiten bestaan. In dat geval is de groep als geheel uitgesloten van de toepassing van het wetsvoorstel. De omzet van de
uitgesloten entiteiten telt wel mee om te bepalen of de multinationale groep dan wel omvangrijke binnenlandse groep voldoet aan de drempel van € 750 miljoen.
De minimumbelasting wordt geheven van entiteiten van de multinationale groep of de omvangrijke binnenlandse groep. De wijze waarop deze minimumbelasting wordt geheven, is afhankelijk van de maatregel op grond waarvan wordt geheven:
1) de binnenlandse bijheffing;
2) de inkomen-inclusiemaatregel; of
3) de onderbelastewinstmaatregel.
Groepsentiteit
Het wetsvoorstel is van toepassing op groepsentiteiten van een multinationale groep of een omvangrijke binnenlandse groep. Een groep bestaat voor de toepassing van dit wetsvoorstel in twee verschillende vormen. De eerste vorm is – kort gezegd – het geheel van entiteiten die met elkaar verbonden zijn door eigendom of zeggenschap zoals omschreven in de geaccepteerde financiële verslaggevingsstandaard voor de opstelling van een geconsolideerde jaarrekening door de uiteindelijkemoederentiteit. De tweede vorm is een entiteit die een of meer vaste inrichtingen heeft, mits die entiteit geen onderdeel vormt van een multinationale groep.
Een groepsentiteit bestaat voor de toepassing van dit wetsvoorstel derhalve in drie verschillende vormen:
a) een entiteit die onderdeel is van een multinationale groep;
b) een entiteit die onderdeel is van een omvangrijke binnenlandse groep; en
c) een vaste inrichting van een entiteit die onderdeel is van een multinationale groep.
Een vaste inrichting wordt als een afzonderlijke groepsentiteit aangemerkt. Deze afbakening ten opzichte van de hoofdentiteit of andere vaste inrichtingen die in dezelfde staat zijn gevestigd, is van belang voor de berekening van het effectieve belastingtarief per staat. Op deze manier wordt zeker gesteld dat het inkomen van de vaste inrichting en de belastingen die aan dat inkomen kunnen worden toegerekend niet opgaan in de belastingen en het inkomen die toe te rekenen zijn aan de hoofdentiteit of aan een andere vaste inrichting. Dit is van belang om te beoordelen of de activiteiten van een multinationale groep in een staat door middel van een vaste inrichting laagbelast zijn. De hiervoor omschreven definitie van vaste inrichting is enkel van toepassing in het kader van het wetsvoorstel en heeft dus onder meer geen invloed op de interpretatie van dit begrip in belastingverdragen of in nationale wet- en regelgeving.
Uit het voorgaande volgt dat een groep bestaat uit entiteiten. Het wetsvoorstel hanteert een ruime definitie van het begrip «entiteit». Het omvat niet alleen rechtspersonen maar ook rechtsfiguren die een afzonderlijke financiële verslaggeving opstellen. Het vereiste dat een afzonderlijke financiële verslaggeving wordt opgesteld, wordt niet gesteld aan rechtspersonen. Onder
rechtsfiguren worden onder meer verstaan trusts en samenwerkingsverbanden. Voor natuurlijke personen geldt dat deze niet onder de definitie van het begrip «entiteit» vallen.
Voor de toepassing van dit wetsvoorstel is een uiteindelijkemoederentiteit (i) een entiteit die onmiddellijk of middellijk een controlerend belang houdt in een andere entiteit en waarin geen andere entiteit onmiddellijk of middellijk een controlerend belang houdt, dan wel (ii) de hoofdentiteit van een groep die bestaat uit een entiteit met één of meer vaste inrichtingen. Onder een controlerend belang wordt verstaan een zodanig belang in een entiteit dat de houder van het belang, in overeenstemming met een geaccepteerde financiële verslaggevingstandaard verplicht is, of verplicht zou zijn geweest indien hij een geconsolideerde jaarrekening had opgesteld, om de activa, passiva, inkomsten, uitgaven en kasstromen van de entiteit integraal te consolideren, waarbij een hoofdentiteit wordt geacht het controlerend belang te houden in haar vaste inrichtingen.
Binnenlandse bijheffing
Het richtlijnvoorstel geeft EU-lidstaten de mogelijkheid om een kwalificerende binnenlandse bijheffing in de nationale wetgeving op te nemen. Het kabinet heeft ervoor gekozen om een kwalificerende binnenlandse heffing op te nemen in dit wetsvoorstel. De reden voor invoering is de bescherming van de belastingopbrengst in Nederland. Door het invoeren van een kwalificerende binnenlandse bijheffing heeft Nederland de mogelijkheid om – kort gezegd – over de winst van in Nederland gevestigde laagbelaste groepsentiteiten van een multinationale groep of een omvangrijke binnenlandse groep bij te heffen. Dit is, in tegenstelling tot de inkomen- inclusiemaatregel, ook het geval indien er geen moederentiteit in Nederland is gevestigd. Zonder de binnenlandse bijheffing zou de bijheffing over de winst van de in Nederland gevestigde laagbelaste groepsentiteiten toekomen aan andere staten, bijvoorbeeld de staat waar de uiteindelijkemoederentiteit is gevestigd.
De binnenlandse bijheffing is alleen van toepassing indien het effectieve belastingtarief van de groep in Nederland lager is dan 15%. Indien dat het geval is, wordt door toepassing van de binnenlandse bijheffing een minimumbelasting geheven over de overwinst. Het bijheffingspercentage wordt berekend door het effectieve belastingtarief in mindering te brengen op het minimumbelastingtarief van 15%. Als het effectieve belastingtarief van de in Nederland gevestigde groepsentiteiten bijvoorbeeld 10% is, is het bijheffingspercentage 5%.
Het effectieve belastingtarief wordt per staat berekend door de door die groepsentiteiten verschuldigde gecorrigeerde betrokken belastingen te delen door het netto kwalificerende inkomen van die groepsentiteiten. Een voorbeeld van een betrokken belasting is de vennootschapsbelasting. Voor groepen met een jaaromzet van ten minste € 750 miljoen zal op het grootste deel van de winst het hoge vennootschapsbelastingtarief15 van toepassing zijn. Daarom is de verwachting dat de binnenlandse bijheffing slechts van toepassing is indien door toepassing van een vrijstelling of specifieke regeling het effectieve belastingtarief in Nederland lager is dan 15%. De binnenlandse bijheffing kan bijvoorbeeld van toepassing zijn als winsten in de tonnageregeling
15 In 2022 is het tarief van de tweede schijf in de vennootschapsbelasting 25,8%.
vallen, als winsten zijn vrijgesteld onder de deelnemingsvrijstelling of als een liquidatieverlies aftrekbaar is onder de liquidatieverliesregeling. Dit wordt in paragraaf 3.4. van het algemeen deel van deze memorie van toelichting verder toegelicht.
Een laagbelaste groepsentiteit in Nederland is belastingplichtig voor de binnenlandse bijheffing. Indien er meerdere laagbelaste groepsentiteiten in Nederland zijn, wordt de binnenlandse bijheffing geheven alsof er één belastingplichtige is door – kort gezegd – ter berekening van de binnenlandse bijheffing het kwalificerende inkomen van alle in Nederland gevestigde laagbelaste groepsentiteiten toe te rekenen aan de groepsentiteit waarvan de binnenlandse bijheffing wordt geheven. De binnenlandse bijheffing wordt geheven van a) de in Nederland gevestigde moederentiteit waarvan het belang niet wordt gehouden door een andere in Nederland gevestigde groepsentiteit of b) een daartoe aangewezen in Nederland gevestigde groepsentiteit indien sprake is van meerdere in Nederland gevestigde moederentiteiten of géén sprake is van een in Nederland gevestigde moederentiteit. Ingeval het voorgaande onder b van toepassing is, wordt, al dan niet op verzoek van een groepsentiteit, bij voor bezwaar vatbare beschikking vastgesteld van welke groepsentiteit de binnenlandse bijheffing wordt geheven.
De werking van de binnenlandse bijheffing kan met het volgende voorbeeld worden geïllustreerd:
Voorbeeld 7: Binnenlandse bijheffing
A Co en NL Co behoren tot een multinationale groep, waarvan A Co de uiteindelijkemoederentiteit is. In staat A is een kwalificerende inkomen-inclusiebijheffing van kracht. In Nederland is een kwalificerende binnenlandse bijheffing van kracht. NL Co is een laagbelaste groepsentiteit, omdat het effectieve belastingtarief 10% is.
NL Co
A Co
Staat A
Nederland
Overwinst: € 2.000
Effectief tarief: 10%
Belastingplichtig voor de binnenlandse bijheffing is NL Co, omdat NL Co in deze situatie de enige in Nederland gevestigde laagbelaste groepsentiteit is. Als NL Co een belang zou houden in andere in Nederland gevestigde laagbelaste groepsentiteiten, zou NL Co, als de in Nederland gevestigde moederentiteit waarvan het belang niet wordt gehouden door een andere in Nederland gevestigde groepsentiteit, ook belastingplichtig zijn. Als A Co ook een volledig belang zou houden in een andere in Nederland gevestigde laagbelaste groepsentiteit, NL Co 2, wordt, al dan niet op verzoek van een groepsentiteit, door de inspecteur vastgesteld van welke groepsentiteit de binnenlandse bijheffing ter zake van NL Co en NL Co2 wordt geheven.
A Co is in staat A in beginsel onderworpen aan de inkomen-inclusiebijheffing ter zake van haar laagbelaste groepsentiteit in Nederland. De bijheffing ter zake van NL Co bedraagt in beginsel € 100 (€ 2.000 x (15% -/- 10%)). Bij de berekening van de bijheffing ter zake van NL Co komt het bedrag aan kwalificerende binnenlandse bijheffing in mindering op de inkomen-inclusiebijheffing die A Co in staat A is verschuldigd ter zake van NL Co. In dit voorbeeld bedraagt de binnenlandse bijheffing in Nederland ook € 100 (€ 2.000 x (15% -/- 10%)), waardoor A Co in staat A geen inkomen- inclusiebijheffing is verschuldigd ter zake van NL Co.
Inkomen-inclusiebijheffing – uiteindelijkemoederentiteit
De minimumbelasting op grond van de inkomen-inclusiemaatregel wordt in beginsel geheven van de uiteindelijkemoederentiteit van de multinationale groep dan wel omvangrijke binnenlandse groep. De uiteindelijkemoederentiteit van een groep is – kort gezegd – de entiteit op het niveau waarop de geconsolideerde jaarrekening wordt opgesteld en waarin geen enkele andere entiteit (on)middellijk een controlerend belang houdt. De inkomen-inclusiemaatregel is een «controlled foreign company» (CFC)-achtige maatregel op grond waarvan het verschil tussen het minimumbelastingtarief en het effectieve belastingtarief op het niveau van een laagbelaste groepsentiteit die zich ergens in de groepsstructuur bevindt, in beginsel, wordt bijgeheven op het niveau van de uiteindelijkemoederentiteit. In bepaalde situaties kan de bijheffing worden geheven van de tussenliggende moederentiteit of de partieel gehouden moederentiteit (zie hierna). De werking van de inkomen-inclusiemaatregel die door de uiteindelijkemoederentiteit is verschuldigd, kan als volgt worden geïllustreerd:
Voorbeeld 8: Inkomen-inclusiebijheffing
NL Co, B Co1 en B Co2 behoren tot een multinationale groep, waarvan NL Co de uiteindelijkemoederentiteit is. In Nederland is een kwalificerende inkomen-inclusiebijheffing van kracht. B Co1 en B Co2 zijn gevestigd in staat B. Het effectieve belastingtarief wordt per staat berekend. Staat B is voor deze groep een laagbelastende staat omdat het effectieve belastingtarief van B Co1 en B Co2 in staat B 10% is. B Co1 en B Co2 zijn laagbelaste entiteiten. In dit voorbeeld wordt geabstraheerd van de eventuele toepassing van een kwalificerende binnenlandse bijheffing in staat B.
Nederland
Staat B
100%
100%
B Co2
B Co1
NL Co
Overwinst: | € 1.000 | Overwinst: | € 2.000 |
Effectief tarief: | 10% | Effectief tarief: | 10% |
Nederland heft onder andere inkomen-inclusiebijheffing van een in Nederland gevestigde uiteindelijkemoederentiteit (in deze situatie NL Co) van een multinationale groep indien deze een belang heeft in een of meer in een andere staat gevestigde laagbelaste groepsentiteiten. B Co1 en B Co2 kwalificeren als laagbelaste groepsentiteiten die in een andere staat zijn gevestigd. NL Co heeft als uiteindelijkemoederentiteit een belang van 100% in zowel B Co1 als B Co2. NL Co is derhalve inkomen-inclusiebijheffing verschuldigd in Nederland. De inkomen-inclusiebijheffing bedraagt € 150 ((€ 1.000 + € 2.000) x (15% -/- 10%)). Deze bijheffing kan als volgt worden toegerekend: ter zake van B Co1 bedraagt de bijheffing € 50 ((€ 1.000/€ 3.000) x € 150) en ter zake van B Co2 bedraagt de bijheffing € 100 ((€ 2.000/€ 3.000) x € 150).
Om de inkomen-inclusiemaatregel in overeenstemming met het primaire EU-recht te brengen, is de inkomen-inclusiebijheffing niet alleen van toepassing indien een moederentiteit een belang heeft in laagbelaste groepsentiteiten die in andere staten zijn gevestigd of staatloos zijn. De inkomen-inclusiebijheffing is eveneens van toepassing op in Nederland gevestigde laagbelaste groepsentiteiten. De toepassing door buitenlandse moederentiteiten op in Nederland gevestigde laagbelaste groepsentiteiten zal zich naar verwachting in de praktijk niet voordoen. De reden daarvoor is kort gezegd dat de kwalificerende binnenlandse bijheffing voorgaat op de toepassing van de inkomen-inclusiebijheffing.
De inkomen-inclusiemaatregel zal naar verwachting alleen leiden tot bijheffing bij niet in Nederland gevestigde laagbelaste groepsentiteiten die in de groepsstructuur door een Nederlandse groepsentiteit worden gehouden en die zijn gevestigd in staten die geen kwalificerende binnenlandse bijheffing toepassen. Indien een laagbelaste groepsentiteit in een andere staat een bedrag aan kwalificerende binnenlandse bijheffing is verschuldigd, komt dat bedrag in mindering bij de berekening van de in Nederland te heffen bijheffing ter zake van in die staat gevestigde groepsentiteiten.
Inkomen-inclusiebijheffing – tussenliggende moederentiteit en partieel gehouden moederentiteit
Er zijn uitzonderingen op het uitgangspunt dat de inkomen-inclusiebijheffing wordt geheven door de uiteindelijkemoederentiteit van de groep. Dit is bijvoorbeeld het geval als de uiteindelijkemoederentiteit in een derde staat is gevestigd, waarin geen inkomen-inclusiemaatregel wordt toegepast, terwijl een tussenliggende moederentiteit in Nederland (ook) een belang houdt in de laagbelaste groepsentiteiten van de groep. Een tussenliggende moederentiteit is – kort gezegd
– een groepsentiteit, niet zijnde een uiteindelijkemoederentiteit, die een belang houdt in een andere groepsentiteit behorend tot dezelfde multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep. Een tussenliggende moederentiteit is niet belastingplichtig voor de inkomen- inclusiebijheffing indien – kort gezegd – haar uiteindelijkemoederentiteit of een andere tussenliggende moederentiteit die een controlerend belang in haar heeft verplicht is over het verslagjaar een kwalificerende inkomen-inclusiemaatregel toe te passen.
Een ander voorbeeld is een partieel gehouden moederentiteit die is gevestigd in Nederland, waarin de uiteindelijkemoederentiteit geen volledig belang heeft, terwijl die partieel gehouden moederentiteit een belang houdt in een laagbelaste entiteit. Een partieel gehouden moederentiteit is – kort gezegd – een groepsentiteit, niet zijnde een uiteindelijkemoederentiteit, waarvan meer dan 20% van het belang in de winsten (on)middellijk wordt gehouden door een of meer natuurlijk
personen of entiteiten die geen groepsentiteiten zijn en die (on)middellijk een belang houdt in een andere groepsentiteit behorend tot dezelfde multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep. In dat geval past de partieel gehouden moederentiteit de inkomen-inclusiebijheffing toe. Als gevolg hiervan wordt bewerkstelligd dat over de overwinst van de laagbelastende groepsentiteit wordt bijgeheven naar rato van het belang dat de partieel gehouden moederentiteit in die laagbelaste groepsentiteit houdt, en niet slechts voor het gedeelte van de overwinst dat aan de uiteindelijkemoederentiteit toekomt op basis van het middellijke belang dat die uiteindelijkemoederentiteit in die laagbelaste groepsentiteit heeft. Een partieel gehouden moederentiteit is daarentegen niet belastingplichtig voor de inkomen-inclusiebijheffing, indien het volledige belang in die partieel gehouden moederentiteit (on)middellijk wordt gehouden door een andere partieel gehouden moederentiteit die verplicht is over het verslagjaar een kwalificerende inkomen-inclusiebijheffing toe te passen.
Voor de inkomen-inclusiebijheffing die op een lager niveau in de groep verschuldigd is, wordt op een hoger niveau in de groep voorkoming gegeven. De werking van de inkomen-inclusiemaatregel kan met de volgende voorbeelden worden geïllustreerd.
Voorbeeld 9: Tussenliggende moederentiteit die in Nederland is gevestigd
A Co, B Co, NL Co en D Co behoren tot een multinationale groep, waarvan A Co de uiteindelijkemoederentiteit is. In staat A is geen kwalificerende inkomen-inclusiemaatregel van kracht. In staat B en Nederland is wel een kwalificerende inkomen-inclusiemaatregel van kracht. D Co is een laagbelaste groepsentiteit, omdat het effectieve belastingtarief in Staat D uitkomt op 10%.
Staat A
100%
Staat B
40%
60%
B Co
A Co
100%
D Co
NL Co
Nederland
Staat D
Overwinst: € 2.000
Effectief tarief: 10%
B Co en NL Co passen als tussenliggende moederentiteiten de inkomen-inclusiemaatregel toe ter zake van D Co. De reden dat NL Co ook als tussenliggende moederentiteit de inkomen-inclusiebijheffing toepast, is omdat B Co geen controlerend belang houdt in NL Co. Xxxxxxx bijheffing ter zake van D Co wordt voorkomen, doordat B Co de in Nederland ter zake van D Co verschuldigde inkomen- inclusiebijheffing in mindering brengt op het aan haar toerekenbare deel van de bijheffing ter zake van D. De inkomen-inclusiebijheffing die NL Co is verschuldigd ter zake van D Co is € 100 (€ 2.000 x (15% -/- 10%)). Omdat het aan B Co toerekenbare deel in de bijheffing 40% is en NL Co het volledige bedrag aan bijheffing is verschuldigd (100%), is B Co door het verrekeningsmechanisme geen bijheffing op grond van de inkomen-inclusie verschuldigd.
Voorbeeld 10: Partieel gehouden moederentiteit die in Nederland is gevestigd
A Co, B Co, NL Co en D Co behoren tot een multinationale groep, waarvan A Co de uiteindelijkemoederentiteit is. In staat A, staat B en Nederland is een kwalificerende inkomen- inclusiemaatregel van kracht. D Co is een laagbelaste groepsentiteit, omdat het effectieve belastingtarief in staat D uitkomt op 10%.
100%
Staat B
Derden
75%
25%
B Co
A Co
Staat A
100%
D Co
NL Co
Nederland
Staat D
Overwinst: € 2.000
Effectief tarief: 10%
NL Co is een partieel gehouden moederentiteit, omdat meer dan 20% van het belang in de winsten van NL Co wordt gehouden door partijen die geen onderdeel zijn van de multinationale groep waartoe NL Co behoort en NL Co een onmiddellijk belang houdt in D Co, die tot dezelfde multinationale groep behoort als NL Co. Het volledige belang in NL Co wordt niet gehouden door een andere partieel gehouden moederentiteit. NL Co houdt een onmiddellijk belang in een in een andere staat gevestigde laagbelaste groepsentiteit, zijnde D Co. In dit voorbeeld is NL Co als partieel gehouden moederentiteit inkomen-inclusiebijheffing verschuldigd in Nederland ter zake van haar onmiddellijke belang in de laagbelaste groepsentiteit D Co. De inkomen-inclusiebijheffing die NL Co is verschuldigd, bedraagt
€ 100 (€ 2.000 x (15% -/- 10%)).
Ervan uitgaande dat een kwalificerende inkomen-inclusiemaatregel van toepassing is in staat B, zal B Co als tussenliggende moederentiteit geen bijheffing op grond van de inkomen-inclusiemaatregel verschuldigd zijn in staat B, omdat haar uiteindelijkemoederentiteit (A Co) in staat A verplicht is over het verslagjaar een kwalificerende inkomen-inclusiemaatregel toe te passen. Ervan uitgaande dat staat A een kwalificerende inkomen-inclusiemaatregel toepast, voorkomt het verrekeningsmechanisme in staat A in dit voorbeeld dubbele bijheffing ter zake van het belang in
D Co.
Op basis van het verrekeningsmechanisme wordt het bedrag aan verschuldigde bijheffing op grond van de kwalificerende inkomen-inclusiemaatregel op het niveau van A Co bepaald door de door NL Co verschuldigde inkomen-inclusiebijheffing ter zake van D Co in mindering te brengen op het aan A Co
toerekenbare deel van de bijheffing ter zake van D Co. De inkomen-inclusiebijheffing die NL Co is verschuldigd, bedraagt € 100 (€ 2.000 x (15% -/- 10%)). Omdat het aan A Co toerekenbare deel in de bijheffing 75% is en NL Co het volledige bedrag aan bijheffing is verschuldigd (100%), is A Co in staat A geen bijheffing op grond van de kwalificerende inkomen-inclusiemaatregel verschuldigd.
Indien in dit voorbeeld A Co slechts een 75% belang zou houden in B Co, en B Co een 100% belang zou houden in NL Co, dan zou NL Co niet belastingplichtig zijn voor de inkomen-inclusiebijheffing. Immers, het volledige belang in de partieel gehouden moederentiteit NL Co zou dan gehouden worden door een andere partieel gehouden moederentiteit die verplicht is een kwalificerende inkomen- inclusiemaatregel toe te passen.
Onderbelastewinstbijheffing
Ingevolge het richtlijnvoorstel kan de onderbelastewinstmaatregel op twee manieren worden vormgegeven. De eerste vorm is een aftrekbeperking, voor Nederland, in de vennootschapsbelasting. De tweede vorm is een aparte bijheffing. Het introduceren van een nieuwe aftrekbeperking in de vennootschapsbelasting zou leiden tot een verdere toename van de complexiteit in een toch al zeer complexe belastingwet, evenals een verdere toename van complexiteit in de uitvoering. In het onderhavige wetsvoorstel heeft het kabinet vanuit het oogpunt van de uitvoerbaarheid, ervoor gekozen om de onderbelastewinstmaatregel vorm te geven als een aparte bijheffing. Op deze wijze wordt voorkomen dat de inkomen-inclusiemaatregel en de onderbelastewinstmaatregel over twee verschillende heffingswetten worden verdeeld, hetgeen ingewikkelde samenloopbepalingen zou vereisen en tot een toename in de complexiteit zou leiden.
Voor zover geen inkomen-inclusiemaatregel wordt toegepast door de staat waarin de uiteindelijkemoederentiteit is gevestigd, wordt de (resterende) bijheffing geheven bij verschillende groepsentiteiten op grond van de onderbelastewinstmaatregel. De onderbelastewinstbijheffing wordt uitsluitend toebedeeld aan staten waar een kwalificerende onderbelastewinstmaatregel van kracht is. De onderbelastewinstbijheffing wordt toebedeeld naar rato van het aantal werknemers (uitgedrukt in voltijdsequivalenten) en de materiële activa van de groep in die betreffende staten. Kort gezegd wordt op die wijze tot een allocatiesleutel gekomen om de onderbelastewinstbijheffing toe te delen op basis van de fysieke aanwezigheid van de groep in die staten. Ook ligt aan deze allocatiesleutel ten grondslag de verwachting dat de multinationale groep meer capaciteit heeft om een onderbelastewinstbijheffing te voldoen in de staten waar deze relatief veel fysieke aanwezigheid heeft. Het totaal aantal werknemers en de som van de nettoboekwaarde van de materiële activa worden beide voor de helft in aanmerking genomen voor het bepalen van het onderbelastewinstpercentage. Hiermee komt tot uiting dat de aanwezigheid van een multinationale groep zowel op basis van de materiële activa als de werknemers wordt bepaald. De aanwezigheid van een multinationale groep kan afhankelijk van de sector waarin die groep actief is verschillende vormen aannemen. Door beide factoren in gelijke mate in aanmerking te nemen, wordt geen zwaarder gewicht toegekend aan één van beide factoren.
Het aandeel van een groepsentiteit in de onderbelastewinstbijheffing ter zake van een laagbelaste groepsentiteit kan in de volgende formule worden weergegeven.
ℎ𝑒𝑡 𝑡𝑜𝑡𝑎𝑙𝑒 𝑎𝑎𝑛𝑡𝑎𝑙 𝑤𝑒𝑟𝑘𝑛𝑒𝑚𝑒𝑟𝑠 𝑖𝑛 𝑁𝑒𝑑𝑒𝑟𝑙𝑎𝑛𝑑
(50% × ℎ𝑒𝑡 𝑡𝑜𝑡𝑎𝑙𝑒 𝑎𝑎𝑛𝑡𝑎𝑙 𝑤𝑒𝑟𝑘𝑛𝑒𝑚𝑒𝑟𝑠 𝑖𝑛 𝑎𝑙𝑙𝑒 𝑠𝑡𝑎𝑡𝑒𝑛 𝑚𝑒𝑡 𝑒𝑒𝑛 𝑜𝑛𝑑𝑒𝑟𝑏𝑒𝑙𝑎𝑠𝑡𝑒𝑤𝑖𝑛𝑠𝑡𝑚𝑎𝑎𝑡𝑟𝑒𝑔𝑒𝑙)
+
(50% ×
𝑠𝑜𝑚 𝑛𝑒𝑡𝑡𝑜𝑏𝑜𝑒𝑘𝑤𝑎𝑎𝑟𝑑𝑒 𝑣𝑎𝑛 𝑚𝑎𝑡𝑒𝑟𝑖ë𝑙𝑒 𝑎𝑐𝑡𝑖𝑣𝑎 𝑖𝑛 𝑁𝑒𝑑𝑒𝑟𝑙𝑎𝑛𝑑
)
𝑑𝑒 𝑡𝑜𝑡𝑎𝑙𝑒 𝑛𝑒𝑡𝑡𝑜𝑏𝑜𝑒𝑘𝑤𝑎𝑎𝑟𝑑𝑒 𝑣𝑎𝑛 𝑚𝑎𝑡𝑒𝑟𝑖ë𝑙𝑒 𝑎𝑐𝑡𝑖𝑣𝑎 𝑖𝑛 𝑎𝑙𝑙𝑒 𝑠𝑡𝑎𝑡𝑒𝑛 𝑚𝑒𝑡 𝑒𝑒𝑛 𝑜𝑛𝑑𝑒𝑟𝑏𝑒𝑙𝑎𝑠𝑡𝑒𝑤𝑖𝑛𝑠𝑡𝑚𝑎𝑎𝑡𝑟𝑒𝑔𝑒𝑙
Door gebruik te maken van gegevens die voortvloeien uit CbCR wordt aangesloten bij een bestaande gestandaardiseerde documentatieverplichting. De coördinatie tussen staten met betrekking tot de heffing van de onderbelastewinstbijheffing wordt daardoor gefaciliteerd. Voor de term ‘het aantal werknemers’ wordt eveneens aangesloten bij CbCR. Het aantal werknemers wordt uitgedrukt in voltijdsequivalenten. Het hanteren van een voltijdsequivalent maakt het mogelijk om rekening te houden met een werknemer die in dienst is bij verschillende groepsentiteiten of die werkzaamheden verricht voor een hoofdentiteit en vaste inrichting. Ook wordt daarmee voorzien in het geval dat een groepsentiteit wordt vervreemd en daardoor de werknemers niet meer actief zijn voor de multinationale groep. Om het aantal werknemers te bepalen is het toegestaan om af te ronden of een schatting te maken, mits daarmee geen materiële wijziging wordt veroorzaakt in de verdeling van de werknemers in verhouding tot de overige staten waar de multinationale groep actief is.
De onderbelastewinstbijheffing wordt in Nederland geheven van één groepsentiteit. Indien er meerdere groepsentiteiten zijn, is belastingplichtig: a) de in Nederland gevestigde moederentiteit waarvan het belang niet wordt gehouden door een andere in Nederland gevestigde groepsentiteit, of b) een daartoe aangewezen in Nederland gevestigde groepsentiteit indien sprake is van meerdere in Nederland gevestigde moederentiteiten of géén sprake is van een in Nederland gevestigde moederentiteit. Ingeval het voorgaande onder b van toepassing is, wordt, al dan niet op verzoek van een groepsentiteit, bij voor bezwaar vatbare beschikking vastgesteld van welke groepsentiteit de onderbelastewinstbijheffing wordt geheven.
De werking van de onderbelastewinstmaatregel kan met de volgende voorbeelden worden geïllustreerd:
Voorbeeld 11: Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx 0
X Xx, X Xx xx XX Co behoren tot een multinationale groep, waarvan A Co de uiteindelijkemoederentiteit is. Staat A kent geen kwalificerende inkomen-inclusiemaatregel en geen kwalificerende onderbelastewinstmaatregel. Staat B implementeert geen Pijler 2-maatregelen. In Nederland is een kwalificerende binnenlandse bijheffing, een inkomen-inclusiebijheffing en een onderbelastewinstmaatregel van kracht. B Co is een laagbelaste groepsentiteit, omdat het effectieve belastingtarief van B Co in staat B 10% is.
Staat A
100%
Overwinst: € 1.000
Effectief tarief: 10%
Staat B
Nederland
100%
NL Co
B Co
A Co
De onderbelastewinstbijheffing werkt als «backstop» van de inkomen-inclusiebijheffing. Staat A kent geen kwalificerende inkomen-inclusiemaatregel. Staat B implementeert geen Pijler 2-maatregelen en past derhalve geen bijheffing toe ter zake van B Co. De onderbelastewinstbijheffing ter zake van B Co bedraagt € 50 (€ 1.000 x (15% -/- 10%)). De onderbelastewinstbijheffing wordt toegerekend aan alle staten waar deze bijheffing van kracht is.
Belastingplichtig voor de onderbelastewinstbijheffing is NL Co, omdat NL Co in deze situatie de enige in Nederland gevestigde groepsentiteit is. Als NL Co een belang zou houden in andere in Nederland gevestigde groepsentiteiten, zou NL Co, als de in Nederland gevestigde moederentiteit waarvan het belang niet wordt gehouden door een andere in Nederland gevestigde groepsentiteit, ook belastingplichtig zijn. Als A Co ook een volledig belang zou houden in een andere in Nederland gevestigde groepsentiteit, NL Co2, wordt, al dan niet op verzoek van een groepsentiteit, door de inspecteur vastgesteld van welke groepsentiteit de onderbelastewinstbijheffing ter zake van B Co wordt geheven, NL Co dan wel NL Co2.
Voorbeeld 12: Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx 0
X Xx0, X Xx0 xx XX Co behoren tot een multinationale groep, waarvan A Co1 de uiteindelijkemoederentiteit is. Staat A implementeert geen Pijler 2-maatregelen. In Nederland is – onder andere – een kwalificerende onderbelastewinstmaatregel van kracht. A Co1 en A Co2 zijn beide laagbelaste groepsentiteiten, omdat het effectieve belastingtarief in staat A 10% is.
Overwinst:
€ 1.000
Effectief tarief: 10%
100%
Overwinst: € 1.000
Effectief tarief: 10%
Staat A
Nederland
100%
NL Co
A Co2
A Co1
De onderbelastewinstbijheffing ter zake A Co1 bedraagt € 50 ((€ 1.000/ € 2.000) x € 100) en € 50 ter zake A Co 2, ((€ 1.000/ € 2.000) x € 100). De onderbelastewinstbijheffing wordt toegerekend aan alle staten waar een onderbelastewinstbijheffing van kracht is. In dit geval is alleen in Nederland een kwalificerende onderbelastewinstbijheffing van toepassing.
Belastingplichtig voor de onderbelastewinstbijheffing is NL Co, omdat NL Co in deze situatie de enige in Nederland gevestigde groepsentiteit is.
3.3 De berekening van het effectieve belastingtarief
De effectieve belastingdruk wordt berekend door de gecorrigeerde betrokken belastingen (kort gezegd de winstbelasting van alle groepsentiteiten in een staat) te delen door het netto kwalificerende inkomen (de gecorrigeerde nettowinst of het nettoverlies – op basis van de financiële verslaggeving die wordt gebruikt bij de totstandkoming van de geconsolideerde jaarrekening van de uiteindelijkemoederentiteit – van alle groepsentiteiten in een staat). Deze berekening kan in de volgende formule worden weergegeven.
𝐸𝑓𝑓𝑒𝑐𝑡𝑖𝑒𝑣𝑒 𝑏𝑒𝑙𝑎𝑠𝑡𝑖𝑛𝑔𝑡𝑎𝑟𝑖𝑒𝑓 = 𝑔𝑔𝑒𝑐𝑜𝑟𝑟𝑖𝑔𝑔𝑒𝑒𝑟𝑑𝑒 𝑏𝑒𝑡𝑟𝑜𝑘𝑘𝑒𝑛 𝑏𝑒𝑙𝑎𝑠𝑡𝑖𝑛𝑔𝑔𝑒𝑛 × 100%
𝑛𝑒𝑡𝑡𝑜 𝑘𝑘𝑘𝑎𝑙𝑖𝑓𝑖𝑐𝑒𝑟𝑒𝑛𝑑 𝑖𝑛𝑘𝑜𝑚𝑒𝑛
Als het netto kwalificerende inkomen negatief is (er is sprake van een verliessituatie in een staat), wordt geen berekening van het effectieve belastingtarief gemaakt. In een verliessituatie is derhalve geen bijheffing verschuldigd. Het effectieve belastingtarief in een staat wordt voor alle groepsentiteiten in die staat berekend door de gecorrigeerde betrokken belastingen in de teller op te nemen en het netto kwalificerende inkomen in de noemer op te nemen.
3.4 Het inkomen of verlies voor de berekening van het effectieve belastingtarief
Om het effectieve belastingtarief te berekenen (zie paragraaf 3.3), is het noodzakelijk om vast te stellen wat wordt verstaan onder het netto kwalificerende inkomen. Het netto kwalificerende inkomen is het netto kwalificerende inkomen van alle in een staat gevestigde groepsentiteiten verminderd met de kwalificerende verliezen van alle in die staat gevestigde groepsentiteiten. De bedragen worden eerst per groepsentiteit vastgesteld, waarna de bedragen van de afzonderlijke groepsentiteiten bij elkaar worden opgeteld.
Voor de bepaling van het kwalificerende inkomen of verlies van een groepsentiteit in een verslagjaar wordt uitgegaan van de nettowinst of het nettoverlies van de betreffende groepsentiteit voorafgaande aan consolidatie en eliminatie van intra-groepstransacties. Deze nettowinst of dit nettoverlies betreft de nettowinst of het nettoverlies zoals deze wordt bepaald aan de hand van de financiële verslaggevingsstandaard die ook door de uiteindelijkemoederentiteit wordt gehanteerd bij het opstellen van de geconsolideerde jaarrekening van de groep. De nettowinst of het nettoverlies omvat alle opbrengsten en kosten van de betreffende groepsentiteit, waaronder de resultaten van transacties met andere leden van de groep, alsmede de belastinglast. Als uitgangspunt dient derhalve de financiële verslaggeving16 van de groepsentiteit voorafgaande aan consolidatie en eliminatie van intra-groepstransacties. De betreffende nettowinst of het nettoverlies wordt vervolgens aangepast om tijdelijke en permanente verschillen met winstbelastingsystemen zoveel mogelijk weg te nemen. Een aantal correcties wordt hierna beschreven.
De belangrijkste tijdelijke verschillen die worden gecorrigeerd ten opzichte van de financiële verslaggeving hebben betrekking op verliesverrekening en afschrijvingstermijnen met betrekking tot activa. De meest relevante permanente verschillen tussen de financiële verslaggeving en de winstbelastingsystemen hebben betrekking op uitgekeerde winsten van deelnemingen en op vermogensmutaties.
Reguliere voordelen of andere voordelen uit een aandelenbelang dat een portfoliobelang (op groepsniveau een belang van <10% van de winstrechten, kapitaalbelangen, reserves of stemrechten) is dat minder dan een jaar wordt gehouden, worden in aanmerking genomen bij de berekening van het kwalificerende inkomen of verlies. Reguliere voordelen of andere voordelen uit een aandelenbelang dat een portfoliobelang is dat één jaar of langer wordt gehouden of uit een aandelenbelang dat geen portfoliobelang is, worden niet in aanmerking genomen bij de berekening van het kwalificerende inkomen of verlies. Deze correcties komen niet geheel overeen met voorwaarden voor toepassing van de deelnemingsvrijstelling in de vennootschapsbelasting. De deelnemingsvrijstelling regelt – kort gezegd – dat reguliere voordelen en vervreemdingsvoordelen uit een deelneming zijn vrijgesteld van vennootschapsbelasting bij de ontvanger van die voordelen. Van een deelneming is – kort gezegd – sprake als de belastingplichtige een belang houdt van 5% in het nominaal gestorte kapitaal van een andere vennootschap. Voor de toepassing
16 Hierbij moet gedacht worden aan een internationale standaard voor financiële verslaggeving (IFRS of IFRS zoals goedgekeurd door de EU overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen (PbEG 2002, L 243)) en de algemeen aanvaarde verslaggevingsprincipes van het Gemenebest van Australië, de Federale Republiek Brazilië, Canada, de lidstaten van de Europese Unie, de lidstaten van de Europese Economische Ruimte, Hongkong (China), Japan, de Verenigde Mexicaanse Staten, Nieuw-Zeeland, de Xxxxxxxxxxxxxx Xxxxx, de Republiek India, de Republiek Korea, de Russische Federatie, de Republiek Singapore, de Zwitserse Bondsstaat, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en de Verenigde Staten van Amerika.
van de deelnemingsvrijstelling is de houdsterperiode niet relevant, terwijl voor de toepassing van dit wetsvoorstel een dergelijke periode wel relevant is voor de vraag of reguliere voordelen uit een portfoliobelang in aanmerking worden genomen bij de berekening van het kwalificerende inkomen of verlies. Het voorgaande ten aanzien van dividenden of andere voordelen kan als volgt worden samengevat:
Dividenden of andere voordelen verkregen in of toegerekend aan een verslagjaar uit een: | Portfoliobelang (multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep houdt <10% van de winstrechten, kapitaalbelangen, reserves of stemrechten) | Niet-portfoliobelang (multinationale groep of omvangrijke binnenlandse groep houdt 10% of meer van de winstrechten, kapitaalbelangen, reserves of stemrechten) |
Belang voor minder dan één jaar gehouden op moment van uitkering door de groepsentiteit | In aanmerking genomen bij de berekening van het kwalificerende inkomen of verlies | Niet in aanmerking genomen bij de berekening van het kwalificerende inkomen of verlies |
Belang voor één jaar of langer gehouden op moment van uitkering door de groepsentiteit | Niet in aanmerking genomen bij de berekening van het kwalificerende inkomen of verlies | Niet in aanmerking genomen bij de berekening van het kwalificerende inkomen of verlies |
Ook kunnen in de vennootschapsbelasting onder omstandigheden liquidatieverliezen op deelnemingen in aanmerking worden genomen bij het bepalen van de winst in Nederland. Dit resulteert in een verlaging van de verschuldigde vennootschapsbelasting en dus in een lager bedrag aan betrokken belastingen (de teller van de breuk). In dit wetsvoorstel komen liquidatieverliezen uit een niet-portfoliobelang niet in mindering op het kwalificerende inkomen of verlies (de noemer van de breuk).
Door de verschillen tussen het wetsvoorstel en de vennootschapsbelasting kunnen resultaten worden betrokken in het kwalificerende inkomen of verlies (de noemer van de breuk) terwijl daar
– bijvoorbeeld door de toepassing van de deelnemingsvrijstelling of de liquidatieverliesregeling – geen vennootschapsbelasting in de betrokken belastingen (de teller van de breuk) tegenover staat.
Om het kwalificerende inkomen of verlies van een groepsentiteit te bepalen wordt verder elke transactie tussen groepsentiteiten die zijn gevestigd in verschillende staten en die niet voor hetzelfde bedrag is opgenomen in de financiële verslaggeving van die groepsentiteiten, of die niet in overeenstemming is met het arm's-lengthbeginsel, gecorrigeerd.
Een correctie kan ook worden aangebracht door de keuzemogelijkheid om ten aanzien van activa en passiva die in de financiële verslaggeving worden gewaardeerd op marktwaarde rekening te houden met de toepassing van het realisatiebeginsel. De reden is de schommelingen te beperken door toe te staan dat de belastingplichtige een resultaat pas realiseert voor toepassing van de
bepaling van het kwalificerende inkomen of verlies op het moment dat deze ook daadwerkelijk wordt behaald, in plaats van op het moment dat een dergelijk resultaat wordt toegerekend als gevolg van de van toepassing zijnde verslaggevingsregels. Hiermee kan onder omstandigheden worden voorkomen dat sprake is van bijheffing, terwijl er economisch geen winst is.
Als specifieke antimisbruikmaatregel wordt ook een correctie aangebracht door het onder omstandigheden beperken van het in aanmerking nemen van kosten die betrekking hebben op een intra-groepsfinancieringsregeling. Daardoor wordt voorkomen dat een multinationale groep intra- groepsfinancieringsregelingen aangaat om het effectieve belastingtarief te verhogen in staten waarin het effectieve belastingtarief minder is dan het minimumbelastingtarief door het netto kwalificerende inkomen in deze staten te verlagen zonder dat hier een evenredige toename van de belastbare winst tegenover staat bij de financieringsverstrekkende groepsentiteit. Het voorgaande kan als volgt worden geïllustreerd.
Voorbeeld 13: Intra-groepsfinancieringsregeling
A Co, B Co en NL Co zijn onderdeel van een multinationale groep, waarvan A Co de uiteindelijkemoederentiteit is. NL Co heeft een financieel instrument verstrekt aan B Co, dat voor financiële verslaggevingsdoeleinden wordt aangemerkt als vreemd vermogen en dat voor fiscale doeleinden wordt aangemerkt als eigen vermogen.
A Co
Staat A
Staat B
100%
100%
Nederland
B Co
NL Co
Statutair tarief: 25,8%
Intra-groepsfinancieringsregeling
Als gevolg van het financieel instrument heeft B Co voor financiële verslaggevingsdoeleinden rentelasten en verkrijgt NL Co rentebaten. Dit houdt in dat het kwalificerende inkomen van NL Co toeneemt en dat van B Co afneemt, terwijl er geen wijziging is in de betrokken belastingen van beide entiteiten. Zonder een correctie neemt het effectieve belastingtarief van B Co toe en dat van NL Co af. In dit voorbeeld is sprake van een intra-groepsfinancieringsregeling, omdat de financiering door een groepsentiteit wordt verstrekt aan een andere groepsentiteit die behoort tot dezelfde multinationale groep. De rentelasten die B Co in aanmerking neemt voor financiële verslaggevingsdoeleinden, worden als gevolg van een correctie niet in aanmerking genomen bij de berekening van het kwalificerende inkomen of verlies van B Co. B Co is namelijk een laagbelaste groepsentiteit. Met deze
correctie wordt voorkomen dat het effectieve belastingtarief van B Co toeneemt, zonder dat er een toename is in de betrokken belastingen van B Co.
Een correctie geldt ook wanneer gebruik wordt gemaakt van de keuzemogelijkheid om bij de berekening van het kwalificerende inkomen of verlies ter zake van een op aandelen gebaseerde betaling het bedrag dat in de financiële verslaggeving van een groepsentiteit is opgenomen voor kosten of uitgaven ter zake van een op aandelen gebaseerde vergoeding te vervangen door het bedrag dat daarvoor in aftrek is toegestaan bij de berekening van de belastbare winst voor de winstbelasting (in Nederland de vennootschapsbelasting). Dit kan zich voor doen bij een op aandelenopties gebaseerde beloning ter hoogte van de waarde van de aandelen op het moment dat de optie wordt uitgeoefend.
Een correctie geldt eveneens voor inkomen uit internationale scheepvaart en inkomen uit kwalificerende nevenactiviteiten in de internationale scheepvaart. Inkomen uit deze activiteiten is uitgesloten van het kwalificerende inkomen van een groep. De ratio voor deze uitzondering is gelegen in het feit dat inkomen uit internationale scheepvaart veelal – in bepaalde mate – wordt belast volgens regels die los staan van het reguliere winstbelastingstelsel. Dit is ingegeven door onder andere het kapitaalintensieve karakter van de scheepvaartindustrie, de lange economische levensduur van schepen en de verdeling van winst over de jaren. Een tonnageregeling – een forfaitaire vaststelling van de winst uit zeescheepvaart aan de hand van nettotonnage – of een vergelijkbare regeling kan in dat geval ervoor zorgen dat de belasting op winst uit internationale scheepvaart minder volatiel is, waardoor meer zekerheid ontstaat ten aanzien van de in deze industrie noodzakelijke langetermijninvesteringen. In Nederland wordt winst uit zeescheepvaart – indien aan de voorwaarden is voldaan – belast volgens de tonnageregeling. In dit wetsvoorstel wordt voor de definitie van «internationale scheepvaart» aangesloten bij de definitie uit het OESO- Modelverdrag. Deze definitie is beperkter dan de definitie van «winst uit zeescheepvaart» voor de toepassing van de inkomsten- en vennootschapsbelasting. Door verschillen tussen de genoemde definities kan inkomen uit scheepvaart worden meegenomen in het kwalificerende inkomen (de noemer van de breuk) terwijl daar – door toepassing van de bredere tonnageregeling – beperktere vennootschapsbelasting (de teller van de breuk) tegenover staat. Voor inkomen uit kwalificerende nevenactiviteiten in de internationale scheepvaart geldt dat dat inkomen slechts dient te worden uitgezonderd van het kwalificerende inkomen of verlies, indien het ondersteunend is aan de primaire activiteit waaruit het inkomen uit internationale scheepvaart wordt genoten.
Voor het bepalen van het kwalificerende inkomen in een staat zijn specifiek regels opgenomen voor groepsentiteiten die een vaste inrichting zijn. Deze regels zijn nodig om te voorkomen dat de aan die entiteiten toerekenbare inkomsten meerdere keren of juist helemaal niet in aanmerking worden genomen. Er zijn specifieke regels voor de toerekening van verliezen van een vaste inrichting, omdat sommige staten de winst of het verlies van een vaste inrichting in de berekening van het belastbaar bedrag van de hoofdentiteit betrekken, ingeval een staat een verrekeningsmethode hanteert. Het effectieve belastingtarief van een hoofdentiteit wordt dan berekend zonder de winst of het verlies van een vaste inrichting in aanmerking te nemen. De specifieke regels voor de toerekening van verliezen van een vaste inrichting voorkomen voor die gevallen dat het effectieve belastingtarief van de hoofdentiteit lager is als gevolg van een verlies
van een vaste inrichting, terwijl dit verlies niet in aanmerking wordt genomen in de berekening van het kwalificerende inkomen van de hoofdentiteit. Dit wordt bewerkstelligd door een kwalificerend verlies van een vaste inrichting aan te merken als een last van de hoofdentiteit voor de berekening van het kwalificerende inkomen of verlies, voor zover dat verlies van die vaste inrichting wordt behandeld als een last in de berekening van het binnenlands belastbaar bedrag voor de winstbelasting van die hoofdentiteit. Indien in een volgend verslagjaar sprake is van kwalificerend inkomen van de vaste inrichting wordt dit inkomen aangemerkt als kwalificerend inkomen van de hoofdentiteit tot en met het bedrag aan verlies dat eerder als een last in aanmerking is genomen door die hoofdentiteit. Het bepalen van het kwalificerende inkomen van een vaste inrichting kan als volgt worden geïllustreerd.
Voorbeeld 14: Vaste inrichting
A Co is een hoofdentiteit die is gevestigd in staat A. A Co heeft een vaste inrichting (VI) in staat B. In jaar 1 heeft de vaste inrichting een verlies van 100.
A Co
Kwalificerend inkomen verslagjaar 1: € 100
Kwalificerend inkomen verslagjaar 2: € 100
Statutair tarief: 15%
Staat A Staat B
VI Kwalificerend inkomen verslagjaar 1: - € 100 Kwalificerend inkomen verslagjaar 2: € 200
Het voorgaande houdt in dat A Co en de vaste inrichting in verslagjaar 1 een kwalificerend inkomen van nihil hebben. Het kwalificerend verlies van de vaste inrichting in staat B wordt in aanmerking genomen bij de berekening het kwalificerende inkomen van A Co in staat A. In verslagjaar 2 heeft de vaste inrichting een kwalificerend inkomen van € 200. Dit inkomen wordt aangemerkt als kwalificerend inkomen van A Co in staat A tot en met het bedrag aan verlies dat in verslagjaar 1 als last in aanmerking is genomen door A Co. Dit betekent dat € 100 van het kwalificerende inkomen van de vaste inrichting wordt aangemerkt als kwalificerend inkomen van A Co in staat A. De resterende
€ 100 wordt aangemerkt als inkomen van de vaste inrichting in staat B. A Co heeft in verslagjaar 2 een netto kwalificerend inkomen van € 200 in staat A. De vaste inrichting heeft in verslagjaar 2 een netto kwalificerend inkomen van € 100 in staat B.
Voor het bepalen van het netto kwalificerend inkomen in een staat zijn ook specifiek regels opgenomen voor groepsentiteiten die een doorkijkentiteit zijn. Dat zijn (i) een fiscaal transparante entiteit of (ii) een omgekeerde hybride entiteit. Deze regels zijn nodig om te voorkomen dat de aan die entiteiten toerekenbare inkomsten meerdere keren of juist helemaal niet in aanmerking worden genomen. In welke categorie (i of ii) een doorkijkentiteit valt, is afhankelijk van hoe de houders van een onmiddellijk belang in de doorkijkentiteit die doorkijkentiteit op grond van de nationale regelgeving in de staat van vestiging van de houders van dit belang kwalificeren. Een
doorkijkentiteit is een fiscaal transparante entiteit, indien deze entiteit door de onmiddellijke belanghouders ook als transparant wordt aangemerkt en de inkomsten, uitgaven, winsten of verliezen van de doorkijkentiteit direct bij die belanghouders op grond van de aldaar geldende nationale regelgeving in aanmerking worden genomen. De nettowinst en het nettoverlies van een fiscaal transparante entiteit worden toegerekend aan de belanghouders ten aanzien van wie de doorkijkentiteit fiscaal transparant is.
Een doorkijkentiteit is een omgekeerde hybride entiteit, indien deze entiteit door de onmiddellijke belanghouders op grond van de in de staat van vestiging van die belanghouders geldende nationale regelgeving als fiscaal niet-transparant wordt aangemerkt en om die reden de inkomsten, uitgaven, winsten of verliezen van de doorkijkentiteit niet in aanmerking worden genomen door de belanghouders, terwijl de staat van vestiging deze entiteit wel als transparant kwalificeert. In een dergelijk geval worden de inkomsten van de entiteit enkel in aanmerking genomen door de belanghouders indien sprake is van een winstuitdeling.
Het bepalen van het netto kwalificerend inkomen van een fiscaal transparante entiteit kan als volgt worden geïllustreerd.
Voorbeeld 15: Samenwerkingsverband
NL Co houdt 60% van het belang in een samenwerkingsverband (SWV). SWV is een doorkijkentiteit die een fiscaal transparante entiteit betreft. SWV oefent gedeeltelijk een onderneming uit door middel van een vaste inrichting (VI) in staat B. NL Co en SWV behoren tot dezelfde multinationale groep. De rest van het belang in SWV wordt gehouden door derden. De nettowinst van SWV bedraagt € 200, waarvan € 70 toerekenbaar is aan de activiteiten van de vaste inrichting.
Derden
Nederland
60%
40%
Staat B
SWV
VI
NL Co
De nettowinst van SWV van € 200 wordt verminderd met € 80. Dit is het deel dat toerekenbaar is aan de derde partijen (€ 200 x 40%). Vervolgens wordt de nettowinst die overblijft en toerekenbaar is aan de activiteiten die met behulp van de vaste inrichting worden uitgeoefend in staat B, toegerekend aan de vaste inrichting in staat B. In het voorbeeld is dat € 42 (€ 70 x 60%). Tot slot wordt de nettowinst van SWV verminderd met het bedrag dat wordt toegerekend aan NL Co in Nederland. Het bedrag aan nettowinst dat wordt toegerekend aan NL Co in Nederland bedraagt € 78 (€ 130 x 60%).
3.5 De belastingen voor de berekening van het effectieve belastingtarief
Om het effectieve belastingtarief te berekenen (paragraaf 3.3), is het noodzakelijk om vast te stellen wat wordt verstaan onder de betrokken belastingen van een groepsentiteit. De betrokken belastingen omvatten – kort gezegd – de winstbelasting van een groepsentiteit in een staat. Een betrokken belasting wordt slechts één keer in aanmerking genomen, namelijk in de staat en in het verslagjaar waarin het inkomen tot de grondslag voor de berekening van het effectieve belastingtarief gerekend wordt. De betrokken belastingen omvatten bijvoorbeeld niet de aan een groepsentiteit toerekenbare bijheffing onder toepassing van een kwalificerende inkomen- inclusiemaatregel, een kwalificerende binnenlandse bijheffing of een kwalificerende onderbelastewinstmaatregel.
Het uitgangspunt bij de berekening van betrokken belastingen is de in de financiële verslaggeving opgenomen acuut en latent verschuldigde winstbelasting (belastinglast). In Nederland bevat de betrokken belastingen in ieder geval de vennootschapsbelasting. Om het hiervoor genoemde uitgangspunt te waarborgen, voorziet het richtlijnvoorstel ook in speciale regels met correcties voor heffingen op grensoverschrijdende inkomstenstromen, zoals bronheffingen en CFC- maatregelen. Het volgende voorbeeld dient ter illustratie.
Voorbeeld 16: Toerekening CFC-heffing
NL Co houdt het volledige belang in een CFC (CFC Co). NL Co en CFC Co zijn groepsentiteiten van dezelfde multinationale groep. CFC Co behaalt een winst van € 100.000 die in CFC staat niet is belast (statutair tarief 0%). Ervan uitgaande dat aan alle voorwaarden is voldaan, is de winst van CFC Co in Nederland belast op grond van de aanvullende CFC-maatregel in de vennootschapsbelasting. Gezien de hoogte van de winst is het lage vennootschapsbelastingtarief van toepassing. NL Co heeft verder geen activiteiten. De verschuldigde vennootschapsbelasting bedraagt € 100.000 x 15% = € 15.000.
CFC Co
NL Co
Nederland
CFC staat
Overwinst: € 100.000
Statutair tarief: 0%